BOEK-ESSAY Apraxie Paul Eling V an het traditionele neuropsycholomaar daar zou nog veel meer over te zeggen zijn gische trio afasie, agnosie en geweest, vooral ten behoeve van behandelaars. apraxie wordt de laatste het minst Het boek is gericht op apraxie als symptoom of besproken in de literatuur. Mij is als fenomeen, maar daar worden dan wel heel eigenlijk niet duidelijk waarom. veel invalshoeken, of beter gezegd benaderingen, Het gaat hier immers om het doelgerichte hanvan besproken. delen, iets wat de hele dag speelt, goed zichtbaar Hugo (Karl) Liepmann (1863-1925) gaf het synis en daardoor ook gemakkelijk te onderzoeken. droom apraxie een plek in de neurologische liteHet betreft een grensgebied tussen neurologie en ratuur. Hij deed dat in de periode na zijn opleipsychologie en men kan ook nog denken aan ding bij Carl Wernicke in Breslau, toen hij weer ergotherapie en fysiotherapie. Er zijn maar weiteruggekeerd was naar Berlijn en werkzaam was nig mensen in Nederland op dit terrein gespeciaals assistent, later consulent, aan het psychialiseerd. Dat ligt wat anders bij motor control; dat trisch ziekenhuis Dalldorf (1899-1914). Sindsonderzoeksgebied is beter vertegenwoordigd, dien zijn er diverse voorstellen gedaan voor het maar blijkbaar is de stap naar de kliniek van de interpreteren van de onderliggende stoornissen. apraxie niet makkelijk te zetten. Maar ook vóór Liepmann hielden verschillende De Duitse neuropsycholoog Georg Goldenberg auteurs zich al bezig met deze thematiek. Gol(geboren in 1949) is een expert met wereldfaam denberg analyseert deze literatuur zeer nauwgeop dit terrein. Na zijn studie geneeskunde in zet. Maar het is toch niet een historisch overzicht Wenen specialiseerde hij zich in de neurologische geworden; de nadruk licht op de conceptuele anarevalidatie. Vanaf 1995 is hij hoofd van de neurolyse, op de invulling van begrippen: hoe keek men psychologische kliniek van het Klitegen cognitieve controle aan, nikum Bogenhausen en buitengewelke (accent)veranderingen werwoon hoogleraar aan de den voorgesteld en hoe verhouden Georg Goldenberg Apraxia. The Cognitive Technische Universität München. die zich tot de onderzoeksresultaside of motor control Vanaf 1985 publiceert hij al over ten van toen, maar ook van nu. Uitgever apraxie en inmiddels heeft hij meer Wetenschap is geen kwestie van Oxford University Press dan 250 artikelen in internationale lineaire vooruitgang: theorieën Oxford, 2013 tijdschriften op zijn naam. Een worden niet zomaar elk jaar beter. ISBN 978 01 99591 51 0 ruime ervaring, kun je wel zeggen. Soms worden andere denkkaders Aantal pagina’s En dat blijkt ook uit zijn boek. gebruikt, bijvoorbeeld het inwisse288 len van het Wundtiaanse elementaristische denkkader voor het holisIn een boek met als titel Apraxie tische kader, in plaats van een verwacht je zo’n beetje alles over neurolobiologisch een psycholoapraxie te vinden. Dat is wat veel gisch kader. gevraagd. In zekere zin gaat het Al vóór Liepmann was deze tegenhele boek over diagnostiek, maar stelling in de literatuur te vinden. concrete aanwijzingen voor welke Wernicke veronderstelde, in navoldiagnostische procedures gebruikt ging van zijn leermeester Meynert, zouden moeten worden en welke dat vanaf de zintuigen zenuwbanen criteria men moet hanteren voor (ofwel projectiebanen) liepen naar verschillende vormen van apraxie, specifieke delen van de schors, de vindt men er niet in. Er is welisprimaire verwerkingscentra, die waar een hoofdstuk over therapie, 60 Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – nr 2 – juli 2014 BOEK-ESSAY alleen de ‘beelden’ die bij dat zintuig hoorden registreerden en opsloegen. Tussen deze centra en de primaire motorische centra liepen allerlei banen, associatiebanen, om informatie te integreren. Er waren geen gelokaliseerde hogere-ordeprocessen, slechts integratieprocessen tussen de zintuiglijke en motorische centra. Wel werd er een onderscheid gemaakt tussen centra waar beelden van eerdere ervaringen waren opgeslagen (zoals de woordbeelden van Wernicke) en centra die verantwoordelijk waren voor de feitelijke aansturing van perifere zenuwen en spieren, betrokken bij gedrag. Deze benadering zou men de sensomotorische opvatting kunnen noemen. Een centraal probleem voor deze benadering is: waar blijft de vrije wil? – of meer concreet op de apraxie toegespitst: hoe verklaar je dat acties op commando niet goed gaan, maar in een juiste context spontaan wel goed gaan? Mensen zijn niet alleen in staat tot het maken van reactieve bewegingen, maar kunnen ook complexe handelingen initiëren en correct uitvoeren. Daartegenover stond de opvatting die onder meer door Karl Finkelnburg (1832-1896) werd verdedigd: een deel van de hersenen wordt gebruikt voor hogere-ordeprocessen, voor betekenisverlening. Als dat deel beschadigd is, lijdt de patiënt aan asymbolie. Het denkproces is dan verstoord en dat kan leiden tot taalstoornissen, maar ook op andere manieren is zingeving dan niet meer mogelijk. Dit kan ook inhouden dat iemand betekenisvolle handelingen niet goed meer kan uitvoeren. Finkelnburg had geobserveerd dat zijn afasiepatiënten niet alleen problemen hadden met taal, maar ook met bepaalde handelingen. Een centraal probleem bij deze benadering is dat het moeilijk wordt om te verklaren dat bepaalde acties niet met de ene hand uitgevoerd kunnen worden, maar wel met de andere. Ook voor Heymann Steinthal (18231899), die het begrip apraxie in 1871 in de literatuur heeft geïntroduceerd, was duidelijk dat dit symptoom causaal samenhing met afasie. Deze problemen heeft Liepmann op de ‘ontleedtafel’ gelegd toen hij studie maakte van de patiënt die in de literatuur vaak wordt aangeduid met Regierungrat T (in feite was deze ingenieur van beroep, en werkzaam op een patentbureau). Hij probeerde de twee hierboven geschetste posities te integreren door in de hersenen een stroom van informatieverwerking te postuleren van posterieur naar anterieur. Die stroom zorgde voor een conversie van bewuste mentale beelden naar motorcommando’s. Hij veronderstelde dat er dan twee soorten stoornissen konden optreden: (1) wanneer de mentale beelden van doelgerichte acties in het corticale centrum verstoord zijn, is er sprake van ideationele apraxie; (2) wanneer de stroom niet naar de motor cortex toe kan door beschadiging van baansystemen (disconnectie), ontstaat ideokinetische apraxie. Zoals bekend, volgde na de periode van de diagrammakers, die aan het begin van de twintigste eeuw de discussie domineerden en die ervan overtuigd waren dat alle psychische functies te lokaliseren zijn in welomschreven corticale centra, een periode waarin men zich verzette tegen deze lokalisatiebenadering. Men ging het functioneren van het brein holistisch bekijken: psychische functies waren altijd het resultaat van de integratie van neuronale activiteit in grote delen van het brein, of zelfs het gehele brein: er zijn geen centra. De nadruk kwam meer te liggen op psychologische verklaringen in plaats van op de neuro-anatomie gebaseerde verklaringen. Apraxie werd gezien als een verzwakte wil, een gebrekkige motorische controle, zodat de patiënt vooral stereotype gedrag vertoont. Eigenlijk veronderstelde men dat alle vormen van apraxie op deze manier verklaard konden worden. De Amerikaanse gedragsneuroloog Norman Geschwind (1926-1984) wees op het belang van het denkkader en de werkwijze van Wernicke en hij stimuleerde velen om weer op zoek te gaan naar disconnecties tussen centra. Maar, zo laat Goldenberg zien, in plaats van multi-modale mentale beelden van intentionele acties, ging Geschwind uit van (aangeleerde) bewegingspatronen. In wezen ging daarmee het onderscheid tussen ideationele en ideokinetische apraxie verloren. Nadat Goldenberg vanuit een historisch perspectief de fundamentele theoretische (hij spreekt zelfs van ‘filosofische’) verschillen tussen de bijdragen van een aantal invloedrijke apraxie-onderzoekers heeft geanalyseerd, verdiept hij zich in verschillende vormen van apraxie, zoals het niet meer kunnen imiteren van bewegingen, het niet meer kunnen gebruiken van gereedschappen en objecten, en het niet meer maken van communicatieve gebaren op verzoek. Ook analyseert hij spontane gebaren, multi-step-acties en kinema- Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – nr 2 – juli 2014 61 BOEK-ESSAY tische analyses van fouten. Hemisfeerverschillen en de rol van het corpus callosum zijn onderzocht via analyse van intermanuele conflicten, de relatie tussen apraxie en handvoorkeur en de relatie tussen lesie-zijde en aard van de apraxie. Voor Liepmann was een stoornis in het imiteren van bewegingen een centraal argument: doordat de beweging werd voorgedaan, hoefde de patiënt die niet zelf te bedenken. Goldenberg heeft evenwel laten zien dat bepaalde patiënten weliswaar problemen hebben met imiteren, maar op commando toch communicatieve gebaren foutloos kunnen uitvoeren, en dit is strijdig met Liepmann’s uitgangspunt. De moderne perceptie-actiebenadering (gebaseerd op het spiegelneuronen-concept) veronderstelt een directe route tussen het waarnemen en het uitvoeren van een handeling. Maar volgens Goldenberg heeft ook deze benadering een probleem met het verklaren van bepaalde klinische observaties: sommige patiënten falen niet alleen bij het imiteren van handelingen, maar zijn bovendien niet in staat om te wijzen naar het juiste plaatje waarop de handeling wordt getoond, terwijl ze de handeling zelf dus niet hoeven te maken. Goldenberg vermoedt daarom dat het brein specifieke ‘coderingen’ produceert voor bepaalde lichaamsdelen. Hij stelt dat er een generatief centrum is waar, op basis van elementaire bewegingen, complexe handelingen worden samengesteld (die dus niet als geïntegreerde, complexe bewegingspatronen zijn opgeslagen). Dit generatieve centrum is daarmee verantwoordelijk voor zowel geïmiteerde als nieuwe handelingen. Om dit aannemelijk te maken, heeft Goldenberg ook onderzoek gedaan met ‘verzonnen’ instrumenten. Verschillende informatiebronnen spelen hierbij een rol en daarom ziet hij het als een hogere-orde cognitief systeem. Deze theorie kan ook verklaren waarom sommige patiënten problemen hebben met het imiteren van vingerbewegingen, maar wel de hand normaal kunnen bewegen. Welke kennis is er nu verstoord wanneer een apraktische patiënt bepaalde instrumenten of objecten niet langer kan gebruiken? Gaat het hier om functionele kennis (een schroevendraaier gebruik je om schroeven in een plank te draaien) of manipulatie-kennis (een schroevendraaier moet je op een bepaalde manier vasthouden)? Golden- 62 berg heeft patiënten nieuw ontworpen instrumenten gegeven en gekeken hoe ze daarmee omgaan. Zijn conclusie is dat het bij apraxie gaat om problemen bij het oplossen van mechanische problemen: van belang is niet de prototypische functie van het (gehele) instrument, maar de functionele compatibiliteiten van de onderdelen ervan: de onderdelen van een instrument laten bepaalde zinvolle handelingen toe; je kunt ze op bepaalde manieren vastpakken, je kunt er wel of niet mee slaan of draaien. Ook dit ziet Goldenberg als een generatief systeem: verschillende informatiebronnen worden gecombineerd tot concrete handelingen. Hij stelt dat slechts voor enkele handelingen (zoals schrijven) overgeleerde bewegingspatronen zijn opgeslagen, maar dat in het algemeen een handeling telkens weer berekend zal moeten worden, aangepast aan de omstandigheden. Bij diagnostisch onderzoek wordt in de regel gekeken of een patiënt het gebruik van een instrument kan voordoen zonder het instrument ook daadwerkelijk te gebruiken, zoals bij pantomime. Geschwind meende dat bij pantomime de bewegingspatronen gebruikt worden die ook bij de feitelijke actie gebruikt worden. Die redenering lijkt niet valide: een aanzienlijk deel van de patiënten heeft problemen met pantomime, maar kan wel zonder problemen de instrumenten zelf hanteren. Goldenberg heeft met kinematische analyses laten zien dat de specifieke aanpassingen van de vingers die nodig zijn om de goede grip te krijgen als een voorwerp wordt gepakt, niet optreden bij pantomime: het is niet hetzelfde bewegingspatroon. En Goldenberg wijst op enkele andere argumenten, zoals de vaststelling dat pantomime bedoeld is voor communicatie, en niet voor instrumenteel gebruik. Dit alles wijst erop dat bij pantomime niet simpelweg het bestaande, opgeslagen bewegingsprogramma wordt gebruikt; en dat ondersteunt het idee van een generatie van bewegingen op basis van een nieuw samengesteld bewegingspatroon, gebaseerd op de aangetroffen omstandigheden. Apraxie omvat, evenals afasie, meerdere verschijnselen. Goldenberg ziet problemen bij de imitatie van handbewegingen, bij het gebruik van instrumenten en bij pantomime als kernmanifestaties van apraxie. Deze stoornissen treden eigen- Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – nr 2 – juli 2014 BOEK-ESSAY lijk alleen op bij linkerhemisfeerlesies. Kern van de stoornis zijn problemen bij het ontleden en combineren van elementen van bewegingen. Er zijn ook andere vormen van apraxie, waarbij een aantal bijkomende factoren een rol kunnen spelen, zoals stoornissen van de aandacht of problemen met de werkgeheugencapaciteit. Zowel door zijn scherpzinnige analyse van opvattingen van zijn voorgangers als door zijn originele onderzoek van de verschillende soorten handelingen en de omstandigheden waaronder die optreden, heeft Goldenberg een belangrijke bijdrage geleverd. Zoals de oude ideeën over de afasie van Broca en Wernicke hebben afgedaan (ook al worden ze nog steeds welhaast kritiekloos herhaald), zo hebben nu ook de oude ideeën over apraxie afgedaan en moeten we verder gaan op basis van de nieuwe inzichten. Het zal even wennen zijn voor sommigen, maar in ieder geval is het werk, en zeker ook dit boek, van Goldenberg een prima gids. RECENSIES Ziekte van Parkinson Klaas Arts H et is niet gebruikelijk om een boek te recenseren dat al bijna drie jaar op de markt is, maar dit boekje verdient extra aandacht. Het is op dit moment de enige Nederlandstalige uitgave over psychologische aspecten van de ziekte van Parkinson. Daarom is het prettig dat het zo’n goed, naar mijn mening zelfs uitstekend, boekje is geworden. De basis voor deze uitgave is een vergelijkbaar Duitstalig boek van Bernd Leplow, dat in 2007 verscheen. Het is echter duidelijk dat de Nederlandse uitgave een sterk bewerkte uitgave van de Duitse moet zijn, want de verwerkte literatuur is voor een belangrijk deel Annelien Duits en Bernd Leplow Ziekte van Parkinson In de serie Diagnostiek en behandeling voor de professional Uitgever Hogrefe Uitgevers BV Amsterdam, 2011 Paperback, 128 pagina’s, € 29,95 EAN 9789079729401 uit het tijdvak 2007-2010 afkomstig. De auteurs geven een beknopt maar goed gestructureerd en verrassend volledig overzicht van alle aspecten van de ziekte van Parkinson, ook de strikt medische. De tekst wordt verlevendigd door een tiental beknopte klinische vignetten en er wordt goed gebruikt gemaakt van schema’s en tabellen. De (neuro) psychologische behandelmogelijkheden worden niet erg uitgebreid beschreven, maar dat heeft vooral te maken met de geringe hoeveelheid onderzoek die naar deze interventies is gedaan. Wat mij betreft is dit helder geschreven boekje niet alleen een aanrader voor psychologen, de beoogde doelgroep, maar ook voor neurologen en psychiaters. Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – nr 2 – juli 2014 63
© Copyright 2024 ExpyDoc