Verslag Studiedag Beschermd Wonen

Verslag Studiedag Beschermd Wonen
Plenaire lezing: Elly van Kooten, ministerie VWS
Waarom is de hele WMO-operatie in gang gezet? En wat is er afgesproken over langdurige zorg
voor de komende jaren? Elly van Kooten, directeur Maatschappelijke Ondersteuning bij het
ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), geeft antwoord op deze vragen tijdens de
plenaire aftrap van de Studiedag over Beschermd Wonen op 15 april in Apeldoorn.
De decentralisatie moet een verbetering zijn van het huidige systeem, benadrukt ze. “We willen van
systemen naar mensen. Gemeentes kennen de lokale situaties het beste en kunnen passend
maatwerk bieden voor integrale behandeling.” Het principe is landelijke toegankelijkheid: elke
gemeente is verplicht iemand op te vangen en te onderzoeken in welke gemeente de beste
ondersteuning is voor deze cliënt.
Overigens bezuinigt Den Haag niet, stelt Van Kooten: de groei van de zorgkosten wordt ingedamd.
“Dat moet wel, anders betalen we over aantal jaar 40% van ons loon aan zorgkosten.”
Meer dan een miljard
Deze visie is vertaald naar de WMO. Voor de ggz is het uitgangspunt: ambulante behandeling als dat
kan. Wie in 2015 langer dan 3 jaar is opgenomen in een kliniek (met zzpB) , gaat naar de WLZ. Dit
geldt niet voor indicatie zzp C: hier moeten eerst nog objectieve inhoudelijke criteria voor worden
bepaald. De hele overheveling van beschermd wonen naar de centrumgemeentes is berekend op 1,2
miljard. Voor de juiste verdeling hiervan worden momenteel alle gegevens van alle cliënten in BW’s
en in de opvang verzameld.
Werkafspraken
Eind vorig jaar stuurde RIBW Alliantie, GGZ Nederland en de Federatie Opvang een brief met een
aantal dringende oproepen. “De inhoud overtuigde VWS, Zorgverzekeraars Nederland en de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten”, aldus Van Kooten. Als gevolg van de brief zijn er nu
duidelijke werkafspraken gemaakt over het opstellen van heldere toegangscriteria voor zorg vanuit
de WLZ.
Ook is bepaald dat de wijze van financiering geen invloed mag hebben op de positie en inspraak van
de ggz-cliënt. Daarnaast komt er aandacht voor de kwaliteitsbepaling van intramuraal wonen,
aangezien deze nu onder de verantwoordelijkheid van de gemeente gaat vallen.
‘Gebruik die tijd!’
Gemeentes en zorgverzekeraars zullen hoe dan ook moeten gaan samenwerken omdat ze dezelfde
cliënt hebben. Blijven monitoren en evalueren is belangrijk, benadrukt Van Kooten: “Het geld is nu
verdeeld over WLZ, WMO en ZVW, maar als dat niet de juiste verdeling blijkt, moeten we andere
keuzes maken.”
Op de overheveling van de BW wordt niet bezuinigd, dit in tegenstelling tot de ambulante
begeleiding van ggz cliënten, ouderen en gehandicapten, die 25% wordt gekort1. “Er is dus tijd om
met elkaar uit te vinden welke processen het beste werken. Gebruik die tijd!”
Wat heeft u nodig?
Tot slot: het ministerie van VWS helpt de regio’s bij de samenwerking tussen de vele partijen. Dit
onder meer door werktafels van verzekeraars en gemeentes te organiseren, en gesprekken tussen
aanbieders en cliëntorganisaties te faciliteren.
Het Transitiebureau van VWS en VNG maakt op aanvraag handreikingen voor zaken als
kwaliteitsborging, medezeggenschap en klachtrecht. Van Kooten sluit dan ook af met een oproep:
“We willen graag van u horen: wat heeft u van ons nodig?”
1
Intussen is bekend geworden dat de bezuiniging in 2015 teruggebracht is van 25% naar 6%.
Plenaire lezing: twee ervaringsdeskundigen aan het woord
Wat is het verhaal achter ‘de cliënt’, de persoon voor wie we het allemaal doen? Twee
ervaringsdeskundigen vertellen hun ervaringen met de ggz. Met de nodige humor geven Gert
Jongetjes (10 jaar ggz-cliënt geweest, nu 7 jaar ervaringsmedewerker) en Linus Visser (23 jaar in
BW’s en sociaal pensions, sinds 2013 ervaringsdeskundige) een beeld van wat er wel en niet klopte
aan de hulpverlening. Wat is hun advies aan ons?
Gert Jongetjes
Gert vertelt over zijn verleden: na zijn HTS-opleiding werkte hij in het bedrijfsleven. Rond zijn 45e jaar
was hij echter ernstig depressief en zwaar aan de drank. Pillen hielpen niet. Hij koos voor een
vrijwillige opname. Een zware tijd: “Binnen een mum ben je alles kwijt: je opleiding, je vrienden en je
familie.” Ook het eindeloos herhaalde dagritme, de enorme verveling en de nutteloze dagactiviteiten
werkten niet bepaald mee (‘ik had HBS gedaan dus ze vonden dat ik wel vogelhuisjes kon gaan
maken…’).
Grillig pad
Zijn leven heeft hij nu op de rails, door een paar keer de juiste personen op het juiste moment tegen
te komen. Toen hij een nieuwe persoonlijk begeleider kreeg bijvoorbeeld, die hem op de man af
vroeg: wat wil je nu eigenlijk met de rest van je leven? “Ik was eerst kwaad over die stomme vraag,
maar besefte steeds meer dat ik mijn leven inderdaad zelf bepaalde.”
Herstel is een grillig pad, benadrukt Gert. Het grootste probleem van mensen in een BW is volgens
hem dat ze bij het opstaan geen verantwoordelijkheid hebben voor de dag die voor hen ligt. Daar om
helpt hij nu een buurtnetwerk bij RIBW Mensana in Venlo op te zetten: “Zo kun je ook die kwetsbare
mensen bij je wijk betrekken.”
Linus Visser
Linus zakte als twintiger door het ijs tijdens zijn studie aan de Kunstacademie in Rotterdam. Hij werd
zwaar psychotisch en ging van een euforische, kosmische eenheidservaring naar een zwart gat
waarin zijn identiteit was weggevaagd. “Ik ben 23 jaar bezig geweest om uit een rivier van waanzin
de korrels gezond verstand te vissen, en mezelf weer als een puzzel in elkaar te zetten.”
Niks schizofreen
Een groot stuk genezing lag voor hem in het schrijven en in het jarenlange groepswonen: daarmee
kon hij een aantal denkfouten doorbreken. Maar pas tijdens zijn Howie the Harp-opleiding hoorde hij
voor het eerst de term ‘herstel’. “Tot die tijd zeiden hulpverleners tegen me dat ik moest accepteren
dat ik schizofrenie met chronisch verloop had. Ik was de enige die dacht dat het wel goed zou komen
met me.”
Hij werkt nu als ervaringsdeskundige bij een BW. Ieder mens heeft een vorm van creativiteit in zich,
die hij wil inzetten in een sociale context, benadrukt hij. “Als dat niet gebeurt, is dat ziekmakend. Ook
in de BW zie ik veel mensen die niets meer ambiëren, apathisch zijn.” Vandaar zijn oproep om bij
cliënten op zoek te gaan naar ‘waar hun ogen van gaan glanzen’. Verplichte participatie kan goed
uitpakken, denkt hij: “Het kan soms de enige manier zijn om de indolentie van mensen te
doorbreken.”
Workshop 1
Wie is de klant?
Ridder de Vries (RIBW Overijssel) en Peter Bakker (Bureau HHM) geven in een presentatie inzicht
op de cliënt in het beschermd wonen. Intrigerende cijfers en weetjes zoals uit de presentaties (zie
bijlagen) blijkt. Een aantal opvallende zaken uit deze interessante informatie:
Een cliënt, dat is volgens Ridder ‘iedere inwoner van de gemeente die (nog) niet voldoende
zelfredzaam is om zelfstandig te kunnen wonen’. Kenmerk daarbij is de onvoorspelbaarheid. De ene
dag is er niets aan de hand, de volgende dag is iemand volledig de weg kwijt.
Kijkend naar de populatie valt op dat het merendeel een psychotische stoornis heeft (42%) gevolgd
door een affectieve stoornis (angst, depressie, bipolair 12%), autisme (11%) persoonlijkheidsstoornis
(7%) en verslaving (ook 7%). De redenen waarom deze mensen niet zelfstandig kunnen wonen
variëren sterk: gebrek aan structuur, verstoord dag- nachtritme, enzovoorts.
Grote toename ZZP 3
Peter Bakker vertelt over de demografie, opleiding, inkomen en diagnoses van de RIBW-client.
Daarnaast vertelt hij het nodige over het Zorg Zwaarte Pakket (ZZP) waarvan er zes bestaan:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Beschermd wonen met begeleiding
Gestructureerd beschermd wonen met uitgebreide begeleiding
Beschermd wonen met intensieve begeleiding
Gestructureerd beschermd wonen met intensieve begeleiding
Beschermd wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering
Beschermd wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging
De pakketten 1 en 2 zijn vervallen en dat is terug te zien in de indicatiestellingen. Naast een grote
stijging (30.000 in 2011, 37.000 in 2013) is er ook een grote verschuiving in de onderlinge
samenstelling. Met name ZZP3 is enorm toegenomen. Dit zijn cijfers die tot behoorlijke discussie
leiden en zeker vragen om meer informatie.
Iedere dag kaviaar
‘Weten is meten’ wordt ook hier weer bevestigd. In dat licht adviseren beide heren de gemeenten
om goed onderzoeken wie hun cliënten zijn en hoeveel het er zijn. Hiervoor zijn meerdere bronnen
beschikbaar.
Kosten komen ook uitgebreid aan bod. De kosten voor een ZZP6 bedragen inclusief dagbesteding
211,79 per dag. Een bedrag dat, na uitsplitsing, goed is te verklaren maar toch tot de verbeelding
spreekt. “Ik neem wel zes cliënten bij mij in huis”, grapt een voormalige cliënt. “Houden we genoeg
over om ze elke dag kaviaar te laten eten.”
Workshop 3
Beschermd wonen: inkopen of subsidiëren?
De 43 centrumgemeenten regelen vanaf 2015 de inkoop van beschermd wonen. Tijd om aan de
slag te gaan. Welke stappen zijn hierbij van belang binnen de gemeente? En welke afspraken maak
je met de zorgaanbieders?
Het geld voor beschermd wonen gaat naar de centrumgemeenten, vertelt Martine Veneman,
beleidsmedewerker van de gemeente Enschede. Verdeelt de centrumgemeente dat geld? Nee, maar
ze regelt wel de inkoop. Of de subsidiëring, waarvoor Enschede heeft gekozen. Centrum- en
regiogemeenten zullen samen bepalen welke inkoop nodig is. De regiogemeente begeleidt burgers
met een stabiele zorgvraag, de centrumgemeente is aan zet bij nood.
Zorg en wonen worden gescheiden, maar daaraan zitten de nodige haken en ogen. Zo wordt het
gevaar van leegstand een aandachtspunt voor de gemeenten. Goed uitzoeken hoe je de
uitvoeringskosten verdeelt, is de teneur. Ook moet er intern gestructureerd overleg en afstemming
komen tussen collega’s: hoe gaan jullie om met verstrekkingen?
Rompslomp uit handen
De gemeente kan mensen die in de ggz belanden, veel financiële rompslomp uit handen nemen,
betoogt Veneman. Elke gemeente beslist zelf of zij bijvoorbeeld een uitkering in natura verstrekt of
de zzp op andere wijze verzilvert. Dit alles vergt afstemming tussen de regiogemeenten en ‘hun’
centrumgemeente. In Twente hebben ze dit opgelost door een convenant te sluiten. Enschede en
Almelo werken hierin samen met alle 12 regiogemeenten. De achterliggende gedachte blijft: de
gemeente vervult zijn zorgplicht voor zijn burgers.
Grijs gebied tussen inkoop en subsidie
Annet van Soest is subsidiespecialist bij Vijverberg Juristen. Zij bevestigt de noodzaak tot
samenwerking. “Begin met een stappenplan! Regel de taakverdeling en de financiering, de
voorwaarden en verantwoordelijkheden. Leg vast hoe en wanneer je overlegt. Bepaal hoe je de
overleggen vastlegt, beleidswijzigingen doorvoert, geschillen regelt en beleid evalueert.”
Vervolgens bepaal je de financiële relatie met de zorgaanbieders.
“Kies je voor subsidie of inkoop?” vraagt Van Soest. “Daartussen zit een grijs gebied. Welke
voorwaarden bouw je in?” Subsidie biedt ruimte voor overleg. Inkoop ligt meer voor de hand als je
de uitvoering van de aangeboden activiteiten wil verplichten. De instellingen verzuchten: asjeblieft
gemeenten, koppel beleid en uitvoering zoveel mogelijk, anders maak je ons duurder...
Workshop 4
Toegang tot beschermd wonen in de WMO
Vanaf 1 januari 2015 kloppen nieuwe cliënten aan bij de centrumgemeenten voor een verblijf in
een beschermde woonvorm. Nu bepaalt het CIZ nog die toegang. Hoe gaan centrumgemeenten de
toegang straks organiseren?
Rina Beers van de Federatie Opvang krijgt er na deze workshop nog meer vertrouwen in. “Het zzpsysteem verdwijnt. De WMO is veel minder dichtgetimmerd dan de AWBZ. Dat biedt ruimte voor
maatwerk. Gemeenten zijn gewend om concreet en praktisch te denken. Daarmee is de cliënt
gebaat”, verwacht ze.
Criteria en verordening
Een cliënt meldt zich aan, meestal geholpen door een ondersteuner. Maar om te weten of iemand in
aanmerking komt voor beschermd wonen, moet de gemeente toegangscriteria opstellen. Die krijgen
hun plek in de gemeentelijke verordening. Daarin komt ook te staan wie onderzoekt of iemand aan
de criteria voldoet, en hoe dit oordeel gevormd wordt. De uiteindelijk verordening wordt ten slotte
vastgesteld door de Gemeenteraad.
Wel of niet dossier inzien?
Tijdens de workshop wordt volop gediscussieerd over de toegangscriteria. “De CIZ had de normen zo
strak aangetrokken dat sommige mensen onterecht niet op zorg konden rekenen”, zegt Beers. De
deelnemers pleiten zich in voor criteria waarbij niemand tussen de wal en het schip belandt. Iemand
die uit de gevangenis komt, uit een forensische instellingen of van Jeugdzorg, loopt dat gevaar
namelijk.
Een vraag was: wil je iemands gezondheidsdossier inzien? Als de situatie voldoende duidelijk is hoeft
dat niet, vond de ene ambtenaar. Een ander wilde die informatie wel, “om te voorkomen dat iemand
in een verkeerde groep belandt.”
Bereidheid versus verwachtingen
De ene gemeente is verder dan de ander in de voorbereiding op de toegang. Uitgangspunt blijft: de
opvang voor mensen die zich niet zelf kunnen handhaven in de maatschappij. Wie daar nuchter naar
kijkt komt als vanzelf uit op concrete voorwaarden.
Een aantal gemeenten wil voortbouwen op de ervaring uit de maatschappelijke opvang. Beers ziet
een grote bereidheid van gemeenteambtenaren en zorgaanbieders om naar elkaar te luisteren. Ze
waarschuwt wel tegen te hoge verwachtingen. “Het gaat om mensen die langdurige zorg nodig
hebben. Dat vraagt een afgewogen beleid in het juiste tempo.”
Workshop 5
Gemeentes en zorgverzekeraars: hoe leer je elkaar kennen?
Door de decentralisatie moeten gemeentes en verzekeraars in feite als opdrachtgevers gaan
samenwerken: dit is nodig voor de integrale uitvoering van begeleiding en behandeling. Een proces
van uitproberen en aftasten voor beiden, weet Paul Poortvliet van Panteia. Hij onderzocht hoe deze
samenwerking tot stand komt.
Zorgverzekeraars hebben een zakelijke insteek en kiezen heel bewust gemeenten uit van wie ze het
meeste resultaat verwachten, ziet Poortvliet. Niet verrassend zijn dit vaak de centrumgemeenten.
“Veel kleine gemeenten ervaren dat ze op dit moment gewoon niet binnen komen bij
zorgverzekeraars. En ‘klein’ kan best groot zijn, zoals Ede-Wageningen.” De wederzijdse
kennismaking staat nu nog in de kinderschoenen. Gemeentes ervaren verzekeraars als anoniem,
groot en log. Omgekeerd vinden verzekeraars gemeenten een hele puzzel, met een moeizaam
ambtelijk apparaat. Ook de samenwerking in wijkteams is relatief nieuw en vindt nog vooral plaats
via pilots en experimenten.
Transitietafels
Is invoering in 2015 gewoon niet te krap qua tijd? Niet als je goed gebruik maakt van de
overgangsfase, zegt Poortvliet. “Zo CZ gaat bijvoorbeeld transitietafels organiseren, waarin ze het
gesprek aangaan met gemeentes. Wat doe je met cliënten die tussen wal en schip dreigen te vallen?
In de praktijk gaat het soms nu eenmaal anders dan in de regels is vastgelegd.” Niet alleen CZ
organiseert dergelijke gesprekken: ook andere verzekeraars zijn hiermee bezig
Soft=effectief
Elke club heeft een eigen vocabulaire en woordgebruik, valt Poortvliet op. Dat leidt nogal eens tot
verwarring. “Neem ‘complexe zorg’: dit betekent voor iedereen iets anders. Soms lijkt het dan of je
het met elkaar oneens bent, terwijl dat helemaal niet zo is.” Het bestaan van ‘ijzeren regels’, vooral
vanuit de zorgkantoren, kunnen ertoe leiden dat goede, goedkopere initiatieven geen doorgang
vinden.
“Iets wat natuurlijk niemand wil. Gemeenten, zorgverzekeraars, clienten(organisaties) en
zorgaanbieders moeten echt met elkaar de transitie in. Dat klinkt soft, maar het is in feite de enige
manier om effectief te zijn. Deze Studiedag is er een goed voorbeeld van hoe partijen met elkaar van
gedachten kunnen wisselen en laten zien wat hun specifieke aandachtspunten zijn bij de
decentralisatie.”
Workshop 6
Scheiden van wonen en zorg en ambulantisering
Wat zijn de lokale gevolgen van extramuralisering en ambulantisering? Belangrijke vragen waar
het antwoord nog niet op gegeven kan worden. ‘We zijn nog volop in transitie en sommige
veranderingen laten nog op zich wachten”, betoogt Roeland Kreeft van Companen, een
adviesbureau voor woningmarkt en leefomgeving.
Het huidig perspectief is dat alle veranderingen niet zijn ingegeven door bezuinigingen. Tot 2020 is
het budget nog gefixeerd, daarna mag een gemeente wel de hoogte van budgetten bepalen. “De
kans dat een gemeente zich (nog meer) gaat richten op ambulante zorg aan huis is zeer groot.” Dit
gaat ook betekenen dat er met de nieuwe instroom een andere omgang zal komen.
MASS
Hoe dat ‘nieuwe’ vorm kan krijgen bleek uit de voordracht van GGZ Breburg in Breda-Tilburg. Zij
maken intensief gebruik van het Maatschappelijk Steunsysteem (MASS). Het MASS richt zich op het
opbouwen van een lokale infrastructuur rondom een cliënt. Dit kwartiermaken gaat niet alleen langs
geijkte paden.
Naast professionele organisaties als gemeente en woningcorporaties worden inwoners en
vrijwilligersorganisaties betrokken in de oplossing. Doel: samen aan de slag gaan om complexe
casuïstiek aan te pakken, om draagvlak te ontwikkelen en commitment voor een langwerkende
oplossing. Het perspectief van de aanpak is vanuit cliënt: deze is vaak bij bijeenkomsten aanwezig.
Wijkactiviteiten: hoe?
GGZ Breburg behandelt per jaar ongeveer 400 casussen, die merendeels worden aangedragen door
woningcorporaties, gemeente en politie. Ongeveer 2/3 van de casussen vinden zij succesvol. Verdere
ervaren zij dat sociale wijkteams sterk verschillen sterk in kwaliteit en functionaliteit. Sommige zijn
nog in een beginfase. Vraag is wel of wijkteams alle verwachtingen kunnen waarmaken.
GGZ Breburg stelt dat er in de wijk, dagactiviteiten nodig zijn om de participatiemaatschappij
mogelijk te maken. Er zijn echter geen budgetten, corporaties hebben geen mogelijkheden en
gemeenten verwachten te veel van wijkbewoners.
Huurtool
Wat zijn de financiële mogelijkheden van een cliënt? Michiel Wentges van BOBAdvies
demonstreerde hiervoor een huurtool. In deze tool kan eenvoudig worden bepaald wat een cliënt vrij
te besteden heeft bij een intramurale en een extramurale voorziening, met als variabele de kale
huurprijs. De tool laat verrassende verschillen zien, hetgeen leidde tot een levendige discussie.
Workshop 7
Hoe beschermd is beschermd wonen? Twee dimensies van verantwoording
Hoe gaan zorgaanbieders het beschermd wonen materieel verantwoorden onder de WMO? En wat
wil de gemeente hiervan weten en controleren? Welke informatie is nodig en beschikbaar, en hoe
verhoudt deze verantwoording zich tot de bekostiging van het beschermd wonen?
Mooi, dat er ruimte komt om maatwerk te leveren aan cliënten en nieuwe lokale initiatieven te laten
opbloeien in de wijken. Maar Jan Ruiter, controller bij de RIBW groep Overijssel, schetst ook een
doemscenario. Al die diversiteit leidt bijna onvermijdelijk tot een wildgroei in de registratie van het
zorgaanbod. Waardoor data niet meer te vangen zijn in het huidige systeem. En grotere delen van
het budget opgaan aan de administratieve controle.
Dit huidige systeem is AZR, de AWBZ-brede zorgregistratie. Het kostte jaren voordat het zijn huidige
raffinement bereikte. Een uitstekend systeem voor de uitwisseling van cliëntgegevens. Maar helaas,
het past niet op de WMO.
Regelarm versus controledrift
De Nederlandse care is tweemaal duurder dan in Frankrijk en viermaal duurder dan in Duitsland. De
uitdaging van de WMO is: betere kwaliteit tegen lagere kosten. De ‘eenvoudige’ ondersteuning
verplaatst zich vermoedelijk naar de informele zorg en de wijkteams. De complexere zorg blijft bij
aanbieders zoals de RIBW’s.
Moeten we toe naar regelarme systemen? RIBW Overijssel is zelf een mooi voorbeeld van ‘high trust,
high penalty.’ Veel autonomie voor de hulpverlener maar hoge straf als het misgaat. Een complete
managementlaag is wegbezuinigd. Maar toen één team onderuit ging, werden alle teamleden
ontslagen. Een regelarm systeem vergroot het risico dat falen lang ongezien blijft. Elk incident kan de
controledrift opnieuw aanwakkeren.
Te veel, te vroeg
Gaat elke gemeente nu opnieuw het wiel uitvinden? Gezamenlijkheid in de verantwoording van de
zorg: dat is de hoofdvraag aan gemeenten én zorgaanbieders. Het ministerie van VWS beproeft
alvast uniforme werkprocessen. En de VNG werkt aan een landelijk model voor declaraties en
verantwoording door gemeenten. Opleverdatum: 1 januari 2015...
Kunnen we het huidige systeem niet ombouwen tot het op de WMO past, vraagt een workshopper
zich af. Dat zou best kunnen, verzuchten de workshopleiders: als we maar meer tijd kregen. In dit
opzicht komt de invoering van de WMO minstens een jaar te vroeg.
Workshop 8
Kwaliteit en toezicht in de WMO
Aanbieders van beschermde woonvormen hebben een uitgebreid kwaliteitssysteem. Deze metingen
worden gebruikt om de zorg te verbeteren en voor externe verantwoording aan overheid, inspectie en
verzekeraars. Vanaf 2015 hebben de RIBW’s te maken met gemeenten, zowel voor de inkoop als het
afleggen van verantwoording. Wat gaat dat betekenen voor de te leveren kwaliteitsinformatie?
Welke aspecten van de kwaliteitszorg moeten worden overgenomen in de WMO, en hoe organiseren
we dat? Heeft de gemeente wel dezelfde informatiebehoefte als de inspectie en zorgverzekeraar nu?
Uitgangspunt van de workshop is dat vanuit de VNG een project is gestart met alle betrokken
partijen om kwaliteitseisen te formuleren, die gemeenten kunnen hanteren. Anja Richt van de VNG
schetste kort opzet en inhoud van dit project, waarna een levendige discussie ontstaat tussen
gemeenten en aanbieders. Neem de rol van de Inspectie bij BW: nu is er toezicht op medicatie,
veiligheid en comorbiditeit. Moeten wij dit straks gaan doen, vragen gemeentes zich af?
Middelen voor toezicht
Deze vraag komt voort uit het feit dat de nieuwe WMO geen ruimte biedt voor de Inspectie. De
meningen liepen duidelijk uiteen. De ene gemeente oppert dat certificering voldoende garanties zou
moeten bieden. Een ander is het daar niet mee eens en zoekt meer zekerheid in een goede
kwaliteitstoets. Ook het toezicht dat gemeenten in de toekomst eventueel moeten gaan houden
blijkt een heet hangijzer. Aangezien dat een intensief toezicht zal zijn, moeten daar specifieke
middelen voor komen. Zeker gezien het feit dat de Inspectie dan zelf minder middelen nodig heeft.
Vertrouwen
Dit VNG-project is WMO-breed, dus niet enkel BW. Het resultaat wordt een advies aan alle
gemeenten over de inhoud van kwaliteitseisen en de praktische inzet ervan. Dat vindt de zaal een
geruststellend idee. Gemeenten blijken ook positief over de professionaliteit van de zorgsector: men
is gewend is om uitkomsten te meten en daarover transparant te communiceren. Ondanks de
onduidelijkheid hebben de aanwezigen het vertrouwen er samen wel uit te komen. “Dit soort
discussies zijn nodig”, aldus een aanwezige, “Je kunt nu niet alles al dichttimmeren, want er is nog te
veel onzekerheid over hoe alles eruit komt te zien.”
Workshop 10
Herstel- en krachtgericht werken
In deze workshop vertellen een cliënt en een ervaringsdeskundige hoe zij aan hun herstel werken. Wat
helpt hen en wat werkt belemmerend bij het hervinden van de eigen kracht? Aan het woord komen
Ellen de Haan, GGZ Nederland, een cliënte en Ursula Drexhage. Zij is ervaringsdeskundige,
coördinator herstel bij RIWIS zorg en welzijn én gemeenteraadslid. Daarnaast komt aan bod wat
gemeenten concreet kunnen doen aan herstel- en klantgericht werken.
Herstelondersteunende zorg is een paradigmashift binnen de gzz-zorg, ziet Ellen de Haan. We gaan
van ziekte- naar mensbeeld, van antwoorden geven naar vragen stellen aan de cliënten. Die laatste
bepalen welke hulp zij het beste kunnen gebruiken.
Praktische werkgroepen over herstel
Ursula Drexhage gaat in op de HEE-begrippen: Herstel, Empowerment en Ervaringsdeskundigheid.
Het is niet alleen je ziekte waarmee je moet leren omgaan, stelt ze. “Je moet ook herstellen van het
verlies van je identiteit. De ene dag was ik nog medisch secretaresse, de andere dag werd ik
behandeld als psychiatrisch patiënt.”
Ook het stigma, de ziekmakende bijwerkingen van opname/behandeling en je lage zelfbeeld zijn
allemaal negatieve factoren die om herstel vragen. Binnen RIBW RIWIS zijn er diverse
Herstelwerkgroepen actief en wordt er gewerkt met praktische methodieken, te vinden op de
website www.mijnherstel.nl .
Eerst overleven, nu leven
Hierna volgt het persoonlijke verhaal van Diana, een cliënte bij RIWIS: over opgroeien met weinig
veiligheid in het gezin en op school, over verkeerde diagnose (borderline in plaats van complexe
PTSS) en dus verkeerde behandeling, over vastlopen in angsten en dwangneuroses. Na opname in
een kliniek begon de lange weg omhoog.
Diana doet mee in een Herstelwerkgroep van RIWIS en ervaart dat herkenning en erkenning
essentieel zijn. “Ik ben er nog lang niet, maar ik kan nu zeggen: vroeger was ik aan het overleven, nu
leef ik.” Een indrukwekkend verhaal, vindt een aanwezige vanuit een gemeente: “Dit laat zien dat je
altijd moet denken in termen van mogelijkheden in plaats van beperkingen.”
Er is nog veel onbekendheid bij gemeentes over de ggz-wereld, is de algemene opinie. Een greep uit
de adviezen aan gemeentes (zie presentatie voor alle adviezen): luister echt naar cliënten, geef hen
zelf de regie én maak gebruik van ervaringsdeskundigen.
Workshop 11
Werk, participatie en zelfredzaamheid
RIBW Groep Overijssel en RIWIS Zorg en Welzijn in Apeldoorn ondersteunen mensen in een
beschermde woonvorm op verschillende manieren in hun participatie. In deze workshop presenteren
zij hun werkwijze en geven ze diverse adviezen aan gemeentes mee.
Geluk&co, heet de aanpak van RIWIS Zorg en Welzijn in Apeldoorn, vertelt activiteitenbegeleider
Joop Honders. Dit is breder dan dagactivering: het is een arbeidsparticipatieladder die via allerlei
activiteiten en werk-leertrajecten kan leiden tot bevredigend (betaald) werk. Eerst wordt gewerkt
aan de opbouw van sociale contacten buitenshuis via een inloophuis.
Van daaruit zijn er georganiseerde activiteiten op uiteenlopende gebieden met leermogelijkheden:
bijvoorbeeld werken in de groenvoorziening, in een klusbedrijf, in de wereld van fotografie en video,
of in de textiel en mode.
Inzet van talenten
Vanuit deze projecten werken cliënten voor andere cliënten, particulieren en soms bedrijven. Via
‘Werken &co’ is er een groot bedrijvennetwerk opgezet in en rond Apeldoorn, waar cliënten
werkervaring kunnen opdoen als vrijwilliger en eventueel een opleiding kunnen volgen.
Rutger Scholte ter Horst van de RIBW Overijssel Groep vertelt over werkstation De Werkelaar, een
project voor werk en dagbesteding. Dit is opgezet in samenwerking met een instelling voor mensen
met een verstandelijke beperking en scholen voor speciaal onderwijs en praktijkonderwijs. Ook hier
kunnen cliënten hun talenten inzetten en verder ontwikkelen, onder meer op het gebied van klussen,
fietsreparatie, groenonderhoud en horeca, dat laatste in een ‘eigen’ restaurant.
Buiten de kaders denken
Wat zijn adviezen aan de gemeentes in het licht van de WMO? In ieder geval: zorg voor één
financieringsstroom. WMO- en arbeidsparticipatiegelden samen zorgen voor meer mogelijkheden in
de praktijk. Gemeentes kunnen ook een grote slag maken in effectiviteit door de administratieve
(registratie)druk te verlichten, bijvoorbeeld door prestatieafspraken.
De hele participatie wordt sowieso pas een succes als werkgevers en gemeentes echt willen
meewerken. “Dat vraagt om een lange adem, en buiten de kaders denken: je moet bestuurders en
managers hebben die dat willen’, aldus Chris Boven van de Overijssel Groep. Hét grote pluspunt van
de WMO is volgens hem het feit dat allerlei partijen binnen en buiten de zorg nu gedwongen worden
tot samenwerking. “Ik werk al jaren in de zorg, maar dit is de eerste keer dat ze elkaar opzoeken.”
Workshop 13
Sociale wijkteams: dichtbij de cliënt
Veel gemeenten gaan de ondersteuning van kwetsbare cliënten organiseren door sociale wijkteams in
te zetten, waar ook medewerkers van RIBW en MO-instellingen deel van uitmaken. Een aantal regio’s
experimenteert hier al mee. In Amersfoort is zo’n proeftuin opgezet: Marijke Versteeg, werkzaam bij
RIBW Kwintes, is teamleider van dit sociale wijkteam. Ze gaat in op de kansen en dilemma’s van het
werken in dergelijke teams.
Sociale wijkteams verschillen nogal per gemeente. Marijke licht eerst de aanpak van Amersfoort toe.
Hier draait een pilot, waar een team van hulpverleners van diverse zorginstanties aan de slag gaan
met alle hulpvragen die uit de wijk komen. Het kan gaan om opvoeding, financiën, dagbesteding,
relaties, huisvesting, enzovoorts. Het motto is: 1 gezin, 1 huishouden, 1 plan. “Het sociale wijkteam
verleent dus hulp op meerdere levensgebieden. Dat is meteen het grote voordeel in het licht van de
WMO: mensen worden altijd geholpen.”
Begeleiding tijdens behandeling
De vraag van de cliënt is leidend. Tegelijkertijd stelt het sociale wijkteam ook de wedervraag: wat wil
de cliënt zelf betekenen voor de wijk? Omdat het team de wijkstructuren goed kent, kan er gerichte
(informele) hulp worden gegeven. Maar we zijn geen vervanging voor specialistische zorgverleners,
zoals verslavingszorg, benadrukt Marijke: “Als er meer expertise nodig is, schakelen we die in.” De rol
van het wijkteam verandert dan naar ‘begeleiders tijdens de behandeling’. “We gaan bijvoorbeeld
mee naar het intakegesprek. En als de cliënt twee keer niet is op komen dagen: niet uitschrijven,
eerst mij bellen!”
Geen bedreiging
Het wijkteam staat dus heel dichtbij de cliënt. De dilemma’s liggen, zoals wel vaker, op het snijvlak:
Ga je als wijkteam ook langdurige zorg meenemen? En: het brede werkterrein vraagt om veel
medewerkers, is dat werkbaar te houden? De financiering door gemeentes is op diverse manieren
mogelijk. Het geld kan bijvoorbeeld naar de zorginstellingen, die dan voor dat bedrag een aantal
medewerkers aan een sociaal wijkteam moeten leveren. “Een wijkteam is dus geen bedreiging van
RIBW’s of MO-instellingen”, besluit Marijke. “Het gaat om het anders organiseren van de zorg.”
Workshop 14
Informele zorg: koudwatervrees overwinnen
Mantelzorgers, vrijwilligers en zelfhulpgroepen. Deze ‘schillen om de cliënt’ komen nadrukkelijker
in beeld met de naderende WMO. Maar hoe kom je tot een sluitend samenspel tussen de informele
en de professionele zorg?
Hester van den Bergh, projectmedewerker bij GGZ Nederland, proeft koudwatervrees tijdens deze
workshop. “Ik miste nog een beetje de houding: we gaan in gesprek en pakken dit samen op,” vertelt
ze. Gemeenten en aanbieders lijken nog te druk met de praktische consequenties van de invoering
van de WMO. Daardoor is informele zorg nog zelden in beeld.
Schakelen tussen schillen
Met de WMO wordt steeds kritischer gekeken naar de inzet van de professionele zorg. Wat kan
iemand zelf? Waar kunnen familieleden, vrienden of buren bij helpen, wat kunnen vrijwilligers
betekenen? Pas wanneer deze lagen niet voldoen, zou de professionele schil moeten worden
ingeschakeld. Maar wanneer is dat, en hoe regel je zoiets?
In de gemeente Heerlen loopt een proef om uit te vinden hoe betrokken partijen de diverse ‘zorglagen’ verantwoord kunnen verbinden. Vrijwilligersorganisaties en cliënten kregen hierin een stem.
Dit bracht alvast randvoorwaarden voor het succes aan het licht. Cliënt, mantelzorger, vrijwilliger en
professionele zorgverlener, allen moeten bereid zijn hierin samen te werken. Dan maak je een
duidelijke afbakening van taken en verantwoordelijkheden. Niet te veel verschillende vrijwilligers
over de vloer, zegt de cliënt. En: hoe bewaak je de privacy?
Zelfhulpgroepen
De wederzijdse vrijwilligheid kenmerkt informele zorg. Zoals bij deelname aan een zelfhulpgroep.
Daarin wisselen lotgenoten ervaringen uit om van elkaar te leren. Men spreekt pas van een
‘ervaringsdeskundige’ wanneer deze een opleiding heeft afgerond om zijn ervaring in te zetten om
anderen te kunnen helpen. Er lijkt sprake van een beweging tegen de professionele zorgverlening.
‘Die kijkt niet naar mij als mens, maar als een zieke,’ zegt een cliënt.
Gemeenten, professionals, vrijwilligers, mantelzorgers en cliënten spelen allen een belangrijke rol in
de zorg en ondersteuning van psychisch kwetsbare burgers. Deze afstemming tussen professioneel
en informeel staat nog in de kinderschoenen. Maar de eerste stappen zijn gezet. En uiteindelijk lijkt
de zorg er rijker op te worden.