Toelichting Geldergroep Persoonlijkheid Vragenlijst

Toelichting Geldergroep Persoonlijkheid Vragenlijst
Neurotische labiliteit
Hoog: emotioneel instabiel, kwetsbaar, overgevoelig, geringe stressbestendigheid. Hoogscoorders hebben
vaak last van gevoelens van angst en somberheid en hebben doorgaans weinig zelfvertrouwen.
Laag: emotioneel stabiel, gelijkmatig van stemming, hoge mate van stressbestendigheid, blijft ook onder druk
kalm en beheerst. Zelfverzekerd.
Angst
Hoog: angstig en bezorgd. Nerveus, gespannen. Is gauw verdrietig en neigt tot depressiviteit.
Laag: ontspannen en onbezorgd.
Prikkelbaarheid
Hoog: lichtgeraakt, prikkelbaar, ergert zich snel en is snel boos en uit humeur.
Laag: gelijkmatig van stemming, kalm en bedaard. Ergert zich niet snel.
Verlegenheid
Hoog: onzeker in sociale situaties, is verlegen en schaamt zich snel. Heeft weinig zelfvertrouwen en neigt tot
minderwaardigheidsgevoelens.
Laag: zelfverzekerd in sociale situaties, heeft zelfvertrouwen
Kwetsbaarheid
Hoog: geringe stressbestendigheid, is onder spanning snel in paniek, vindt het nogal eens moeilijk besluiten
te nemen. Nerveus, negatieve faalangst.
Laag: stabiel, zelfstandig en besluitvaardig. Hoge mate van stressbestendigheid.
Extraversie
Hoog: extravert, naar buiten gericht, richt aandacht en energie vooral
op zijn "buitenwereld", op
andere mensen vooral. Gaat graag met andere mensen om, is energiek en vaak opgewekt.
Laag: introvert, naar binnen gericht, richt aandacht en energie vooral op zijn "binnenwereld", op eigen innerlijk.
Is een meer gesloten persoon, rustig en heeft weinig behoefte aan gezelschap.
Sociabiliteit
Hoog: is het liefst in gezelschap, is vaak vrolijk en levenslustig. Legt gemakkelijk contact. Gedraagt zich in
sociale situaties meestal vriendelijk en hartelijk.
Laag: is liever alleen dan in gezelschap. Legt niet gemakkelijk contacten. Gedraagt zich in sociale situaties
vaak formeel en afstandelijk. Niet uitbundig.
Assertiviteit
Hoog: komt voor zichzelf op. Dominant, neemt in groepen graag de leiding.
Laag: niet assertief, komt niet gemakkelijk voor zichzelf op. Is in een groep liever op de achtergrond.
Werk- en levenstempo
Hoog: is actief, levendig en heeft veel energie. Is ondernemend. Zit niet graag stil. Heeft de neiging zich
gehaast te gedragen.
Laag: heeft weinig energie. Weinig ondernemend. Kalm. Haast zich niet gauw. Neiging tot traagheid.
Spanningsbehoefte
Hoog: veel behoefte aan allerlei vormen vormen van spanning en avontuur. Begeeft zich graag in
sensationele, risicovolle situaties.
Laag: houdt van een rustig en vredig leven.
Openheid
Hoog: is niet dogmatisch. Staat open voor nieuwe ideeën. Durft eigen normen en waarden ter discussie te
stellen. Is reflexief en denkt graag diep na. Heeft een brede belangstelling voor intellectuele, sociale, politieke
en religieuze zaken. Is gevoelsmens en heeft vaak veel fantasie. Houdt van veel variatie.
Laag: conventioneel en behoudend t.a.v. eigen normen en waarden. Houdt zoveel mogelijk vast aan vaste
regels en gewoonten. Is praktisch concreet ingesteld en heeft weinig belangstelling voor abstracte zaken.
Fantasie
Hoog: fantasierijk. Heeft gemakkelijk creatieve gedachten en ideeën. Laat gedachten graag de vrije loop en
houdt van dagdromen.
Laag: is nuchter, heeft weinig fantasie.
Emoties
Hoog: is gevoelig. Ervaart gemakkelijk allerlei soorten emoties en hecht ook veel waarde aan het hebben van
gevoelens. Heeft ook veel belangstelling voor de gevoelens van anderen.
Laag: staat niet stil bij eigen gevoelens en emoties. Hecht daar ook weinig waarde aan. Heeft over het
algemeen ook weinig belangstelling voor de gevoelens van anderen.
Variatie
Hoog: houdt van veel afwisseling en zoekt actief naar nieuwe ervaringen.
Laag: houdt niet van verandering, heeft voorkeur voor routine.
Interessen
Hoog: staat open voor andere ideeën, normen en waarden. Durft eigen denkbeelden ter discussie te stellen.
Denkt graag diep over zaken na. In het algemeen brede belangstelling voor abstracte zaken en theoretische
beschouwingen.
Laag: is conventioneel en houdt vast aan bekende en vertrouwde opvattingen en normen en waarden. In het
algemeen praktisch concreet ingesteld.
Altruïsme
Hoog: gericht op de belangen van anderen. Is hulpvaardig en vriendelijk. Eerlijk. Is bescheiden; vindt zichzelf
niet belangrijk. Is coöperatief maar kan de neiging hebben te toegeeflijk te zijn.
Laag: egocentrisch. Gericht op eigen belangen. Meer competitief dan coöperatief ingesteld. Onafhankelijk;
neiging tot arrogantie.
Vertrouwen
Hoog: heeft als basisuitgangspunt dat anderen te vertrouwen zijn. Gaat uit van het goede in de mens; neemt
aan dat mensen eerlijk en van goede wil zijn. In dat opzicht worden extreme hoogscoorders door hun
omgeving soms als naïef beoordeeld.
Laag: heeft als basisuitgangspunt dat anderen onbetrouwbaar zijn. Bij een erg lage score kan sprake zijn van
een vijandige houding t.o.v. de medemens.
Eerlijkheid
Hoog: is eerlijk, oprecht en recht door zee.
Laag: is berekenend. Is bereid anderen om de tuin te leiden of te manipuleren om eigen doel te bereiken.
Hulpvaardigheid
Hoog: helpt anderen graag. Oprechte belangstelling voor andermans problemen. Onbaatzuchtig.
Laag: egocentrisch, zelfzuchtig. Kan moeilijk aandacht opbrengen voor andermans problemen.
Meegaandheid
Hoog: toegeeflijk, conflictvermijdend. Heeft er moeite mee anderen kritiek te geven. Sterk gericht op
samenwerking (coöperatief).
Laag: gaat bij meningsverschil snel in discussie. Meer competitief dan coöperatief ingesteld. Komt altijd open
voor eigen mening uit en neemt geen blad voor de mond. Eigenzinnig.
Consciëntieusheid
Hoog: gewetensvol. Kan eigen verlangens en impulsen goed beheersen. Is ordelijk en bedachtzaam. Is een
doorzetter en handelt doelmatig, efficiënt en gedisciplineerd. Is ambitieus, sterk succesgericht en heeft een
hoge prestatiemotivatie. Heeft meestal ook veel zelfvertrouwen en een hoge zelfwaardering.
Laag: denkt gemakkelijk over plichten en verantwoordelijkheden. Is ontspannen en leeft bij de dag. Is weinig
ambitieus en niet prestatiegericht en ziet zijn werk vooral als iets dat nodig is om van te leven. Werkt niet
doelmatig en geeft snel op bij tegenslag.
Zelfsturing
Hoog: is ambitieus, ijverig en prestatiegericht. Handelt doelgericht, efficiënt en doelmatig. Is een doorzetter en
geeft niet op bij tegenslag. Laat zich niet afleiden. Veel zelfdiscipline. Heeft hoge zelfwaardering en veel
zelfvertrouwen.
Laag: is weinig ambitieus en niet prestatiegericht. Heeft er moeite mee aandacht op één taak te richten en
deze af te maken. Heeft weinig zelfdiscipline. Geeft snel op bij tegenslag of afleiding.
Ordelijkheid
Hoog: is ordelijk en precies. Werkt planmatig, methodisch en systematisch.
Laag: is slordig. Werkt meer improviserend dan planmatig. Onsystematisch.
Gewetensvolheid
Hoog: plichtsgetrouw m.b.t. afspraken en verplichtingen. Betrouwbaar. Zal niet gauw (spel)regels overtreden.
Laag: nonchalant m.b.t. afspraken en verplichtingen. Dat geldt ook voor (spel)regels. In dat opzicht minder
betrouwbaar.
Bedachtzaamheid
Hoog: neemt weloverwogen beslissingen. Is bedachtzaam, voorzichtig. Denkt eerst goed na alvorens te
handelen.
Laag: handelt vaak ondoordacht en impulsief. Geneigd overhaast beslissingen te nemen.
Sociale wenselijkheid
Hoog: neiging om sociaal wenselijke antwoorden te geven. Bij een hoge score dienen de overige schalen met
extra voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Sterk sociaal wenselijk antwoordgedrag kan ertoe leiden dat
men zich bij het beantwoorden van de vragenlijst mede laat beïnvloeden door wat over het algemeen of in de
eigen omgeving als sociaal wenselijk wordt beoordeeld. Dit kan ertoe leiden dat men zich wat beter of
slechter voordoet, zoals met bijvoorbeeld een hogere score op de schalen van consciëntieusheid of juist met
een lagere score op de schalen van neurotische labiliteit.
Laag: geen neiging om sociaal wenselijke antwoorden te geven, dan wel de neiging om juist sociaal
onwenselijke antwoorden te geven. Bij een lage score dienen de overige schalen met extra voorzichtigheid te
worden geïnterpreteerd. Het is niet eenvoudig te bepalen of een persoon met een lage sw-score bij de
overige testschalen naar waarheid heeft geantwoord, dan wel of hij met opzet extra sociaal onwenselijk heeft
geantwoord, bijvoorbeeld om te willen shockeren of zich negatief voor te willen doen.