EEN STUDIE VAN DE BRIEF AAN DE KOLOSSENZEN HANS DERCKSEN WOORD VOORAF De brief van Paulus aan de Kolossenzen is één van de ‘gevangenisbrieven’ van Paulus. Hoewel uiterlijk gevangen, maar innerlijk vrij, wist hij toch de gelegenheid zeer ten nutte te maken (Kol. 4:5) en schreef hij deze korte brief aan een gemeente die hij niet eens zelf gesticht had. Waarom schreef Paulus deze brief? De reden is dat de jonge gemeente te Kolosse bedreigd werd door dwaalleringen van verschillende aard. Paulus gaat hier tegenin door vooral te wijzen op de superioriteit van de Heer Jezus over alle overheid en macht. Als we de volheid verkregen hebben in Hem (Kol. 2:9), waarom zullen we dan nog bang zijn voor geesten en ook engelen vereren, waarom nog bezig zijn met de aanduiding van sterren en planeten, waarom ons inlaten met geheime leringen etc.? Dergelijke zaken leiden alleen maar van de waarheid af. In Christus hebben we alles wat we nodig hebben voor een gezond geestelijk leven. Daarom bevat de brief verder nog onderwijs over de fundamenten van het leven met Christus. Hierbij komen aan de orde: het gestorven en opgewekt zijn met Christus en de betekenis van de doop, ons aandeel in de heiliging en de doorwerking van het nieuwe leven in het leven van alledag. De toepassing naar onze tijd is vanzelfsprekend. Ook in onze kerken en gemeenten waait er soms allerhande ‘wind van leer’ die uiteindelijk alleen maar verwarring en verdeeldheid geeft. Gezond onderwijs over het nieuwe leven in Christus, zoals gepresenteerd in deze brief, is een ‘must’ voor elke volgeling van Christus. Deze studie (juni 2012) is, na de inleiding, verdeeld in 14 hoofdstukken waarbij in elk hoofdstuk, rond een bepaald thema, enkele verzen van de brief behandeld worden. Elk hoofdstuk is weer opgedeeld in paragrafen (met sub-thema’s). Aan het einde van het hoofdstuk worden nog enkele vragen gegeven om het gelezene te verwerken. Sommige vragen zijn ‘kennisvragen’ andere vragen zijn ‘discussievragen’. Het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 15, geeft een schematische samenvatting van de brief. De schrijfstijl is eenvoudig en persoonlijk, gestreefd is naar een logische opbouw. Verder is het vooral mijn wens dat deze studie mag bijdragen aan de opbouw van Gods Koninkrijk in deze wereld. In het najaar van 2014 zijn er in onze gemeente (Pinkstergemeente Morgenstond ‘de Banier’) vijf studies gegeven over de brief aan de Kolossenzen. Mede hierdoor werd de oorspronkelijke studie op een aantal punten wat aangepast. Hans Dercksen Zoetermeer, november 2014 GERAADPLEEGDE LITERATUUR Bij het schrijven van deze studie zijn verschillende bronnen gebruikt: Audiobestanden Kolossenzen (tot 3:1) van David Pawson Baker New Testament Commentary: Collosians and Philemon, Libronix New Bible Commentary Revised 1972 Online Bijbel, Stichting Importantia, Dordrecht Studiebijbel NT, Digitale editie 2005 Tyndale Commentaries CDROM The Wiersbe Bible Commentary NT van Warren W. Wiersbe De verwijzing naar een bron is aangegeven met teksthaken. Zo betekent [2]: de tweede bron onder ‘Verwijzingen’ aan het einde van het betreffende hoofdstuk. De bijbelvertaling die standaard gebruikt is, is de NBG-vertaling van 1951. NOTATIE EN SPELLING De notatieconventies worden verduidelijkt met voorbeelden: 2:8 (zonder aanduiding van het bijbelboek) betekent: Kol. 2:8. De aanduiding Kol staat er toch weer bij als het weglaten hiervan aanleiding geeft tot verwarring. Wanneer de verwijzing niet betrekking heeft op Kolossenzen dan staat het bijbelboek erbij vermeld (bijv.: Joh. 5:11). (VEEL) GEBRUIKTE AFKORTINGEN AD ASV AV BC GNB HSV i.h.b. m.b.t. m.i. NBG NBV NIV NT OT RSV SVV Anno Domini (in het jaar des Heren) American Standard Version Authorized Version (King James) Before Christ Groot Nieuws Bijbel Herziene Staten Vertaling in het bijzonder met betrekking tot mijns inziens Nederlands Bijbel Genootschap Nieuwe Bijbel Vertaling New International Version Nieuwe Testament Oude Testament Revised Standard Version Staten Vertaling INHOUD 0. INLEIDING ....................................................................................................................................... 5 1. SCHRIJVER, ONTVANGERS EN ZEGENWENS 1:1-2 ............................................................. 8 2. DANKZEGGING EN GEBED 1:3-14......................................................................................... 10 3. DE PERSOON VAN CHRISTUS 1:15-20 ................................................................................ 13 4. WEL GEGROND EN STANDVASTIG 1:21-23 ...................................................................... 17 5. ZICH VERBLIJDEN OVER LIJDEN OM UWENTWIL 1:24-29 .......................................... 22 6. EEN ZWARE STRIJD 2:1-5 ....................................................................................................... 27 7. WANDELT IN HEM 2:6-10 ...................................................................................................... 33 8. MET HEM BEGRAVEN EN OPGEWEKT 2:11-12............................................................... 36 9. ONTWAPEND EN TENTOONGESTELD 2:13-15 ................................................................ 40 10. RELIGIE OF CHRISTUS 2:16-3:4 ......................................................................................... 44 11. DOODT DAN DE LEDEN DIE OP AARDE ZIJN 3:5-11 .................................................... 50 12. DOET DAN AAN....3:12-17 .................................................................................................... 54 13. DE CHRISTELIJKE HUISREGELS 3:18-4:6 ........................................................................ 58 14. DE LAATSTE INSTRUCTIES EN GROETEN 4:7-18 ......................................................... 65 15. SAMENVATTING VAN DE BRIEF ......................................................................................... 69 Inleiding 0. Inleiding 0.0 De brief De brief van Paulus aan de Kolossenzen werd omstreeks AD 60 geschreven vanuit de gevangenis te Rome. 0.1 De plaats Kolosse Kolosse was een oude stad in Frygië, een streek in wat tegenwoordig zuidwest Turkije is. De plaats als zodanig bestaat niet meer (het plaatsje Honaz ligt op een oude ruïneheuvel van Kolosse). Twee andere bekende plaatsen in de buurt van Kolosse waren: Hiërapolis en Laodicea. Ook deze plaatsen (waarvan de laatste vooral bekend uit Openbaring) bestaan nu niet meer. Van de drie genoemde plaatsen was Kolosse de kleinste maar het lag aan een belangrijke handelsroute van Efeze (200 km oostelijk gelegen) naar de Eufraat. De plaats stond bekend om de wolindustrie. 0.2 Epafras Zijn naam betekent: liefelijk. We weten niet zo erg veel over hem, slechts op drie plaatsen in het NT wordt er iets over hem gezegd waarvan twee in de brief van Paulus aan de Kolossenzen. De andere plaats is Filem.1:23 en daar noemt Paulus hem: mijn medegevangene in Christus Jezus. We nemen aan dat Epafras door de prediking van Paulus te Efeze tot geloof is gekomen en dat hij later het evangelie naar Kolosse heeft gebracht In 4:12 wordt hij door Paulus één der uwen genoemd en dat betekent dat hij dus in Kolosse thuis hoort. Verder is het heel waarschijnlijk dat hij Paulus tijdens zijn gevangenschap te Rome heeft opgezocht en mogelijk heeft hij zich daar een tijdlang vrijwillig laten opsluiten bij Paulus (mijn Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 0 5 Inleiding medegevangene). Paulus heeft van hem de gegevens gekregen over de geestelijke situatie te Kolosse en heeft toen de brief aan de Kolossenzen geschreven die, ook weer door Epafras (of door Tychikus) daar is bezorgd en voorgelezen. Verder weten we eigenlijk niets meer van Epafras. Maar hoewel hij in de ‘gewone’ wereld niet zo bekend was, was hij dat in de geestelijke wereld des te meer. 0.3 Waarom deze brief? Waarom schreef Paulus nu juist een brief aan een gemeente die hijzelf niet gesticht had? Bovendien was de plaats minder belangrijk dan zijn beide grote buren en, in de tijd van de brief, nam het economisch belang van de plaats sterk af. In Kolosse woonden naast de oorspronkelijke Frygiërs ook Griekse kolonisten en Joden. Antiochus de Grote had namelijk in 200 v.Chr. ruim 2000 Joodse gezinnen uit Babylonië en Mesopotamië naar deze streek gedeporteerd. Verder was Frygië ook een Romeinse provincie en daardoor woonden er ook Romeinen in Kolosse. Van al deze groepen kwamen er mensen in de gemeente maar tegelijkertijd brachten ze ook hun achtergrond mee en daardoor werd de oorspronkelijk zuivere leer aangetast. Natuurlijk, een grondige bekering zou de onzuivere elementen verwijderd hebben, maar hoe grondig waren de bekeringen? De godsdienst van de oorspronkelijke bewoners, de Frygiërs, was animistisch. De krachten van de natuur werden aanbeden en ze geloofden dat er een geestenwereld achter deze krachten zat. Deze geesten boezemden de mensen voortdurend angst is want hoe wist je bijvoorbeeld dat je bijv. de geest van de berg niet ongunstig gestemd had? Er was dus veel demonie onder deze groep. De Grieken en de Romeinen brachten een meer ‘verheven’ godsdienst mee. Ze keken niet naar de bergen etc. maar naar de sterren en goden die daarbij hoorden en ze geloofden dat deze goden zich niet veel aantrokken van de gewone mensen op aarde. Wat hen ook onderscheidt, in het bijzonder van het Hebreeuwse denken, is dat ze een scheiding aanbrachten tussen de geestelijke en de natuurlijke wereld. Deze manier van denken heeft ook de westerse wereld sterk beïnvloedt en daarbij is de christelijke wereld niet uitgezonderd. David Pawson [1] geeft hiervan twee voorbeelden (niet nader uitgewerkt): de combinatie van aanbidding en dans en ook de houding ten opzichte van seks. De Joden in Kolosse waren liberaal geworden. Maar toch was er ook bij hen nog een hele grote afstand tussen God en mens, ze durfden zelfs de naam van God niet uit te spreken. Tussen God en mens waren nu ook engelen als een soort ‘middelaars’ gekomen. Het evangelie moet een ware bevrijding voor al deze mensen zijn geweest. Niet langer hoefden ze de geesten te vrezen. Alle machten zijn immers aan Christus onderworpen. In Christus ontmoeten ook hemel en aarde elkaar en we mogen God nu ‘Vader’ noemen. Toch zal dit niet voor iedereen die in de gemeente kwam vanzelfsprekend zijn geweest en zo ontstond het probleem van wat men wel ‘syncretisme’ noemt en dat betekent: vermenging van godsdiensten. Dit is tegenwoordig ook een veel voorkomend verschijnsel en men vindt het wel in het bijzonder in de New Age beweging. Uiteindelijk streeft men ook daar naar één wereldreligie die, naar men hoopt, de mensheid zal verenigen. Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 0 6 Inleiding Wat waren bijvoorbeeld de gevolgen van de scheiding tussen het geestelijke en het aardse? Bij het Griekse denken betekende dat dat het er niet zoveel toedeed wat je met het lichaam deed, het gaat immers om je onstoffelijke deel, de geest. Dit resulteerde in de mogelijkheid om toe te geven aan allerlei vleselijke genoegens waaronder vrije seks. In Kolosse speelde ook het tegenovergestelde. Sommigen geloofden dat je het lichamelijke juist zoveel mogelijk moest doden om het geestelijke te bereiken, een gedachte die men vooral zal aantreffen bij oosterse godsdiensten. Al met al kun je zeggen dat Paulus de brief schreef om de syncretistische tendensen in Kolosse tegen te gaan. Vanuit Kolosse zou het naar Efeze kunnen gaan en zou het de hele jonge kerk in dat gebied kunnen gaan aantasten. Ik schreef net al: In Jezus Christus ontmoeten de hemel en de aarde elkaar. We hoeven ons niet los te maken van ons lichaam om het geestelijke te bereiken. We hebben ook geen engelen nodig om met God te kunnen spreken of allerlei regels en wetjes om maar ‘geestelijk’ te worden. In Christus vinden we alles wat we nodig hebben om een leven te leiden naar Gods wil. De hele volheid van God is te vinden in Christus en wij hebben, als we in Christus zijn, de volheid verkregen in Hem. Daarom wandelt in Hem, wees geworteld in Hem, wordt opgebouwd in Hem etc. Buiten Christus is er geen leven: 1 Joh. 5:12: Wie de Zoon heeft, heeft het leven, wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet. 0.4 Vragen 1. Epafras bracht het evangelie naar Kolosse. Kunnen u en ik ook zo het evangelie naar onze woonomgeving brengen, of was het in die tijd allemaal eenvoudiger? 2. Iemand in uw kerk blijkt interesse voor ‘New Age’ te hebben gekregen en noemt een aantal ‘goede’ kanten van de beweging op (bijv. zorg voor de natuur). Hoe zou u hem/haar tegemoet treden? Verwijzingen 1..David Pawson, Introduction to Colossians, Audiotapes. Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 0 7 1:1-2 Schrijver, ontvangers en zegenwens 1. Schrijver, ontvangers en zegenwens 1:1-2 1.0 Schrijver De brieven van Paulus beginnen steeds op dezelfde manier: er is steeds een schrijver (Paulus), dan de geadresseerden en daarna een zegenwens. De schrijver van deze brief is dus de apostel Paulus. Hij zal er waarschijnlijk geen idee van hebben gehad dat zijn persoonlijke brief aan de Kolossenzen later tot het NT zou worden gerekend en dat is maar goed ook. Het zou deze brief mogelijk minder persoonlijk hebben gemaakt. We geloven dat Paulus deze brief geschreven heeft onder de inspiratie van de Heilige Geest (anders zou de brief niet eens in de canon zijn opgenomen) en daarom heeft de brief betekenis voor de gemeente van alle tijden. De autoriteit om deze gemeente aan te schrijven berustte op zijn apostel zijn. Hij was apostel geworden volgens Gods plan en in 1Kor. 12:28 lezen we dat de apostel de hoogste geestelijke rang is in de (universele) gemeente. Natuurlijk stond Paulus ook onder autoriteit: hij was een apostel van Christus Jezus. David Pawson [1] merkt hierbij op dat het accepteren van de autoriteit van Paulus zeker geen gemeengoed is in de hedendaagse gemeenten. Je hoort dan bijvoorbeeld: Ja maar, dit is de mening van Paulus. In 2Tim. 2:8 spreekt Paulus echter over mijn evangelie terwijl hij in Gal. 1:8 zegt: Gal. 1:8 Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt! Het evangelie van Paulus is niet anders dan het evangelie van Jezus Christus. Het is opvallend dat Paulus hier ook Timoteüs noemt. Blijkbaar was Timoteüs op de een of andere manier in de nabijheid van Paulus. Timoteüs had ook Paulus vergezeld tijdens zijn derde zendingsreis (Hand. 19: 1,22). 1.1 De adressant De brief is gericht aan de heilige en gelovige broeders te Kolosse. ‘Broeders’ is hier de vertaling van het Griekse woord ‘adelphos’ (letterlijk: van één baarmoeder) en betekent hier gewoon medegelovigen (dus broeders en zusters). Er worden echter twee bijvoeglijke naamwoorden gebruikt: ze zijn heilig en gelovig. Nu betekent ‘heilig’ dat ze apart gezet zijn in Christus maar het zegt verder niets over hun persoonlijke levenswandel. De andere toevoeging ‘gelovig’ (vertaling van het Griekse ‘pistois’) is wat merkwaardig omdat het vanzelfsprekend lijkt. Toch vertalen de NBG, HSV en NBV en ook de SVV overeenkomstig terwijl mij ‘trouwe’ een betere vertaling lijkt . De GNB, Het Boek en ook TELOSNT hebben ‘trouwe’ terwijl de Engelse vertalingen (ASV, RSV, AV en YLT) ‘faithful’ hebben. Paulus heeft blijkbaar willen uitdrukken dat ze trouw zijn aan het geloof maar daarvoor lijkt alleen de uitdrukking ‘gelovig’ mij wat te zwak. Het gaat hier echt om trouwe gelovigen en die vormen steeds de kern van de gemeente. Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 1 8 1:1-2 Schrijver, ontvangers en zegenwens De toevoeging ‘in Christus’ geeft het werkelijke ‘adres’ aan naast hun gewone aardse adres: Kolosse. We zijn steeds burgers van twee rijken: het koninkrijk der Nederlanden en een rijk in de hemelen (Fil. 3:20). 1.3 De zegenwens Vervolgens spreekt Paulus de zegenwens uit, maar het is eigenlijk meer dan dat. Volgens Pawson [2] deelt hij hier zegen uit: een gelovige wenst het niet alleen, hij deelt ook daadwerkelijk Gods zegen uit! Welke zegen? De zegen van de genade en vrede van God. Terecht zegt hij er bij: onze Vader. Want de broeders en zusters te Kolosse en Paulus en Timoteüs hebben dezelfde Vader. 1.4 Vragen 1. Het is waar dat de trouwe broeders en zusters steeds de kern van de gemeente vormen Hoe komt het toch dat deze kern in de praktijk meestal klein is? Hoe zouden we dat, indien mogelijk, kunnen veranderen? 2. Wat zegt het u persoonlijk dat u een burger bent van een rijk in de hemelen? 3. Kunnen wij zegen verspreiden in onze omgeving? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Verwijzingen 1..David Pawson, Colossians 1:1-8, Audiotapes. 2. Ibid Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 1 9 1:3-14 Dankzegging en gebed 2. Dankzegging en gebed 1:3-14 2.0 Dankzegging Na de opening gaat Paulus verder met dankzegging. Dit doet hij bijna met al zijn brieven. Hij begint niet met het feit dat hij blij is dat het zo goed met hen gaat maar Hij begint met een dankzegging aan God dat het met hen zo goed gaat. God is uiteindelijk de bron van alle zegening. De verzen 4 en 5 Zijn taalkundig niet direct duidelijk want: Waarom wordt er nu gedankt? De GNB geeft een betere vertaling: 4 Want we hebben gehoord van uw geloof in Christus Jezus en van uw liefde voor allen die God toebehoren. 5 Uw geloof en uw liefde steunen op de hoop die voor u is weggelegd in de hemel. Ze danken dus omdat er geloof en liefde voor alle heiligen is in de gemeente. Dit geloof en deze liefde steunen echter op hoop. Hoop waarop? Om datgene wat voor hen is weggelegd in de hemelen. Zonder deze hoop is er geen perspectief en verliezen ook geloof en liefde grotendeels hun betekenis. Zelfs het geloof in Christus alleen voor dit leven laat ons niet meer zijn dan heel armzalige mensen (1Kor. 15:19). Hoe is deze hoop bij de Kolossenzen gekomen? Door de prediking van het evangelie der waarheid. Het moet verkondigd worden en niet alleen maar geleefd. Voor de Kolossenzen was het Epafras die het evangelie bij de Kolossenzen bracht en blijkbaar ook Paulus op de hoogte stelde van de echte liefde die er in de gemeente was (de liefde waar de Heilige Geest de bron van is, Rom. 5:5). 2.1 Waar bidt Paulus voor? Het is opvallend dat Paulus en Timoteüs hier volhardend bidden voor een goede gemeente. We zijn meer geneigd om onze gebedsactiviteiten te richten op gemeenten waar het wat minder loopt, maar waarom wordt hier juist gebeden voor een gemeente waar het al goed gaat? Misschien is de voornaamste reden wel dat de machten der duisternis zich daar concentreren waar er sprake is van “succes” [1]. Aan ‘dode’ christenen wordt niet zoveel aandacht besteed maar ‘levende’ vormen een gewilde prooi omdat juist zij een bedreiging zijn voor het rijk van de duisternis. Dit komt ook overeen met wat er staat in Ef. 6:18. Ook hier worden we opgeroepen tot volhardend gebed voor heiligen! Pawson [2] noemt hier twee soorten gevaren die christenen bedreigen waar het goed mee gaat. Het eerste gevaar is het gevaar van het compromis. Je raakt het zicht op het feit dat je gered bent door genade een beetje kwijt en je gaat je godsdienst ‘mengen’ met andere ‘waarheden’ die er toch ook mogen zijn. Het eenvoudige evangelie volstaat niet meer. Dit gevaar is De brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 2 10 1:3-14 Dankzegging en gebed vanzelfsprekend groter voor de intellectuele christen dan voor de eenvoudige christen. Niet voor niets staat er in 1 Pet. 2:9: 9 Want bij wie zij niet zijn, die is verblind in zijn bijziendheid, daar hij de reiniging van zijn vroegere zonden heeft vergeten. Petrus wijst hier op het gebrek aan geestelijke vrucht dat ontstaan is door een gemis van een besef van de genade die de betrokkene eens verleend werd en hem of haar had moeten aanzetten tot het najagen van de heiliging (Heb. 12:14). Natuurlijk mag je intellect ten volle gebruiken maar laat dit gebruik wel steeds onder de leiding staan van de Heilige Geest. Het tweede gevaar is het gevaar van de zelfgenoegzaamheid. “We weten het nu allemaal wel want we zijn nu al zolang op de weg”. De kans is dan groot dat er geen groei meer is. Paulus schrijft aan de Filippenzen: Fil. 3:14 maar een ding doe ik: vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen voor mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus. Geestelijke discipline blijft te allen tijde noodzakelijk en wel in het bijzonder als ‘het nieuwe van het evangelie’ er een beetje af is. Je verder verdiepen in het Woord is dan belangrijk. Maar laten we eens kijken, waar bidden Paulus en Timoteüs heel specifiek voor? Een beetje vrij vertaald komt het m.i. op het volgende neer: Dat ze met de rechte kennis van Zijn wil vervuld worden en ook met wijsheid en geestelijk inzicht.. Hoe belangrijk is het dat de kinderen Gods weten wat de goede, welgevallige en volkomen wil van de Vader is voor hun (dagelijkse) leven (Rom. 12:2). Hoe anders zouden veel gemeenten zijn als de leden inderdaad vervuld waren van de rechte kennis van Gods wil en ook met wijsheid en geestelijk inzicht. Hoe vanzelfsprekend is het dan blijkbaar om juist daar voor te bidden (hoewel elke christen ook zelf de verantwoordelijkheid heeft om Gods Woord te bestuderen en daar wijsheid en geestelijk inzicht uit te halen). Dat dit bidden al een stuk geestelijke strijd met zich meebrengt blijkt uit het bidden van de broeders, ze gaan er volhardend mee door. Persoonlijk geloof ik dat we ons heel wat tijd en moeite zouden kunnen besparen in allerlei moeilijke zaken als we steeds vervuld zouden zijn met de rechte kennis van Zijn wil en met wijsheid en geestelijk inzicht. Daarmee wil ik niet uitsluiten dat het ook best eens moeilijk kan zijn om Gods wil te weten en wel in het bijzonder over zaken waar de Bijbel geen duidelijke uitspraken over doet. Maar in het algemeen moet Gods wil verstaan en uitgevoerd kunnen worden door de toegewijde christen. Natuurlijk mogen we ook voor andere zaken bidden maar het genoemde soort gebed is toch wel van primair belang. Alleen dan is ons leven geestelijk vruchtbaar en zullen we God steeds beter leren kennen. Teveel christenen blijven steken op een middelmatig niveau omdat ze niet toekomen aan de rechte kennis van Gods wil en niet vervuld worden met wijsheid en geestelijk inzicht. We moeten komen op het niveau van de geestelijke mens en dan de zin van Christus hebben: De brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 2 11 1:3-14 Dankzegging en gebed 1 Kor. 2:15: Maar de geestelijke mens beoordeelt alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld. 16 Want wie kent de zin des Heren, dat hij Hem zou voorlichten? Maar wij hebben de zin van Christus. Als we op de goede weg zijn dan zal God ons volharding en geduld geven. Geduld hebben we steeds nodig in de omgang met onze medemens en volharding is nodig om de moeilijke situaties van het leven tegemoet te treden zonder geestelijk te verslappen. We leren om over de omstandigheden te heersen en ons niet daardoor te laten overheersen. Op deze weg komen we ook tot dankzegging aan God en zien we uit naar de erfenis waarvoor hij ons al heeft klaargemaakt (het is gebeurd). Hoe klaargemaakt? Het staat in het volgende vers: 13 Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde, Ook heeft Hij ons de Heilige Geest gegeven die een onderpand is van onze erfenis (Ef. 1:14). De overgang van de macht der duisternis naar het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde gebeurt in dit leven, door wedergeboorte. We zijn nu al burgers van het Koninkrijk der hemelen geworden (Fil. 3:20) ook al ligt onze erfenis nog grotendeels op ons te wachten. Dat we overgebracht zijn naar het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde betekent voor ons geen ‘vakantie’. De machten der duisternis zullen niet ophouden hun brandende pijlen op ons at te vuren en dit gaat door totdat we bij de Heer zijn. 2.2 Vragen 1. Waarom is dankzegging bij ons bidden zo belangrijk en hoe functioneert dat in uw eigen leven? 2. Wanneer vindt u het kennen van Gods wil moeilijk, en wanneer niet? 3. Vers 8 is het enige vers in de brief waar over de Heilige Geest gesproken wordt. Wat wordt er bedoeld met ‘liefde in de Geest’? 4. Wat is ‘het erfdeel der heiligen in het licht’ (12)? 5. U bent eens overgebracht van het ene koninkrijk in het andere (13). Wat is in uw ervaring het grootste verschil tussen toen en nu? Verwijzingen 1..David Pawson, Colossians 1:9-14, Audiotapes. 2. Ibid De brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 2 12 1:15-20 De persoon van Christus 3. De persoon van Christus 1:15-20 3.0 Inleiding In de volgende verzen wijdt Paulus bijzondere aandacht aan de persoon van de Heer Jezus Christus. Het persoonlijk kennen van de Heer Jezus en Hem steeds meer leren kennen was de grote passie van de apostel. Aan de Filippenzen schrijft hij: Fil. 3:8 Voorzeker, ik acht zelfs alles schade, omdat de kennis van Christus Jezus, mijn Here, dat alles te boven gaat. en even later schrijft hij: 12 Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ik ook door Christus Jezus gegrepen ben. Paulus was vrij letterlijk door Christus gegrepen op de weg naar Damascus en werd in korte tijd omgevormd van een zendeling tegen Christus naar een zendeling voor Christus. Sindsdien besefte hij steeds meer dat degene die hij gehaat en vervolgd had nu bij uitstek degene is om wie alles draait. We kunnen ons afvragen waarom hij nu juist aan de gemeente te Kolosse een verhandeling over de persoon van Christus geeft. In de inleiding is al gesproken over de syncretistische tendensen in de gemeente te Kolosse. Door de verschillende achtergronden van de leden speelden er zaken als: engelenverering, geheime kennis, ascetisme, angst voor de geesten etc. Door nu de volkomen superioriteit van Christus over al het geschapene uiteen te zetten wilde Paulus al deze tendensen tegengaan. In 2:9,10 schrijft hij: 9 want in Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk; 10 en gij hebt de volheid verkregen in Hem, die het hoofd is van alle overheid en macht. Als Christus het hoofd is van alle overheid en macht en wij de volheid verkregen hebben in Hem wat moeten we dan nog met engelenverering, angst voor de geestenwereld etc.? 3.1 Het beeld van de onzichtbare God Het eerste dat hier van Christus gezegd wordt is dat Hij het beeld is van de onzichtbare God. Mensen hebben altijd moeite met het onzichtbaar zijn van God de Vader en ook hoe Hij nu werkelijk is. Ook Mozes wilde al graag God zien (Ex. 33:12 ev.) en God kwam hier in een bepaalde mate aan tegemoet. Maar in de Heer Jezus heeft God heel duidelijk laten zien hoe Hij is. Toen Filippus aan Jezus vroeg om de Vader te tonen (Joh. 14:8) zei Jezus: Joh. 14:9: Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien De brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 3 13 1:15-20 De persoon van Christus In de Heer Jezus zien we ook het hele karakter van God weerspiegeld. Mensen kunnen weten hoe God is door eenvoudig het leven van de Heer Jezus te bestuderen. God heeft nu als het ware een gezicht. 3.2 De eerstgeborene der ganse schepping Christus wordt hier genoemd de eerstgeborene van de ganse schepping. Dit heeft aanleiding gegeven tot veel misverstand en dwaalleer. De dwaalleraar Arius (ongeveer 300 na Christus) verwierp, onder invloed van de Griekse filosofie en de gnostiek, de gedachte dat Jezus zelf God is en leerde dat Jezus het eerste door God geschapen wezen was. Eenzelfde gedachte vindt men nu nog bij de Jehova’s getuigen (ze voegen in de Nieuwe Wereld Vertaling ten onrechte het woord ‘andere’ tussen teksthaken toe na ‘alle’ om te laten zien dat Christus eerst zelf geschapen werd). Verder is het grondwoord voor eerstgeborene het Griekse: ‘prototokos’ en niet ‘protoktisis’ dit laatste zou inderdaad eerst geschapene betekenen. Arius werd fel bestreden door Athanasius en dat leidde er uiteindelijk toe dat de kerk de dwaalleer van Arius verwierp. De eerstgeborene der ganse schepping heeft de betekenis van iemand die de voornaamste plaats inneemt in de hele schepping maar niet dat Hijzelf ook geschapen is. 3.3 Alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen Vers 16 benadrukt nogmaals dat Christus niet zelf geschapen is, integendeel Hij is zelf degene door Wie en tot Wie alles geschapen is en dat geldt zowel voor de natuurlijke als voor de bovennatuurlijke wereld. De rol van de Vader wordt hier niet genoemd maar uit Hebr. 1:3 blijkt dat God de Vader de werelden (in het Grieks staat: aiones), dus het hele universum, door Hem geschapen heeft. Heel bekend is ook 1Kor. 8:6: voor ons nochtans is er maar een God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en een Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem. Mede hieruit blijkt dat ook de Vader bij de schepping betrokken is. Uit Hem zijn alle dingen en verder weten we (bijv. uit Gen. 1:2) dat ook de Heilige Geest bij de schepping betrokken is Je kunt zeggen dat de Vader het initiatief voor de schepping nam. De Zoon was de bedenker van hoe en wat en de Heilige Geest de uitvoerder. Met tronen, heerschappijen, overheden en machten doelt Paulus op een hiërarchie in de onzienlijke engelenwereld. De apostel noemt deze engelenwereld opzettelijk en de heerschappij van Christus daarover omdat er in Kolosse dwaalleraars waren die engelenverering naast of in plaats van Christus verkondigden. Uit de teksten blijkt ook dat alle dingen (dus ook wij) met een doel geschapen zijn: we zijn er tot de Vader en tot de Zoon. We zijn hier dus voor Jezus en voor de Vader en dat is, in zekere zin, de diepste reden van ons bestaan. Het is trouwens een merkwaardig idee dat de Heer Jezus zowel de bewerker van het hout was (gedurende zijn aardse beroep) alsook de Schepper van het hout was. De brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 3 14 1:15-20 De persoon van Christus 3.4 Alle dingen hebben hun bestaan in Hem Vers 17 zegt dat Christus voor alles is en dat alle dingen hun bestaan hebben in Hem. De Studiebijbel [1] wijst op het opmerkelijke gebruik van het werkwoord ‘zijn’ in de tegenwoordige tijd (Hij is voor alles). Dit houdt een verwijzing in naar de Godsnaam ‘Ik ben’. Het getuigt ook van de het bestaan van Christus voor de schepping. Dat alle dingen hun bestaat hebben in Hem betekent volgens de Studiebijbel dat Hij de oorzaak en de reden is van de orde en het voortbestaan van het heelal. De NIV en de RSV vertalen beide: ...”in Him all things hold together”. Dat er toch een mate van wanorde in het universum gekomen is heeft alles te maken met de effecten van de zondeval. Waar Christus zijn rechtmatige plaats weer krijgt zal er ook herstel plaatsvinden. Dit herstel zal pas compleet zijn als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde er is. 3.5 Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente ‘Hoofd is hier de vertaling van het Griekse ‘kephale’ en dat betekent zowel ‘bron’ of ‘oorsprong’ als ‘leider’. Het is duidelijk dat voor Christus beide geldt. 3.6 Het begin, de eerstgeborene uit de doden Het Griekse woord ‘arche’ is in de NBG vertaald met ‘begin’. In het algemeen betekent het ‘eerste in tijd’ of ‘oorsprong’. Het Boek vertaalt hier: 18 Hij is het begin van alles en ging ons als eerste voor in de opstanding uit de dood. In alles is Hij de eerste. Mogelijk is dit een betere vertaling dan de vertaling van de GNB die het begin verbindt met de oorsprong van de kerk. 3.7 Alle dingen verzoend Vers 19 en 20 zijn wat lastig te begrijpen. Ik geef de voorkeur aan de vertaling van de HSV: 19 Want het heeft de Vader behaagd dat in Hem heel de volheid wonen zou, 20 en dat Hij door Hem alle dingen met Zichzelf verzoenen zou, door vrede te maken door het bloed van Zijn kruis, ja door Hem, zowel de dingen die op de aarde zijn als de dingen die in de hemelen zijn. In de NBG vertaling is “God niet toegevoegd “ (er staat: ‘en door Hem’ in plaats van ‘en dat Hij door Hem’) en volgens de Studiebijbel [2] is in de meeste moderne vertalingen de veronderstelling aanwezig dat ‘de ganse volheid’ zelf God is. De implicatie is in elk geval dat God de hele schepping, die zo door de zonde is aangetast compleet met Zich verzoend De brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 3 15 1:15-20 De persoon van Christus heeft door het offer van de Heer Jezus. Deze verzoening is van Gods kant uit compleet. Het is alleen de zondaar, die van zijn/haar kant op dit aanbod in moet gaan. De gedachte dat de verzoening van Gods kant gezien compleet is zien we ook in de volgende tekst: Rom. 5:10 Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood zijns Zoons, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, behouden worden, doordat Hij leeft; Er staat zelfs letterlijk: behouden worden door het leven van Hem. Doordat Jezus leven in ons is zullen we volharden tot het einde (vooropgesteld dat we in Hem blijven). Pas als de nieuwe hemel en aarde er is zal datgene wat de zondeval veroorzaakt heeft volkomen teniet zijn gedaan: Opb. 22:3 En niets vervloekts zal er meer zijn. 3.8 Vragen 1. Wat is de reden dat Paulus voor de Kolossenzen zo uitgebreid de persoon en de autoriteit van de Heer Jezus uiteenzet? 2. Vers 16 zegt dat alle dingen tot Hem geschapen zijn. Wat wordt hiermee volgens u bedoeld? 3. Door het bloed van het kruis zijn alle dingen weder met God verzoend (vers 20). Waarom staat er ‘dingen’ en niet ‘mensen’? Verwijzingen 1. Studiebijbel Nieuwe Testament, Digitale editie 2005 2.Ibid. De brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 3 16 1:21-23 Wel gegrond en standvastig 4. Wel gegrond en standvastig 1:21-23 4.0 Inleiding Wat is de zin van het bestaan van de mens? Persoonlijk geloof ik dat God de mens gemaakt heeft omdat Hij graag wilde dat de mens in Zijn eeuwige heerlijkheid zou delen. Dit komt overeen met wat er staat in 1 Pet. 5:10: Doch de God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid, Ik geloof niet dat God tevoren iemand bestemt om hiervan uitgesloten te zijn, maar het is wel duidelijk dat geen mens van nature geschikt is om te delen in Gods heerlijkheid. In het vorige hoofdstuk is al uiteengezet dat God in Christus de mensheid verzoening heeft aangeboden maar dat deze verzoening alleen effectief wordt voor diegenen die erop ingaan. In dit hoofdstuk vragen we ons af wat er verder van ons wordt verwacht als we met God verzoend zijn en dus kinderen Gods zijn geworden. 4.1 Vijandig gezind Voordat we tot Christus kwamen waren we van God vervreemd en vijandig gezind (21). Dit is voor veel mensen maar moeilijk te aanvaarden. Ze geloven vaak wel in God maar hebben er weinig idee van dat ze eigenlijk God vijandig gezind zijn. De apostel verwijst hier naar boze werken, maar veelal heeft men niet door dat hun werken boos zijn. Jesaja zag pas in de tegenwoordigheid van God de onreinheid van zijn lippen (Jes. 6:5). De natuurlijke vijandschap met God blijkt uit verschillende bijbelplaatsen: Rom. 5:10: Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood zijns Zoons, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, behouden worden, doordat Hij leeft; Ef. 2:3 (trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns), Matt. 7:11 Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden. (dit spreekt Jezus tot Zijn discipelen!) De uitspraak, dat de mens ten diepste slecht is, is voor velen onaanvaardbaar maar volledig in overeenstemming met de Bijbel. De fundamentele vijandigheid van de mens t.o.v. God blijkt ook dikwijls bij evangelisatie. De afwerende en soms zelfs vijandige antwoorden die men krijgt tonen dat de mens van nature niet veel op heeft ten opzichte van de God van de Bijbel en Zijn Zoon. Je zou kunnen zeggen dat de slechtheid van de mens nog in toom wordt gehouden door de overheid. Wanneer deze controle geheel of gedeeltelijk wegvalt slaan dikwijls grote groepen mensen aan het plunderen. Ook de concentratiekampen laten al zien Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 4 17 1:21-23 Wel gegrond en standvastig waar de menselijke natuur toe in staat is als het vernislaagje van de beschaving eraf is. Het zijn heus niet alleen de Nazi’s die tot dergelijke daden in staat waren. Ook het antisemitisme laat zien dat de fundamentele houding van de mens tot God in wezen slecht is. De Joden herinneren immers aan de God van de Bijbel. Het zijn allemaal de tragische gevolgen van de zondeval. 4.2 Het goede nieuws Voor zover we weten heeft elke religie (maar niet de christelijke) twee uitgangspunten: - De mens is ver van God Je moet jezelf goed maken Het eerste is waar, als het om de natuurlijke mens gaat. Hoewel God nabij is door zijn alomtegenwoordigheid (Hand. 17:26) is Hij veraf als we Zijn absolute heiligheid in ogenschouw nemen. Het ongelofelijke goede nieuws is nu dat God niet van ons verwacht dat we onszelf eerst goed maken om tot Hem te komen maar dat aan ons, als we tot Jezus gekomen zijn en daadwerkelijk verzoend zijn, de rechtvaardigheid van de Heer Jezus toegekend wordt als een gave. Jezus, de rechtvaardige, nam onze zonden op zich op het kruis en wij ontvingen zijn rechtvaardigheid: Rom. 5:17 Want, indien door de overtreding van de ene de dood als koning is gaan heersen door die ene, veel meer zullen zij, die de overvloed van genade en van de gave der gerechtigheid ontvangen, leven en als koningen heersen door de ene, Jezus Christus. 1 Kor. 1:30 Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing, 2 Kor. 5:21 Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem. We worden rechtvaardig verklaard in Zijn Zoon. Pawson [1] zegt hiervan dat ‘God eerst vrienden van ons maakt (ook al zijn we vanuit onszelf niet goed) en dan ons gaandeweg helpt om ook echt goed te worden’. Dit laatste is het proces van heiliging waarin zowel God een aandeel heeft alsook wijzelf: Hebr. 12:14 Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien. Zonder het verlossingswerk van de Heer Jezus zou God niet op deze manier kunnen handelen en zou het van God immoreel zijn om een vriend van zondaren te zijn. Pawson [2] zegt hier van: ”Eerst maakt God ons vrienden en dan maakt Hij ons ook geschikt om vrienden te zijn” 4.3 Indien gij slechts...... Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 4 18 1:21-23 Wel gegrond en standvastig Aan deze genade van God is wel een voorwaarde verbonden: 23 indien gij slechts wel gegrond en standvastig blijft in het geloof en u niet laat afbrengen van de hoop van het evangelie, dat gij gehoord hebt en dat verkondigd is in de ganse schepping onder de hemel, en waarvan ik, Paulus, een dienaar geworden ben. Hoe belangrijk is het om geestelijk standvastig te zijn. Tot bekering komen is een belangrijke stap, maar het moet gevolgd worden door een levenslang proces van heiliging om ook daadwerkelijk de HERE te zien. Pawson [3] benadrukt dat we niet ‘eens en voor altijd gered zijn’ maar dat we ‘bezig zijn gered te worden van onze zonden’ (being saved i.p.v. saved). Redding houdt dus in feite ook heiliging in. Het is waar dat als we echt tot Christus gekomen zijn, we behouden zijn, in die zin, dat als we in Christus sterven, we naar God toegaan. Maar hoe gaan we de hemel binnen? Iemand heeft eens gezegd dat we in de eeuwigheid zullen zijn wat God hier van ons heeft kunnen maken. Het is dus van belang om ook daadwerkelijk te jagen naar de heiliging. Als we verslappen en Christus op den duur loslaten dan verlies je, als je hierbij blijft, ook je behoudenis. Niet voor niets zegt Jezus in: Joh. 15:6 Wie in Mij niet blijft, is buitengeworpen als de rank en is verdord, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur en zij worden verbrand. De slogan ‘eens behouden altijd behouden’ is dus misleidend om twee redenen: 1. Redding houdt ook een proces in 2. Je moet bij de genade blijven om ook daadwerkelijk behouden aan te komen. Om dit laatste te onderstrepen geven we nog twee teksten (maar er zijn er veel meer): Rom. 11:22 Let dan op de goedertierenheid Gods en zijn gestrengheid: over de gevallenen gestrengheid, maar over u goedertierenheid Gods, indien gij bij de goedertierenheid blijft; anders zult ook gij weggekapt worden. Jak. 5:19: Mijn broeders, indien bij u iemand van de waarheid afdwaalt, en een ander brengt hem tot inkeer, 20 weet dan, dat, wie een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt, diens ziel van de dood (!) zal behouden en tal van zonden bedekken. 4.4 Twee valkuilen Pawson [4] noemt twee valkuilen op de weg naar de heiliging: 1. Wetticisme, de omgang met God wordt langzamerhand vervangen door wetten en regels. Je gaat nu je behoudenis ‘verdienen’ door je eigen inspanningen en er ontstaat een hoogmoedige houding van zelfrechtvaardiging. Wetticisme ’vergeet’ de vriendschap met God. 2. Vleselijkheid. Je gaat weer leven naar het vlees en je bent ‘vergeten’ dat je ook de vriendschap met God waardig moet zijn. Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 4 19 1:21-23 Wel gegrond en standvastig Helaas laat de praktijk zien dat het mogelijk is om terug te vallen en zelfs af te vallen. Soms hoor je van mensen die eens enthousiast waren voor de Heer, zelfs een bijbelschool doorlopen hebben terwijl er nu nog weinig van over is. Veel voorkomende oorzaken zijn: - teleurstelling (in God/gemeente) materialisme onvolkomen toewijding dwaalleer Enkele (vanzelfsprekende) tips om te jagen naar de heiliging zijn: - - regelmatig gebedsleven en studie/meditatie van het Woord actieve deelname aan het gemeenteleven met inzet van gaven en talenten (zoals een leeuw loert op dieren die van de kudde zijn losgeraakt zo loert satan op zwervende christenen. Wees geen christen ‘op je eentje’!) vasten (geestelijke) discipline (2 Pet. 1:1-11) Wat betreft het laatste zegt Petrus: 2 Pet. 1:9 Want bij wie zij niet zijn, die is verblind in zijn bijziendheid, daar hij de reiniging van zijn vroegere zonden heeft vergeten. De persoon bij wie deze dingen niet zijn is ‘vergeten’ dat hij eenmaal gereinigd is met het doel om daarna geestelijk te groeien. 4.5 De hoop van het evangelie Wat is de hoop van het evangelie? Is het dat we behouden aankomen of nog meer? Ongetwijfeld het laatste. Pawson [5] noemt in dit verband de hoop dat we werkelijk ‘goed’ zullen worden. We zouden ook met vers 22 kunnen zeggen: dat Hij ons werkelijk heilig, onbesmet en onberispelijk voor zich kan stellen. We zouden het ook kunnen formuleren met de woorden van 1 Joh. 3:2 en 3: 2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is. 3 En een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is. Deze hoop motiveert ons in het heden om door te gaan, God bouwt aan ons karakter! 4.6 Vragen 1. Wat betekent het voor u persoonlijk dat u geroepen bent tot Gods eeuwige heerlijkheid (1 Pet. 5:10)? Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 4 20 1:21-23 Wel gegrond en standvastig 2. De mens staat fundamenteel vijandig ten opzichte van God (Ef. 2:3). Hoe zou het komen dat veel mensen dit niet beseffen? Heeft dit ‘niet beseffen’ nog gevolgen voor onze evangelisatiepogingen? 3. Tegen een jonge bekeerling werd gezegd dat, nu hij voor Christus gekozen had, hij voor altijd ‘veilig’ was. Zou u dit ook gezegd hebben? Waarom wel of niet? (1:23). 4. De Bijbel roept ons op om te jagen naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien (Heb. 12:14). Heeft deze tekst voor u praktische betekenis? Licht het toe! Verwijzingen 1.. David Pawson, Audiotapes, Col. 1:21-23 2. Ibid. 3. Ibid. 4. Ibid. 5. Ibid Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 4 21 1:24-29 Zich verblijden over lijden om uwentwil 5. Zich verblijden over lijden om uwentwil 1:24-29 5.0 Inleiding In de tegenwoordige wereld speelt het lijden door onrecht, ziekte, armoede etc. een belangrijke rol. Toch heeft het lijden, waar Paulus hier over spreekt, daar niet primair mee te maken. Zijn lijden heeft hier wel duidelijk te maken met het opbouwen van de gemeente van Christus. Terwijl Paulus de brief schrijft, zit hij in de gevangenis te Rome, zeker geen prettige aangelegenheid. Hij schrijft aan een gemeente die hij niet zelf heeft gesticht .Door o.a. Epafras en Tychicus is hij op de hoogte van het wel en wee van de gemeente. Met het lijden om uwentwil moeten we verstaan het lijden van Paulus in het algemeen door zijn werk als apostel. De Kolossenzen behoren ook tot de wereldwijde gemeente van de Heer Jezus en daarom heeft het lijden van Paulus ook met hen te maken hoewel hij niet direct bij hen betrokken is. Hij verblijdt zich erover omdat hij weet dat zijn lijden niet tevergeefs is. Het ‘bouwen’ aan de gemeente gaat met veel strijd gepaard maar het levert ook heel wat op. Ook Paulus levert heel letterlijk zijn aandeel in de verdrukkingen van Christus. Hij heeft veel in het lichaam geleden door zijn werk als apostel en ook nu zit hij waarschijnlijk vastgeketend aan een Romeinse soldaat. Lijden is vol te houden als je weet dat er een eind aan komt en dat het niet zinloos is. Nu is het lijden van een christen toch al niet zinloos immers: Rom. 8:28 Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. Het lijden werkt, als we er goed op reageren, ook volharding uit: Rom. 5:3 En niet alleen hierin, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, daar wij weten, dat de verdrukking volharding uitwerkt, De weg naar ‘verheerlijking’ loopt via het lijden om Christus wil: Rom. 8:17 Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en medeerfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking. 5.1 Christus offer is voldoende Er is een misverstand over vers 24 en dat komt erop neer dat het offer van de Heer Jezus op Golgotha op zich niet voldoende is en dat we met ons lijden er iets aan moeten toevoegen. Aan het offer van de Heer Jezus kunnen we echter niets toevoegen, Hij betaalde de volle prijs eens en voor altijd. Toen Hij stierf riep Hij uit: Joh.. 19:30 …….. Het is volbracht! ……… Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 5 22 1:24-29 Zich verblijden over lijden om uwentwil Aan al de eisen van Gods wet was nu voldaan en door Christus offer kon God nu de gehele mensheid verzoening aanbieden. Hieraan kunnen we niets meer toevoegen. We kunnen het één en ander vergelijken met een vrouw die een kind ter wereld brengt. Alleen al het ter wereld brengen van een kind kost de nodige moeite maar daarna moet het kind nog opgevoed worden en dat kost weer de nodige moeite. Door het offer van de Heer Jezus is de gemeente ontstaan: Hand. 20:28 Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft. De prijs hiervoor heeft de Heer Jezus volledig betaald. Maar de opvoeding van de gemeente en de groei naar volwassenheid vraagt ook een prijs. Natuurlijk heeft ook de Heer Jezus als hoofd van de gemeente hier deel aan: Hand. 9:4 en ter aarde gevallen, hoorde hij een stem tot zich zeggen: Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij? De Heer Jezus lijdt mee, ook nu nog, maar Paulus en ook wij hebben, als het goed is, hier ook deel aan. Daarom schrijft Paulus 1:24 Thans verblijd ik mij over hetgeen ik om uwentwil lijd, en vul ik in mijn vlees aan wat ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus, ten behoeve van zijn lichaam, dat is de gemeente Toen de Heer Jezus op aarde was onderging voornamelijk Hij het lijden. Nu Hij bij de Vader is worden de pijlen, oorspronkelijk bedoeld voor Jezus, op Zijn volgelingen en in dit geval ook Paulus gericht. Hij vult in zekere zin aan wat voor Jezus bedoeld was [1]. Inderdaad, Paulus betaalde een prijs: Hand. 9:16 want Ik zal hem tonen, hoeveel hij lijden moet ter wille van mijn naam. Maar het geldt ook voor ons, al zullen we zeer waarschijnlijk niet zoveel verdrukking ervaren als Paulus. Maar de groei van de gemeente Gods gaat niet zonder inspanning gepaard en elke ware discipel zal zijn aandeel moeten leveren. De strijd, die er overal is, komt niet in de eerste plaats doordat de gemeente wordt tegengewerkt door mensen maar vooral door de geestelijke machten die werken via mensen en vooral via machthebbers: Ef. 6:12 want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. 5.2 Het woord van God tot zijn volle recht te doen komen Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 5 23 1:24-29 Zich verblijden over lijden om uwentwil Duidelijk is dat Paulus een bediening van God heeft verkregen voor de totale gemeente. Het was niet alleen de bediening van een apostel maar ook die van een leraar (2Tim. 1:11). Elke leraar zal trouwens het woord van God tot zijn volle recht willen laten komen. Maar dit ‘tot zijn volle recht’ heeft wel in het bijzonder betrekking op het volgende en dat is: het geheimenis. 5.3 Het geheimenis Wat is het geheimenis waar Paulus het over heeft: 1:26: het geheimenis, dat eeuwen en geslachten lang verborgen is geweest, maar thans geopenbaard aan zijn heiligen. 27 Hun heeft God willen bekendmaken, hoe rijk de heerlijkheid van dit geheimenis is onder de heidenen: Christus onder u, de hoop der heerlijkheid. Het geheimenis is dat Christus nu, behalve onder het gelovige Israël ook onder de heidenen is, of zoals Ef. 3:6 zegt: 6 dit geheimenis, dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, medeleden en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie, Maar het geheimenis is ook Christus zelf (2:2). De Joden verwachtten (en verwachten nog steeds) een Joodse Messias. Dat hij in eerste instantie voor het Joodse volk kwam werd nog eens bevestigd toen de vrouw uit Syro-Fenicië naar Hem toekwam om de boze geest uit haar dochter te drijven: Matt. 15:24 Hij echter antwoordde en zeide: Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israels. 25 Maar zij kwam en viel voor Hem neer en zeide: Here, help mij! 26 Hij echter antwoordde en zeide: Het is niet goed het brood der kinderen te nemen en het de honden voor te werpen. De heidenen worden hier ‘honden’ genoemd. Op het volhardende geloof van de vrouw gaat de Heer Jezus uiteindelijk toch in en de boze geest verdween uit haar dochter. De Joodse Messias is nu ook de Messias van de heidenen. Deze boodschap viel trouwens niet goed bij de volksgenoten van Paulus en dat kwam hem op veel vervolging te staan van de kant van de Joden. De vraag is nu of deze hoop ook al in het OT aanwezig was. Kol. 1:26 suggereert dat wel. De Tyndale Commentaries [2] geven een aantal teksten waarvan hier twee vermeld worden plus een tekst uit Zacharia. Bestudeer deze teksten en ontdek de verborgen hoop: Gen. 22:18 En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt. Micha 4:1 En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des HEREN vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En volkeren zullen derwaarts heenstromen, Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 5 24 1:24-29 Zich verblijden over lijden om uwentwil 2 en vele natien zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des HEREN, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem. Zach. 9:10 Dan zal Ik de wagens uit Efraim en de paarden uit Jeruzalem tenietdoen, ook de strijdboog wordt tenietgedaan; en hij zal de volken vrede verkondigen, en zijn heerschappij zal zich uitstrekken van zee tot zee, en van de Rivier tot de einden der aarde. De ‘hij’ uit de laatste tekst is de Messias, die te Zijner tijd over de gehele aarde zal heersen. 5.4 De worsteling van Paulus De bediening van Paulus onder de heidenen was een worsteling, dat blijkt wel uit de laatste twee teksten: 28 Hem verkondigen wij, wanneer wij ieder mens terechtwijzen en ieder mens onderrichten in alle wijsheid, om ieder mens in Christus volmaakt te doen zijn. 29 Hiervoor span ik mij ook in, onder zware strijd, naar zijn werking, die in mij werkt met kracht. Let wel, de inspanning kwam van Paulus, maar de kracht om vol te houden kwam steeds van God. Een voorbeeld van de inspanning van Paulus is: Hand, 20:19 dienende de Here met alle ootmoed, onder tranen en beproevingen, die mij overkwamen door de aanslagen der Joden; Hand. 20:31 Waakt dan en herinnert u, dat ik drie jaren lang nacht en dag niet heb opgehouden ieder afzonderlijk onder tranen terecht te wijzen. Werken aan de geestelijke opbouw van mensen behoort misschien wel tot de meest taaie ‘beroepen’ die er zijn. Het is nooit Gods bedoeling geweest dat de hemel vol zou worden van geestelijke baby’s. In wezen is elke serieuze christen op de één of andere manier betrokken bij deze taak. 5.5 Paulus liet aan de gemeente zijn hart zien In de verzen 24 en 25 (maar in het bijzonder in vers 24) laat Paulus duidelijk zijn hart zien aan de gemeente. Waarom doet hij dat? Van de apostel kun je toch niet verwachten dat hij het één of andere persoonlijke belang op het oog heeft? David Pawson [3] zegt hiervan dat Paulus het recht probeerde te verwerven om gehoord te worden. Bedenk wel dat Paulus de gemeente niet gesticht had en er ook nooit was geweest. Bovendien zat hij in de gevangenis dus waarom zouden ze naar deze onbekende broeder luisteren? Door hen echter te laten zien dat hij een hart voor ze had en ook iets te vertellen over de bediening die God hem had toevertrouwd hoopte hij dat zijn woorden ook echt ter harte genomen zouden worden. Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 5 25 1:24-29 Zich verblijden over lijden om uwentwil Dit is overigens in het algemeen een belangrijk geestelijk principe: we moeten het verdienen dat er naar ons geluisterd wordt. Vaak is het zo dat er eerst een zekere relatie moet zijn met de toehoorders om ervoor te zorgen dat men echt naar ons luistert. 5.6 Vragen 1. Rom. 8:17 spreekt over ‘delen in Zijn lijden’. Wat wordt hiermee bedoeld? 2. Wat betekent ‘om ieder mens in Christus volmaakt te doen zijn’? (1:28) 3. Paulus probeerde om ‘ingang’ te krijgen bij de gemeente te Kolosse, die hij niet zelf gesticht had. Kunt u hier voor uzelf wat mee als u iemand met het evangelie probeert te bereiken? 4. In 5.4 staat dat het werken aan de geestelijke opbouw van mensen tot de meest ‘taaie’ beroepen behoort. Stel dat aan u gevraagd wordt om de mentor te zijn van een pasbekeerde, zou u dat dan doen en zo ja, hoe? Verwijzingen 1. Baker New Testament Commentary: Collosians and Philemon, Kol. 4:15, Libronix Digiaal Bibliotheeksysteem 2. Tyndale Commentaries CDROM 3. David Pawson, Audiotapes, Col. 1:24-29 Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 5 26 2:1-5 Een zware strijd 6. Een zware strijd 2:1-5 6.0 Ik weet het... In deze tijd van agnosticisme (= het bovennatuurlijke is niet te bewijzen) maak je je verdacht als je zegt dat je de waarheid kent of hebt. Men zal dit in het algemeen aanmerken als hoogmoedig. De meesten gaan ervan uit dat je de waarheid niet (volledig) kunt kennen. Vraag een willekeurige man of vrouw eens of hij/zij gelooft in een leven na de dood. In veel gevallen zal het antwoord zijn dat je dat niet kunt weten. 6.1 De verstandelijke kant van het christen-zijn Gelukkig is het christelijk geloof gebaseerd op feiten en niet op gevoel. Veelal wordt, in het bijzonder door religieus aangelegde mensen, het geloof vaak (onbewust) geassocieerd met bepaalde gevoelens en dit wordt versterkt doordat men gebruik maakt van attributen als: kaarsen, een altaar, beeldjes etc. Dat gevoelens bij het geloof een rol spelen is duidelijk en ook zeker niet af te keuren. Het wordt alleen gevaarlijk als deze gevoelens een te belangrijke rol gaan spelen. Zo kan je nogal eens horen dat dit of dat goed ‘voelt’ zonder dat men zich afvraagt of het ook overeenkomt met de bijbelse gegevens. Hoevelen zijn er al getrapt in de val van ‘het spectaculaire’: de geweldige openbaring, de nieuwe leer, de bijzondere profetie etc. en uiteindelijk bleek het dwaling. Neen, het is duidelijk dat het verstand en niet het gevoel voorop moet gaan: Spr. 15:21 Dwaasheid is vreugde voor de verstandeloze, maar een man van verstand houdt de rechte weg. Spr. 21:16 Een mens die afdwaalt van de weg van het verstand, zal tot rust komen in de vergadering der schimmen. Hoeveel ontredderde zielen zullen al op deze manier ‘tot rust’ zijn gekomen nadat ze door een dwaalleer ‘gemangeld’ waren. Neen, het is goed om te beseffen dat het christelijk geloof ook een verstandelijke kant heeft en dat we ons verstand ten volle mogen gebruiken om ons geloof te doordenken. Theologie en christelijke filosofie zijn ook zeker goede zaken zolang ze in overeenstemming zijn met het Woord. Francis Schaeffer (1912-1984), bijvoorbeeld, een christelijke apologeet (dat is iemand die de christelijke geloofsleer verdedigt), is met zijn wat filosofisch getinte christelijke boeken, velen tot zegen geweest (hij heeft 22 boeken geschreven). Tegelijkertijd is het goed om op te merken dat het christelijk geloof, behalve een verstandelijke kant, ook een bovennatuurlijke kant heeft. Het ‘tot geloof komen’ is veel meer dan een verstandelijk aanvaarden van de heilsfeiten. Tenzij we worden wederom geboren door water en Geest, kunnen we het Koninkrijk Gods niet zien en binnengaan (Joh. 3:5). De Heer Jezus belooft zich te openbaren aan degenen die Hem liefhebben (Joh. 14:21). Dit Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 6 27 2:1-5 Een zware strijd liefhebben houdt ook in dat we Zijn leer in de praktijk brengen. We hebben een zalving van de Heilige ontvangen die ons leert over alle dingen (1Joh. 2:27). Ik denk dat het voor de christen noodzakelijk is dat hij/zij zowel aan de verstandelijke kant als aan de bovennatuurlijke kant van het geloof vasthoudt. Als één van beide kanten verwaarloosd wordt zal dat schade doen aan ons geloofsleven. Het geheimenis van God is Christus (2:2). Het kennen van Christus in al Zijn volheid was de passie van Paulus zowel voor zichzelf alsook om dit door te geven aan anderen. Dit kennen is allereerst gebaseerd op het Woord maar tegelijkertijd ook op de persoonlijke bovennatuurlijke ervaring van de inwonende Heilige Geest. 6.2 Zware strijd voor anderen Het werk van een evangelist is toch vooral het leiden van mensen tot Jezus. Vaak zien we dat er grote campagnes worden gehouden en dat velen tot de Heer komen, maar wat gebeurt hierna? Iemand wordt geboren als een geestelijke baby maar heeft daarna ook veel verzorging nodig om te kunnen opgroeien tot een volwassen gelovige. De grote evangelist George Whitefield (1714-1770) leidde velen tot de Heer gedurende zijn campagnes maar hij kwam niet terug voor het nazorgwerk. John Wesley (1703-1791, de grondlegger van het methodisme) en Charles Wesley (1707-1788) hebben ook velen voor de Heer gewonnen maar kwamen wel terug om de gelovigen op te bouwen. Paulus kende ook de strijd die gepaard gaat met deze opbouw (1:29). Het opvallende is dat hij deze strijd ook voerde voor gelovigen uit gemeenten die hij niet eens gesticht had. Nergens uit het NT blijkt dat hij in Laodicea is geweest. In ieder geval wilde hij de gemeente te Kolosse laten weten dat hij behalve voor hen ook voor anderen in de omgeving streed (Laodicea lag, evenals Kolosse in de Lycus vallei). Dat ze dit wisten zou hen alleen al versterken en bemoedigen. Maar waarom streed Paulus voor hen en hoe deed hij dat en wat wilde hij bereiken? Al eerder is opgemerkt dat de opbouw van gelovigen alle aandacht nodig heeft. Het is vanzelfsprekend dat deze opbouw wordt tegengewerkt door de machten der duisternis die meesters zijn in het zaaien van allerlei twijfel in de harten van de nieuwe gelovigen. Dat er met deze opbouw veel strijd gemoeid is moet ons dus niet verbazen. Extra zwaar wordt het als er ook nog dwaalleraren zijn die de nieuwe gelovigen verkeerde dingen leren. Uit het vervolg blijkt dat dit inderdaad in Kolosse het geval was en mogelijk ook in meerdere plaatsen in de Lycus vallei. Paulus toont hier het hart van de ware apostel en strijdt ook voor anderen dan alleen zijn ‘eigen schapen’. Ik heb de indruk dat de noodzakelijkheid van de opbouw in Christus heden ten dage toch wel wat onderschat wordt. Men veronderstelt dat deze opbouw plaatsvindt als de ‘nieuwe gelovige’ maar regelmatig naar de diensten komt. Inderdaad draagt dit bij aan de opbouw vooropgesteld dat er bijbels gepreekt wordt. Het kringenwerk en, in het bijzonder de fundamentenkring, is al een hele verbetering. Maar wat ‘nieuwe gelovigen’ ook nodig hebben en ook vooral jongeren, zijn goede voorbeelden. Ze hebben ‘aanschouwelijk onderwijs’ nodig. Hoe leeft die christen met de Heer? Paulus schrijft aan de Filippenzen: Fil. 3:17 Weest allen mijn navolgers, broeders, en ziet op hen, die evenzo wandelen, gelijk gij ons tot voorbeeld hebt. Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 6 28 2:1-5 Een zware strijd Aan Timoteüs schrijft hij: 1 Tim. 4:12 Niemand schatte u gering om uw jeugdige leeftijd, maar wees een voorbeeld voor de gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in geloof en in reinheid. Een van de meest eenvoudige methoden om ‘het voorbeeld zijn’ te realiseren, in een tijd waarin man en vrouw vaak beiden een baan hebben, is gezamenlijk de maaltijden te gebruiken. Mensen praten gemakkelijk bij maaltijden en het een en ander kan zonder veel extra moeite en tijd gepraktiseerd worden want...eten moet je toch. Van de eerste christengemeente staat geschreven: Hand. 2:46 en voortdurend waren zij elke dag eendrachtig in de tempel, braken het brood aan huis en gebruikten hun maaltijden met blijdschap en eenvoud des harten, Bij de strijd van Paulus (1:29, 2:1) zullen we toch vooral moeten denken aan de gebedsstrijd. In de gevangenis kan je ook moeilijk anders. Weinig anderen dan Paulus weten ook wat het is om te worstelen in de gebeden: Rom. 15:30 Maar, broeders, ik vermaan u bij onze Here Jezus Christus en bij de liefde des Geestes, om samen met mij te worstelen in den gebede voor mij tot God, Ef. 6:12 want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. Tenslotte, wat wilde Paulus bereiken? Het antwoord staat duidelijk in vers 2: 2 opdat hun harten getroost en zij in de liefde verenigd worden tot alle rijkdom van een volledig inzicht, en zij het geheimenis Gods mogen kennen, Christus, 3 in wie al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn. Er staan hier drie zaken die Paulus voor ogen heeft: - - troost, bemoediging, versterking (het Griekse woord: parakaleo wordt hier gebruikt) van hun harten. Opdat ze ook van harte en zonder schroom kunnen zeggen: ik weet! onderlinge liefdevolle relaties. Hoe belangrijk is het om te volharden in de gemeenschap (Hand. 2:42). Als de onderlinge relaties verstoord worden dan heeft dat een zeer remmende invloed op de groei van de gemeente. een diep geestelijk inzicht in de betekenis van de persoon van de Heer Jezus Christus Op deze manier bouw je, door gebed (!) een stabiele gemeente. Op het laatste punt, over de persoon van de Heer Jezus, komen we in 6.3 terug maar we merken hier nog op dat de letterlijke vertaling vanuit de grondtekst voor vers 2b luidt: opdat bemoedigd worden de harten van hen samengebracht in liefde en tot alle rijkdom van de volheid van het begrip tot kennis van het geheimenis van God en van (de) Vader en van Christus de Vader staat er in de NBG-vertaling niet bij. De HSV vertaling geeft nu: Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 6 29 2:1-5 Een zware strijd 2 opdat hun harten bemoedigd mogen worden, samengevoegd in de liefde, en zij tot heel de rijkdom van de volle zekerheid van het inzicht mogen komen, om het geheimenis te leren kennen van God, en van de Vader en van Christus, 6.3 De sleutel is Christus Christus wordt hier genoemd het geheimenis van God in wie al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn. Je zou ook kunnen zeggen: Christus is de sleutel tot alle wijsheid en alle kennis. Zonder Christus is er geen echte geestelijke wijsheid te verkrijgen. Dit komt overeen met wat er staat in: Ps. 111:10 De vreze des HEREN is het begin der wijsheid, een goed inzicht hebben allen die ze betrachten. Zijn lof houdt eeuwig stand. Velen hebben de sleutel verloren, zelfs de grootste intellecten werden verblind. In het bijzonder heeft Israël (voor het overgrote deel) deze sleutel ‘verloren’. Ze hadden zoveel ontvangen van God en toen hun Messias kwam erkenden de meesten Hem niet. Vele theologen hebben een deel van de waarheid maar omdat ze de sleutel nooit verkregen hebben (door wedergeboorte) of mogelijk wel verkregen hebben maar weer zijn kwijtgeraakt, blijven hun werken op het niveau van theologische bespiegelingen en dringen ze niet door tot de kern. Hoe belangrijk is het dat we groeien in de genade en kennis van onze Here Jezus Christus: 2 Pet. 3:18: maar wast op in de genade en in de kennis van onze Here en Heiland, Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid, zowel nu als tot de dag der eeuwigheid. 6.4 Drie voorbeelden van David Pawson David Pawson geeft op één van zijn tapes [1] drie voorbeelden van gelovigen die de sleutel kwijtraakten. Alleen in het laatste geval werd de sleutel teruggevonden. Het eerste voorbeeld is Leslie Weatherhead (1893-1976), een Engelse predikant en theoloog. Hij schreef een boekje: “the transforming friendship” en dat boekje heeft David Pawson geweldig geholpen in zijn geestelijke groei. Later raakte deze predikant de sleutel kwijt. Bekende doctrines werden verworpen zoals: het verzoenend bloed, de maagdelijke geboorte en de lichamelijke opstanding van Christus. Hij bezocht spiritistische seances en verkondigde reïncarnatie. Hij werd, volgens prof. Larsen die hem als spreker briljant noemde, een van de grote voorbeelden, van de horizontalisering en psychologisering van de preken terwijl een ander deze tendens wat spottend noemde: van redding naar zelfrealisatie. In zijn latere leven schreef hij nog een boekje: “The christian agnostic”. Deze titel spreekt al voor zichzelf. Het tweede voorbeeld is John A.T. Robinson (1919-1983), eerst een Anglicaanse bisschop te Woolwich en later een geleerde van het NT) . Pawson zegt over hem dat hij schatten opende in de Romeinenbrief. Maar ook hij verloor de sleutel. Hij werd beïnvloed door moderne theologen als Tillich en Bultmann. Hij werd één van de vertegenwoordigers van de liberale Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 6 30 2:1-5 Een zware strijd christelijke theologie (inclusief alverzoening) en deed in 1963 heel veel stof opwaaien met zijn boek “Honest to God”, ook in Nederland. Het derde voorbeeld is dr. Chandu Ray (1912-1983, een geestelijk werker in Pakistan). In zijn jonge jaren zocht hij tevergeefs God in het Hindoeïsme, Boeddhisme en de Islam. Maar hij had een christelijke vriend en die had een probleem met zijn ogen. Hij was erg bang zijn gezichtsvermogen te verliezen en zou de volgende dag geopereerd worden teneinde een poging te doen om dit gezichtsvermogen te redden. Die vriend vroeg aan de onbekeerde Chandu om hem voor te lezen uit de Bijbel en op een gegeven moment kwamen ze bij Joh. 14:13 waar staat: ...en wat gij ook vraagt in Mijn Naam ik zal het doen Wel, zei de onbekeerde Chandu, die Jezus van jou maakt zulke geweldige claims, laten we Hem vragen over jouw ogen. En zo deden ze. Ze knielden bij het bed en baden gedurende de nacht. Die nacht werd Chandu zich bewust van de aanwezigheid van God en beloofde Jezus te gaan volgen als zijn vriend ziende uit het ziekenhuis zou terugkeren. God genas inderdaad die vriend (de dokter hield het erop dat de vele tranen die ze bij het bidden gehuild zouden hebben de oogdruk sterk verminderd had) en Chandu ging Jezus volgen. Om zich voor te bereiden op de bediening koos hij een opleiding die helaas afbreuk deed aan de autoriteit van de Bijbel en na zijn opleiding merkte hij geen vrucht op zijn werk. De twijfel was in zijn hart gezaaid. Hij was de sleutel kwijtgeraakt. Satan valt ons vaak aan in ons verstand maar ook in onze moraal. Op een dag had hij ergens gepreekt en daarna kwam er een vrouw naar hem toe die aan hem vroeg of hij werkelijk geloofde wat hij gepreekt had. Hoewel hij zich in eerste instantie beledigd voelde kwam hij er toch eerlijk vooruit dat hij zo zijn twijfels had over de Schriften. Deze vrouw hielp hem op een nederige manier weer terug op het rechte pad. Ze gaf hem een boekje: “Christ in All the Scriptures” van Hodgkin (het boekje is nu gratis te downloaden van het internet) en daardoor vond hij de sleutel terug en zijn bediening werd vervolgens zeer vruchtbaar. 6.6 Houdt de sleutel vast Laten deze voorbeelden de lezer aanmoedigen om de sleutel vast te houden. We zijn met alle geestelijke zegen gezegend in de hemelse gewesten in Christus (Ef. 1:3). Christus is de sleutel tot al Gods wijsheid. Hij is het onovertroffen geschenk van God aan de noodlijdende mensheid. Overal waar hij gepredikt wordt komt zegen (met strijd!). Paulus is zich bewust dat dwaalleer de Kolossenzen bedreigt en daarom benadrukt hij dat ze alles wat ze nodig hebben aanwezig is in Christus. Ook al komt er een drogreden met als inhoud ‘Christus plus...heb je nodig’ dan kunnen ze dat meteen naast zich neerleggen. Paulus, die naar de geest bij hen aanwezig is (blijkbaar een vrij letterlijke mogelijkheid) is verheugd over de orde en de hechtheid van hun geloof in Christus die hij er aantreft. Maar dit moet wel zo blijven! In de volgende verzen geeft hij verdere instructies. 6.7 Vragen Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 6 31 2:1-5 Een zware strijd 1. Een voorganger zei eens: ”Ons verstand zit ons als christenen zo vaak in de weg”. Bent u het met deze uitspraak eens? Licht het antwoord toe! 2. In 2:2 kun je drie zaken onderscheiden waar Paulus t.b.v. de gemeente te Kolosse voor streed. Welke drie zaken zijn dat? 3.Hoe draagt u bij tot liefdevolle relaties in de gemeente? 4. Op pagina 29 staat: Op deze manier bouw je door gebed een stabiele gemeente. Bent u het hiermee eens of komt het u wat kortzichtig over? Licht het antwoord toe! 5. Op pagina 31 staat dat satan ons vaak aanvalt in ons verstand maar ook in onze moraal. Leg dit uit in uw eigen woorden en gebruik desnoods voorbeelden. 6. Wat doet u om ‘de sleutel vast te houden’ ? Verwijzingen 1.. David Pawson, Audiotapes, Col. 2:1-5 Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 6 32 2:6-10 Wandelt in Hem 7. Wandelt in Hem 2:6-10 7.0 Inleiding Het leven als christen begint bij het aanvaarden van Jezus. Toch zegt dit op zichzelf nog niet zoveel. Veel mensen aanvaarden wel Jezus in de één of andere zin. Jezus geniet zelfs een zekere populariteit en hij is het onderwerp in vele verhalen en films. Het aanvaarden van Jezus de Christus of, zoals in de tekst, Christus Jezus zegt al wat meer. Christus komt van het Griekse ‘Christos’ en betekent letterlijk: gezalfde ( vroeger werden koningen, priesters ed. letterlijk gezalfd). Vanuit het Hebreeuws (eigenlijk vanuit het Aramees) komt ons woord Messias (Hebr. hamasjiach= gezalfde). We geven dan aan dat Hij degene is die ons redt en helpt. Maar de enige echte aanvaarding is die van Jezus Christus als Heer. Daarmee geven we aan dat Hij degene is die het voortaan voor het zeggen heeft in ons leven. Het Griekse woord ‘kurios’ (in het Nederlands: Heer) betekent ook dat Hij de bezitter is van jou en de bevoegdheid heeft om over jou te beslissen. Pas dan ben je echt in Christus. In het Engels is in dit verband een aardige zinswending: If He is not Lord of all then He is not Lord at all (Als Hij niet Heer over alles is dan is Hij helemaal geen Heer). Je zou kunnen zeggen dat de bediening van Paulus erop gericht was om mensen in Christus te doen komen maar daarna ook in Christus te doen blijven en op te laten groeien in Hem. 7.1 Wandelt in Hem Misschien is dit wel de meest elementaire opdracht voor de christen: wandelt in Hem. De GNB zegt het iets anders: Leef in verbondenheid met Hem. Voor deze verbondenheid moeten we kiezen. Als Hij eenmaal Heer is geworden dan moet Hij dat ook blijven. Sommige jongelui lopen met een armbandje om met de letters: WWJD oftewel: What would Jesus do? Dit is inderdaad voor iedere christen een elementaire vraag. Wat denkt Jezus over deze vriendschap? Wat vindt Hij van deze film? Wat vindt Hij van mijn tijdbesteding, vakantieplannen etc. ? Jezus volgen omvat alle aspecten van ons leven. Veelal krijgen we geen hoorbare leiding maar de Heer heeft vele manieren om ons te laten weten hoe Hij bepaalde zaken ziet. Onder andere communiceert Hij ook met ons door bepaalde zaken in onze gedachten te leggen al zullen we dit niet steeds als zodanig herkennen. De Heer Jezus is de levende Heer en Zijn schapen horen naar Zijn stem (Joh. 10:27) ! Toch is het wandelen in Hem geen benauwde zaak. We zijn immers geroepen om vrij te zijn (Gal. 5:1). In de Heer Jezus vinden we het ware leven. Zegt de Heer Jezus niet: Matt. 16:25 Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven verloren heeft om Mijnentwil, die zal het vinden. De apostel Paulus kende dit leven: Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 7 33 2:6-10 Wandelt in Hem Gal. 2:20 Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. Dit is het beste leven dat er is en zo heeft God het ook bedoeld voor alle gelovigen. 7.2 Geworteld en dan opgebouwd wordend in Hem Geworteld staat hier in de perfektum-vorm [1] en dat betekent dus dat het gebeurd is. Zonder een stevig geworteld zijn is de opbouw een moeilijke zaak, er ligt immers geen stevig fundament. Heel belangrijk bij de opbouw is een regelmatig gebedsleven en het tot zich nemen van het Woord: 1 Pet. 2:2 en verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid, Iets dergelijks vinden we in: 2 Tim. 3:15 en dat gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus. maar ook voor meer gevorderde christenen blijft kennis van het Woord een ‘must’ en blijft het belangrijk om zich te voeden met het Woord. Er zijn teveel ‘ondervoede’ christenen met een gebrek aan geestelijke weerstand. 7.3 Bevestigd wordend in het geloof...overvloeiende in dankzegging Bevestigd wordend in het geloof.... is een oproep om vast te houden aan de geloofsfeiten zoals hen is bijgebracht door Epafras. Dus laat je niet afbrengen van de geloofsfundamenten zoals je in het onderwijs hebt ontvangen. Een houding van dankzegging is het adequate tegengif tegen de neiging om te gaan mopperen en te zeuren over alles wat we menen te missen. Ondankbaarheid betekent in feite een belijden dat God niet goed voor ons zorgt. 7.4 Laat je niet medeslepen Vrij letterlijk staat er: ‘Pas op dat niemand u als buit wegvoert’. Een gelovige kan dus ten prooi vallen aan een valse leer of filosofie. Niet voor niets zegt de Heer Jezus tegen Zijn discipelen: Matt. 24:4…. Ziet toe, dat niemand u verleide! Een christen die niet stevig in zijn schoenen staat kan dus verleid worden. Hier wordt, naar ik aanneem in verband met de situatie te Kolosse, speciaal genoemd de overlevering der mensen en de wereldgeesten (letterlijk staat er: de elementen van de wereld). Mogelijk moeten we hierbij denken aan beschermgoden, planeten, engelen ed. Ongetwijfeld deden hierover in Kolosse verhalen de ronde en was het voor sommige gemeenteleden moeilijk om los te Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 7 34 2:6-10 Wandelt in Hem komen van wat ze vroeger geleerd hadden. Heel vaak gaan achter al deze zaken sterke demonische machten schuil die proberen mensen gevangen te houden in een valse godsdienst of een valse leer. Eigenlijk geldt dit voor alle wereldgodsdiensten buiten het christendom om. 7.5 In Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk Het is één van de meest ongelofelijke uitspraken van de Bijbel dat heel de volheid van God woont in een mensenlichaam te weten: het verheerlijkte lichaam van de Heer Jezus. Even tevoren schreef Paulus: 1:19 Want het heeft de ganse volheid behaagd in Hem woning te maken, Alles wat van God is, is aanwezig in de Heer Jezus. We hoeven daarom niet meer te zoeken naar geheime kennis, speciale engelen, beschermgoden ed. Alles wat we echt nodig hebben vinden we in de Heer Jezus Christus en wij hebben de volheid verkregen in Hem (2:10). Buiten Christus hebben we niets meer te zoeken, het leidt alleen maar af en resulteert onherroepelijk in dwaling. Het is niet Christus plus Joseph Smith (Mormonen) of Christus plus Eddy Mary Baker (Christian Science) of Christus plus Mr. Moon (Unified Family) en zelfs niet zoiets als de Christusgeest die genoemd wordt in New Age-achtige stromingen. Alleen de Heilige Geest is de Geest van Christus en de Heilige Geest wijst zelf steeds op de Heer Jezus. 7.6 Vragen 1. Gal. 5:1 en Matt. 16:25 lijken tegenstrijdig. Toch is dit niet zo! Kunt u dat uitleggen? 2. Wat kunnen we zelf doen om niet ten prooi te vallen aan een valse leer? 3. Wat is volgens u de betekenis van 2:10? Verwijzingen 1. Studiebijbel Nieuwe Testament, Digitale editie 2005 Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 7 35 2:11-12 Met Hem begraven en opgewekt 8. Met Hem begraven en opgewekt 2:11-12 8.0 Inleiding Het is goed om je eens af te vragen hoe een leven als christen normaliter begint. Je kunt dan vier zaken onderscheiden: - al je zonden worden vergeven (2:13) we ontvangen de rechtvaardigheid van Christus (Rom. 5:17, 2 Kor. 5:21) God ziet ons in Christus aan als rechtvaardig maar dat betekent niet dat we niet meer zondigen. De bron van zonde in ons, ons vlees of ook onze oude mens (oude natuur) moet worden aangepakt. Hiervoor is ook een bovennatuurlijke ingreep nodig om deze bron krachteloos te maken. Daarom: - de oude mens wordt medegekruisigd met Christus zodat aan het lichaam der zonde de kracht wordt ontnomen (Rom. 6:6) we ontvangen de Heilige Geest die onze nieuwe natuur bekrachtigt (Rom. 5:5) In dit hoofdstuk gaat het vooral over het derde item. Over de Heilige Geest wordt in deze brief vrijwel niets gezegd. 8.1 De besnijdenis die geen werk van mensenhanden is God had de besnijdenis aan Israël bevolen als teken van het verbond dat Hij met Abraham en Zijn nageslacht gesloten had (Gen. 17:10 ev.). Al wat mannelijk was en bij het verbond hoorde zou voortaan, op de leeftijd van ‘acht dagen’, besneden worden. Het betekende gewoon dat er een klein stukje van de voorhuid van het mannelijk lid werd weggenomen. Het ging bij God echter vooral om de diepere betekenis van de besnijdenis. Dit blijkt bijvoorbeeld uit: Jer. 4:4 besnijdt u voor de HERE en doet weg de voorhuid van uw hart en ook Jer. 9:26 want alle volkeren zijn onbesneden, maar het gehele huis van Israël bestaat uit onbesnedenen van hart. Een bijzondere belofte vinden we in: Deut. 30:6 En de HERE, uw God, zal uw hart en het hart van uw nakroost besnijden, zodat gij de HERE, uw God, liefhebt met geheel uw hart en met geheel uw ziel, opdat gij leeft. Een bekende tekst uit het NT, waaruit de diepere betekenis van de besnijdenis blijkt, is: Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 8 36 2:11-12 Met Hem begraven en opgewekt Rom. 2:28 Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, 29 maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God. Daar gaat het God vooral om: de besnijdenis van het hart. Concreet betekent dat een zodanige ingreep in het geestelijk hart van de mens dat het ontvankelijk wordt voor datgene wat God van hem/haar vraagt. De gewone besnijdenis kan daar niet voor zorgen. Er is altijd een wilsbeslissing van het individu voor nodig. Dit was vooral Gods grote probleem met zijn oude volk: wel de uiterlijke besnijdenis, naar de wet, maar niet de innerlijke. 8.2 De oude natuur In vers 11 wordt er gesproken over het besneden zijn door het afleggen van het lichaam des vlezes. Het lichaam des vlezes, kortweg ons vlees of oude natuur, is ons grote probleem sedert onze natuurlijke geboorte. Het is de natuur die we van Adam, nadat hij in zonde gevallen was, geërfd hebben: Ef. 2:3 (trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns), Sommige gelovigen ontkennen de erfenis van een zondige natuur en schrijven ‘het gaan zondigen’ toe aan de invloed van geestelijke machten. Ik wil deze laatste invloed zeker niet bagatelliseren maar ik meen dat de Bijbel duidelijk spreekt over ‘het vlees’ als een belangrijke bron voor zondige begeerten (Gal. 5:19,20,21) In de besnijdenis van Christus (2:11), dus geen fysieke besnijdenis, wordt het vlees nu afgelegd en daarvan getuigen we in de doop. Om de betekenis hiervan na te gaan kunnen we kijken naar Romeinen 6. 8.3 Aan het lichaam der zonde wordt de kracht ontnomen In Rom. 6:6 staat: Rom. 6:6 dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn; Deze tekst spreekt ook over de oude mens (of ook: de oude natuur) die met Christus is medegekruisigd. Dit komt overeen met het begraven zijn met Christus uit 2:12. De reden hiervan staat in het vervolg: opdat aan het lichaam der zonde de kracht ontnomen wordt. De betekenis is dus niet dat de oude natuur wordt weggenomen maar wel dat de oude natuur krachteloos wordt gemaakt (dat kunnen we zelf niet, het is een ingreep van Gods wege). De slavernij van de zonde, waar de oude natuur verantwoordelijk voor is, wordt doorbroken. We kunnen nog zondigen (en het gebeurt helaas ook) maar we hoeven niet meer te zondigen. Het is belangrijk om te beseffen dat, hoewel het voor ons vast moet staan dat we dood zijn voor de zonde (Rom. 6:11), er toch nog een begeerte van de zonde blijft uitgaan (Rom. 6:12). Vroeger regeerde deze begeerte als koning, d.w.z. resulteerde ze in daadwerkelijke zonden, Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 8 37 2:11-12 Met Hem begraven en opgewekt maar nu, na het medegekruisigd zijn met Christus, kunnen we heersen over de begeerten, want we zijn onder de genade (Rom. 6:14). Ook als er staat in 3:5 dat we de leden moeten doden die op aarde zijn dan wordt er niet bedoeld dat we ervoor moeten zorgen dat de begeerte der zonde ophoudt. Zolang we in dit lichaam zijn zal dat een vergeefse strijd zijn. Een oude broeder, al zeer vele jaren in de Heer, vertrouwde me eens toe, dat hij het nog steeds lastig vond om nee te zeggen tegen de begeerte der zonde. We kunnen er echter wel voor zorgen dat de begeerte niet bevrucht wordt: Jak. 1:14 Maar zo vaak iemand verzocht wordt, komt dit voort uit de zuiging en verlokking zijner eigen begeerte. 15 Daarna, als die begeerte bevrucht is, baart zij zonde; en als de zonde volgroeid is, brengt zij de dood voort. We kunnen de zuiging en de verlokking niet altijd voorkomen, maar de bevruchting (het eraan toegeven) wel. Door de Heilige Geest die in ons woont kunnen we de werkingen van het lichaam (de begeerte der zonde) doden: Rom. 8:13 Want indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven; maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven. De Heilige Geest helpt ons om niet toe te geven aan de begeerte der zonde en Hij zal ook de sterkte van de begeerte doen afnemen. Verder staat er: Gal. 5:24 Want wie Christus Jezus toebehoren, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd. Hiermee wordt naar mijn mening bedoeld dat dergelijke gelovigen er duidelijk voor kiezen om te leven naar hun nieuwe natuur en de begeerte der zonde weerstaan door de kracht van de Heilige Geest. 8.4 De doop Vers 12 gaat over het met Hem begraven zijn in de doop en het ook, in Hem opgewekt zijn. Eigenlijk staat er zoiets als: toen Christus stierf (voor onze zonden), stierf ik met Hem (aan mijn zondige natuur) en toen Christus opstond uit de doden, stond ik ook op tot nieuw leven. Bij de doop identificeren we ons dus met Christus in zijn dood en opstanding, hoewel hier, qua tijd, zo’n 2000 jaar tussen ligt. De vraag is nu: Wat gebeurt er bij de doop? Is de doop simpel een getuigenis van een veranderd leven, of is de doop een symbool voor wat er in werkelijkheid in de geestelijke wereld heeft plaatsgevonden m.b.t. het begraven worden met Christus en het opgestaan zijn met Christus, of gebeurt dit laatste (begraven en opstaan) daadwerkelijk bij de doop zelf? David Pawson [1] houdt het op het laatste. Het komt ook overeen met de letterlijke betekenis van de tekst. Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 8 38 2:11-12 Met Hem begraven en opgewekt De moeilijkheid, die ik heb bij deze uitleg, is dat veel gelovigen, om uiteenlopende redenen pas later in hun leven (en niet bij hun bekering) of zelfs helemaal nooit volwassen gedoopt worden. Moeten we dan aannemen dat ze, hoewel bekeerd, al die tijd nog niet of zelfs nooit met Christus gestorven en opgewekt zijn? Persoonlijk lijkt me dit onwaarschijnlijk. Verder is het ook zo dat in de begintijd van de gemeente bekering, waterdoop en doop in de Heilige Geest zeer dicht bij elkaar lagen. Het was in het algemeen vanzelfsprekend dat jonge bekeerlingen zo snel mogelijk gedoopt werden en daarna ook de doop in de Heilige Geest ontvingen. Later ontstonden door afwijkende leringen allerlei problemen. Samenvattend zou ik willen zeggen dat bij de doop er getuigenis wordt afgelegd van wat er in de geestelijke wereld (m.b.t. begraven en opstaan met Christus) plaatsvindt of al plaatsgevonden heeft. 8.5 Vragen 1. We zijn met Christus begraven in de doop. Wat betekent dit praktisch voor u? 2. Iemand stelt dat de besnijdenis in het OT overeenkomt met de waterdoop in het NT. Geef uw commentaar! 3. Waarom is er soms zo’n weerstand tegen de waterdoop bij gelovigen? 4. Romeinen 8:13 Want indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven; maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven. Wat is de betekenis hiervan? 5. Hoe kunt u op de akker van de Geest zaaien? Zie de tekst: Galaten 6:8 Want wie op de akker van zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie op de akker van de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten. Verwijzingen 1.. David Pawson, Audiotapes, Col. 2:1-5 Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 8 39 2:13-15 Ontwapend en openlijk tentoongesteld 9. Ontwapend en tentoongesteld 2:13-15 9.0 Inleiding Wij denken bij ‘dood’ steeds aan de lichamelijke dood, maar de Bijbel gebruikt het woord ‘dood’ ook nog in een andere betekenis. De Vader van de verloren zoon zegt in Luk. 15:24: Luk. 15:24 want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen feest te vieren. In vers 32 van hetzelfde hoofdstuk vinden we iets dergelijks. ‘Dood’ wordt hier gebruikt voor: geen relatie met de Vader terwijl ‘levend’ het tegengestelde aangeeft. Op dezelfde manier worden ‘dood’ en ‘levend’ gebruikt in 2:13. We waren ‘dood’ om twee redenen: - onbesnedenheid naar het vlees, onze oude mens was nog niet medegekruisigd de overtredingen, die voortkwamen uit de oude natuur God heeft ons echter met Christus opgewekt tot nieuw leven en daarvan getuigden we in de doop. Een christen kan dus met recht zeggen dat hij/zij een relatie met God heeft. Zonder deze relatie kunnen we lichamelijk ‘springlevend’ zijn maar geestelijk zijn we dood. 9.1 Het kwijtschelden van de overtredingen Gods rechtvaardigheid eiste dat er betaald moest worden voor de overtredingen. Van al onze overtredingen werd a.h.w. een bewijsstuk gemaakt, dat was een document waarop de schuldenaar zijn schuldbekentenis opschreef. Dit bewijsstuk vond zijn oorsprong in de eisen van Gods wet. God heeft een einde aan al deze bewijsstukken gemaakt door de totale schuld op de Heer Jezus te leggen. Onze schuldbekentenis, die een vloek geworden was voor ons omdat we niet konden betalen, is voor Christus tot vloek geworden. Door Zijn offer is de vloek van de wet van ons afgenomen (Gal. 3:13). De vraag is nu: Wanneer werden al onze overtredingen kwijtgescholden en wanneer werd het bewijsstuk uitgewist dat ons bedreigde? Gebeurde dat bij onze bekering of gebeurde dat op Golgotha, ongeveer 2000 jaar geleden? Dit laatste lijkt vreemd omdat we er toen nog niet eens waren, dus van ons viel er toen ook niets uit te wissen, maar het einde van vers 14 lijkt dat wel te suggereren. Persoonlijk geloof ik het volgende: Op Golgotha werd de prijs voor de zonde van de gehele mensheid betaald door de Heer Jezus: Rom. 5:10 Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood zijns Zoons... Dit is Gods kant van de verzoening. De verzoening wordt voor ons effectief zodra we ons tot Christus bekeren. Dan ontvangen we vergeving van zonden en dan wordt onze schuld Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 9 40 2:13-15 Ontwapend en openlijk tentoongesteld uitgewist. Voor de zonden die we na onze bekering nog doen is de prijs weliswaar betaald maar we hebben dan nog wel vergeving nodig (1 Joh. 1:9). Het gaat mij te ver als men zegt dat deze zonden je niet meer worden toegerekend ook al belijd je ze niet. Wat is anders de betekenis van: Joh. 20 :21 Jezus dan zeide nogmaals tot hen: Vrede zij u! Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u. 22 En na dit gezegd te hebben, blies Hij op hen en zeide tot hen: Ontvangt de Heilige Geest. 23 Wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden; wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend. 9.2 De overheden en machten ontwapend De overheden en de machten zijn ontwapend. Wie ontwapende ze? Hij, uit vers 15, is, zo blijkt uit de context, God de Vader. In vers 13 staat immers dat Hij ons levend heeft gemaakt met Hem (Jezus). Natuurlijk, de ontwapening heeft God gedaan door Jezus. We moeten hier ook meteen kijken naar het verband met het voorafgaande. De Heer Jezus betaalde de prijs voor onze zonden. Onvergeven zonden in het leven van een mens vormen een machtige troef in de handen van satan alleen al door de aanwezige reële schuld. Als de schuld is weggedaan is er geen werkelijke operatiebasis meer voor de machten der duisternis. Toch moet hier worden opgemerkt dat satan en zijn demonen weliswaar verslagen vijanden zijn maar geen onmachtige vijanden. We moeten nog steeds onze wapenrusting dragen om te kunnen standhouden tegen de verleidingen van de duivel: Ef. 6:10: Voorts, weest krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht. 11 Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels; 12 want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. 13 Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden. De machten der duisternis zijn ook openlijk tentoongesteld. Hier wordt het beeld gebruikt van een Romeinse generaal die, na zijn overwinning, de verslagen vijanden als gevangenen achter zich aanvoerde. Zo werden ze, als verslagen vijanden, voor iedereen tentoongesteld. God heeft, door het verlossingswerk van de Heer Jezus laten zien wie de ware vijanden van de mensheid zijn. 9.3 De wereld Voor de verloste mensheid geldt: - met het probleem van de zondige natuur is afgerekend. Onze oude mens is met Christus gestorven en begraven en we zijn met Hem opgestaan onze geestelijke vijanden zijn verslagen. Als we in Christus zijn hebben ze, ook al zijn ze niet onmachtig, geen vat meer op ons. Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 9 41 2:13-15 Ontwapend en openlijk tentoongesteld Met twee vijanden, de oude natuur en de machten der duisternis, is dus, in zekere zin afgerekend. Toch zou je kunnen zeggen dat er nog een derde vijand van de gelovige is (hoewel die niet voorkomt in 2:11-15): de wereld. In Jak. 4:4 staat: 4 Overspeligen, weet gij niet, dat de vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is? Wie dus een vriend der wereld wil zijn, wordt metterdaad een vijand van God. Met de wereld wordt niet onze planeet bedoeld en ook niet alle mensen op deze aarde maar het wereldsysteem: alle mensen en dingen op aarde die in vijandschap zijn met God. De wereld of het wereldsysteem staat onder directe controle van satan. Hij is de overste van deze wereld (Joh.12:31). De wereld wordt beheerst door sterke demonische machten die in Ef. 6:12 wereldbeheersers dezer duisternis genoemd worden. 1Joh. 5:19 staat dat de gehele wereld in het boze ligt. Deze wereld heeft een eigen geest (1Kor. 2:12) een eigen wijsheid (1Kor. 3:19) en ook een eigen haat (Joh.17:14). Het wereldsysteem vertegenwoordigt dus een krachtige geestelijke macht die in alle aspecten kwaad is. Het wereldsysteem heeft dus een belangrijke en negatieve invloed op het denken van mensen. Ook voor christenen bestaat er het gevaar om met de wereld "mee te gaan". We worden opgeroepen om niet gelijkvormig te worden aan deze wereld maar hervormd te worden door de vernieuwing van ons denken (Rom.12:2). We zijn wel in de wereld maar niet van de wereld. Of wij overwinnen de wereld of de wereld overwint ons! Hoe overwinnen wij de wereld? Door ons geloof overwinnen we de wereld. We hebben een nieuwe natuur ontvangen waardoor we in staat zijn om de wereldse invloeden tegen te gaan en Gods wil te doen (1Joh. 5:4,5). Het kruis brengt scheiding tussen ons en de wereld (Gal. 6:14) zodat we ons onbesmet van de wereld kunnen bewaren (Jak. 1:27) vooropgesteld dat we ons vlees gekruisigd houden (Gal. 5:24). 9.4 Vragen 1. Zou je het bewijsstuk uit vers 14 ook gelijk kunnen stellen aan de Thora (wet van Mozes)? Waarom wel of niet? 2. De overheden en machten zijn ontwapend (15). Waarom moeten we dan toch nog onze wapenrusting dragen? 3. Wat betekent ‘de duivel een voet geven’(Ef. 4:26) en wat is het verband met het voorafgaande: Ef. 4:26 Geraakt gij in toorn, zondigt dan niet: de zon mag niet over een opwelling van uw ) 27 en geeft de duivel geen voet. 4. Hoe gaat u om met schuldgevoelens (zo die er zijn)? 5. Wat is uw ervaring met: Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 9 42 2:13-15 Ontwapend en openlijk tentoongesteld Jac. 4:7: Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel en hij zal van u vlieden? 6. Wat wordt er bedoeld met: ….want al wat uit God geboren is overwint de wereld (1 Joh. 5:4)…..? Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 9 43 2:16-3:4 Religie of Christus 10. Religie of Christus 2:16-3:4 10.0 Inleiding Een van de gevaren die het geestelijk leven van een christen bedreigt is dat de omgang met Christus langzaam maar zeker verwordt tot het plichtmatig navolgen van een aantal regels en geboden. Dat gevaar is des te groter als het gaat om zaken die voorschriften en leringen van mensen zijn (2:22). Het nieuwe leven in Christus kan op deze manier sterk verzwakt worden. Dit gevaar dreigde ook voor de gemeente te Kolosse. Blijkbaar waren er binnen en/of buiten de gemeente dwaalleraren actief die de gelovigen op een negatieve manier beïnvloedden en zo het geestelijk leven in de gemeente achteruit lieten gaan. 10.1 Wat waren die invloeden? We lezen eigenlijk over drie soorten invloeden: - Joodse invloeden Sabbatviering of nieuwe maan. (12), mogelijk ook bepaalde spijswetten (21) Blijkbaar werd door sommigen de wet van Mozes opgelegd aan de christenen uit de heidenen. Opgemerkt zij hierbij dat christenen inderdaad de sabbat mogen vieren en ook andere Joodse feesten in acht nemen. Het wordt echter nog iets anders als men dit dwingend gaat opleggen en mogelijk ook nog met regels die precies aangeven ‘hoe’. - Mystieke invloeden Engelenverering en ingewijd zijn in bepaalde geheimen (18). Deze zaken werden gepropageerd door leraren uit de zogenaamde gnostiek. De gnostiek kent geen persoonlijke God. Wel kennen ze een hoogste godheid die echter onkenbaar en onpersoonlijk is. - Ascetische invloeden Nederigheid en kastijding van het lichaam (23). In de ascese, die in verschillende godsdiensten voorkomt, probeert men hartstochten en begeerten te beteugelen door zelftucht of zelfkastijding. Nu is matigheid en soberheid zeker één van de christelijke deugden. Het is belangrijk om in het geestelijk leven een zekere discipline te hebben en in wel in het bijzonder met betrekking tot eten en drinken. Ons lichaam is een tempel van de Heilige Geest (1 Kor. 6:19) en dient goed verzorgd te worden. Belangrijk is echter met welke motieven we dat doen. Doen we het tot eer van God of alleen maar om meer ‘geestelijk’ te worden en/of ook een betere plaats in het hiernamaals te verkrijgen? Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 10 44 2:16-3:4 Religie of Christus 10.2 De gevolgen van die invloeden Vers 16 begint veelzeggend met: Laat dan.... Hierdoor wordt er verwezen naar het verband met het voorafgaande. Door de indeling van de tekst (door de vertaler) dreigt men dit verband weleens over het hoofd te zien. Als het werkelijk zo is dat je met Christus gestorven en opgewekt bent en dat door het verlossingwerk van Christus de overheden en machten ontwapend zijn en dat Christus dus voortaan in alles centraal staat laat je dan niet afleiden door minder belangrijke, onbelangrijke of onware zaken. Vers 16 gaat over het oordelen. Blijkbaar waren er pogingen om de gelovigen te Kolosse bepaalde (ceremoniële) wetten uit de Thora of aspecten daarvan op te leggen. Als je bijvoorbeeld de sabbat niet (of op een bepaalde manier niet) wilde vieren of nieuwe maan etc. dan was het niet goed met je. Op deze manier werd er een oordeel op dergelijke christenen gelegd. Op zich is dit al schadelijk, maar het gevaar bestond dat men uiteindelijk toch inging op de ‘wettische suggesties’ en daardoor verkeerde accenten ging leggen in plaats van het centraal stellen van Christus. Hun godsdienst zou dan langzaam maar zeker degenereren tot religie. Zoiets is al veel gebeurd en het gebeurt nog steeds. Het levende geloof in Christus wordt versmald tot een systeem van geboden, verboden en regels en zolang je je daar nu maar aan conformeert hoor je erbij. In werkelijkheid zit je dan gevangen in een religieus systeem waar mogelijk meer weinig van het echte leven te bespeuren is. Iets dergelijks dreigde met de Galaten (Gal. 1:1 ev.) te gebeuren en bij de Farizeeën en Schriftgeleerden in de tijd van Jezus was dit al het geval. Ze hielden zich pijnlijk nauwkeurig aan allerlei geboden, regels en voorschriften en toch moest de Heer moest van hen zeggen: Matt. 23:23 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeen, gij huichelaars, want gij geeft tienden van de munt, de dille en de komijn en gij hebt het gewichtigste van de wet verwaarloosd: het oordeel en de barmhartigheid en de trouw. (23-24a) Dit moest men doen en het andere niet nalaten. Vers 18 spreekt over de prijs missen. Aan het christenleven is een prijs verbonden. Afgezien van de behoudenis (die je trouwens niet kunt verdienen) is er ook nog een prijs voor trouwe dienst. De aard van die prijs wordt niet duidelijk vermeld maar de Bijbel maakt op verschillende manieren duidelijk dat er een toekomstige prijs is.. Enkele teksten: Fil. 3:14 maar een ding doe ik: vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen voor mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus. 1Kor. 3:8 Wie plant en wie begiet, staan gelijk; alleen zal elk zijn eigen loon krijgen naar zijn eigen werk. 2 Joh. 1:8 Let op uzelf, dat gij niet verliest wat wij verricht hebben, maar uw loon ten volle ontvangt. Opb. 22:12 Zie, Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naardat zijn werk is. 2 Tim. 2:5 En is iemand een kampvechter, dan ontvangt hij de krans alleen, als hij volgens de regels van de kamp heeft gestreden. Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 10 45 2:16-3:4 Religie of Christus 1Kor. 9:27 Neen, ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang, om niet, na anderen gepredikt te hebben, wellicht zelf afgewezen te worden. De laatste tekst laat ook zien dat men afgewezen kan worden voor de prijs (de NIV heeft dit er letterlijk bij). Naar mijn mening staat er dus niet zoiets als ‘zijn behoudenis verliezen’. Zolang men met Christus verbonden blijft zal dat niet gebeuren. Men kan echter wel op zijpaden raken en de prijs missen. In dit verband worden genoemd: engelenverering en gewilde nederigheid. Dergelijke zaken vinden hun oorsprong in vleselijk denken en niet in Christus. Het zijn voorschriften en leringen van mensen en ook al ziet het er goed uit en lijkt het wijs en nederig , het bevredigt uiteindelijk alleen maar onze oude natuur. De ware vrijheid is te vinden in Christus. De HSV vertaalt vers 20 met: 20 Als u dan met Christus de grondbeginselen van de wereld bent afgestorven, waarom laat u zich dan, alsof u nog in de wereld leeft, bepalingen opleggen. Natuurlijk wordt hier met bepalingen niet bedoeld de geboden van God of wetten van mensen die nodig zijn om het maatschappelijk verkeer te reguleren. Het gaat hier om godsdienstige voorschriften zonder enige geestelijke waarde. 10.3 Wat betekent dit voor ons? In het geestelijk leven zullen we steeds op onze hoede moeten zijn dat we onze relatie met Christus niet langzaam maar zeker laten verworden tot een religieus systeem van geboden, verboden en regels en tradities. Het echte leven met Christus is warm, vitaal, dynamisch en brengt vrucht voort (Joh. 15:5) terwijl een religieus systeem (we doen de dingen nu eenmaal omdat het zo ‘hoort’) misschien wel een zeker gevoel van zekerheid en geborgenheid geeft maar toch geen leven voortbrengt zoals God het bedoelt. We zullen er steeds voor moeten waken dat we elkaar geen zaken gaan opleggen die alleen maar voortkomen uit onze eigen overtuigingen of tradities maar die geen bijbels fundament hebben. Zo weet ik dat bij bepaalde groepen in een land de christenvrouwen hoofddoekjes dragen. Dat mogen ze natuurlijk doen alleen is er mijns inziens geen bijbels gebod voor en als je dat dan wel anderen gaat opleggen of anderen gaat minachten die daar anders overdenken dan creëert dat onnodige spanningen. Ook in de gemeente te Rome waren al dergelijke problemen: 5 Deze immers stelt de ene dag boven de andere, gene stelt ze alle gelijk. Ieder zij voor zijn eigen besef ten volle overtuigd. 6 Wie aan een bepaalde dag hecht, doet het om de Here, en wie eet, doet het om de Here, want hij dankt God; en wie niet eet, laat het na om de Here en ook hij dankt God. Nog moeilijker wordt het als er zaken ons geestelijk leven binnenkomen die zonder meer schadelijk zijn omdat het echt onbijbels is. Engelenverering is een onbijbelse zaak en een wat ‘overtrokken’ angelologie (= leer van de engelen) zou daar gemakkelijk aanleiding toe kunnen geven. Nog gevaarlijker wordt het als er in het geestelijk leven bepaalde technieken worden gebruikt die hun oorsprong hebben in het hindoeïsme of het boeddhisme. Te denken valt bijvoorbeeld aan yoga of transcendente meditatie. Dergelijke technieken worden dikwijls als rustgevend en volstrekt onschuldig gepresenteerd terwijl ze dat in werkelijkheid niet zijn. Men stelt zich, dikwijls in onwetendheid, open voor de machten der duisternis. Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 10 46 2:16-3:4 Religie of Christus In de gemeente te Kolosse bestond ook het gevaar dat gemeenteleden zich lieten meeslepen door onbijbelse zaken en daardoor zou hun geestelijk leven achteruitgaan. Je zou kunnen zeggen dat de apostel Paulus dit gevaar op twee manieren tegemoet treedt: - Hij strijdt voor hen in het gebed (2:1) Hij instrueert hen door middel van een brief Een belangrijk onderdeel van deze instructie vinden we in de volgende vier verzen. 10.4 Bedenkt en zoekt de dingen die boven zijn Paulus gaat ervan uit dat de Kolossenzen met Christus zijn opgewekt hoewel het ‘indien’ in de NBG-vertaling nog de mogelijkheid suggereert dat dit voor sommigen niet het geval zou kunnen zijn. Nu de Kolossenzen in het Koninkrijk van Jezus zijn (1:13) worden ze ook aangemoedigd om de zaken te zoeken die daarmee verband houden. De apostel gebruikt hier twee woorden: zoeken en bedenken. Het zijn duidelijk dingen die God niet voor ons doet maar die wijzelf moeten doen. Natuurlijk, de Heilige Geest wil ons daarbij helpen maar wij moeten het in de praktijk van alledag toepassen. Het hoeft nauwelijks betoog dat het zoeken en bedenken van de dingen die boven zijn niets te maken heeft met de karikatuur van een geestelijke kluizenaar. Integendeel, Paulus was een heel praktische man en zijn oproep heeft niets te maken met een ‘zweverig bestaan’. Eerst iets over het bedenken. Ons gedachteleven beïnvloedt ons meer dan we denken. Spr. 23:7 geeft in een wat moderne vertaling: Zoals iemand in zijn hart denkt, zo is hij Wanneer we onze gedachten vullen met zaken die met het Koninkrijk van God te maken hebben dan zal dit ons (geestelijk) leven positief beïnvloeden. We worden dan hervormd door de vernieuwing van ons denken (Rom. 12:2). Verder staat er in Fil. 4:8: 8 Voorts, broeders, al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat; Deze tekst maakt zonder meer duidelijk dat we ons gedachteleven wel degelijk kunnen beïnvloeden. Negatieve gedachtenpatronen kunnen en moeten worden afgebroken en vervangen worden door ware, waardige etc. gedachtenpatronen. Door de inwonende Heilige Geest, die ons hierbij helpt, is dit zeker geen onmogelijke opgave. Paulus stelt dit bedenken tegenover het bedenken van de zaken die genoemd worden in de verzen 16 tot en met 23. Als we de zaken bedenken die mensen ons opleggen (en niet de Heer) en bezig zijn met schadelijke en onbijbelse zaken (ook al lijkt het goed) dan staat ons geestelijk leven in zijn achteruit. Er staat ook: 3:1: Zoekt de dingen die boven zijn Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 10 47 2:16-3:4 Religie of Christus Dit doet ons meteen denken aan Math. 6:33: 33 Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden. De Heer Jezus stelt dit zoeken tegenover het bezorgd zoeken van de heidenen naar de eerste levensbehoeften. De kinderen Gods worden niet opgeroepen om niet meer te zorgen voor hun levensbehoeften maar wel om hun prioriteiten zuiver te stellen. Eerst Gods Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dan zullen ook andere noodzakelijke zaken op hun plaats komen. Bijzonder is hier ook het woord ‘bovendien’. Het betekent dat als we Zijn Koninkrijk zoeken we het ook ‘vinden’ terwijl we daarboven ook nog andere, maar minder noodzakelijke dingen krijgen. Hoe moeten we dat ‘zoeken’ en ‘vinden’ praktisch maken? Een (!) heel eenvoudig en alledaags voorbeeld : Hoe beginnen we onze dag? Meteen van start met onze dagelijkse bezigheden? Of eerst Gods aangezicht zoeken en toelaten dat Hij mogelijk zinvolle correcties op onze agenda aanbrengt? Correcties die Zijn Koninkrijk maar mogelijk ook onze zaken zeer ten goede komen! Hoeveel tijd en moeite zouden we onszelf en ook anderen kunnen besparen als we het ‘eerst zoeken van zijn Koninkrijk’ tot onze dagelijkse levenspraktijk zouden maken. Het zoeken en bedenken van de dingen die boven zijn is niet alleen maar een advies. Het is een goddelijke opdracht voor de verlosten en zal ons (geestelijk) leven zeer ten goede komen. 10.5 Want gij zijt gestorven.. Een merkwaardige uitdrukking: Want gij zijt gestorven. Deze uitdrukking is absoluut niet bedoeld voor overledenen (zoals ik eens in een rouwadvertentie tegenkwam) maar voor levende christenen! Waaraan zijn ze dan gestorven? Aan hun oude leven, dat is achtergebleven in het watergraf. Ze zijn levend gemaakt met Christus en dienen dan ook (vandaar het ‘Want’) bezig te zijn met de dingen die ‘boven’ zijn, waar Christus is. De belofte is, dat als Christus verschijnt, bij Zijn wederkomst, zij met Hem zullen verschijnen in heerlijkheid. Een soortgelijke gedachte vinden we in 1 Joh.. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is. Het met Hem verschijnen in heerlijkheid geeft m.i. ook aan dat we, bij Zijn komst, een opstandingslichaam zullen ontvangen. Verder: Als we nu al bezig zijn met de dingen die ‘boven’ zijn, waar Christus is, dan zullen we bij Zijn komst ook niet beschaamd zijn: 1 Joh.. 2:28 En nu, kinderkens, blijft in Hem, opdat wij, als Hij zal geopenbaard worden, vrijmoedigheid hebben en voor Hem niet beschaamd staan bij zijn komst. 10.6 Vragen 1. Gelovigen oordelen elkaar gemakkelijk m.b.t. godsdienstige gewoonten (2:16,17). Waarom is dit zo schadelijk? Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 10 48 2:16-3:4 Religie of Christus 2. Zijn er ook in uw eigen geestelijk leven zaken aanwezig die te maken hebben met voorschriften en leringen van mensen (2:22)? Zo ja, hoe gaat u daarmee om? 3. Hoe is gewilde nederigheid (2:18) te onderscheiden van echte nederigheid? 4. Hoe praktiseert u 3:2? 5. Wat betekent ‘Christus is ons leven’ voor u persoonlijk? 6. Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zullen ook wij met Hem verschijnen in heerlijkheid (3:4). Hoe stelt u zich dit voor? Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 10 49 3:5-11 Doodt dan de leden die op aarde zijn 11. Doodt dan de leden die op aarde zijn 3:5-11 11.0 Inleiding In 3:5 vinden we een expliciete oproep om ons deel te doen in het dood zijn voor de zonde (Rom. 6:11). Uitdrukkelijk staat hier ‘ons deel’ omdat God ‘Zijn deel’ voor ons heeft gedaan. Immers we zijn met Christus gestorven, ons oude leven bleef in het watergraf en we zijn met Christus opgewekt tot nieuw leven. De macht van de zonde is in ons leven verbroken (Rom. 6:6), toch blijft er van de zonde een begeerte uitgaan (Rom. 6:12), maar de zonde heeft geen heerschappij meer over ons (Rom. 6:14). In 8.3 is dit al eerder aan de orde geweest. 11.1 De leden die op aarde zijn Het rijtje dat begint met hoererij wordt hier aangeduid als ‘de leden die op aarde zijn’. Hier wordt het beeld opgeroepen van een lichaam waarvan de leden dienen als instrumenten van de zonde [1]. De NBV geeft: 5 Laat dus wat aards in u is afsterven: Doden (de NIV, RSV en ASV hebben ‘put to death’) is wat ‘actiever’ dan laten afsterven , maar doden, hoe doe je dat? We merken op dat de eerste drie genoemde items vooral met seksuele zonden te maken hebben, terwijl bij de laatste twee ook andere zonden mogelijk zijn. Opvallend is ook dat de hebzucht hier gelijk gesteld wordt aan afgoderij. Alles wat komt in plaats van God, of belangrijker is dan God, is afgoderij. Al deze zonden wekken de toorn van God op. Vroeger wandelden de Kolossenzen erin en leefden ze erin. Nu zijn ze ‘gestorven met Christus’ en nu heersen deze zonden niet meer over hen, wel moeten ze nu nog de leden die op aarde zijn doden. De belangrijkste manier om dit te doen is: leven ‘in de Heilige Geest’: Rom. 8:13 Want indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven; maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven. Het leven in de Geest is een onderwerp apart maar het betekent in ieder geval dat we vervuld zijn met de Heilige Geest zodat Hij in ons leven kan werken (zie ook Ef. 5:18-20). De Heilige Geest in ons zal ons ook willen wijzen op negatieve gedragspatronen zodat we deze kunnen afbreken. Te denken valt aan: - het afbreken van negatieve gedachtenpatronen over anderen, onszelf en God ons erop attent maken als we naar verkeerde zaken kijken. Toen David Bathseba zag baden (2 Sam. 11:2) had hij beter meteen kunnen stoppen met kijken onze tong in bedwang houden. Stemt de Heilige Geest in met datgene wat ik wil gaan zeggen? ons wijzen op slechte gewoonten bijvoorbeeld: bemoeizucht etc. Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 11 50 3:5-11 Doodt dan de leden die op aarde zijn Naar het vlees leven (het tegengestelde van leven ‘in de Heilige Geest’) dus toegeven aan je oude natuur, is werkelijk slecht voor je. Alleen God weet hoeveel ziekten al het gevolg zijn van ‘naar het vlees leven’. Wat een mens zaait zal hij ook oogsten ( zie Gal. 6:7 ev.). Daarentegen geldt voor de godsvrucht : 1 Tim. 4:8 Want de oefening van het lichaam is van weinig nut, doch de godsvrucht is nuttig tot alles, daar zij een belofte inhoudt van leven, in heden en toekomst. 11.2 Seksuele zonden Het is opvallend dat hier ‘seksueel getinte’ zonden als eerste worden genoemd. De mens is geschapen als een seksueel wezen en dat er, sinds de zondeval, juist op dit gebied zoveel misgaat hoeft geen verwondering te wekken. Het lijkt erop dat satan juist op dit gevoelige gebied in het menselijk bestaan zijn meest giftige pijlen richt. In de maatschappij zien we veel ontaarding op het gebied van huwelijk en gezin en dit heeft op zich weer een heel ontwrichtende werking op de maatschappij als geheel. Maar ook op het kerkelijk terrein is in dit opzicht veel aan de hand. Velen hebben hierdoor hun vertrouwen in de kerk (i.h.b. de Rooms Katholieke kerk) verloren en niet weinig bedieningen van geestelijke leiders zijn door zonden op dit gebied sterk afgezwakt of zelfs te gronde gegaan. Een extra moeilijkheid in deze tijd is dat de reclamewereld, de filmwereld, internet en de wereld van de tijdschriften dikwijls een zeer verworden beeld van de seksualiteit geven. Het lichaam van de vrouw wordt maar al te vaak, verholen of onverholen, gepresenteerd als lustobject en het laat zich raden wat dit teweeg brengt in de harten en gedachten van mannen. Christenmannen zijn hier niet immuun voor en ook onder hen is pornoverslaving helaas geen uitzondering meer. Juist omdat in het gebied van de seksualiteit het gevoelselement zeer sterk is en de gevolgen van seksuele zonden in het algemeen heel ernstig (denk bijvoorbeeld aan AIDS) zal de christen zich juist op dit gebied in het bijzonder in acht moeten nemen. 11.3 Andere zonden In vers 8 noemt Paulus een aantal zonden op die meer te maken hebben met het gewone menselijke verkeer. Het advies, of beter, bevel is: doe dit alles weg. Aan ons is de keuze om dit ook daadwerkelijk te doen, zij het dan nog met vallen en opstaan. Het valt buiten het kader van deze studie om al deze zonden apart te gaan bespreken. Niet alle toorn is trouwens zonde, immers er staat: Ef. 4:26 Geraakt gij in toorn, zondigt dan niet: de zon mag niet over een opwelling van uw toorn ondergaan; Maar in het algemeen brengt de toorn van een man niet veel goeds voort: Jak. 1:19 Weet dit wel, mijn geliefde broeders: ieder mens moet snel zijn om te horen, langzaam om te spreken, langzaam tot toorn; 20 want de toorn van een man brengt geen gerechtigheid voor God voort. Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 11 51 3:5-11 Doodt dan de leden die op aarde zijn In onze maatschappij zien we maar al teveel negatieve voorbeelden van toorn en dit loopt ook nog vaak uit op doodslag. Het liegen tegen elkaar mag dan in onze maatschappij heel gebruikelijk zijn, voor de kinderen Gods is er maar één optie: leg de leugen af. Dit kan nog weleens moeilijkheden geven bij die beroepen waarbij liegen een ‘goede’ optie is, dus bij allerhande vormen van ‘zaken doen’. Gelovigen zullen ervoor moeten waken dat ze op deze manier geen compromissen sluiten met de zonde en dit kan ertoe leiden dat ze bepaalde opdrachten niet zo kunnen uitvoeren als hun ‘heer’ dat van hen verlangt. Christelijke werknemers hebben echter een veel hogere Heer in de hemel die volkomen op de hoogte is van hun handelwijze. Ook bij het invullen van de belastingaangifte moet steeds de eerlijkheid volkomen betracht worden. Jaarlijks loopt de schatkist vele miljoenen mis door belastingfraude en het is heel verdrietig als hier ook christenen of christelijke organisaties bij betrokken zijn. 11.4 Vernieuwd worden tot volle kennis............ De verzen 10 en 11 verdienen wat extra aandacht. De vraag is wat hier werkelijk staat. Het gaat in ieder geval over de nieuwe mens in Christus. De volgende zaken vallen dan op: - - - redding is (ook) een proces. Het vernieuwd worden gaat door. In de grondtekst staat er: vernieuwd wordende de nieuwe mens wordt vernieuwd tot volle kennis. Wat wil dat zeggen? Ik neem aan dat hier bedoeld wordt: kennis van God en Zijn wil. Vergelijk ook 1:9, 10 en 4:12. Te denken valt hier ook aan Rom. 12:2. Als we God beter leren kennen zal ook ons vertrouwen in Hem groeien en ook ons geloof. In dit verband denk ik ook aan Joh. 15:7 de nieuwe mens wordt vernieuwd naar het beeld van zijn Schepper. Natuurlijk hangt dit ook met het vorige punt samen. Praktisch betekent dit dat we steeds meer op de Heer Jezus gaan lijken. We zijn bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon (Rom. 8:29) de vernieuwing geldt voor hen die in Christus zijn en ook ernst maken met het aandoen van de nieuwe mens. Zie ook vers 12 ev. allerlei verschillen tussen mensen (ras, positie etc.) doen in Christus tenslotte helemaal niet meer ter zake. 11.5 Vragen 1. Kunt u uit uw eigen leven één of meer voorbeelden geven hoe u het doden van de leden die op aarde zijn praktisch maakt? 2. Toorn moeten we ook wegdoen (8). Mag je dan nooit meer boos worden? 3. Is seksuele begeerte altijd zondig? Wanneer wel en wanneer niet? Geef bijbelse argumenten. 4. Wat betekent naar uw mening dat ‘de nieuwe mens vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van Zijn Schepper? Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 11 52 3:5-11 Doodt dan de leden die op aarde zijn Verwijzingen 1. Studiebijbel Nieuwe Testament, Digitale Editie 2005 Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 11 53 3:12-17 Doet dan aan... 12. Doet dan aan....3:12-17 12.0 Inleiding We zijn door God uitverkoren heiligen en geliefden, dat is Gods keuze voor ons. Maar laat ook de keuzes (!) die wij maken daarmee in overeenstemming zijn. Dit gedeelte, de verzen 12 tot en met 17, is toch wel een ‘must’ voor iedere christen die serieus werk wil maken van ‘het meer op Jezus lijken’. God ziet zo graag het karakter van Zijn Zoon weerspiegelt in Zijn kinderen, maar ook is het zo dat een veranderd karakter heel belangrijk is om hen die buiten staan te bereiken. Waarom zouden ze zich aangetrokken voelen tot ons geloof als ze zien dat wij niet heel anders zijn dan de rest? Tegelijk wordt er hier ook nadrukkelijk afgerekend met de gedachte dat, eenmaal wedergeboren, de heiliging (in progressieve zin) een automatisch gebeuren is. Andere bijbelgedeelten in dit verband zijn: Heb. 12:14 Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien. 2 Pet. 1:5 Maar schraagt om deze reden met betoon van alle ijver door uw geloof de deugd, door de deugd de kennis, 6 door de kennis de zelfbeheersing, door de zelfbeheersing de volharding, door de volharding de godsvrucht, 7 door de godsvrucht de broederliefde en door de broederliefde de liefde jegens allen. Al deze bijbelgedeelten geven aan dat ook wij een aandeel hebben in onze heiliging en dat we niet alles maar aan de Heilige Geest moeten overlaten. 12.1 Doet dan aan... De Bijbel spreekt op een andere plaats over het aandoen van de nieuwe mens: Ef. 4:24 en de nieuwe mens aandoet, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid. Het daadwerkelijk aandoen van de nieuwe mens is duidelijk een keuze. God heeft van Zijn kant: - ons laten sterven en weer doen opstaan met Christus (2:12), de kracht van de zondige natuur is gebroken (Rom. 6:6) de overheden en machten ontwapend (2:15) ons de Heilige Geest gegeven Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 12 54 3:12-17 Doet dan aan... Van ons wordt nu verwacht dat: - we de leden doden die op aarde zijn (3:5) en ook ‘dit’ alles wegdoen..(3:7) we goedheid, zachtmoedigheid etc. aandoen (3:12) Het is dus onze dagelijkse keus om: - aan te doen innerlijke ontferming, goedheid etc. elkander te verdragen en te vergeven de band der liefde aan te doen (algemeen punt) de vrede van Christus in onze harten te laten regeren het woord van Christus rijkelijk in ons te doen wonen een houding te hebben van lofprijzing, aanbidding en dankbaarheid Vaak zouden we willen dat God meer zichtbaar en tastbaar wordt in ons leven (Opwekking, lied 334) maar daar kunnen we ook zelf toe bijdragen door de bovengenoemde punten in acht te nemen. De Heilige Geest voelt Zich ‘thuis’ daar waar een geestelijke atmosfeer heerst die in overeenstemming is met Zijn karakter. 12.2 Kunnen we ons hart veranderen? De vraag blijft natuurlijk: Hoe doe je aan? Kun je jezelf bijvoorbeeld zachtmoediger maken en nederiger etc.? Je kunt je eigen hart toch niet veranderen? Het lijkt me dat alleen de Heilige Geest ons hart kan veranderen, maar ik geloof dat Hij dat doet naarmate wij er ons op toeleggen zachtmoediger, nederiger etc. te zijn. Zo ontstaat er een ‘samenwerking’ tussen de Heilige Geest en ons in het proces van progressieve heiliging. Zonder onze medewerking zullen we niet groeien in christelijk karakter, maar zonder de Heilige Geest zullen de veranderingen niet blijvend zijn. Stel dat je een tijdlang moet samenwerken met een “moeilijk” persoon. Waarschijnlijk heb je daar niet voor gekozen, maar God mogelijk wel. Je ontvangt, om het zo maar eens te zeggen, ‘leermomenten’ om te groeien in het partje ‘zachtmoedigheid’ van de vrucht van de Heilige Geest. De “moeilijke persoon” ziet nu een voorbeeld van naastenliefde waardoor hij/zij mogelijk gaat vragen naar de achtergrond ervan. 12.3 Wat is de betekenis van vers 15? Oppervlakkig gezien betekent vers 15 zoiets als: Zorg ervoor dat je steeds de vrede van Christus in je hart hebt. Op zich is dit een goede aanbeveling maar het is niet een nauwkeurige uitleg. In de grondtekst staat zoiets als: en de vrede van God moet scheidsrechter zijn in de harten van u Verder staat het in het verband van het lichaam van Christus. Dus hier is niet zozeer de persoonlijke vrede aan de orde maar wel de vrede binnen de gemeente van Christus. In feite is het een oproep om harmonieuze relaties na te streven binnen de gemeente. Als ik iets Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 12 55 3:12-17 Doet dan aan... onderneem binnen de gemeente terwijl de ‘scheidsrechter’ dat niet bevestigt, dan kan ik deze onderneming beter ‘afblazen’. Teksten met soortgelijke betekenis zijn: Heb. 12:14 Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien. Rom. 14:19 Zo laten wij dan najagen hetgeen de vrede en de onderlinge opbouwing bevordert. 12.4 Het woord van Christus wone rijkelijk in u Het woord van Christus wone rijkelijk in u. We moeten wel bedenken dat de Bijbel toen nog niet beschikbaar was zoals nu en zeker geen compleet NT. De gelovigen zullen in die tijd vooral aangewezen zijn op wat hen mondeling is overgeleverd. In het geval van de Kolossenzen zal de verkondiging hoofdzakelijk door Epafras zijn gedaan. In onze tijd beschikken we wel over een complete Bijbel en we kunnen nu er daadwerkelijk voor kiezen om het woord van Christus rijkelijk in ons te doen wonen. Twee redenen, om dit vooral te doen, geeft Paulus hiervoor: - zodat ge elkaar in alle wijsheid leert en terechtwijst zodat ze met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen zingende, Gode dank brengen in hun harten Dit komt aardig overeen met de vertaling van het Boek: 3:16 Laat uw hart vol zijn van Christus’ woord. Zijn woorden zullen uw leven verrijken en u wijsheid geven. Leer ze aan elkaar, wijs elkaar ermee terecht en zing erover in psalmen, lofgezangen en geestelijke liederen. Zing zo met een dankbaar hart voor de Here. De HSV koppelt het leren en terechtwijzen van elkaar aan het zingen van psalmen, lofzangen en geestelijke liederen: 3:16 Laat het woord van Christus in rijke mate in u wonen, in alle wijsheid; onderwijs elkaar en wijs elkaar terecht, met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen. Zing voor de Heere met dank in uw hart. Persoonlijk geef ik de voorkeur aan de vertaling van het Boek. 12.5 Al wat gij doet met woord of werk Heel de schepping getuigt van de glorie van God en van Christus, laat dat ook voor ons hele leven gelden. Wat vindt Hij van alles wat ik zeg en doe? Kan ik alles wat ik zeg en doe, doen in de naam van de Heer Jezus onder dankzegging? Een soortgelijke gedachte vinden we in: 1 Kor. 10:31 Of gij dus eet of drinkt, of wat ook doet, doet het alles ter ere Gods. Persoonlijk geloof ik niet dat we zo rigide moeten worden dat we bij elke handeling (bijv. stofzuigen) of bij elk spreken steeds dergelijke principes bewust voor ogen houden. Zoiets Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 12 56 3:12-17 Doet dan aan... lijkt me welhaast onmogelijk en geeft onnodig spanningen. Het is meer iets dat gewoon hoort bij het nieuwe leven dat we ontvangen hebben en als we hier van afwijken dan zal de Heilige Geest ons trachten te corrigeren. Een voorbeeld. Je luistert naar muziek en zoiets kan je perfect doen ter ere Gods. Maar geldt dat voor alle soort muziek? De muziek van voor je bekering was nogal ‘wild’ met veel sensuele elementen. Kan je daar nu nog naar luisteren ter ere Gods? Het is genade van de Heilige Geest dat we ons dan wat ‘ongemakkelijk’ gaan voelen. Schuw de begeerten der jeugd (2 Tim. 2:22). 12.6 Vragen 1. Tijdens een pastoraal gesprek vertelt iemand u dat hij zo weinig zachtmoedig is. Hoe gaat u hem helpen? 2. Moet je een broeder of zuster altijd vergeven, ook als hij of zij daar niet om vraagt en ook geen berouw toont? 3. In de gemeente moeten we Rom. 14:19 praktiseren. Kunt u hiervan een voorbeeld geven uit uw eigen praktijk? 4. Vers 16 spreekt over ‘elkander terechtwijzen’. Waarom vinden we dit zo moeilijk? Moeten we dit niet aan de oudsten overlaten? 5. Iemand zegt tegen u dat Kol. 3:17 hem ‘overgeestelijk ’overkomt. Wat gaat u hem antwoorden? Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 12 57 3:18-4:6 De christelijke huisregels 13. De christelijke huisregels 3:18-4:6 13.0 Inleiding De vertaler van de NBG-vertaling heeft boven dit gedeelte gezet: de christelijke huisregels. Ging het in de verzen 12 tot en met 17 over het christelijke karakter van de nieuwe mens in zijn algemeenheid, nu gaat het over doorwerken van dit karakter in huwelijk en gezin, in de verhouding tussen werkgever en werknemer en het contact met de niet gelovige medeburger. God wil de zegen brengende invloed van het evangelie door middel van Zijn kinderen verspreiden over heel de maatschappij. De genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen (Tit. 2:11). Hij wil u en mij gebruiken in onze alledaagse situaties om de reuk van Zijn kennis allerwegen te verspreiden (2 Kor. 2:14). 13.1 Huwelijk en gezin Het is niet toevallig dat Paulus de ‘huisregels’ begint met het huwelijk. Als het met de huwelijken in de gemeente niet goed gesteld is dan heeft de gemeente een behoorlijk probleem en iets dergelijks geldt met betrekking tot de huwelijken in de maatschappij. De uitspraak: ”Het gezin en dus ook huwelijk is de (een) hoeksteen van de samenleving ” wordt tegenwoordig door velen als ‘achterhaald’ beschouwd maar lijkt, wat mij betreft, bevestigd te worden door de praktijk. Nu (mei 2012) loopt in Nederland ongeveer één op de drie huwelijken na verloop van tijd op de klippen en één op de zes kinderen in Nederland maakt een echtscheiding van de ouders mee. Onder de christenen is het niet veel beter gesteld als het gaat om echtscheiding (zoals een onderzoek van de Barnagroep in de VS uitwees). De ontwrichtende invloed van de echtscheiding op de maatschappij als geheel behoeft weinig betoog. De financiële problematiek en de huisvestingsperikelen naast immateriële noden zoals het verdriet en de pijn zowel bij de voormalige echtgenoten als bij de kinderen drukken een stempel op de samenleving als geheel om dan nog maar te zwijgen over de gevolgen op de lange duur. De tegenstander van God en mensen zal derhalve bij voorkeur zijn giftige pijlen richten op het ‘instituut’ van huwelijk en gezin Het is niet de bedoeling om hier een uitgebreide verhandeling te geven over de bijbelse funderingen van huwelijk en gezin, dit zijn aparte studies. We volgen nu hoofdlijnen die Paulus hier geeft. Eerst komt de verhouding tussen de man en vrouw in het huwelijk aan de orde. Duidelijk is dat de man de leiding in het huwelijk behoort te hebben (dit is helaas ook geen gemeengoed meer onder christenen). De onderdanigheid van de vrouw is een liefdevolle onderdanigheid en geen dwangmatige. ‘Gelijk het betaamt in de Here’ wil zeggen dat het in overeenstemming is met Zijn wil zoals die geopenbaard is in de Schrift (Gen. 3:16, Ef. 5:22-24, 1 Pet. 3:1-6). Natuurlijk zal de onderdanigheid door veel mannen misbruikt zijn maar dat mag geen argument zijn om 3:18 niet meer in acht te nemen. De man, van zijn kant, zal liefdevolle leiding moeten geven en de natuurlijke tendens om te domineren (vaak ook door ruw te zijn) moeten kruisigen. We zouden vers 18 en 19 kunnen opvatten als de hoofdregels voor het christelijk huwelijk. Natuurlijk werken ze ook goed in een niet christelijk huwelijk alleen Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 13 58 3:18-4:6 De christelijke huisregels hebben ze daar geen gezaghebbend karakter. Gezien het hoge percentage echtscheidingen (rond de 33 %) zou men nog kunnen opmerken dat de hoofdregels voor het huwelijk blijkbaar niet erg werken. Het probleem ligt echter niet bij de regels, maar bij degenen die ze moeten toepassen. Hoeveel christelijke echtparen praktiseren de verzen 18 en 19 doelbewust? De volgende twee verzen hebben betrekking op de relatie tussen ouders en kinderen. Ongehoorzaamheid aan de ouders is één van de kenmerken van een maatschappij zonder God (Rom. 1:30) en één van de tekenen van de eindtijd (2Tim. 3:2) [1]. Waarom vindt God het zo belangrijk dat kinderen hun ouders gehoorzamen? Vaders, maar ook moeders zijn de natuurlijke voorbeelden voor de kinderen waardoor kinderen leren te functioneren in de hedendaagse maatschappij .Van liefdevol gezag gaat een helende beschermende werking uit. In een positieve sfeer zullen kinderen zich optimaal kunnen ontwikkelen. Maar ook in ons land zien we helaas veel voorbeelden van jongeren die thuis geen (liefdevol) gezag gewend zijn en voor veel problemen zorgen op straat, in het verkeer en op scholen. Als er in de natuurlijke gezagsrelatie van ouders naar kinderen ‘storingen’ optreden dan zullen deze kinderen later vaak ook op een minder gezonde manier deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Ook kan een negatief vaderbeeld later ook veel problemen geven op het gebied van de seksualiteit maar ook op het gebied van het geloof. Hoe moeten ze God als Vader zien als ze zelf thuis geen ‘echte’ vader hebben gehad? Vanzelfsprekend legt dit ook een grote verantwoordelijkheid bij de vaders (en ook bij de moeders). Zij worden opgeroepen hun kinderen niet te prikkelen opdat ze niet moedeloos worden. Wat wordt hiermee bedoeld? In ieder geval dat de kinderen opgevoed worden in een positieve atmosfeer waarin kinderen niet ontmoedigd worden of minderwaardigheidsgevoelens ontwikkelen. We kunnen hier ook denken aan Ef. 6:4: En gij, vaders, verbittert uw kinderen niet, maar voedt hen op in de tucht en terechtwijzing des Heren Een vader kan (helaas) gemakkelijk de levensloop van een kind negatief beïnvloeden door het herhaald uitspreken van (onbedoelde) vervloekingen als: “Je bent geen knip voor de neus waard”. Zoiets heeft natuurlijk niets te maken met de tucht en de terechtwijzing des Heren. 13.2 De verhouding tussen werkgever en werknemer In vers 22 roept Paulus de slaven op om hun aardse meesters in alles gehoorzaam te zijn en dat ook te doen vanuit de juiste motivatie (geen mensenbehagers, maar in eenvoud van hart in de vreze van de Heer). In de tijd van Paulus was slavernij een wettige en sociaal geaccepteerde instelling [2]. Paulus gaat ook niet in tegen deze instelling als zodanig, evenals de Heer Jezus niet inging tegen de Romeinse bezetting, maar benadrukt wel de mogelijkheid om in het dienen van hun heren te laten zien dat ze een Heer in de hemel hebben. Bijzonder is ook dat hen een erfenis in het vooruitzicht wordt gesteld als ze hun werk doen als voor de Here, immers slaven hadden geen recht op een erfenis (Rom. 8:17, Gal. 4:7). Ook hier is wederkerigheid. Van de gelovige heren wordt verwacht dat zij de slaven rechtvaardig behandelen. Ook zij worden er op gewezen dat ze een hogere Heer in de hemel hebben die hen kent in al hun doen en laten. Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 13 59 3:18-4:6 De christelijke huisregels Het vers ervoor heeft m.i. zowel betrekking op de heren alsook op de slaven. Of je nu als heer onrecht doet of als slaaf, voor God maakt dat geen verschil. Bij Hem is geen aanzien des persoons. De vraag is ook wat het betekent dat: 3:24 Want wie onrecht doet, zal zijn onrecht terugontvangen..... Er staat niet bij hoe dit zal gebeuren en ook niet wanneer. Het is een algemene regel dat een mens oogt wat hij gezaaid heeft: Gal. 6:7 Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten Dit geldt zowel voor de rechtvaardige als de onrechtvaardige: Spr. 11:31 Zie, aan de rechtvaardige wordt vergolden op aarde, hoeveel te meer aan de goddeloze en de zondaar! Een soortgelijke gedachte vinden we in: Jer. 32:19…… de HERE der heerscharen, groot van raad en machtig van daad, wiens ogen open zijn over alle wegen der mensenkinderen om aan een ieder te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen; Als de mensen zich dit laatste goed zouden realiseren dan zou dit hun gedrag en handelingen zeer ten goede komen. Toch blijven allerlei vragen open. Zo is het bijvoorbeeld direct duidelijk dat er ook een vergelding is na dit leven, zowel positief als negatief. Maar geldt de negatieve vergelding ook voor rechtvaardigen, of worden ze eenvoudig ‘gekort’ op hun beloning? Persoonlijk lijkt mij het laatste omdat rechtvaardigen niet in het oordeel komen (Joh. 5:24). Verder kunnen we ons ook afvragen of de Heer voor de rechterstoel van Christus nog onbeleden zonden ter sprake zal brengen. We moeten echter voorzichtig zijn en niet dogmatisch worden daar waar de Bijbel lijkt te zwijgen. We gaan nu meer naar de hedendaagse toepassing. De slavernij is in de ‘beschaafde’ landen gelukkig afgeschaft maar de geestelijke principes uit 3:22-4:1 zijn ook in onze tijd onverminderd geldig. Ons gewone dagelijkse werk beslaat nu eenmaal een groot deel van ons leven en de verhouding met onze werkgever of werknemer(s) beïnvloedt in belangrijke mate ons (geestelijk) welzijn. Heel veel arbeidsonvrede komt voort uit verstoorde verhoudingen tussen werknemers en werkgevers. Juist op het gebied van het dagelijkse werk hebben christenen veel kans om te laten zien dat zij gemotiveerd worden door hun relatie met God. Ze zullen dat vooral moeten laten zien door hun werk zo goed mogelijk te doen. Toch moet gezegd worden dat hierdoor ook weer nieuwe spanningen en controverses kunnen ontstaan. Als er op je werk dingen gebeuren of handelingen van je verlangd worden die tegen de Bijbel ingaan dan zijn conflicten onvermijdelijk. Zondige compromissen sluiten is te allen tijde voor christenen onaanvaardbaar. Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 13 60 3:18-4:6 De christelijke huisregels 3.3 Volhardt in het gebed Het lijkt aan de ene kant wat merkwaardig dat deze oproep ‘ingedeeld’ is bij de christelijke huisregels. Aan de andere kant is het ook weer logisch. Als er één gebied is in het geestelijk leven waar het nieuwe leven in Christus zich bijzonder moet laten zien dan is dat toch wel het gebied van het gebedsleven. Het gebed zou gewoon standaard moeten horen bij onze dagelijkse activiteit maar de praktijk is vaak zo anders. Het lijkt erop dat de tegenstander erin is geslaagd om het gebedsleven van veel christenen tot een bedenkelijk niveau terug te brengen. Tegelijk moeten we bedenken dat we zelf natuurlijk ook onze keuzes maken en dat het ons vaak aan geestelijke discipline ontbreekt. En dan geldt wat Jakobus zegt: Jak.. 4:2 Gij hebt niets, omdat gij niet bidt. Veel van onze (geestelijke) activiteiten dragen te weinig vrucht omdat ze te weinig actief ondersteund worden door gebed. Waarom is het vaak zo moeilijk om te volharden in het gebed? We zouden daar verschillende redenen voor kunnen aangeven: - gebrek aan geestelijke discipline de tegenstander probeert ons gebedsleven maximaal te verzwakken Gods antwoorden zijn lang niet altijd onmiddellijk het samen bidden met andere christenen (bidstonden) wordt nogal eens als ‘saai’ ervaren omdat de verschillende bidders niet echt geleerd hebben om samen te bidden De Heer Jezus heeft Zijn discipelen willen leren om te volharden in het gebed (Luk. 18:1-8). Ook heeft Hij in het ‘Onze Vader’ de discipelen gebedsprioriteiten gegeven (Matt. 6:5-15). Je zou deze kunnen samenvatten als: Matt. 6:33 Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden. In de tekst staat achter de komma een belangrijke zin: 4:3: Weest daarbij waakzaam en dankt... De HSV vertaalt met: 4:3: Houd sterk aan in het gebed, en wees daarin waakzaam met dankzegging. De HSV vertaling zet a.h.w. een punt achter dankt in tegenstelling tot de NBG-vertaling die na ‘dankt’ meteen verder gaat met ...en bidt tevens voor ons. Dit laatste suggereert een zin als: ....dankt en bidt tevens voor ons Het lijkt echter juist, zoals de meeste vertalingen ook hebben, om het danken te verbinden met het waakzaam zijn. Nu blijft de vraag: Wat is waakzaam zijn in verbondenheid met het volhardend bidden? Deze vraag kunnen we beantwoorden door een aantal teksten te bestuderen waarin het waken/waakzaam zijn op de één of andere manier voorkomt: Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 13 61 3:18-4:6 De christelijke huisregels Matt. 26:41 Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. Mark. 13:35 Waakt dan, want gij weet niet, wanneer de heer des huizes komen zal, laat in de avond of te middernacht, bij het hanegekraai of des morgens vroeg, Luk. 21:36 Waakt te allen tijde, biddende, dat gij in staat moogt wezen te ontkomen aan alles wat geschieden zal, en gesteld te worden voor het aangezicht van de Zoon des mensen. Joh.. 17:12 Zolang Ik bij hen was, bewaarde Ik hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, en Ik heb over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld werd. Hand. 20:31 Waakt dan en herinnert u, dat ik drie jaren lang nacht en dag niet heb opgehouden ieder afzonderlijk onder tranen terecht te wijzen. 1 Kor. 16:13 Blijft waakzaam, staat in het geloof, weest manlijk, weest sterk! 2 Kor. 11:2 Want met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan een man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen. Ef. 6:18 En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen; 1 Thess. 5:6 laten wij dan ook niet slapen gelijk de anderen, doch wakker en nuchter zijn. 1 Pet. 5:8 Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. 2 Pet. 1:13 Ik acht het mijn plicht, zolang ik in deze tent ben, u door herinnering wakker te houden, Opb. 3:2 Wees wakker en versterk het overige, dat dreigde te sterven, want Ik heb geen van uw werken vol bevonden voor mijn God. Opb. 16:15 Zie, Ik kom als een dief. Zalig hij, die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en zijn schaamte niet gezien worde. Opb. 3:3 Bedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het en bekeer u. Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen. Al deze teksten hebben gemeenschappelijk dat we geestelijk alert moeten zijn in de meest ruime zin van het woord. Dus let op: - je eigen geestelijke toestand de geestelijke toestand van andere christenen (Ef. 6:18) de geestelijke toestand van de gemeente de gebeurtenissen in verband met de wederkomst Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 13 62 3:18-4:6 De christelijke huisregels Laat deze punten ook in je gebedsleven terugkomen. Een voorbeeld uit de Bijbel is de gemeente te Sardes (Opb. 3:1-6). Naar buiten toe hadden ze een goede naam, maar de Heer Jezus denkt daar anders over. Ze moesten wakker worden en beseffen wat hun werkelijke toestand was. Velen (maar niet allen!) hadden daar hun klederen bezoedeld wat waarschijnlijk erop duidt dat ze wereldse invloeden hadden toegelaten en compromissen hadden gesloten met de zonde. Dat was er ook de oorzaak van dat er veel halfslachtigheid was in de gemeente, immers zonde neemt de geestelijke honger weg! Waarom was er een brief van de Heer Jezus nodig voor deze gemeente? Als er voldoende voorbidders waren geweest, zou het verval dan niet gestuit zijn? Het danken moet hierbij niet vergeten worden. Onze God komt dankzegging toe voor de vele zegeningen (waar we te gemakkelijk aan wennen) die Hij geeft . Verder zal dankzegging onze geestelijke houding positief beïnvloeden. Een christen die veel dankzegging in zijn gebeden heeft zal niet snel vervallen tot een zure, kritische of klagerige houding. Dankzegging in verband met waakzaamheid betekent ook dat we God danken voor de antwoorden op het gebed. Paulus vraagt ook gebed om een deur te openen voor ons (zijn medewerkers worden er ook bij betrokken) woord. Dat zou kunnen betekenen dat hij vraagt naar de mogelijkheid voor woordverkondiging als hij weer vrijkomt, maar het kan net zo goed betekenen dat hij vraagt naar zo’n mogelijkheid ter plaatse (in de gevangenis). Hoe dan ook, God moet de mogelijkheid geven. Dan zal Paulus zo kunnen optreden als het behoort (zie ook Ef. 6:19 en 20). Woord verkondigen impliceert geestelijke strijd. Als God de mogelijkheid niet geeft en de harten van de toehoorders niet opent dan gebeurt er niet veel! 13.4 Gedrag ten opzichte van buitenstaanders Als laatste van de christelijke huisregels komt het gedrag ten opzichte van de buitenstaanders ter sprake. Buitenstaanders zijn in dit geval de ongelovigen, dus zij die niet geloven in de God van Israël en Zijn Zoon Jezus Christus. We hebben daar allemaal mee te maken: op ons werk, de school, onze buren etc. Iemand heeft eens gezegd dat de enige Bijbel die uw niet christelijke buurman leest dat bent u. Hier zit heel veel waars in. In het algemeen weten de ongelovigen weinig van wat en in Wie we nu geloven en dikwijls hebben ze hier ook een vervormd en negatief beeld van. Dit laatste vooral onder invloed van de seculiere media. Maar wat ze in ieder geval wel zien (zij het in een bepaalde mate) is onze handel en wandel en juist daarin ontstaan goede mogelijkheden (of juist niet) voor een getuigenis. Kunnen we zeggen met Jakobus dat: Jak. 3:13 Wie is wijs en verstandig onder u? Hij tone uit zijn goede wandel zijn werken met wijze zachtmoedigheid Wijsheid hebben we steeds nodig in onze dagelijkse wandel maar wel in het bijzonder in de omgang met andersdenkenden. Staat er niet geschreven in de Spreuken: Spr. 11:30 De vrucht des rechtvaardigen is een boom des levens, en wie wijs is, wint harten. Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 13 63 3:18-4:6 De christelijke huisregels Als wij, door ons wijs gedrag, in zekere zin toegang krijgen tot het hart van de ongelovige dan zal God daardoor mogelijk het hart van de ander kunnen openen voor het evangelie. Er wordt ook gesproken over het ten nutte maken van de gelegenheid, maar er staat niet bij wat voor gelegenheid. Ik neem aan dat hier gewoon bedoeld wordt elke gelegenheid die zich voordoet om de ongelovige iets te laten zien van de hoop die in ons is (1 Pet. 3:15). Natuurlijk is ons spreken hierbij heel belangrijk. Een vriendelijk, zachtmoedig en geduldig spreken zal mogelijk een opstapje zijn tot een dieper gesprek. Ook wordt er van ons verwacht dat we niet zomaar wat zeggen (zouteloos spreken) maar dat we steeds het juiste antwoord kunnen geven. Als we vervuld zijn met de Heilige Geest dan zal Hij ons ook daarin bijstaan. 13.5 Vragen 1. De onderdanigheid van de vrouw aan haar man (3:18) is een ‘hot item’. Toch wordt het in preken zelden aan de orde gesteld. Wat is hiervan, volgens u, de oorzaak? Hoe zou u deze tekst uitleggen? 2. Wat is er volgens u de oorzaak van dat tegenwoordig veel ouders geen echt gezag meer over hun kinderen hebben? 3. Uw werkgever geeft geen goede leiding en zijn ondergeschikten besluiten tot een dag van staking omdat hun stem anders niet wordt gehoord. Mag u als christen hieraan meedoen? Waarom wel of niet? 4. We moeten ook bij ons bidden ‘waakzaam’ zijn (4:2). Wat wordt hiermee bedoeld? 5. Bidstonden worden doorgaans slecht bezocht. Wat is hiervan, volgens u, de belangrijkste reden? Wat kunt u daar zelf aan doen? 6. We moeten de ‘gelegenheid ten nutte maken’. Wat denkt u dat hiermee bedoeld wordt? Kunt u ook voorbeelden geven uit uw eigen praktijk? Verwijzingen 1 .The New Bible Commentary Revised, Inter Varsity Press, 1970 London, pag. 636 2. Ibid. pag. 637 Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 13 64 4:7-18 Laatste instructies en groeten 14. De laatste instructies en groeten 4:7-18 14.0 Inleiding Aan het einde van deze brief noemt Paulus nog een aantal namen van broeders en zusters die op de één of andere manier betrokken zijn (of waren) bij zijn bediening. Iets dergelijks zien we ook bij de brieven: Romeinen, 1Korintiërs, 2Timoteüs, Titus en Filemon. Verder geeft hij nog een paar instructies aan de gemeente. De verschillende personen komen nu één voor één aan de orde. 14.1 Tychikus De eerste broeder die hier genoemd wordt is Tychikus. Hij wordt op vijf plaatsen in het NT genoemd: Hand. 20:4, Ef. 6:21, 4:7, 2 Tim. 4:12 en Tit. 3:12. Dat Paulus hem hier geliefd en getrouw noemt (evenals in Ef. 6:21) betekent dat hij voor Paulus meer was dan ‘gewoon’ een broeder. Hij vergezelde samen met Trofimus Paulus op zijn derde zendingsreis. Hij was een soort afgezant van Paulus en het lijkt erop dat hij de brieven van Paulus overbracht naar Efeze, Kolosse en Laodicea. De Kolossenzen kenden Paulus waarschijnlijk niet persoonlijk en daarom is het bijzonder dat hij Tychikus, samen met Onesimus, naar hen zond om hen persoonlijk op de hoogte te houden van hun situatie en hun hart te vertroosten. Het lijkt me dat ze vooral van Paulus gehoord hadden via Epafras omdat ze van hem ook het evangelie hadden gehoord. Dat Paulus hier spreekt in de ‘ons-vorm’ duidt erop dat hij ook zijn medegevangene Aristarchus en mogelijk ook anderen op het oog heeft. Waarom zou Paulus willen dat de gemeente van hun situatie op de hoogte was? Het lijkt me dat hij van hen gebedssteun verwacht, hoewel hij pas in vers 18 daar direct om vraagt. Verder heeft Paulus hen ook gezonden om hun hart te troosten (8). Hoe ‘dit ‘troosten’ in zijn werk ging staat er niet bij. Mogelijk is het feit dat ze wisten dat Paulus voor hen streed (2:1) al een hele troost voor hen geweest. Verder is het bijzonder dat Paulus, die zelf gevangen zit, hoewel innerlijk vrij, anderen kan troosten. 14.2 Onesimus Het is wel zeer waarschijnlijk dat de Onesimus die hier genoemd wordt dezelfde is als de Onesimus uit de brief aan Filemon [1]. Hij was ook afkomstig uit Kolosse (9) en reisde met Tychikus samen naar zijn oude woonplaats. Ook hij wordt aangeduid met ‘getrouw en geliefd’ maar niet met dienaar of mededienstknecht, zoals Tychikus. Mogelijk heeft dit te maken met het feit dat Onesimus een weggelopen slaaf was en dan zou de aanduiding dienstknecht bij hem vervelende associaties oproepen. 14.3 Aristarchus De naam Aristarchus komen we op vijf plaatsen in het NT tegen (Hand. 19:29, 20:4, 27:2, Kol. 4:10, Filem. 1:24). Hij was in Efeze gearresteerd (Hand. 19:29), met Paulus naar Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 14 65 4:7-18 Laatste instructies en groeten Jeruzalem gereisd (Hand. 20:4) en vandaar naar Rome (Hand. 27:2) waar hij nu met Paulus gevangen zat [2]. Een andere uitleg [3] is dat Aristarchus, evenals Epafras zich vrijwillig bij Paulus hadden laten opsluiten om hem zo mogelijk in elk opzicht bij te staan. Hetzelfde wordt ook verondersteld voor de nu volgende Marcus en Justus. 14.4 Marcus Deze Marcus is inderdaad de schrijver van het tweede evangelie [4] en wordt hier een neef van Barnabas genoemd. Over hem kreeg Paulus ruzie met Barnabas (Hand. 15:39) omdat Marcus hen had verlaten in Pamfylië (Hand. 13:13) na de spectaculaire gebeurtenissen te Pafos. Later heeft er weer een verzoening plaatsgevonden (zie ook 2 Tim. 4:11) en Paulus kan nu Marcus weer aanbevelen bij de Kolossenzen. We weten niet welke opdracht de gemeente gekregen heeft m.b.t. Marcus en ook niet wie deze opdracht gegeven heeft. In ieder geval moeten ze Marcus welkom heten als hij mocht komen. 14.5 Justus Deze bijnaam werd gegeven om de persoon in kwestie te onderscheiden van degenen die de, in die tijd gangbare, naam ‘Jezus’ droegen. De enige plaats waar Justus genoemd wordt is hier in Kol. 4:11. Samen met Aristarchus en Marcus waren ze de enige helpers van Paulus die van Joodse afkomst waren. Het heeft Paulus veel verdriet gedaan dat zo weinigen van zijn broeders naar het vlees (Joden) de Heer Jezus leerden kennen (Rom. 9:1). Daarom waren juist deze drie broeders voor Paulus een grote troost. 14.6 Epafras Over Epafras is al in het begin iets gezegd (0.2). Epafras wist wat worstelen in het gebed is ten behoeve van anderen. De gemeente te Kolosse maar ook die te Hiërapolis en te Laodicea werden bedreigd door dwaalleringen. Epafras worstelde voor de gelovigen aldaar dat ze geestelijk volwassen zouden worden en dat betekent dat ze inzicht zouden hebben in allerlei geestelijke zaken zodat ze geen prooi zouden worden van dwaalleraren. Zie ook Rom. 12:2: Rom. 12:2 En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene. 14.7 Lucas Behalve het Lucas-evangelie is ook het boek Handelingen door Lucas geschreven. Uit het feit dat in het boek Handelingen een aantal keren de ‘wij-vorm’ voorkomt kunnen we concluderen dat de geneesheer Lucas Paulus nogal eens vergezelde op zijn reizen. Lucas wordt ook nog genoemd in 2Tim. 4:11 en Filem. 1: 24. Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 14 66 4:7-18 Laatste instructies en groeten 14.8 Demas Behalve in deze tekst wordt Demas ook genoemd in 2Tim. 4:10 en Filem. 1:24. In de laatstgenoemde tekst noemt Paulus hem nog mijn medearbeider maar in de andere tekst (later geschreven) staat dat hij Paulus uit liefde voor de tegenwoordige wereld verlaten heeft. Helaas, zulke dingen gebeurden toen en nu nog. Van Marcus lezen we nog een herstel maar van Demas niet (kan ook moeilijk omdat de 2e Timoteüs brief de laatste van Paulus is). We weten niet of Demas ook de Heer heeft losgelaten. Hij is in ieder geval verkeerde keuzes gaan maken. 14.9 De broeders te Laodicea en Nymfa Paulus laat ook de groeten overbrengen aan de broeders Te Laodicea en speciaal ook nog aan Nymfa met de gemeente bij haar aan huis. Nymfa zou ook Nymfas kunnen zijn en in dat geval gaat het om een man [5], maar zeker is dat niet. In die tijd was het zeker niet ongebruikelijk dat gemeentes in woonhuizen van een rijkere zuster samenkwamen [6]. Men kan zich nog afvragen of de groeten alleen aan broeders werden overgebracht en niet aan zusters. Het is echter vanuit het Grieks goed verdedigbaar dat net zo goed de zusters zijn bedoeld [7]. De brief die voor Kolosse bestemd is moet ook te Laodicea worden voorgelezen en de brief voor Laodicea ook te Kolosse. De brief van Paulus voor Laodicea is verloren gegaan, maar er zijn aanwijzingen dat het dezelfde brief is als de brief van Paulus aan de Efeziërs [8]. 14.10 Archippus Archippus wordt, behalve in deze tekst, ook nog genoemd in Filem. 1:2. In de laatste tekst, waaruit blijkt dat de gemeente (of een deel ervan) bij hem thuis kwam, noemt Paulus hem onze medestrijder. Archippus wordt opgeroepen om de bediening, die hij in de Here aanvaard heeft, ook te vervullen. We weten niet zeker om welke bediening het gaat en ook niet waarom hij door Paulus, via de gemeente aangemaand wordt. Het is mogelijk [9] dat Archippus, bij afwezigheid van Epafras, functioneerde als een soort voorganger voor de gemeentes in de drie plaatsen in de Lycus vallei (Kolosse, Laodicea en Hiërapolis) en dat hij, omdat hij zich onervaren achtte, aanmoediging van de gemeente nodig had. 14.11 Een eigenhandige groet Paulus voegde een eigenhandige groet (Paulus dicteerde meestal zijn brieven aan iemand anders) toe als reken van echtheid zodat niet een ander onder de naam van Paulus een brief zou rondzenden. Zo zijn uit de eerste en tweede eeuw verschillende valse brieven bekend [10]. Dat de oproep om zijn gevangenschap te gedenken (hij vraagt om voorbede) pas aan het eind van de brief staat onderstreept m.i. de toewijding van Paulus aan het Koninkrijk van God. Hij laat zijn eigen nood bepaald niet prevaleren. Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 14 67 4:7-18 Laatste instructies en groeten Paulus eindigt de brief zoals hij de brief (praktisch) begon: met het uitspreken van genade. Zonder de genade van God wordt er niets wezenlijks bereikt. 14.12 Vragen 1. Archippus had aanmoediging nodig om zijn bediening, die hij in de Here aanvaard had, ook daadwerkelijk te vervullen (4:17). Stel dat er in uw gemeente een jonge voorganger of oudste komt die zich onervaren acht. Hoe zou u persoonlijk hem kunnen bemoedigen? 2. Demas (4:14) zou later het werk verlaten uit liefde voor de tegenwoordige wereld (2 Tim. 4:10). Oordeelt Paulus hier niet (Matt. 7:1)? 3. Epafras (4:12) worstelde in de gebeden voor de Kolossenzen. Zijn er in uw gemeente ook gebedsworstelaars? Bent u er zelf één of zou u het willen worden? Zeg in uw eigen woorden waarvoor Epafras worstelde. 4. Paulus vermeldt van drie mannen dat ze hem tot troost zijn geweest. Welke drie mannen zijn dit en waarom wordt bij hen juist vermeld dat ze Paulus tot troost zijn geweest? Kent uzelf ook medegelovigen die u tot bijzondere troost zijn geweest? Kunt u uitleggen waarom? 5. In 4:18 vraagt Paulus aan de Kolossenzen om zijn gevangenschap te gedenken. Wat zou u voor Paulus gebeden hebben? Verwijzingen 1. Studiebijbel Nieuwe Testament, Digitale Editie 2005 2. Ibid 3. Baker New Testament Commentary: Collosians and Philemon, Col. 4:10, Libronix Digitaal Bibliotheeksysteem 4. Ibid 5. Studiebijbel Nieuwe Testament, Digitale Editie 2005 6. Ibid. 7. Baker New Testament Commentary: Collosians and Philemon, Col. 4:15, Libronix Digitaal Bibliotheeksysteem 8. Studiebijbel Nieuwe Testament, Digitale Editie 2005 9. Baker New Testament Commentary: Collosians and Philemon, Col. 4:17, Libroni x Digitaal Bibliotheeksysteem 10,. Studiebijbel Nieuwe Testament, Digitale Editie 2005 Brief aan de Kolossenzen hoofdstuk 14 68 Hoofdstuk 15 Samenvatting van de brief 15. Samenvatting van de brief Waarom deze brief? De jonge gemeente te Kolosse wordt bedreigd door dwaalleringen. Paulus, die deze gemeente niet gesticht heeft, hoort hiervan en reageert hierop door de gemeente vanuit de gevangenis te Rome een brief te schrijven. Hoe gaat Paulus het geestelijk verval van de gemeente tegen? - Hij bidt en dankt voor hen - Hij worstelt voor hen in het gebed - Hij laat hen zijn bewogenheid zien - Hij laat hen de superioriteit van Christus zien over alle overheid en macht - Hij wijst hen op de verschillende dwalingen - Hij moedigt hen aan het nieuwe leven voluit te leven en onderwijst hen daartoe de verschillende aspecten: 1:3-14 1:29-2:1 1:24, 2:1 1:15-20 2:16-23 1. Wat God gedaan heeft - met Christus gestorven en opgewekt - machten en overheden ontwapend 2:9-14 2:15 2. Wat van ons verwacht wordt negatief: - doodt de leden die op aarde zijn - doe weg dit alles.... 3:5-7 3:8 positief - zoekt de dingen die boven zijn - doet dan aan.... 3:1 3:12-17 3. Laat dit nieuwe leven doorwerken in - huwelijk en gezin - situatie werkgever en werknemer - het gebedsleven - houding ten opzichte van buitenstaanders 3:18-21 3:22-4:1 4:2-4 4:5,6 belang van relaties groeten en laatste instructies Brief aan de Kolossenzen 4:7-18 69
© Copyright 2024 ExpyDoc