Klik hier om te downloaden - Pinkstergemeente Morgenstond

EEN STUDIE VAN DE BRIEF AAN DE KOLOSSENZEN
HANS DERCKSEN
WOORD VOORAF
De brief van Paulus aan de Kolossenzen is één van de ‘gevangenisbrieven’ van Paulus.
Hoewel uiterlijk gevangen, maar innerlijk vrij, wist hij toch de gelegenheid zeer ten nutte te
maken (Kol. 4:5) en schreef hij deze korte brief aan een gemeente die hij niet eens zelf
gesticht had.
Waarom schreef Paulus deze brief? De reden is dat de jonge gemeente te Kolosse bedreigd
werd door dwaalleringen van verschillende aard. Paulus gaat hier tegenin door vooral te
wijzen op de superioriteit van de Heer Jezus over alle overheid en macht. Als we de volheid
verkregen hebben in Hem (Kol. 2:9), waarom zullen we dan nog bang zijn voor geesten en
ook engelen vereren, waarom nog bezig zijn met de aanduiding van sterren en planeten,
waarom ons inlaten met geheime leringen etc.? Dergelijke zaken leiden alleen maar van de
waarheid af. In Christus hebben we alles wat we nodig hebben voor een gezond geestelijk
leven. Daarom bevat de brief verder nog onderwijs over de fundamenten van het leven met
Christus. Hierbij komen aan de orde: het gestorven en opgewekt zijn met Christus en de
betekenis van de doop, ons aandeel in de heiliging en de doorwerking van het nieuwe leven in
het leven van alledag.
De toepassing naar onze tijd is vanzelfsprekend. Ook in onze kerken en gemeenten waait er
soms allerhande ‘wind van leer’ die uiteindelijk alleen maar verwarring en verdeeldheid geeft.
Gezond onderwijs over het nieuwe leven in Christus, zoals gepresenteerd in deze brief, is een
‘must’ voor elke volgeling van Christus.
Deze studie (juni 2012) is, na de inleiding, verdeeld in 14 hoofdstukken waarbij in elk
hoofdstuk, rond een bepaald thema, enkele verzen van de brief behandeld worden. Elk
hoofdstuk is weer opgedeeld in paragrafen (met sub-thema’s). Aan het einde van het
hoofdstuk worden nog enkele vragen gegeven om het gelezene te verwerken. Sommige
vragen zijn ‘kennisvragen’ andere vragen zijn ‘discussievragen’. Het laatste hoofdstuk,
hoofdstuk 15, geeft een schematische samenvatting van de brief.
De schrijfstijl is eenvoudig en persoonlijk, gestreefd is naar een logische opbouw.
Verder is het vooral mijn wens dat deze studie mag bijdragen aan de opbouw van Gods
Koninkrijk in deze wereld.
In het najaar van 2014 zijn er in onze gemeente (Pinkstergemeente Morgenstond ‘de Banier’)
vijf studies gegeven over de brief aan de Kolossenzen. Mede hierdoor werd de
oorspronkelijke studie op een aantal punten wat aangepast.
Hans Dercksen
Zoetermeer, november 2014
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
Bij het schrijven van deze studie zijn verschillende bronnen gebruikt:
Audiobestanden Kolossenzen (tot 3:1) van David Pawson
Baker New Testament Commentary: Collosians and Philemon, Libronix
New Bible Commentary Revised 1972
Online Bijbel, Stichting Importantia, Dordrecht
Studiebijbel NT, Digitale editie 2005
Tyndale Commentaries CDROM
The Wiersbe Bible Commentary NT van Warren W. Wiersbe
De verwijzing naar een bron is aangegeven met teksthaken. Zo betekent [2]: de tweede bron
onder ‘Verwijzingen’ aan het einde van het betreffende hoofdstuk.
De bijbelvertaling die standaard gebruikt is, is de NBG-vertaling van 1951.
NOTATIE EN SPELLING
De notatieconventies worden verduidelijkt met voorbeelden:
2:8 (zonder aanduiding van het bijbelboek) betekent: Kol. 2:8. De aanduiding Kol staat er
toch weer bij als het weglaten hiervan aanleiding geeft tot verwarring.
Wanneer de verwijzing niet betrekking heeft op Kolossenzen dan staat het bijbelboek erbij
vermeld (bijv.: Joh. 5:11).
(VEEL) GEBRUIKTE AFKORTINGEN
AD
ASV
AV
BC
GNB
HSV
i.h.b.
m.b.t.
m.i.
NBG
NBV
NIV
NT
OT
RSV
SVV
Anno Domini (in het jaar des Heren)
American Standard Version
Authorized Version (King James)
Before Christ
Groot Nieuws Bijbel
Herziene Staten Vertaling
in het bijzonder
met betrekking tot
mijns inziens
Nederlands Bijbel Genootschap
Nieuwe Bijbel Vertaling
New International Version
Nieuwe Testament
Oude Testament
Revised Standard Version
Staten Vertaling
INHOUD
0. INLEIDING ....................................................................................................................................... 5
1. SCHRIJVER, ONTVANGERS EN ZEGENWENS 1:1-2 ............................................................. 8
2. DANKZEGGING EN GEBED 1:3-14......................................................................................... 10
3. DE PERSOON VAN CHRISTUS 1:15-20 ................................................................................ 13
4. WEL GEGROND EN STANDVASTIG 1:21-23 ...................................................................... 17
5. ZICH VERBLIJDEN OVER LIJDEN OM UWENTWIL 1:24-29 .......................................... 22
6. EEN ZWARE STRIJD 2:1-5 ....................................................................................................... 27
7. WANDELT IN HEM 2:6-10 ...................................................................................................... 33
8. MET HEM BEGRAVEN EN OPGEWEKT 2:11-12............................................................... 36
9. ONTWAPEND EN TENTOONGESTELD 2:13-15 ................................................................ 40
10. RELIGIE OF CHRISTUS 2:16-3:4 ......................................................................................... 44
11. DOODT DAN DE LEDEN DIE OP AARDE ZIJN 3:5-11 .................................................... 50
12. DOET DAN AAN....3:12-17 .................................................................................................... 54
13. DE CHRISTELIJKE HUISREGELS 3:18-4:6 ........................................................................ 58
14. DE LAATSTE INSTRUCTIES EN GROETEN 4:7-18 ......................................................... 65
15. SAMENVATTING VAN DE BRIEF ......................................................................................... 69
Inleiding
0. Inleiding
0.0 De brief
De brief van Paulus aan de Kolossenzen werd omstreeks AD 60 geschreven vanuit de
gevangenis te Rome.
0.1 De plaats Kolosse
Kolosse was een oude stad in Frygië, een streek in wat tegenwoordig zuidwest Turkije is. De
plaats als zodanig bestaat niet meer (het plaatsje Honaz ligt op een oude ruïneheuvel van
Kolosse). Twee andere bekende plaatsen in de buurt van Kolosse waren: Hiërapolis en
Laodicea. Ook deze plaatsen (waarvan de laatste vooral bekend uit Openbaring) bestaan nu
niet meer. Van de drie genoemde plaatsen was Kolosse de kleinste maar het lag aan een
belangrijke handelsroute van Efeze (200 km oostelijk gelegen) naar de Eufraat. De plaats
stond bekend om de wolindustrie.
0.2 Epafras
Zijn naam betekent: liefelijk. We weten niet zo erg veel over hem, slechts op drie plaatsen in
het NT wordt er iets over hem gezegd waarvan twee in de brief van Paulus aan de
Kolossenzen. De andere plaats is Filem.1:23 en daar noemt Paulus hem: mijn medegevangene
in Christus Jezus. We nemen aan dat Epafras door de prediking van Paulus te Efeze tot geloof
is gekomen en dat hij later het evangelie naar Kolosse heeft gebracht In 4:12 wordt hij door
Paulus één der uwen genoemd en dat betekent dat hij dus in Kolosse thuis hoort. Verder is het
heel waarschijnlijk dat hij Paulus tijdens zijn gevangenschap te Rome heeft opgezocht en
mogelijk heeft hij zich daar een tijdlang vrijwillig laten opsluiten bij Paulus (mijn
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 0
5
Inleiding
medegevangene). Paulus heeft van hem de gegevens gekregen over de geestelijke situatie te
Kolosse en heeft toen de brief aan de Kolossenzen geschreven die, ook weer door Epafras (of
door Tychikus) daar is bezorgd en voorgelezen. Verder weten we eigenlijk niets meer van
Epafras. Maar hoewel hij in de ‘gewone’ wereld niet zo bekend was, was hij dat in de
geestelijke wereld des te meer.
0.3 Waarom deze brief?
Waarom schreef Paulus nu juist een brief aan een gemeente die hijzelf niet gesticht had?
Bovendien was de plaats minder belangrijk dan zijn beide grote buren en, in de tijd van de
brief, nam het economisch belang van de plaats sterk af.
In Kolosse woonden naast de oorspronkelijke Frygiërs ook Griekse kolonisten en Joden.
Antiochus de Grote had namelijk in 200 v.Chr. ruim 2000 Joodse gezinnen uit Babylonië en
Mesopotamië naar deze streek gedeporteerd. Verder was Frygië ook een Romeinse provincie
en daardoor woonden er ook Romeinen in Kolosse. Van al deze groepen kwamen er mensen
in de gemeente maar tegelijkertijd brachten ze ook hun achtergrond mee en daardoor werd de
oorspronkelijk zuivere leer aangetast. Natuurlijk, een grondige bekering zou de onzuivere
elementen verwijderd hebben, maar hoe grondig waren de bekeringen?
De godsdienst van de oorspronkelijke bewoners, de Frygiërs, was animistisch. De krachten
van de natuur werden aanbeden en ze geloofden dat er een geestenwereld achter deze
krachten zat. Deze geesten boezemden de mensen voortdurend angst is want hoe wist je
bijvoorbeeld dat je bijv. de geest van de berg niet ongunstig gestemd had? Er was dus veel
demonie onder deze groep.
De Grieken en de Romeinen brachten een meer ‘verheven’ godsdienst mee. Ze keken niet
naar de bergen etc. maar naar de sterren en goden die daarbij hoorden en ze geloofden dat
deze goden zich niet veel aantrokken van de gewone mensen op aarde. Wat hen ook
onderscheidt, in het bijzonder van het Hebreeuwse denken, is dat ze een scheiding
aanbrachten tussen de geestelijke en de natuurlijke wereld. Deze manier van denken heeft ook
de westerse wereld sterk beïnvloedt en daarbij is de christelijke wereld niet uitgezonderd.
David Pawson [1] geeft hiervan twee voorbeelden (niet nader uitgewerkt): de combinatie van
aanbidding en dans en ook de houding ten opzichte van seks.
De Joden in Kolosse waren liberaal geworden. Maar toch was er ook bij hen nog een hele
grote afstand tussen God en mens, ze durfden zelfs de naam van God niet uit te spreken.
Tussen God en mens waren nu ook engelen als een soort ‘middelaars’ gekomen.
Het evangelie moet een ware bevrijding voor al deze mensen zijn geweest. Niet langer
hoefden ze de geesten te vrezen. Alle machten zijn immers aan Christus onderworpen. In
Christus ontmoeten ook hemel en aarde elkaar en we mogen God nu ‘Vader’ noemen. Toch
zal dit niet voor iedereen die in de gemeente kwam vanzelfsprekend zijn geweest en zo
ontstond het probleem van wat men wel ‘syncretisme’ noemt en dat betekent: vermenging van
godsdiensten. Dit is tegenwoordig ook een veel voorkomend verschijnsel en men vindt het
wel in het bijzonder in de New Age beweging. Uiteindelijk streeft men ook daar naar één
wereldreligie die, naar men hoopt, de mensheid zal verenigen.
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 0
6
Inleiding
Wat waren bijvoorbeeld de gevolgen van de scheiding tussen het geestelijke en het aardse?
Bij het Griekse denken betekende dat dat het er niet zoveel toedeed wat je met het lichaam
deed, het gaat immers om je onstoffelijke deel, de geest. Dit resulteerde in de mogelijkheid
om toe te geven aan allerlei vleselijke genoegens waaronder vrije seks. In Kolosse speelde
ook het tegenovergestelde. Sommigen geloofden dat je het lichamelijke juist zoveel mogelijk
moest doden om het geestelijke te bereiken, een gedachte die men vooral zal aantreffen bij
oosterse godsdiensten.
Al met al kun je zeggen dat Paulus de brief schreef om de syncretistische tendensen in
Kolosse tegen te gaan. Vanuit Kolosse zou het naar Efeze kunnen gaan en zou het de hele
jonge kerk in dat gebied kunnen gaan aantasten.
Ik schreef net al: In Jezus Christus ontmoeten de hemel en de aarde elkaar. We hoeven ons
niet los te maken van ons lichaam om het geestelijke te bereiken. We hebben ook geen
engelen nodig om met God te kunnen spreken of allerlei regels en wetjes om maar ‘geestelijk’
te worden. In Christus vinden we alles wat we nodig hebben om een leven te leiden naar Gods
wil. De hele volheid van God is te vinden in Christus en wij hebben, als we in Christus zijn,
de volheid verkregen in Hem. Daarom wandelt in Hem, wees geworteld in Hem, wordt
opgebouwd in Hem etc. Buiten Christus is er geen leven:
1 Joh. 5:12: Wie de Zoon heeft, heeft het leven, wie de Zoon van God niet heeft, heeft het
leven niet.
0.4 Vragen
1. Epafras bracht het evangelie naar Kolosse. Kunnen u en ik ook zo het evangelie naar onze
woonomgeving brengen, of was het in die tijd allemaal eenvoudiger?
2. Iemand in uw kerk blijkt interesse voor ‘New Age’ te hebben gekregen en noemt een aantal
‘goede’ kanten van de beweging op (bijv. zorg voor de natuur). Hoe zou u hem/haar tegemoet
treden?
Verwijzingen
1..David Pawson, Introduction to Colossians, Audiotapes.
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 0
7
1:1-2
Schrijver, ontvangers en zegenwens
1. Schrijver, ontvangers en zegenwens 1:1-2
1.0 Schrijver
De brieven van Paulus beginnen steeds op dezelfde manier: er is steeds een schrijver (Paulus),
dan de geadresseerden en daarna een zegenwens. De schrijver van deze brief is dus de apostel
Paulus. Hij zal er waarschijnlijk geen idee van hebben gehad dat zijn persoonlijke brief aan de
Kolossenzen later tot het NT zou worden gerekend en dat is maar goed ook. Het zou deze
brief mogelijk minder persoonlijk hebben gemaakt. We geloven dat Paulus deze brief
geschreven heeft onder de inspiratie van de Heilige Geest (anders zou de brief niet eens in de
canon zijn opgenomen) en daarom heeft de brief betekenis voor de gemeente van alle tijden.
De autoriteit om deze gemeente aan te schrijven berustte op zijn apostel zijn. Hij was apostel
geworden volgens Gods plan en in 1Kor. 12:28 lezen we dat de apostel de hoogste geestelijke
rang is in de (universele) gemeente. Natuurlijk stond Paulus ook onder autoriteit: hij was een
apostel van Christus Jezus. David Pawson [1] merkt hierbij op dat het accepteren van de
autoriteit van Paulus zeker geen gemeengoed is in de hedendaagse gemeenten. Je hoort dan
bijvoorbeeld: Ja maar, dit is de mening van Paulus. In 2Tim. 2:8 spreekt Paulus echter over
mijn evangelie terwijl hij in Gal. 1:8 zegt:
Gal. 1:8 Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie verkondigen,
afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!
Het evangelie van Paulus is niet anders dan het evangelie van Jezus Christus.
Het is opvallend dat Paulus hier ook Timoteüs noemt. Blijkbaar was Timoteüs op de een of
andere manier in de nabijheid van Paulus. Timoteüs had ook Paulus vergezeld tijdens zijn
derde zendingsreis (Hand. 19: 1,22).
1.1 De adressant
De brief is gericht aan de heilige en gelovige broeders te Kolosse. ‘Broeders’ is hier de
vertaling van het Griekse woord ‘adelphos’ (letterlijk: van één baarmoeder) en betekent hier
gewoon medegelovigen (dus broeders en zusters). Er worden echter twee bijvoeglijke
naamwoorden gebruikt: ze zijn heilig en gelovig. Nu betekent ‘heilig’ dat ze apart gezet zijn
in Christus maar het zegt verder niets over hun persoonlijke levenswandel. De andere
toevoeging ‘gelovig’ (vertaling van het Griekse ‘pistois’) is wat merkwaardig omdat het
vanzelfsprekend lijkt. Toch vertalen de NBG, HSV en NBV en ook de SVV overeenkomstig
terwijl mij ‘trouwe’ een betere vertaling lijkt . De GNB, Het Boek en ook TELOSNT hebben
‘trouwe’ terwijl de Engelse vertalingen (ASV, RSV, AV en YLT) ‘faithful’ hebben. Paulus
heeft blijkbaar willen uitdrukken dat ze trouw zijn aan het geloof maar daarvoor lijkt alleen de
uitdrukking ‘gelovig’ mij wat te zwak. Het gaat hier echt om trouwe gelovigen en die vormen
steeds de kern van de gemeente.
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 1
8
1:1-2
Schrijver, ontvangers en zegenwens
De toevoeging ‘in Christus’ geeft het werkelijke ‘adres’ aan naast hun gewone aardse adres:
Kolosse. We zijn steeds burgers van twee rijken: het koninkrijk der Nederlanden en een rijk in
de hemelen (Fil. 3:20).
1.3 De zegenwens
Vervolgens spreekt Paulus de zegenwens uit, maar het is eigenlijk meer dan dat. Volgens
Pawson [2] deelt hij hier zegen uit: een gelovige wenst het niet alleen, hij deelt ook
daadwerkelijk Gods zegen uit! Welke zegen? De zegen van de genade en vrede van God.
Terecht zegt hij er bij: onze Vader. Want de broeders en zusters te Kolosse en Paulus en
Timoteüs hebben dezelfde Vader.
1.4 Vragen
1. Het is waar dat de trouwe broeders en zusters steeds de kern van de gemeente vormen
Hoe komt het toch dat deze kern in de praktijk meestal klein is? Hoe zouden we dat, indien
mogelijk, kunnen veranderen?
2. Wat zegt het u persoonlijk dat u een burger bent van een rijk in de hemelen?
3. Kunnen wij zegen verspreiden in onze omgeving? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Verwijzingen
1..David Pawson, Colossians 1:1-8, Audiotapes.
2. Ibid
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 1
9
1:3-14
Dankzegging en gebed
2. Dankzegging en gebed 1:3-14
2.0 Dankzegging
Na de opening gaat Paulus verder met dankzegging. Dit doet hij bijna met al zijn brieven. Hij
begint niet met het feit dat hij blij is dat het zo goed met hen gaat maar Hij begint met een
dankzegging aan God dat het met hen zo goed gaat. God is uiteindelijk de bron van alle
zegening.
De verzen 4 en 5 Zijn taalkundig niet direct duidelijk want: Waarom wordt er nu gedankt?
De GNB geeft een betere vertaling:
4 Want we hebben gehoord van uw geloof in Christus Jezus en van uw liefde voor allen die
God toebehoren.
5 Uw geloof en uw liefde steunen op de hoop die voor u is weggelegd in de hemel.
Ze danken dus omdat er geloof en liefde voor alle heiligen is in de gemeente. Dit geloof en
deze liefde steunen echter op hoop. Hoop waarop? Om datgene wat voor hen is weggelegd in
de hemelen. Zonder deze hoop is er geen perspectief en verliezen ook geloof en liefde
grotendeels hun betekenis. Zelfs het geloof in Christus alleen voor dit leven laat ons niet meer
zijn dan heel armzalige mensen (1Kor. 15:19).
Hoe is deze hoop bij de Kolossenzen gekomen? Door de prediking van het evangelie der
waarheid. Het moet verkondigd worden en niet alleen maar geleefd. Voor de Kolossenzen
was het Epafras die het evangelie bij de Kolossenzen bracht en blijkbaar ook Paulus op de
hoogte stelde van de echte liefde die er in de gemeente was (de liefde waar de Heilige Geest
de bron van is, Rom. 5:5).
2.1 Waar bidt Paulus voor?
Het is opvallend dat Paulus en Timoteüs hier volhardend bidden voor een goede gemeente.
We zijn meer geneigd om onze gebedsactiviteiten te richten op gemeenten waar het wat
minder loopt, maar waarom wordt hier juist gebeden voor een gemeente waar het al goed
gaat? Misschien is de voornaamste reden wel dat de machten der duisternis zich daar
concentreren waar er sprake is van “succes” [1]. Aan ‘dode’ christenen wordt niet zoveel
aandacht besteed maar ‘levende’ vormen een gewilde prooi omdat juist zij een bedreiging
zijn voor het rijk van de duisternis. Dit komt ook overeen met wat er staat in Ef. 6:18. Ook
hier worden we opgeroepen tot volhardend gebed voor heiligen!
Pawson [2] noemt hier twee soorten gevaren die christenen bedreigen waar het goed mee gaat.
Het eerste gevaar is het gevaar van het compromis. Je raakt het zicht op het feit dat je gered
bent door genade een beetje kwijt en je gaat je godsdienst ‘mengen’ met andere ‘waarheden’
die er toch ook mogen zijn. Het eenvoudige evangelie volstaat niet meer. Dit gevaar is
De brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 2
10
1:3-14
Dankzegging en gebed
vanzelfsprekend groter voor de intellectuele christen dan voor de eenvoudige christen. Niet
voor niets staat er in 1 Pet. 2:9:
9 Want bij wie zij niet zijn, die is verblind in zijn bijziendheid, daar hij de reiniging van zijn
vroegere zonden heeft vergeten.
Petrus wijst hier op het gebrek aan geestelijke vrucht dat ontstaan is door een gemis van een
besef van de genade die de betrokkene eens verleend werd en hem of haar had moeten
aanzetten tot het najagen van de heiliging (Heb. 12:14).
Natuurlijk mag je intellect ten volle gebruiken maar laat dit gebruik wel steeds onder de
leiding staan van de Heilige Geest.
Het tweede gevaar is het gevaar van de zelfgenoegzaamheid. “We weten het nu allemaal wel
want we zijn nu al zolang op de weg”. De kans is dan groot dat er geen groei meer is. Paulus
schrijft aan de Filippenzen:
Fil. 3:14 maar een ding doe ik: vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar
hetgeen voor mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in
Christus Jezus.
Geestelijke discipline blijft te allen tijde noodzakelijk en wel in het bijzonder als ‘het nieuwe
van het evangelie’ er een beetje af is. Je verder verdiepen in het Woord is dan belangrijk.
Maar laten we eens kijken, waar bidden Paulus en Timoteüs heel specifiek voor? Een beetje
vrij vertaald komt het m.i. op het volgende neer: Dat ze met de rechte kennis van Zijn wil
vervuld worden en ook met wijsheid en geestelijk inzicht..
Hoe belangrijk is het dat de kinderen Gods weten wat de goede, welgevallige en volkomen
wil van de Vader is voor hun (dagelijkse) leven (Rom. 12:2). Hoe anders zouden veel
gemeenten zijn als de leden inderdaad vervuld waren van de rechte kennis van Gods wil en
ook met wijsheid en geestelijk inzicht. Hoe vanzelfsprekend is het dan blijkbaar om juist daar
voor te bidden (hoewel elke christen ook zelf de verantwoordelijkheid heeft om Gods Woord
te bestuderen en daar wijsheid en geestelijk inzicht uit te halen). Dat dit bidden al een stuk
geestelijke strijd met zich meebrengt blijkt uit het bidden van de broeders, ze gaan er
volhardend mee door.
Persoonlijk geloof ik dat we ons heel wat tijd en moeite zouden kunnen besparen in allerlei
moeilijke zaken als we steeds vervuld zouden zijn met de rechte kennis van Zijn wil en met
wijsheid en geestelijk inzicht. Daarmee wil ik niet uitsluiten dat het ook best eens moeilijk
kan zijn om Gods wil te weten en wel in het bijzonder over zaken waar de Bijbel geen
duidelijke uitspraken over doet. Maar in het algemeen moet Gods wil verstaan en uitgevoerd
kunnen worden door de toegewijde christen.
Natuurlijk mogen we ook voor andere zaken bidden maar het genoemde soort gebed is toch
wel van primair belang. Alleen dan is ons leven geestelijk vruchtbaar en zullen we God steeds
beter leren kennen. Teveel christenen blijven steken op een middelmatig niveau omdat ze niet
toekomen aan de rechte kennis van Gods wil en niet vervuld worden met wijsheid en
geestelijk inzicht. We moeten komen op het niveau van de geestelijke mens en dan de zin van
Christus hebben:
De brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 2
11
1:3-14
Dankzegging en gebed
1 Kor. 2:15: Maar de geestelijke mens beoordeelt alle dingen, zelf echter wordt hij door
niemand beoordeeld.
16 Want wie kent de zin des Heren, dat hij Hem zou voorlichten? Maar wij hebben de zin van
Christus.
Als we op de goede weg zijn dan zal God ons volharding en geduld geven. Geduld hebben we
steeds nodig in de omgang met onze medemens en volharding is nodig om de moeilijke
situaties van het leven tegemoet te treden zonder geestelijk te verslappen. We leren om over
de omstandigheden te heersen en ons niet daardoor te laten overheersen.
Op deze weg komen we ook tot dankzegging aan God en zien we uit naar de erfenis waarvoor
hij ons al heeft klaargemaakt (het is gebeurd). Hoe klaargemaakt? Het staat in het volgende
vers:
13 Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de
Zoon zijner liefde,
Ook heeft Hij ons de Heilige Geest gegeven die een onderpand is van onze erfenis (Ef. 1:14).
De overgang van de macht der duisternis naar het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde
gebeurt in dit leven, door wedergeboorte. We zijn nu al burgers van het Koninkrijk der
hemelen geworden (Fil. 3:20) ook al ligt onze erfenis nog grotendeels op ons te wachten.
Dat we overgebracht zijn naar het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde betekent voor ons
geen ‘vakantie’. De machten der duisternis zullen niet ophouden hun brandende pijlen op ons
at te vuren en dit gaat door totdat we bij de Heer zijn.
2.2 Vragen
1. Waarom is dankzegging bij ons bidden zo belangrijk en hoe functioneert dat in uw eigen
leven?
2. Wanneer vindt u het kennen van Gods wil moeilijk, en wanneer niet?
3. Vers 8 is het enige vers in de brief waar over de Heilige Geest gesproken wordt. Wat wordt
er bedoeld met ‘liefde in de Geest’?
4. Wat is ‘het erfdeel der heiligen in het licht’ (12)?
5. U bent eens overgebracht van het ene koninkrijk in het andere (13). Wat is in uw ervaring
het grootste verschil tussen toen en nu?
Verwijzingen
1..David Pawson, Colossians 1:9-14, Audiotapes.
2. Ibid
De brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 2
12
1:15-20
De persoon van Christus
3. De persoon van Christus 1:15-20
3.0 Inleiding
In de volgende verzen wijdt Paulus bijzondere aandacht aan de persoon van de Heer Jezus
Christus. Het persoonlijk kennen van de Heer Jezus en Hem steeds meer leren kennen was de
grote passie van de apostel. Aan de Filippenzen schrijft hij:
Fil. 3:8 Voorzeker, ik acht zelfs alles schade, omdat de kennis van Christus Jezus, mijn Here,
dat alles te boven gaat.
en even later schrijft hij:
12 Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag
ernaar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ik ook door Christus Jezus gegrepen ben.
Paulus was vrij letterlijk door Christus gegrepen op de weg naar Damascus en werd in korte
tijd omgevormd van een zendeling tegen Christus naar een zendeling voor Christus. Sindsdien
besefte hij steeds meer dat degene die hij gehaat en vervolgd had nu bij uitstek degene is om
wie alles draait.
We kunnen ons afvragen waarom hij nu juist aan de gemeente te Kolosse een verhandeling
over de persoon van Christus geeft. In de inleiding is al gesproken over de syncretistische
tendensen in de gemeente te Kolosse. Door de verschillende achtergronden van de leden
speelden er zaken als: engelenverering, geheime kennis, ascetisme, angst voor de geesten etc.
Door nu de volkomen superioriteit van Christus over al het geschapene uiteen te zetten wilde
Paulus al deze tendensen tegengaan. In 2:9,10 schrijft hij:
9 want in Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk;
10 en gij hebt de volheid verkregen in Hem, die het hoofd is van alle overheid en macht.
Als Christus het hoofd is van alle overheid en macht en wij de volheid verkregen hebben in
Hem wat moeten we dan nog met engelenverering, angst voor de geestenwereld etc.?
3.1 Het beeld van de onzichtbare God
Het eerste dat hier van Christus gezegd wordt is dat Hij het beeld is van de onzichtbare God.
Mensen hebben altijd moeite met het onzichtbaar zijn van God de Vader en ook hoe Hij nu
werkelijk is. Ook Mozes wilde al graag God zien (Ex. 33:12 ev.) en God kwam hier in een
bepaalde mate aan tegemoet. Maar in de Heer Jezus heeft God heel duidelijk laten zien hoe
Hij is. Toen Filippus aan Jezus vroeg om de Vader te tonen (Joh. 14:8) zei Jezus:
Joh. 14:9: Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien
De brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 3
13
1:15-20
De persoon van Christus
In de Heer Jezus zien we ook het hele karakter van God weerspiegeld. Mensen kunnen weten
hoe God is door eenvoudig het leven van de Heer Jezus te bestuderen. God heeft nu als het
ware een gezicht.
3.2 De eerstgeborene der ganse schepping
Christus wordt hier genoemd de eerstgeborene van de ganse schepping. Dit heeft aanleiding
gegeven tot veel misverstand en dwaalleer.
De dwaalleraar Arius (ongeveer 300 na Christus) verwierp, onder invloed van de Griekse
filosofie en de gnostiek, de gedachte dat Jezus zelf God is en leerde dat Jezus het eerste door
God geschapen wezen was.
Eenzelfde gedachte vindt men nu nog bij de Jehova’s getuigen (ze voegen in de Nieuwe
Wereld Vertaling ten onrechte het woord ‘andere’ tussen teksthaken toe na ‘alle’ om te laten
zien dat Christus eerst zelf geschapen werd). Verder is het grondwoord voor eerstgeborene
het Griekse: ‘prototokos’ en niet ‘protoktisis’ dit laatste zou inderdaad eerst geschapene
betekenen.
Arius werd fel bestreden door Athanasius en dat leidde er uiteindelijk toe dat de kerk de
dwaalleer van Arius verwierp. De eerstgeborene der ganse schepping heeft de betekenis van
iemand die de voornaamste plaats inneemt in de hele schepping maar niet dat Hijzelf ook
geschapen is.
3.3 Alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen
Vers 16 benadrukt nogmaals dat Christus niet zelf geschapen is, integendeel Hij is zelf degene
door Wie en tot Wie alles geschapen is en dat geldt zowel voor de natuurlijke als voor de
bovennatuurlijke wereld. De rol van de Vader wordt hier niet genoemd maar uit Hebr. 1:3
blijkt dat God de Vader de werelden (in het Grieks staat: aiones), dus het hele universum,
door Hem geschapen heeft. Heel bekend is ook 1Kor. 8:6:
voor ons nochtans is er maar een God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn,
en een Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem.
Mede hieruit blijkt dat ook de Vader bij de schepping betrokken is. Uit Hem zijn alle dingen
en verder weten we (bijv. uit Gen. 1:2) dat ook de Heilige Geest bij de schepping betrokken is
Je kunt zeggen dat de Vader het initiatief voor de schepping nam. De Zoon was de bedenker
van hoe en wat en de Heilige Geest de uitvoerder.
Met tronen, heerschappijen, overheden en machten doelt Paulus op een hiërarchie in de
onzienlijke engelenwereld. De apostel noemt deze engelenwereld opzettelijk en de
heerschappij van Christus daarover omdat er in Kolosse dwaalleraars waren die
engelenverering naast of in plaats van Christus verkondigden.
Uit de teksten blijkt ook dat alle dingen (dus ook wij) met een doel geschapen zijn: we zijn er
tot de Vader en tot de Zoon. We zijn hier dus voor Jezus en voor de Vader en dat is, in zekere
zin, de diepste reden van ons bestaan.
Het is trouwens een merkwaardig idee dat de Heer Jezus zowel de bewerker van het hout was
(gedurende zijn aardse beroep) alsook de Schepper van het hout was.
De brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 3
14
1:15-20
De persoon van Christus
3.4 Alle dingen hebben hun bestaan in Hem
Vers 17 zegt dat Christus voor alles is en dat alle dingen hun bestaan hebben in Hem. De
Studiebijbel [1] wijst op het opmerkelijke gebruik van het werkwoord ‘zijn’ in de
tegenwoordige tijd (Hij is voor alles). Dit houdt een verwijzing in naar de Godsnaam ‘Ik
ben’. Het getuigt ook van de het bestaan van Christus voor de schepping. Dat alle dingen hun
bestaat hebben in Hem betekent volgens de Studiebijbel dat Hij de oorzaak en de reden is van
de orde en het voortbestaan van het heelal. De NIV en de RSV vertalen beide: ...”in Him all
things hold together”. Dat er toch een mate van wanorde in het universum gekomen is heeft
alles te maken met de effecten van de zondeval. Waar Christus zijn rechtmatige plaats weer
krijgt zal er ook herstel plaatsvinden. Dit herstel zal pas compleet zijn als de nieuwe hemel en
de nieuwe aarde er is.
3.5 Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente
‘Hoofd is hier de vertaling van het Griekse ‘kephale’ en dat betekent zowel ‘bron’ of
‘oorsprong’ als ‘leider’. Het is duidelijk dat voor Christus beide geldt.
3.6 Het begin, de eerstgeborene uit de doden
Het Griekse woord ‘arche’ is in de NBG vertaald met ‘begin’. In het algemeen betekent het
‘eerste in tijd’ of ‘oorsprong’.
Het Boek vertaalt hier:
18 Hij is het begin van alles en ging ons als eerste voor in de opstanding uit de dood. In alles
is Hij de eerste.
Mogelijk is dit een betere vertaling dan de vertaling van de GNB die het begin verbindt met
de oorsprong van de kerk.
3.7 Alle dingen verzoend
Vers 19 en 20 zijn wat lastig te begrijpen. Ik geef de voorkeur aan de vertaling van de HSV:
19 Want het heeft de Vader behaagd dat in Hem heel de volheid wonen zou,
20 en dat Hij door Hem alle dingen met Zichzelf verzoenen zou, door vrede te maken door
het bloed van Zijn kruis, ja door Hem, zowel de dingen die op de aarde zijn als de dingen die
in de hemelen zijn.
In de NBG vertaling is “God niet toegevoegd “ (er staat: ‘en door Hem’ in plaats van ‘en dat
Hij door Hem’) en volgens de Studiebijbel [2] is in de meeste moderne vertalingen de
veronderstelling aanwezig dat ‘de ganse volheid’ zelf God is. De implicatie is in elk geval
dat God de hele schepping, die zo door de zonde is aangetast compleet met Zich verzoend
De brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 3
15
1:15-20
De persoon van Christus
heeft door het offer van de Heer Jezus. Deze verzoening is van Gods kant uit compleet. Het is
alleen de zondaar, die van zijn/haar kant op dit aanbod in moet gaan. De gedachte dat de
verzoening van Gods kant gezien compleet is zien we ook in de volgende tekst:
Rom. 5:10 Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood zijns
Zoons, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, behouden worden, doordat Hij leeft;
Er staat zelfs letterlijk: behouden worden door het leven van Hem. Doordat Jezus leven in ons
is zullen we volharden tot het einde (vooropgesteld dat we in Hem blijven). Pas als de nieuwe
hemel en aarde er is zal datgene wat de zondeval veroorzaakt heeft volkomen teniet zijn
gedaan:
Opb. 22:3 En niets vervloekts zal er meer zijn.
3.8 Vragen
1. Wat is de reden dat Paulus voor de Kolossenzen zo uitgebreid de persoon en de autoriteit
van de Heer Jezus uiteenzet?
2. Vers 16 zegt dat alle dingen tot Hem geschapen zijn. Wat wordt hiermee volgens u
bedoeld?
3. Door het bloed van het kruis zijn alle dingen weder met God verzoend (vers 20). Waarom
staat er ‘dingen’ en niet ‘mensen’?
Verwijzingen
1. Studiebijbel Nieuwe Testament, Digitale editie 2005
2.Ibid.
De brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 3
16
1:21-23
Wel gegrond en standvastig
4. Wel gegrond en standvastig 1:21-23
4.0 Inleiding
Wat is de zin van het bestaan van de mens? Persoonlijk geloof ik dat God de mens gemaakt
heeft omdat Hij graag wilde dat de mens in Zijn eeuwige heerlijkheid zou delen. Dit komt
overeen met wat er staat in 1 Pet. 5:10:
Doch de God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid,
Ik geloof niet dat God tevoren iemand bestemt om hiervan uitgesloten te zijn, maar het is wel
duidelijk dat geen mens van nature geschikt is om te delen in Gods heerlijkheid. In het vorige
hoofdstuk is al uiteengezet dat God in Christus de mensheid verzoening heeft aangeboden
maar dat deze verzoening alleen effectief wordt voor diegenen die erop ingaan. In dit
hoofdstuk vragen we ons af wat er verder van ons wordt verwacht als we met God verzoend
zijn en dus kinderen Gods zijn geworden.
4.1 Vijandig gezind
Voordat we tot Christus kwamen waren we van God vervreemd en vijandig gezind (21). Dit is
voor veel mensen maar moeilijk te aanvaarden. Ze geloven vaak wel in God maar hebben er
weinig idee van dat ze eigenlijk God vijandig gezind zijn. De apostel verwijst hier naar boze
werken, maar veelal heeft men niet door dat hun werken boos zijn. Jesaja zag pas in de
tegenwoordigheid van God de onreinheid van zijn lippen (Jes. 6:5). De natuurlijke
vijandschap met God blijkt uit verschillende bijbelplaatsen:
Rom. 5:10: Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood zijns
Zoons, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, behouden worden, doordat Hij leeft;
Ef. 2:3 (trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons
vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature,
evenzeer als de overigen, kinderen des toorns),
Matt. 7:11 Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen,
hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem daarom
bidden. (dit spreekt Jezus tot Zijn discipelen!)
De uitspraak, dat de mens ten diepste slecht is, is voor velen onaanvaardbaar maar volledig in
overeenstemming met de Bijbel. De fundamentele vijandigheid van de mens t.o.v. God blijkt
ook dikwijls bij evangelisatie. De afwerende en soms zelfs vijandige antwoorden die men
krijgt tonen dat de mens van nature niet veel op heeft ten opzichte van de God van de Bijbel
en Zijn Zoon. Je zou kunnen zeggen dat de slechtheid van de mens nog in toom wordt
gehouden door de overheid. Wanneer deze controle geheel of gedeeltelijk wegvalt slaan
dikwijls grote groepen mensen aan het plunderen. Ook de concentratiekampen laten al zien
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 4
17
1:21-23
Wel gegrond en standvastig
waar de menselijke natuur toe in staat is als het vernislaagje van de beschaving eraf is. Het
zijn heus niet alleen de Nazi’s die tot dergelijke daden in staat waren. Ook het antisemitisme
laat zien dat de fundamentele houding van de mens tot God in wezen slecht is. De Joden
herinneren immers aan de God van de Bijbel. Het zijn allemaal de tragische gevolgen van de
zondeval.
4.2 Het goede nieuws
Voor zover we weten heeft elke religie (maar niet de christelijke) twee uitgangspunten:
-
De mens is ver van God
Je moet jezelf goed maken
Het eerste is waar, als het om de natuurlijke mens gaat. Hoewel God nabij is door zijn
alomtegenwoordigheid (Hand. 17:26) is Hij veraf als we Zijn absolute heiligheid in
ogenschouw nemen.
Het ongelofelijke goede nieuws is nu dat God niet van ons verwacht dat we onszelf eerst goed
maken om tot Hem te komen maar dat aan ons, als we tot Jezus gekomen zijn en
daadwerkelijk verzoend zijn, de rechtvaardigheid van de Heer Jezus toegekend wordt als een
gave. Jezus, de rechtvaardige, nam onze zonden op zich op het kruis en wij ontvingen zijn
rechtvaardigheid:
Rom. 5:17 Want, indien door de overtreding van de ene de dood als koning is gaan heersen
door die ene, veel meer zullen zij, die de overvloed van genade en van de gave der
gerechtigheid ontvangen, leven en als koningen heersen door de ene, Jezus Christus.
1 Kor. 1:30 Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is geworden:
wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing,
2 Kor. 5:21 Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat
wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem.
We worden rechtvaardig verklaard in Zijn Zoon. Pawson [1] zegt hiervan dat ‘God eerst
vrienden van ons maakt (ook al zijn we vanuit onszelf niet goed) en dan ons gaandeweg helpt
om ook echt goed te worden’. Dit laatste is het proces van heiliging waarin zowel God een
aandeel heeft alsook wijzelf:
Hebr. 12:14 Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here
zal zien.
Zonder het verlossingswerk van de Heer Jezus zou God niet op deze manier kunnen handelen
en zou het van God immoreel zijn om een vriend van zondaren te zijn. Pawson [2] zegt hier
van: ”Eerst maakt God ons vrienden en dan maakt Hij ons ook geschikt om vrienden te zijn”
4.3 Indien gij slechts......
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 4
18
1:21-23
Wel gegrond en standvastig
Aan deze genade van God is wel een voorwaarde verbonden:
23 indien gij slechts wel gegrond en standvastig blijft in het geloof en u niet laat afbrengen
van de hoop van het evangelie, dat gij gehoord hebt en dat verkondigd is in de ganse
schepping onder de hemel, en waarvan ik, Paulus, een dienaar geworden ben.
Hoe belangrijk is het om geestelijk standvastig te zijn. Tot bekering komen is een belangrijke
stap, maar het moet gevolgd worden door een levenslang proces van heiliging om ook
daadwerkelijk de HERE te zien. Pawson [3] benadrukt dat we niet ‘eens en voor altijd gered
zijn’ maar dat we ‘bezig zijn gered te worden van onze zonden’ (being saved i.p.v. saved).
Redding houdt dus in feite ook heiliging in. Het is waar dat als we echt tot Christus gekomen
zijn, we behouden zijn, in die zin, dat als we in Christus sterven, we naar God toegaan. Maar
hoe gaan we de hemel binnen? Iemand heeft eens gezegd dat we in de eeuwigheid zullen zijn
wat God hier van ons heeft kunnen maken. Het is dus van belang om ook daadwerkelijk te
jagen naar de heiliging.
Als we verslappen en Christus op den duur loslaten dan verlies je, als je hierbij blijft, ook je
behoudenis. Niet voor niets zegt Jezus in:
Joh. 15:6 Wie in Mij niet blijft, is buitengeworpen als de rank en is verdord, en men verzamelt
ze en werpt ze in het vuur en zij worden verbrand.
De slogan ‘eens behouden altijd behouden’ is dus misleidend om twee redenen:
1. Redding houdt ook een proces in
2. Je moet bij de genade blijven om ook daadwerkelijk behouden aan te komen.
Om dit laatste te onderstrepen geven we nog twee teksten (maar er zijn er veel meer):
Rom. 11:22 Let dan op de goedertierenheid Gods en zijn gestrengheid: over de gevallenen
gestrengheid, maar over u goedertierenheid Gods, indien gij bij de goedertierenheid blijft;
anders zult ook gij weggekapt worden.
Jak. 5:19: Mijn broeders, indien bij u iemand van de waarheid afdwaalt, en een ander brengt
hem tot inkeer,
20 weet dan, dat, wie een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt, diens ziel van de dood (!)
zal behouden en tal van zonden bedekken.
4.4 Twee valkuilen
Pawson [4] noemt twee valkuilen op de weg naar de heiliging:
1. Wetticisme, de omgang met God wordt langzamerhand vervangen door wetten en regels. Je
gaat nu je behoudenis ‘verdienen’ door je eigen inspanningen en er ontstaat een hoogmoedige
houding van zelfrechtvaardiging. Wetticisme ’vergeet’ de vriendschap met God.
2. Vleselijkheid. Je gaat weer leven naar het vlees en je bent ‘vergeten’ dat je ook de
vriendschap met God waardig moet zijn.
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 4
19
1:21-23
Wel gegrond en standvastig
Helaas laat de praktijk zien dat het mogelijk is om terug te vallen en zelfs af te vallen. Soms
hoor je van mensen die eens enthousiast waren voor de Heer, zelfs een bijbelschool doorlopen
hebben terwijl er nu nog weinig van over is. Veel voorkomende oorzaken zijn:
-
teleurstelling (in God/gemeente)
materialisme
onvolkomen toewijding
dwaalleer
Enkele (vanzelfsprekende) tips om te jagen naar de heiliging zijn:
-
-
regelmatig gebedsleven en studie/meditatie van het Woord
actieve deelname aan het gemeenteleven met inzet van gaven en talenten (zoals een leeuw
loert op dieren die van de kudde zijn losgeraakt zo loert satan op zwervende christenen.
Wees geen christen ‘op je eentje’!)
vasten
(geestelijke) discipline (2 Pet. 1:1-11)
Wat betreft het laatste zegt Petrus:
2 Pet. 1:9 Want bij wie zij niet zijn, die is verblind in zijn bijziendheid, daar hij de reiniging
van zijn vroegere zonden heeft vergeten.
De persoon bij wie deze dingen niet zijn is ‘vergeten’ dat hij eenmaal gereinigd is met het
doel om daarna geestelijk te groeien.
4.5 De hoop van het evangelie
Wat is de hoop van het evangelie? Is het dat we behouden aankomen of nog meer?
Ongetwijfeld het laatste. Pawson [5] noemt in dit verband de hoop dat we werkelijk ‘goed’
zullen worden. We zouden ook met vers 22 kunnen zeggen: dat Hij ons werkelijk heilig,
onbesmet en onberispelijk voor zich kan stellen. We zouden het ook kunnen formuleren met
de woorden van 1 Joh. 3:2 en 3:
2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen;
maar wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij
zullen Hem zien, gelijk Hij is.
3 En een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is.
Deze hoop motiveert ons in het heden om door te gaan, God bouwt aan ons karakter!
4.6 Vragen
1. Wat betekent het voor u persoonlijk dat u geroepen bent tot Gods eeuwige heerlijkheid (1
Pet. 5:10)?
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 4
20
1:21-23
Wel gegrond en standvastig
2. De mens staat fundamenteel vijandig ten opzichte van God (Ef. 2:3). Hoe zou het komen
dat veel mensen dit niet beseffen? Heeft dit ‘niet beseffen’ nog gevolgen voor onze
evangelisatiepogingen?
3. Tegen een jonge bekeerling werd gezegd dat, nu hij voor Christus gekozen had, hij voor
altijd ‘veilig’ was. Zou u dit ook gezegd hebben? Waarom wel of niet? (1:23).
4. De Bijbel roept ons op om te jagen naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal
zien (Heb. 12:14). Heeft deze tekst voor u praktische betekenis? Licht het toe!
Verwijzingen
1.. David Pawson, Audiotapes, Col. 1:21-23
2. Ibid.
3. Ibid.
4. Ibid.
5. Ibid
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 4
21
1:24-29
Zich verblijden over lijden om uwentwil
5. Zich verblijden over lijden om uwentwil 1:24-29
5.0 Inleiding
In de tegenwoordige wereld speelt het lijden door onrecht, ziekte, armoede etc. een
belangrijke rol. Toch heeft het lijden, waar Paulus hier over spreekt, daar niet primair mee te
maken. Zijn lijden heeft hier wel duidelijk te maken met het opbouwen van de gemeente van
Christus. Terwijl Paulus de brief schrijft, zit hij in de gevangenis te Rome, zeker geen prettige
aangelegenheid. Hij schrijft aan een gemeente die hij niet zelf heeft gesticht .Door o.a.
Epafras en Tychicus is hij op de hoogte van het wel en wee van de gemeente. Met het lijden
om uwentwil moeten we verstaan het lijden van Paulus in het algemeen door zijn werk als
apostel. De Kolossenzen behoren ook tot de wereldwijde gemeente van de Heer Jezus en
daarom heeft het lijden van Paulus ook met hen te maken hoewel hij niet direct bij hen
betrokken is.
Hij verblijdt zich erover omdat hij weet dat zijn lijden niet tevergeefs is. Het ‘bouwen’ aan de
gemeente gaat met veel strijd gepaard maar het levert ook heel wat op. Ook Paulus levert heel
letterlijk zijn aandeel in de verdrukkingen van Christus. Hij heeft veel in het lichaam geleden
door zijn werk als apostel en ook nu zit hij waarschijnlijk vastgeketend aan een Romeinse
soldaat.
Lijden is vol te houden als je weet dat er een eind aan komt en dat het niet zinloos is. Nu is
het lijden van een christen toch al niet zinloos immers:
Rom. 8:28 Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God
liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.
Het lijden werkt, als we er goed op reageren, ook volharding uit:
Rom. 5:3 En niet alleen hierin, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, daar wij weten, dat
de verdrukking volharding uitwerkt,
De weg naar ‘verheerlijking’ loopt via het lijden om Christus wil:
Rom. 8:17 Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en
medeerfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen
in zijn verheerlijking.
5.1 Christus offer is voldoende
Er is een misverstand over vers 24 en dat komt erop neer dat het offer van de Heer Jezus op
Golgotha op zich niet voldoende is en dat we met ons lijden er iets aan moeten toevoegen.
Aan het offer van de Heer Jezus kunnen we echter niets toevoegen, Hij betaalde de volle prijs
eens en voor altijd. Toen Hij stierf riep Hij uit:
Joh.. 19:30 ……..
Het is volbracht! ………
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 5
22
1:24-29
Zich verblijden over lijden om uwentwil
Aan al de eisen van Gods wet was nu voldaan en door Christus offer kon God nu de gehele
mensheid verzoening aanbieden. Hieraan kunnen we niets meer toevoegen.
We kunnen het één en ander vergelijken met een vrouw die een kind ter wereld brengt. Alleen
al het ter wereld brengen van een kind kost de nodige moeite maar daarna moet het kind nog
opgevoed worden en dat kost weer de nodige moeite.
Door het offer van de Heer Jezus is de gemeente ontstaan:
Hand. 20:28 Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot
opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn
Eigene verworven heeft.
De prijs hiervoor heeft de Heer Jezus volledig betaald. Maar de opvoeding van de gemeente
en de groei naar volwassenheid vraagt ook een prijs. Natuurlijk heeft ook de Heer Jezus als
hoofd van de gemeente hier deel aan:
Hand. 9:4 en ter aarde gevallen, hoorde hij een stem tot zich zeggen: Saul, Saul, waarom
vervolgt gij Mij?
De Heer Jezus lijdt mee, ook nu nog, maar Paulus en ook wij hebben, als het goed is, hier ook
deel aan. Daarom schrijft Paulus
1:24 Thans verblijd ik mij over hetgeen ik om uwentwil lijd, en vul ik in mijn vlees aan wat
ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus, ten behoeve van zijn lichaam, dat is de
gemeente
Toen de Heer Jezus op aarde was onderging voornamelijk Hij het lijden. Nu Hij bij de Vader
is worden de pijlen, oorspronkelijk bedoeld voor Jezus, op Zijn volgelingen en in dit geval
ook Paulus gericht. Hij vult in zekere zin aan wat voor Jezus bedoeld was [1].
Inderdaad, Paulus betaalde een prijs:
Hand. 9:16 want Ik zal hem tonen, hoeveel hij lijden moet ter wille van mijn naam.
Maar het geldt ook voor ons, al zullen we zeer waarschijnlijk niet zoveel verdrukking ervaren
als Paulus. Maar de groei van de gemeente Gods gaat niet zonder inspanning gepaard en elke
ware discipel zal zijn aandeel moeten leveren. De strijd, die er overal is, komt niet in de eerste
plaats doordat de gemeente wordt tegengewerkt door mensen maar vooral door de geestelijke
machten die werken via mensen en vooral via machthebbers:
Ef. 6:12 want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden,
tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de
hemelse gewesten.
5.2 Het woord van God tot zijn volle recht te doen komen
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 5
23
1:24-29
Zich verblijden over lijden om uwentwil
Duidelijk is dat Paulus een bediening van God heeft verkregen voor de totale gemeente. Het
was niet alleen de bediening van een apostel maar ook die van een leraar (2Tim. 1:11). Elke
leraar zal trouwens het woord van God tot zijn volle recht willen laten komen. Maar dit ‘tot
zijn volle recht’ heeft wel in het bijzonder betrekking op het volgende en dat is: het
geheimenis.
5.3 Het geheimenis
Wat is het geheimenis waar Paulus het over heeft:
1:26: het geheimenis, dat eeuwen en geslachten lang verborgen is geweest, maar thans
geopenbaard aan zijn heiligen.
27 Hun heeft God willen bekendmaken, hoe rijk de heerlijkheid van dit geheimenis is onder
de heidenen: Christus onder u, de hoop der heerlijkheid.
Het geheimenis is dat Christus nu, behalve onder het gelovige Israël ook onder de heidenen is,
of zoals Ef. 3:6 zegt:
6 dit geheimenis, dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, medeleden en medegenoten van de
belofte in Christus Jezus door het evangelie,
Maar het geheimenis is ook Christus zelf (2:2). De Joden verwachtten (en verwachten nog
steeds) een Joodse Messias. Dat hij in eerste instantie voor het Joodse volk kwam werd nog
eens bevestigd toen de vrouw uit Syro-Fenicië naar Hem toekwam om de boze geest uit haar
dochter te drijven:
Matt. 15:24 Hij echter antwoordde en zeide: Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen
van het huis Israels.
25 Maar zij kwam en viel voor Hem neer en zeide: Here, help mij!
26 Hij echter antwoordde en zeide: Het is niet goed het brood der kinderen te nemen en het
de honden voor te werpen.
De heidenen worden hier ‘honden’ genoemd. Op het volhardende geloof van de vrouw gaat
de Heer Jezus uiteindelijk toch in en de boze geest verdween uit haar dochter.
De Joodse Messias is nu ook de Messias van de heidenen. Deze boodschap viel trouwens niet
goed bij de volksgenoten van Paulus en dat kwam hem op veel vervolging te staan van de
kant van de Joden.
De vraag is nu of deze hoop ook al in het OT aanwezig was. Kol. 1:26 suggereert dat wel. De
Tyndale Commentaries [2] geven een aantal teksten waarvan hier twee vermeld worden plus
een tekst uit Zacharia. Bestudeer deze teksten en ontdek de verborgen hoop:
Gen. 22:18 En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij
naar mijn stem gehoord hebt.
Micha 4:1 En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des
HEREN vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En
volkeren zullen derwaarts heenstromen,
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 5
24
1:24-29
Zich verblijden over lijden om uwentwil
2 en vele natien zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des
HEREN, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat
wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des HEREN woord uit
Jeruzalem.
Zach. 9:10 Dan zal Ik de wagens uit Efraim en de paarden uit Jeruzalem tenietdoen, ook de
strijdboog wordt tenietgedaan; en hij zal de volken vrede verkondigen, en zijn heerschappij
zal zich uitstrekken van zee tot zee, en van de Rivier tot de einden der aarde.
De ‘hij’ uit de laatste tekst is de Messias, die te Zijner tijd over de gehele aarde zal heersen.
5.4 De worsteling van Paulus
De bediening van Paulus onder de heidenen was een worsteling, dat blijkt wel uit de laatste
twee teksten:
28 Hem verkondigen wij, wanneer wij ieder mens terechtwijzen en ieder mens onderrichten
in alle wijsheid, om ieder mens in Christus volmaakt te doen zijn.
29 Hiervoor span ik mij ook in, onder zware strijd, naar zijn werking, die in mij werkt met
kracht.
Let wel, de inspanning kwam van Paulus, maar de kracht om vol te houden kwam steeds van
God. Een voorbeeld van de inspanning van Paulus is:
Hand, 20:19 dienende de Here met alle ootmoed, onder tranen en beproevingen, die mij
overkwamen door de aanslagen der Joden;
Hand. 20:31 Waakt dan en herinnert u, dat ik drie jaren lang nacht en dag niet heb
opgehouden ieder afzonderlijk onder tranen terecht te wijzen.
Werken aan de geestelijke opbouw van mensen behoort misschien wel tot de meest taaie
‘beroepen’ die er zijn. Het is nooit Gods bedoeling geweest dat de hemel vol zou worden van
geestelijke baby’s. In wezen is elke serieuze christen op de één of andere manier betrokken bij
deze taak.
5.5 Paulus liet aan de gemeente zijn hart zien
In de verzen 24 en 25 (maar in het bijzonder in vers 24) laat Paulus duidelijk zijn hart zien
aan de gemeente. Waarom doet hij dat? Van de apostel kun je toch niet verwachten dat hij het
één of andere persoonlijke belang op het oog heeft?
David Pawson [3] zegt hiervan dat Paulus het recht probeerde te verwerven om gehoord te
worden. Bedenk wel dat Paulus de gemeente niet gesticht had en er ook nooit was geweest.
Bovendien zat hij in de gevangenis dus waarom zouden ze naar deze onbekende broeder
luisteren? Door hen echter te laten zien dat hij een hart voor ze had en ook iets te vertellen
over de bediening die God hem had toevertrouwd hoopte hij dat zijn woorden ook echt ter
harte genomen zouden worden.
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 5
25
1:24-29
Zich verblijden over lijden om uwentwil
Dit is overigens in het algemeen een belangrijk geestelijk principe: we moeten het verdienen
dat er naar ons geluisterd wordt. Vaak is het zo dat er eerst een zekere relatie moet zijn met de
toehoorders om ervoor te zorgen dat men echt naar ons luistert.
5.6 Vragen
1. Rom. 8:17 spreekt over ‘delen in Zijn lijden’. Wat wordt hiermee bedoeld?
2. Wat betekent ‘om ieder mens in Christus volmaakt te doen zijn’? (1:28)
3. Paulus probeerde om ‘ingang’ te krijgen bij de gemeente te Kolosse, die hij niet zelf
gesticht had. Kunt u hier voor uzelf wat mee als u iemand met het evangelie probeert te
bereiken?
4. In 5.4 staat dat het werken aan de geestelijke opbouw van mensen tot de meest ‘taaie’
beroepen behoort. Stel dat aan u gevraagd wordt om de mentor te zijn van een pasbekeerde,
zou u dat dan doen en zo ja, hoe?
Verwijzingen
1. Baker New Testament Commentary: Collosians and Philemon, Kol. 4:15, Libronix Digiaal Bibliotheeksysteem
2. Tyndale Commentaries CDROM
3. David Pawson, Audiotapes, Col. 1:24-29
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 5
26
2:1-5
Een zware strijd
6. Een zware strijd 2:1-5
6.0 Ik weet het...
In deze tijd van agnosticisme (= het bovennatuurlijke is niet te bewijzen) maak je je verdacht
als je zegt dat je de waarheid kent of hebt. Men zal dit in het algemeen aanmerken als
hoogmoedig. De meesten gaan ervan uit dat je de waarheid niet (volledig) kunt kennen. Vraag
een willekeurige man of vrouw eens of hij/zij gelooft in een leven na de dood. In veel
gevallen zal het antwoord zijn dat je dat niet kunt weten.
6.1 De verstandelijke kant van het christen-zijn
Gelukkig is het christelijk geloof gebaseerd op feiten en niet op gevoel. Veelal wordt, in het
bijzonder door religieus aangelegde mensen, het geloof vaak (onbewust) geassocieerd met
bepaalde gevoelens en dit wordt versterkt doordat men gebruik maakt van attributen als:
kaarsen, een altaar, beeldjes etc. Dat gevoelens bij het geloof een rol spelen is duidelijk en
ook zeker niet af te keuren. Het wordt alleen gevaarlijk als deze gevoelens een te belangrijke
rol gaan spelen. Zo kan je nogal eens horen dat dit of dat goed ‘voelt’ zonder dat men zich
afvraagt of het ook overeenkomt met de bijbelse gegevens. Hoevelen zijn er al getrapt in de
val van ‘het spectaculaire’: de geweldige openbaring, de nieuwe leer, de bijzondere profetie
etc. en uiteindelijk bleek het dwaling. Neen, het is duidelijk dat het verstand en niet het gevoel
voorop moet gaan:
Spr. 15:21 Dwaasheid is vreugde voor de verstandeloze, maar een man van verstand houdt de
rechte weg.
Spr. 21:16 Een mens die afdwaalt van de weg van het verstand, zal tot rust komen in de
vergadering der schimmen.
Hoeveel ontredderde zielen zullen al op deze manier ‘tot rust’ zijn gekomen nadat ze door een
dwaalleer ‘gemangeld’ waren. Neen, het is goed om te beseffen dat het christelijk geloof ook
een verstandelijke kant heeft en dat we ons verstand ten volle mogen gebruiken om ons geloof
te doordenken. Theologie en christelijke filosofie zijn ook zeker goede zaken zolang ze in
overeenstemming zijn met het Woord. Francis Schaeffer (1912-1984), bijvoorbeeld, een
christelijke apologeet (dat is iemand die de christelijke geloofsleer verdedigt), is met zijn wat
filosofisch getinte christelijke boeken, velen tot zegen geweest (hij heeft 22 boeken
geschreven).
Tegelijkertijd is het goed om op te merken dat het christelijk geloof, behalve een
verstandelijke kant, ook een bovennatuurlijke kant heeft. Het ‘tot geloof komen’ is veel meer
dan een verstandelijk aanvaarden van de heilsfeiten. Tenzij we worden wederom geboren
door water en Geest, kunnen we het Koninkrijk Gods niet zien en binnengaan (Joh. 3:5). De
Heer Jezus belooft zich te openbaren aan degenen die Hem liefhebben (Joh. 14:21). Dit
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 6
27
2:1-5
Een zware strijd
liefhebben houdt ook in dat we Zijn leer in de praktijk brengen. We hebben een zalving van
de Heilige ontvangen die ons leert over alle dingen (1Joh. 2:27).
Ik denk dat het voor de christen noodzakelijk is dat hij/zij zowel aan de verstandelijke kant als
aan de bovennatuurlijke kant van het geloof vasthoudt. Als één van beide kanten
verwaarloosd wordt zal dat schade doen aan ons geloofsleven.
Het geheimenis van God is Christus (2:2). Het kennen van Christus in al Zijn volheid was de
passie van Paulus zowel voor zichzelf alsook om dit door te geven aan anderen. Dit kennen is
allereerst gebaseerd op het Woord maar tegelijkertijd ook op de persoonlijke bovennatuurlijke
ervaring van de inwonende Heilige Geest.
6.2 Zware strijd voor anderen
Het werk van een evangelist is toch vooral het leiden van mensen tot Jezus. Vaak zien we dat
er grote campagnes worden gehouden en dat velen tot de Heer komen, maar wat gebeurt
hierna? Iemand wordt geboren als een geestelijke baby maar heeft daarna ook veel verzorging
nodig om te kunnen opgroeien tot een volwassen gelovige.
De grote evangelist George Whitefield (1714-1770) leidde velen tot de Heer gedurende zijn
campagnes maar hij kwam niet terug voor het nazorgwerk. John Wesley (1703-1791, de
grondlegger van het methodisme) en Charles Wesley (1707-1788) hebben ook velen voor de
Heer gewonnen maar kwamen wel terug om de gelovigen op te bouwen.
Paulus kende ook de strijd die gepaard gaat met deze opbouw (1:29). Het opvallende is dat hij
deze strijd ook voerde voor gelovigen uit gemeenten die hij niet eens gesticht had. Nergens uit
het NT blijkt dat hij in Laodicea is geweest. In ieder geval wilde hij de gemeente te Kolosse
laten weten dat hij behalve voor hen ook voor anderen in de omgeving streed (Laodicea lag,
evenals Kolosse in de Lycus vallei). Dat ze dit wisten zou hen alleen al versterken en
bemoedigen. Maar waarom streed Paulus voor hen en hoe deed hij dat en wat wilde hij
bereiken?
Al eerder is opgemerkt dat de opbouw van gelovigen alle aandacht nodig heeft. Het is
vanzelfsprekend dat deze opbouw wordt tegengewerkt door de machten der duisternis die
meesters zijn in het zaaien van allerlei twijfel in de harten van de nieuwe gelovigen. Dat er
met deze opbouw veel strijd gemoeid is moet ons dus niet verbazen. Extra zwaar wordt het als
er ook nog dwaalleraren zijn die de nieuwe gelovigen verkeerde dingen leren. Uit het vervolg
blijkt dat dit inderdaad in Kolosse het geval was en mogelijk ook in meerdere plaatsen in de
Lycus vallei. Paulus toont hier het hart van de ware apostel en strijdt ook voor anderen dan
alleen zijn ‘eigen schapen’.
Ik heb de indruk dat de noodzakelijkheid van de opbouw in Christus heden ten dage toch wel
wat onderschat wordt. Men veronderstelt dat deze opbouw plaatsvindt als de ‘nieuwe
gelovige’ maar regelmatig naar de diensten komt. Inderdaad draagt dit bij aan de opbouw
vooropgesteld dat er bijbels gepreekt wordt. Het kringenwerk en, in het bijzonder de
fundamentenkring, is al een hele verbetering. Maar wat ‘nieuwe gelovigen’ ook nodig
hebben en ook vooral jongeren, zijn goede voorbeelden. Ze hebben ‘aanschouwelijk
onderwijs’ nodig. Hoe leeft die christen met de Heer? Paulus schrijft aan de Filippenzen:
Fil. 3:17 Weest allen mijn navolgers, broeders, en ziet op hen, die evenzo wandelen, gelijk gij
ons tot voorbeeld hebt.
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 6
28
2:1-5
Een zware strijd
Aan Timoteüs schrijft hij:
1 Tim. 4:12 Niemand schatte u gering om uw jeugdige leeftijd, maar wees een voorbeeld voor
de gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in geloof en in reinheid.
Een van de meest eenvoudige methoden om ‘het voorbeeld zijn’ te realiseren, in een tijd
waarin man en vrouw vaak beiden een baan hebben, is gezamenlijk de maaltijden te
gebruiken. Mensen praten gemakkelijk bij maaltijden en het een en ander kan zonder veel
extra moeite en tijd gepraktiseerd worden want...eten moet je toch. Van de eerste
christengemeente staat geschreven:
Hand. 2:46 en voortdurend waren zij elke dag eendrachtig in de tempel, braken het brood
aan huis en gebruikten hun maaltijden met blijdschap en eenvoud des harten,
Bij de strijd van Paulus (1:29, 2:1) zullen we toch vooral moeten denken aan de gebedsstrijd.
In de gevangenis kan je ook moeilijk anders. Weinig anderen dan Paulus weten ook wat het is
om te worstelen in de gebeden:
Rom. 15:30 Maar, broeders, ik vermaan u bij onze Here Jezus Christus en bij de liefde des
Geestes, om samen met mij te worstelen in den gebede voor mij tot God,
Ef. 6:12 want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden,
tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de
hemelse gewesten.
Tenslotte, wat wilde Paulus bereiken? Het antwoord staat duidelijk in vers 2:
2 opdat hun harten getroost en zij in de liefde verenigd worden tot alle rijkdom van een
volledig inzicht, en zij het geheimenis Gods mogen kennen, Christus,
3 in wie al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn.
Er staan hier drie zaken die Paulus voor ogen heeft:
-
-
troost, bemoediging, versterking (het Griekse woord: parakaleo wordt hier gebruikt) van
hun harten. Opdat ze ook van harte en zonder schroom kunnen zeggen: ik weet!
onderlinge liefdevolle relaties. Hoe belangrijk is het om te volharden in de gemeenschap
(Hand. 2:42). Als de onderlinge relaties verstoord worden dan heeft dat een zeer
remmende invloed op de groei van de gemeente.
een diep geestelijk inzicht in de betekenis van de persoon van de Heer Jezus Christus
Op deze manier bouw je, door gebed (!) een stabiele gemeente. Op het laatste punt, over de
persoon van de Heer Jezus, komen we in 6.3 terug maar we merken hier nog op dat de
letterlijke vertaling vanuit de grondtekst voor vers 2b luidt:
opdat bemoedigd worden de harten van hen samengebracht in liefde en tot alle rijkdom van
de volheid van het begrip tot kennis van het geheimenis van God en van (de) Vader en van
Christus
de Vader staat er in de NBG-vertaling niet bij. De HSV vertaling geeft nu:
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 6
29
2:1-5
Een zware strijd
2 opdat hun harten bemoedigd mogen worden, samengevoegd in de liefde, en zij tot heel de
rijkdom van de volle zekerheid van het inzicht mogen komen, om het geheimenis te leren
kennen van God, en van de Vader en van Christus,
6.3 De sleutel is Christus
Christus wordt hier genoemd het geheimenis van God in wie al de schatten der wijsheid en
kennis verborgen zijn.
Je zou ook kunnen zeggen: Christus is de sleutel tot alle wijsheid en alle kennis. Zonder
Christus is er geen echte geestelijke wijsheid te verkrijgen. Dit komt overeen met wat er staat
in:
Ps. 111:10 De vreze des HEREN is het begin der wijsheid, een goed inzicht hebben allen die
ze betrachten. Zijn lof houdt eeuwig stand.
Velen hebben de sleutel verloren, zelfs de grootste intellecten werden verblind. In het
bijzonder heeft Israël (voor het overgrote deel) deze sleutel ‘verloren’. Ze hadden zoveel
ontvangen van God en toen hun Messias kwam erkenden de meesten Hem niet. Vele
theologen hebben een deel van de waarheid maar omdat ze de sleutel nooit verkregen hebben
(door wedergeboorte) of mogelijk wel verkregen hebben maar weer zijn kwijtgeraakt, blijven
hun werken op het niveau van theologische bespiegelingen en dringen ze niet door tot de
kern.
Hoe belangrijk is het dat we groeien in de genade en kennis van onze Here Jezus Christus:
2 Pet. 3:18: maar wast op in de genade en in de kennis van onze Here en Heiland, Jezus
Christus. Hem zij de heerlijkheid, zowel nu als tot de dag der eeuwigheid.
6.4 Drie voorbeelden van David Pawson
David Pawson geeft op één van zijn tapes [1] drie voorbeelden van gelovigen die de sleutel
kwijtraakten. Alleen in het laatste geval werd de sleutel teruggevonden.
Het eerste voorbeeld is Leslie Weatherhead (1893-1976), een Engelse predikant en theoloog.
Hij schreef een boekje: “the transforming friendship” en dat boekje heeft David Pawson
geweldig geholpen in zijn geestelijke groei. Later raakte deze predikant de sleutel kwijt.
Bekende doctrines werden verworpen zoals: het verzoenend bloed, de maagdelijke geboorte
en de lichamelijke opstanding van Christus. Hij bezocht spiritistische seances en verkondigde
reïncarnatie. Hij werd, volgens prof. Larsen die hem als spreker briljant noemde, een van de
grote voorbeelden, van de horizontalisering en psychologisering van de preken terwijl een
ander deze tendens wat spottend noemde: van redding naar zelfrealisatie. In zijn latere leven
schreef hij nog een boekje: “The christian agnostic”. Deze titel spreekt al voor zichzelf.
Het tweede voorbeeld is John A.T. Robinson (1919-1983), eerst een Anglicaanse bisschop te
Woolwich en later een geleerde van het NT) . Pawson zegt over hem dat hij schatten opende
in de Romeinenbrief. Maar ook hij verloor de sleutel. Hij werd beïnvloed door moderne
theologen als Tillich en Bultmann. Hij werd één van de vertegenwoordigers van de liberale
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 6
30
2:1-5
Een zware strijd
christelijke theologie (inclusief alverzoening) en deed in 1963 heel veel stof opwaaien met
zijn boek “Honest to God”, ook in Nederland.
Het derde voorbeeld is dr. Chandu Ray (1912-1983, een geestelijk werker in Pakistan). In
zijn jonge jaren zocht hij tevergeefs God in het Hindoeïsme, Boeddhisme en de Islam. Maar
hij had een christelijke vriend en die had een probleem met zijn ogen. Hij was erg bang zijn
gezichtsvermogen te verliezen en zou de volgende dag geopereerd worden teneinde een
poging te doen om dit gezichtsvermogen te redden. Die vriend vroeg aan de onbekeerde
Chandu om hem voor te lezen uit de Bijbel en op een gegeven moment kwamen ze bij Joh.
14:13 waar staat:
...en wat gij ook vraagt in Mijn Naam ik zal het doen
Wel, zei de onbekeerde Chandu, die Jezus van jou maakt zulke geweldige claims, laten we
Hem vragen over jouw ogen. En zo deden ze. Ze knielden bij het bed en baden gedurende de
nacht. Die nacht werd Chandu zich bewust van de aanwezigheid van God en beloofde Jezus te
gaan volgen als zijn vriend ziende uit het ziekenhuis zou terugkeren. God genas inderdaad die
vriend (de dokter hield het erop dat de vele tranen die ze bij het bidden gehuild zouden
hebben de oogdruk sterk verminderd had) en Chandu ging Jezus volgen. Om zich voor te
bereiden op de bediening koos hij een opleiding die helaas afbreuk deed aan de autoriteit van
de Bijbel en na zijn opleiding merkte hij geen vrucht op zijn werk. De twijfel was in zijn hart
gezaaid. Hij was de sleutel kwijtgeraakt. Satan valt ons vaak aan in ons verstand maar ook
in onze moraal. Op een dag had hij ergens gepreekt en daarna kwam er een vrouw naar hem
toe die aan hem vroeg of hij werkelijk geloofde wat hij gepreekt had. Hoewel hij zich in
eerste instantie beledigd voelde kwam hij er toch eerlijk vooruit dat hij zo zijn twijfels had
over de Schriften. Deze vrouw hielp hem op een nederige manier weer terug op het rechte
pad. Ze gaf hem een boekje: “Christ in All the Scriptures” van Hodgkin (het boekje is nu
gratis te downloaden van het internet) en daardoor vond hij de sleutel terug en zijn bediening
werd vervolgens zeer vruchtbaar.
6.6 Houdt de sleutel vast
Laten deze voorbeelden de lezer aanmoedigen om de sleutel vast te houden. We zijn met alle
geestelijke zegen gezegend in de hemelse gewesten in Christus (Ef. 1:3). Christus is de
sleutel tot al Gods wijsheid. Hij is het onovertroffen geschenk van God aan de noodlijdende
mensheid. Overal waar hij gepredikt wordt komt zegen (met strijd!).
Paulus is zich bewust dat dwaalleer de Kolossenzen bedreigt en daarom benadrukt hij dat ze
alles wat ze nodig hebben aanwezig is in Christus. Ook al komt er een drogreden met als
inhoud ‘Christus plus...heb je nodig’ dan kunnen ze dat meteen naast zich neerleggen.
Paulus, die naar de geest bij hen aanwezig is (blijkbaar een vrij letterlijke mogelijkheid) is
verheugd over de orde en de hechtheid van hun geloof in Christus die hij er aantreft. Maar dit
moet wel zo blijven! In de volgende verzen geeft hij verdere instructies.
6.7 Vragen
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 6
31
2:1-5
Een zware strijd
1. Een voorganger zei eens: ”Ons verstand zit ons als christenen zo vaak in de weg”. Bent u
het met deze uitspraak eens? Licht het antwoord toe!
2. In 2:2 kun je drie zaken onderscheiden waar Paulus t.b.v. de gemeente te Kolosse voor
streed. Welke drie zaken zijn dat?
3.Hoe draagt u bij tot liefdevolle relaties in de gemeente?
4. Op pagina 29 staat: Op deze manier bouw je door gebed een stabiele gemeente. Bent u het
hiermee eens of komt het u wat kortzichtig over? Licht het antwoord toe!
5. Op pagina 31 staat dat satan ons vaak aanvalt in ons verstand maar ook in onze moraal. Leg
dit uit in uw eigen woorden en gebruik desnoods voorbeelden.
6. Wat doet u om ‘de sleutel vast te houden’ ?
Verwijzingen
1.. David Pawson, Audiotapes, Col. 2:1-5
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 6
32
2:6-10
Wandelt in Hem
7. Wandelt in Hem 2:6-10
7.0 Inleiding
Het leven als christen begint bij het aanvaarden van Jezus. Toch zegt dit op zichzelf nog niet
zoveel. Veel mensen aanvaarden wel Jezus in de één of andere zin. Jezus geniet zelfs een
zekere populariteit en hij is het onderwerp in vele verhalen en films. Het aanvaarden van
Jezus de Christus of, zoals in de tekst, Christus Jezus zegt al wat meer. Christus komt van het
Griekse ‘Christos’ en betekent letterlijk: gezalfde ( vroeger werden koningen, priesters ed.
letterlijk gezalfd). Vanuit het Hebreeuws (eigenlijk vanuit het Aramees) komt ons woord
Messias (Hebr. hamasjiach= gezalfde). We geven dan aan dat Hij degene is die ons redt en
helpt. Maar de enige echte aanvaarding is die van Jezus Christus als Heer. Daarmee geven we
aan dat Hij degene is die het voortaan voor het zeggen heeft in ons leven. Het Griekse woord
‘kurios’ (in het Nederlands: Heer) betekent ook dat Hij de bezitter is van jou en de
bevoegdheid heeft om over jou te beslissen. Pas dan ben je echt in Christus. In het Engels is in
dit verband een aardige zinswending: If He is not Lord of all then He is not Lord at all (Als
Hij niet Heer over alles is dan is Hij helemaal geen Heer).
Je zou kunnen zeggen dat de bediening van Paulus erop gericht was om mensen in Christus te
doen komen maar daarna ook in Christus te doen blijven en op te laten groeien in Hem.
7.1 Wandelt in Hem
Misschien is dit wel de meest elementaire opdracht voor de christen: wandelt in Hem. De
GNB zegt het iets anders: Leef in verbondenheid met Hem. Voor deze verbondenheid moeten
we kiezen. Als Hij eenmaal Heer is geworden dan moet Hij dat ook blijven. Sommige
jongelui lopen met een armbandje om met de letters: WWJD oftewel: What would Jesus do?
Dit is inderdaad voor iedere christen een elementaire vraag. Wat denkt Jezus over deze
vriendschap? Wat vindt Hij van deze film? Wat vindt Hij van mijn tijdbesteding,
vakantieplannen etc. ? Jezus volgen omvat alle aspecten van ons leven. Veelal krijgen we
geen hoorbare leiding maar de Heer heeft vele manieren om ons te laten weten hoe Hij
bepaalde zaken ziet. Onder andere communiceert Hij ook met ons door bepaalde zaken in
onze gedachten te leggen al zullen we dit niet steeds als zodanig herkennen. De Heer Jezus is
de levende Heer en Zijn schapen horen naar Zijn stem (Joh. 10:27) !
Toch is het wandelen in Hem geen benauwde zaak. We zijn immers geroepen om vrij te zijn
(Gal. 5:1). In de Heer Jezus vinden we het ware leven. Zegt de Heer Jezus niet:
Matt. 16:25 Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder,
die zijn leven verloren heeft om Mijnentwil, die zal het vinden.
De apostel Paulus kende dit leven:
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 7
33
2:6-10
Wandelt in Hem
Gal. 2:20 Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar
Christus leeft in mij.
Dit is het beste leven dat er is en zo heeft God het ook bedoeld voor alle gelovigen.
7.2 Geworteld en dan opgebouwd wordend in Hem
Geworteld staat hier in de perfektum-vorm [1] en dat betekent dus dat het gebeurd is. Zonder
een stevig geworteld zijn is de opbouw een moeilijke zaak, er ligt immers geen stevig
fundament. Heel belangrijk bij de opbouw is een regelmatig gebedsleven en het tot zich
nemen van het Woord:
1 Pet. 2:2 en verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij
daardoor moogt opwassen tot zaligheid,
Iets dergelijks vinden we in:
2 Tim. 3:15 en dat gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot
zaligheid door het geloof in Christus Jezus.
maar ook voor meer gevorderde christenen blijft kennis van het Woord een ‘must’ en blijft
het belangrijk om zich te voeden met het Woord. Er zijn teveel ‘ondervoede’ christenen met
een gebrek aan geestelijke weerstand.
7.3 Bevestigd wordend in het geloof...overvloeiende in dankzegging
Bevestigd wordend in het geloof.... is een oproep om vast te houden aan de geloofsfeiten
zoals hen is bijgebracht door Epafras. Dus laat je niet afbrengen van de geloofsfundamenten
zoals je in het onderwijs hebt ontvangen.
Een houding van dankzegging is het adequate tegengif tegen de neiging om te gaan mopperen
en te zeuren over alles wat we menen te missen. Ondankbaarheid betekent in feite een
belijden dat God niet goed voor ons zorgt.
7.4 Laat je niet medeslepen
Vrij letterlijk staat er: ‘Pas op dat niemand u als buit wegvoert’. Een gelovige kan dus ten
prooi vallen aan een valse leer of filosofie. Niet voor niets zegt de Heer Jezus tegen Zijn
discipelen:
Matt. 24:4…. Ziet toe, dat niemand u verleide!
Een christen die niet stevig in zijn schoenen staat kan dus verleid worden. Hier wordt, naar ik
aanneem in verband met de situatie te Kolosse, speciaal genoemd de overlevering der mensen
en de wereldgeesten (letterlijk staat er: de elementen van de wereld). Mogelijk moeten we
hierbij denken aan beschermgoden, planeten, engelen ed. Ongetwijfeld deden hierover in
Kolosse verhalen de ronde en was het voor sommige gemeenteleden moeilijk om los te
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 7
34
2:6-10
Wandelt in Hem
komen van wat ze vroeger geleerd hadden. Heel vaak gaan achter al deze zaken sterke
demonische machten schuil die proberen mensen gevangen te houden in een valse godsdienst
of een valse leer. Eigenlijk geldt dit voor alle wereldgodsdiensten buiten het christendom om.
7.5 In Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk
Het is één van de meest ongelofelijke uitspraken van de Bijbel dat heel de volheid van God
woont in een mensenlichaam te weten: het verheerlijkte lichaam van de Heer Jezus. Even
tevoren schreef Paulus:
1:19 Want het heeft de ganse volheid behaagd in Hem woning te maken,
Alles wat van God is, is aanwezig in de Heer Jezus. We hoeven daarom niet meer te zoeken
naar geheime kennis, speciale engelen, beschermgoden ed. Alles wat we echt nodig hebben
vinden we in de Heer Jezus Christus en wij hebben de volheid verkregen in Hem (2:10).
Buiten Christus hebben we niets meer te zoeken, het leidt alleen maar af en resulteert
onherroepelijk in dwaling. Het is niet Christus plus Joseph Smith (Mormonen) of Christus
plus Eddy Mary Baker (Christian Science) of Christus plus Mr. Moon (Unified Family) en
zelfs niet zoiets als de Christusgeest die genoemd wordt in New Age-achtige stromingen.
Alleen de Heilige Geest is de Geest van Christus en de Heilige Geest wijst zelf steeds op de
Heer Jezus.
7.6 Vragen
1. Gal. 5:1 en Matt. 16:25 lijken tegenstrijdig. Toch is dit niet zo! Kunt u dat uitleggen?
2. Wat kunnen we zelf doen om niet ten prooi te vallen aan een valse leer?
3. Wat is volgens u de betekenis van 2:10?
Verwijzingen
1. Studiebijbel Nieuwe Testament, Digitale editie 2005
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 7
35
2:11-12
Met Hem begraven en opgewekt
8. Met Hem begraven en opgewekt 2:11-12
8.0 Inleiding
Het is goed om je eens af te vragen hoe een leven als christen normaliter begint. Je kunt dan
vier zaken onderscheiden:
-
al je zonden worden vergeven (2:13)
we ontvangen de rechtvaardigheid van Christus (Rom. 5:17, 2 Kor. 5:21)
God ziet ons in Christus aan als rechtvaardig maar dat betekent niet dat we niet meer
zondigen. De bron van zonde in ons, ons vlees of ook onze oude mens (oude natuur) moet
worden aangepakt. Hiervoor is ook een bovennatuurlijke ingreep nodig om deze bron
krachteloos te maken. Daarom:
-
de oude mens wordt medegekruisigd met Christus zodat aan het lichaam der zonde de
kracht wordt ontnomen (Rom. 6:6)
we ontvangen de Heilige Geest die onze nieuwe natuur bekrachtigt (Rom. 5:5)
In dit hoofdstuk gaat het vooral over het derde item. Over de Heilige Geest wordt in deze
brief vrijwel niets gezegd.
8.1 De besnijdenis die geen werk van mensenhanden is
God had de besnijdenis aan Israël bevolen als teken van het verbond dat Hij met Abraham en
Zijn nageslacht gesloten had (Gen. 17:10 ev.). Al wat mannelijk was en bij het verbond
hoorde zou voortaan, op de leeftijd van ‘acht dagen’, besneden worden. Het betekende
gewoon dat er een klein stukje van de voorhuid van het mannelijk lid werd weggenomen. Het
ging bij God echter vooral om de diepere betekenis van de besnijdenis. Dit blijkt bijvoorbeeld
uit:
Jer. 4:4 besnijdt u voor de HERE en doet weg de voorhuid van uw hart
en ook
Jer. 9:26 want alle volkeren zijn onbesneden, maar het gehele huis van Israël bestaat uit
onbesnedenen van hart.
Een bijzondere belofte vinden we in:
Deut. 30:6 En de HERE, uw God, zal uw hart en het hart van uw nakroost besnijden, zodat gij
de HERE, uw God, liefhebt met geheel uw hart en met geheel uw ziel, opdat gij leeft.
Een bekende tekst uit het NT, waaruit de diepere betekenis van de besnijdenis blijkt, is:
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 8
36
2:11-12
Met Hem begraven en opgewekt
Rom. 2:28 Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis wat
uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, 29 maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de
ware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet
van mensen, maar van God.
Daar gaat het God vooral om: de besnijdenis van het hart. Concreet betekent dat een zodanige
ingreep in het geestelijk hart van de mens dat het ontvankelijk wordt voor datgene wat God
van hem/haar vraagt. De gewone besnijdenis kan daar niet voor zorgen. Er is altijd een
wilsbeslissing van het individu voor nodig. Dit was vooral Gods grote probleem met zijn oude
volk: wel de uiterlijke besnijdenis, naar de wet, maar niet de innerlijke.
8.2 De oude natuur
In vers 11 wordt er gesproken over het besneden zijn door het afleggen van het lichaam des
vlezes. Het lichaam des vlezes, kortweg ons vlees of oude natuur, is ons grote probleem sedert
onze natuurlijke geboorte. Het is de natuur die we van Adam, nadat hij in zonde gevallen was,
geërfd hebben:
Ef. 2:3 (trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons
vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature,
evenzeer als de overigen, kinderen des toorns),
Sommige gelovigen ontkennen de erfenis van een zondige natuur en schrijven ‘het gaan
zondigen’ toe aan de invloed van geestelijke machten. Ik wil deze laatste invloed zeker niet
bagatelliseren maar ik meen dat de Bijbel duidelijk spreekt over ‘het vlees’ als een belangrijke
bron voor zondige begeerten (Gal. 5:19,20,21) In de besnijdenis van Christus (2:11), dus geen
fysieke besnijdenis, wordt het vlees nu afgelegd en daarvan getuigen we in de doop. Om de
betekenis hiervan na te gaan kunnen we kijken naar Romeinen 6.
8.3 Aan het lichaam der zonde wordt de kracht ontnomen
In Rom. 6:6 staat:
Rom. 6:6 dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam
der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn;
Deze tekst spreekt ook over de oude mens (of ook: de oude natuur) die met Christus is
medegekruisigd. Dit komt overeen met het begraven zijn met Christus uit 2:12. De reden
hiervan staat in het vervolg: opdat aan het lichaam der zonde de kracht ontnomen wordt. De
betekenis is dus niet dat de oude natuur wordt weggenomen maar wel dat de oude natuur
krachteloos wordt gemaakt (dat kunnen we zelf niet, het is een ingreep van Gods wege). De
slavernij van de zonde, waar de oude natuur verantwoordelijk voor is, wordt doorbroken. We
kunnen nog zondigen (en het gebeurt helaas ook) maar we hoeven niet meer te zondigen.
Het is belangrijk om te beseffen dat, hoewel het voor ons vast moet staan dat we dood zijn
voor de zonde (Rom. 6:11), er toch nog een begeerte van de zonde blijft uitgaan (Rom. 6:12).
Vroeger regeerde deze begeerte als koning, d.w.z. resulteerde ze in daadwerkelijke zonden,
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 8
37
2:11-12
Met Hem begraven en opgewekt
maar nu, na het medegekruisigd zijn met Christus, kunnen we heersen over de begeerten,
want we zijn onder de genade (Rom. 6:14).
Ook als er staat in 3:5 dat we de leden moeten doden die op aarde zijn dan wordt er niet
bedoeld dat we ervoor moeten zorgen dat de begeerte der zonde ophoudt. Zolang we in dit
lichaam zijn zal dat een vergeefse strijd zijn. Een oude broeder, al zeer vele jaren in de Heer,
vertrouwde me eens toe, dat hij het nog steeds lastig vond om nee te zeggen tegen de begeerte
der zonde. We kunnen er echter wel voor zorgen dat de begeerte niet bevrucht wordt:
Jak. 1:14 Maar zo vaak iemand verzocht wordt, komt dit voort uit de zuiging en verlokking
zijner eigen begeerte.
15 Daarna, als die begeerte bevrucht is, baart zij zonde; en als de zonde volgroeid is, brengt
zij de dood voort.
We kunnen de zuiging en de verlokking niet altijd voorkomen, maar de bevruchting (het
eraan toegeven) wel. Door de Heilige Geest die in ons woont kunnen we de werkingen van
het lichaam (de begeerte der zonde) doden:
Rom. 8:13 Want indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven; maar indien gij door de Geest
de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven.
De Heilige Geest helpt ons om niet toe te geven aan de begeerte der zonde en Hij zal ook de
sterkte van de begeerte doen afnemen. Verder staat er:
Gal. 5:24 Want wie Christus Jezus toebehoren, hebben het vlees met zijn hartstochten en
begeerten gekruisigd.
Hiermee wordt naar mijn mening bedoeld dat dergelijke gelovigen er duidelijk voor kiezen
om te leven naar hun nieuwe natuur en de begeerte der zonde weerstaan door de kracht van de
Heilige Geest.
8.4 De doop
Vers 12 gaat over het met Hem begraven zijn in de doop en het ook, in Hem opgewekt zijn.
Eigenlijk staat er zoiets als: toen Christus stierf (voor onze zonden), stierf ik met Hem (aan
mijn zondige natuur) en toen Christus opstond uit de doden, stond ik ook op tot nieuw leven.
Bij de doop identificeren we ons dus met Christus in zijn dood en opstanding, hoewel hier,
qua tijd, zo’n 2000 jaar tussen ligt.
De vraag is nu: Wat gebeurt er bij de doop?
Is de doop simpel een getuigenis van een veranderd leven, of is de doop een symbool voor
wat er in werkelijkheid in de geestelijke wereld heeft plaatsgevonden m.b.t. het begraven
worden met Christus en het opgestaan zijn met Christus, of gebeurt dit laatste (begraven en
opstaan) daadwerkelijk bij de doop zelf?
David Pawson [1] houdt het op het laatste. Het komt ook overeen met de letterlijke betekenis
van de tekst.
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 8
38
2:11-12
Met Hem begraven en opgewekt
De moeilijkheid, die ik heb bij deze uitleg, is dat veel gelovigen, om uiteenlopende redenen
pas later in hun leven (en niet bij hun bekering) of zelfs helemaal nooit volwassen gedoopt
worden. Moeten we dan aannemen dat ze, hoewel bekeerd, al die tijd nog niet of zelfs nooit
met Christus gestorven en opgewekt zijn? Persoonlijk lijkt me dit onwaarschijnlijk. Verder is
het ook zo dat in de begintijd van de gemeente bekering, waterdoop en doop in de Heilige
Geest zeer dicht bij elkaar lagen. Het was in het algemeen vanzelfsprekend dat jonge
bekeerlingen zo snel mogelijk gedoopt werden en daarna ook de doop in de Heilige Geest
ontvingen. Later ontstonden door afwijkende leringen allerlei problemen.
Samenvattend zou ik willen zeggen dat bij de doop er getuigenis wordt afgelegd van wat er in
de geestelijke wereld (m.b.t. begraven en opstaan met Christus) plaatsvindt of al
plaatsgevonden heeft.
8.5 Vragen
1. We zijn met Christus begraven in de doop. Wat betekent dit praktisch voor u?
2. Iemand stelt dat de besnijdenis in het OT overeenkomt met de waterdoop in het NT. Geef
uw commentaar!
3. Waarom is er soms zo’n weerstand tegen de waterdoop bij gelovigen?
4. Romeinen 8:13 Want indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven; maar indien gij door
de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven. Wat is de betekenis hiervan?
5. Hoe kunt u op de akker van de Geest zaaien? Zie de tekst:
Galaten 6:8 Want wie op de akker van zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten,
maar wie op de akker van de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten.
Verwijzingen
1.. David Pawson, Audiotapes, Col. 2:1-5
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 8
39
2:13-15
Ontwapend en openlijk tentoongesteld
9. Ontwapend en tentoongesteld 2:13-15
9.0 Inleiding
Wij denken bij ‘dood’ steeds aan de lichamelijke dood, maar de Bijbel gebruikt het woord
‘dood’ ook nog in een andere betekenis. De Vader van de verloren zoon zegt in Luk. 15:24:
Luk. 15:24 want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is
gevonden. En zij begonnen feest te vieren.
In vers 32 van hetzelfde hoofdstuk vinden we iets dergelijks. ‘Dood’ wordt hier gebruikt
voor: geen relatie met de Vader terwijl ‘levend’ het tegengestelde aangeeft.
Op dezelfde manier worden ‘dood’ en ‘levend’ gebruikt in 2:13. We waren ‘dood’ om twee
redenen:
-
onbesnedenheid naar het vlees, onze oude mens was nog niet medegekruisigd
de overtredingen, die voortkwamen uit de oude natuur
God heeft ons echter met Christus opgewekt tot nieuw leven en daarvan getuigden we in de
doop. Een christen kan dus met recht zeggen dat hij/zij een relatie met God heeft. Zonder deze
relatie kunnen we lichamelijk ‘springlevend’ zijn maar geestelijk zijn we dood.
9.1 Het kwijtschelden van de overtredingen
Gods rechtvaardigheid eiste dat er betaald moest worden voor de overtredingen. Van al onze
overtredingen werd a.h.w. een bewijsstuk gemaakt, dat was een document waarop de
schuldenaar zijn schuldbekentenis opschreef. Dit bewijsstuk vond zijn oorsprong in de eisen
van Gods wet. God heeft een einde aan al deze bewijsstukken gemaakt door de totale schuld
op de Heer Jezus te leggen. Onze schuldbekentenis, die een vloek geworden was voor ons
omdat we niet konden betalen, is voor Christus tot vloek geworden. Door Zijn offer is de
vloek van de wet van ons afgenomen (Gal. 3:13).
De vraag is nu: Wanneer werden al onze overtredingen kwijtgescholden en wanneer werd het
bewijsstuk uitgewist dat ons bedreigde? Gebeurde dat bij onze bekering of gebeurde dat op
Golgotha, ongeveer 2000 jaar geleden? Dit laatste lijkt vreemd omdat we er toen nog niet
eens waren, dus van ons viel er toen ook niets uit te wissen, maar het einde van vers 14 lijkt
dat wel te suggereren. Persoonlijk geloof ik het volgende:
Op Golgotha werd de prijs voor de zonde van de gehele mensheid betaald door de Heer Jezus:
Rom. 5:10 Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood zijns
Zoons...
Dit is Gods kant van de verzoening. De verzoening wordt voor ons effectief zodra we ons tot
Christus bekeren. Dan ontvangen we vergeving van zonden en dan wordt onze schuld
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 9
40
2:13-15
Ontwapend en openlijk tentoongesteld
uitgewist. Voor de zonden die we na onze bekering nog doen is de prijs weliswaar betaald
maar we hebben dan nog wel vergeving nodig (1 Joh. 1:9). Het gaat mij te ver als men zegt
dat deze zonden je niet meer worden toegerekend ook al belijd je ze niet. Wat is anders de
betekenis van:
Joh. 20 :21 Jezus dan zeide nogmaals tot hen: Vrede zij u! Gelijk de Vader Mij gezonden
heeft, zend Ik ook u.
22 En na dit gezegd te hebben, blies Hij op hen en zeide tot hen: Ontvangt de Heilige Geest.
23 Wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden; wie gij ze toerekent, die zijn
ze toegerekend.
9.2 De overheden en machten ontwapend
De overheden en de machten zijn ontwapend. Wie ontwapende ze? Hij, uit vers 15, is, zo
blijkt uit de context, God de Vader. In vers 13 staat immers dat Hij ons levend heeft gemaakt
met Hem (Jezus). Natuurlijk, de ontwapening heeft God gedaan door Jezus. We moeten hier
ook meteen kijken naar het verband met het voorafgaande. De Heer Jezus betaalde de prijs
voor onze zonden. Onvergeven zonden in het leven van een mens vormen een machtige troef
in de handen van satan alleen al door de aanwezige reële schuld. Als de schuld is weggedaan
is er geen werkelijke operatiebasis meer voor de machten der duisternis.
Toch moet hier worden opgemerkt dat satan en zijn demonen weliswaar verslagen vijanden
zijn maar geen onmachtige vijanden. We moeten nog steeds onze wapenrusting dragen om te
kunnen standhouden tegen de verleidingen van de duivel:
Ef. 6:10: Voorts, weest krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht.
11 Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des
duivels;
12 want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de
machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse
gewesten.
13 Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en
om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden.
De machten der duisternis zijn ook openlijk tentoongesteld. Hier wordt het beeld gebruikt van
een Romeinse generaal die, na zijn overwinning, de verslagen vijanden als gevangenen achter
zich aanvoerde. Zo werden ze, als verslagen vijanden, voor iedereen tentoongesteld.
God heeft, door het verlossingswerk van de Heer Jezus laten zien wie de ware vijanden van de
mensheid zijn.
9.3 De wereld
Voor de verloste mensheid geldt:
-
met het probleem van de zondige natuur is afgerekend. Onze oude mens is met Christus
gestorven en begraven en we zijn met Hem opgestaan
onze geestelijke vijanden zijn verslagen. Als we in Christus zijn hebben ze, ook al zijn ze
niet onmachtig, geen vat meer op ons.
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 9
41
2:13-15
Ontwapend en openlijk tentoongesteld
Met twee vijanden, de oude natuur en de machten der duisternis, is dus, in zekere zin
afgerekend. Toch zou je kunnen zeggen dat er nog een derde vijand van de gelovige is
(hoewel die niet voorkomt in 2:11-15): de wereld. In Jak. 4:4 staat:
4 Overspeligen, weet gij niet, dat de vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is?
Wie dus een vriend der wereld wil zijn, wordt metterdaad een vijand van God.
Met de wereld wordt niet onze planeet bedoeld en ook niet alle mensen op deze aarde maar
het wereldsysteem: alle mensen en dingen op aarde die in vijandschap zijn met God.
De wereld of het wereldsysteem staat onder directe controle van satan. Hij is de overste van deze
wereld (Joh.12:31). De wereld wordt beheerst door sterke demonische machten die in Ef. 6:12
wereldbeheersers dezer duisternis genoemd worden. 1Joh. 5:19 staat dat de gehele wereld in het
boze ligt.
Deze wereld heeft een eigen geest (1Kor. 2:12) een eigen wijsheid (1Kor. 3:19) en ook een eigen
haat (Joh.17:14). Het wereldsysteem vertegenwoordigt dus een krachtige geestelijke macht die in
alle aspecten kwaad is.
Het wereldsysteem heeft dus een belangrijke en negatieve invloed op het denken van mensen.
Ook voor christenen bestaat er het gevaar om met de wereld "mee te gaan". We worden
opgeroepen om niet gelijkvormig te worden aan deze wereld maar hervormd te worden door de
vernieuwing van ons denken (Rom.12:2). We zijn wel in de wereld maar niet van de wereld. Of
wij overwinnen de wereld of de wereld overwint ons!
Hoe overwinnen wij de wereld?
Door ons geloof overwinnen we de wereld. We hebben een nieuwe natuur ontvangen waardoor
we in staat zijn om de wereldse invloeden tegen te gaan en Gods wil te doen (1Joh. 5:4,5). Het
kruis brengt scheiding tussen ons en de wereld (Gal. 6:14) zodat we ons onbesmet van de wereld
kunnen bewaren (Jak. 1:27) vooropgesteld dat we ons vlees gekruisigd houden (Gal. 5:24).
9.4 Vragen
1. Zou je het bewijsstuk uit vers 14 ook gelijk kunnen stellen aan de Thora (wet van Mozes)?
Waarom wel of niet?
2. De overheden en machten zijn ontwapend (15). Waarom moeten we dan toch nog onze
wapenrusting dragen?
3. Wat betekent ‘de duivel een voet geven’(Ef. 4:26) en wat is het verband met het
voorafgaande:
Ef. 4:26 Geraakt gij in toorn, zondigt dan niet: de zon mag niet over een opwelling van uw )
27 en geeft de duivel geen voet.
4. Hoe gaat u om met schuldgevoelens (zo die er zijn)?
5. Wat is uw ervaring met:
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 9
42
2:13-15
Ontwapend en openlijk tentoongesteld
Jac. 4:7: Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel en hij zal van u
vlieden?
6. Wat wordt er bedoeld met:
….want al wat uit God geboren is overwint de wereld (1 Joh. 5:4)…..?
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 9
43
2:16-3:4
Religie of Christus
10. Religie of Christus 2:16-3:4
10.0 Inleiding
Een van de gevaren die het geestelijk leven van een christen bedreigt is dat de omgang met
Christus langzaam maar zeker verwordt tot het plichtmatig navolgen van een aantal regels en
geboden. Dat gevaar is des te groter als het gaat om zaken die voorschriften en leringen van
mensen zijn (2:22). Het nieuwe leven in Christus kan op deze manier sterk verzwakt worden.
Dit gevaar dreigde ook voor de gemeente te Kolosse. Blijkbaar waren er binnen en/of buiten
de gemeente dwaalleraren actief die de gelovigen op een negatieve manier beïnvloedden en zo
het geestelijk leven in de gemeente achteruit lieten gaan.
10.1 Wat waren die invloeden?
We lezen eigenlijk over drie soorten invloeden:
-
Joodse invloeden
Sabbatviering of nieuwe maan. (12), mogelijk ook bepaalde spijswetten (21)
Blijkbaar werd door sommigen de wet van Mozes opgelegd aan de christenen uit de
heidenen. Opgemerkt zij hierbij dat christenen inderdaad de sabbat mogen vieren en
ook andere Joodse feesten in acht nemen. Het wordt echter nog iets anders als men dit
dwingend gaat opleggen en mogelijk ook nog met regels die precies aangeven ‘hoe’.
-
Mystieke invloeden
Engelenverering en ingewijd zijn in bepaalde geheimen (18). Deze zaken werden
gepropageerd door leraren uit de zogenaamde gnostiek. De gnostiek kent geen
persoonlijke God. Wel kennen ze een hoogste godheid die echter onkenbaar en
onpersoonlijk is.
-
Ascetische invloeden
Nederigheid en kastijding van het lichaam (23). In de ascese, die in verschillende
godsdiensten voorkomt, probeert men hartstochten en begeerten te beteugelen door
zelftucht of zelfkastijding. Nu is matigheid en soberheid zeker één van de christelijke
deugden. Het is belangrijk om in het geestelijk leven een zekere discipline te hebben
en in wel in het bijzonder met betrekking tot eten en drinken. Ons lichaam is een
tempel van de Heilige Geest (1 Kor. 6:19) en dient goed verzorgd te worden.
Belangrijk is echter met welke motieven we dat doen. Doen we het tot eer van God of
alleen maar om meer ‘geestelijk’ te worden en/of ook een betere plaats in het
hiernamaals te verkrijgen?
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 10
44
2:16-3:4
Religie of Christus
10.2 De gevolgen van die invloeden
Vers 16 begint veelzeggend met: Laat dan.... Hierdoor wordt er verwezen naar het verband
met het voorafgaande. Door de indeling van de tekst (door de vertaler) dreigt men dit verband
weleens over het hoofd te zien. Als het werkelijk zo is dat je met Christus gestorven en
opgewekt bent en dat door het verlossingwerk van Christus de overheden en machten
ontwapend zijn en dat Christus dus voortaan in alles centraal staat laat je dan niet afleiden
door minder belangrijke, onbelangrijke of onware zaken. Vers 16 gaat over het oordelen.
Blijkbaar waren er pogingen om de gelovigen te Kolosse bepaalde (ceremoniële) wetten uit de
Thora of aspecten daarvan op te leggen. Als je bijvoorbeeld de sabbat niet (of op een bepaalde
manier niet) wilde vieren of nieuwe maan etc. dan was het niet goed met je. Op deze manier
werd er een oordeel op dergelijke christenen gelegd. Op zich is dit al schadelijk, maar het
gevaar bestond dat men uiteindelijk toch inging op de ‘wettische suggesties’ en daardoor
verkeerde accenten ging leggen in plaats van het centraal stellen van Christus. Hun godsdienst
zou dan langzaam maar zeker degenereren tot religie.
Zoiets is al veel gebeurd en het gebeurt nog steeds. Het levende geloof in Christus wordt
versmald tot een systeem van geboden, verboden en regels en zolang je je daar nu maar aan
conformeert hoor je erbij. In werkelijkheid zit je dan gevangen in een religieus systeem waar
mogelijk meer weinig van het echte leven te bespeuren is. Iets dergelijks dreigde met de
Galaten (Gal. 1:1 ev.) te gebeuren en bij de Farizeeën en Schriftgeleerden in de tijd van Jezus
was dit al het geval. Ze hielden zich pijnlijk nauwkeurig aan allerlei geboden, regels en
voorschriften en toch moest de Heer moest van hen zeggen:
Matt. 23:23 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeen, gij huichelaars, want gij geeft tienden van
de munt, de dille en de komijn en gij hebt het gewichtigste van de wet verwaarloosd: het
oordeel en de barmhartigheid en de trouw. (23-24a) Dit moest men doen en het andere niet
nalaten.
Vers 18 spreekt over de prijs missen. Aan het christenleven is een prijs verbonden. Afgezien
van de behoudenis (die je trouwens niet kunt verdienen) is er ook nog een prijs voor trouwe
dienst. De aard van die prijs wordt niet duidelijk vermeld maar de Bijbel maakt op
verschillende manieren duidelijk dat er een toekomstige prijs is.. Enkele teksten:
Fil. 3:14 maar een ding doe ik: vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar
hetgeen voor mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in
Christus Jezus.
1Kor. 3:8 Wie plant en wie begiet, staan gelijk; alleen zal elk zijn eigen loon krijgen naar zijn
eigen werk.
2 Joh. 1:8 Let op uzelf, dat gij niet verliest wat wij verricht hebben, maar uw loon ten volle
ontvangt.
Opb. 22:12 Zie, Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naardat zijn
werk is.
2 Tim. 2:5 En is iemand een kampvechter, dan ontvangt hij de krans alleen, als hij volgens de
regels van de kamp heeft gestreden.
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 10
45
2:16-3:4
Religie of Christus
1Kor. 9:27 Neen, ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang, om niet, na anderen
gepredikt te hebben, wellicht zelf afgewezen te worden.
De laatste tekst laat ook zien dat men afgewezen kan worden voor de prijs (de NIV heeft dit
er letterlijk bij). Naar mijn mening staat er dus niet zoiets als ‘zijn behoudenis verliezen’.
Zolang men met Christus verbonden blijft zal dat niet gebeuren. Men kan echter wel op
zijpaden raken en de prijs missen. In dit verband worden genoemd: engelenverering en
gewilde nederigheid. Dergelijke zaken vinden hun oorsprong in vleselijk denken en niet in
Christus. Het zijn voorschriften en leringen van mensen en ook al ziet het er goed uit en lijkt
het wijs en nederig , het bevredigt uiteindelijk alleen maar onze oude natuur. De ware vrijheid
is te vinden in Christus. De HSV vertaalt vers 20 met:
20 Als u dan met Christus de grondbeginselen van de wereld bent afgestorven, waarom laat
u zich dan, alsof u nog in de wereld leeft, bepalingen opleggen.
Natuurlijk wordt hier met bepalingen niet bedoeld de geboden van God of wetten van mensen
die nodig zijn om het maatschappelijk verkeer te reguleren. Het gaat hier om godsdienstige
voorschriften zonder enige geestelijke waarde.
10.3 Wat betekent dit voor ons?
In het geestelijk leven zullen we steeds op onze hoede moeten zijn dat we onze relatie met
Christus niet langzaam maar zeker laten verworden tot een religieus systeem van geboden,
verboden en regels en tradities. Het echte leven met Christus is warm, vitaal, dynamisch en
brengt vrucht voort (Joh. 15:5) terwijl een religieus systeem (we doen de dingen nu eenmaal
omdat het zo ‘hoort’) misschien wel een zeker gevoel van zekerheid en geborgenheid geeft
maar toch geen leven voortbrengt zoals God het bedoelt.
We zullen er steeds voor moeten waken dat we elkaar geen zaken gaan opleggen die alleen
maar voortkomen uit onze eigen overtuigingen of tradities maar die geen bijbels fundament
hebben. Zo weet ik dat bij bepaalde groepen in een land de christenvrouwen hoofddoekjes
dragen. Dat mogen ze natuurlijk doen alleen is er mijns inziens geen bijbels gebod voor en als
je dat dan wel anderen gaat opleggen of anderen gaat minachten die daar anders overdenken
dan creëert dat onnodige spanningen. Ook in de gemeente te Rome waren al dergelijke
problemen:
5 Deze immers stelt de ene dag boven de andere, gene stelt ze alle gelijk. Ieder zij voor zijn
eigen besef ten volle overtuigd.
6 Wie aan een bepaalde dag hecht, doet het om de Here, en wie eet, doet het om de Here,
want hij dankt God; en wie niet eet, laat het na om de Here en ook hij dankt God.
Nog moeilijker wordt het als er zaken ons geestelijk leven binnenkomen die zonder meer
schadelijk zijn omdat het echt onbijbels is. Engelenverering is een onbijbelse zaak en een wat
‘overtrokken’ angelologie (= leer van de engelen) zou daar gemakkelijk aanleiding toe
kunnen geven. Nog gevaarlijker wordt het als er in het geestelijk leven bepaalde technieken
worden gebruikt die hun oorsprong hebben in het hindoeïsme of het boeddhisme. Te denken
valt bijvoorbeeld aan yoga of transcendente meditatie. Dergelijke technieken worden dikwijls
als rustgevend en volstrekt onschuldig gepresenteerd terwijl ze dat in werkelijkheid niet zijn.
Men stelt zich, dikwijls in onwetendheid, open voor de machten der duisternis.
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 10
46
2:16-3:4
Religie of Christus
In de gemeente te Kolosse bestond ook het gevaar dat gemeenteleden zich lieten meeslepen
door onbijbelse zaken en daardoor zou hun geestelijk leven achteruitgaan. Je zou kunnen
zeggen dat de apostel Paulus dit gevaar op twee manieren tegemoet treedt:
-
Hij strijdt voor hen in het gebed (2:1)
Hij instrueert hen door middel van een brief
Een belangrijk onderdeel van deze instructie vinden we in de volgende vier verzen.
10.4 Bedenkt en zoekt de dingen die boven zijn
Paulus gaat ervan uit dat de Kolossenzen met Christus zijn opgewekt hoewel het ‘indien’ in
de NBG-vertaling nog de mogelijkheid suggereert dat dit voor sommigen niet het geval zou
kunnen zijn. Nu de Kolossenzen in het Koninkrijk van Jezus zijn (1:13) worden ze ook
aangemoedigd om de zaken te zoeken die daarmee verband houden. De apostel gebruikt hier
twee woorden: zoeken en bedenken. Het zijn duidelijk dingen die God niet voor ons doet
maar die wijzelf moeten doen. Natuurlijk, de Heilige Geest wil ons daarbij helpen maar wij
moeten het in de praktijk van alledag toepassen. Het hoeft nauwelijks betoog dat het zoeken
en bedenken van de dingen die boven zijn niets te maken heeft met de karikatuur van een
geestelijke kluizenaar. Integendeel, Paulus was een heel praktische man en zijn oproep heeft
niets te maken met een ‘zweverig bestaan’.
Eerst iets over het bedenken. Ons gedachteleven beïnvloedt ons meer dan we denken. Spr.
23:7 geeft in een wat moderne vertaling:
Zoals iemand in zijn hart denkt, zo is hij
Wanneer we onze gedachten vullen met zaken die met het Koninkrijk van God te maken
hebben dan zal dit ons (geestelijk) leven positief beïnvloeden. We worden dan hervormd door
de vernieuwing van ons denken (Rom. 12:2). Verder staat er in Fil. 4:8:
8 Voorts, broeders, al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat
beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat;
Deze tekst maakt zonder meer duidelijk dat we ons gedachteleven wel degelijk kunnen
beïnvloeden. Negatieve gedachtenpatronen kunnen en moeten worden afgebroken en
vervangen worden door ware, waardige etc. gedachtenpatronen. Door de inwonende Heilige
Geest, die ons hierbij helpt, is dit zeker geen onmogelijke opgave.
Paulus stelt dit bedenken tegenover het bedenken van de zaken die genoemd worden in de
verzen 16 tot en met 23. Als we de zaken bedenken die mensen ons opleggen (en niet de
Heer) en bezig zijn met schadelijke en onbijbelse zaken (ook al lijkt het goed) dan staat ons
geestelijk leven in zijn achteruit.
Er staat ook:
3:1: Zoekt de dingen die boven zijn
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 10
47
2:16-3:4
Religie of Christus
Dit doet ons meteen denken aan Math. 6:33:
33 Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien
geschonken worden.
De Heer Jezus stelt dit zoeken tegenover het bezorgd zoeken van de heidenen naar de eerste
levensbehoeften. De kinderen Gods worden niet opgeroepen om niet meer te zorgen voor hun
levensbehoeften maar wel om hun prioriteiten zuiver te stellen. Eerst Gods Koninkrijk en Zijn
gerechtigheid en dan zullen ook andere noodzakelijke zaken op hun plaats komen. Bijzonder
is hier ook het woord ‘bovendien’. Het betekent dat als we Zijn Koninkrijk zoeken we het ook
‘vinden’ terwijl we daarboven ook nog andere, maar minder noodzakelijke dingen krijgen.
Hoe moeten we dat ‘zoeken’ en ‘vinden’ praktisch maken? Een (!) heel eenvoudig en
alledaags voorbeeld :
Hoe beginnen we onze dag? Meteen van start met onze dagelijkse bezigheden? Of eerst Gods
aangezicht zoeken en toelaten dat Hij mogelijk zinvolle correcties op onze agenda aanbrengt?
Correcties die Zijn Koninkrijk maar mogelijk ook onze zaken zeer ten goede komen!
Hoeveel tijd en moeite zouden we onszelf en ook anderen kunnen besparen als we het ‘eerst
zoeken van zijn Koninkrijk’ tot onze dagelijkse levenspraktijk zouden maken.
Het zoeken en bedenken van de dingen die boven zijn is niet alleen maar een advies. Het is
een goddelijke opdracht voor de verlosten en zal ons (geestelijk) leven zeer ten goede komen.
10.5 Want gij zijt gestorven..
Een merkwaardige uitdrukking: Want gij zijt gestorven. Deze uitdrukking is absoluut niet
bedoeld voor overledenen (zoals ik eens in een rouwadvertentie tegenkwam) maar voor
levende christenen! Waaraan zijn ze dan gestorven? Aan hun oude leven, dat is
achtergebleven in het watergraf. Ze zijn levend gemaakt met Christus en dienen dan ook
(vandaar het ‘Want’) bezig te zijn met de dingen die ‘boven’ zijn, waar Christus is. De belofte
is, dat als Christus verschijnt, bij Zijn wederkomst, zij met Hem zullen verschijnen in
heerlijkheid. Een soortgelijke gedachte vinden we in
1 Joh.. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn
zullen; maar wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want
wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.
Het met Hem verschijnen in heerlijkheid geeft m.i. ook aan dat we, bij Zijn komst, een
opstandingslichaam zullen ontvangen. Verder: Als we nu al bezig zijn met de dingen die
‘boven’ zijn, waar Christus is, dan zullen we bij Zijn komst ook niet beschaamd zijn:
1 Joh.. 2:28 En nu, kinderkens, blijft in Hem, opdat wij, als Hij zal geopenbaard worden,
vrijmoedigheid hebben en voor Hem niet beschaamd staan bij zijn komst.
10.6 Vragen
1. Gelovigen oordelen elkaar gemakkelijk m.b.t. godsdienstige gewoonten (2:16,17). Waarom
is dit zo schadelijk?
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 10
48
2:16-3:4
Religie of Christus
2. Zijn er ook in uw eigen geestelijk leven zaken aanwezig die te maken hebben met
voorschriften en leringen van mensen (2:22)? Zo ja, hoe gaat u daarmee om?
3. Hoe is gewilde nederigheid (2:18) te onderscheiden van echte nederigheid?
4. Hoe praktiseert u 3:2?
5. Wat betekent ‘Christus is ons leven’ voor u persoonlijk?
6. Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zullen ook wij met Hem verschijnen in
heerlijkheid (3:4). Hoe stelt u zich dit voor?
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 10
49
3:5-11
Doodt dan de leden die op aarde zijn
11. Doodt dan de leden die op aarde zijn 3:5-11
11.0 Inleiding
In 3:5 vinden we een expliciete oproep om ons deel te doen in het dood zijn voor de zonde
(Rom. 6:11). Uitdrukkelijk staat hier ‘ons deel’ omdat God ‘Zijn deel’ voor ons heeft gedaan.
Immers we zijn met Christus gestorven, ons oude leven bleef in het watergraf en we zijn met
Christus opgewekt tot nieuw leven. De macht van de zonde is in ons leven verbroken (Rom.
6:6), toch blijft er van de zonde een begeerte uitgaan (Rom. 6:12), maar de zonde heeft geen
heerschappij meer over ons (Rom. 6:14). In 8.3 is dit al eerder aan de orde geweest.
11.1 De leden die op aarde zijn
Het rijtje dat begint met hoererij wordt hier aangeduid als ‘de leden die op aarde zijn’. Hier
wordt het beeld opgeroepen van een lichaam waarvan de leden dienen als instrumenten van de
zonde [1]. De NBV geeft:
5 Laat dus wat aards in u is afsterven:
Doden (de NIV, RSV en ASV hebben ‘put to death’) is wat ‘actiever’ dan laten afsterven ,
maar doden, hoe doe je dat? We merken op dat de eerste drie genoemde items vooral met
seksuele zonden te maken hebben, terwijl bij de laatste twee ook andere zonden mogelijk zijn.
Opvallend is ook dat de hebzucht hier gelijk gesteld wordt aan afgoderij. Alles wat komt in
plaats van God, of belangrijker is dan God, is afgoderij.
Al deze zonden wekken de toorn van God op. Vroeger wandelden de Kolossenzen erin en
leefden ze erin. Nu zijn ze ‘gestorven met Christus’ en nu heersen deze zonden niet meer over
hen, wel moeten ze nu nog de leden die op aarde zijn doden. De belangrijkste manier om dit
te doen is: leven ‘in de Heilige Geest’:
Rom. 8:13 Want indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven; maar indien gij door de Geest
de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven.
Het leven in de Geest is een onderwerp apart maar het betekent in ieder geval dat we vervuld
zijn met de Heilige Geest zodat Hij in ons leven kan werken (zie ook Ef. 5:18-20). De Heilige
Geest in ons zal ons ook willen wijzen op negatieve gedragspatronen zodat we deze kunnen
afbreken. Te denken valt aan:
-
het afbreken van negatieve gedachtenpatronen over anderen, onszelf en God
ons erop attent maken als we naar verkeerde zaken kijken. Toen David Bathseba zag
baden (2 Sam. 11:2) had hij beter meteen kunnen stoppen met kijken
onze tong in bedwang houden. Stemt de Heilige Geest in met datgene wat ik wil gaan
zeggen?
ons wijzen op slechte gewoonten bijvoorbeeld: bemoeizucht etc.
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 11
50
3:5-11
Doodt dan de leden die op aarde zijn
Naar het vlees leven (het tegengestelde van leven ‘in de Heilige Geest’) dus toegeven aan je
oude natuur, is werkelijk slecht voor je. Alleen God weet hoeveel ziekten al het gevolg zijn
van ‘naar het vlees leven’. Wat een mens zaait zal hij ook oogsten ( zie Gal. 6:7 ev.).
Daarentegen geldt voor de godsvrucht :
1 Tim. 4:8 Want de oefening van het lichaam is van weinig nut, doch de godsvrucht is nuttig
tot alles, daar zij een belofte inhoudt van leven, in heden en toekomst.
11.2 Seksuele zonden
Het is opvallend dat hier ‘seksueel getinte’ zonden als eerste worden genoemd. De mens is
geschapen als een seksueel wezen en dat er, sinds de zondeval, juist op dit gebied zoveel
misgaat hoeft geen verwondering te wekken. Het lijkt erop dat satan juist op dit gevoelige
gebied in het menselijk bestaan zijn meest giftige pijlen richt. In de maatschappij zien we veel
ontaarding op het gebied van huwelijk en gezin en dit heeft op zich weer een heel
ontwrichtende werking op de maatschappij als geheel. Maar ook op het kerkelijk terrein is in
dit opzicht veel aan de hand. Velen hebben hierdoor hun vertrouwen in de kerk (i.h.b. de
Rooms Katholieke kerk) verloren en niet weinig bedieningen van geestelijke leiders zijn door
zonden op dit gebied sterk afgezwakt of zelfs te gronde gegaan.
Een extra moeilijkheid in deze tijd is dat de reclamewereld, de filmwereld, internet en de
wereld van de tijdschriften dikwijls een zeer verworden beeld van de seksualiteit geven. Het
lichaam van de vrouw wordt maar al te vaak, verholen of onverholen, gepresenteerd als
lustobject en het laat zich raden wat dit teweeg brengt in de harten en gedachten van mannen.
Christenmannen zijn hier niet immuun voor en ook onder hen is pornoverslaving helaas geen
uitzondering meer.
Juist omdat in het gebied van de seksualiteit het gevoelselement zeer sterk is en de gevolgen
van seksuele zonden in het algemeen heel ernstig (denk bijvoorbeeld aan AIDS) zal de
christen zich juist op dit gebied in het bijzonder in acht moeten nemen.
11.3 Andere zonden
In vers 8 noemt Paulus een aantal zonden op die meer te maken hebben met het gewone
menselijke verkeer. Het advies, of beter, bevel is: doe dit alles weg. Aan ons is de keuze om
dit ook daadwerkelijk te doen, zij het dan nog met vallen en opstaan. Het valt buiten het kader
van deze studie om al deze zonden apart te gaan bespreken. Niet alle toorn is trouwens zonde,
immers er staat:
Ef. 4:26 Geraakt gij in toorn, zondigt dan niet: de zon mag niet over een opwelling van uw
toorn ondergaan;
Maar in het algemeen brengt de toorn van een man niet veel goeds voort:
Jak. 1:19 Weet dit wel, mijn geliefde broeders: ieder mens moet snel zijn om te horen,
langzaam om te spreken, langzaam tot toorn;
20 want de toorn van een man brengt geen gerechtigheid voor God voort.
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 11
51
3:5-11
Doodt dan de leden die op aarde zijn
In onze maatschappij zien we maar al teveel negatieve voorbeelden van toorn en dit loopt ook
nog vaak uit op doodslag.
Het liegen tegen elkaar mag dan in onze maatschappij heel gebruikelijk zijn, voor de kinderen
Gods is er maar één optie: leg de leugen af. Dit kan nog weleens moeilijkheden geven bij die
beroepen waarbij liegen een ‘goede’ optie is, dus bij allerhande vormen van ‘zaken doen’.
Gelovigen zullen ervoor moeten waken dat ze op deze manier geen compromissen sluiten met
de zonde en dit kan ertoe leiden dat ze bepaalde opdrachten niet zo kunnen uitvoeren als hun
‘heer’ dat van hen verlangt. Christelijke werknemers hebben echter een veel hogere Heer in
de hemel die volkomen op de hoogte is van hun handelwijze.
Ook bij het invullen van de belastingaangifte moet steeds de eerlijkheid volkomen betracht
worden. Jaarlijks loopt de schatkist vele miljoenen mis door belastingfraude en het is heel
verdrietig als hier ook christenen of christelijke organisaties bij betrokken zijn.
11.4 Vernieuwd worden tot volle kennis............
De verzen 10 en 11 verdienen wat extra aandacht. De vraag is wat hier werkelijk staat. Het
gaat in ieder geval over de nieuwe mens in Christus. De volgende zaken vallen dan op:
-
-
-
redding is (ook) een proces. Het vernieuwd worden gaat door. In de grondtekst staat er:
vernieuwd wordende
de nieuwe mens wordt vernieuwd tot volle kennis. Wat wil dat zeggen? Ik neem aan dat
hier bedoeld wordt: kennis van God en Zijn wil. Vergelijk ook 1:9, 10 en 4:12. Te denken
valt hier ook aan Rom. 12:2. Als we God beter leren kennen zal ook ons vertrouwen in
Hem groeien en ook ons geloof. In dit verband denk ik ook aan Joh. 15:7
de nieuwe mens wordt vernieuwd naar het beeld van zijn Schepper. Natuurlijk hangt dit
ook met het vorige punt samen. Praktisch betekent dit dat we steeds meer op de Heer
Jezus gaan lijken. We zijn bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon
(Rom. 8:29)
de vernieuwing geldt voor hen die in Christus zijn en ook ernst maken met het aandoen
van de nieuwe mens. Zie ook vers 12 ev.
allerlei verschillen tussen mensen (ras, positie etc.) doen in Christus tenslotte helemaal
niet meer ter zake.
11.5 Vragen
1. Kunt u uit uw eigen leven één of meer voorbeelden geven hoe u het doden van de leden die
op aarde zijn praktisch maakt?
2. Toorn moeten we ook wegdoen (8). Mag je dan nooit meer boos worden?
3. Is seksuele begeerte altijd zondig? Wanneer wel en wanneer niet? Geef bijbelse
argumenten.
4. Wat betekent naar uw mening dat ‘de nieuwe mens vernieuwd wordt tot volle kennis naar
het beeld van Zijn Schepper?
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 11
52
3:5-11
Doodt dan de leden die op aarde zijn
Verwijzingen
1. Studiebijbel Nieuwe Testament, Digitale Editie 2005
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 11
53
3:12-17
Doet dan aan...
12. Doet dan aan....3:12-17
12.0 Inleiding
We zijn door God uitverkoren heiligen en geliefden, dat is Gods keuze voor ons. Maar laat
ook de keuzes (!) die wij maken daarmee in overeenstemming zijn.
Dit gedeelte, de verzen 12 tot en met 17, is toch wel een ‘must’ voor iedere christen die
serieus werk wil maken van ‘het meer op Jezus lijken’. God ziet zo graag het karakter van
Zijn Zoon weerspiegelt in Zijn kinderen, maar ook is het zo dat een veranderd karakter heel
belangrijk is om hen die buiten staan te bereiken. Waarom zouden ze zich aangetrokken
voelen tot ons geloof als ze zien dat wij niet heel anders zijn dan de rest?
Tegelijk wordt er hier ook nadrukkelijk afgerekend met de gedachte dat, eenmaal
wedergeboren, de heiliging (in progressieve zin) een automatisch gebeuren is. Andere
bijbelgedeelten in dit verband zijn:
Heb. 12:14 Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here
zal zien.
2 Pet. 1:5 Maar schraagt om deze reden met betoon van alle ijver door uw geloof de deugd,
door de deugd de kennis,
6 door de kennis de zelfbeheersing, door de zelfbeheersing de volharding, door de volharding
de godsvrucht,
7 door de godsvrucht de broederliefde en door de broederliefde de liefde jegens allen.
Al deze bijbelgedeelten geven aan dat ook wij een aandeel hebben in onze heiliging en dat we
niet alles maar aan de Heilige Geest moeten overlaten.
12.1 Doet dan aan...
De Bijbel spreekt op een andere plaats over het aandoen van de nieuwe mens:
Ef. 4:24 en de nieuwe mens aandoet, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige
gerechtigheid en heiligheid.
Het daadwerkelijk aandoen van de nieuwe mens is duidelijk een keuze. God heeft van Zijn
kant:
-
ons laten sterven en weer doen opstaan met Christus (2:12), de kracht van de zondige
natuur is gebroken (Rom. 6:6)
de overheden en machten ontwapend (2:15)
ons de Heilige Geest gegeven
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 12
54
3:12-17
Doet dan aan...
Van ons wordt nu verwacht dat:
-
we de leden doden die op aarde zijn (3:5) en ook ‘dit’ alles wegdoen..(3:7)
we goedheid, zachtmoedigheid etc. aandoen (3:12)
Het is dus onze dagelijkse keus om:
-
aan te doen innerlijke ontferming, goedheid etc.
elkander te verdragen en te vergeven
de band der liefde aan te doen (algemeen punt)
de vrede van Christus in onze harten te laten regeren
het woord van Christus rijkelijk in ons te doen wonen
een houding te hebben van lofprijzing, aanbidding en dankbaarheid
Vaak zouden we willen dat God meer zichtbaar en tastbaar wordt in ons leven (Opwekking,
lied 334) maar daar kunnen we ook zelf toe bijdragen door de bovengenoemde punten in acht
te nemen. De Heilige Geest voelt Zich ‘thuis’ daar waar een geestelijke atmosfeer heerst die
in overeenstemming is met Zijn karakter.
12.2 Kunnen we ons hart veranderen?
De vraag blijft natuurlijk: Hoe doe je aan? Kun je jezelf bijvoorbeeld zachtmoediger maken
en nederiger etc.? Je kunt je eigen hart toch niet veranderen?
Het lijkt me dat alleen de Heilige Geest ons hart kan veranderen, maar ik geloof dat Hij dat
doet naarmate wij er ons op toeleggen zachtmoediger, nederiger etc. te zijn. Zo ontstaat er een
‘samenwerking’ tussen de Heilige Geest en ons in het proces van progressieve heiliging.
Zonder onze medewerking zullen we niet groeien in christelijk karakter, maar zonder de
Heilige Geest zullen de veranderingen niet blijvend zijn.
Stel dat je een tijdlang moet samenwerken met een “moeilijk” persoon. Waarschijnlijk heb je
daar niet voor gekozen, maar God mogelijk wel. Je ontvangt, om het zo maar eens te zeggen,
‘leermomenten’ om te groeien in het partje ‘zachtmoedigheid’ van de vrucht van de Heilige
Geest. De “moeilijke persoon” ziet nu een voorbeeld van naastenliefde waardoor hij/zij
mogelijk gaat vragen naar de achtergrond ervan.
12.3 Wat is de betekenis van vers 15?
Oppervlakkig gezien betekent vers 15 zoiets als: Zorg ervoor dat je steeds de vrede van
Christus in je hart hebt. Op zich is dit een goede aanbeveling maar het is niet een nauwkeurige
uitleg. In de grondtekst staat zoiets als:
en de vrede van God moet scheidsrechter zijn in de harten van u
Verder staat het in het verband van het lichaam van Christus. Dus hier is niet zozeer de
persoonlijke vrede aan de orde maar wel de vrede binnen de gemeente van Christus. In feite is
het een oproep om harmonieuze relaties na te streven binnen de gemeente. Als ik iets
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 12
55
3:12-17
Doet dan aan...
onderneem binnen de gemeente terwijl de ‘scheidsrechter’ dat niet bevestigt, dan kan ik deze
onderneming beter ‘afblazen’. Teksten met soortgelijke betekenis zijn:
Heb. 12:14 Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here
zal zien.
Rom. 14:19 Zo laten wij dan najagen hetgeen de vrede en de onderlinge opbouwing
bevordert.
12.4 Het woord van Christus wone rijkelijk in u
Het woord van Christus wone rijkelijk in u. We moeten wel bedenken dat de Bijbel toen nog
niet beschikbaar was zoals nu en zeker geen compleet NT. De gelovigen zullen in die tijd
vooral aangewezen zijn op wat hen mondeling is overgeleverd. In het geval van de
Kolossenzen zal de verkondiging hoofdzakelijk door Epafras zijn gedaan.
In onze tijd beschikken we wel over een complete Bijbel en we kunnen nu er daadwerkelijk
voor kiezen om het woord van Christus rijkelijk in ons te doen wonen. Twee redenen, om dit
vooral te doen, geeft Paulus hiervoor:
-
zodat ge elkaar in alle wijsheid leert en terechtwijst
zodat ze met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen zingende, Gode dank brengen in
hun harten
Dit komt aardig overeen met de vertaling van het Boek:
3:16 Laat uw hart vol zijn van Christus’ woord. Zijn woorden zullen uw leven verrijken en u
wijsheid geven. Leer ze aan elkaar, wijs elkaar ermee terecht en zing erover in psalmen,
lofgezangen en geestelijke liederen. Zing zo met een dankbaar hart voor de Here.
De HSV koppelt het leren en terechtwijzen van elkaar aan het zingen van psalmen, lofzangen
en geestelijke liederen:
3:16 Laat het woord van Christus in rijke mate in u wonen, in alle wijsheid; onderwijs elkaar
en wijs elkaar terecht, met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen. Zing voor de Heere met
dank in uw hart.
Persoonlijk geef ik de voorkeur aan de vertaling van het Boek.
12.5 Al wat gij doet met woord of werk
Heel de schepping getuigt van de glorie van God en van Christus, laat dat ook voor ons hele
leven gelden. Wat vindt Hij van alles wat ik zeg en doe? Kan ik alles wat ik zeg en doe, doen
in de naam van de Heer Jezus onder dankzegging? Een soortgelijke gedachte vinden we in:
1 Kor. 10:31 Of gij dus eet of drinkt, of wat ook doet, doet het alles ter ere Gods.
Persoonlijk geloof ik niet dat we zo rigide moeten worden dat we bij elke handeling (bijv.
stofzuigen) of bij elk spreken steeds dergelijke principes bewust voor ogen houden. Zoiets
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 12
56
3:12-17
Doet dan aan...
lijkt me welhaast onmogelijk en geeft onnodig spanningen. Het is meer iets dat gewoon hoort
bij het nieuwe leven dat we ontvangen hebben en als we hier van afwijken dan zal de Heilige
Geest ons trachten te corrigeren.
Een voorbeeld. Je luistert naar muziek en zoiets kan je perfect doen ter ere Gods. Maar geldt
dat voor alle soort muziek? De muziek van voor je bekering was nogal ‘wild’ met veel
sensuele elementen. Kan je daar nu nog naar luisteren ter ere Gods? Het is genade van de
Heilige Geest dat we ons dan wat ‘ongemakkelijk’ gaan voelen. Schuw de begeerten der
jeugd (2 Tim. 2:22).
12.6 Vragen
1. Tijdens een pastoraal gesprek vertelt iemand u dat hij zo weinig zachtmoedig is. Hoe gaat u
hem helpen?
2. Moet je een broeder of zuster altijd vergeven, ook als hij of zij daar niet om vraagt en ook
geen berouw toont?
3. In de gemeente moeten we Rom. 14:19 praktiseren. Kunt u hiervan een voorbeeld geven uit
uw eigen praktijk?
4. Vers 16 spreekt over ‘elkander terechtwijzen’. Waarom vinden we dit zo moeilijk? Moeten
we dit niet aan de oudsten overlaten?
5. Iemand zegt tegen u dat Kol. 3:17 hem ‘overgeestelijk ’overkomt. Wat gaat u hem
antwoorden?
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 12
57
3:18-4:6
De christelijke huisregels
13. De christelijke huisregels 3:18-4:6
13.0 Inleiding
De vertaler van de NBG-vertaling heeft boven dit gedeelte gezet: de christelijke huisregels.
Ging het in de verzen 12 tot en met 17 over het christelijke karakter van de nieuwe mens in
zijn algemeenheid, nu gaat het over doorwerken van dit karakter in huwelijk en gezin, in de
verhouding tussen werkgever en werknemer en het contact met de niet gelovige medeburger.
God wil de zegen brengende invloed van het evangelie door middel van Zijn kinderen
verspreiden over heel de maatschappij. De genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle
mensen (Tit. 2:11). Hij wil u en mij gebruiken in onze alledaagse situaties om de reuk van
Zijn kennis allerwegen te verspreiden (2 Kor. 2:14).
13.1 Huwelijk en gezin
Het is niet toevallig dat Paulus de ‘huisregels’ begint met het huwelijk. Als het met de
huwelijken in de gemeente niet goed gesteld is dan heeft de gemeente een behoorlijk
probleem en iets dergelijks geldt met betrekking tot de huwelijken in de maatschappij. De
uitspraak: ”Het gezin en dus ook huwelijk is de (een) hoeksteen van de samenleving ” wordt
tegenwoordig door velen als ‘achterhaald’ beschouwd maar lijkt, wat mij betreft, bevestigd te
worden door de praktijk. Nu (mei 2012) loopt in Nederland ongeveer één op de drie
huwelijken na verloop van tijd op de klippen en één op de zes kinderen in Nederland maakt
een echtscheiding van de ouders mee. Onder de christenen is het niet veel beter gesteld als het
gaat om echtscheiding (zoals een onderzoek van de Barnagroep in de VS uitwees).
De ontwrichtende invloed van de echtscheiding op de maatschappij als geheel behoeft weinig
betoog. De financiële problematiek en de huisvestingsperikelen naast immateriële noden zoals
het verdriet en de pijn zowel bij de voormalige echtgenoten als bij de kinderen drukken een
stempel op de samenleving als geheel om dan nog maar te zwijgen over de gevolgen op de
lange duur. De tegenstander van God en mensen zal derhalve bij voorkeur zijn giftige pijlen
richten op het ‘instituut’ van huwelijk en gezin
Het is niet de bedoeling om hier een uitgebreide verhandeling te geven over de bijbelse
funderingen van huwelijk en gezin, dit zijn aparte studies. We volgen nu hoofdlijnen die
Paulus hier geeft.
Eerst komt de verhouding tussen de man en vrouw in het huwelijk aan de orde. Duidelijk is
dat de man de leiding in het huwelijk behoort te hebben (dit is helaas ook geen gemeengoed
meer onder christenen). De onderdanigheid van de vrouw is een liefdevolle onderdanigheid en
geen dwangmatige. ‘Gelijk het betaamt in de Here’ wil zeggen dat het in overeenstemming is
met Zijn wil zoals die geopenbaard is in de Schrift (Gen. 3:16, Ef. 5:22-24, 1 Pet. 3:1-6).
Natuurlijk zal de onderdanigheid door veel mannen misbruikt zijn maar dat mag geen
argument zijn om 3:18 niet meer in acht te nemen. De man, van zijn kant, zal liefdevolle
leiding moeten geven en de natuurlijke tendens om te domineren (vaak ook door ruw te zijn)
moeten kruisigen. We zouden vers 18 en 19 kunnen opvatten als de hoofdregels voor het
christelijk huwelijk. Natuurlijk werken ze ook goed in een niet christelijk huwelijk alleen
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 13
58
3:18-4:6
De christelijke huisregels
hebben ze daar geen gezaghebbend karakter. Gezien het hoge percentage echtscheidingen
(rond de 33 %) zou men nog kunnen opmerken dat de hoofdregels voor het huwelijk blijkbaar
niet erg werken. Het probleem ligt echter niet bij de regels, maar bij degenen die ze moeten
toepassen. Hoeveel christelijke echtparen praktiseren de verzen 18 en 19 doelbewust?
De volgende twee verzen hebben betrekking op de relatie tussen ouders en kinderen.
Ongehoorzaamheid aan de ouders is één van de kenmerken van een maatschappij zonder God
(Rom. 1:30) en één van de tekenen van de eindtijd (2Tim. 3:2) [1].
Waarom vindt God het zo belangrijk dat kinderen hun ouders gehoorzamen? Vaders, maar
ook moeders zijn de natuurlijke voorbeelden voor de kinderen waardoor kinderen leren te
functioneren in de hedendaagse maatschappij .Van liefdevol gezag gaat een helende
beschermende werking uit. In een positieve sfeer zullen kinderen zich optimaal kunnen
ontwikkelen. Maar ook in ons land zien we helaas veel voorbeelden van jongeren die thuis
geen (liefdevol) gezag gewend zijn en voor veel problemen zorgen op straat, in het verkeer
en op scholen. Als er in de natuurlijke gezagsrelatie van ouders naar kinderen ‘storingen’
optreden dan zullen deze kinderen later vaak ook op een minder gezonde manier deelnemen
aan het maatschappelijk verkeer. Ook kan een negatief vaderbeeld later ook veel problemen
geven op het gebied van de seksualiteit maar ook op het gebied van het geloof. Hoe moeten ze
God als Vader zien als ze zelf thuis geen ‘echte’ vader hebben gehad?
Vanzelfsprekend legt dit ook een grote verantwoordelijkheid bij de vaders (en ook bij de
moeders). Zij worden opgeroepen hun kinderen niet te prikkelen opdat ze niet moedeloos
worden. Wat wordt hiermee bedoeld? In ieder geval dat de kinderen opgevoed worden in een
positieve atmosfeer waarin kinderen niet ontmoedigd worden of
minderwaardigheidsgevoelens ontwikkelen. We kunnen hier ook denken aan Ef. 6:4:
En gij, vaders, verbittert uw kinderen niet, maar voedt hen op in de tucht en terechtwijzing
des Heren
Een vader kan (helaas) gemakkelijk de levensloop van een kind negatief beïnvloeden door het
herhaald uitspreken van (onbedoelde) vervloekingen als: “Je bent geen knip voor de neus
waard”. Zoiets heeft natuurlijk niets te maken met de tucht en de terechtwijzing des Heren.
13.2 De verhouding tussen werkgever en werknemer
In vers 22 roept Paulus de slaven op om hun aardse meesters in alles gehoorzaam te zijn en
dat ook te doen vanuit de juiste motivatie (geen mensenbehagers, maar in eenvoud van hart in
de vreze van de Heer).
In de tijd van Paulus was slavernij een wettige en sociaal geaccepteerde instelling [2]. Paulus
gaat ook niet in tegen deze instelling als zodanig, evenals de Heer Jezus niet inging tegen de
Romeinse bezetting, maar benadrukt wel de mogelijkheid om in het dienen van hun heren te
laten zien dat ze een Heer in de hemel hebben. Bijzonder is ook dat hen een erfenis in het
vooruitzicht wordt gesteld als ze hun werk doen als voor de Here, immers slaven hadden geen
recht op een erfenis (Rom. 8:17, Gal. 4:7).
Ook hier is wederkerigheid. Van de gelovige heren wordt verwacht dat zij de slaven
rechtvaardig behandelen. Ook zij worden er op gewezen dat ze een hogere Heer in de hemel
hebben die hen kent in al hun doen en laten.
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 13
59
3:18-4:6
De christelijke huisregels
Het vers ervoor heeft m.i. zowel betrekking op de heren alsook op de slaven. Of je nu als heer
onrecht doet of als slaaf, voor God maakt dat geen verschil. Bij Hem is geen aanzien des
persoons.
De vraag is ook wat het betekent dat:
3:24 Want wie onrecht doet, zal zijn onrecht terugontvangen.....
Er staat niet bij hoe dit zal gebeuren en ook niet wanneer. Het is een algemene regel dat een
mens oogt wat hij gezaaid heeft:
Gal. 6:7 Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten
Dit geldt zowel voor de rechtvaardige als de onrechtvaardige:
Spr. 11:31 Zie, aan de rechtvaardige wordt vergolden op aarde, hoeveel te meer aan de
goddeloze en de zondaar!
Een soortgelijke gedachte vinden we in:
Jer. 32:19…… de HERE der heerscharen, groot van raad en machtig van daad, wiens ogen
open zijn over alle wegen der mensenkinderen om aan een ieder te geven naar zijn wegen en
naar de vrucht zijner handelingen;
Als de mensen zich dit laatste goed zouden realiseren dan zou dit hun gedrag en handelingen
zeer ten goede komen. Toch blijven allerlei vragen open. Zo is het bijvoorbeeld direct
duidelijk dat er ook een vergelding is na dit leven, zowel positief als negatief. Maar geldt de
negatieve vergelding ook voor rechtvaardigen, of worden ze eenvoudig ‘gekort’ op hun
beloning? Persoonlijk lijkt mij het laatste omdat rechtvaardigen niet in het oordeel komen
(Joh. 5:24).
Verder kunnen we ons ook afvragen of de Heer voor de rechterstoel van Christus nog
onbeleden zonden ter sprake zal brengen. We moeten echter voorzichtig zijn en niet
dogmatisch worden daar waar de Bijbel lijkt te zwijgen.
We gaan nu meer naar de hedendaagse toepassing. De slavernij is in de ‘beschaafde’ landen
gelukkig afgeschaft maar de geestelijke principes uit 3:22-4:1 zijn ook in onze tijd
onverminderd geldig.
Ons gewone dagelijkse werk beslaat nu eenmaal een groot deel van ons leven en de
verhouding met onze werkgever of werknemer(s) beïnvloedt in belangrijke mate ons
(geestelijk) welzijn. Heel veel arbeidsonvrede komt voort uit verstoorde verhoudingen tussen
werknemers en werkgevers. Juist op het gebied van het dagelijkse werk hebben christenen
veel kans om te laten zien dat zij gemotiveerd worden door hun relatie met God. Ze zullen dat
vooral moeten laten zien door hun werk zo goed mogelijk te doen. Toch moet gezegd worden
dat hierdoor ook weer nieuwe spanningen en controverses kunnen ontstaan. Als er op je werk
dingen gebeuren of handelingen van je verlangd worden die tegen de Bijbel ingaan dan zijn
conflicten onvermijdelijk. Zondige compromissen sluiten is te allen tijde voor christenen
onaanvaardbaar.
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 13
60
3:18-4:6
De christelijke huisregels
3.3 Volhardt in het gebed
Het lijkt aan de ene kant wat merkwaardig dat deze oproep ‘ingedeeld’ is bij de christelijke
huisregels. Aan de andere kant is het ook weer logisch. Als er één gebied is in het geestelijk
leven waar het nieuwe leven in Christus zich bijzonder moet laten zien dan is dat toch wel het
gebied van het gebedsleven. Het gebed zou gewoon standaard moeten horen bij onze
dagelijkse activiteit maar de praktijk is vaak zo anders. Het lijkt erop dat de tegenstander erin
is geslaagd om het gebedsleven van veel christenen tot een bedenkelijk niveau terug te
brengen. Tegelijk moeten we bedenken dat we zelf natuurlijk ook onze keuzes maken en dat
het ons vaak aan geestelijke discipline ontbreekt. En dan geldt wat Jakobus zegt:
Jak.. 4:2 Gij hebt niets, omdat gij niet bidt.
Veel van onze (geestelijke) activiteiten dragen te weinig vrucht omdat ze te weinig actief
ondersteund worden door gebed. Waarom is het vaak zo moeilijk om te volharden in het
gebed? We zouden daar verschillende redenen voor kunnen aangeven:
-
gebrek aan geestelijke discipline
de tegenstander probeert ons gebedsleven maximaal te verzwakken
Gods antwoorden zijn lang niet altijd onmiddellijk
het samen bidden met andere christenen (bidstonden) wordt nogal eens als ‘saai’ ervaren
omdat de verschillende bidders niet echt geleerd hebben om samen te bidden
De Heer Jezus heeft Zijn discipelen willen leren om te volharden in het gebed (Luk. 18:1-8).
Ook heeft Hij in het ‘Onze Vader’ de discipelen gebedsprioriteiten gegeven (Matt. 6:5-15). Je
zou deze kunnen samenvatten als:
Matt. 6:33 Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u
bovendien geschonken worden.
In de tekst staat achter de komma een belangrijke zin:
4:3: Weest daarbij waakzaam en dankt...
De HSV vertaalt met:
4:3: Houd sterk aan in het gebed, en wees daarin waakzaam met dankzegging.
De HSV vertaling zet a.h.w. een punt achter dankt in tegenstelling tot de NBG-vertaling die
na ‘dankt’ meteen verder gaat met ...en bidt tevens voor ons. Dit laatste suggereert een zin als:
....dankt en bidt tevens voor ons
Het lijkt echter juist, zoals de meeste vertalingen ook hebben, om het danken te verbinden met
het waakzaam zijn. Nu blijft de vraag: Wat is waakzaam zijn in verbondenheid met het
volhardend bidden? Deze vraag kunnen we beantwoorden door een aantal teksten te
bestuderen waarin het waken/waakzaam zijn op de één of andere manier voorkomt:
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 13
61
3:18-4:6
De christelijke huisregels
Matt. 26:41 Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het
vlees is zwak.
Mark. 13:35 Waakt dan, want gij weet niet, wanneer de heer des huizes komen zal, laat in de
avond of te middernacht, bij het hanegekraai of des morgens vroeg,
Luk. 21:36 Waakt te allen tijde, biddende, dat gij in staat moogt wezen te ontkomen aan alles
wat geschieden zal, en gesteld te worden voor het aangezicht van de Zoon des mensen.
Joh.. 17:12 Zolang Ik bij hen was, bewaarde Ik hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt,
en Ik heb over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon des verderfs,
opdat de Schrift vervuld werd.
Hand. 20:31 Waakt dan en herinnert u, dat ik drie jaren lang nacht en dag niet heb
opgehouden ieder afzonderlijk onder tranen terecht te wijzen.
1 Kor. 16:13 Blijft waakzaam, staat in het geloof, weest manlijk, weest sterk!
2 Kor. 11:2 Want met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan een man,
om u als een reine maagd voor Christus te stellen.
Ef. 6:18 En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de
Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen;
1 Thess. 5:6 laten wij dan ook niet slapen gelijk de anderen, doch wakker en nuchter zijn.
1 Pet. 5:8 Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een
brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden.
2 Pet. 1:13 Ik acht het mijn plicht, zolang ik in deze tent ben, u door herinnering wakker te
houden,
Opb. 3:2 Wees wakker en versterk het overige, dat dreigde te sterven, want Ik heb geen van
uw werken vol bevonden voor mijn God.
Opb. 16:15 Zie, Ik kom als een dief. Zalig hij, die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij
niet naakt wandele en zijn schaamte niet gezien worde.
Opb. 3:3 Bedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het en bekeer u.
Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten, op welk uur
Ik u zal overvallen.
Al deze teksten hebben gemeenschappelijk dat we geestelijk alert moeten zijn in de meest
ruime zin van het woord. Dus let op:
-
je eigen geestelijke toestand
de geestelijke toestand van andere christenen (Ef. 6:18)
de geestelijke toestand van de gemeente
de gebeurtenissen in verband met de wederkomst
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 13
62
3:18-4:6
De christelijke huisregels
Laat deze punten ook in je gebedsleven terugkomen.
Een voorbeeld uit de Bijbel is de gemeente te Sardes (Opb. 3:1-6). Naar buiten toe hadden ze
een goede naam, maar de Heer Jezus denkt daar anders over. Ze moesten wakker worden en
beseffen wat hun werkelijke toestand was. Velen (maar niet allen!) hadden daar hun klederen
bezoedeld wat waarschijnlijk erop duidt dat ze wereldse invloeden hadden toegelaten en
compromissen hadden gesloten met de zonde. Dat was er ook de oorzaak van dat er veel
halfslachtigheid was in de gemeente, immers zonde neemt de geestelijke honger weg!
Waarom was er een brief van de Heer Jezus nodig voor deze gemeente? Als er voldoende
voorbidders waren geweest, zou het verval dan niet gestuit zijn?
Het danken moet hierbij niet vergeten worden. Onze God komt dankzegging toe voor de vele
zegeningen (waar we te gemakkelijk aan wennen) die Hij geeft . Verder zal dankzegging onze
geestelijke houding positief beïnvloeden. Een christen die veel dankzegging in zijn gebeden
heeft zal niet snel vervallen tot een zure, kritische of klagerige houding. Dankzegging in
verband met waakzaamheid betekent ook dat we God danken voor de antwoorden op het
gebed.
Paulus vraagt ook gebed om een deur te openen voor ons (zijn medewerkers worden er ook
bij betrokken) woord. Dat zou kunnen betekenen dat hij vraagt naar de mogelijkheid voor
woordverkondiging als hij weer vrijkomt, maar het kan net zo goed betekenen dat hij vraagt
naar zo’n mogelijkheid ter plaatse (in de gevangenis). Hoe dan ook, God moet de
mogelijkheid geven. Dan zal Paulus zo kunnen optreden als het behoort (zie ook Ef. 6:19 en
20). Woord verkondigen impliceert geestelijke strijd. Als God de mogelijkheid niet geeft en
de harten van de toehoorders niet opent dan gebeurt er niet veel!
13.4 Gedrag ten opzichte van buitenstaanders
Als laatste van de christelijke huisregels komt het gedrag ten opzichte van de buitenstaanders
ter sprake. Buitenstaanders zijn in dit geval de ongelovigen, dus zij die niet geloven in de God
van Israël en Zijn Zoon Jezus Christus. We hebben daar allemaal mee te maken: op ons werk,
de school, onze buren etc.
Iemand heeft eens gezegd dat de enige Bijbel die uw niet christelijke buurman leest dat bent
u. Hier zit heel veel waars in. In het algemeen weten de ongelovigen weinig van wat en in
Wie we nu geloven en dikwijls hebben ze hier ook een vervormd en negatief beeld van. Dit
laatste vooral onder invloed van de seculiere media. Maar wat ze in ieder geval wel zien (zij
het in een bepaalde mate) is onze handel en wandel en juist daarin ontstaan goede
mogelijkheden (of juist niet) voor een getuigenis. Kunnen we zeggen met Jakobus dat:
Jak. 3:13 Wie is wijs en verstandig onder u? Hij tone uit zijn goede wandel zijn werken met
wijze zachtmoedigheid
Wijsheid hebben we steeds nodig in onze dagelijkse wandel maar wel in het bijzonder in de
omgang met andersdenkenden. Staat er niet geschreven in de Spreuken:
Spr. 11:30 De vrucht des rechtvaardigen is een boom des levens, en wie wijs is, wint harten.
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 13
63
3:18-4:6
De christelijke huisregels
Als wij, door ons wijs gedrag, in zekere zin toegang krijgen tot het hart van de ongelovige dan
zal God daardoor mogelijk het hart van de ander kunnen openen voor het evangelie.
Er wordt ook gesproken over het ten nutte maken van de gelegenheid, maar er staat niet bij
wat voor gelegenheid. Ik neem aan dat hier gewoon bedoeld wordt elke gelegenheid die zich
voordoet om de ongelovige iets te laten zien van de hoop die in ons is (1 Pet. 3:15). Natuurlijk
is ons spreken hierbij heel belangrijk. Een vriendelijk, zachtmoedig en geduldig spreken zal
mogelijk een opstapje zijn tot een dieper gesprek. Ook wordt er van ons verwacht dat we niet
zomaar wat zeggen (zouteloos spreken) maar dat we steeds het juiste antwoord kunnen geven.
Als we vervuld zijn met de Heilige Geest dan zal Hij ons ook daarin bijstaan.
13.5 Vragen
1. De onderdanigheid van de vrouw aan haar man (3:18) is een ‘hot item’. Toch wordt het in
preken zelden aan de orde gesteld. Wat is hiervan, volgens u, de oorzaak? Hoe zou u deze
tekst uitleggen?
2. Wat is er volgens u de oorzaak van dat tegenwoordig veel ouders geen echt gezag meer
over hun kinderen hebben?
3. Uw werkgever geeft geen goede leiding en zijn ondergeschikten besluiten tot een dag van
staking omdat hun stem anders niet wordt gehoord. Mag u als christen hieraan meedoen?
Waarom wel of niet?
4. We moeten ook bij ons bidden ‘waakzaam’ zijn (4:2). Wat wordt hiermee bedoeld?
5. Bidstonden worden doorgaans slecht bezocht. Wat is hiervan, volgens u, de belangrijkste
reden? Wat kunt u daar zelf aan doen?
6. We moeten de ‘gelegenheid ten nutte maken’. Wat denkt u dat hiermee bedoeld wordt?
Kunt u ook voorbeelden geven uit uw eigen praktijk?
Verwijzingen
1 .The New Bible Commentary Revised, Inter Varsity Press, 1970 London, pag. 636
2. Ibid. pag. 637
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 13
64
4:7-18
Laatste instructies en groeten
14. De laatste instructies en groeten 4:7-18
14.0 Inleiding
Aan het einde van deze brief noemt Paulus nog een aantal namen van broeders en zusters die
op de één of andere manier betrokken zijn (of waren) bij zijn bediening. Iets dergelijks zien
we ook bij de brieven: Romeinen, 1Korintiërs, 2Timoteüs, Titus en Filemon. Verder geeft hij
nog een paar instructies aan de gemeente. De verschillende personen komen nu één voor één
aan de orde.
14.1 Tychikus
De eerste broeder die hier genoemd wordt is Tychikus. Hij wordt op vijf plaatsen in het NT
genoemd: Hand. 20:4, Ef. 6:21, 4:7, 2 Tim. 4:12 en Tit. 3:12. Dat Paulus hem hier geliefd en
getrouw noemt (evenals in Ef. 6:21) betekent dat hij voor Paulus meer was dan ‘gewoon’ een
broeder. Hij vergezelde samen met Trofimus Paulus op zijn derde zendingsreis. Hij was een
soort afgezant van Paulus en het lijkt erop dat hij de brieven van Paulus overbracht naar
Efeze, Kolosse en Laodicea.
De Kolossenzen kenden Paulus waarschijnlijk niet persoonlijk en daarom is het bijzonder dat
hij Tychikus, samen met Onesimus, naar hen zond om hen persoonlijk op de hoogte te houden
van hun situatie en hun hart te vertroosten. Het lijkt me dat ze vooral van Paulus gehoord
hadden via Epafras omdat ze van hem ook het evangelie hadden gehoord. Dat Paulus hier
spreekt in de ‘ons-vorm’ duidt erop dat hij ook zijn medegevangene Aristarchus en mogelijk
ook anderen op het oog heeft. Waarom zou Paulus willen dat de gemeente van hun situatie op
de hoogte was? Het lijkt me dat hij van hen gebedssteun verwacht, hoewel hij pas in vers 18
daar direct om vraagt. Verder heeft Paulus hen ook gezonden om hun hart te troosten (8). Hoe
‘dit ‘troosten’ in zijn werk ging staat er niet bij. Mogelijk is het feit dat ze wisten dat Paulus
voor hen streed (2:1) al een hele troost voor hen geweest. Verder is het bijzonder dat Paulus,
die zelf gevangen zit, hoewel innerlijk vrij, anderen kan troosten.
14.2 Onesimus
Het is wel zeer waarschijnlijk dat de Onesimus die hier genoemd wordt dezelfde is als de
Onesimus uit de brief aan Filemon [1]. Hij was ook afkomstig uit Kolosse (9) en reisde met
Tychikus samen naar zijn oude woonplaats. Ook hij wordt aangeduid met ‘getrouw en
geliefd’ maar niet met dienaar of mededienstknecht, zoals Tychikus. Mogelijk heeft dit te
maken met het feit dat Onesimus een weggelopen slaaf was en dan zou de aanduiding
dienstknecht bij hem vervelende associaties oproepen.
14.3 Aristarchus
De naam Aristarchus komen we op vijf plaatsen in het NT tegen (Hand. 19:29, 20:4, 27:2,
Kol. 4:10, Filem. 1:24). Hij was in Efeze gearresteerd (Hand. 19:29), met Paulus naar
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 14
65
4:7-18
Laatste instructies en groeten
Jeruzalem gereisd (Hand. 20:4) en vandaar naar Rome (Hand. 27:2) waar hij nu met Paulus
gevangen zat [2].
Een andere uitleg [3] is dat Aristarchus, evenals Epafras zich vrijwillig bij Paulus hadden
laten opsluiten om hem zo mogelijk in elk opzicht bij te staan. Hetzelfde wordt ook
verondersteld voor de nu volgende Marcus en Justus.
14.4 Marcus
Deze Marcus is inderdaad de schrijver van het tweede evangelie [4] en wordt hier een neef
van Barnabas genoemd. Over hem kreeg Paulus ruzie met Barnabas (Hand. 15:39) omdat
Marcus hen had verlaten in Pamfylië (Hand. 13:13) na de spectaculaire gebeurtenissen te
Pafos. Later heeft er weer een verzoening plaatsgevonden (zie ook 2 Tim. 4:11) en Paulus kan
nu Marcus weer aanbevelen bij de Kolossenzen. We weten niet welke opdracht de gemeente
gekregen heeft m.b.t. Marcus en ook niet wie deze opdracht gegeven heeft. In ieder geval
moeten ze Marcus welkom heten als hij mocht komen.
14.5 Justus
Deze bijnaam werd gegeven om de persoon in kwestie te onderscheiden van degenen die de,
in die tijd gangbare, naam ‘Jezus’ droegen. De enige plaats waar Justus genoemd wordt is hier
in Kol. 4:11. Samen met Aristarchus en Marcus waren ze de enige helpers van Paulus die van
Joodse afkomst waren. Het heeft Paulus veel verdriet gedaan dat zo weinigen van zijn
broeders naar het vlees (Joden) de Heer Jezus leerden kennen (Rom. 9:1). Daarom waren juist
deze drie broeders voor Paulus een grote troost.
14.6 Epafras
Over Epafras is al in het begin iets gezegd (0.2). Epafras wist wat worstelen in het gebed is
ten behoeve van anderen. De gemeente te Kolosse maar ook die te Hiërapolis en te Laodicea
werden bedreigd door dwaalleringen. Epafras worstelde voor de gelovigen aldaar dat ze
geestelijk volwassen zouden worden en dat betekent dat ze inzicht zouden hebben in allerlei
geestelijke zaken zodat ze geen prooi zouden worden van dwaalleraren. Zie ook Rom. 12:2:
Rom. 12:2 En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de
vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede,
welgevallige en volkomene.
14.7 Lucas
Behalve het Lucas-evangelie is ook het boek Handelingen door Lucas geschreven. Uit het
feit dat in het boek Handelingen een aantal keren de ‘wij-vorm’ voorkomt kunnen we
concluderen dat de geneesheer Lucas Paulus nogal eens vergezelde op zijn reizen. Lucas
wordt ook nog genoemd in 2Tim. 4:11 en Filem. 1: 24.
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 14
66
4:7-18
Laatste instructies en groeten
14.8 Demas
Behalve in deze tekst wordt Demas ook genoemd in 2Tim. 4:10 en Filem. 1:24. In de
laatstgenoemde tekst noemt Paulus hem nog mijn medearbeider maar in de andere tekst (later
geschreven) staat dat hij Paulus uit liefde voor de tegenwoordige wereld verlaten heeft.
Helaas, zulke dingen gebeurden toen en nu nog. Van Marcus lezen we nog een herstel maar
van Demas niet (kan ook moeilijk omdat de 2e Timoteüs brief de laatste van Paulus is). We
weten niet of Demas ook de Heer heeft losgelaten. Hij is in ieder geval verkeerde keuzes gaan
maken.
14.9 De broeders te Laodicea en Nymfa
Paulus laat ook de groeten overbrengen aan de broeders Te Laodicea en speciaal ook nog aan
Nymfa met de gemeente bij haar aan huis. Nymfa zou ook Nymfas kunnen zijn en in dat
geval gaat het om een man [5], maar zeker is dat niet. In die tijd was het zeker niet
ongebruikelijk dat gemeentes in woonhuizen van een rijkere zuster samenkwamen [6]. Men
kan zich nog afvragen of de groeten alleen aan broeders werden overgebracht en niet aan
zusters. Het is echter vanuit het Grieks goed verdedigbaar dat net zo goed de zusters zijn
bedoeld [7].
De brief die voor Kolosse bestemd is moet ook te Laodicea worden voorgelezen en de brief
voor Laodicea ook te Kolosse. De brief van Paulus voor Laodicea is verloren gegaan, maar er
zijn aanwijzingen dat het dezelfde brief is als de brief van Paulus aan de Efeziërs [8].
14.10 Archippus
Archippus wordt, behalve in deze tekst, ook nog genoemd in Filem. 1:2. In de laatste tekst,
waaruit blijkt dat de gemeente (of een deel ervan) bij hem thuis kwam, noemt Paulus hem
onze medestrijder. Archippus wordt opgeroepen om de bediening, die hij in de Here aanvaard
heeft, ook te vervullen. We weten niet zeker om welke bediening het gaat en ook niet waarom
hij door Paulus, via de gemeente aangemaand wordt. Het is mogelijk [9] dat Archippus, bij
afwezigheid van Epafras, functioneerde als een soort voorganger voor de gemeentes in de drie
plaatsen in de Lycus vallei (Kolosse, Laodicea en Hiërapolis) en dat hij, omdat hij zich
onervaren achtte, aanmoediging van de gemeente nodig had.
14.11 Een eigenhandige groet
Paulus voegde een eigenhandige groet (Paulus dicteerde meestal zijn brieven aan iemand
anders) toe als reken van echtheid zodat niet een ander onder de naam van Paulus een brief
zou rondzenden. Zo zijn uit de eerste en tweede eeuw verschillende valse brieven bekend
[10].
Dat de oproep om zijn gevangenschap te gedenken (hij vraagt om voorbede) pas aan het eind
van de brief staat onderstreept m.i. de toewijding van Paulus aan het Koninkrijk van God. Hij
laat zijn eigen nood bepaald niet prevaleren.
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 14
67
4:7-18
Laatste instructies en groeten
Paulus eindigt de brief zoals hij de brief (praktisch) begon: met het uitspreken van genade.
Zonder de genade van God wordt er niets wezenlijks bereikt.
14.12 Vragen
1. Archippus had aanmoediging nodig om zijn bediening, die hij in de Here aanvaard had, ook
daadwerkelijk te vervullen (4:17). Stel dat er in uw gemeente een jonge voorganger of oudste
komt die zich onervaren acht. Hoe zou u persoonlijk hem kunnen bemoedigen?
2. Demas (4:14) zou later het werk verlaten uit liefde voor de tegenwoordige wereld (2 Tim.
4:10). Oordeelt Paulus hier niet (Matt. 7:1)?
3. Epafras (4:12) worstelde in de gebeden voor de Kolossenzen. Zijn er in uw gemeente ook
gebedsworstelaars? Bent u er zelf één of zou u het willen worden? Zeg in uw eigen woorden
waarvoor Epafras worstelde.
4. Paulus vermeldt van drie mannen dat ze hem tot troost zijn geweest. Welke drie mannen
zijn dit en waarom wordt bij hen juist vermeld dat ze Paulus tot troost zijn geweest? Kent
uzelf ook medegelovigen die u tot bijzondere troost zijn geweest? Kunt u uitleggen waarom?
5. In 4:18 vraagt Paulus aan de Kolossenzen om zijn gevangenschap te gedenken. Wat zou u
voor Paulus gebeden hebben?
Verwijzingen
1. Studiebijbel Nieuwe Testament, Digitale Editie 2005
2. Ibid
3. Baker New Testament Commentary: Collosians and Philemon, Col. 4:10, Libronix Digitaal
Bibliotheeksysteem
4. Ibid
5. Studiebijbel Nieuwe Testament, Digitale Editie 2005
6. Ibid.
7. Baker New Testament Commentary: Collosians and Philemon, Col. 4:15, Libronix Digitaal
Bibliotheeksysteem
8. Studiebijbel Nieuwe Testament, Digitale Editie 2005
9. Baker New Testament Commentary: Collosians and Philemon, Col. 4:17, Libroni x Digitaal
Bibliotheeksysteem
10,. Studiebijbel Nieuwe Testament, Digitale Editie 2005
Brief aan de Kolossenzen
hoofdstuk 14
68
Hoofdstuk 15
Samenvatting van de brief
15. Samenvatting van de brief
Waarom deze brief?
De jonge gemeente te Kolosse wordt bedreigd door dwaalleringen. Paulus, die deze
gemeente niet gesticht heeft, hoort hiervan en reageert hierop door de gemeente vanuit de
gevangenis te Rome een brief te schrijven.
Hoe gaat Paulus het geestelijk verval van de gemeente tegen?
- Hij bidt en dankt voor hen
- Hij worstelt voor hen in het gebed
- Hij laat hen zijn bewogenheid zien
- Hij laat hen de superioriteit van Christus zien over alle overheid en macht
- Hij wijst hen op de verschillende dwalingen
- Hij moedigt hen aan het nieuwe leven voluit te leven en onderwijst
hen daartoe de verschillende aspecten:
1:3-14
1:29-2:1
1:24, 2:1
1:15-20
2:16-23
1. Wat God gedaan heeft
- met Christus gestorven en opgewekt
- machten en overheden ontwapend
2:9-14
2:15
2. Wat van ons verwacht wordt
negatief:
- doodt de leden die op aarde zijn
- doe weg dit alles....
3:5-7
3:8
positief
- zoekt de dingen die boven zijn
- doet dan aan....
3:1
3:12-17
3. Laat dit nieuwe leven doorwerken in
- huwelijk en gezin
- situatie werkgever en werknemer
- het gebedsleven
- houding ten opzichte van buitenstaanders
3:18-21
3:22-4:1
4:2-4
4:5,6
belang van relaties
groeten en laatste instructies
Brief aan de Kolossenzen
4:7-18
69