Voorstel (pdf, 94 kB) - Waterschap Rijn en IJssel

VOORSTEL AAN HET ALGEMEEN BESTUUR
Aandachtsveldhouder drs. H.Th.M. Pieper
Vergadering
Agendapunt
Onderwerp
: 6 mei 2014
: 3.
Bijlagen
: 1. Overzichtstabel
2. Planning WBP-proces
3. KRW-agenda Rijn-Oost
2016-2021
4. Bestuurlijke
samenvatting
5. Overzicht gebiedsgesprekken
: Actualisering beleid
waterkwaliteit voor
planperiode 2016-2021
Informatie bij
Telefoon
E-mail
: ing. A.H.C. te Pas
manager Waterbeleid
: (0314) 369 730
: [email protected]
Advies
1. In te stemmen met de volgende actualisering van het waterkwaliteitsbeleid voor de
planperiode 2016-2021, op grond van de Kaderrichtlijn Water:
a. aanpassing van type, status en begrenzing van enkele waterlichamen;
b. aanpassing van ecologische doelstelling (GEP) voor enkele waterlichamen;
c. actualisatie van herinrichtingsmaatregelen voor enkele waterlichamen;
d. actualisatie van normen voor nutriënten.
2. Kennis te nemen van het tijdpad volgens welke dit geactualiseerde beleid wordt doorgevoerd
in het nieuwe Waterbeheerplan 2016-2021.
3. Kennis te nemen van de Rijn-Oost brede onderbouwing van actualisaties van waterkwaliteitsopgaven, zoals opgenomen in de afstemmingsnota ‘KRW Agenda Rijn-Oost 2016-2021’.
Inleiding
In 2014 moeten alle waterbeheerders hun beleid dat gebaseerd is op de Europese Kaderrichtlijn
Water (KRW) uitwerken voor de planperiode 2016-2021. In feite gaat het om een actualisatie
van het waterkwaliteitsbeleid voor zover dat betrekking heeft op de (verbetering van) de
ecologische en chemische kwaliteit van grond- en oppervlaktewater, voor een nieuwe
planperiode. Deze actualisatie wordt nu bestuurlijk voorgelegd, zodat onze opgaven later dit jaar
op landelijk niveau in het Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta opgenomen kunnen worden. Ook
wordt deze actualisatie onderdeel van ons nieuwe Waterbeheerplan, dat later dit jaar in ontwerp
wordt vastgesteld. De actualisatie betreft niet alleen het doortrekken van bestaand beleid en
ambities naar een nieuwe planperiode, maar biedt ook de kans om de toepassing van de KRW
in meer technische zin op onderdelen te verbeteren. Formeel zullen de doelen door de
provincies worden vastgelegd.
Eerder genomen besluiten
Het college van dijkgraaf en heemraden heeft in de vergadering van 8 augustus 2013 de
mededeling over het verloop van de gebiedsprocessen KRW in Rijn-Oost en de planning van
gebiedsprocessen middels het projectplan Rijn-Oost, in ons eigen beheergebied, voor
kennisgeving aangenomen.
Onderbouwing
1.1. De voorgestelde actualisatie houdt vast aan de huidige ambitie maar verbetert de
toepassing van de KRW in ons beheergebied en biedt een concretisering voor de nieuwe
planperiode 2016-2021.
In de vorige planperiode hebben we in ons gebied 35 waterlichamen onderscheiden, waarvoor
op grond van de KRW-methodiek een status, type, grens, ecologisch doel (GEP) en eventueel
maatregelen zijn vastgesteld (WBP 2010-2015).
Deze uitwerking is onderdeel van ons waterkwaliteitsbeleid, dat als doel heeft dat het
oppervlaktewater in 2015 voldoet aan de gewenste chemische en ecologische toestand, met
uitstelmogelijkheid tot 2021 of tot 2027 (zie huidige WBP). Dit beleid per waterlichaam is
opgenomen in een overzichtstabel (zie bijlage 1).
Voor alle waterlichamen is ten behoeve van de komende planperiode het beleid opnieuw
beoordeeld. Uitgangspunt daarbij was dat huidige ambitieniveaus gelijk blijven. Maar op basis
van onderzoek (monitoring van waterkwaliteit en onderzoek naar effecten van maatregelen) en
kennisuitwisseling (landelijk en Rijn-Oost) komen we toch tot enkele verbetervoorstellen.
De waterlichamen waarvoor we aanpassingen voorstellen zijn in de nu volgende tabel
weergegeven. De voorstellen worden onder de tabel toegelicht:
Tabel: Overzicht voorgestelde wijzigingen
Waterlichaam
Baakse beek
Barchemse Veengoot
Berkel
Bielheimerbeek vanaf Miste
Bolksbeek
Boven Slinge (tot Miste)
Buurserbeek, voor
H’bergerweg
Dommerbeek
Dortherbeek
Dortherbeek-Oost
Grenskanaal
Groenlose Slinge
Grote Beek
Grote Waterleiding
Keizersbeek
Oude IJssel
Oude Rijn
Ratumse beek-Willinkbeek
Schipbeek
Veengoot
Waalse water
Zuidelijk Afwateringskanaal
Status en
typering
X
Begrenzing
Doel
Maatregelen
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Status en typering
Voor zes waterlichamen stellen we voor het type en daarmee ook de status te wijzigen. Het type
verandert voor deze waterlichamen van R- naar M-type (van een stromend naar een stilstaand
type). De status wordt gewijzigd van ‘sterk veranderd’ in ‘kunstmatig’.
Pagina:
2 van 9
Het gaat om de volgende waterlichamen:
Barchemse Veengoot
Dortherbeek
Dortherbeek-Oost
Grote Waterleiding
Veengoot
Zuidelijk Afwateringskanaal
Verantwoording van de aanpassing in typetoekenning:
De keuze voor het watertype wordt volgens de systematiek van de Kaderrichtlijn Water
gebaseerd op de historische ontstaansgeschiedenis en de kenmerken van het waterlichaam.
Een groot deel van de watergangen in ons beheergebied zijn in de eerste stroomgebiedbeheerplannen als een sterk veranderde r5 getypeerd, dat wil zeggen een sterk veranderde
langzaam stromende middenloop/benedenloop op zand.
Deze typering betekent dat ervan uit wordt gegaan dat er van oorsprong een beek was, die ten
behoeve van de omliggende gebiedsfuncties sterk veranderd is ten opzichte van de originele
situatie van de beek (nu genormaliseerd, gekanaliseerd, gestuwd).
Deze typering als r5 brengt volgens de systematiek van de Kaderrichtlijn ook met zich mee, dat
nagegaan moet worden in welke mate de watergang hersteld kan worden als langzaam
stromende middenloop/benedenloop.
In de praktijk is het zo dat een deel van de waterlichamen die in ons beheergebied als r5 zijn
getypeerd, in hun historische geschiedenis nooit helemaal als een langzaam stromende
middenloop/benedenloop hebben gefunctioneerd. Soms zijn kleine beekjes die oorspronkelijk
aanwezig waren, kilometerslang kunstmatig verlengd, om ook de bovenstroomse gebieden beter
te ontwateren. Deze watergangen zijn dus eigenlijk deels sterk veranderd ten opzichte van de
originele situatie en deels kunstmatig ontstaan. De KRW systematiek van watertypering is
feitelijk een versimpeling van de variatie in ontstaansgeschiedenis en kenmerken van een
watergang.
De keuze voor een passend type voor zo’n watergang is daarom sowieso nogal arbitrair, gelet
op ontstaansgeschiedenis en kenmerken. Uit monitoringsgegevens van deze watergangen blijkt
inmiddels dat deze ecologisch soms meer functioneren als een sloot (m1 type) dan als een
middenloop/benedenloop op zand (r5).
Wanneer nagedacht wordt over zinvolle toekomstperspectieven voor deze watergangen, dan
past soms ook eerder een sloottype dan een middenloop/ benedenloop voor deze watergangen,
zeker wanneer het oorspronkelijke type maar beperkt als een r5 functioneerde.
In deze ontwikkeling stellen we voor om voor de 6 waterlichamen waarvan nu al duidelijk is
dat ze, gelet op hun ontstaansgeschiedenis, hun ecologisch functioneren en hun toekomstperspectieven, beter als een m1 getypeerd kunnen worden dan als een r5. Afhankelijk van de
landelijke ontwikkelingen de komende jaren in de KRW watertypologie, zullen in de toekomst
mogelijk nog meer waterlichamen aan een passender type toebedeeld worden. De werkgroep
ecologie Rijn Oost heeft aangegeven dat in de bestaande KRW-typologie typen missen.
Begrenzing
Wat betreft de begrenzing van een waterlichaam stellen we voor de Baakse Beek te splitsen in
twee waterlichamen met verschillende doelstellingen: 1) een Baakse Beek-bovenloop met een
ambitieniveau laag en 2) een Baakse Beek-benedenloop met een ambitieniveau midden.
Pagina:
3 van 9
De reden voor de splitsing is dat uit onze GGOR-studie voor het stroomgebied Baakse BeekVeengoot (ambtelijk afgerond in 2012) blijkt dat deze watergang feitelijk uit twee verschillend
functionerende beeksystemen bestaat. Het bovenstroomse deel, tussen Lichtenvoorde en
Ruurlo, is een zeer traag stromende en vaak stagnante beek, die gegraven is om het
moerasgebied ten oosten van Ruurlo droog te leggen. Op historische kaarten (beschikbaar
vanaf ca. 1800) is nooit een beekloop zichtbaar, hooguit rechte ontginningssloten. In de huidige
situatie is sprake van een intensief landbouwgebied dat de mogelijkheden voor natuurherstel
sterk beperkt. Bovendien is er nauwelijks sprake van kwelstromen die de beek jaarrond voeden.
Het benedenstroomse deel, tussen Ruurlo en de IJssel, stroomt voor een belangrijk deel door
de landgoederenzone. Planologisch is hier veel meer mogelijk, bijvoorbeeld door de functie van
het gebied als (natte) natuur en de functie ecologische verbindingszone (onderdeel Gelders
Natuurnetwerk [GNN]).
Bovendien wijzen historische kaarten ook op een andere voorgeschiedenis als het
bovenstroomse traject. Al vroeg in de 19e eeuw waren meanderende trajecten aanwezig. Zie
hiervoor ook het rapport Landgoederenzone Baakse Beek; Ontwerpstudie waterbeheer,
Cultuurhistorie als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkeling (Vista Landscape and Urban
design, 2006).
Verder is de landschappelijke constellatie hier anders. Benedenstrooms loopt de Baakse Beek
door een kleinschalig landschap met zandkopjes en laagtes met uittredende kwel. De voeding is
hier dus sterker dan bovenstrooms van Ruurlo, al is deze ook hier ontoereikend om jaarrond
afvoer te genereren (Jansen et al. 2013).
In de door het algemeen bestuur vastgestelde Gebiedsrapportages (dec. 2008) werd nog
verwacht dat de meeste hydromorfologische ingrepen omkeerbaar/mitigeerbaar waren (hoog
ambitieniveau). Hierdoor was vooralsnog de verwachting dat de Goede Ecologische Potentieel
(GEP) gehaald kon worden. Omdat nu blijkt dat het in beide trajecten onmogelijk is om, met de
huidige functies en maatschappelijk aanvaardbare kosten, jaarrond afvoer te krijgen, is het doel
van een permanent stromende laaglandbeek niet haalbaar. Daarom stellen we voor het
ecologische doel (GEP) voor beide beekdelen te verlagen, al handhaven we, vanwege de
hogere potenties, een hoger doel voor het benedenstroomse deel van de Baakse Beek.
Gevolg van deze aanpassingen is dat een aantal beoogde maatregelen om de beek langer
watervoerend te houden, zoals vernatting in het bovenstroomse deel van het stroomgebied van
de Baakse beek komen te vervallen. In het benedenstroomse deel blijft dit nog steeds een groot
knelpunt.
De watervoerendheid kan voor een deel verbeterd worden door de afvoer naar de Veengoot te
verminderen. In het bovenstroomse deel van de Baakse Beek worden verder de stuwen niet
meer passeerbaar gemaakt en komen beekherstelmaatregelen te vervallen. Eén vispassage, in
het bovenstroomse deel van de Baakse Beek, die het benedenstroomse deel met het bovenstroomse deel verbindt blijft wel gehandhaafd. Daarnaast blijven ook de maatregelen die voor de
bovenlopen (Visserijbeek, Lievelderbeek en Weijenborgerbeek) met SED-functie bedoeld waren
staan. Deze technische aanpassingen hebben geen effect op de nader in te vullen
doelstellingen voor het gebied Aaltens Goor. Bovengenoemde is afgestemd met de
‘uitvoeringsprojecten Baakse Beek Veengoot tot eind 2015’.
Doelen
Doelen voor ecologie zijn in ons beleid bepaald door de functie van een watergang, waaronder
ecologische verbindingszone (EVZ), watergangen met een specifiek ecologische doelstelling
(SED) en watergangen van het hoogste ecologische niveau (HEN). Deze inhoudelijke doelen
zijn in de KRW-methodiek vertaald naar het Gewenste Ecologisch Potentieel (GEP), bestaande
uit 3 waarden (voor vis, macrofauna en macrofyten) op een schaal van 0 tot 1.
Pagina:
4 van 9
Op grond van een typewijziging, zal het ecologische doel (GEP) op grond van de KRWmethodiek ook veranderen.
Zoals hierboven (bij begrenzing) genoemd wordt voorgesteld ook voor beide trajecten van de
Baakse Beek het GEP te verlagen. Verder zijn er twee andere waterlichamen waarvoor uit de
huidige monitoringsgegevens (zie ook Waterrapport 2008-2011, pagina 48-49 en kaart 5.8) blijkt
dat het ecologisch potentieel destijds te hoog is ingeschat. Dit is het gevolg van de toen
beperkte monitoringsgegevens en ervaring met de KRW-systematiek. Ondanks het
ambitieniveau laag van deze waterlichamen is de huidige ecologisch waarde en potentieel nog
lager dan eerder werd aangenomen. Op grond van deze verbeterde inzichten stellen we voor
het GEP aan te passen. Dit betreft:
• Bolksbeek
Steenbestorting in de Bolksbeek leidt ertoe dat de ecologische doelen voor vegetatie niet
gehaald worden en ook niet verwacht kan worden dat deze zonder maatregelen gehaald gaan
worden. Formeel gezien bestaat er dus een probleem met de Bolksbeek: de landelijk
voorgeschreven GEP van 0.60 wordt hier niet gehaald. Om hieraan wel te gaan voldoen zal de
steenstort voor een belangrijk deel moeten worden verwijderd. Dit kan niet omdat de oevers en
kades als gevolg van grote stroomsnelheden ondermijnd zullen worden. De Bolksbeek is
namelijk een afvoerkanaal van de Berkel dat in geval van hoge afvoeren veel water in korte tijd
naar het Twente-kanaal afleid. Bovendien zal de ecologische winst beperkt zijn. Daarom stellen
wij voor het GEP voor de waterflora hier aan te passen.
• Dommerbeek
In het verleden stroomde in natte perioden en hoge rivierstanden kwelwater vanuit de IJssel in
de Dommerbeek, waarbij de monding van de Dommerbeek een uiterwaardenlandschap vormde
met overstromingen. Bij lage rivierstanden valt de beek grotendeels droog. Inmiddels is het
gebied ingericht ten behoeve van de huidige functies van het gebied. Omdat volgens de
systematiek van de KRW te verantwoorden is dat het uiterwaardenlandschap onomkeerbaar is
vervangen door een waterbeheer dat beter op de huidige functies van het gebied zijn
afgestemd, kan gesteld worden dat de huidig bereikte situatie feitelijk het GEP is. Er zijn immers
geen maatregelen mogelijk ter verbetering van deze oorspronkelijke beek, zonder significante
schade aan de huidige functies in het gebied te veroorzaken. Daarom wordt voorgesteld van de
huidige situatie het GEP te maken.
Maatregelen
Wat voor de doelen geldt, is ook van toepassing op de maatregelen: we bouwen voort op het
maatregelpakket dat in het huidige waterbeheerplan is opgenomen. Voor 17 waterlichamen
waren en worden geen maatregelen met oog op de waterkwaliteit gepland. Reden hiervoor is
dat het ambitieniveau voor deze waterlichamen laag is en/of dat de huidige waterkwaliteit aan de
normen voldoet of naar verwachting in de nabije toekomst gaat voldoen.
Voor de overige 18 waterlichamen is de aard en omvang van het (type) maatregelen gewijzigd.
In totaal is de omvang van de beekherstel opgave 2016-2027 uit het huidige WBP (578 ha,
of ca. 206 km) gewijzigd in 34 km voor de periode 2016-2021, en 41 km voor de periode 20222027.
Pagina:
5 van 9
Ook het aantal vispassages is gewijzigd van 60 (2016-2027) naar 24 in de komende planperiode
(2016-2021) en 15 in de laatste planperiode (2022-2027). Een groot aantal is al in de eerste
planperiode gerealiseerd.
Bovendien gelden de volgende redenen:
- Sommige maatregelen die oorspronkelijk in de tweede planperiode geprogrammeerd waren
zijn al gerealiseerd.
- We houden rekening met de nieuwe inzichten in effecten van maatregelen en met de
gewijzigde maatlatten voor de ecologische doelen. Nieuwe inzichten hebben beperkte
gevolgen voor het KRW maatregelenpakket.
- Zo zullen ook maatregelen buiten de oppervlaktewaterlichamen worden uitgevoerd (bijv.
voor HEN en SED-beken). Deze benadering is gebaseerd op de gedachte dat maatregelen
buiten waterlichamen ook bijdragen aan het bereiken van doelen in de waterlichamen.
- Raakvlakken met andere onderwerpen (ZON, GNN, etc.) zijn hierin meegenomen.
- Aanvullend zijn voor een aantal waterlichamen op het Oost-nederlands plateau (Keizerbeek
en Boven Slinge) waterkwantiteitsmaatregelen toegevoegd.
- Ten slotte zijn er voor een aantal waterlichamen (Groenlose slinge, Ratumse beekWillinkbeek, Grote beek en Grote waterleiding) in plaats van beekherstelmaatregelen (totaal
40 km), onderzoeksmaatregelen toegevoegd. Op dit moment weten we niet zeker of hier
herinrichtingmaatregelen noodzakelijk zijn. Deze onderzoeken kunnen nog maatregelen voor
de laatste planperiode opleveren. Financieel betekent dit dat voor deze waterlichamen
voorlopig nog geen maatregelen zijn gepland en begroot. Naar aanleiding van de
onderzoeken kunnen alsnog maatregelen geprogrammeerd worden. Dit zal dan aan het
bestuur voorgelegd worden.
De maatregelen zijn vervolgens toegedeeld aan de planperiodes 2016-2021 en 2022-2027. Op
basis van huidige randvoorwaarden (Ambitiediscussie en Perspectievennota) wordt bij deze een
integraal maatregelenpakket voor de komende 2 planperiodes voorgelegd.
Chemische normen
Ook wat de chemische toestand betreft bouwen we voort op het bestaande ambitieniveau en
beleid. Voor de chemische normen wordt onderscheid gemaakt in drie groepen:
1. Prioritaire stoffen: De normen voor de lijst van prioritaire stoffen zijn op Europees niveau
bepaald. In de Nederlandse wetgeving zijn deze vastgelegd in het Besluit Kwaliteitseisen en
Monitoring Water (BKMW). Naast deze lijst met wettelijke geldende normen is er een
‘schaduwlijst’ van normen voor stoffen die nog niet in regelgeving zijn vastgelegd, waaronder
normen voor medicijnen. Aanvullend op de landelijke normen doet het waterschap
onderzoek naar het voorkomen van ‘nieuwe stoffen’, waaronder medicijnen. Dit gebeurt door
alle waterschappen in Rijn-Oost. De resultaten van de monitoringsinspanningen worden
onderling gedeeld, o.a. in de Rijn-Oost werkgroep Monitoring.
2. Overige verontreinigende stoffen: De normen voor deze stoffen zijn op landelijk niveau
vastgesteld, en opgenomen in het BKMW.
3. Biologie ondersteunende stoffen: De normen voor deze stoffen (stikstof, fosfaat, zuurstof)
zijn gebaseerd op de ‘Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen’. Ten opzichte
van de vorige planperiode worden de normen voor stikstof en fosfaat aangescherpt. De
normen uit de vorige planperiode gelden (golden) voor al het oppervlaktewater. Uiteraard zal
dit leiden tot een ander toestandsbeeld t.a.v. deze stoffen. In het geval dat voor een waterlichaam de GEP-waarden worden gehaald, of overal groen scoren is het al of niet behalen
van een norm voor een biologie ondersteunende stof van ondergeschikt belang. Met andere
woorden, als het ecologische niveau in een beek hoog genoeg is maar de gemeten waardes
voor bijv. stikstof te hoog, is conform de KRW methodiek, het doel toch bereikt. Er zijn dan
geen aanvullende maatregelen meer nodig om de nutriëntennormen te halen.
Pagina:
6 van 9
De normen voor deze stoffen veranderen niet voor M-typen. Daar waar R-typen worden
veranderd in M-typen wordt de norm voor fosfaat en voor stikstof iets soepeler.
Voor R5 typen veranderen de normen voor nutriënten als volgt:
Tabel: Oude en nieuwe normen voor nutriënten in stromende wateren (R5
Kwaliteitsklasse
indeling
goed
matig
ontoereikend
slecht
Stikstof mg/l oud
≤ 4
≤ 8
≤ 12
> 12
Fosfaat mg/l oud
≤ 0,14
≤ 0,19
≤ 0,42
> 0,42
N mg/l - nieuw
P mg/l - nieuw
≤ 2,3
≤ 4,6
≤ 6,9
> 6,9
≤ 0,11
≤ 0,22
≤ 0,33
0,33
Als de concentraties van stikstof en fosfaat respectievelijk onder 2,3 en 0,11 mg/l komen
scoort het waterlichaam goed.
2.1 Het tijdpad voor het opstellen van het nieuwe Waterbeheerplan is de centrale route voor het
actualiseren van diverse beleidsonderdelen, waaronder de actualisatie van het waterkwaliteitsbeleid.
De actualisatie van het waterkwaliteitsbeleid wordt nu bestuurlijk voorgelegd, om tijdig onze
input te kunnen leveren voor:
- gesprekken met stakeholders en partners in ons gebied, in 2014,
- overleg met de medeoverheden in de KRW-samenwerkingskolom Rijn-Oost, en
- het nieuwe Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta van het Ministerie van I&M.
Het tijdpad voor het opstellen van het waterbeheerplan is landelijk, zoals in de Waterwet
vastgelegd, voor alle waterbeheerders gekoppeld aan het tijdpad voor de KRW. Dit betekent dat
zowel het Rijk, Rijkswaterstaat, provincies als de waterschappen vanaf 22 december 2014 hun
KRW-plannen, al dan niet als onderdeel van het bredere waterbeheerplan, ter inzage leggen en
in het najaar van 2015 definitief vaststellen (zie bijlage 2 en het procesvoorstel WBP dat
11 februari 2013 in de vergadering van uw college is behandeld).
Voorafgaand aan deze formele planning zullen de waterbeheerders in Rijn-Oost op 25 april a.s.
de door hen beoogde wijzigingen in het Regionaal Bestuurlijk Overleg (RBO) afstemmen. In dit
overleg zitten waterschappen, provincies, Rijkwaterstaat en het Ministerie, op Rijn-Oost niveau.
Het gaat nadrukkelijk om afstemming, omdat iedere overheid zijn eigen bevoegdheid en
verantwoordelijkheid heeft in het KRW-proces.
Naast regionale afstemming vindt ook afstemming met onze Duitse partners. Zowel in Rijn-oost
verband als individueel zijn diverse gesprekken geweest over elkaars plannen.
De waterschappen zijn eindverantwoordelijk voor de status, type, begrenzing en (fasering van)
maatregelen; de provincies voor de ecologische doelen. Het Ministerie toetst of de door de
waterbeheerders beoogde wijzigingen passen binnen de KRW-methodiek en goed aansluiten op
de aanbevelingen en verbetersuggesties die de Europese Commissie afgelopen zomer op de
eerste Stroomgebiedbeheerplannen heeft gegeven.
De waterbeheerders kunnen dus zélf de toepassing van de KRW in hun gebied aanpassen c.q.
verbeteren, maar wel binnen de landelijke kaders. De Europese Commissie toetst na 2016 of de
nieuwe generatie Stroomgebiedbeheerplannen voldoende duidelijk en onderbouwd is.
Pagina:
7 van 9
2.2 De voorgestelde wijzigingen worden op meerdere momenten aan het algemeen bestuur
voorgelegd.
De behandeling door het algemeen bestuur van dit voorstel wordt voorgesteld op 6 mei 2014.
Daaraan voorafgaand is dit onderwerp aan de orde geweest tijdens de informatiebijeenkomst
(31 maart 2014) en de vergadering van de bestuurlijke adviescommissie Watersystemen en
veiligheid (15 april 2014). Ook wordt een bestuurlijke gebiedsconsultatie georganiseerd, om
gemeenten (wethouders) en andere stakeholders/belanghebbenden in ons gebied bij de
aanpassingen in ons beleid te betrekken. Voor die bijeenkomst stellen wij voor ook de leden van
het algemeen bestuur uit te nodigen.
3.1 De nota KRW-Agenda Rijn-Oost is het resultaat van de regionale samenwerking bij de
KRW-planvorming.
De genoemde nota (zie bijlage 3 en 4) bevat een overzicht en onderbouwing van alle
voorgestelde wijzigingen in het beleid voor grond- en oppervlaktewater van de 6 waterschappen,
3 provincies en Rijkswaterstaat in Rijn-Oost (dat sinds afgelopen zomer ook bestaat uit het
voormalige Rijn-Midden). Behalve een overzicht en onderbouwing heeft het proces om tot deze
nota te komen geleid tot onderlinge afstemming van inzichten, en uitwisseling van kennis en
ervaring met de toepassing van de KRW en de uitvoering van beekherstelprojecten.
De Rijn-Oost nota wordt in april aangeboden aan het ministerie van I&M, die deze als
bouwsteen gebruikt voor het Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta 2016-2021.
Kosten
De verdeling van investeringen in het watersysteem over de verschillende wateropgaven is in
de Perspectievennota 2014-2017 vastgesteld. In deze raming is vanaf 2016 rekening gehouden
met de bezuinigingsopgave uit 2011-2012, en met de uitkomsten van de ambitiediscussie uit
2013. Dit heeft geleid tot onderstaande raming, o.a. voor de kosten voor het deelprogramma
KRW/EVZ:
Netto bedragen * € mln.
Investeringsraming volgens PPN
2014
2015
2016
2017
totaal
KRW / EVZ
5,5
2,5
1,0
1,3
10,3
Bestaand systeem op orde
2,2
1,8
1,8
1,8
7,6
NBW / WB21
0,4
1,0
0,8
1,0
3,2
GGOR en antiverdroging
0,3
0,8
0,8
0,8
2,7
Stimulering gemeenten
0,5
0,3
0,5
0,2
1,5
Waterkwaliteitsspoor
0,1
0,1
0,1
0,1
0,4
Vervangingen
Totaal
1,0
10,0
1,0
7,5
1,0
6,0
1,0
6,2
4,0
29,7
De kosten van de hiervoor beschreven beleidsactualisatie passen, onder voorbehoud dat de
provincies cofinancieren (bijdragen in dezelfde orde van grootte die we de afgelopen jaren
hebben gekregen), binnen deze raming. In de perspectievennota zijn de huidige
(begroting)kaders uitgangspunt bij de realisatie van opgaven.
Kanttekeningen
Wij denken met de hiervoor beschreven toelichting de door ons gewenste wijzigingen in de
toepassing van de KRW voldoende inhoudelijk te hebben gemotiveerd, richting de provincies en
het Rijk. In Rijn-Oost verband overheerst bij de provincies de mening dat wijzigingen van het
GEP voor de planperiode 2016-2021 niet noodzakelijk zijn, en dat het beter is om nog zes jaar
te monitoren alvorens tot een GEP-wijziging over te gaan. Hierover is de discussie tussen
waterschappen en de provincies dus nog gaande.
Pagina:
8 van 9
Juridische consequentie
De voorgestelde wijzigingen passen binnen de landelijke afspraken die zijn vastgelegd in de
Waterwet en gemaakt ter uitvoering van de KRW en de ruimte die er, ook conform de tekst van
de KRW, is om gewenste wijzigingen door te voeren (bron: ‘Werkprogramma SGBP 2015,
Ministerie I&M, september 2012, pag.23).
Communicatie
De beoogde wijzigingen worden in de komende periode besproken met onze gebiedspartners,
waaronder de medeoverheden en Duitse partners. Als dit leidt tot suggesties voor aanpassingen
dan wordt dit in het ontwerp Waterbeheerplan voorgelegd.
Planning/routing voorstel
Algemeen bestuur (besluit)
Bestuurlijke informatiebijeenkomst beheergebied
6 mei 2014
april/mei 2014
Pagina:
9 van 9