Tijd van Pruiken en Revoluties (PDF document 453 kB)

Fivelsgoud 2
Achtergrondteksten voor docenten bij:
TIJDVAK 7 - De Tijd van Pruiken en Revoluties (1700-1800)
(Oorspronkelijke tekst: Jouke Nijman. Bewerking: Merel Thomése. Redactie: Anja Reenders)
Eindredactie, structuur en validatie: Eelco Bruinsma
Projectleiding: Eelco Bruinsma
Fivelsgoud 2 wordt mogelijk gemaakt door financiële steun
van het programma Cultuureducatie Met Kwaliteit (Groningen)
2014
INHOUDSOPGAVE
1 Inleiding
1.1 Patriotten tegen Oranjegezinden
1.2 Revoluties in Groningen
1.3 Bataafse Republiek
1.4 Armoede in Groningen
2 Standenmaatschappij
2.1 Ommelander vergadering
2.2 Patriotten in Groningen
3 Revolutie 1748
4 Revolutie 1787
4.1 Onrust
4.2 Appingedam verdeeld
4.3 Patriotten in het nauw
4.4 Hulp van buitenaf
4.5 Patriotten zijn de baas
4.6 De redding van Oranje
5 Franse tijd 1795
5.1 Door de Fransen bevrijd
5.2 De Fransen in de stad Groningen
5.3 Feest in Fivelingo
5.4 Een vreedzame revolutie
5.5 Oranjegezinden
5.6 Oproerkraaiers in Groningen
5.7 Wat verandert er?
5.8 Bataafse Republiek
5.9 Einde van de borgen
5.10 Einde van de Franse Tijd
6 Jurken en pruiken
6.1 Haar van iemand anders
6.2 Make-up
6.3 Hoepelrokken
7 Werk
8 School
8.1 Werken en leren
8.2 Schooltijden
8.3 Wat leren de kinderen?
8.4 Wie de ongeluksvogel krijgt…
9 De kerstvloed van 1717
9.1 Slachtoffers
9.2 Reddingsplan
9.3 Plunderaars
9.4 Herstel
9.5 Overlevering
1 Inleiding
1.1 Patriotten tegen Oranjegezinden
Overal in de republiek zijn spanningen. Vooral de gewone burgers zijn ontevreden. Ze willen meer
macht. Ze noemen zich patriotten. Hun naam is afgeleid van het Latijnse woord patria. Dat betekent vaderland. Patriotten zijn burgers, die van het vaderland houden en veel willen veranderen. De
patriotten zijn niet voor de stadhouder, zij zijn niet voor de regenten. Zij zijn voor het vaderland!
Daarmee bedoelen de patriotten dat alleen zij weten wat goed voor het vaderland is.
Maar wat willen ze dan? De patriotten willen veel zaken veranderen. Ze zijn het niet eens met de
manier, waarop de macht is verdeeld. Ze willen een democratie en zijn daarom tegen macht van de
jonkers én de stadhouder. In de jaren tachtig van de 18de eeuw staan overal in de republiek Oranjegezinden tegenover patriotten. De aanhangers van de stadhouder zijn meestal arm. Van de rijke
jonkers moeten ze niets hebben. De Oranjeklanten, zoals ze ook wel genoemd worden, denken dat
alleen een machtige stadhouder hen kan helpen. Daarom willen ze dat de stadhouder zijn macht
behoudt.
Patriotten en Oranjegezinden zijn het dus niet met elkaar eens… Daarom gaan ze nogal eens met
elkaar op de vuist! Overal in de republiek komt dat steeds vaker voor. De ruzies lopen zo uit de
hand dat in de republiek wel een burgeroorlog moet losbreken. Ook in Groningen loopt het conflict
hoog op.
1.2 Revoluties in Groningen
In het Oldambt zijn de boeren tegen de stad Groningen en tegen de regenten. Een conflict over de
belastingheffing leidt in 1747 tot een heuse rebellie. De boeren eisen meer invloed op het bestuur
van de provincie. Oranjegezinden, aanhangers van de stadhouder, hebben in 1787 weer ruzie met de
patriotten. In Groningen raken beide groepen verschillende keren slaags. In Appingedam loopt het
uit de hand. Daar raken de patriotten in gevecht met de Oranjegezinden. De patriotten krijgen een
pak slaag, maar als ze hulp krijgen van hun vrienden uit de omgeving, moeten de Oranjegezinden
het opgeven.
Vanaf dat moment zijn de patriotten overal de baas in Appingedam, evenals in de stad Groningen.
Maar lang zullen ze niet genieten van hun overwinning. De Oranjegezinden worden gered door de
Pruisen en nu grijpen zij de macht. Maar in 1795 krijgen de patriotten opnieuw de kans. Dan komen
de Fransen in ons land. Hun ideeën lijken veel op die van de patriotten. Een paar jaar eerder, in
1789, is ook daar een revolutie uitgebroken.
1.3 Bataafse Republiek
Net als in Frankrijk wordt het bestuur grondig veranderd. Het komt in het volgende tijdvak in handen van de gewone burgers. De republiek krijgt nu ook een nieuwe naam. Voortaan heet ons land de
Bataafse Republiek, zo genoemd naar de Bataven.
1.4 Armoede in Groningen
De bevolking van het gewest Groningen lijdt in dit tijdvak aanzienlijk armoede. De gevolgen
worden nog verergerd doordat zich een aantal natuurrampen voordoen. Veepestepidemieën (tot
twee keer toe) en de kerstvloed van 1717 treffen de agrarische bevolking zwaar, vooral in Fivelingo, liggend achter kwetsbare zeedijken. De veepest houdt meer dan 1 jaar aan, maar er glooit weer
licht aan het eind van de economische tunnel. Rond 1750 gaan de landbouwprijzen weer stijgen en
blijven dat doen gedurende een lange reeks van jaren.
2 Standenmaatschappij
In onze tijd is iedereen voor de wet gelijk. Dat betekent dat een rijke man of vrouw niet meer
rechten heeft dan iemand, die arm is. En ook vrouwen en mannen zijn voor de wet gelijk. Maar in
het begin van de tijd van pruiken en revoluties is dat anders geregeld. Er bestaat dan een standenmaatschappij. Daarin heeft de eerste stand de meeste rechten.
De borgheren behoren tot de eerste stand. Zij hebben meer rechten dan anderen en hebben bovendien de macht in handen. Op de tweede plaats komen de rijke boeren en burgers. Zij zitten in de
Ommelander vergadering en stadsbesturen. En daaronder komt het gewone volk. De arbeiders, de
kleine boeren, de ambachtslieden en als laatste de arme lui. Tot welke stand zou jij behoren in die
tijd?
2.1 Ommelander vergadering
De jonkers zijn de baas in de provincie. Ze komen bij elkaar in de Ommelander vergadering, een
soort parlement. Daar bespraken ze met elkaar wat er moet gebeuren en hoe het gewest Groningen
bestuurd moest worden. Er zitten ook boeren in de Ommelander vergadering. Maar die hebben niet
veel te vertellen. Als er in de vergadering gestemd moet worden, stemmen ze wat de jonkers willen.
Maar op den duur willen de boeren meer macht. Ze zijn ontevreden. Precies hetzelfde gebeurt in
Appingedam. Daar willen de burgers ook meer macht.
2.2 Patriotten in Groningen
In de patriottentijd houden dominees zich ook met politiek bezig. Een van de bekendste dominees
uit die tijd is Gerrit Jacob Bacot. Hij is predikant te Eenrum, een dorp niet ver van Lopppersum. Hij
is een fanatiek aanhanger van de patriotse ideeën. Hij wil dat de burgers meer macht krijgen. Meer
democratie zeggen wij. In zijn dorp richt hij een exercitiegenootschap op en zelf wordt hij commandant.
Ook in Middelstum woont een patriotse dominee. Hij heet Bernardus Wilhelmus Hoffmann. Middelstum was eind 18de eeuw het toneel van politieke tegenstellingen. Met name door de invloed van
de verlichte predikant Hoffmann krijgen de democratisch idealen van de patriotten in Middelstum
veel aanhang.
3 Revolutie 1748
Het begint in 1748. Overal in de republiek is het dan onrustig. Ook in Groningen komt het tot
een oproer. Het begint in het Oldambt. Honderden boeren komen bijeen in Appingedam. Daarna
marcheren ze bewapend met stokken naar de stad Groningen. De regenten en jonkers schrikken zich
rot. De boeren eisen meer invloed op het bestuur van de provincie. In de stad Groningen worden
regenten zoals burgemeester Geertsema overmeesterd door het volk. Door het slappe gedrag van
stadhouders als Willem IV en Willem V komt er echter niet direct een echte omwenteling. De rust
keert terug als wordt beloofd dat er een nieuwe grondwet komt. Tot 1785 blijft het rustig.
4 Revolutie 1787
4.1 Onrust
Rond 1780 beginnen de burgers te mopperen en te klagen. Om zich te verdedigen tegen het leger
van de stadhouder, richten de patriotten rond 1785 in het hele land kleine legertjes op. Exercitiegenootschappen worden ze genoemd, naar het woord exerceren. Dat betekent oefenen met wapen en
marcheren. Ook in Fivelingo worden van die kleine legertjes opgericht. Als de patriotten aan het exerceren zijn, worden ze vaak uitgelachen door Oranjegezinden. Maar soms blijft het niet bij lachen.
Dan wordt het knokken. Dat gebeurt overal in de republiek.
4.2 Appingedam verdeeld
Ook in Appingedam kunnen beide groepen elkaar niet luchten of zien. Voortdurende bedreigen ze
elkaar. Daarom hebben de patriotten hier ook een eigen legertje opgericht. Zo’n tachtig man telt het
legertje. Een of twee maal in de week oefenen ze fanatiek met hun geweren. De geweren hebben
ze van het stadsbestuur gekregen om zich te kunnen verdedigen tegen de Oranjegezinden. Zo zijn
ze goed voorbereid op de knokpartijen met de Oranjeklanten. Maar ook de Oranjegezinden hebben
wapens. Dat kan niet goed aflopen…
De Oranjeklanten vinden de exercities belachelijk. Soldaatje spelen, meer is het niet, vinden ze. De
Oranjeklanten, meestal wat ruw volk, schelden de marcherende patriotten uit als ze voorbijkomen
met hun geweren. ‘Helden op sokken’, wordt er geroepen. Als de patriotten weer eens aan het oefenen zijn, gooit een kwajongen met een kluit aarde naar de ’soldaatjes’. De jongen krijgt een schop
en dan slaat de vlam in de pan.
4.3 Patriotten in het nauw
Appingedam verandert in een slagveld. Groepen gaan elkaar te lijf. Er wordt geschopt, geslagen en
… geschoten. De patriotten worden in het nauw gedreven en zijn erg bang. Ze trekken zich terug in
hun clubgebouw, een herberg, waar ze vaak samen komen. Eenmaal binnen worden ze overmoedig
en beginnen ze weer liederen te zingen. Opnieuw breken er vechtpartijen uit.
4.4 Hulp van buitenaf
De partij van de stadhouder krijgt hulp van de koning van Pruisen. De koning van Pruisen stuurt
een groot leger van 20.000 soldaten naar de republiek. Dat is niet zo vreemd, want de stadhouder is getrouwd met de zus van de deze koning. De patriotten zien al snel in dat ze met hun kleine
legertjes niets kunnen beginnen tegen het machtige leger uit Pruisen. In alle gewesten trekken de
patriotten zich gauw terug.
Ook vanuit Groningen komt hulp. Koeriers te paard gaan vliegensvlug naar de omliggende dorpen,
waar patriotten wonen. Met kleine legertjes trekken de patriotten vanuit Baflo, Eenrum, Middelstum,Uithuizen, ’t Zandt, Zandeweer en Appingedam binnen. Uit de stad Groningen komen ze met
700 man en een paar kanonnen. Tegen zo’n overmacht zijn de Oranjegezinden natuurlijk niet opgewassen.
4.5 Patriotten zijn de baas
De patriotten zijn nu de baas in Appingedam. En dat laten ze merken ook. De Oranjegezinden
worden mishandeld en getreiterd. Bovendien moeten ze op eigen kosten de patriotten uit de omstreken onderdak geven en eten en drinken. Je begrijpt dat daar misbruik van wordt gemaakt.
De patriotten laten zich vorstelijk bedienen! Ze laten zich worst, spek, brood en natuurlijk drank in
grote hoeveelheden voorzetten. Ook moeten de Oranjegezinden ’s avonds een kaars voor hun raam
zetten. Dat is niet alleen een vernedering, maar de patriotten weten dan ook precies weten waar de
Oranje-aanhangers wonen. Om de Oranjeklanten extra bang te maken, plaatsen ze aan het begin van
de Wijkstraat een kanon. Het grootste deel van de bevolking van Appingedam maakt bange dagen
door.
4.6 De redding van Oranje
Maar ondertussen is er een groot leger de republiek binnengevallen. Het leger komt uit Pruisen en is
gestuurd door Frederik, koning van Pruisen èn broer van de vrouw van de stadhouder. Frederik wil
zijn zus helpen en dat lukt. De patriotten worden bang en velen vluchten naar het buitenland. Ook
de patriotten in Appingedam zien in dat het verstandig is om zich koest te houden. Ze trekken zich
terug. De oude burgemeesters nemen hun plaats weer in.
De Oranjegezinden zijn woest op de patriotten en willen wraak. Overal in de republiek krijgen de
patriotten het nu zwaar te verduren. Hun huizen worden vernield en ze worden mishandeld. Ook
moeten ze hun mooie banen opgeven. Zo mogen de patriotse burgemeesters van Appingedam niet
meer in hun ambt terugkeren. Veel patriotten zien het hier niet meer zitten en vluchten naar Frankrijk. Daar zijn ze welkom. Daar is het de gewone burgers immers wel gelukt om aan de macht te
komen.
5 Franse tijd 1795
In februari in het jaar1795 valt een groot leger uit Frankrijk de republiek binnen. Het leger komt
hier om de boel grondig te veranderen. De stadhouder moet weg. De regenten moeten uit de regering. En de jonkers moeten hun mooie baantjes afstaan. Zijn dat niet de ideeën van de patriotten?
Maar wie moeten er dan de provincie besturen? De burgers natuurlijk! Net als in Frankrijk! Daar is
in 1789 een revolutie geweest. En daar doen ze nu alles anders. Daar hebben de burgers de macht in
handen!
5.1 Door de Fransen bevrijd
Al heel lang vinden de inwoners van Groningen dat de stadhouder en de regenten te veel macht
hebben. Daarom worden de Franse soldaten door de meeste Groningers gezien als bevrijders. Met
de komst van de Fransen verandert er veel. Net als in Frankrijk wordt het bestuur grondig veranderd. Het komt in handen van de gewone burgers. De mensen zijn zo blij, dat ze overal in het land
vrijheidsbomen planten.
5.2 De Fransen in de stad Groningen
In de stad Groningen wordt de komst van de Fransen met een groot feest op de Grote Markt
gevierd. Uit het bos is een grote den gehaald. Op 14 februari 1795 wordt de boom in optocht met
muziek en gezang naar de Grote Markt gedragen. De boom is versierd met vlaggen en linten en
wordt bewaakt door een erewacht. De klokken luiden en het geschut knalt. Ruiters houden het volk
op afstand. Dan wordt de boom plechtig geplant. De mensen roepen “Houzee”! Hoeden worden op
geweren gestoken en meisjes dansen met soldaten. De oude Oranjegezinde burgemeesters hebben
ontslag genomen. In hun plaats komen gewone burgers, overtuigt de patriotten.
5.3 Feest in Fivelingo
In veel andere plaatsen in de provincie gaat het ook ongeveer zo. De Fransen worden als bevrijders
onthaald en dansen met de bevolking rond de vrijheidsboom. Niet veel later gebeurt in Appingedam
hetzelfde. Ook daar treden de Oranjegezinde burgemeesters af. Ze worden vervangen door patriotse
burgers. Bijzonder is dat iedereen zich heel netjes gedraagt. Er valt geen onvertogen woord, want
niemand heeft zin in rellen, zoals in 1787. In Delfzijl wordt de boom geplant door jonge mannen.
Er zijn veel toeschouwers op de been. Mannen met geweren, vrouwen in witte jurken en Franse
soldaten. Uit de ramen steken vlaggen. Vijf dagen later wordt in Farmsum ook een vrijheidsboom
opgericht. En ook in Loppersum.
5.4 Een vreedzame revolutie
Bijzonder is dat in Nederland de revolutie heel vreedzaam verloopt. Er wordt geen bloed vergoten,
zoals in Frankrijk. Daar worden duizenden tegenstanders van de revolutie onthoofd. Hier mogen de
borgheren rustig op hun borgen blijven wonen. Wel verliezen ze hun macht, de mooie en goedbetaalde baantjes en hun voorrechten. Ze mogen de provincie niet meer regeren.
Niet zij, maar de burgers komen nu in het bestuur van de provincie. De jonkers mogen wel rustig op
hun borgen blijven wonen. De stadhouder is ondertussen naar Engeland gevlucht. Hij weet immers
wat er in Frankrijk met de koning is gebeurd: die is op het schavot zijn hoofd kwijtgeraakt! Net als
duizenden tegenstanders van de revolutie is hij onthoofd!
5.5 Oranjegezinden
De Fransen worden door de patriotten als bevrijders binnengehaald. Nu is er vrijheid en is iedereen
gelijk. Je zou denken, dat iedereen blij is met de Franse bevrijders. Toch zijn er nog veel mensen
Oranjegezind. In oude archiefstukken kunnen we lezen dat er nogal wat aanhangers van de stadhouder zijn gearresteerd. De Oranjegezinden doen van alles wat streng verboden is. Ze kunnen hun
mond niet kunnen houden. Ze roepen “Oranje boven”, zingen Oranjeliedjes, roepen, dat de stadhouder weer snel terug zal keren of erger, ze vernielen de vrijheidsboom.
5.6 Oproerkraaiers in Groningen
Geert Geerts is een Oranjegezinde. Hij woont met zijn vrouw en vier kinderen in Emden. Af en
toe gaat hij met de veerboot naar Delfzijl om op de markt kaas en haring te kopen. Zo ook op 18
juli 1795. Het is slecht weer en Geert wordt ziek. In Delfzijl gaat hij naar de herberg om wat bij
te komen. Hij drinkt net wat te veel en wordt dronken. Dan wordt hij overmoedig. Hij roept dat
er gauw een groot leger uit Pruisen zal komen. Hij durft er wel een fles om te verwedden. Iemand
vertelt het door aan de Fransen en Geert wordt onmiddellijk gearresteerd en naar de stad Groningen
overgebracht. Daar wordt hij gevangen gezet. De rechter veroordeelt Geert tot verbanning. Hij moet
de provincie onmiddellijk verlaten en mag drie jaar niet meer terugkomen. Doet hij dat toch, dan
wordt hij opgepakt en in de gevangenis gesmeten.
Een andere Oranjeklant heet Pieter Jans. Hij is molenaar in Grootegast. Ook hij heeft zich niet aan
de strenge regels gehouden en moet voor straf een half uur aan de kaak staan. Boven zijn hoofd
hangt een bordje met de tekst ‘onrustoker’. Wat hij heeft misdaan, weten we niet, maar vermoedelijk heeft hij iets te vaak ‘Oranje boven’ geroepen.
5.7 Wat verandert er?
Met de komst van de Fransen verandert er veel. Veel Franse ideeën worden overgenomen. Vrijheid,
gelijkheid en broederschap, noemen de Fransen dat! Zo moeten de jonkers hun oude voorrechten afstaan. Zij mogen niet langer de provincie regeren. Niet zij, maar de burgers komen nu in het bestuur
van de provincie. Ook mogen de jonkers niet meer dominees, schoolmeesters en rechters benoemen.
Ook dat gebeurt voortaan door de burgers. Ze komen dan bij elkaar in de kerk en stemmen dan wie
er bijvoorbeeld de nieuwe dominee mag worden.
5.8 Bataafse Republiek
De republiek krijgt nu ook een nieuwe naam. Voortaan heet ons land de Bataafse Republiek, zo
genoemd naar de Bataven. Dat was het volk, dat in de tijd van Grieken en Romeinen in de Betuwe
heeft gewoond. In 1795 denkt men dat deze Bataven onze voorouders waren en dat ze vrijheid leefden. Vandaar deze nieuwe naam.
5.9 Einde van de borgen
Omstreeks het midden van de 17de eeuw telt Groningen vele borgen. Bijna iedere dorp heeft zijn
eigen borg. Sommige dorpen hebben meerdere borgen. Bij een dorp als Middelstum staan er zelfs
drie.
Als de Fransen in ons land komen, komt er plotseling een eind aan de macht van de jonkers. Maar
eigenlijk gaat het al veel langer niet goed met de borgheren. De inkomsten uit hun landerijen zijn
op het laatst van de 18de eeuw niet hoog genoeg om de dure borgen te onderhouden. Ten einde raad
laten veel jonkers hun borgen maar slopen. Van de 110 borgen, die er rond 1650 staan, zijn er in de
18de eeuw nog maar 65 over. In 1795 zijn het er nog maar veertig. En zijn er niet meer dan zestien. Soms wordt er zoveel afgebroken, dat er van het oorspronkelijke gebouw niet veel over blijft.
De poortgebouwen worden afgebroken, de ophaalbruggen en afsluithekken worden weggehaald,
de grachten worden dichtgegooid, ramen worden vergroot. Wat overblijft, is een luxe landhuis. De
kanonnen blijven vaak nog wel staan. De stenen van de oude steenhuizen worden gebruikt om de
zeedijken mee te verzwaren.
Wat na de sloop overblijft, is een lege plek, met een half dichtgegroeide gracht. Soms is op die
plaats een boerderij gebouwd, waarin nog wel eens resten zichtbaar zijn van de oude borg. Een
voorbeeld is de boerderij Omtedaburgh uit 1851 in ’t Zandt. Deze boerderij ligt op de plaats van de
vroegere Omtadaborg. Het borgterrein met grachten is nog intact. In de kelders onder het voorhuis
zijn nog muurresten te zien van de oude borg. Of er staat nog een inrijhek, een gedenksteen, wapenschilden torsende leeuwtjes of is een andere herinnering overgebleven. Meubilair, portretten,
porselein, zilverwerk en andere overblijfsel van de eens zo rijke interieurs zijn her en der verspreid
in particulier bezit of kan men er nog wat van bezichtigen in musea.
Van alle borgen die er ooit waren, zijn er maar vier over, die er nog uitzien als een echte borg: Menkemaborg in Uithuizen, Fraeylemaborg in Slochteren, Verhildersum bij Leens, Nienoord bij Leek.
Bij de laatste is de borg helemaal verbouwd tot 19de eeuws landhuis.
5.10 Einde van de Franse Tijd
De Fransen blijven bijna 20 jaar in Nederland. In 1813, als Frankrijk eindelijk door haar vijanden
wordt verslagen, moeten de Franse soldaten terugkeren naar hun eigen land. We zijn dan inmiddels
aangeland in de tijd van burgers en stoommachines.
6 Jurken en pruiken
In het begin van dit tijdvak zie je overal borgen op het Groningse platteland. De borgbewoners zijn
rijk. Dat kun je aan hun kleren zien. De borgheer draagt een lange versierde jas. Zijn vrouw draagt
een prachtige wijde jurk, gemaakt van dure stof. Maar het meest opvallend zijn de pruiken, die de
borgheer en zijn vrouw op hun hoofd dragen. Wat moet dat wel niet kosten?
6.1 Haar van iemand anders
In de 18de eeuw vallen de pruiken het meest op aan het uiterlijk van iemand. Deze eeuw wordt
daarom wel de pruikentijd genoemd. Iedereen wil er in die tijd bij lopen volgens de Franse mode.
Toch kunnen maar heel weinig mensen dat betalen. Pruiken zijn erg duur, omdat ze gemaakt worden
van mensenhaar. Dat haar wordt gekocht van arme vrouwen. Door hun haar te verkopen, kunnen
ze een centje bijverdienen. Alleen rijke mensen kunnen daarom een pruik aanschaffen. Mensen met
een smalle beurs kopen een pruik van paardenhaar. Voordeel van zo’n pruik is dat bij een regenbui
de krullen blijven zitten.
Mannen, die een pruik dragen, scheren meestal hun hoofd kaal of laten hun haar kort knippen. Dan
kan de pruik er gemakkelijk overheen. Gewone mensen dragen geen pruik. Dat is veel te lastig
onder het werk. Stel je voor: een bakker met een pruik op. Of een timmerman. Of een molenaar. De
pruik zou alleen maar vies worden of afwaaien. Maar wat doen de gewone mensen dan? Ze laten
gewoon hun haar langer groeien.
De pruik moet iedere dag gepoederd worden. Het poederen doet men meestal in een apart pruikenkamertje, want het aanbrengen van de poeder stuift ontzettend. Mevrouw en meneer houden tijdens
het poederen dan ook een grote zak voor het gezicht om geen poeder op hun huid te krijgen. Op
herenportretten uit de 18de eeuw zie je op de schouders vaak wat witte poeder. Bij officiële gelegenheden draagt men een witte pruik. Pas later gaat men de pruik de kleur geven van het eigen haar.
’s Nachts gaat de pruik af. Dan staat hij op een pruikenbol, eenvoudig van hout of sierlijk van Delfts
blauw porselein.
De pruiken van de dames zijn enorme gevaartes. Vooral bij feestelijke gelegenheden worden de
pruiken opgetuigd en versierd met kunstbloemen, medaillons en andere versieringen. De kapsels
zijn soms zo hoog, dat de dames niet in de buurt van een kroonluchter durven te komen. Want stel je
voor, de pruik kan wel in brand vliegen.
Het haar wordt op zijn plaats gehouden met behulp van vet en haarspelden. Geen wonder dat vrouwen vaak last van hoofdpijn krijgen. Kappers zijn erg duur in die tijd. Men wil de kaspels dan ook
zo lang mogelijk in model houden. Je begrijpt dat dit ideaal is voor vlooien en luizen… Bovendien
is de pruik slecht voor het eigen haar, omdat het haar helemaal wordt afgesloten. Veel heren, maar
ook dames, worden dan ook al vroeg kaal.
6.2 Make-up
De rijke mensen zijn erg druk bezig met hun uiterlijk. De lippen en wangen werden rood gemaakt
en er werden kleine zwarte vlekjes op de huid in de vorm van rondjes, sterretjes of hartjes getekend.
Van afstand lijken het net moedervlekjes. Ook de ogen en wenkbrauwen worden bijgeschilderd.
Maar als je goed kijkt, zie je dat ze zich niet goed verzorgen. Tanden worden bijvoorbeeld nooit
gepoetst. Door de slechte verzorging van het gebit heeft men vaak aan slechte adem. Dat alles wordt
dan weer verdoezeld met reuk-en mondwatertjes.
In de zon komen de rijke mensen liever niet. Want een zongebruinde huid is niet in de mode. Juist
een witte huid wordt in dit tijdvak heel mooi gevonden. Zowel bij mannen als bij vrouwen. De
dames, maar vaak ook de heren, gebruiken make-up om de huid wit te maken, vooral met witte
poeder en rouge.
Een bleek gezicht is een teken dat iemand niet vaak buiten komt, dus geen zware arbeid hoeft te
verrichten. Iemand met een wit gezicht moet daarom wel van goede komaf zijn. Een bruine huid
vindt men ordinair. Dat is alleen voor werklieden, arbeidersschippers, boeren en anderen, die
buitenwerk doen.
Wassen doet men zich niet zoveel in die tijd. Zware make-up moet het vuil verbergen. En veel parfum moet de vieze luchtjes verdrijven. De make-up loopt bij warmte, tranen of verkoudheid uit naar
alle kanten. De make-up veroorzaakt heel vaal irritaties en huidaandoeningen.
6.3 Hoepelrokken
In de 18de eeuw is de mode gericht op pronken. Dat wil zeggen: zoveel mogelijk opvallen. De
pruik is wel het meest opvallende aan iemands uiterlijk. Maar ook de kleding is bedoeld om mee
te pronken. De vormen zijn dan ook erg overdreven. Het ideaalbeeld van de vrouwen is lang maar
vooral slank te zijn.
Om zo er zo slank mogelijk uit te zien dragen vrouwen een korset. Het korset is een bovenstuk dat
de vrouwen strak om zich heen binden. De taille is heel strak ingesnoerd en wordt daarom ook wel
een wespentaille genoemd. Het korset wordt versierd met kant en strikken.
De rokken zijn heel erg wijd. Om de rokken zo wijd mogelijk uit te doen staan zitten er metalen of
rieten hoepels onder. De hoepelrok is niet prettig om te dragen. Bovendien kun je met zo’n rok niet
zitten. Daarom trekken de vrouwen de hoepelrokken vaak alleen bij officiële gelegenheden aan.
Onder de rokken dragen de vrouwen vaak een heuppanier. Dit zijn kunstmatige heupen om de eigen
heupen extra breed te laten lijken. Dit hoort ook bij het schoonheidsideaal. De rokken worden daardoor zo breed, dat in huizen, waar veel ontvangsten plaats vinden, de deuren naar de salons moeten
worden verbreed.
7 Werk
In een stad als Appingedam wonen op het laatst van de 18de eeuw ongeveer 1500 mensen. De
meest succesvolle kostwinners verdienen hun geld in de handel. Met de verkoop van graan, hout,
zilver of stoffen verdienen ze goed. Ze hebben zich verenigd in het koopliedengilde. Een gilde is
een belangenorganisatie van personen met hetzelfde beroep. De gilden hebben vanaf de middeleeuwen tot het eind van de 18e eeuw bestaan. In een gilde wordt kennis en ervaring uitgewisseld.
Nieuwe gildeleden worden opgeleid in “het vak”. Uit deze welgestelde groep komen de bestuurders
voort. Zij zitten in het stadsbestuur en de kerkenraad.
Voor het dagelijkse leven zijn er de kleine middenstanders. Winkelier, herbergiers, schoenlappers,
kleermakers of timmerlieden zorgen voor de dingen, die nodig zijn voor het dagelijks bestaan.
Maar arme mensen kennen Appingedam ook. Ze moeten met ongeregelde handel aan de kost zien
te komen. Onder hen zijn veel joden. Als markramer lopen ze stad en platteland af. Wie niet in staat
om zelf een inkomen te verdienen kan bij de kerk aankloppen voor ondersteuning. Op het platteland
verdienen de meeste mensen hun geld in de landbouw. Op de boerderij als boer, knecht of landarbeider. Maar ook in de kleine plattelandsdorpen zijn kleine winkeliers en ambachtslieden nodig.
Bakkers, slagers molenaars, maar ook timmerlieden, die karren, wielen, kozijnen en deuren maken.
Wie geen boerderij heeft, bezit meestal wel een stukje grond om groenten te verbouwen. Meestal
wordt er nog wat kleinvee bij gehouden. Een paar schapen en een varken. Zo scharrelt ieder zijn
kostje bij elkaar.
8 School
De meester zit op een verhoging. Dan kan hij iedereen goed zien. Op de lessenaar ligt de Bijbel en
een psalmboek. En een stelletje ganzenpennen en inkt om mee te schrijven. Verder staan er een paar
tafels met zitbanken. Daar zitten de kinderen aan te schrijven. Een enkele leerling kan rekenen. Dan
zijn er nog wat lage zitbankjes. Daar kunnen de kinderen lezen. En de allerkleinsten zitten gewoon
op de grond.
In de winter zit de klas meestal vol met kinderen. Dan is het lekker warm. Maar de leerlingen moeten wel zelf turf of brandhout meenemen. Er is niet altijd een ‘gemak’, een plaats om naar de wc te
gaan. Je begrijpt dat het niet altijd even fris ruikt in zo’n school.
8.1 Werken en leren
Waarom zou je leren rekenen, denken de ouders in de 18de eeuw. Dat heb je niet nodig als je gaat
werken. Kinderen leren een vak vaak bij een leermeester. Veel jongens gaan in de leer bij een
timmerman, een bakker, een kuiper of een meubelmaker. Maar heel vaak leren ze niets. Dan doen
ze alleen maar zwaar werk. Sjouwen, langs de deuren venten, in het veen helpen. Elk dorp heeft
zijn eigen school. Dit is in de meeste dorpen het huis van de meester. Meestal staat dit huis naast de
kerk, omdat de meester ook als koster in de kerk werkt. Spelen doen de kinderen op het kerkhof.
8.2 Schooltijden
In de 18de eeuw bepaalt de meester of de kinderen ‘s morgens van acht tot elf uur naar school gaan
of van negen tot twaalf. ‘s Middags gaat de school om één uur open en om drie uur weer dicht.
8.3 Wat leren de kinderen?
Het belangrijkste lesboek is de Bijbel. De school moet de kinderen opvoeden tot goede christenen.
Daarom is het leren lezen erg belangrijk. Want dan kun je de Bijbel lezen. Daarin staan de tien
geboden. Dat zijn regels, waarmee je een goed leven moet leiden. Je leert dat je niet mag stelen, liegen, vloeken en doden. En dat je je vader en moeder moet eren. Aan de muur hangt een ABCbord.
De meester zegt de letters voor. De kinderen schreeuwen het na. Het schrijfonderwijs staat op de
tweede plaats. Rekenen vindt men niet zo belangrijk.
8.4 Wie de ongeluksvogel krijgt…
De klassen zijn vaak heel groot, soms zitten er wel 70 kinderen samen in een klas. Je moet dus niet
denken dat het stil is in zo’n school. Er is veel lawaai. Want de kinderen lezen hardop. Het wordt
dan al gauw een janboel. Lastige kinderen worden daarom hard aangepakt. Om de orde te herstellen
gebruikt de meester de ‘ongeluksvogel’. Dat is een lappen vogel. Die gooit hij dan naar een ondeugende leerling of een leerling, die herrie schopt. De leerling moet de vogel terugbrengen en krijgt
dan straf. Met de handplak krijgt hij dan een paar fikse klappen. Ook wie bij het overhoren zijn les
niet goed geleerd heeft kan een paar tikken met de plak krijgen. Een strenge schoolmeester heeft de
kinderen goed ‘onder de plak’. Een domoor krijgt een bordje omgehangen. Daarop staat: ‘Ik ben
een ezel’. Of hij krijgt ezelsoren op. Dan kan iedereen zien, hoe dom hij is. Soms worden de leerlingen zo hard gestraft, dat ze niet meer naar school durven. Toch worden de strenge straffen heel
gewoon gevonden in die tijd.
9 De kerstvloed van 1717
In de Kerstnacht van 1717 breekt er een hevige noordwesterstorm los. Het kustgebied van de
Republiek, Duitsland en Scandinavië wordt overspoeld door een enorme watervloed. Het is op
dat moment de ergste watersnoodramp sinds vier eeuwen en de laatste grote overstroming in het
noorden van Nederland. Er komen in totaal 1000 mensen om het leven. Het water stroomt Amsterdam en Haarlem binnen evenals in de gebieden rond Dokkum en Stavoren. Ook grote delen van
Noord-Holland komen onder water te staan, maar ook gebieden bij Zwolle en Kampen. In Vlieland
stroomt de zee over de duinen waardoor het dorp West-Vlieland bijna geheel verloren gaat. In Groningen staat het water op het platteland een paar meter hoog en zelfs in de stad Groningen, dat hoog
op de Hondsrug ligt, kan men de voeten niet droog houden.
9.1 Slachtoffers
In de provincie Groningen worden dorpen die direct achter de zeedijk liggen bijna volledig weggevaagd. In Uithuizermeeden vallen 208 doden, in Leens 182, in Pieterburen 172 en in Kloosterburen 178. In totaal maakt de overstroming in Groningen ruim 2200 dodelijke slachtoffers. Daarnaast
verdrinken 11.457 koeien, 3.071 paarden, 1.272 varkens en 20.999 schapen, alles met elkaar ruim
37000 stuks vee. Verder worden 1455 huizen vernield of ernstig beschadigd.
9.2 Reddingsplan
Op de middag van de overstroming komt het provinciaal bestuur van Groningen in de stad bijeen en
geeft opdracht een reddingsoperatie te starten. Schepen worden gevorderd en geladen met voedsel
en drinken. Maar door de overstroming is ook het waterpeil in de grachten van de stad Groningen
gestegen. Daardoor kunnen de schepen niet meer onder de bruggen door varen. Mensen moeten op
de schepen gaan staan om zo de diepgang van de schepen te vergroten. Op 26 december, ‘s ochtends
, kunnen 40 schepen uitvaren. ‘s Middags komen ze terug met overlevenden, vee en goederen.
9.3 Plunderaars
Ondanks deze ellende zijn er toch mensen, die misbruik maken van de noodsituatie. Het zijn plunderaars, die zogenaamd mensen willen redden. Met kleine scheepjes varen ze het overstroomde land
op om de verlaten huizen en boerderijen te plunderen. Maar daar wordt streng tegen opgetreden.
Alleen schepen met een vergunning mogen het water op. Schepen met gewapende soldaten houden
de boel scherp in de gaten.
9.4 Herstel
Na enkele weken stromen de ondergelopen gebieden weer leeg en kan een begin worden gemaakt
met de inspectie van de dijken. Dan wordt begonnen met het herstel en versterking van de zeeweringen. In de zomer van 1719 zijn de dijken hersteld en verbeterd. Na deze ramp gaat men eindelijk
over tot het inpolderen van de eeuwenoude kweldergronden achter Spijk, die nog steeds ‘Spiekster
boet’n dieks’ worden genoemd. Noordoostelijk hiervan ligt nu de nieuwe Eemshaven.
9.5 Overlevering
Hier een oud verhaaltje over wat er tijdens de watersnood op boerderij de Panster in Ulrum met een
dienstmeid is gebeurd. By Ulrum, op de Panster, was een Meyd agter in ‘t huis en rieds in ‘t water
dog hier had het waater geen plaats voor deese Meyd dies smeet een golf derselve op een losse Koe,
die met de Meyd naa ‘t binnen huus stapte, in ‘t welk de een soowel als de andere wierd behouden.