Oefenexamen Branche Leven - Vermogen - NIBE-SVV

Oefenexamen
Branche Leven - Vermogen

 NIBE-SVV, september 2014
Oefenexamen Branche Leven: Vermogen
1. Franka Scheermans en haar vriend Adriaan Luyten wonen al een aantal jaren samen in
een huurwoning en staan ook beiden op dit adres ingeschreven in de gemeentelijke
basisadministratie. Zij studeren allebei nog en bouwen GEEN pensioen op. Ook hebben
zijn GEEN kinderen samen.
Op 1 juli 2014 gaan zij naar de notaris om een samenlevingsovereenkomst te
ondertekenen.
Zijn Franka en Adriaan in 2014 fiscaal partner en zo ja, voor welk gedeelte van het jaar?
A. Nee, Franka en Adriaan zijn in 2014 GEEN fiscaal partner.
B. Ja, Franka en Adriaan zijn geheel 2014 fiscaal partner.
C. Ja, Franka en Adriaan zijn in 2014 fiscaal partner voor de periode juli tot en met
december.
2. Welke van de volgende beweringen over een annuïteitendeposito is JUIST?
A. Het rentepercentage is variabel.
B. Aan het einde van de looptijd is het saldo nihil.
C. De periodieke uitkering is gelijk aan het rentebedrag.
3. Tessa Selier heeft een netto maandinkomen van EUR 2.000,-. Tessa heeft een netto
hypotheeklast van EUR 600,-. Deze blijft nog 10 jaar vast. Haar overige lasten
bedragen EUR 1.100,- per maand. Deze lasten zijn onderhevig aan een inflatie van 4%.
Over hoeveel jaar bereikt Tessa een reëel inkomenstekort?
A. Over ongeveer 4 jaar.
B. Over ongeveer 6 jaar.
C. Over ongeveer 10 jaar.
4. In het kader van de toenemende vergrijzing zijn er voorstellen om de AOW aan te
passen.
Welke AOW wijzigingsmaatregel zal in ieder geval in 2015 worden ingevoerd?
A. De AOW-uitkering wordt vanaf 2015 inkomensafhankelijk.
B. De partnertoeslag wordt afgeschaft voor degenen die in april 2015 of later de
C. De basis van de AOW-uitkering verandert in 2015 van omkeerstelsel naar
kapitaaldekkingsstelsel.
© NIBE-SVV, maart 2014
2
Oefenexamen Branche Leven: Vermogen
5. Ronald Pasteuning werkt fulltime bij Whitening Paste BV (WP BV). Ronald wordt na
drie jaren ontslagen door WP BV. WP BV is Ronald's eerste werkgever. Ronald komt in
aanmerking voor een WW-uitkering. De duur van de WW-uitkering is onder andere
afhankelijk van de wekeneis en de jareneis.
Voldoet Ronald aan de wekeneis, de jareneis of aan beide eisen?
A. Ronald voldoet alleen aan de wekeneis.
B. Ronald voldoet alleen aan de jareneis.
C. Ronald voldoet zowel aan de wekeneis als de jareneis.
6. Kamir is op 20-jarige leeftijd naar Nederland gekomen. Daar heeft hij Liza leren kennen.
Inmiddels zijn Kamir en Liza getrouwd en hebben zij een dochter van twee jaar. Kamir
werkt fulltime en verdient EUR 55.000,-. Liza werkt parttime en verdient EUR 11.500,-.
Hoeveel bedraagt de totale Anw-uitkering die Liza ontvangt als Kamir op 1 augustus
2013 overlijdt?
NB: Ga bij de berekening uit van een brutominimumloon van EUR 17.500,-, een lage
nabestaandenuitkering van maximaal EUR 14.000,- en een hoge
nabestaandenuitkering van maximaal EUR 17.200,-.
A. EUR 12.000,-.
B. EUR 15.200,-.
C. EUR 17.200,-.
7. Stanley (samenwonend) is 21 jaar als hij in dienst treedt bij een schoonmaakbedrijf.
De pensioenregeling kent een instapleeftijd van 21 jaar en een drempelperiode van
twee maanden. Het partnerpensioen maakt onderdeel uit van de pensioenregeling.
Is het partnerpensioen voor Stanley meteen verzekerd als hij in dienst treedt bij het
schoonmaakbedrijf?
A. Ja, de partner van Stanley heeft volledig recht op een partnerpensioen.
B. Nee, de partner van Stanley heeft GEEN recht op een partnerpensioen.
C. Gedeeltelijk, de partner van Stanley zal een uitkering kunnen krijgen van drie keer
het maandloon van Stanley.
8. Wat is een voordeel van een middelloonregeling ten opzichte van een
eindloonregeling?
A. Er kan over meer inkomensbestanddelen worden opgebouwd.
B. Er kan een hoger percentage dan 1,35% per dienstjaar worden opgebouwd.
C. Er kan ook pensioen worden opgebouwd over de bijtelling voor het privégebruik
van de auto van de werkgever.
© NIBE-SVV, maart 2014
3
Oefenexamen Branche Leven: Vermogen
9. Janneke Wesselius heeft een pensioenregeling gebaseerd op het eindloonsysteem. Zij
neemt sinds haar 27e aan deze regeling deel. De pensioenleeftijd is 67 jaar. Het
jaarlijkse opbouwpercentage is 1,5. Het brutosalaris van Janneke bedraagt
EUR 30.000,-. De AOW-franchise is EUR 14.000,-. Op haar 32e wordt haar brutosalaris
verhoogd tot EUR 33.000,- en op haar 37e tot EUR 35.000,-. Inmiddels is Janneke 38
jaar.
Hoeveel bedraagt het ouderdomspensioen van Janneke op 67-jarige leeftijd?
A. EUR 9.600,-.
B. EUR 12.600,-.
C. EUR 24.500,-.
10. Het vaste brutojaarloon van Dick Weenink (geboren 21 september 1970) bedraagt
EUR 40.000,-. Dick neemt deel aan de levensloopregeling van zijn werkgever. Op
31 december 2011 bedraagt zijn opgebouwde levenslooptegoed EUR 4.500,-.
Hoeveel mocht Dick in 2014 maximaal in de levensloopregeling inleggen?
A. EUR 0,-.
B. EUR 4.800,-.
C. Meer dan EUR 4.800,-.
11. Wat is het verschil tussen een overlevingsrente en een erfrente?
A. De uitkeringsduur bij de overlevingsrente is afhankelijk van een verzekerd lijf; bij de
erfrente van de einddatum.
B. De uitkering van een overlevingsrente is gebaseerd op een verzekerd kapitaal. De
uitkering van de erfrente is een vooraf vastgestelde rente.
C. De uitkering van een overlevingsrente kan overgaan op andere nabestaanden. De
uitkering uit een erfrente kent slechts één begunstigde.
12. Op basis van de jaarruimte bouwt Steven een uitgestelde bancaire lijfrente op. Tijdens
de opbouwfase overlijdt Steven. Mirjam is de weduwe van Steven.
Welke bancaire lijfrentevorm kan Mirjam nu aankopen?
A. Alleen een levenslange oudedagslijfrente.
B. Een tijdelijke bancaire lijfrente.
C. GEEN enkele, want de rekeninghouder is overleden.
© NIBE-SVV, maart 2014
4
Oefenexamen Branche Leven: Vermogen
13. De heer Fraterlinte is aan het sparen voor een vakantiehuis in Spanje. Samen met zijn
vrouw wil hij daar over 14 jaar jaarlijks 'overwinteren'.
Er wordt gespaard van het inkomen van de heer Fraterlinte, aangezien zijn vrouw
GEEN inkomen heeft. Indien één van beiden eerder komt te overlijden zal de ander de
plannen doorzetten. Het is dan ook wenselijk dat bij eerder overlijden van de heer
Fraterlinte een geldbedrag wordt uitgekeerd, aangezien er dan niet meer gespaard kan
worden. De 'Fraterlintes' willen zo min mogelijk premie betalen.
Welk van onderstaande verzekeringen is voor de heer en mevrouw Fraterlinte de beste
oplossing?
A. Een dalende risicoverzekering.
B. Een tijdelijke risicoverzekering.
C. Een levenslange kapitaalverzekering bij overlijden.
14. De heer Nuis heeft een kapitaalverzekering die is gesloten op 1 januari 1990 en een
kapitaalverzekering eigen woning (KEW) die is gesloten op 1 mei 2005.
Hij heeft gehoord dat in sommige gevallen de gebruikte uitkeringsvrijstelling van een
kapitaalverzekering in mindering wordt gebracht op de uitkeringsvrijstelling van een
andere kapitaalverzekering. Hij vraagt zijn adviseur of dit in zijn situatie het geval is.
Wat is het juiste antwoord op zijn vraag?
A. 'Dat hangt ervan af welke kapitaalverzekering als eerste tot uitkering komt.'
B. 'Ja, de uitkeringsvrijstellingen van beide verzekeringen verminderen de
uitkeringsvrijstelling van de andere.'
C. 'Nee, u heeft met deze regeling niets te maken.'
15. Carlo de Vries is 39 jaar oud. In 2013 nam hij deel in een eindloonregeling met de
volgende gegevens:




De pensioengrondslag: EUR 28.000,-.
De AOW-franchise wordt afgeleid van de dubbele gehuwden-AOW van EUR
19.600,-.
Het jaarlijkse opbouwpercentage: 1,5.
De AOW-franchise in de jaarruimte bedraagt EUR 12.000,-.
Hoeveel bedraagt de aftrek in de jaarruimte in 2014?
A. EUR 0,-.
B. EUR 2.494,-.
C. EUR 3.796,-.
© NIBE-SVV, maart 2014
5
Oefenexamen Branche Leven: Vermogen
16. Marco Groot heeft in 1997 een kapitaalverzekering gesloten met een jaarpremie van
EUR 2.500,-. In 2007 vindt eenmalig naast de reguliere premie een extra storting plaats
van EUR 25.000,-. De uitkering in 2017 (de looptijd was 20 jaar) bedraagt
EUR 115.000,-.
Hoeveel bedraagt de belaste uitkering in box 1?
A. EUR 0,-.
B. EUR 40.000,-.
C. EUR 65.000,-.
17. Wat is bij een levensverzekering JUIST ten aanzien van de contante waarde van de
uitkering?
A. De contante waarde wordt lager naarmate de rente lager is.
B. De contante waarde wordt hoger naarmate de rente lager is.
C. De contante waarde is NIET afhankelijk van de hoogte van de rente.
18. De nettokoopsom voor een gemengde verzekering bedraagt EUR 5.000,-.
De eerste kosten bedragen EUR 300,-. De doorlopende kosten bedragen EUR 25,- per
jaar.
De contante waarde van de doorlopende kosten bedraagt EUR 49,-.
Hoeveel bedraagt de brutokoopsom?
A. EUR 5.049,-.
B. EUR 5.325,-.
C. EUR 5.349,-.
19. Een klant wil bij een tussenpersoon EUR 70.000,- contant storten voor een
levensverzekering met een uitkering bij leven over 5 jaar.
De tussenpersoon vermoedt dat het geld verband houdt met witwassen.
Wat is in deze situatie JUIST?
A. De tussenpersoon moet hiervan een melding doen aan de Financial Intelligence
Unit Nederland (FIU-Nederland).
B. De tussenpersoon hoeft hiervan GEEN melding te doen omdat de uitkering pas
over 5 jaar plaatsvindt.
C. De tussenpersoon hoeft hiervan GEEN melding te doen, omdat de verzekeraar dat
moet doen.
© NIBE-SVV, maart 2014
6
Oefenexamen Branche Leven: Vermogen
20. Na zijn studie met succes te hebben afgerond is Thomas begonnen met werken. Hij
sluit daarom bij verzekeraar Gouden Regel de volgende verzekering: het Aanvullend
Betaalbaar Pensioen.
Mag verzekeraar Gouden Regel gezondheidswaarborgen vragen?
A. Nee, dit is NIET toegestaan volgens de Wet op de medische keuringen.
B. Ja, maar dit is alleen volgens de Wet op de medische keuringen toegestaan als het
verzekerde kapitaal voor de verzekering hoger is dan EUR 250.000,-.
C. Ja, dit is volgens de Wet op de medische keuringen altijd toegestaan.
21. De partner van Jantine is overleden. Jantine heeft recht op een uitkering uit een
overlijdensrisicoverzekering. Ze wacht inmiddels vier maanden op de uitkering. Ze wil
daarom een klacht indienen. Jantine is ervan overtuigd dat de financieel adviseur, via
wie de verzekering is gesloten, er alles gedaan heeft om de zaak te bespoedigen.
Bij wie moet Jantine haar klacht indienen?
A. Bij de financieel adviseur.
B. Bij de directie van de verzekeraar.
C. Bij het Kifid.
22. Cees Martens (50 jaar) heeft een aantal jaren geleden een verzekering bij leven
gesloten. Het verzekerde kapitaal bedraagt EUR 80.000,-.
Omdat Cees werkloos is geworden, kan hij de premie van EUR 5.000,- per jaar niet
meer betalen en verzoekt hij de verzekeringsmaatschappij de verzekering af te kopen.
Zal de verzekeringsmaatschappij het verzoek inwilligen? Waarom WEL/NIET?
A. Ja, de verzekering bevat waarde, omdat er in de toekomst uitgekeerd zal worden.
Deze waarde mag afgekocht worden.
B. Nee, het recht op afkoop vervalt wanneer de verzekeringnemer geen premie meer
kan betalen.
C. Nee, de verzekering is in beginsel NIET afkoopbaar, omdat deze NIET voorziet in
een stellige uitkering.
23. Op een levensverzekering is premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid van
toepassing. De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid vindt plaats bij de
verzekeraar op basis van eigen criteria.
Op basis waarvan wordt in dit geval de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld?
A. WIA-volgend.
B. Gangbare arbeid.
C. Passende arbeid.
© NIBE-SVV, maart 2014
7
Oefenexamen Branche Leven: Vermogen
24. Jan Damen wil in 2014 een bedrag schenken aan Stichting Water voor Oeganda
(WvO).
WvO is een algemeen nut beogende instelling (ANBI).
Is WvO schenkbelasting verschuldigd, en zo ja over welk deel?
A. Ja, over de volledige schenking.
B. Ja, over de schenking minus de vrijstelling.
C. [Nee.
25. Marlon (geboren in 1960) en Beatrijs (geboren in 1962) hebben sinds 1 januari 2010
een zogenoemde LAT-relatie. Beatrijs overlijdt in 2013.
Marlon erft in 2013 EUR 700.000,- van Beatrijs.
Hoeveel houdt Marlon netto over van deze erfenis?
NB: Ga uit van de volgende vrijstellingen en tarieven:
Vrijstellingen:
•
partners: EUR 600.000,-;
•
(klein)-kinderen: EUR 19.000,-;
•
gehandicapte kinderen: EUR 57.000,-;
•
ouders: EUR 45.000,-;
•
overige verkrijgers: EUR 2.000,-.
Tarieven:
Deel van de belaste verkrijging
Tariefgroep 1 (partners en afstammelingen in de rechte lijn)
Tariefgroep 2 (overige verkrijgers)
Tot EUR 118.000,10%
30%
EUR 118.000,- en hoger
20%
40%
Voor (achter)kleinkinderen en verdere afstammelingen geldt een
vermenigvuldigingsfactor van 1,8.
A. EUR 432.600,-.
B. EUR 433.800,-.
C. EUR 690.000,-.
© NIBE-SVV, maart 2014
8
Oefenexamen Branche Leven: Vermogen
26. Bij het invullen van deelportefeuilles kunnen verschillende benaderingen worden
onderscheiden.
Een belegger richt zich bij het invullen van zijn obligatieportefeuille vooral op highyieldobligaties.
Wat is kenmerkend voor deze obligaties?
A. Een lage risicograad en een hoog effectief rendement.
B. Een hoge risicograad en een hoog effectief rendement.
C. Een lage risicograad en een laag effectief rendement.
27. Een adviseur heeft berekend dat een klant een rendementseis heeft van 8%.
Mede op basis daarvan adviseert hij hem een neutrale modelportefeuille met een
verwacht rendement van 8% en een standaarddeviatie van 11%.
Welke uitspraak is JUIST?
A. De kans op negatieve jaarrendementen is even groot als de kans op positieve
jaarrendementen.
B. De kans dat deze klant zijn doelvermogen bereikt, is precies 50%.
C. De kans dat het jaarrendement hoger is dan 8%, is even groot als de kans dat het
jaarrendement lager is dan 8%.
28. De financiële bijsluiter van een beleggingsproduct noemt een verwacht rendement van
8% op basis van de laatste 20 jaar. De hierbij vermelde standaarddeviatie is 15%.
Een belegger legt EUR 25.000,- in.
Tussen welke waarden zal het opgebouwde bedrag na één jaar liggen met een
waarschijnlijkheid van 99,74%?
A. Tussen EUR 15.750,- en EUR 38.250,-.
B. Tussen EUR 23.250,- en EUR 30.750,-.
C. Tussen EUR 23.304,- en EUR 28.540,-.
29. Een obligatie heeft een (modified) duration van 3,5.
Wat is het gevolg voor de koers van deze obligatie als de rente daalt met 0,5%?
A. De koers daalt met 1,75%.
B. De koers stijgt met 1,75%.
C. De koers stijgt met 3,5%.
© NIBE-SVV, maart 2014
9
Oefenexamen Branche Leven: Vermogen
30. Welk van de onderstaande financiële instrumenten is een turbo?
A. Een product waarbij het garantieniveau wordt verhoogd zodra de onderliggende
waarde een bepaald koersniveau bereikt.
B. Een beursgenoteerde obligatie die gedurende een deel van de looptijd een
rentecoupon heeft die afhangt van de steilte (de hellingshoek) van de yieldcurve.
C. Een beursgenoteerd product waarbij een klant een positie aangaat in een
onderliggende waarde met een omvang die een veelvoud is van de aankoopkoers
van het turbocontract.
31. Wat is de betekenis van de omloopfactor of turnover rate van een beleggingsfonds?
A. Deze geeft weer hoe actief het fonds zelf handelt in financiële instrumenten.
B. Deze geeft weer in welke mate beleggers in- en uitstappen.
C. Deze geeft de beheerskosten weer in procenten van het fondsvermogen.
32. Het beleggen in een garantiefonds heeft bepaalde voordelen.
Wat is GEEN voordeel van een garantiefonds?
A. De rendementsverwachting is meestal hoger dan die van een vergelijkbare
belegging zonder garantie.
B. Het minimale rendement staat bij een belegging in een garantiefonds vast.
C. De belegger is beschermd tegen koersdaling, maar kan wel profiteren van
koersstijging.
33. Floortje heeft de financiële bijsluiter gelezen van een beleggingsproduct. In die bijsluiter
staat een scenario bij pessimistisch rendement doorgerekend.
Zij vraagt aan haar beleggingsadviseur wat het 'pessimistische scenario' inhoudt. De
beleggingsadviseur verwijst bij zijn antwoord naar de statistiek en geeft op basis
daarvan antwoord.
Waar komt het 'pessimistische scenario' op neer?
A. Het slechtste resultaat dat een belegger kan maken.
B. Het gemiddeld resultaat in 10% van de slechtste gevallen.
C. Het resultaat waarbij geldt dat het rendement gelijk is aan 0%.
© NIBE-SVV, maart 2014
10
Oefenexamen Branche Leven: Vermogen
34. Welke van de onderstaande beweringen over de geldmarktrente is JUIST?
A. Een stijging van de geldmarktrente heeft direct gevolgen voor een
obligatiebelegger.
B. Een stijging van de geldmarktrente heeft GEEN gevolgen voor de koers van een
aandeel.
C. Een stijging van de geldmarktrente heeft op korte termijn weinig invloed op de
prijsontwikkeling van onroerend goed.
35. Wat is het gevolg als een compagnonsverzekering door het overlijden van de
verzekerde ondernemer tot uitkering komt?
A. De uitkering uit de verzekering vindt plaats aan de erfgenamen van de overleden
ondernemer.
B. De overgebleven ondernemers kunnen met de uitkering de vennootschapsbelasting
betalen als gevolg van het vrijvallen van de pensioenreserve.
C. De erfgenamen van de overleden ondernemer krijgen de waarde van het aandeel
van de overleden ondernemer in de onderneming uitgekeerd.
36. Wat kan gezegd worden over de financiële draagkracht van de onderneming?
A. Hoe groter het eigen vermogen ten opzichte van het totaal vermogen, hoe groter de
financiële draagkracht van de onderneming.
B. Hoe groter het totaal vermogen ten opzichte van het eigen vermogen, hoe groter de
financiële draagkracht van de onderneming.
C. Hoe groter het vreemd vermogen ten opzichte van het totaal vermogen, hoe groter
de financiële draagkracht van de onderneming.
37. Pauline Stegink (43 jaar) is IB-ondernemer.
De balans van haar onderneming per 31 december 2014 vermeldt een fiscaal
ondernemingsvermogen van EUR 86.000,-. De algemene maximumdotatie is
EUR 9.500,-. De dotatiegrondslag over 2014 bedraagt EUR 80.000,-. De stand van de
oudedagsreserve per 1 januari 2014 is EUR 70.000,-. Het maximale dotatiepercentage
is 10,9%.
Hoeveel mag Pauline over 2014 maximaal doteren aan de oudedagsreserve?
Vul het juiste bedrag in.
EUR ………….,-.
© NIBE-SVV, maart 2014
11
Oefenexamen Branche Leven: Vermogen
38. Jan heeft 70% van de aandelen en Piet heeft 30% van de aandelen van Holding BV
Holding BV heeft 25% van de aandelen van Werk BV.
Jan en Piet zijn beiden directeur van Werk BV.
Kunnen Jan en Piet worden aangemerkt als DGA van Werk BV?
A. Jan en Piet kunnen beiden als DGA van Werk BV worden aangemerkt.
B. Alleen Jan kan worden aangemerkt als DGA van Werk BV.
C. Jan en Piet kunnen beiden NIET als DGA worden aangemerkt van Werk BV.
39. Een DGA wil voor zijn pensioen in eigen beheer een AOW-franchise inbouwen ter
grootte van 10/7 van de AOW voor een gehuwde.
Mag dat?
A. Nee.
B. Ja.
C. Ja, maar alleen als hij gehuwd of samenwonend is.
40. Weekhout BV voert voor DGA Berend Weekhout een pensioenregeling in eigen beheer
uit. De Voorziening Pensioenverplichtingen (VPV) bedraagt op dat moment
EUR 255.000,-. De BV heeft een belastingclaimverzekering gesloten voor een bedrag
van EUR 85.000,-. Berend komt plotseling te overlijden.
Welk bedrag valt vrij in de winst van Weekhout BV in verband met de heffing van
vennootschapsbelasting?
Vul het juiste bedrag in.
EUR ……………,-.

© NIBE-SVV, maart 2014
12
Oefenexamen Branche Leven: Vermogen
Antwoorden Branche Leven: Vermogen
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
20.
21.
22.
23.
24.
25.
b
b
b
b
a
b
a
a
b
b
a
b
a
c
c
b
b
c
a
c
b
c
c
c
a
26.
27.
28.
29.
30.
31.
32.
33.
34.
35.
36.
37.
38.
39.
40.
b
c
a
b
c
a
a
b
c
c
a
EUR 720,b
a
EUR 340.000,-
U moet 28 van de 40 vragen goed te hebben om te slagen.
© NIBE-SVV, maart 2014
13