Monitor energiebesparing gebouwde omgeving 2011

Monitor energiebesparing gebouwde omgeving 2012
3.2
Datum
Status
26 juni 2012
Definitief
Pagina 1 van 1
VERTROUWELIJK | Definitief | Monitor energiebesparing gebouwde omgeving 2012 | 26 juni 2012
Colofon
Projectnaam
Projectnummer
Versienummer
Publicatienummer
Locatie
Projectleiders
Contactpersoon
energiebesparing gebouwde omgeving
3.2
Aantal bijlagen
Auteurs
Anne Hezemans
Edwin Marquart
Tom Monné
Dit rapport is tot
stand gekomen in
samenwerking
met:
Wenneke Bosshardt
Hoewel dit rapport met de grootst mogelijke zorg is samengesteld kan
Agentschap NL geen enkele aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele fouten.
Pagina 2 van 28
VERTROUWELIJK | Definitief | Monitor energiebesparing gebouwde omgeving 2012 | 26 juni 2012
Inhoud
Colofon—2
1
1.1
1.2
Inleiding—5
Aanleiding—5
Bronnen en opbouw rapport—6
2
2.1
Bestaande bouw: Utiliteitsbouw—8
Type maatregelen—9
3
3.1
3.2
Bestaande bouw: Woningbouw—10
Aantal maatregelen in de woningbouw—10
Type maatregelen—11
4
4.1
4.2
4.3
4.4
Nieuwbouw: Ontwikkeling energieprestatie utiliteitsbouw—14
Doel—14
EPC-eis—15
Energieprestatie in 2011—15
Nieuwbouwproductie—16
5
5.1
5.2
5.3
5.4
Nieuwbouw: ontwikkeling energieprestatie woningbouw—18
Doel—18
EPC-eis—19
Ontwikkeling energieprestatie—19
Nieuwbouwproductie—20
6
6.1
6.2
6.3
6.4
Nieuwe aandachtgebieden—22
Aanleiding—22
Ontwikkeling energiekosten huishoudens—22
Verwerkerssector/Bouwkolom—23
Gebiedsgerichte maatregelen in de nieuwbouw—24
7
7.1
7.2
7.3
Conclusie—26
Bestaande bouw—26
Nieuwbouw—26
Nieuwe aandachtpunten—26
Bronnen—27
Afkortingenlijst—28
Pagina 3 van 28
VERTROUWELIJK | Definitief | Monitor energiebesparing gebouwde omgeving 2012 | 26 juni 2012
1
Inleiding
1.1
Aanleiding
Het Rijk heeft doelen voor een maximale CO2-emissie voor subsectoren als de
Gebouwde Omgeving (woning- en utiliteitsbouw) en daarop beleid gericht.
Belangrijke onderdelen van dit beleid voor de Gebouwde Omgeving (GO) zijn een
drietal convenanten met partijen in de sector. Om te kunnen bepalen hoe
succesvol de convenanten zijn, is afgesproken jaarlijks een rapportage op te
stellen. Hierin wordt gerapporteerd hoeveel maatregelen in het betreffende jaar in
de GO zijn getroffen.
In meer detail: In de Kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 20201 is de
ambitie voor de Gebouwde Omgeving vastgelegd op het bereiken van een
emissieniveau in 2020 van 22,5 Mton CO2. Sinds 1990 lag de CO2 uitstoot rond 30
Mton, er is dus een reductie nodig van 7,5 Mton (zie ook de omkaderde tekst
achteraan dit hoofdstuk). Beoogd wordt de grootste winst te behalen in de
bestaande gebouwvoorraad.
In het Plan van Aanpak Energiebesparing Gebouwde Omgeving2 uit 2011 is
door BZK aan het beleid verder vorm gegeven. Het doel in dit plan van aanpak is
drieledig:
1. Via energiebesparing in de gebouwde omgeving een bijdrage leveren aan de
Europese doelstelling van 20% CO2 reductie in 2020.
2. Energiebesparing inzetten als middel om mensen meer greep te laten krijgen
op de stijging van de woonlasten.
3. Energiebesparing als stimulans voor de bouwsector.
Als belangrijke middel om deze doelstelling te halen worden convenanten ingezet.
Deze convenanten zijn:
Convenant ‘Meer Met Minder’ met de bouwpartijen over de bestaande bouw;
•
Convenant ‘Energiebesparing Sociale Huursector’ met de corporatiesector over
•
zowel nieuw- als bestaande bouw;
‘Lenteakkoord’ met bouwpartijen over de nieuwbouw
•
De convenanten bestaan als instrument al langer, namelijk sinds 2008. Deze
rapportagereeks is gestart in 2010 en daarmee is dit het derde rapport in de
reeks.
Op dit moment worden de convenantsdoelstellingen herijkt. Deze rapportage
betreft de situatie eind 2011 en maakt gebruik van de toen geldende indicatoren.
In de herijking kan worden besloten om gebruik te gaan maken van nieuwe
indicatoren.
1
2
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/06/08/kabinetsaanpakklimaatbeleid-op-weg-naar-2020.html
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2011/02/25/plan-van-aanpakenergiebesparing-gebouwde-omgeving.html
Pagina 5 van 28
Wat betekent de doelstelling van 22,5 Mton?
Figuur 1-1 laat een fluctuerende trend zien in de totale CO2-emissie3 in de Gebouwde Omgeving
van 1990 tot en met 2008. Deze trend is het gecombineerde effect van een toename van het
aantal woningen en gebouwen en energiebesparing bij woningen en gebouwen. In het verleden is
een vermindering van de uitstoot vooral gerealiseerd door de introductie en aanscherpingen van
de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) voor nieuwbouw en de snelle invoering van de hoog
rendementsketel (ECN,2010).
Figuur 1-1 Ontwikkeling CO2-emissies Gebouwde Omgeving voor aardgas
Bron: Kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020 (juni 2011)
In deze rapportage wordt niet ingegaan op de CO2-emissies, maar op de maatregelen die hiertoe
bijdragen, verdeeld naar de sectoren in de GO.
3
1.2
Bronnen en opbouw rapport
Onderzoeksresultaten staan centraal in deze rapportage. Er is gebruik gemaakt
van resultaten uit al uitgevoerd onderzoek, maar er zijn ook een aantal
onderzoeken speciaal ten behoeve van dit rapport uitgevoerd, In dit rapport
worden de resultaten overgenomen, vrijwel zonder in te gaan op de wijze waarop
de onderzoeken zijn uitgevoerd. Deze informatie is beschikbaar en beschreven in
de afzonderlijke onderzoeksrapportages.
De drie convenanten richten zicht op één of meer hoofdgroepen binnen de
Gebouwde Omgeving, bestaande bouw of nieuwbouw en utiliteitsbouw of
woningbouw. De eerste vier hoofdstukken zijn naar deze groepen ingedeeld:
3
Exclusief emissies door elektriciteitsverbruik. Deze vallen onder de sector energie (elektriciteitsopwekking).
Vooral in de utiliteitsbouw is het gebouwgebonden elektriciteitsverbruik een aanzienlijk deel van het totale
verbruik.
Pagina 6 van 28
•
•
•
•
Bestaande bouw: utiliteitsbouw (hoofdstuk 2).
Bestaande bouw: woningbouw (hoofdstuk 3).
Nieuwbouw: utiliteitsbouw (hoofdstuk 4).
Nieuwbouw: woningen (hoofdstuk 5)
In elk van de hoofdstukken worden de belangrijkste ontwikkelingen beschreven
aan de hand van de hoofdelementen in het beleid.
In het volgende hoofdstuk staan drie onderwerpen centraal die sinds het Plan van
Aanpak Energiebesparing van BZK (2011) meer belang hebben gekregen.
• Gebiedsmaatregelen, Energielasten en de bouwproductie (hoofdstuk6)
Het rapport wordt afgesloten met conclusies (hoofdstuk7).
Pagina 7 van 28
2
Bestaande bouw: Utiliteitsbouw
Voor de utiliteitsbouw is in het verleden beperkt aandacht geweest, maar in het
kader van de nieuwe monitoringaanpak4 wordt sinds dit jaar ook de utiliteitsbouw
onderzocht.
USP heeft een telefonische enquête gehouden onder ruim 1.700
gebouweneigenaren van kantoorgebouwen, ziekenhuizen, zorg, winkels en
onderwijsgebouwen. De resultaten zijn alleen voor 2011 beschikbaar.
Het onderzoek richt zich op substantiële, gebouwgebonden besparingen (vloer-,
dak-, muur- en glasisolatie) en het plaatsen van HR-ketels (USP, 2012). Uit de
resultaten in blijkt dat in 2011 in 38.000 utiliteitsgebouwen één of meer
maatregelen zijn getroffen en in 14.000 utiliteitsgebouwen twee of meer
maatregelen zijn getroffen.
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
Kantoren
Ziekenhuizen
Zorg
Winkels
Onderwijs
% dat 1 of meer maatregelen heeft troffen in 2011
% dat 2 of meer maatregelen heeft troffen in 2011
Figuur 2-1 Aandeel bestaande utiliteitsgebouwen waar maatregelen zijn genomen
Bron: USP MC BV: Renovatie Utiliteitsbouw 2012
Opvallend is de onderwijssector. In deze sector is in 2011 bij ongeveer 1 op de 3
gebouwen maatregelen getroffen. Dit houdt waarschijnlijk verband met de uitvoer
van de subsidieregelingen5 waarbij een groot deel van het primair en voortgezet
onderwijs subsidie heeft verkregen voor ondermeer het treffen van
energiebesparende maatregelen.
4
5
In de nieuwe monitoringsaanpak wordt mede op basis van verkoopcijfers van energiebesparende maatregelen,
onderzoek onder verwerkers en eindgebruikers onderzoek een verdeling gemaakt wordt van de gerealiseerde
energiebesparing in de bestaande bouw. Deze wordt uitgesplitst naar woning- en utiliteitsbouw.
Namelijk de regeling verbetering Binnenklimaat huisvesting primair onderwijs 2009 en de regeling aanvullende
bekostiging energiezuinigheid/ binnenmilieu vo 2009/2010.
Pagina 8 van 28
2.1
Type maatregelen
In Figuur 2-2 is te zien welke maatregelen zijn toegepast in de utiliteitsbouw. Bij
kantoren en ziekenhuizen zijn het vaakst isolatiemaatregelen toegepast. Bij
zorggebouwen, winkels en scholen zijn vaker installatie- of andere
warmtevoorzieningsmaatregelen getroffen.
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
Kantoren
Ziekenhuizen
isolatie
Zorg
glas
Winkels
Onderw ijs
warmtevoorziening
Figuur 2-2 Percentage toegepaste energiebesparingsmaatregelen bij bestaande
utiliteitsgebouwen
Bron: USP MC BV: Renovatie Utiliteitsbouw 2012
Pagina 9 van 28
3
Bestaande bouw: Woningbouw
3.1
Aantal maatregelen in de woningbouw
De onder herziening zijnde doelstelling van convenant Meer met Minder was om
500.000 woningen 20 à 30% energiezuiniger te maken tot 2011 en vanaf 2012 tot
en met 2020 jaarlijks 300.000 woningen.
De afgelopen paar jaar vanuit de overheid ondersteuning gegeven door:
Verruiming van de regelingen voor de energie-investeringsaftrek (EIA);
•
het Energiebesparingskrediet (EBK);
•
de isolatieglas regeling;
•
subsidieregeling maatwerkadvies;
•
de rijkspremieregeling MMM; en
•
subsidies voor duurzame warmte en energie.
•
In het kader van monitoring is onderzoek gedaan naar de genomen
energiebesparende maatregelen in de woningbouw in 2008 tot en met 2011 (GfK
Intomart, 2010, 2011 en 2012, TNS Nipo 2010, Companen 2011 en 2012). Het
GfK onderzoek is gehouden onder ongeveer 80.000 bewoners. TNS Nipo en
Companen hebben woningbouwcorporaties bevraagd.
De onderzoeken richten zich op substantiële, gebouwgebonden besparingen
(vloer-, dak-, muur- en glasisolatie), duurzame energiemaatregelen en het
plaatsen van HR-ketels. Uit de resultaten in Figuur 3-1 blijkt dat in 2008 en 2009
in respectievelijk 600.000 en 625.000 woningen één of meer maatregelen zijn
getroffen (ongeveer 9% van de 7 miljoen woningen). In 2010 was dit bij 660.000
woningen het geval. In 2011 is bij 680.000 woningen één of meer maatregelen
getroffen.
800.000
700.000
particuliere verhuur
Aantal woningen
600.000
corporaties
eigenaarbew oners
500.000
400.000
300.000
200.000
100.000
2008 1 of meer
maatregelen
2009 1 of meer
maatregelen
2010 1 of meer
maatregelen *
2011 1 of meer
maatregelen *
Figuur 3-1 Ontwikkeling aantal bestaande woningen met
energiebesparingsmaatregelen waarbij tenminste één maatregel is
genomen
Bron: GfK Intomart, 2010, 2011 en 2012, Companen 2011 en 2012.
* Voor de corporaties is bij het vaststellen “van 1 of meer energiebesparende
maatregelen aangebracht in 2010 en 2011” een ander onderzoek gebruikt dan
voor 2008 en 2009. Hierdoor ontstaat er een trendbreuk in de resultaten. Over
Pagina 10 van 28
2008 en 2009 zijn de resultaten telefonisch opgevraagd. Over 2010 en 2011
kregen de corporaties een schriftelijke vragenlijst toegestuurd, zodat ze meer tijd
hadden om alle benodigde informatie op te zoeken in hun eigen administratie.
Het aantal woningen waarbij twee substantiële gebouwgebonden maatregelen zijn
genomen (overeenkomend met ongeveer 20% energiebesparing per woning)6 is
ongeveer 275.000 in 2008, 240.000 in 2009, 270.000 in 2010 en 160.000 in
2011. Alle jaren bij elkaar opgeteld, zijn ongeveer 950.000 woningen 20%-30%
energiezuiniger gemaakt.
De corporaties hebben in 2011 in 135.000 woningen energiebesparende
maatregelen getroffen. In 26% van de gevallen werd een combinatie van twee of
meer maatregelen getroffen. Dit had betrekking op ruim 35.000 bestaande
corporatiewoningen en dit is ten opzichte van 2010 een verhoging met 20%.
Eigenaar bewoners hebben even vaak 1 of meer maatregelen genomen in 2011 als
in 2010, echter het aantal eigenaar-bewoners dat 2 of meer maatregelen heeft
getroffen is afgenomen tot 114.000 (minus 47% t.o.v. 2010).
700.000
Aantal woningen
600.000
particuliere verhuur
corporaties Nipo/Companen
500.000
eigenaren
400.000
300.000
200.000
100.000
2008 2 of meer
maatregelen
2009 2 of meer
maatregelen
2010 2 of meer
maatregelen
2011 2 of meer
maatregelen
Figuur 3-2 Ontwikkeling aantal bestaande woningen met
energiebesparingsmaatregelen waarbij tenminste twee maatregelen zijn
genomen
Bron: GfK Intomart, 2010, 2011 en 2012, Companen 2011 en 2012
3.2
Type maatregelen
Onderstaand figuur geeft weer welk type maatregelen is genomen in de
(bestaande) woningbouw. Vrijwel alle maatregelen zijn vaker toegepast dan vorig
jaar. Dit is ook in lijn met de constatering dat er vaker 1 of meer maatregelen zijn
toegepast. De verdeling van de maatregelen is nog genoeg gelijk met vorig jaar.
Zoals is te zien, zijn het plaatsen van HR ketels en HR glas de meest populaire
maatregelen bij alle drie de doelgroepen.
Verwarmingsketels moeten nu eenmaal eens in de ongeveer 15 jaar vervangen
worden. Ook voor glasisolatie geldt dat kozijnen inclusief glas op een gegeven
moment uit onderhoudstechnisch oogpunt vervangen moeten worden. Daarnaast
6
Dit komt energetisch naar schatting ongeveer overeen met de oorspronkelijk beoogde telling op basis van twee
labelsprongen.
Pagina 11 van 28
is het vervangen van enkel glas door HR glas sterk comfort verhogend en een
relatief goedkope maatregel.
400.000
particuliere verhuur
corporaties
eigenaarbewoners
350.000
aantal keer toegepast
300.000
250.000
200.000
150.000
100.000
50.000
HR glas
spouwmuur
buitengevel
dakisolatie
vloerisolatie
HR ketel
warmtepomp
zonneboiler
zon pv
Figuur 3-3 Maatregelen toegepast
Bron: GfK Intomart 2012, Companen 2012
Pagina 12 van 28
Autonome ontwikkeling
De bovengenoemde 950.000 woningen omvatten ook de autonome ontwikkeling (de ontwikkeling die
er zou zijn, als er geen overheidsmaatregelen worden genomen). ECN heeft in 2011 opdracht
gekregen om voor zowel 1 of meer maatregelen als 2 of meer maatregelen de autonome ontwikkeling
in aantallen woningen vast te stellen. In deze raming zijn de effecten van de crisis echter niet
meegenomen en kunnen hierdoor een vertekend beeld geven. Daarbij worden de doelstellingen
momenteel herijkt en vervalt mogelijk de additionaliteit in de doelstelling. De autonome ontwikkeling
is opgenomen in onderstaande tabellen en in mindering gebracht op de totaal resultaten. Wat
overblijft, zijn dan de additionele resultaten.
Tabel 3-1: 1 of meer maatregelen
Totaal
Autonoom Additioneel
2008 600.000
376.000
224.000
2009 625.000
378.000
247.000
2010 650.000
381.000
269.000
2011 681.000
383.000
298.000
Tabel 3-2: 2 of meer maatregelen
Totaal
Autonoom additioneel
2008 275.000
156.000
119.000
2009 240.000
157.000
83.000
2010 270.000
158.000
112.000
2011 162.000
159.000
3.000
In totaal is in de periode 2008-2011 bij 320.000 woningen additioneel 20% besparing behaald.
Hiermee is de doelstelling van 500.000 woningen tot en met 2011 niet gehaald. Onderstaande
grafieken geven de additionele resultaten weer voor respectievelijk 1 of meer maatregelen en 2 of
meer maatregelen. Echter men heeft wel minder vaak 2 of meer maatregelen toegepast dan in de
voorgaande jaren.
800.000
700.000
600.000
500.000
Autonoom
400.000
additioneel
300.000
200.000
100.000
0
2008
2009
2010
2011
Figuur 3-5 Ontwikkeling additionele resultaten 1 of meer maatregelen
Bron: GfK Intomart, 2010, 2011 en 2012, Companen 2011 en 2012
300.000
250.000
200.000
Autonoom
150.000
additioneel
100.000
50.000
0
2008
2009
2010
2011
Figuur 3-5 Ontwikkeling additionele resultaten 2 of meer maatregelen
Bron: GfK Intomart, 2010, 2011 en 2012, Companen 2011 en 2012
Pagina 13 van 28
4
Nieuwbouw: Ontwikkeling energieprestatie utiliteitsbouw
4.1
Doel
De Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) is de energieprestatie-eis die gehanteerd
moet worden bij bouwvergunningen voor nieuwe woningen of gebouwen. In het
Lente Akkoord is afgesproken om de EPC-waarde bij vergunningverlening als
indicator voor het convenant te benoemen.
De doelstellingen van het Lente Akkoord zijn als volgt:
Met het convenant wordt beoogd het gestandaardiseerde energieverbruik in de
volle breedte van de nieuwbouwproductie (woning- en utiliteitsgebouwen) te
verlagen met:
- 25% per 1 januari 2011
- 50% per 1 januari 2015
ten opzichte van het gebouwgebonden energieverbruik in gebouwen die gebouwd
zijn, worden conform de op 1 januari 2007 vigerende bouwregelgeving en voor
zover dat valt onder de reikwijdte van de Energieprestatienorm EPN. Met andere
woorden, de besparing is ten opzichte van de in 2007 geldende EPC eis.
Daarnaast is volgens de EPBD recast het doel dat alle nieuwe gebouwen in 2020
“nearly zero energy buildings” zijn. Dit geldt voor zowel utiliteitsgebouwen als
woningen. Overheidsgebouwen moeten twee jaar vooruitlopen op deze
doelstelling. Deze doelen zijn als volgt geformuleerd:
Per 31 december 2020 moeten nieuwe gebouwen in de EU 'bijna nul'
•
energie consumeren en moet de energie voor 'een zeer grote mate' uit
hernieuwbare bronnen komen.
Voor nieuwe gebouwen geldt een bindende doelstelling: die moeten vanaf
•
2021 energieneutraal zijn.
Overheden die een nieuw gebouw bezitten of 'bewonen' moeten vanaf 31
•
december 2018 een voorbeeld stellen door het bouwen, kopen of huren
van 'bijna nul-energie-gebouwen'.
EPC en Q/Q waarde
EPC
Sinds 1996 wordt in Nederland de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) gebruikt
als beleidsinstrument om de energieprestatie van gebouwen te verbeteren. Via
het Bouwbesluit moeten alle gebouwen voldoen aan de in deze norm
vastgestelde EPC-eis. Gemeenten hebben de taak om de bouwvergunning te
toetsen aan de eisen in het Bouwbesluit.
Q/Q waarde
Qpres.tot/Qpres.toel is een maatstaf voor de EPC, die wordt gebruikt om de
energieprestatie van gebouwen met meerdere gebouwfuncties (met elk een
eigen EPC-eis) toch in één waarde te kunnen beschrijven.
Qpres.tot/Qpres.toel is de verhouding tussen het door de EPC bepaald
gebouwgebonden energieverbruik per jaar gedeeld door het gebouwgebonden
jaarverbruik dat hoort bij de EPC-eis en de gebouwgrootte. Q/Q dient dus
gelijk of kleiner dan 1 te zijn. Als de Q/Q verhouding kleiner is dan 1, betekent
dat het gebouw een betere energieprestatie heeft dan de EPC voorschrijft. Als
de Q/Q bijvoorbeeld 0,8 is, staat dit voor 20% betere energieprestatie.
Pagina 14 van 28
Een sluitende definitie van een “nearly zero energy building” is nog niet
vastgesteld. Om toch een goed beeld te krijgen van hoe het gaat met de
energieprestatie van nieuwe utiliteitsgebouwen, gebruiken we de Q/Q-waarden in
de bouwaanvragen als indicator (zie kader).
4.2
EPC-eis
5,0
5,0
4,5
4,5
4,0
4,0
3,5
3,5
3,0
3,0
EPC
EPC
Bij de utiliteitsbouw is het doel om de energieprestatie in 2011 met 25% te
verbeteren ten opzichte van 2007. Dit doel is voor de meeste subsectoren
inmiddels gerealiseerd met de aanscherping van de EPC per januari 2009. Die
aanscherping leidde tot een gemiddelde vermindering van het gebouwgebonden
verbruik met ruim 20% (berekend door Climatic Design Consultancy; zie verder
Gerdes en de Ligt, 2009). Figuur 4-1 laat de stapsgewijze aanscherping van de
EPC zien per gebouwfunctie.
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,0
0,0
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
gezondheidszorg klinisch
bijeenkomst gebouwen
gezondheidszorg niet klinisch
Logies
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
winkels
sportgebouwen
kantoren
5,0
4,5
4,0
3,5
EPC
3,0
2,5
2,0
1,5
1,0
0,5
0,0
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
celgebouwen
onderwijs
Figuur 4-1 Ontwikkelingen EPC voor de verschillende utiliteitsfuncties
4.3
Energieprestatie in 2011
Op basis van een steekproef van bouwvergunningen is bepaald hoeveel EPCwaarden lager zijn dan de EPC-eis. Hieruit blijkt dat in 2011, net als in 2010,
onderwijsgebouwen het best van alle utiliteitsgebouwen scoren. Ruim 60% van de
onderwijsgebouwen in de steekproef heeft minimaal een 10% betere
energieprestatie dan vereist (zie Tabel 4-1). De niet-klinische gezondheidszorg
doet het het minst goed met 7%.
Pagina 15 van 28
Tabel 4-1 Energieprestatie utiliteitsgebouwen in 2011
Gebouwfunctie
minimaal 10%
energiezuiniger dan vereist
Onderwijs
61%
Sport
56%
Bijeenkomst
50%
Winkel
43%
Kantoor
32%
Gezondheidsz. niet-klinisch
7%
Bron: Bewerking van DGMR 2012
minimaal 50% energiezuiniger
dan vereist
4%
0%
0%
0%
4%
0%
aantal gebouwen in
steekproef (n)
28
9
40
21
77
15
Een overzicht van de energieprestatie van de verschillende subsectoren in de
utiliteit is grafisch weergegeven in Figuur 4-2. Uit deze figuur is goed te zien dat
bouwaanvragen met een Q/Q-waarde onder de 0,5 in de utiliteitssector nog
nauwelijks voorkomen.
100%
90%
80%
70%
60%
Onderwijs
Sport
Bijeenkomst
Winkel
Kantoor
Gezondheidsz. niet-klinisch
50%
40%
30%
1,0
20%
0,8
0,6
10%
0,4
0%
vergunde Q/Q-waarde
0,2
0
Figuur 4-2 Verdeling Qpres.tot/Qpres.toel voor utiliteitsgebouwen in 2011, op basis van
190 bouwaanvragen
Bron: Bewerking van DGMR 2012
4.4
Nieuwbouwproductie
Het aantal aangevraagde vergunningen voor nieuwe utiliteitsgebouwen is sinds
2008 flink afgenomen, wat goed zichtbaar wordt in Figuur 4-3. In 2011 is voor net
iets meer dan 3 miljoen m2 vergund, terwijl het vergunde oppervlak tussen 2000
en 2010 gemiddeld bijna 4,5 miljoen m2 was. De crisis en de mede daardoor
toegenomen leegstand in sommige sectoren zijn hiervoor mogelijke verklaringen.
Pagina 16 van 28
Door de afname van het totale aantal aanvragen was het ook lastiger om
voldoende bouwaanvragen te vinden voor in de steekproef. Uiteindelijk is maar
liefst 27% van de vergunde aanvragen in de steekproef terecht gekomen,
waardoor de representativiteit gewaarborgd lijkt.
6000
5000
x 1000 m2
4000
3000
2000
1000
0
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Figuur 4-3 Omvang nieuwbouw utiliteitsbouw
Bron: CBS, 2012
Pagina 17 van 28
5
Nieuwbouw: ontwikkeling energieprestatie woningbouw
5.1
Doel
De Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) is de energieprestatie-eis die gehanteerd
moet worden bij bouwvergunningen voor nieuwe woningen of gebouwen. In het
Lente Akkoord is afgesproken om de EPC waarde bij vergunningverlening als
indicator voor het convenant te benoemen.
De doelstellingen van het Lente Akkoord zijn als volgt:
Met het convenant wordt beoogd het gestandaardiseerde energieverbruik in de
volle breedte van de nieuwbouwproductie (woning- en utiliteitsgebouwen) te
verlagen met:
- 25% per 1 januari 2011
- 50% per 1 januari 2015
ten opzichte van het gebouwgebonden energieverbruik in gebouwen die gebouwd
zijn/worden conform de op 1 januari 2007 vigerende bouwregelgeving en voor
zover dat valt onder de reikwijdte van de Energieprestatienorm EPN. Met andere
woorden, de besparing is ten opzichte van de in 2007 geldende EPC-eis.
Een reductie van 25% in 2011 komt overeen met een EPC van 0,8 en een reductie
van 50% in 2015 komt overeen met EPC van 0,6.
Volgens de EPBD recast is het doel dat alle nieuwe gebouwen in 2020 “nearly zero
energy buildings” zijn. Dit geldt voor zowel utiliteitsgebouwen als woningen.
Overheidsgebouwen moeten twee jaar vooruitlopen op deze doelstelling. Deze
doelen zijn als volgt geformuleerd:
Per 31 december 2020 moeten nieuwe gebouwen in de EU 'bijna nul'
•
energie consumeren en moet de energie voor 'een zeer grote mate' uit
hernieuwbare bronnen komen.
Voor nieuwe gebouwen geldt een bindende doelstelling: die moeten vanaf
•
2021 energieneutraal zijn.
Overheden die een nieuw gebouw bezitten of 'bewonen' moeten vanaf 31
•
december 2018 een voorbeeld stellen door het bouwen, kopen of huren
van 'bijna nul-energie-gebouwen'.
Een sluitende definitie van een “nearly zero energy building” is nog niet
vastgesteld. Om toch een goed beeld te krijgen van de energieprestatie van nieuw
gebouwde woningen, gebruiken we de EPC waarden in de bouwaanvragen als
indicator (zie kader).
EPC
Sinds 1996 wordt in Nederland de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) gebruikt als
beleidsinstrument om de energieprestatie van gebouwen te verbeteren. Via het
Bouwbesluit moeten alle gebouwen voldoen aan de in deze norm vastgestelde EPCeis. Gemeenten hebben de taak om de bouwvergunning te toetsen aan de eisen in
het Bouwbesluit.
Pagina 18 van 28
5.2
EPC-eis
Figuur 5-1 laat de ontwikkeling van de EPC in de woningbouw zien. Vanaf het
moment van aanscherping van de EPC worden bouwvergunningen met scherpere
EPC ingediend. Het duurt dan ongeveer twee jaar voor deze woningen zijn
gebouwd en in gebruik zijn genomen. Per 1 januari 2011 is de EPC eis voor de
woningbouw aangescherpt naar 0,6 en dus 25% lager dan in 2010.
1,6
1,4
1,2
1
0,8
0,6
0,4
0,2
0
1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
Figuur 5-1 Ontwikkeling EPC voor nieuwbouwwoningen
5.3
Ontwikkeling energieprestatie
Op basis van een steekproef van bouwvergunningen is bepaald hoeveel EPCwaarden lager zijn dan de EPC-eis. Figuur 5-2 laat zien hoe de EPC waarden in
2010 en 2011 zijn verdeeld7. Tussen 2008 en 2010 was sprake van een licht
stijgende trend in het aantal vergunningen met een EPC lager dan de geldende
eis. In 2010 had echter slechts 6% van de bouwvergunningen een EPC van 0,6 of
lager. Per januari 2011 is de EPC-eis aangescherpt naar 0,6.
Opvallend is de verdeling van de EPC’s in de in 2011 afgegeven
bouwvergunningen: 47% van de woningbouwprojecten voldoet niet aan de EPC eis
die in 2011 geldt. Dit komt doordat deze vergunningen voor 1 januari 2011 zijn
aangevraagd en pas in 2011 zijn verleend. Ten tijde van de aanvraag gold een
maximum toelaatbare EPC van 0,8. Per 1 januari 2011 is de wettelijk vereiste EPC
voor nieuwbouwwoningen aangescherpt van 0,8 naar 0,6. Er zijn in 2011 dus
bouwvergunningen verleend op basis van zowel een EPC-eis van 0,6 als van 0,8.
Het aantal woningen dat wordt gebouwd met een EPC van 0,4 of kleiner blijft met
4% onverminderd laag.
7
In 2011 heeft Nieman van ruim 300 woningen uit een steekproef van 300 projecten in Nederland de EPC
berekening opgevraagd van aanvragen in 2010. Dit onderzoek heeft DGMR in 2012 herhaald voor de
vergunningen die in 2011 zijn afgegeven.
Pagina 19 van 28
80%
70%
60%
2010
50%
2011
40%
30%
20%
10%
0%
0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
vergunde EPC-waarde
Figuur 5-2 Verdeling van EPC waarden van woningen in 2010 en 2011, op basis van
respectievelijk 356 en 399 bouwaanvragen
Bron: Nieman 2011 en DGMR 2012
5.4
Nieuwbouwproductie
Het totaal aantal afgegeven vergunningen voor nieuwbouwwoningen wordt
weergegeven in Figuur 5-3. Sinds 2008 is de productie als gevolg van de
economische crisis flink gedaald.
Pagina 20 van 28
120.000
100.000
80.000
60.000
40.000
20.000
0
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Figuur 5-3 Omvang nieuwbouw woningbouw
Bron: CBS, 2012
Pagina 21 van 28
6
Nieuwe aandachtgebieden
6.1
Aanleiding
Uit de doelstellingen van het plan van aanpak energiebesparing energie en
gebouwde omgeving blijkt dat er ook nieuwe aandachtgebieden zijn, namelijk
woonlasten en de bouwsector. Hoe de voortgang op deze doelstellingen
gerapporteerd moet worden is nog in ontwikkeling, maar hieronder beschreven
worden wat nu bekend is over deze onderwerpen. In de laatste paragraaf wordt
tevens aangegeven wat bekend is over de getroffen gebiedsgerichte maatregelen
in de nieuwbouw. Dit type maatregelen zal in de toekomst steeds relevanter
worden, als de mogelijke gebouwgebonden maatregelen zijn getroffen.
6.2
Ontwikkeling energiekosten huishoudens
Het tweede doel in het PvA Energiebesparing Gebouwde Omgeving (BZK, 2011)
betrof het inzetten van energiebesparing als middel om mensen meer greep te
laten krijgen op de stijging van de woonlasten. Deze paragraaf brengt de
ontwikkeling van een deel van deze kosten (het energiedeel) in beeld.
De energieprijzen en daarmee de kosten zijn in de afgelopen jaren flink gestegen.
Vanaf 2000 stegen de elektriciteitsprijzen tot en met 2012 met ongeveer 28% en
de aardgasprijzen met 137%. Dit zijn gemiddelde stijgingen van ruim 2% en bijna
7,5% per jaar.
De prijsstijging van aardgas is veruit het hoogst. Het effect van de prijsstijgingen
op de energiekosten voor huishoudens is voor aardgas relatief gezien minder
sterk, omdat deze deels werd gedempt door afname van het verbruik. Bij
elektriciteit was daartegen sprake van een verbruiksstijging, met als gevolg dat de
kosten daar iets harder stegen.
In onderstaande figuur zijn de gemiddelde kosten voor huishoudens in beeld
gebracht. De stijging van de totale energiekosten van het jaar 2000 tot 2012
bedraagt ruim 68%, dit is bijna 4,5% per jaar.
Pagina 22 van 28
€ 2.500
€ 2.000
€ 1.500
€ 1.000
€ 500
€0
2000
2002
2004
gas notabedrag
2006
2008
2010
2012
elektriciteit notabedrag
Figuur 6-1 Ontwikkeling energiekosten voor een gemiddeld huishouden
Bron: Home (verbruiken) en EnergyCircle (prijzen); meerdere jaren
De cijfers in bovenstaande figuur betreffen de gemiddelde kosten voor alle
huishoudens samen. Maar voor bepaalde huishoudgroepen pakken de
ontwikkelingen verschillend uit. De kostenstijgingen kunnen hoger zijn,
bijvoorbeeld als er sprake is van grotere woningen dan gemiddeld. Maar ook het
effect van de kostenstijging op een huishouden kan groter zijn, dit is bijvoorbeeld
het geval bij huishoudens met een laag inkomen. Deze huishoudens moeten een
groter deel van hun inkomen betalen aan energiekosten. Bij een stijging in de
kosten zullen zij het effect dus meer voelen dan huishoudens met een hoger
inkomen.
6.3
Verwerkerssector/Bouwkolom
In deze rapportage wordt voornamelijk gekeken naar de verbetering bij
eindgebruikers van woningen en gebouwen in 2011. In het Plan van Aanpak
Energiebesparing Gebouwde Omgeving wordt ook tot doel gesteld om
energiebesparing als stimulans voor de bouwsector in te zetten. Op dit moment is
er nog geen monitor opgezet om dit voor bouwsector integraal te volgen. Deze zal
het komende jaar worden ontwikkeld. Het is dan ook nog niet mogelijk om
conclusies over dit onderdeel te trekken.
Gerelateerd aan het doel wordt wel al in het kader van de monitoringsaanpak
gekeken naar wat door welke partijen bij de eindgebruikers is gedaan in 2011.
Door USP MC is onder 1.871 verwerkers een telefonische enquête uitgevoerd naar
de activiteiten in 2011. Er is in dit onderzoek gekeken naar uitgevoerde projecten
binnen de bouw door glaszetters, installateurs, aannemers en isolatiebureaus. In
dit onderzoek mist de doe-het-zelf sector en de dakdekkers.
Tabel 6-1 Aantal projecten in 2011
glas
Aannemers
Glaszetters
Isolatiebedrijven
CVinstallateurs
Totaal
21.000
86.000
-
-
107.000
Pagina 23 van 28
isolatie
warmtevoorziening
Totaal
21.000
6.000
-
48.000
86.000
Bron, USP MC, 2012
53.000
-
88.000
74.000
95.000
53.000
88.000
276.000
Door de onderzochte partijen zijn in 2011 zo’n 275.000 projecten8 uitgevoerd in
Nederland, waarvan ruim 100.000 glasvernieuwingen, bijna 75.000
isolatieprojecten en ongeveer 95.000 installatietrajecten.
6.4
Gebiedsgerichte maatregelen in de nieuwbouw
In 2011 zijn gebiedsgebonden maatregelen toegepast bij 16% van de onderzochte
nieuwbouwprojecten in zowel de utiliteitsbouw als de woningbouw (zie verder de
hoofdstukken 4 en5). In verreweg de meeste gevallen (88%) gaat het om
warmte- koudeopslag (WKO). In de overige gevallen is het de toepassing van
restwarmte uit industrie (10%), biomassa WKK (1 project) en een hybride
warmtenet (ook 1 project).
In 13% van de woningbouwprojecten zijn gebiedsmaatregelen toegepast,
tegenover 25% van de utiliteitsbouwprojecten. Binnen de woningbouwprojecten is
geen relatie gevonden tussen de projectgrootte en het toepassen van
gebiedsgerichte maatregelen.
In 2010 waren ook bij 16% van het totaal aantal (utiliteits- en
woningbouwprojecten) gebiedsgebonden maatregelen toegepast. In verreweg de
meeste gevallen (71%) ging het toen om restwarmte van de industrie en
afvalverbranding. In de overige gevallen was het de toepassing van WKO (28%)
en bij één project is de gebiedsgebonden maatregel biomassa WKK toegepast.
De toepassing van het aantal restwarmteprojecten is sterk afgenomen ten
opzichte van vorig jaar, terwijl het aantal WKO’s enorm is gestegen.
In de bestaande bouw worden ook gebiedsmaatregelen toegepast, maar hier
wordt voor zover bekend geen onderzoek naar gedaan.
8
Hier wordt over projecten gesproken, dit staat niet gelijk aan het aantal woningen. In een project kunnen
meerdere woningen of utiliteitsgebouwen betrokken zijn. Het bleek voor respondenten niet mogelijk om het
aantal woningen per project goed te benoemen.
Pagina 24 van 28
80
70
w oningbouw
ubouw
aantal projecten
60
50
40
30
20
10
0
WKO met
individuele
w armtepompen
WKO met
collectieve
w armtepompen
Restw armte
Hybride
w armtenet
Biomassa,
collectieve WKK,
houtpallets of bioolie
Figuur 6-2 Gebiedsgerichte maatregelen in 2011
Bron: DGMR 2012
Pagina 25 van 28
7
Conclusie
7.1
Bestaande bouw
De utiliteitsbouw heeft in 2011 bij 38.000 gebouwen één of meer maatregelen
getroffen. In 14.000 gebouwen zijn er twee of meer maatregelen genomen. De
meeste maatregelen zijn getroffen in onderwijsgebouwen.
In totaal is in de periode 2008-2011 bij 950.000 woningen minimaal 20%
besparing behaald. De meest getroffen maatregelen in de woningbouw zijn het
plaatsen van een Hr-ketel of HR-glas.
In 2011 hebben meer eigenaar-bewoners maatregelen genomen dan in
voorgaande jaren. Ook bij de woningbouwcorporaties is een stijging zichtbaar in
het aantal woningen waar maatregelen genomen zijn. Echter men heeft wel
minder vaak 2 of meer maatregelen toegepast.
Inmiddels heeft een groot deel van de Nederlandse woningvoorraad dubbel glas
en een Hr-ketel. Het toepassen van deze maatregelen zal in de toekomst dus
steeds vaker vervanging betreffen en daardoor dus minder bijdragen aan
energiebesparing. Om in de toekomst de energiezuinigheid van maatregelen te
blijven verbeteren, zullen ook andere besparende maatregelen op grote schaal
moeten worden toegepast.
7.2
Nieuwbouw
Bij de utiliteitsbouw wordt vooral bij de onderwijs-, sport en de bijeenkomstsector
al lager dan de referentie-eis van 2011 gebouwd.
Door de aanscherping van de woningbouweis per 1 januari 2011 wordt door de
hele sector de 25% besparing ten opzichte van de referentie-eis van 2007 behaald
op nieuwbouwvergunningen ingediend na 1 januari 2011.
Het aantal woningen dat wordt gebouwd met een EPC van 0,4 of kleiner blijft met
4% onverminderd laag.
7.3
Nieuwe aandachtpunten
Ten aanzien van de nieuwe aandachtspunten zijn nog geen concrete conclusies te
trekken. Wel zien we de volgende ontwikkelingen:
Door de sterke stijging van de energiekosten neemt de noodzaak om de
•
woonlasten beheersbaar te maken toe;
In 16% van de nieuwbouwprojecten worden al gebiedsgerichte
•
maatregelen genomen. Wat opvalt is dat er in de afgelopen twee jaar
voornamelijk WKO en industriële restwarmte zijn ingezet en andere
gebiedsgerichte maatregelen (nog) nauwelijks worden toegepast.
Pagina 26 van 28
Bronnen
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
CBS; Statline http://statline.cbs.nl/statweb/
Companen, 2011; Evaluatie stimuleringsinstrumentarium voor de
corporatiesector
Companen, 2012; Monitoring convenantsresultaten corporatiesector
DGMR, 2012; Gerealiseerde EPC’s in 2011 en gebiedsgerichte maatregelen
ECN, 2010; Monitor Schoon en Zuinig
ECN 2011; Autonome Energiebesparing in de Bestaande Woningbouw
GfK Intomart, 2010; Rapportage Energiebesparing in de gebouwde omgeving
GfK Intomart, 2011; Energiebesparende maatregelen woningeigenaren en
huurders
Gfk Intomart, 2012; Energiebesparende maatregelen woningeigenaren en
huurders
Mobius Consult, 2010; EPC waarden bouwvergunningen 2009
Nieman, 2011; inventarisatie EPC 2010
TNS NIPO, 2009; energiebesparing corporaties
USP MC BV, 2012; Renovatie Utiliteitsbouw
USP MC BV, 2011; Uitvoerend Bouwbedrijven onderzoek
Pagina 27 van 28
Afkortingenlijst
AgNL/E&K/E&GO/MKI
BAG
BZK
CBS
EBK
ECN
EIA
EMG
EPBD
EPC
EPL
GO
LA
MMM
NEH
NESK
PJ
SDE
TK
U-bouw
WKK
WKO
WWI
Zon-PV
Agentschap NL/ Energie & Klimaat/ Energie en
Gebouwde Omgeving/ Monitoring Kennishuis en
Innovatie
Basisgegevens gebouwen
Ministerie van Binnenlandse zaken
Centraal Bureau voor de Statistiek
Energiebesparingskrediet
Energie onderzoek Centrum Nederland
Energie Investerings Aftrek
Energieprestatie Maatregelen Gebiedsniveau
Energy Performance of Buildings Directive
Energie Prestatie Coëfficiënt
Energie Prestatie op Locatie
Gebouwde Omgeving
Lenteakkoord
Meer met Minder
Nederlandse Energie Huishouding
Naar energieneutrale scholen en kantoren
Petajoule
Subsidieregeling Duurzame Energie
Tweede Kamer
Utiliteitsbouw
WarmteKrachtKoppeling
Warmte koude opslag
Wonen Wijken Integratie
Zon PhotoVoltaïsche systemen voor elektriciteitsopwekking
Pagina 28 van 28