Clusters voor industriële ontwikkeling Open projectoproep Handleiding Indieningsperiode 22 april 2014 – 30 september 2014 Inhoud 1 Voorwoord ...................................................................................................................... 3 2 Beleidscontext ................................................................................................................ 3 3 Doel van de projectoproep ............................................................................................. 5 4 5 3.1 Definities .................................................................................................................................. 5 3.2 Doelstelling .............................................................................................................................. 6 3.2.1 Vertrekpunt ...................................................................................................................... 7 3.2.2 Vorming van nieuwe clusters ........................................................................................... 8 3.2.3 Differentiatie van bestaande clusterwerking .................................................................... 9 3.2.4 Clusterwerking ............................................................................................................... 10 3.3 Beoogd resultaat.................................................................................................................... 13 3.4 Impact op ondersteunende beleidsaspecten ......................................................................... 13 Wettelijk kader ...............................................................................................................14 4.1 Juridische grondslag .............................................................................................................. 14 4.2 Conformiteit aan de staatssteunregels .................................................................................. 14 Kenmerken van de oproep ............................................................................................15 5.1 De indiening van het project .................................................................................................. 15 5.2 Plan, looptijd en subsidie van de projecten ........................................................................... 17 5.2.1 Het projectplan ............................................................................................................... 17 5.2.2 Algemene principes ....................................................................................................... 18 5.3 Projectbegroting..................................................................................................................... 19 5.3.1 Algemene richtlijnen ...................................................................................................... 19 5.3.2 Loonkosten .................................................................................................................... 19 5.3.3 Overhead- en werkingskosten ....................................................................................... 20 5.3.4 Onderaannemingskosten .............................................................................................. 21 5.3.5 Het subsidiebedrag ........................................................................................................ 22 5.3.6 Tussentijdse rapportering en evaluatie.......................................................................... 22 5.3.7 Uitbetalingsschema ....................................................................................................... 22 5.4 Procedure .............................................................................................................................. 23 5.4.1 Overzicht ........................................................................................................................ 23 5.4.2 Ontvankelijkheid van de projectaanvraag ..................................................................... 23 5.4.3 Beoordeling van de projectaanvraag ............................................................................. 25 6 Projectaanvraag ............................................................................................................27 7 Uitvoering en opvolging .................................................................................................27 8 7.1 Stuurgroep en klankbordgroep .............................................................................................. 27 7.2 Tussentijdse rapportering ...................................................................................................... 28 7.3 Einde van het project ............................................................................................................. 28 7.4 Financieel verslag .................................................................................................................. 29 Gebruik van de projectresultaten ...................................................................................29 Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 2 van 29 1 Voorwoord Deze handleiding is bestemd voor indieners van projecten “Clusters voor industriële ontwikkeling”. Consortia van bedrijven en ondersteunende partners die een nieuwe toekomstgerichte industriële opportuniteit, via clustervorming en –werking, willen in kaart brengen en ontwikkelen, kunnen hiervoor via dit kanaal steun ontvangen van het Agentschap Ondernemen. Projectvoorstellen die eerder passen binnen het reeds bestaande ondersteuningsinstrumentarium dat de Vlaamse overheid via één van haar agentschappen of administraties aanbiedt (IWT – inclusief MIP oproep, FIT, PMV, WSE,…), zullen naar deze instrumenten worden doorverwezen en komen niet in aanmerking voor ondersteuning via deze oproep van het Agentschap Ondernemen. 2 Beleidscontext De Vlaamse Regering wenst het nieuw industrieel beleid en het gericht innovatiebeleid, die beiden deel uitmaken van het Vlaanderen in Actie programma, met elkaar te verbinden en te versterken. Het middel hiertoe is het stimuleren van slimme specialisatie1, in die domeinen waar Vlaanderen het verschil kan maken. Om te slagen in dit Nieuw Industrieel Ondernemen zullen bedrijven in clusters samenwerken met kennisinstellingen en de overheid volgens het triple helix model. Er bestaat immers een groeiende consensus dat clusters een belangrijke rol spelen bij de vernieuwing van de Europese en Vlaamse industrie. Clusters versterken en transformeren bestaande waardeketens of bouwen nieuwe waardeketens uit door in te spelen op nieuwe opportuniteiten. Dergelijke opportuniteiten ontstaan typisch door het combineren van bestaande economische activiteiten of door het zoeken naar oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen. Clusters vormen aldus een ecosysteem, waarbinnen “emerging industries” en nieuwe slimme specialisaties kunnen ontkiemen en groeien. Essentieel hierbij is het stimuleren van de interactie en de kruisbestuiving tussen de spelers binnen de waardeketen en het promoten van sector- en clusteroverschrijdende activiteiten. De diepgaande samenwerking tussen de leden van de cluster zal leiden tot de ontwikkeling, verankering en internationale vermarkting van vernieuwende industriële oplossingen2 met hoge toegevoegde waarde. In de praktijk blijkt dat het vormen van clusters en de ontwikkeling van vernieuwende industriële oplossingen twee processen zijn die met elkaar interageren. Dit is ook logisch, vermits “entrepreneurial knowledge and discovery” aan de basis ligt van ontwikkelingen, die 1 De Vlaamse Regering heeft op 8 maart 2013 de conceptnota “Een slimme specialisatiestrategie voor een gericht clusterbeleid” goedgekeurd, zie http://www.ewi-vlaanderen.be/ewi/nieuws/conceptnotaslimme-specialisatiestrategie-voor-gericht-clusterbeleid. 2 Hiermee wordt bv. bedoeld dat producten en diensten samen aangeboden worden, zodat substantiële meerwaarde gecreëerd wordt door het vermarkten van geïntegreerde en complete product-dienst combinaties. Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 3 van 29 vaak door meerdere bedrijven dienen gedragen worden om te kunnen uitgroeien tot een succesverhaal. Het probleem is dat clustervorming pas daadwerkelijk gebeurt wanneer het vertrouwen tussen de ondernemingen voldoende gegroeid is en dat dit vertrouwen pas kan groeien door samen te werken aan een concreet project. Dit kip en ei probleem werd vastgesteld bij contacten met potentiële indieners van roadmapprojecten3: de partners van een consortium (bedrijven, al dan niet in samenwerking met kenniscentra en/of bedrijvenorganisaties) gaan slechts tot gemeenschappelijke actie over, indien ze mekaar reeds voldoende “gevonden” hebben. Dit betekent dat het bestaan van clusterwerking een nodige voorwaarde is om vernieuwende industriële oplossingen met economisch potentieel tot ontwikkeling te laten komen. Naast de vaststelling dat clusters een katalyserende functie hebben voor het ontwikkelen van nieuwe “emerging industries”, is het ook zo dat bestaande clusters nood kunnen hebben aan een differentiatie van hun activiteiten, binnen specifieke subdomeinen of gericht op nieuwe niches. Bestaande clusters hebben in een aantal gevallen immers een dermate breed werkveld, dat er specifieke clusterconcepten nodig zijn, die het mogelijk maken clusterleden adequaat te begeleiden om vernieuwende industriële oplossingen, binnen welbepaalde waardeketens, naar de markt te brengen. FvT Open innovatie Slimme specialisatie Strategische doelstellingen Economisch Instrumentarium Nieuwe bedrijven Key Enabling Technologies (KETs) Operationele doelstellingen Technologisch Demonstratie, Gerichte bedrijfsbenadering, Ervaringsuitwisseling Roadmaps, Studies Clustervorming en -werking … Figuur 1: de pyramide van de Fabriek van de Toekomst. Met deze oproep wil het Agentschap Ondernemen clustervorming en differentiatie van clusterwerking rond concrete pistes voor de realisatie en vermarkting van vernieuwende 3 Oproep “Roadmaps voor economische uitdagingen” van het Agentschap Ondernemen, gelanceerd op 30 oktober 2013 en afgesloten op 31 maart 2014. Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 4 van 29 industriële oplossingen ondersteunen, met het oog op de ontwikkeling en Vlaamse verankering van een nieuwe industriële activiteit. Figuur 1 situeert dit instrument in het globaal positioneringskader van het Nieuw Industrieel Beleid/Fabriek van de Toekomst (NIB/FvT). Meer specifiek heeft deze projectoproep de volgende invalshoeken: Realiseren van (sectoroverschrijdende) bottom-up clustervorming Samenbrengen van industriële en commerciële competenties Stimuleren en faciliteren van open innovatiesamenwerking binnen de cluster Ontwikkelen van nieuwe waardeketens of fundamentele transformatie van bestaande waardeketens Economische en multidisciplinaire visievorming en marktverkenning, die vertrekt van “entrepreneurial knowledge and discovery” Ontwikkelen en verankeren van slimme specialisaties in het Vlaamse industriële weefsel Internationalisering 3 Doel van de projectoproep 3.1 Definities De kernbegrippen van deze oproep zijn clusters, slimme specialisatie, “emerging industry” en “entrepreneurial knowledge and discovery”. De betekenis van deze begrippen wordt hieronder toegelicht. Cluster (naar Michael Porter): een cluster is een geografische concentratie, op regionaal (i.c. Vlaanderen) of interregionaal niveau, van onderling verbonden bedrijven, kennisinstellingen en andere ondersteunende organisaties, actief in een bepaald domein van waardecreatie. Clusters beïnvloeden de competitieve positie op drie fronten: zij stimuleren (i) productiviteitsverhoging en (ii) innovatie bij de ondernemingen binnen de cluster en leiden tot (iii) het oprichten van nieuwe ondernemingen. In de moderne, geglobaliseerde economie is het verwerven van “competitief voordeel”, dat ontstaat door het pro-actief inspelen op maatschappelijke en economische uitdagingen door het creëren van vernieuwende oplossingen, een essentiële economische hefboom. Dit betekent dat het “werkdomein” van de cluster, zoals hierboven vermeld, multidisciplinair is en de klassieke sectorale grenzen overstijgt. Clusters zijn in deze optiek essentiële actoren in het nieuw industrieel beleid. “Smart specialisation” of slimme specialisatie: slimme specialisatie is een strategie waarbij bedrijven, kennisinstellingen en de regionale overheid samenwerken om top-down én bottom-up te onderzoeken waar de specifieke competitieve voordelen (geeft een antwoord op de vraag “Wat zijn de troeven van de regio?”) op de lange termijn liggen en welke de comparatieve voordelen zijn ten opzichte van andere regio’s (geeft een antwoord op de vraag “Op welke specifieke aspecten kan de regio excelleren?”). Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 5 van 29 In het kader van deze oproep, wordt gezocht naar economisch-maatschappelijk waardecreërende bottom-up initiatieven, op basis van “entrepreneurial knowledge and discovery”, die kunnen uitgroeien tot Vlaamse slimme specialisaties. “Emerging industry” of opkomende industrie4: een opkomende industrie is een nieuwe industriële activiteit, die ofwel ontstaat door de toepassing van nieuwe technologieën, nieuwe business modellen of andere systeemverstorende factoren, ofwel doordat bestaande economische activiteiten zich vernieuwen, transformeren, opwaarderen of fusioneren tot een nieuwe industrie. Een belangrijke nodige voorwaarde voor het succesvol ontwikkelen van een opkomende industrie is dat bedrijven over de nodige competenties beschikken om snel en adequaat te kunnen inspelen op de nieuwe business opportuniteiten. Het “window of opportunity” om een marktpositie in te nemen, is immers beperkt in de tijd. Bovendien betreft het hier typisch andere competenties dan deze die klassiek aanwezig zijn binnen de sector. Sectoroverschrijdende samenwerking in clusterverband biedt hier ongetwijfeld een comparatief voordeel. “Entrepreneurial knowledge and discovery”5: het combineren van kennis en inzichten uit actuele business modellen, wetenschap, technologie en/of engineering (bij voorkeur multidisciplinair), met kennis van de markt, hetgeen uitgedrukt wordt in termen van groeipotentieel, potentiële concurrenten en de know how nodig om de implementatie tot een commercieel en exportgericht succes te maken. 3.2 Doelstelling Met deze oproep wil het Agentschap Ondernemen de ontwikkeling van nieuwe industriële activiteiten, gebaseerd op slimme specialisaties die groeien vanuit “entrepreneurial knowledge and discovery”, faciliteren. Het ontdekkings- en groeiproces naar een mature vernieuwende industriële activiteit vereist het engagement van en de duurzame samenwerking tussen bedrijven uit verschillende sectoren, kennisinstellingen en de overheid (triple helix). Deze projectoproep biedt de mogelijkheid om Clusters op te starten rond een welomschreven opkomende industriële activiteit. De werking van bestaande clusters te differentiëren, zodat deze clusters in staat zullen zijn doelgerichte ondersteuning te verlenen bij de ontwikkeling van specifieke waardeketens, geënt op vernieuwende industriële oplossingen. De clustervorming en –werking zal de ontwikkeling, verankering en valorisatie van de industriële activiteit faciliteren. Deze oproep zet derhalve ook indirect in op deze aspecten. 4 Gebaseerd op de definitie uit “Using clusters to address emerging industries and services”,: Transnational Alliance of Clusters Towards Improved Cooperation Support (TACTICS) working paper, Editor Dorota Frączek, oktober 2012. 5 Gebaseerd op de definitie uit: D. Foray “Smart specialisation: from academic idea to political instrument, the surprising destiny of a concept and the difficulties involved in its implementation”, th th European integration process in the new regional and global settings, Warsaw, October 19 -20 , 2011. Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 6 van 29 3.2.1 Vertrekpunt Clustervorming en -werking is het middel dat ingezet wordt om een duidelijk gespecifieerd en concreet einddoel te bereiken, m.b.t. het genereren van een langdurige en betekenisvolle economische en industriële meerwaarde voor Vlaanderen. Dynamische interactie tussen de leden van de cluster is essentieel. Het vertrekpunt is een welomschreven vernieuwende industriële opportuniteit, die gedragen is door minstens drie bedrijven en waarvoor een gefundeerd vermoeden van marktpotentieel bestaat. De cluster is in deze het orgaan dat een zekere kritische massa bij elkaar brengt om de “Valley of death” met vertrouwen en risicobeheersing te kunnen oversteken. De Vlaamse innovatieknooppunten6 en de prioritaire actielijnen van het Europese industriële beleid7 zijn inhoudelijk richtinggevend, maar niet exclusief. Ondernemers worden met deze oproep aangemoedigd een concrete en eigen bottom-up invulling te geven aan deze topdown prioriteiten. De geselecteerde projecten zullen ertoe leiden dat slimme specialisaties door clustervorming duurzaam verankerd worden in Vlaanderen en dat de Vlaamse expertise internationaal op de kaart gezet wordt. Bemerk dat deze randvoorwaarden betekenen dat onderstaande, niet limitatieve lijst van projectomschrijvingen, niet in aanmerking komen voor steun van het Agentschap Ondernemen in het kader van deze oproep. Sensibiliseringsprojecten, waarbij bestaande organisaties leden aanzetten tot clustervorming, Clusterprojecten met technologie-ontwikkeling als hoofdactiviteit, Clusterprojecten die enkel bestaande samenwerkingsverbanden consolideren zonder hieraan significante vernieuwende elementen aan toe te voegen, die de clusterwerking fundamenteel differentiëren en/of er nieuwe dimensies aan toevoegen (partners, activiteiten, competenties, …), Clusterprojecten die niet inzetten op het verzilveren en verankeren van de potentiële economische waarde van de binnen de cluster gerealiseerde vernieuwingen, Clusterprojecten die niet inzetten op de creatie van nieuwe waardeketens, Projecten die een cluster bouwen rond één bedrijf en waarvan de clusteractiviteiten zich richten op het leveren van maatwerk voor dat bedrijf, … Ingeval het project de opstart van een nieuwe cluster beoogt zijn §3.2.2 en §3.2.4 van belang. Voor een project dat beoogt de werking van een bestaande cluster te differentiëren zijn §3.2.3 en §3.2.4 van toepassing. 6 De zes Vlaamse innovatieknooppunten werden in 2011 gedefinieerd in de nota “Innovatiecentrum Vlaanderen. Conceptnota over de stroomlijning van het gericht innovatiebeleid” als transformatie door innovatie, eco-innovatie, groene energie, duurzame mobiliteit en logistiek, zorg en sociale innovatie. 7 De zes prioritaire actielijnen van het Europese industriële beleid zijn (1) advanced manufacturing, (2) KETs, (3) green vehicles, (4) biobased, (5) sustainable production, construction & raw materials en (6) smart grids. Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 7 van 29 3.2.2 Vorming van nieuwe clusters Een concrete industriële ontwikkeling ligt aan de basis van de vorming van de cluster. Dit proces zal typisch zijn oorsprong vinden binnen één bedrijf of een kleine groep van bedrijven, al dan niet gebaseerd op een mogelijke valorisatie van academisch of toegepast onderzoek, uitgevoerd de Strategische Onderzoekscentra, een kenniscentrum, een hogeschool of universiteit. Deze groep heeft echter onvoldoende slagkracht om op eigen houtje de ontwikkeling economisch vorm te geven en te verankeren in het Vlaams industrieel weefsel. In eerste instantie zal men dus op zoek gaan naar nieuwe partners, die bereid zijn om ontbrekende competenties, vaardigheden, ervaring, ondersteuning, middelen, … in te brengen, zodat de waardeketen in zijn totaliteit vertegenwoordigd wordt in de cluster. In tweede instantie zal de cluster uitgebreid worden met partners die het werkdomein van de initiële cluster kunnen uitbreiden. Deze uitbreiding kan langs twee assen gebeuren Verticaal, door het betrekken van partners die (hoofdzakelijk) actief zijn in het (de) domein(en) waartoe ook de leden van de initiële cluster behoren. Horizontaal, door het betrekken van partners die (hoofdzakelijk) actief zijn in andere domeinen, maar die de opportuniteit willen grijpen om (bepaalde aspecten van) de industriële ontwikkeling toe te passen in een andere context. In beide gevallen leidt de uitbreiding tot een brede kijk op het potentieel dat de industriële opportuniteit kan bieden. Het spreekt hierbij voor zich dat reeds in deze fase, waar nodig en gewenst, aandacht zal besteed worden aan gerechtvaardigde bekommernissen van vertrouwelijkheid. Het basisprincipe dat niet uit het oog mag verloren worden, is dat de betrokken partijen de wil hebben om in een open geest samen te werken in clusterverband. Dit betekent dat zij actief bijdragen tot de werking van de cluster en dat zij de collectiviteit, die onlosmakelijk verbonden is met de participatie in een cluster, onderkennen en bereid zijn hiernaar te handelen. De cluster zal gevormd worden door een, voor de beoogde industriële activiteit, representatieve en complete groep van ondernemingen, afkomstig uit verschillende sectoren en met een sterke aanwezigheid van kmo’s. De kmo’s zullen actief betrokken worden bij de clusterwerking. Kenniscentra of andere ondersteunende partners, die in het betreffende domein aantoonbare expertise uitgebouwd hebben, kunnen de cluster versterken. Typische activiteiten in deze fase van het project zijn, niet limitatief: De samenwerking en verstandhouding tussen de “stichtende” leden van de cluster stroomlijnen, professionaliseren, intensifiëren, …, Identificatie van mogelijke clusterpartners; dit kan eventueel gebeuren door het (laten) uitvoeren van een technisch-economische marktstudie over het industrieel landschap m.b.t. de volledige benutting van het potentieel van de industriële opportuniteit, Bedrijfsbezoeken, interviews, bijwonen en organiseren van studiedagen…, De cluster kenbaar maken bij andere clusterinitiatieven, Potentiële partners met elkaar in contact brengen, Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 8 van 29 Een vertrouwensrelatie met en tussen partners beginnen opbouwen, Formaliseren van het engagement van de partners die toetreden tot de cluster, … Ervan uitgaande dat de industriële opportuniteit initieel gedragen wordt door minstens drie bedrijven, wordt in deze fase gestreefd naar minstens een verdubbeling van het aantal partijen. Concreet betekent dit dat de cluster uit minimaal zes bedrijven zal bestaan. Het is duidelijk dat de samenstelling van een cluster een dynamisch gegeven kan zijn. Partners kunnen, om verschillende redenen, pas later in het traject toetreden of kunnen na verloop van tijd afhaken. Essentieel is dat er een voldoende kritische massa partners bereikt wordt, qua aantal, aard en positie in de waardeketen, vooraleer het zwaartepunt van de projectwerking te laten kantelen naar de fase van clusterwerking. Dit betekent eveneens dat de ondergrens van zes bedrijven, zoals hierboven vermeld, zal getoetst worden aan het potentieel aantal partners dat in Vlaanderen aanwezig is. In geval van een complexe waardeketen of van een druk bevolkt industrieel landschap is het duidelijk dat de cluster na deze fase meer dan zes bedrijven zal hebben. 3.2.3 Differentiatie van bestaande clusterwerking Naast de vorming van nieuwe clusters, biedt deze oproep ook de mogelijkheid aan bestaande clusters om hun werking te differentiëren. Het is hierbij essentieel dat het clusterproject nieuwe dimensies zal toevoegen aan de werking van de cluster. Een loutere voortzetting van de huidige werking van de cluster, ook al leidt deze bv. tot een groei van de cluster of intensifiëring van de bestaande activiteiten, komt niet in aanmerking voor steun via deze oproep. De identificatie van waardevolle elementen ter differentiatie van de clusterwerking vertrekt van een SWOT-analyse van de huidige cluster. De concrete elementen, waarrond de SWOT analyse gebouwd wordt, kunnen clusterafhankelijk zijn. Enkele typische dimensies worden hieronder (niet limitatief) opgesomd: De complementariteit van de samenstelling van de cluster, De elementen uit de clusterwerking die een objectiveerbare meerwaarde geven, De industriële ontwikkelingen waarrond gewerkt wordt of die zich in de (nabije) toekomst aandienen en waar de cluster wil op inzetten, De economische meerwaarde die gekatalyseerd wordt door de clusterwerking, … De kern van een clusterdifferentiatieproject zal vertrekken vanuit één of meerdere zorgvuldig geselecteerde items, geïdentificeerd onder het luik “Opportunities” van de SWOT analyse. Onderstaande beschrijving suggereert de invulling van de SWOT analyse en geeft aan hoe de opportuniteiten kunnen geïdentificeerd worden. “Strengths” – Sterkte punten van de huidige cluster: wat zijn de belangrijkste factoren die de sterkte van de huidige samenstelling en werking van de cluster vormen? “Weaknessess” – Zwakke punten van de huidige cluster: wat zijn de belangrijkste factoren die verantwoordelijk zijn voor de te verbeteren aspecten van de huidige samenstelling en werking van de cluster? Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 9 van 29 “Opportunities” – Opportuniteiten voor de ontwikkeling van de cluster: welke zijn de nieuwe dimensies die aan de huidige clusterwerking kunnen toegevoegd worden en die een duidelijke meerwaarde kunnen opleveren voor de cluster? Hierbij kan zowel gekeken worden naar opportuniteiten die o Volgen uit de geïdentificeerde hiaten in de huidige clusterwerking (op voorwaarde dat deze de clusterwerking effectief zullen differentiëren), o Zich aandienen omwille van externe factoren (zoals bv. nieuwe inzichten in de evolutie van technologie, sectoroverschrijdende ontwikkelingen, geavanceerde productieprocessen, internationalisering, maatschappelijke en commerciële trends, regelgevende factoren, …) o Kunnen gecreëerd worden uit de geïdentificeerde “Threats”. “Threats” – Bedreigingen voor de ontwikkeling van de cluster: welke zijn de externe factoren die de verdere ontwikkeling van de industriële activiteiten waarop de cluster zich toelegt, kunnen bedreigen? Mogelijke externe factoren werden reeds hierboven opgesomd onder “Opportunities”. Een differentiatieproject kan op zich ook de samenstelling van de cluster beïnvloeden. De mate waarin dit gebeurt, hangt samen met de geïdentificeerde opportuniteiten waar het project zal op inzetten. 3.2.4 Clusterwerking De werking van de cluster (nieuw of differentiatie van bestaande) zal zich, binnen het kader van de oproep, toespitsen op het ondernemen van de nodige faciliterende acties om de vernieuwende industriële ontwikkeling van de grond te krijgen en te laten groeien tot een volwaardige industriële activiteit, die het potentieel van de opportuniteit zo volledig mogelijk zal benutten. Naarmate het project vordert en partners uit de cluster elkaar beter en beter vinden, zullen er nieuwe opportuniteiten ontdekt worden, die de clusterwerking zullen uitbreiden en verder verankeren. Figuur 2 toont de rol die clusters kunnen opnemen bij de ontwikkeling van een industriële opportuniteit. Vernieuwende producten, diensten, product-dienst combinaties of zakenmodellen ontstaan wanneer marktvraag, innovatie en competenties in een bepaald domein simultaan convergeren in “the circle of opportunity”. Hieruit ontstaat een nieuwe industriële activiteit met economische meerwaarde, “the porte of success”. De “continuous improvement loop line” toont hoe de industriële activiteit zich verder dient te ontwikkelen om competitief en (minstens) state-of-the-art te blijven. De rode pijl “time” benadrukt dat timing kritisch is voor succes; het “window of opportunity” om een industriële vernieuwing met succes te vermarkten is immers beperkt8. Het grijze gebied bakent het “cluster initiative ecosystem” of het werkgebied van de cluster af. De clusterwerking zal zich, in het kader van deze oproep, toespitsen op activiteiten binnen het in Figuur 2 afgebakende gebied van het “cluster initiative eco-system”. 8 De redenen hiervoor zijn bv. te zoeken in snel evoluerende technologieën al dan niet in combinatie met het feit dat het, teneinde een significante marktpositie te kunnen innemen, belangrijk is om bij de eerste spelers te zijn die de betreffende markt kunnen bedienen. Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 10 van 29 Hieronder worden, niet limitatief, een aantal typische activiteiten opgesomd, die bij de clusterwerking normaal gezien aan bod komen. In se verschillen deze acties niet of het gaat om het opstarten van de clusterwerking, dan wel om het differentiëren van de werking van een bestaande cluster. De concrete invulling die eraan gegeven wordt is wel van een andere orde. In geval van een nieuwe cluster hebben de acties een eerder verkennend en algemeen opbouwend karakter. Bij een differentiatieproject zal vertrokken worden vanuit concreet geïdentificeerde hiaten in de bestaande clusterwerking. De acties zullen in beide gevallen concreet gericht zijn op professionalisering en structurering, met het oog op de implementatie van vernieuwende en specifieke clusterconcepten, die de gerichte ontwikkeling van waardeketens binnen een deeldomein van de cluster langdurig kunnen ondersteunen. Figuur 2: schematische voorstelling, in de vorm van een metro netkaart, van de manier waarop industriële opportuniteiten ontstaan en zich verder ontwikkelen, met aanduiding van de rol van de cluster (grijs gebied, “cluster initiative eco-system”). Bron: Transnational Alliance of Clusters Towards Improved Cooperation Support (TACTICS) working paper, “Using clusters to address emerging industries and services”, Editor Dorota Frączek, oktober 2012, p. 36. Typische activiteiten in deze fase van het project zijn, niet limitatief: Netwerking o Een blijvende vertrouwensrelatie met en tussen de partners opbouwen. o De disseminatie van kennis en informatie. o Het realiseren van (sectoroverschrijdende) samenwerking. o De cluster kenbaar maken bij andere clusterinitiatieven o … Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 11 van 29 Operationele werking o De partners begeleiden bij het formaliseren van samenwerkingsverbanden wanneer nodig en relevant, bv. in het geval intellectuele eigendom. o De samenwerking tussen kenniscentra en bedrijven, i.h.b. kmo’s, stimuleren. o Opzetten van doelgerichte samenwerkingsverbanden met andere clusters. o Het coördineren van projecten met collectief belang voor de cluster. o Het voorbereiden van de (internationale) vermarkting van de realisaties van de cluster. o … Strategische werking o Het gezamenlijk identificeren van nieuwe industriële opportuniteiten. o Het opstellen van een roadmap voor de ontwikkeling van deze opportuniteiten. o Het faciliteren van de ontwikkeling van bottom-up gedreven slimme specialisaties met aantoonbaar collectief belang voor de cluster. o Het stimuleren en faciliteren van open innovatiesamenwerking binnen de cluster. o Het openstellen van productiefaciliteiten van en voor de partners van de cluster. o Verzorgen van de interfacing met de overheid teneinde de adequate materiële en niet-materiële ondersteuning voor de cluster te verkrijgen. o … Ontwikkeling o Het samenbrengen van complementaire competenties, zowel op technologisch vlak, als m.b.t. productie, processen en commercialisatie. o Het identificeren van ontwikkelingsbehoeften binnen de cluster en hier proactief op inspelen. o Het gezamenlijk bepalen van een toekomstvisie voor de ontwikkeling van de cluster en van de werkdomeinen waar dient op ingezet te worden, o … Deze activiteiten zullen op termijn leiden tot Het verankeren van nieuwe slimme specialisaties in het Vlaamse industriële weefsel. De ontwikkeling van nieuwe industriële activiteiten of van nieuwe waardeketens, of fundamentele transformatie van bestaande waardeketens. Een marktgedreven en export gerichte innovatiedynamiek, waarbij vernieuwende multidisciplinaire industriële oplossingen worden ontwikkeld. Het afsluiten van een partnerschap tussen de overheid en de cluster. Een open-innovatie cultuur, waarbij samenwerking tussen bedrijven de nieuwe norm wordt voor succesvol industrieel ondernemen. Ook hier is de mate waarin bovenvermelde doelstellingen kunnen gerealiseerd worden, binnen de mogelijkheden van deze oproep, afhankelijk van het feit of het een clustervormings- dan wel een clusterdifferentiatieproject betreft. Dit neemt niet weg dat men bij de acties die men zal ondernemen, steeds bovenvermelde doelen zal voor ogen houden. Voor beide types projecten zal men op het einde van het project een aantal concrete Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 12 van 29 realisaties, gekwantificeerd wanneer relevant, kunnen voorleggen. Het onderscheid zal ook hier liggen in de specificiteit van de realisaties. 3.3 Beoogd resultaat Het globale eindresultaat van het clusterproject is het boeken van een wezenlijke vooruitgang bij de economische en multidisciplinaire visievorming omtrent de industriële opportuniteit, die aan de basis ligt van het project. De concrete elementen die essentieel zijn om, via clusterwerking, deze visievorming te ondersteunen zijn in de eerste plaats afhankelijk van het feit of het om een clustervormings- dan wel differentiatieproject gaat. De specifieke context van de industriële opportuniteit kan in deze eveneens een rol spelen. In elk geval zal het project inzetten op de invalshoeken die op het einde van §2 Beleidscontext opgesomd werden. Hieronder worden, zonder volledigheid na te streven, een aantal indicatoren voorgesteld, die de impact van de clusterwerking kunnen kwantificeren: Ontwikkeling van nieuwe waardeketens of fundamentele transformatie van bestaande waardeketens op basis van de industriële ontwikkeling Open samenwerking tussen de partners van de cluster Kennisdeling tussen de partners van de cluster Delen van infrastructuur, zoals bv. onderzoeks-, test- en productie-infrastructuur Actieve participatie van kmo’s bij de ontwikkeling van industriële opportuniteiten in een meerpartijenconstellatie De mate waarin de bedrijven, i.h.b. kmo’s, gebruik maken van het ondersteunend overheidsinstrumentarium van de verschillende beleidsdomeinen … In concreto zal het clusterproject (indirect) bijgedragen hebben tot de economische ontwikkeling van de industriële activiteit. Het eindrapport zal aandacht besteden aan de stappen die gezet werden in de valorisatie van de industriële activiteit en het verband aangeven met de clusterwerking. Er zal tevens een plan opgemaakt worden om de cluster te laten voortbestaan, na beëindiging van het project. Het is immers essentieel dat de gecreëerde dynamiek verder gezet wordt. De cluster zal een visie formuleren over de inhoudelijke werkdomeinen van de toekomst en over de manier waarop de clusterwerking hierop adequaat zal kunnen inspelen. De tijdshorizon wordt bepaald door de typische duur van een product levenscyclus binnen het industriële domein, maar zal niet korter zijn dan 3 jaar. Naast de inhoudelijke aspecten zal dit plan ook aangeven welke de verwachtingen zijn t.a.v. de overheid, teneinde de structurele operationalisering van de cluster te ondersteunen. Hierbij wordt gerefereerd naar de ondersteunende beleidsaspecten, zoals beschreven in §3.4. De cluster zal tevens een plan voorleggen om de graad van zelffinanciering geleidelijk te verhogen. 3.4 Impact op ondersteunende beleidsaspecten Tijdens het project zal onderzocht worden in welke mate de uitbouw van de cluster en de ontwikkeling van de industriële opportuniteit zal bijdragen aan ondersteunende factoren, zoals industriële innovatie, maatschappelijke relevantie, internationalisering, institutionele Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 13 van 29 aspecten in het kader van de triple helix, opleiding, competentiebeleid en arbeidsorganisatie. Meer specifiek zal een antwoord gegeven worden op volgende vragen: Industriële innovatie: welke kennis is onontbeerlijk om de ontwikkeling van de cluster verder te ondersteunen? Welke (eventueel buitenlandse) kenniscentra kunnen hier ingeschakeld worden? In welke mate betreft het hier kennis waarmee men zich internationaal kan onderscheiden in uniekheid en excellentie? Realisatie van maatschappelijke meerwaarde: aan welk maatschappelijk probleem kan de ontwikkeling en valorisatie van de industriële activiteiten, die binnen de cluster ontwikkeld worden, een antwoord bieden? Het antwoord dient elementen te bevatten die verder gaan dan de voor de hand liggende aspecten van transformatie van het economische weefsel en creatie van duurzame tewerkstelling. Institutionele aspecten in het kader van de triple helix: welke bijzondere infrastructuur- en regelgevende elementen (breed te interpreteren), i.h.b. vanuit de publieke/overheidsinvalshoek, zijn nodig om de nieuwe industriële activiteit te kunnen ontplooien? Opleiding, competentiebeleid en arbeidsorganisatie: wat is de impact op de arbeidsmarkt en het competentieprofiel binnen de bedrijven wanneer de betreffende industriële activiteit ontwikkeld wordt? Welke initiatieven moeten er ondernomen worden om structureel in de vereiste competenties te voorzien? In welke mate zal de industriële ontwikkeling van de cluster bijdragen tot de evolutie van de bestaande arbeidsorganisatie naar het nieuwe werken? 4 Wettelijk kader 4.1 Juridische grondslag De juridische grondslag voor deze oproep bestaat uit volgende bepalingen: Art. 41, §4, c) van het decreet van 21 december 2001 houdende de bepalingen tot begeleiding van de begroting 2002, dat bepaalt dat het Hermesfonds alle uitgaven voor zijn rekening neemt die voortvloeien uit elke andere uitgave die kadert in het sociaal, economisch en regionaal beleid van de Vlaamse Regering. Art. 127, 4° lid, van het decreet van 20 december 2013 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2014, waarin wordt bepaald dat de minister, bevoegd voor de Economie, een delegatie heeft om uitgaven kleiner of gelijk aan 500.000 euro die passen in het sociaal, economisch en regionaal beleid van de Vlaamse regering, aan te gaan. De minister, bevoegd voor de Economie, is gemachtigd om een oproep te lanceren tot het indienen van projecten inzake “Clusters voor industriële ontwikkeling”. Indien in het kader van deze oproep steun zou worden gegeven aan ondernemingen, zoals gedefinieerd in artikel 3, 1°, van het decreet betreffende het economisch ondersteuningsbeleid van 16 maart 2012, dan zal deze steun worden beschouwd als deminimissteun, zoals bepaald in Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 14 van 29 betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (EU Publicatieblad van 24 december 2013, L 352/1), en alle latere wijzigingen van die verordening. 4.2 Conformiteit aan de staatssteunregels De oproep richt zich op consortia met bedrijven als hoofdrolspelers; het is belangrijk er op te wijzen dat de regels in zake staatssteun aan bedrijven van kracht zijn. Overheidssteun is onderhevig aan Vlaamse en Europese regels. De Europese regels leggen het kader vast, waarbinnen Vlaanderen dient te opereren. De de-minimis regeling, waarnaar hierboven gerefereerd werd, biedt de mogelijkheid om steun toe te kennen aan individuele bedrijven, evenwel gelimiteerd tot 200.000 € per 3 jaar9. De periode van 3 jaar heeft een rollend karakter. Het is belangrijk te weten dat alle overheidssteun die onder de-minimis valt meetelt om te bepalen of de limiet van 200.000 € per 3 jaar al dan niet overschreden wordt. De EU regels bepalen dat het juridisch statuut en het doel van het gesteund bedrijf niet doorslaggevend zijn bij de bepaling of een activiteit al dan niet economisch is en de betrokkene dus als onderneming moet gekwalificeerd worden die onder de staatssteunregels valt. Er moet daarentegen steeds naar de werkelijke activiteiten van het begunstigd bedrijf gekeken worden. Van zodra deze economisch zijn, is er sprake van een onderneming en dus van staatssteun, ook al heeft de onderneming het statuut van vzw of een statutair doel dat niet-economisch is. Er kan dus besloten worden dat bedrijven die zich, ten behoeve van deze oproep, verenigen in een feitelijk samenwerkingsverband verplicht zijn te voldoen aan de de-minimis regeling. Steun aan een juridische structuur (zoals bv. een vzw) met onmiskenbaar publiek en collectief karakter wordt in bovenvermelde context niet beschouwd als staatssteun. In een dergelijk opzet zal het consortium de opgedane kennis tijdens en de realisaties van het project publiek toegankelijk maken. Dit heeft eveneens een aantal praktische consequenties. Zo zal bv. bij aanbestedingen de wet op de overheidsopdrachten dienen gevolgd te worden, omdat in principe de werkingsmiddelen van de juridische entiteit in hoofdzaak uit staatssteun zullen bestaan. 5 Kenmerken van de oproep 5.1 De indiening van het project Een clusterproject wordt ingediend door een formeel samenwerkingsverband, dat initieel zal bestaan uit minstens drie bedrijven, al dan niet ondersteund door kenniscentra, bedrijfsorganisaties of publiekrechtelijke entiteiten. Het aandeel in de industriële ontwikkeling en de beweegredenen van de bedrijven om te opereren in clusterverband zullen duidelijk omschreven worden. De deelnemende bedrijven zullen voldoende representatief zijn om het 9 Deze limiet is beduidend lager voor de sectoren primaire productie van landbouwproducten (7.500 € per 3 jaar), visserij (30.000 € per 3 jaar) en wegvervoer (100.000 € per 3 jaar). Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 15 van 29 industriële domein of de waardeketen(s) te vertegenwoordigen in het kader van het voorgestelde project. Het kader van deze oproep laat toe om binnen het samenwerkingsverband een deelnemende partner, met uitzondering van een publiekrechtelijke entiteit, aan te duiden als gemachtigd uitvoerder10,11 van het project. Deze rol kan even goed opgenomen worden door het formeel samenwerkingsverband. Naast bedrijven kunnen kenniscentra, bedrijfsorganisaties en publiekrechtelijke partijen eveneens deelnemen aan een clusterproject. Zij kunnen er tevens voor zorgen dat het project ruchtbaarheid krijgt, om zo het clusterproject onder de aandacht te brengen van de bredere industriële gemeenschap. Het is duidelijk dat de inbreng en betrokkenheid van geëngageerde bedrijven primeert. Dit zal ook blijken uit de projectbegroting. Kenniscentra dienen erkend te zijn in de pijler technologieverkenning overeenkomstig artikel 14, §4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2008 tot toekenning van steun aan kleine en middelgrote ondernemingen voor ondernemerschapsbevorderende diensten. Publiekrechtelijke entiteiten kunnen deel uitmaken van de cluster, maar komen zelf niet in aanmerking voor steun. Zij kunnen zelf geen projecten indienen, noch optreden als gemachtigd uitvoerder. Academische instellingen, i.e. hogescholen en universiteiten, kunnen via onderaanneming vergoed worden voor het werk dat zij in het kader van een clusterproject presteren. Bovenstaande bepalingen over de rol die de verschillende types partners in een clusterproject kunnen opnemen, zijn samengevat in Tabel 1. Type partner / Rol Bedrijf Kenniscentrum Bedrijfsorganisatie Publiekrechtelijke partij Formeel samenwerkingsverband / vzw Indiener Projectpartner Gemachtigd uitvoerder van het project Tabel 1: overzicht van de mogelijke rollen die de verschillende types partijen kunnen opnemen in een clusterproject. In het kader van deze oproep worden entiteiten die moeten worden beschouwd als een administratieve overheid, als vermeld in artikel 14 van de wetten op de Raad van State, 10 De gemachtigd uitvoerder beheert eveneens de projectmiddelen. Merk op dat het budgettair kader van deze oproep (zie §5.2.2) toelaat om projecten in te dienen, waarvoor de totale steun de de-minimis grenzen overschrijdt. Dit betekent dat bedrijven, die zich willen engageren om de rol van gemandateerd uitvoerder op te nemen, de consequenties van het deminimis kader goed zullen dienen te overwegen. 11 Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 16 van 29 gecoördineerd op 12 januari 1973, uitgesloten. Daarbij worden volgende criteria en indicaties ter beoordeling gehanteerd: het feit of de indiener opgericht of erkend is door de overheid; het feit of de indiener de bevoegdheid heeft om op éénzijdige wijze voor derden bindende beslissingen uit te vaardigen; het feit of de indiener belast is met een taak van algemeen belang of een taak van een openbare dienst; het feit of de indiener onder de controle of het toezicht valt van de overheid. Indien de indiener op één van bovenstaande criteria of indicaties bevestigend antwoordt, wordt hij beschouwd als zijnde een publieke actor. Hoewel er, in het kader van deze oproep, geen vast stramien opgelegd wordt om het samenwerkingsverband te formaliseren, wordt vrijblijvend gesuggereerd een beroep te doen op bestaande juridische structuren, zoals bv. een vzw. Dit heeft als onmiskenbaar voordeel dat meerdere bepalende aspecten voor de soepele werking van de cluster, zoals bv. de conformiteit met de staatssteunregels (cf. §0), toetredingsregels voor nieuwe leden, … bij constructie op een juridisch goed onderbouwde manier geregeld zijn. Partners met zetel buiten het Vlaamse Gewest maar binnen de Europese Unie kunnen bij het project betrokken worden. In de projectaanvraag zal gemotiveerd worden waarom deze partijen kennis of expertise inbrengen die essentieel is voor het realiseren van de doelstellingen van de cluster en die in Vlaanderen onvoldoende beschikbaar is. In elk geval dient het zo te zijn dat, los van eventuele buitenlandse inbreng, de mogelijke valorisatietrajecten, waartoe de clusterwerking kan leiden, in de eerste plaats de Vlaamse economie ten goede zullen komen. 5.2 Plan, looptijd en subsidie van de projecten 5.2.1 Het projectplan Het opzet van deze oproep is om via clustervorming en –werking de economische en multidisciplinaire visievorming omtrent een industriële opportuniteit te begeleiden en te ondersteunen om op die manier nieuwe of fundamenteel getransformeerde waardeketens te creëren. Een typisch projectplan zal derhalve gebouwd worden rond vier pijlers: Industriële oppportuniteit: het afbakenen van de industriële activiteit, waarbij aspecten, zoals o.a. stakeholders, toepassingsgebieden, markten, etc., scherp omschreven worden. Deze “scoping” geeft aan waar het consortium wil op inzetten. Het is duidelijk dat, tijdens de loop van het project, het resultaat van deze oefening kan bijgesteld worden op basis van voortschrijdend inzicht. Clustervorming of –differentiatie: activiteiten die een nieuwe cluster uitbouwen of de werking van een bestaande cluster differentiëren. Clusterwerking: activiteiten die ertoe leiden dat een kader gecreëerd of versterkt wordt, waarbinnen de deelnemende partners in een stimulerende omgeving Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 17 van 29 samenwerken om nieuwe industriële opportuniteiten te identificeren en marktgericht te exploreren. Resultaatscomponent: activiteiten gericht op de valorisatie en verankering van de industriële activiteit, met bijzondere aandacht voor het opzetten en transformeren van waardeketens. Hiertoe zal de projectaanvraag een projectplan bevatten dat duidelijk aangeeft hoe het consortium deze pijlers zal benaderen. Een dergelijk projectplan is onderverdeeld in werkpakketten, bevat minimaal een tijdsdimensie en welomschreven mijlpalen en deliverables en definieert de verantwoordelijken voor de oplevering van de (tussentijdse) resultaten. 5.2.2 Algemene principes De projecten hebben een looptijd van minimaal 12 en maximaal 24 maanden. Het project zal ten vroegste starten één dag na de datum van toewijzing en zal niet later starten dan 4 maanden na de datum van de toewijzing (zie §5.4). Gemaakte kosten voor activiteiten die buiten het finaal aanvaarde projectplan12 vallen, komen niet in aanmerking voor steun. De steun vervalt volledig als het formeel samenwerkingsverband start met het project voor de datum van toewijzing. Een afwijking op de start of beëindiging van een project dient voorafgaandelijk en schriftelijk door de indiener te worden aangevraagd bij het Agentschap Ondernemen. Pas na goedkeuring door de leidend ambtenaar mag worden afgeweken van de initieel voorziene data. De maximale steun voor een project bedraagt 240.000 €, met een steunpercentage van 80%. Dit betekent dat een projectbegroting voor maximale steun 300.000 € bedraagt. Er worden drie types kosten onderscheiden: loonkosten, overhead- en werkingskosten en onderaannemingskosten. In de volgende paragrafen wordt toegelicht wat verstaan wordt onder deze rubrieken en hoe ze in de projectbegroting dienen verrekend te worden. Het formeel samenwerkingsverband zal een sluitend plan voorleggen voor de eigen financiering van tenminste 20% van de kosten. De eigen financiering kan bestaan uit een combinatie van financiële en in natura inbreng van het consortium. De eigen inbreng kan aangevuld worden met inkomsten uit de clusterwerking (bv. inschrijvingsgeld voor seminaries georganiseerd door de cluster, toetredingskosten voor nieuwe leden, …). Eventuele overschattingen van de begrote inkomsten kunnen geen aanleiding geven tot een aanpassing van het financieringspercentage. 12 Bemerk dat het goedgekeurde project kan verschillen van de oorspronkelijke aanvraag. Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 18 van 29 5.3 Projectbegroting 5.3.1 Algemene richtlijnen De projectbegroting maakt deel uit van de projectaanvraag en wordt voor de looptijd van het project en opgesplitst per lid van het consortium opgesteld. Hierbij zal duidelijk aangegeven worden welke kosten voorzien worden voor welk onderdeel van het projectplan. Het is sterk aanbevolen hierbij gebruik te maken van het begrotingssjabloon dat als bijlage bij deze oproep gevoegd wordt. Het maximale subsidiebedrag van een project wordt vastgelegd op basis van de finale projectbegroting. Voorafgaandelijk hieraan zal het Agentschap Ondernemen de realiteitswaarde van de ingediende projectbegroting bespreken op basis van de projectbeschrijving, met eventueel een voorstel tot bijsturing als uitkomst van dit overleg. Het is dus noodzakelijk om de begrote kosten inhoudelijk te verantwoorden in de projectaanvraag. Algemeen kan gesteld, dat enkel die kosten worden aanvaard die door de indiener initieel waren begroot in de projectbegroting van het aanvraagformulier en door de Vlaamse Overheid als dusdanig werden aanvaard. Wijzigingen aan deze projectbegroting (zoals bijvoorbeeld overheveling van budget van de ene kostenrubriek naar de andere) in de loop van het project gebeuren volgens onderstaande criteria: Budgetverschuivingen kleiner dan 15% van de totale projectbegroting dienen ter goedkeuring voorgelegd worden aan het Agentschap Ondernemen Budgetverschuivingen groter dan 15% van de totale projectbegroting dienen door de minister schriftelijk te worden goedgekeurd. Elke budgetverschuiving dient voorafgaandelijk en schriftelijk, en uiterlijk voor de beëindiging van het project, door de indiener te worden gemeld aan het Agentschap Ondernemen. Overschrijdingen van een rubriek uit de kostenbegroting worden dus, tenzij vooraf goedgekeurd, niet aanvaard. Het totale subsidiebedrag kan in geen geval het oorspronkelijk aanvaarde en toegewezen bedrag overschrijden. De goedgekeurde projectbegroting zal steeds als addendum toegevoegd worden aan het ministerieel besluit tot toekenning van de steun en maakt er als dusdanig integraal deel van uit. 5.3.2 Loonkosten Deze rubriek bevat de loonkosten van rechtstreeks betrokken personeelsleden die op de payroll staan van de leden van het consortium, in verhouding tot de aan het project of de gesubsidieerde activiteiten bestede tijd. De aan het project bestede tijd wordt bijgehouden via tijdsbestedingstabellen. De loonkosten worden ingediend op basis van een standaard uurtarief (SUT) dat vermenigvuldigd wordt met de aan het project bestede tijd volgens de tijdsbestedingstabellen. Deze tijdsbestedingstabellen worden maandelijks voor alle leden van het consortium verzameld, ondertekend en door de indiener opgestuurd naar het Agentschap Ondernemen. De tijdsbestedingstabellen worden in principe per halve dag Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 19 van 29 ingevuld, tenzij bepaalde personeelsleden a rato van een aantal uren worden ingezet, dan dienen de tabellen hierop afgestemd te zijn zodat een correcte registratie van het aantal uren mogelijk is. Het standaard uurtarief wordt forfaitair bepaald als de vermenigvuldiging van het bruto maandloon (voltijds) van het betrokken personeelslid bij het begin van het project met de coëfficiënt 1,1 %. Voor de berekening wordt het bruto maandloon steeds herrekend naar een voltijdse betrekking van 38 uur. Bijvoorbeeld: deeltijdse prestaties van 20 uur aan een deeltijds bruto maandloon van 1.500 €, geeft, omgerekend naar een voltijdse betrekking van 38 uur, een bruto maandloon van 1.500 € x 38/20 = 2.850 €, te vermenigvuldigen met de coëfficiënt 1,1% en dus een SUT van 31,35 €. Kosten voor supervisie door de leidinggevende zijn niet aanvaardbaar. Personen met een voltijdse beroepsbezigheid buiten het project of een voltijds vervangingsinkomen kunnen geen personeelskosten inbrengen. Wanneer de begunstigde een onderwijs- of onderzoeksinstelling is die reeds gesubsidieerd wordt door de Vlaamse overheid zal nagegaan worden of er geen dubbele subsidiëring is. Wat de aanrekening betreft zullen volgende basisregels worden toegepast: Onderwijzend of onderzoekspersoneel: de aangerekende personeelskosten worden slechts aanvaard wanneer ze buiten de normale beroepsactiviteiten en beroepsprestaties vallen; Administratief en technisch personeel: personeelskosten zullen slechts aanvaard worden als projectkost wanneer kan worden aangetoond dat deze personen speciaal voor het project werden aangeworven of werden vrijgesteld van hun normale activiteiten. 5.3.3 Overhead- en werkingskosten Overheadkosten worden bepaald als kosten die rechtstreeks verband houden met het project maar die niet direct aan het project via factuur of andere boekhoudkundige documenten kunnen toegewezen worden. Werkingskosten kunnen wel via factuur of boekhouddocument aan het project worden toegewezen. Overhead- en werkingskosten worden samen berekend als 20% op de aanvaarde loonkosten. Dit betekent dat deze kosten automatisch als overhead of werking beschouwd worden en in het toegepaste percentage zitten. Zij mogen bijgevolg niet meer ingediend worden als onderaannemingskosten en dienen ook niet te worden gerechtvaardigd of bewezen. Overheadkosten zijn onder meer (niet limitatieve lijst): Het gebruik (huur en onderhoud) van interne gebouwen en parkings, lokalen en vergaderzalen met inbegrip van de normale kantooruitrusting, -benodigdheden en apparatuur (incl. PC’s), de kosten voor verwarming, verlichting, gas, elektriciteit, water, internet, telefoon, fax, kopieën, correspondentie en postzegels, verzekering van de gebouwen en andere algemene verzekeringen; Kosten van interne administratie, beheer, sociaal secretariaat; De interne ontwikkeling- en onderhoudskosten van een website; Algemene abonnementen, representatiekosten, beroepskledij, restaurantkosten; Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 20 van 29 Relatiegeschenken; Andere kleine kosten of niet voor 100% aan het project of de gesubsidieerde activiteiten toewijsbare kosten voor zover ze rechtstreeks, direct en uitsluitend verband houden met, betrekking hebben op en te relateren zijn aan het project of de gesubsidieerde activiteiten. … Werkingskosten zijn onder meer (niet limitatieve lijst): Rechtstreeks aan het project of de gesubsidieerde activiteiten verbonden uitgaven voor verbruiksmaterialen, hulpgoederen, grondstoffen en gereedschappen waarvan de levensduur de periode van het project zoals voorzien in het ministerieel besluit tot toekenning van de steun niet overschrijdt. Deze uitgaven worden in de boekhouding niet als investeringen op het vast actief geboekt en evenmin op de inventaris van duurzaam materieel, maar als verbruiksmateriaal, hulpgoed, grondstof of gereedschap. Kosten voor het inrichten van cursussen, seminaries, … of het volgen van opleidingen of vorming ten behoeve van het project of de gesubsidieerde activiteiten; Huur en/of leasing die aan derden moet worden betaald voor het gebruik van lokalen, apparatuur, infrastructuur,…; Kosten in verband met sensibilisering, distributie, marketing en reclame; Octrooien en licenties; Verplaatsingskosten; … 5.3.4 Onderaannemingskosten Het consortium kan voor de eigenlijke uitvoering van het project een beroep doen op onderaannemers. Indien de aanbesteding gebeurt door partners, die gebonden zijn aan de wet op de overheidsopdrachten, zullen de bepalingen van deze wet gevolgd worden. Voor grote aanbestedingen, uitgeschreven door andere partijen wordt gevraagd om via een marktbevraging aan te tonen dat de gekozen onderaannemer een marktconform aanbod heeft met een goede prijs/kwaliteit verhouding. De grens van 8.500 €13, zoals gestipuleerd in de wet op de overheidsopdrachten, is hierbij richtinggevend om te bepalen of het al dan niet om een grote aanbesteding gaat. Onderaannemingskosten worden ingediend via facturen. Op de facturen moet een duidelijke en gedetailleerde omschrijving van de uitgevoerde activiteiten, de ermee gepaard gaande gewerkte uren en het uur- of dagtarief worden vermeld. De datum van de factuur of andere aanvaardbare boekhoudkundige documenten wordt geacht te vallen binnen de 15 dagen na de maand waarin het project eindigt. De factuur moet immers in principe opgemaakt worden binnen de 15 dagen volgend op de maand van prestatie of levering, dus ten laatste 46 dagen na de prestatiedatum. 13 Herhaalde facturen van dezelfde onderaannemer die samen deze grens overschrijden, zullen geweigerd worden indien geen marktbevraging werd gedaan. Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 21 van 29 De betaling moet gebeuren ten laatste drie maanden na de beëindiging van het project. 5.3.5 Het subsidiebedrag Het subsidiebedrag, vermeld in het ministerieel besluit, wordt zowel uitgedrukt in een absoluut bedrag als in een percentage van de aanvaardbare projectkost en kan hoogstens het maximale percentage en maximale subsidiebedrag zijn zoals voorzien in het oproepbesluit, desgevallend beperkt tot het netto te financieren saldo. Het netto te financieren saldo is het saldo van het aanvaardbaar projectbedrag dat nog moet gefinancierd worden na aftrek van de beschikbare middelen in natura (zoals bv. sponsoring, giften, eigen werk, eigen inbreng in natura) en de financiële middelen (zoals bv. cash middelen) zoals voorzien in de begroting van het project. Voor de bepaling van de vereiste private bijdrage komen zowel eigen inbreng, projecteigen opbrengsten, sponsoring in geld en sponsoring in natura in aanmerking. 5.3.6 Tussentijdse rapportering en evaluatie Om de zes maanden wordt een tussentijds rapport ingediend. Het Agentschap Ondernemen kan na elk tussentijds rapport beslissen de steun voor een project stop te zetten, indien blijkt dat de gemaakte vorderingen onvoldoende zijn en dat het gebrek aan voortgang niet kan toegeschreven worden aan objectieve factoren gerelateerd aan de complexiteit of de risicoanalyse van het project. Het uitgangspunt bij deze analyse is dat de middelenverbintenissen (ook qua personeel) die het consortium aangegaan heeft bij de start van het project effectief gehonoreerd worden. 5.3.7 Uitbetalingsschema De uitbetaling van de subsidie gebeurt in drie schijven: Een eerste schijf van 40% van het aanvaarde steunbedrag wordt uitbetaald bij de start van het project. De betaling van de tweede schijf van 40% kan gebeuren van zodra de gemaakte projectkosten een bepaalde drempel overschrijden. Het tijdstip van betaling wordt bepaald door het moment dat de gemaakte reële kosten, verrekend volgens het toepasbare steunpercentage van 80%, en vermenigvuldigd met de verhouding tussen de kost voor maximale steun en de totale projectkost14, overeenstemmen met de helft van het goedgekeurde steunbedrag. Een derde schijf van 20% van het uiteindelijk aanvaarde steunbedrag wordt uitbetaald na goedkeuring van het eindrapport en na controle van de financiële rapportering door de inspectie economie. Indien het project tijdens de looptijd stopgezet wordt, zal er een eindafrekening gemaakt worden, op basis waarvan het Agentschap Ondernemen het saldo steun zal uitkeren, na controle van de financiële rapportering door de inspectie economie. 14 Deze verhouding is gelijk aan 1 indien het projectbudget de kost voor maximale steun niet overschrijdt en is kleiner dan 1 indien het project een budget heeft dat hoger ligt dan de maximaal steunbare kost. Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 22 van 29 5.4 Procedure 5.4.1 Overzicht De projectoproep heeft een open karakter. Dit betekent dat projecten, gedurende de indieningsperiode, continu kunnen ingediend worden. Ingediende projecten zullen zo snel als mogelijk behandeld worden. Gelet op het feit dat deze oproep gelanceerd wordt op het einde van de huidige legislatuur, zal de volgende Vlaamse regering bepalen of de ingediende projecten zullen gehonoreerd worden en of de huidige vooropgestelde sluitingsdatum van de oproep al dan niet behouden blijft. Een projectaanvraag doorloopt het onderstaande proces: 1. Het Agentschap Ondernemen controleert de projectaanvraag op haar ontvankelijkheid. Ontvankelijke projecten gaan naar stap 2. Niet ontvankelijke projecten komen niet aanmerking voor verdere evaluatie. In beide gevallen wordt de indiener over de beslissing geïnformeerd. De administrateur-generaal betekent de (on)ontvankelijkheid. 2. Een beoordelingscommissie o.l.v. het Agentschap Ondernemen, toetst het projectvoorstel af op inhoudelijke en op kwalitatieve criteria (zoals beschreven in 5.4.3). Het consortium krijgt hierbij de mogelijkheid het projectvoorstel toe te lichten. Het agentschap kan het advies inwinnen van één of meerdere externe experten, die inhoudelijk vertrouwd zijn met de materie van de projectaanvraag. Het agentschap zal erover waken dat belangenvermenging vermeden wordt. De conclusies van deze screening worden samengevat in een rapport aan de bevoegde minister. Dit rapport bevat een advies tot principiële goed- of afkeuring. De bevoegde minister zal bij principiële goedkeuring aan het Agentschap Ondernemen het mandaat geven om het project verder af te stemmen en in onderhandeling te treden met het consortium De indiener wordt over de beslissing geïnformeerd. 3. Na de principiële goedkeuring wordt het consortium uitgenodigd door het Agentschap Ondernemen om te onderhandelen, om door onderling overleg, tot een definitief akkoord te komen over projectscope, -plan en -begroting. 4. Indien stap 3 leidt tot een akkoord wordt het project opnieuw voorgelegd aan de bevoegde minister, die de definitieve beslissing neemt tot toewijzing van het project. Hierbij kan de minister desgevallend nog beslissen (onderdelen van) het voorgelegde werkplan als minder essentieel te beschouwen en het voorstel dus ook slechts partieel te willen steunen. De volgende paragrafen gaan in detail in op de ontvankelijkheids- en beoordelingscriteria. 5.4.2 Ontvankelijkheid van de projectaanvraag Elke aanvraag wordt na ontvangst door het Agentschap Ondernemen beoordeeld op ontvankelijkheid. Dit gebeurt op basis van de volgende criteria: 1. De digitale versie van de projectaanvraag stemt exact overeen met de ingediende papieren kopie. Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 23 van 29 2. Alle ondernemingen (incl. vzw’s) beschikken over een rechtspersoonlijkheid en een inschrijvingsnummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO). 3. Het consortium bestaat uit minstens drie bedrijven. 4. De aanvraag is ingediend op het voorziene aanvraagformulier en ondertekend door de indiener. De handtekening is origineel; gescande handtekeningen op de papieren kopie worden niet aanvaard. 5. Het begrotingssjabloon is volledig ingevuld en de bedragen stemmen overeen met deze vermeld in het aanvraagformulier. 6. Alle ondernemingen die steun ontvangen, incl. de indiener, hebben de de-minimis verklaring ondertekend. De handtekeningen zijn origineel; gescande handtekeningen op de papieren kopie worden niet aanvaard. 7. Alle projectpartners hebben de samenwerkingsovereenkomst ondertekend. De handtekeningen zijn origineel; gescande handtekeningen op de papieren kopie worden niet aanvaard. 8. De looptijd van het project bedraagt minimaal 12 maanden en maximaal 24 maanden. 9. De gevraagde steun bedraagt maximaal 240.000 €. 10. Het consortium engageert zich tot de volledige financiering van tenminste het niet steunbare deel van de projectbegroting. 11. Het project zal niet vroeger starten dan één dag na de datum van definitieve toewijzing. 12. Het project zal niet later starten dan vier maanden na de datum van definitieve toewijzing. 13. De items in het aanvraagformulier zullen voldoende beantwoord worden, met vermelding van alle essentiële elementen en waarbij de in het aanvraagformulier opgenomen richtlijnen qua lengte van de antwoorden in het algemeen gerespecteerd worden; bijlagen (met uitzondering van het projectplan en de eventuele toelichting van het formeel samenwerkingsverband indien dit geen vzw is) zijn louter illustratief. 14. Projectvoorstellen die passen binnen het reeds bestaande ondersteuningsinstrumentarium van de Vlaamse overheid komen niet in aanmerking voor ondersteuning via deze oproep. Er wordt geen steun verleend aan projecten wanneer minstens één van de leden van het consortium niet voldoet aan de regelgeving die van toepassing is in het Vlaamse Gewest. De leden van het consortium mogen op de indieningsdatum van de steunaanvraag geen achterstallige schulden bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) hebben en geen procedure op basis van Europees of nationaal recht hebben lopen, waarbij een toegekende steun wordt teruggevorderd. Aan al deze criteria moet voldaan zijn opdat het project ontvankelijk kan verklaard worden. De toetsing op ontvankelijkheid houdt geen appreciatie van het projectvoorstel in. Het betreft enkel een controle op de naleving van de indieningsvoorwaarden. Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 24 van 29 5.4.3 Beoordeling van de projectaanvraag De ontvankelijke projectaanvragen zullen door een beoordelingscommissie gejureerd worden op basis van hun kwaliteit en inhoud. Er zal geëvalueerd worden op de onderstaande criteria. 1. Doelstelling a. Voor een clustervormingsproject: onderscheidt de beoogde cluster zich qua potentieel ledenbereik en werkdomein voldoende van bestaande clusters? Voor een clusterdifferentiatieproject: bieden de nieuwe elementen die aan de clusterwerking toegevoegd worden een substantiële meerwaarde, die o.a. leidt tot economische valorisatie, aan de bestaande clusterwerking? b. Zijn de doelstellingen van het clusterproject SMART15 omschreven? c. Zijn de activiteiten die binnen het project voorzien worden ultiem gericht op de creatie van economische meerwaarde in clusterverband? 2. Potentieel van de industriële opportuniteit a. Is de industriële opportuniteit die het consortium voor ogen heeft duidelijk omschreven? Is ze haalbaar en relevant? Overstijgt ze de individuele bedrijfsbelangen? b. Sluit de industriële opportuniteit aan bij de algemene context van de oproep (i.c. Vlaamse verankering van “emerging industry” op basis van “entrepreneurial knowledge and discovery”, ontwikkeling van een nieuwe slimme specialisatie, sectoroverschrijdend, multidisciplinair)? c. Op welke manier zal de ontwikkeling van de industriële opportuniteit leiden tot het ontstaan van nieuwe waardeketens en/of tot de fundamentele transformatie van bestaande waardeketens? d. Zal de ontwikkeling van de industriële opportuniteit leiden tot open samenwerking en het delen van kennis en infrastructuur tussen de leden van de cluster? e. Zal de ontwikkeling van de industriële opportuniteit leiden tot een relevante economische activiteit in Vlaanderen met internationaal marktpotentieel? 3. Aandachtspunten die de ontwikkeling van de industriële opportuniteit een meerwaarde kunnen geven a. Industriële innovatie: welke kennis is onontbeerlijk om de cluster verder te ondersteunen? Worden de juiste kennisbronnen betrokken in het project? b. Realisatie van maatschappelijke meerwaarde: bieden de ontwikkeling en de valorisatie van de clusteractiviteiten een antwoord aan een maatschappelijke uitdaging? Projecten die enkel inzetten op transformatie van het economischindustrieel weefsel en creatie van duurzame tewerkstelling bieden voor dit aspect geen meerwaarde. c. Institutionele aspecten in het kader van de triple helix: zal het clusterproject de mogelijke of nodige faciliterende rol van de overheid, wanneer de betreffende business ontwikkeld wordt, in kaart brengen? 15 SMART staat voor specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden. Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 25 van 29 d. Opleiding, competentiebeleid en arbeidsorganisatie: zal het clusterproject de impact op de arbeidsmarkt en op het competentieprofiel binnen de bedrijven, wanneer de betreffende business ontwikkeld wordt, in kaart brengen en aangeven hoe deze te verkrijgen? 4. Consortium a. Is het indienend consortium voldoende representatief m.b.t. de industriële opportuniteit, incl. de brede toepassingsmogelijkheden, alsook de vermarktings- en internationaliseringsaspecten? b. Is het consortium evenwichtig samengesteld en wordt het collectief karakter voldoende benadrukt? Is er essentiële en actieve betrokkenheid van één of meerdere kmo’s? c. Voor een clustervormingsproject: zijn er in Vlaanderen voldoende partijen aanwezig die een relevante bijdrage kunnen leveren tot de economische ontwikkeling van de industriële opportuniteit, zodat een voldoend grote kritische massa kan gevormd worden voor een volwaardige clusterwerking? Voor een clusterdifferentiatieproject: kan de doelstelling van het differentiatieproject ingevuld worden door bestaande leden van de cluster? Zo nee, zullen de relevante, bij voorkeur Vlaamse, partijen hiertoe benaderd worden? d. Zijn de vereiste competenties aanwezig in het consortium om het clusterproject te kunnen realiseren? 5. Kwaliteit van de aanpak van het clusterproject a. Is de voorgestelde aanpak degelijk en realistisch? b. Is het projectplan voldoende concreet en realistisch om in het geplande tijdskader de beoogde resultaten te kunnen halen? c. Worden in het projectplan de relevante mijlpalen en opleveringen van tussentijdse resultaten gedefinieerd? Worden deze voorzien op het juiste tijdstip i.f.v. de projectdoorloop? d. Zijn er voldoende relevante indicatoren, die de clusterwerking zinvol kunnen kwantificeren? 6. Mensen en middelen a. Heeft het consortium een sluitend financieel plan om in het eigen aandeel van de kosten te voorzien? b. Worden de ingezette middelen (loonkosten en onderaannemingskosten) duidelijk gemotiveerd en zijn ze adequaat, i.e. zijn ze correct ingeschat en bieden ze een juiste prijs-kwaliteit-kwantiteit verhouding in relatie tot de doelstellingen van het project? c. Is de rol van elk lid van het consortium duidelijk omschreven? d. Is de voorgestelde overlegstructuur tussen de leden van het consortium adequaat, i.e. biedt ze de juiste middelen tot interactie en, indien nodig, escalatie en creëert ze minimale overhead? e. Zijn de nodige afspraken tussen de leden van het consortium gemaakt om het project gezamenlijk tot een goed einde te brengen? f. Zijn de nodige afspraken tussen de leden van het consortium gemaakt voor de toetreding van nieuwe leden in de cluster? g. Is er een duidelijke taakomschrijving van het voorziene personeel? Is het personeel dat deze taken zal uitvoeren nominatief gekend? Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 26 van 29 h. Geeft het consortium aan dat het Agentschap Ondernemen zal betrokken worden in de overkoepelende overlegstructuur van het project? Het is duidelijk dat het antwoord op sommige van bovenstaande vragen slechts op basis van preliminaire inzichten kan gegeven worden en dus de waarde heeft van een best mogelijke inschatting. 6 Projectaanvraag De nodige documenten voor het indienen van een projectaanvraag zijn beschikbaar op de website van het Agentschap Ondernemen (www.agentschapondernemen.be/nib-cluster) en worden hieronder opgesomd: 1. 2. 3. 4. 5. 6. Handleiding (dit document) Bijlage 1 - Aanvraagsjabloon (Word) Bijlage 2 - Begrotingssjabloon (Excel) Bijlage 3 - Samenwerkingsovereenkomst (Word) Bijlage 4 - Controlerichtlijnen (Word) Bijlage 5 - Ontvankelijkheidschecklist (Word) De indiening moet gebeuren volgens het aanvraagsjabloon. De aanvraag zal gericht worden aan Agentschap Ondernemen Dienst Duurzaamheid &Transformatie T.a.v. de heer Jan Haes Koning Albert II laan 35 bus 12 1030 Brussel E-mail: [email protected] De aanvraag zal zowel digitaal als op papier (één exemplaar) ingediend worden. De papieren versie is identiek aan de ingediende digitale bestanden, met dien verstande dat ze de originele handtekeningen bevat. 7 Uitvoering en opvolging 7.1 Stuurgroep en klankbordgroep Het is aanbevolen dat het consortium een stuurgroep aanstelt, waarin alle leden vertegenwoordigd zijn, en die op managementniveau de algemene voortgang van het project bewaakt. Een gemandateerd vertegenwoordiger van de projectindiener zit de stuurgroep voor. Verder zal het consortium afwegen of het zinvol is een klankbordgroep op te richten. Naast de leden van het consortium en het Agentschap Ondernemen, bevat een klankbordgroep ook vertegenwoordigers van de bredere industriële gemeenschap, van andere Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 27 van 29 overheidsinstanties of van kennispartners. De leden van de klankbordgroep engageren zich om constructief mee na te denken over de relevante aspecten van het clusterproject en om hierover input te geven aan het consortium. Het consortium zal hiertoe de klankbordgroep op geregelde tijdstippen informeren over de voortgang van het project en probleemstellingen aankaarten waarover het advies wenst in te winnen. 7.2 Tussentijdse rapportering Het consortium zal, zoals bepaald in §5.3.6, tussentijdse rapporten indienen. Deze zullen het agentschap voldoende informatie verschaffen om te oordelen of het project op het goede spoor zit om de vooropgestelde doelen, zowel m.b.t. de algemene doelstellingen van de projectoproep als m.b.t. de specifieke doelstellingen van het consortium, te realiseren. Het rapport is, indien nodig, tevens een middel voor het consortium om de projectdoelstellingen bij te stellen, gemotiveerd door de kennis die het voortschrijdend inzicht opgeleverd heeft. Het Agentschap Ondernemen kan het consortium uitnodigen om het tussentijds rapport mondeling toe te lichten. Elk tussentijds rapport bevat minstens onderstaande elementen: Stand van zaken van het projectplan: realisaties versus planning. Op basis van de opgedane inzichten en met duidelijke beschrijving en motivatie van de wijzigingen: o Update scope o Update projectplan o Update budget/steun/eigen financiering, waarbij uitzonderlijk een bijstelling van meer dan 15% per kostensoort kan gevraagd worden. Een becommentarieerd overzicht van de inzichten die het project opgeleverd heeft. 7.3 Einde van het project Bij afsluiting van het project zal het consortium een rapport indienen bij het Agentschap Ondernemen. Dit rapport zal, op uitnodiging van het agentschap, mondeling toegelicht worden. Het rapport vat de resultaten van de uitgevoerde werkzaamheden samen en documenteert de nieuwe inzichten die tijdens het project verkregen werden. Het eindrapport bestaat uit minstens onderstaande elementen: 1. Een beknopte en heldere samenvatting (“executive summary”) van de belangrijkste bevindingen en conclusies waartoe het project geleid heeft, m.b.t. de “scope” van de industriële activiteit, de clustervorming, de clusterwerking en de ontwikkeling en het valorisatiepotentieel van de industriële activiteit (in al zijn aspecten), cf. §5.2.1. 2. De cluster – Een beschrijving van de cluster op einddatum van het project (welke zijn de partners, welke meerwaarde betekenen zij voor de clusterwerking, welke intracluster samenwerkingsverbanden zijn er ontstaan, wat is het economisch belang voor Vlaanderen van de cluster,…), aangevuld met een SWOT analyse van de cluster. 3. Versterking van het industriële weefsel – Een overzicht van de realisaties van het clusterproject m.b.t. de ontwikkeling en valorisatie van de industriële opportuniteit. Essentieel hierbij is een beschrijving van de wijze waarop de clusterwerking Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 28 van 29 4. 5. 6. 7. 8. bijgedragen heeft tot de creatie van nieuwe waardeketens en/of de transformatie van bestaande waardeketens. Lessons learned – Een analyse van de tijdens het project uitgevoerde activiteiten m.b.t. clustervorming en clusterwerking, die inzicht geeft in hun effectiviteit om de beoogde doelen te bereiken (wat werkt wel, wat werkt niet en waarom). Indicatoren – Een becommentarieerd overzicht van de evolutie van de in de projectaanvraag vooropgestelde indicatoren die de clusterwerking kwantificeren. Maatschappelijke impact – De beschrijving van de bijdrage die het project geleverd heeft tot de ondersteunende beleidsaspecten industriële innovatie, realisatie van maatschappelijke meerwaarde, internationalisatie, institutionele triple helix aspecten, opleiding, competentiebeleid en arbeidsorganisatie. Toekomstperspectief van de cluster – Een onderbouwde inhoudelijke toekomstvisie en plan van aanpak over de manier waarop de cluster de werking zal verderzetten en versterken. Dit plan zal een tijdshorizon hebben van minstens 3 jaar en aandacht hebben voor de ondersteunende beleidsaspecten en de verhoging van de graad van zelffinanciering (cf. §3.3). Besluit. 7.4 Financieel verslag Het financieel verslag wordt opgesteld gebruik makend van de kostensjabloon en bevat een overzicht van de reëel gemaakte kosten, in overeenstemming met de controlerichtlijnen die gelden voor deze oproep. 8 Gebruik van de projectresultaten De mate waarin de resultaten van deze projecten algemeen worden ter beschikking gesteld, is een aandachtspunt bij de selectie. De indiener moet bij de start van het project een samenvatting van het project beschikbaar stellen voor publicatie door het Agentschap Ondernemen en moet deze samenvatting op het einde van het project actualiseren. Het consortium engageert zich om actief te participeren in collectieve initiatieven en evenementen die door het Agentschap Ondernemen georganiseerd worden. Het project beoogt de ontwikkeling van een industriële activiteit via clusterwerking, en dus in eerste instantie niet de ontwikkeling van exploiteerbare kennis. Als zodanig is het onwaarschijnlijk dat er intellectuele eigendomsrechten van toepassing zijn voor de resultaten van het project. Belangrijk is dat de resultaten toegankelijk zijn voor de huidige en toekomstige leden van het consortium, voor zover deze laatsten actief zullen participeren in de cluster, en voor de overheid, in het kader van het beleidsmatig ondersteunen van slimme specialisatie en clustervorming via de triple-helix aanpak. Handleiding bij de open oproep “Clusters voor industriële ontwikkeling” Pagina 29 van 29
© Copyright 2024 ExpyDoc