Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur ZUIDEUROPEANEN in Nederlal1d Verlumning van hun positie en inventarisatie van onderzoek Flip Lindo Antropologisch-Sociologisch Centrum Universiteit van Amsterdam m.m.v. Toon Pennings Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur . In ederland (Portugezen, Spanjaarden, Italianen, Grieken en Joegoslaven) Een verkenning van hun positie en een inventarisatie van onderzoek Uitgevoerd door de vakgroep Europa en het mediterrane gebied (Euromed) AntropologischSociologisch Centrum Universiteit van Amsterdam Flip Lindo met medewerking van Toon Pennings Rijswijk, november 1988 INHOUDSOPGAVE VOORWOORD 2 3 4 pag. 5 INLEIDING 1.1 Zuideuropeanen als etnische groep? 1.2 Aard van het gepresenteerde materiaal 1.3 Indeling van het rapport 6 8 11 DE KOMST NAAR NEDERLAND 2.1 Zuideuropeanen in Nederland tot de oorlog 2.2 Aankomst in Nederland na de oorlog 2.3 Demografische ontwikkelingen 12 14 20 SOCIALE POSITIE 3.1 Recente bevolkingsgegevens 3.2 Arbeidsmarkt 3.2.1 Loonafhankelijke beroepsbevolking 3.2.2 Ondernemers 3.3 Onderwijs 3.3.1 Deelname in het reguliere onderwijs 3.3.2 Onderwijs in eigen taal en cultuur 3.4 Woonsituatie 3.5 Gezondheid 3.6 Organisaties 3.7 Rechtspositie en remigratie CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 4.1 Conclusies 4.2 Aanbevelingen 43 48 48 56 61 61 68 70 71 72 74 79 82 BIJLAGEN Geannoteerde bibliografie I 11 Lopend onderzoek 111 Geografische spreiding IV ETC-onderwijs 85 115 121 125 AANGEHAALDE LITERATUUR 130 3 VOORWOORD Dit rapport is een inventarisatie van onderzoek en gegevens betreffende de Zuideuropeanen in Nederland: de Portugezen, Spanjaarden, Italianen, Joegoslaven en Grieken. Het'onderzoek en de rapportage werden bekostigd door het Ministerie van Welzijn, volksgezondheid en Cultuur en in opdracht van dit ministerie uitgevoerd aan de Universiteit van Amsterdam (vakgroep Euromed), van 1 augustus tot 1 november 1987. De twee laatste concepten van het rapport werden gelezen en van commentaar voorzien door de leden van de door het Ministerie van WVC ingestelde begeleidingscommissie: drs. M. Bos, drs. A. Luiks, drs. P.L. Meijer, dr. H. Vermeulen (supervisor), en mevrouw drs. M.H. de Vries. Naar de volgende mensen en instanties gaat mijn dank uit voor de hulp die ik heb ontvangen bij het verzamelen van het statistische materiaal en het opsporen van onderzoeksrapporten: de afdeling Bevolkingstatistieken van het CBS, drs. T. Ankersmit van het CBS, en mevrouw drs. I. Koulen (ten tijde van de inventarisatie werkzaam bij het SWlDOC). Drs. D.J. Beukenhorst en mevrouw drs. J. Grotenbreg lazen een laatste concept door op taal- en stijlfouten. Dit concept heeft acht maanden in beperkte kring gecirculeerd. Ter gelegenheid van deze WVC-uitgave is nogmaals een gedeelte van het statistisch materiaal bijgewerkt en werd alsnog een enkel voor deze inventarisatie relevant rapport dat in de tussentijd uitkwam in de tekst besproken. Het gaat hier met name om het rapport Minderheden in Nederland: positie in het onderwijs (lSEO - Erasmus Universiteit Rotterdam, 1988) en het rapport Etnische ondernemers in Nederland (lTS - Nijmegen, 1988). Enige inmiddels afgesloten projecten werden van de lijst van lopend onderzoek afgevoerd. De uitbeelding in grafieken en tabellen van het verzamelde cijfermatige materiaal werd verzorgd door drs. T. Pennings. Hiervoor ben ik hem zeer erkentelijk. Amsterdam, oktober 1988 Flip Lindo 5 feld de oorzaak van dat de Zuideuropeanen verder vrijwel volledig ontbre- INLEIDING 1.1 ken in zijn toonaangevende overzicht 1 . Zuideuropeanen als "etnische" groep? Het waarom van deze inventarisatie In sommige rapporten worden de Zuideuropeanen als één categorie wel in de tekst genoemd; vaak is dit om te vermelden dat zij "hetzelfde profiel vertonen" als de autochtone bevolking, of dat zij "een tussenpositie In ons land wonen bijna 60.000 Zuideuropeanen. Als we diegenen onder hen innemen" tussen Turken en Marokkanen enerzijds en Surinamers en Antillia- die inmiddels een Nederlands paspoort hebben daaraan toevoegen, dan komen nen anderzijds (zie bijvoorbeeld van Praag 1984:36, 104; Hoolt 1987:18). we op een aantal van ruim 80.000. Deze Zuideuropese migranten en hun Hier en daar wordt zelfs gesuggereerd dat het bij de zuideuropeanen om kinderen vormen een groep waaraan, in vergelijking met Turken, Marokka- één etnische groep zou gaan (van Praag 1984:39, Bouman 1986:11; Raad voor nen, Surinamers, Antillianen en Molukkers, tot op heden relatief weinig het Jeugdbeleid 1987:8). Dit doet aan het begrip etniciteit en aan de aandacht is geschonken. Toch zijn de portugezen, Spanjaarden, Italianen, Joegoslaven en Grieken in Nederland groepen waarop het minderhedenbeleid zeer grote cultuurverschillen tussen de verschillende nationaliteiten en de perceptie van deze verschillen geen recht 2 . Afgezien van deze culture- van de overheid zich richt. Deze groepen bestaan voor het overgrote deel le variatie verschillen ook de demografische samenstelling en de sociaal- uit buitenlandse werknemers en hun gezinnen, afkomstig uit de zogenaamde economische positie van de vijf Zuideuropese groepen onderling soms wervingslanden (Minderhedennota 1983:11). Met deze landen sloot Nederland aanzienlijk (zie bijvoorbeeld de paragrafen over de demografische gege- in de jaren zestig en zeventig wervingsovereenkomsten. vens en de arbeidsmarkt). Het is dus in termen van sociale en economische achterstand evenmin verstandig de Zuideuropeanen steeds als één categorie In door de overheid en door gemeenten gefinancierd onderzoek worden de te presenteren. Niettegenstaande zeer grote lacunes in de kennis omtrent groepen soms onder één naam naast de grotere minderheidsgroeperingen deze vijf groepen kan uit het hier gepresenteerde materiaal wel opgemaakt opgevoerd in tabellen. De "Zuideuropeanen", "Noordmediterranen" of "Euro- worden dat Portugezen, Spanjaarden, Italianen, Joegoslaven en Grieken een pese Mediterranen", zoals zij wel genoemd worden, brengen het er dan eigen geschiedenis en positie in de Nederlandse samenleving hebben. meestal beter van af dan de grote mediterrane groepen, de Turken en de Marokkanen, aan wier achterstandspositie in de tekst van de rapporten terecht voortdurend wordt gerefereerd (zie bijvoorbeeld de Jong 1982; van Esch 1983; Hoolt 1987). Buiten de tabellen, in de analyse, blijven de zuideuropeanen niet zelden verscholen binnen de groep "mediterranen", waar zij naast de Turken en de Marokkanen de restcategorie vormen. Veel beschouwingen lijken, schrijft van Praag (1986), de Turken en de Marokka- Ook in de trend- en overzichtstudies op de verschillende deelgebieden zoals arbeidsmarkt, onderwijs, huisvesting en gezondheid (zie Everts e.a. 1985, Gründemann 1985, Mak en Schrameijer 1983, Muus 1984, Shadid e.a. 1984) worden de zuideuropese groeperingen niet of vrijwel niet apart genoemd. nen impliciet als model te nemen. Deze groepen zijn het grootst in omvang, hebben de grootste culturele afstand tot de Nederlandse samenleving en dragen in veel duidelijker mate minderheidskenmerken dan de Spanjaarden, Italianen, Portugezen, Joegoslaven en Grieken. Dit zijn volgens van Praag de redenen, dat er veel minder materiaal over deze laatst genoemde groepen voorhanden is (1986:5). Dit gebrek aan gegevens is er ongetwij- 6 2 Van der Meer verdedigde deze positie in 1978 in een polemiek waarin de mogelijkheid van hulpverlening volgens "mediterraan model" ter discussie stond (1978); zie ook van den Berg-Eldering 1978, en Eppink 1978. 7 In de onderzoeksaanvrage stond de doelstelling van dit vooronderzoek als volgt omschreven: Globale cijfermatige gegevens betreffende de beroepsbevolking, opgesplitst naar de vijf betreffende nationaliteiten, kan men opvragen bij het CBS. Op de.status van deze en andere arbeidsmarktgegevens komen wij Dit vooronderzoek beoogt een globaal inzicht te verschaffen in de positie van Zuideuropese migranten en vast te stellen welke lacunes er zijn in kennis. Van belang is hierbij na te gaan op welke gebieden nader onderzoek noodzakelijk en wenselijk is en suggesties voor nader onderzoek te formuleren. nog terug in de desbetreffende paragraaf. Het meeste andere statistische materiaal is te vinden in publicaties van het CBS, zoals de Statistiek van de Buitenlandse Migratie (tot en met 1981), de Maandstatistiek van Bevolking en Volksgezondheid (na 1981 Maandstatistiek van de Bevolking), In dit rapport zal de informatie over de Zuideuropese groepen zoveel de Sociale Maandstatistiek en publicaties over buitenlandse kinderen in mogelijk voor iedere nationaliteit afzonderlijk worden gegeven. Wat het het Nederlandse onderwijs. kwantitatieve materiaal betreft zullen, waar mogelijk, verschillen en overeenkomsten tussen de nationaliteiten worden aangegeven. Door de onevenwichtige verdeling van de bestaande informatie over de verschil- Deze laatste cijfers zijn gebaseerd op zogenaamde Leerlingentellingen; zo zijn er ook Arbeidskrachtentellingen (ART's) en Woningbehoefteonder- lende nationaliteiten en over de verschillende thema's zal blijken dat zoeken (WBO's), maar ofschoon het nationaliteitscriterium in deze laatste dit niet altijd mogelijk is. Een analyse van het bestaande materiaal zal twee survey's wel wordt gehanteerd, zijn de cijfers voor de "kleine" zich daar dan noodgedwongen beperken tot het constateren van hiaten. nationaliteiten niet beschikbaar, voornamelijk om redenen van privacy. Leefsituatieonderzoeken (LSO's) hebben, wat de minderheden betreft, tot 1.2 Aard van het gepresenteerde materiaal, wijze van verzameling, op heden vrijwel alleen plaatsgevonden onder de grotere etnische groepen: identificatiecriteria voor de betrokken groepen de Turken, de Marokkanen, de Surinamers en de Antillianen. Deze werden uitgevoerd door het CBS. Een gedeeltelijke uitzondering hierop is een Het materiaal dat voor deze inventarisatie bij elkaar werd gebracht is breed opgezet onderzoek onder de Grieken in Nederland, dat onder andere zowel cijfermatig als "kwalitatief" van aard. De statistische gegevens ook een survey inhield in vier gemeenschappen in Nederland, uitgevoerd die in dit rapport worden gepresenteerd hebben wij voor het overgrote door de vakgroep Euromed van de Universiteit van Amsterdam in samenwer- deel betrokken van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De gegevens king met het CBS (Vermeulen e.a. 1985). Een 'LSO onder de Italianen wordt worden soms door het CBS zelf verzameld, soms betrokken van verschillende op dit moment (december 1987) bij voornoemde vakgroep uitgevoerd. Verder Ministeries (Schoorl 1982:16-21). Veel demografische gegevens betreffende dienen hier nOg drie surveys vermeld te worden, die in de jaren tachtig de vijf Zuideuropese nationaliteiten zijn niet door het CBS gepubliceerd, hebben plaatsgevonden: twee in opdracht van de Nederlandse Omroep Stich- maar wel verzameld en op aanvraag bij het CBS verkrijgbaar. Dit zijn ting (Wentholt 1982, Media en Minderheden 1986) en één in opdracht van de gegevens betreffende de aantallen Portugezen, Joegoslaven en Grieken in Rijkvoorlichtinsdienst (Minderheden meer toekomst 1983). Bij deze surveys Nederland, naar leeftijd, burgerlijke staat en geslacht, geboortecijfers, lag, voortvloeiend uit hun doelstelling, de nadruk nogal op zaken als migratiecijfers, en spreidingcijfers naar provincie en naar gemeente. mediagebruik en politieke interesse. "Leefsituatie"-vragen waren er Deze gegevens zijn, wat betreft de grotere onder de Zuideuropese nationa- echter ook in opgenomen. In het laatst genoemde survey worden de Italia- liteiten, de Spanjaarden en de Italianen, meestal wél te vinden in de nen, de Spanjaarden en, in mindere mate, de Portugezen, onderscheiden. In Haandstatistiek van de Bevolking. de twee NOS-onderzoeken worden alle vijf de Zuideuropese nationaliteiten onderscheiden. De surveys beperkten zich tot een aantal grote en middelgrote gemeenten in Nederland. Een vergelijking van de twee NOS-onderzoe- 8 9 ken is problematisch, als het doel is ontwikkelingen binnen de vijf is gekozen. Bij gemeenten kunnen vaak steekproeven worden getrokken op groepen aan te geven. De gemeenten waarin de onderzoeken werden gehouden basis van het geboorteland. Sommige onderzoekers kiezen, bij het samen- zijn niet alle dezelfde en de steekproefprocedure verschilt ook. stellen van de onderzoekspopulatie, voor de methode van naamanalyse, bijvoorbeeld met behulp van telefoonboeken, al of niet aangevuld met de Op lokaal niveau zijn er weinig statistische gegevens, opgesplitst naar de vijf Zuideuropese nationaliteiten, beschikbaar. In de grote steden "sneeuwbalmethode", waarbij informanten zich tijdens het veldwerk via andere informanten aandienen (zie bijvoorbeeld Beukenhorst e.a. 1987). bestaan cijfers over gezinsverhouding, verblijfsduur etc., maar voor een uitdraai moet betaald worden. Direct beschikbaar zijn onder andere in Amsterdam, Rotterdam en utrecht cijfers betreffende de spreiding van de 1.3 Indeling van het rapport nationaliteiten over de verschillende buurten. Het is echter in het bestek van dit onderzoek niet mogelijk geweest deze cijfers ook te inter- In het navolgende zal eerst een historische schets gegeven worden van de preteren; dit vereist kennis van de geografische ligging, de bevolkings- vestiging van de Zuideuropeanen in Nederland. Waar het materiaal dat samenstelling en de kwaliteit van het woningenbestand van de verschillen- toelaat zullen daarbij de meest belangrijke demografische gegevens in de buurtcombinaties. diachronisch perspectief worden gepresenteerd, in de vorm van tabellen en grafieken. Vervolgens komt de sociale positie van de vijf Zuideuropese De kwalitatieve gegevens liggen besloten in onderzoeksrapporten en groepen aan de orde. In een aantal paragrafen wordt een overzicht gegeven artikelen en deze zijn geïnventariseerd in de geannoteerde bibliografie. van de gegevens die voorhanden zijn op de belangrijkste terreinen: huidi- Het versnipperde karakter van het materiaal (onevenwichtige ge bevolkingssamenstelling, arbeidsmarkt, onderwijs, woonsituatie, ge- verd~ling van de verschillende thema's over de nationaliteiten), en het feit dat er zondheid, deelname aan organisaties, rechtspositie en remigratie. Gezien betreffende een aantal belangrijke thema's slechts gedateerd materiaal de belangrijkste doelstelling van dit rapport (het aangeven van hiaten) is, of in het geheel geen materiaal, maakt een systematische vergelijking is er geen poging gedaan dit deel van het rapport een evenwichtig aanzien tussen de vijf nationaliteiten op basis van deze gegevens onmogelijk. In te geven; door een nijpend gebrek aan (vergelijkbare en recente) gegevens een aantal rapporten worden begrippen zoals integratie, acculturatie en blijven de meeste paragrafen erg beknopt. Dan volgen conclusies en aan- assimilatie gebruikt, of staan daarin zelfs centraal. In het bestek van bevelingen. Het rapport wordt gecompleteerd met een geannoteerde biblio- dit vooronderzoek was het evenwel niet mogelijk een analyse uit te voeren grafie van onderzoeksrapporten en artikelen, ingedeeld naar de vijf op grond van deze concepten, die in naam wel hetzelfde zijn, maar door de nationaliteiten (bijlage I) en een inventarisatie van lopend onderzoek (bijlage II). auteurs vaak van verschillende betekenissen worden voorzien. Als de vijf Zuideuropese groepen in het cijfermatig materiaal worden onderscheiden, gebeurt dat voor het overgrote gedeelte op basis van nationaliteit. Nationaliteit is een bruikbaar, maar geen, in tegenstelling tot wat Schoorl (1982:9) stelt, voldoende identificatiecriterium, althans niet voor de Zuideuropeanen: bij vrijwel alle groepen maken zij die inmiddels het Nederlanderschap hebben verkregen een aanzienlijk deel van de populatie uit (zie blz.27). Onderzoeksrapporten zijn soms gebaseerd op een surveypopulatie die op grond van het geboortelandcriterium 10 11 2 DE KOMST NAAR NEDERLAND Limburg vestigden. Na 1927 kwamen de meeste Slovenen rechtstreeks uit hun geboorteland, aangezien de mijnen toen begonnen met het werven van arbeidskrachten in Joegoslavië (46-8). In drie jaar tijd liep het aantal 2.1 Zuideuropeanen in Nederland tot de tweede wereldoorlog mijnwerkers met Joegoslavische nationaliteit in Nederlands Limburg op tot een kleine 1200. Er zijn ook schattingen die gaan tot rond de 4000 Slove- Door de eeuwen heen hebben zich Portugezen, Spanjaarden, Italianen, nen in Limburg in 1929. Eind jaren twintig ontstonden ook tal van Slo- Joegoslaven en Grieken in Nederland gevestigd, zij het in kleinere aan- veense verenigingen, het merendeel van katholieke snit, maar soms met een tallen dan de afgelopen drie decennia het geval was. Bovendien bezetten politieke gerichtheid. De Slovenen kregen al gauw een Sloveense priester. deze vreemdelingen vaak een andere positie in de Nederlandse maatschappij Onderwijs in eigen taal en cultuur werd ook gegeven, door een Sloveense dan de arbeidsmigranten die nu hier wonen. Zij kwamen vaak om religieus- onderwijzeres op elf verschillende plaatsen in de mijnstreek, aan in politieke redenen, zoals in het geval van enkele duizenden Portugese en totaal meer dan driehonderd kinderen. Door toedoen van de crisis nam het Spaanse joden in de zeventiende eeuw. Andere voorbeelden van een intocht aantal Sloveense mijnwerkers in Limburg in een paar jaar scherp af: in van een dergelijke omvang zijn er tot in onze eeuw niet. Heering (1985) 1936 waren er nog maar 300 werkzaam in de Limburgse mijnen (63). Het schrijft over enkele Italiaanse protestanten die zich ten tijde van de totaal aantal Slovenen was echter waarschijnlijk wel een veelvoud hier- sefardische immigratie in Groningen vestigden. Al deze nieuwkomers hiel- van, aangezien de meeste arbeiders hier met hun gezin leefden. den zich bezig met studie of handel. Met de handel hield zich ook een kleine Griekse kolonie in Amsterdam bezig, die in de tweede helft van de Zoals de eerste Slovenen niet rechtstreeks uit hun geboortestreek naar achttiende eeuw aan betekenis won. In de loop van de achttiende en negen- de Limburgse mijnen kwamen, maakten ook de Italianen meestal vele omzwer- tiende eeuw vestigden zich bovendien allerlei Zuideuropese ambachtslie- vingen voordat zij neerstreken in Limburg. Voor hen die uiteindelijk in den in Nederland, van wie de Italiaanse stucadoors en schoorsteenvegers Nederland terechtkwamen, was het Roergebied vaak het aanvankelijke reis- wel de meest bekende voorbeelden zijn (Bovenkerk en Ruland 1984, 1985). doel geweest. Ook werkten veel mensen in Belgische en Franse mijnen, voordat ze, gedwongen door de krisis die in die landen eerder toesloeg, Ook tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw werd door ver- naar Nederland kwamen (55-6). De meeste Italianen waren dan ook mensen schillende nieuwkomers uit Zuid-Europa in Nederland een onderneming met ervaring in het vak. Voor de oorlog bleef hun aantal beperkt in opgezet. Griekse zeelui vestigden zich in Rotterdam als parlevinker en vergelijking met de andere buitenlandse migranten zoals de Slovenen en de cargadoor, Grieken uit Klein-Azië begonnen in Utrecht een bonthandel Polen. De omvang van de Italiaanse groep werkzaam in de mijnen nam in de (Vermeulen e.a. 1985:39-41). Uit Italië kwamen er ijsbereiders en terraz- jaren twintig langzaam toe van 43 (1921) tot 259 (1931). Daarnaast waren zo-werkers (Bovenkerk e.a. 1983). Toch zijn de jaren twintig ook de er in Limburg Italiaanse terrazzo-werkers, maar er was geen sprake van periode dat voor het eerst in Nederland arbeidsmigranten uit Zuid-Europa een hecht contact tussen de groepen. Tijdens de crisisjaren nam het werden geworven. Dit gebeurde door de staats- en particuliere mijnen in aantal mijnwerkers werkzaam in de Limburgse mijnen weer af, tot 115 in Zuid-Limburg. De korte schets van hun komst die nu volgt is gebaseerd op 1936 (63). Brassé en van Schelven (1980). Vanaf het begin van de eeuw was er al een relatief groot deel van de mijnwerkers buitenlander, en het is waarschijnlijk dat in het eerste decennium al Slovenen in de Limburgse mijnen werkten. Velen van hen maakten nogal wat omzwervingen voor zij zich in 12 13 2.2 Aankomst van Zuideuropeanen in Nederland en Franse mijnen, waar in die tijd de lonen hoger waren. Zij waren onge- na de tweede wereldoorlog huwd, en hun opleiding bestond meestal uit niet meer dan enkele jaren lagere school. Ofschoon er wel contacten bestonden in de werksfeer tussen Voordat na de oorlog de migrantenstroom op gang was gekomen, was er onder de oude Italiaanse groep en de Sardijnen (van de oude generatie werden er de Slovenen in Limburg een remigratie-project avant la lettre van start veel in de laatste jaren voor hun pensionering tot tolk/instructeur gegaan, met als gevolg dat tamelijk veel Slovenen naar hun, nu onder een benoemd ten behoeve van de nieuwkomers), heeft er nooit een samensmelting andere politieke vlag koersende, vaderland terugkeerden. Als gevolg van de voor- en de naoorlogse groep plaatsgevonden. Er vond slechts een hiervan nam het aantal Slovenen in de mijnstreek nog verder af tot zo'n 700. gering aantal huwelijken plaats tussen de dochters van de vooroorlogse immigranten en de nieuwkomers. Het verschil in culturele achtergrond werd door de "gevestigden" sterk gevoeld; in hun ogen maakten de "buitenstaan- Van de naoorlogse Zuideuropese immigranten kwamen de Italianen het ders" zich geregeld schuldig aan asociaal en onzedelijk gedrag (1980:98- eerst naar Nederland. In de jaren vijftig voegden zich al Italianen bij 100). Ook nu nog zijn er binnen het verenigingsleven tussen de Noordita- de reeds bestaande Italiaanse gemeenschap in Limburg. Vanaf 1949 begonnen lianen en de Sardijnen maar weinig contacten; tijdens verschillende eerst de Staatsmijnen, en later de particuliere mijnen met het aantrekken evenementen domineert of de ene, of de andere groep. Het verenigingshuis van Italianen. In het begin recruteerde men arbeiders in de Noorditali- wordt door de oudgedienden en hun nakomelingen nog maar weinig bezocht. aanse provincies waar ook de vooroorlogse immigranten vandaan kwamen. In De naam van het gebouw - "La Genzianella", een alpenbloempje waarvan de de tweede helft van de jaren vijftig wierf men vooral mensen uit Sardini- schrijvers vermoeden dat het op Sardinië niet voorkomt - gedenkt echter ë, en in mindere mate uit Sicilië en de Abruzzen (Brassé en van Schelven het nog recente verleden waarin de Noordelijken het Italiaanse gemeen- 1980:97-8; Schneider 1984). In 1959 berekende een plaatselijke krant dat er alleen al door de Staatsmijnen ruim 4000 Italianen waren geworven 3 . schapsleven domineerden (101). Statistieken van de Gezamenlijke Steenkolenmijnen Limburg geven aan dat een kleine 2000 Italianen in 1957 bij de GSL werkten (Brassé en van Van de werving van Italianen en Spanjaarden door de Hoogovens in IJmuiden is uitgebreid verslag gedaan door van Elteren (1986). De Hoogovens Schelven 1980:98, noot 4 en 5). Dit aantal nam binnen enkele jaren weer begonnen in 1956 met het aantrekken van arbeiders uit Italië. Dit gebeur- sterk af. Brassé en van Schelven vermelden dat deze immigranten werden de eerst in het kader van een wervingsactie van de Federatie van Werkge- aangesteld op kortlopende arbeidscontracten. Het verloop onder hen was versvakverenigingen in de Metaalindustrie. Zo kwamen tot 1958 ongeveer groot, velen vertrokken na een relatief kort verblijf naar de Belgische 3 250 arbeiders in dienst van de Hoogovens, die uit geheel Italië afkomstig waren. In 1959 konden Hoogovens 160 Italiaanse mijnwerkers overnemen van Van Elteren (1986: 1045-6, noot 84) spreekt over een aantal van 3000 dat tussen 1955 en 1957 door de Nederlandse mijnen zou zijn geworven, waarvan 2500 door de Staatsmijnen. De werving werd eind 1957 als gevolg van het ruimer worden van het aanbod van Nederlandse arbeiders stopgezet. Eind 1958 werden aflopende contracten met Italiaanse arbeiders bij de Staatsmijnen ook niet meer verlengd, met uitzondering van 65 man, die inmiddels met een Nederlandse waren gehuwd. Door bemiddeling van de Staatsmijnen en andere Nederlandse instanties werd voor Italiaanse arbeiders wier contract was afgelopen werk gevonden bij particuliere Nederlandse, Franse, Duitse en Belgische mijnen, en bij Nederlandse industrieën, waaronder Hoogovens. de Staatsmijnen, die daar moesten afvloeien wegens een economische recessie in de kolensector. Dit waren ongehuwde mannen, afkomstig uit Sardinië en dé Abruzzen. In 1961 kreeg het bedrijf van de Nederlandse en Italiaanse overheid toestemming om een eigen wervingsactie op touw te zetten op Sardinië. 160 ongetrouwde Sardijnen traden in dienst van de Hoogovens. Voorts werden er door bemiddeling van het Rijksarbeidsbureau Italiaanse arbeiders aangetrokken, op grond van het in 1960 gesloten wervingsaccoord tussen Italië en Nederland. Inclusief degenen, die al enkele jaren in Nederland werkzaam waren geweest en zich individueel bij Hoogovens aan- 14 15 meldden, traden er tussen 1956 en 1966 ruim 1100 Italianen bij het be- en electrotechnische apparatenfabrieken" eerst Italiaanse, maar direct drijf in dienst (772). In 1965 werd het Nederlands Selectiecentrum in daarna ook Spaanse arbeiders in dienst namen. Milaan gesloten. Begin jaren zestig begonnen verschillende bedrijven arbeidskrachten in Spanjaarden werden door de Hoogovens voor het eerst in 1961 gerecru- Griekenland te werven. Informatie over de komst van Grieken naar Neder- teerd. Middels een speciale werving van het Rijksarbeidsbureau werd een land is te vinden in Vermeulen e.a. (1985:42-53). Een textielfabriek in groep van 78 man, afkomstig uit de omgeving van Valencia, in dienst Nijmegen, de Staatsmijnen in Limburg en de leer industrie in Brabant genomen. Door werving, vanaf dat moment steeds met bemiddeling van het wierven kleine aantallen Grieken. vanaf 1963 tot 1968/9 wierf de FME, Rijksarbeidsbureau in samenwerking met de Federatie van werkgevers in de voor de Rotterdamse Droogdok Maatschappij en enkele bedrijven in de Metaal- en Electrotechnische Industrie (FME), werden zo tussen 1961 en metaalnijverheid in Gorcum, Alblasserdam en Dordrecht, ongeveer 1000 1966 ruim 1400 Spanjaarden in het bedrijf tewerkgesteld (773). Van Elte- arbeiders in Noord-Griekenland. Na de ondertekening van een voorlopig ren gaat uitgebreid in op de werving, de selectie en de vorming van een wervingsaccoord met Griekenland in 1962 opende Nederland nog geen wer- bedrijfsbeleid binnen en buiten de poort ten aanzien van de buitenlanders vingsbureau in Griekenland, zodat de bedrijven, of de FME, de werving in werkzaam bij de Hoogovens. uit zijn verhaal blijkt dat er verschillen overleg met de Griekse en Nederlandse overheid zelf op touw moesten waren tussen de werving in Italië en die in Spanje. Moest in Italië de zetten. De definitieve wervingsovereenkomst werd pas in 1966 gesloten, werving, uitgezonderd een enkele speciale wervingsactie, geschieden via maar heeft nooit echt gefunctioneerd; een wervingsbureau werd nog steeds het Nederlands Selectiecentrum in Milaan, in Spanje waren kleine teams niet geopend, en er werden na 1966 hoogstens nog een paar honderd Grieken van het bedrijfsleven (voornamelijk afkomstig uit de textiel- en metaal- geworven. Veel Grieken zijn trouwens, ook in het begin van de jaren industrie) met de werving belast, waarbij de Spaanse overheid de recrute- zestig, "spontaan" naar Nederland gekomen. De grootste gemeenschap van ringsgebieden toewees. De leiding van Hoogovens kwam rond 1965 op grond Grieken in Nederland, die in Utrecht, bestaat bijna uitsluitend uit van een vergelijking van Spaanse en Italiaanse arbeiders in het bedrijf mensen die uit zichzelf, of op uitnodiging van vrienden of familieleden, tot een voorkeur voor Spanjaarden. In 1966 werd met de werving gestopt, naar Nederland kwamen. Een groot gedeelte van de "spontanen" kwam via de wat later tijdelijk zou blijken. Na 1967 begon Hoogovens weer met wer- Belgische mijnen, waar de Grieken wél door werving terecht waren gekomen. ving, nu van uitsluitend Spaanse arbeiders, terwijl Italianen alleen nog Er ontstond een netwerk van ronselaars, die tussen België en Nederland op de Nederlandse arbeidsmarkt werden aangenomen, als deze zich op eigen opereerden, en een alternatieve "wervingsactie" op poten zetten. Deze initiatief bij het bedrijf aanmeldden (774-897). Grieken ontvingen geld van bedrijven in Nederland die om arbeidskrachten verlegen zaten en vroegen ook een bedrag van hun landgenoten, die genoeg Ook in de Twentse textielindustrie begon men al vroeg met de werving hadden van het zware en gevaarlijke werk in de Belgische mijnen. Van de van Italiaanse en Spaanse arbeiders. In 1960/61 werden ongeveer 800 1556 Grieken die zich in 1963 in Nederland vestigden waren er, volgens Italianen geworven, en in 1961 begon men tevens met de werving van Span- gegevens van het CBS, 525 uit België afkomstig (Vermeulen e.a. 1985:42- jaarden. De Italianen waren ongehuwd en ongeschoold, de Spanjaarden waren 8) • iets ouder, gehuwd en geschoold (Simons 1962:240). Uit tabellen uit de Sociale Maandstatistiek van het CBS (betreffende immigratiegegevens en Portugezen werden voor het eerst in 1965 opgenomen in staten van de arbeidsvergunningen voor buitenlandse arbeidskrachten) valt af te lezen Sociale Maandstatistiek van het CBS. 311 Portugese mannen werkzaam in de dat begin jaren zestig ook scheepswerven en "gloeilampen-, radiobuizen-, metaalnijverheid hadden in dat jaar een lopende arbeidsvergunning. 315 anderen werkten met een arbeidsvergunning in de bedrijfssector "verkeer", 16 17 dat wil naar alle waarschijnlijkheid zeggen dat ze als matroos werkzaam waren op de grote of kleine vaart, onder Nederlandse vlag. Portugezen arbeiders konden alleen vi~ de bemiddeling van de Joegoslavische Staatsuitleenbedrijven aangetrokken worden (Turksma 1980). werden waarschijnlijk al eerder dan 1965 aangetrokken door de metaalindustrie; een wervingsaccoord tussen Nederland en Portugal werd gesloten in 1963. Uit de Sociale Maandstatistiek van het CBS kan men lezen dat Joegoslaven ook in andere bedrijfskiassen tewerkgesteld werden, zij het in veel mindere mate: onder andere in de chemische nijverheid, en in de levens- In Joegoslavië werden door de Limburgse mijnen ook na de oorlog nog mijnwerkers geworven. Dit gebeurde in 1963. Vergeleken met de Italianen, en met de Slovenen van voor de oorlog, bleef het echter dit keer bij een en genotmiddelen industrie. Dit waren waarschijnlijk ongeschoolde arbeiders, die volgens de gebruikelijke weg, via het Nederlands Selectiecentrum in Belgrado, werden geworven. Wat de Joegoslaven betreft beperkte de kleine groep. CBS-statistieken tonen aan dat het aantal Joegoslaven met werving zich niet tot mannen. Relatief veel vrouwen werden aangetrokken een lopende arbeidsvergunning werkzaam in de steenkolenmijnen opliep van in de bedrijfskiassen "kleding en reiniging" en "levens- en genotmiddelen", in de metaal- en in de textielnijyerheid. 79 in 1962 tot 703 in 1965. De nieuwkomers waren niet uit Slovenië, maar uit verschillende andere Republieken van Joegoslavië afkomstig, en spraken andere talen. Ze kwamen alleen en werden in gezellenhuizen ondergebracht. Volgens Brassé en van Schelven zijn de meesten van hen na afloop van hun vierjarige contract weer naar Joegoslavië teruggekeerd (1980:834). De gemeenschap van Joegoslavische arbeidsmigranten in Nederland begon pas relatief laat in omvang toe te nemen. Op het moment dat het aantal mensen met een arbeidsvergunning werkzaam in de mijnbouw afnam, begon het aantal Joegoslaven met een dergelijke vergunning werkzaam in de metaalnijverheid te groeien. Dit aantal groeide tot 3872 voor de mannen in 1972. Van dit aantal is een groot gedeelte aangesteld als arbeider in de Rotterdamse en Amsterdamse scheepsbouw. Deze groep neemt een speciale positie in. Deze migranten zijn niet op de gewone manier geworven en aangesteld, maar "uitgeleend" door Joegoslavische bedrijven, die zich allengs in deze uitzendbureau-functie specialiseerden. De Joegoslaven die op deze manier werkzaam zijn in de Nederlandse scheepsbouw blijven in dienst van het Joegoslavische bedrijf en zijn slechts tijdelijk "gedetacheerd" bij een bedrijf in Nederland, zoals de NDSM. Dit zijn vaak geschoolde of semi-geschoolde arbeiders, en hun financiële positie is meestal een stuk beter dan die van de andere Joegoslavische arbeidsmigranten. Het zelf werven van geschoolde arbeidskrachten in Joegoslavië stuitte op moeilijkheden. In het wervingscontract dat tussen Nederland en Joegoslavië in 1970 werd gesloten werd bepaald dat Nederlandse bedrijven zelf alleen ongeschoolde arbeidskrachten mochten werven. Geschoolde 18 19 2.3 jaar heeft ontwikkeld wordt weergegeven in tabel 14 . Nationaliteit is Demografische ontwikkelingen Hoe de omvang van de vijf Zuideuropese groepen zich de laatste dertig hier het criterium en genaturaliseerden zijn nog buiten beschouwing gelaten 5 . Voor de jaren 1969, 1970 en 1972 zijn geen gegevens over de bevolkingsgrootte van minderheidsgroepen. Tabel 1: jaar Ontwikkeling bevolking Zuideuropese nationaliteiten naar geslacht, 1956 - 1987 Grieken man vrouw Ita 1 i anen Joegos 1 aven Portugezen man vrouw man vrouw 275 396 849 1748 2090 2034 2167 1882 2201 1792 3366 1932 4581 1937 3970 2002 3081 2151 3636 2294 6010 2499 7476 3025 7874 3567 8044 3377 8878 3785 9899 4273 9737 4499 529 516 499 505 487 448 448 671 931 961 1274 1793 1273 424 395 390 405 381 361 340 338 335 321 318 392 453 38 42 40 41 44 50 91 176 371 682 1349 2066 1857 168 249 363 293 264 1961 1962 1963 1964 1965 1966 1967 1968 1969 1970 1971 Spanjaarden man vrouw 87 114 122 127 125 127 140 174 187 189 238 390 403 1956 1957 1958 1959 1960 In grafiek 1 wordt deze ontwikkeling nog eens aanschouwelijk gemaakt 6 . 44 44 45 54 70 69 77 93 138 149 269 558 737 man vrouw 110 141 141 127 149 195 1240 4564 7508 11597 16784 19036 14063 Grafiek 1: Zuid europeanen 1956 - 123 141 159 171 180 221 247 492 962 1545 2737 4366 4370 30 25 . ., 20 t. 15 ~ c o o la 2585 1095 11675 5885 5245 2615 3400 2220 19550 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 2507 2502 2559 2644 2604 2507 2483 2500 2564 1482 1533 1605 1555 1575 1566 1555 1535 1526 6389 6498 6640 6907 6690 6511 6924 7587 4928 5462 5949 6215 4061 4341 4520 4869 2891 3076 3293 3946 21426 9936 21406 10384 21077 10235 18141 10951 1982 1983 1984 1985 1986 1987 2577 2504 2508 2533 2371 2372 1531 1541 1536 1510 1405 1444 12880 12937 13081 13080 13192 13270 13484 13594 13721 13616 13790 7033 7178 7265 7317 7413 7422 7649 7290 7093 7244 7374 7642 7708 7464 13410 13010 11708 11245 7487 7267 6136 5752 6969 6780 6498 6343 6268 6223 6320 6344 6501 6440 6178 5700 5452 4977 5034 5108 5146 5174 5214 4463 4415 4464 4195 4283 4243 4250 4200 4175 3544 3432 3403 16674 10664 15493 10116 14724 9760 14137 9409 13908 9321 13491 9215 13348 9220 12755 8838 12201 8501 5215 5222 4246 4249 3224 11222 3293 10634 8435 a~~~~~~~~~ ~u.~rom o Grieken • • M~~uoo.mnnnNM.n_moom.~Mffi~n + Italianen Q-Joegoslaven APortugezen ~panjaarden Bron: CBS. Afdeling Bevolkingsstatistieken 4 Deze gegevens werden ter beschikking gesteld door de afdeling Bevolkingsstatistieken van het CBS. Tot en met 1975 zijn de cijfers verzameld door het Ministerie van Justitie, met uitzondering van de cijfers voor 1971, die zijn gebaseerd op de volkstelling van dat jaar. 5 Het nationaliteitscriterium geeft een extra vertekening in het geval van de Portugezen doordat Kaapverdianen, die verder in dit rapport buiten beschouwing gelaten worden, vaak de Portugese nationaliteit hebben. Hier komen wij op blz.23 op terug. 6 Voor de ontbrekende jaren is hier, door middel van een stippellijn, op basis van migratiegegevens toch een indicatie gegeven hoe de omvang van de verschillende groepen zich heeft ontwikkeld. 7811 7552 Bron: CBS, Afdeling bevolkin9sstatistieken. 20 1987 !")QCIr 1">O!:'<:>nofiteit 35,-------------------------------------------------, 21 In de curve van de Italianen, de Joegoslaven en de Portugezen is te zien Portugezen lijkt de bevolkingsomvang zich de laatste jaren te stabilise- hoe de bevolking, na zich in de jaren zeventig te hebben gestabiliseerd, ren als de groepsleden met de Nederlandse nationaliteit worden meegere- bij de aanvang van de jaren tachtig begint terug te lopen. Bij de Span- kend. Wel dient gewezen te worden op een eenmalige, benedenwaartse knik jaarden zet de teruggang van de bevolking, na een snelle en schoksge- in 1983 in de Portugese curve. Die valt zeker voor het grootste gedeelte wijze stijging, al begin jaren zeventig in. De Griekse bevolking is te verklaren uit het feit dat in dat jaar de Kaapverdische nationaliteit volgens deze grafiek vanaf begin jaren zeventig min of meer stabiel. voor het eerst wordt onderscheiden in de statistieken van het CBS. Voor Anders wordt het, als wij nogmaals de bevolkingsantwikkeling in een die tijd hadden vrijwel alle Kaapverdianen de Portugese of de Nederlandse grafiek presenteren, maar nu inclusief degenen die tot dan toe de Nederlandse nationaliteit aannamen 7 . Bij de Italianen, de Joegoslaven en de nationaliteit. Ook nu nog heeft waarschijnlijk een relatief ~ote groep Kaapverdianen de Portugese nationaliteit 8 . De bevolkingsgegevens van de .i> Portugezen dienen daarom met extra voorzichtigheid bekeken te worden. Bij de Grieken is er in grafiek 2 sprake van een lichte, maar constante Grafiek 2: Zuid-Europeanen 1956-1987 toename. Alleen de Spaanse groep iijkt in omvang nog steeds af te nemen. ~_ _ _ _ _ _ _ _ _'n_c_'us_~-,f 9~r>otUf"Qliseerde_n_ _ _ _ _ _ _ _ _ _--, " In de grafieken 3a tot en met 3e wordt de bevolkingsontwikkeling voor 32 30 iedere groep apart aanschouwelijk gemaakt, waarbij in elke grafiek het 28 . !g Ë 26 verschil is aangegeven tussen de grootte van de bevolkingsgroep op basis 2' van nationaliteit en de omvang van de groep inclusief de landgenoten die 22 het Nederlanderschap hebben verworven. 20 18 16 14 12 10 o Grieken +Italianen 0 Joegoslaven oe. Portugezen XSpanjaarden Bron: CBS J Afdeling Bevolkingsstatistieken 7 Bij het bepalen van de grootte van de groep zuideuropenen met een Nederlands paspoort kon met een aantal factoren geen rekening worden gehouden. Het betreft hier onder andere het aantal Zuideuropeanen dat reeds, voordat in Nederland registratie van naturalisatiegegevens plaatsvond, de Nederlandse nationaliteit had aangenomen. Maar ook geboorten, sterfte, emigratie en renaturalisatie binnen de groep Zuideuropeanen met een Nederlands paspoort konden niet in beschouwing worden genomen. Vooral de geboorten binnen deze groep maken dat de hier gepresenteerde cijfers in werkelijkheid hoger uit zullen vallen. 22 8 Het overgrote deel van de Kaapverdianen woont in Rotterdam. Er zijn daarnaast kleine concentraties in Zaandam, Gouda, Den Haag en Amsterdam. Op 1 januari 1987 bevonden zich een kleine 2000 mensen met de Kaapverdische nationaliteit in Nederland. De totale Kaapverdische bevolking in Nederland wordt echter geschat op ongeveer 10.000. Zeer velen van hen hebben inmiddels het Nederlanderschap verworven. Volgens schattingen van het Bureau Migranten van de gemeente Rotterdam bevindt het aantal Kaapverdianen met de Portugese nationaliteit zich ergens tussen de 1500 en de 2000. 23 Gra.·fJek 3c: Joegoslaven 1956-1987 Grafiek 3a.: Grieken 19.56-1987 17 6 16 15 14- S 13 12 11 4c '" c "c '" i1l u 3 Q N -S ..3 -S ..3 10 9 B 7 -6 2 5 4 3 2 oJ4~~>jl~I:~I~I,lL01~]~lli~;:t~~i~;~yytrY~ 5657585960616263S4656667686970717273747576777B7980B1B283B4858687 565758596061626364656667686970717273747576777B798081828384858687 [8l] .. mot Joegoslavische nationali tei t met Nederlandse nationa1i tei t Bron: CBS, Maandstatiatlek van Bevolking en Volksgezondheid/Afd. Bevolkingsstat. met Griekse >tatiQnallteit met Nederlandse nationaliteit Bron: CBS, MSflndfltatistiek van Bevolking en Volksgezondheid/Afd. Bevolkingsstat. Grafiek 3d: Portugezen" 956- 1987 Graflel< Sb: Italianen "1956-1987 26~~-------------------------------------'~~~ 11 24-4---------------------------------·~1I1 10i---------------------------------~. 22-L---------------------------------~· 20 J ----------------------------nu. 184-----------------------it-i:~n 164-______________________{~f-{JJ:::Jt 12 -l-------------..... ':::Il:::Jl:::'l----.J::::l--I:::\!:'::IJ:::-Il:':l F 10 -+------------1':' 8 -+_________I::,H 8 c '" i & 7 6 5 4- "":;11-:-:<1-:-:11 :-:n J----f::::I--f:::I!?II::::\I 6 3 2 2 o ~575859606162S36465666768697071 7273n 75767778798081 B283848586B7 56575859606162636465666768697071727374757677787980B1B2B384858687 lIIlIIIIII [8l] DIet met [8l]Italiaanse nationAliteit - NorlerlllndBe "Ati .... I'<>ltteit Bron: CBS, Mallndat.atistiek van Bevolking en Volksgezondheid/Afd. Bevolkingsstat. 24 met Portugese nationaliteit met Nederlandse nationaliteit Bron: CBS, Maandstat.tstlek van Bevolking en Volksgezondheid/Afd. Bevolkingsstat. 25 Gra.flek 3e: Spanjaarden 1956-1987 34- saties (van Praag 1986:12), Wij hebben hier niet de ontwikkeling van de 32 30 2B 2& 24 22 c '" 0 "0 c '" N l 20 lB 1& 14 Bij de Turken en de Marokkanen was er ten gevolge van de nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap sprake van een ongekende hausse in naturalinaturalisatiegraad bij Turken en Marokkanen berekend; een nauwkeurige +- -+: :lI: : W:'I- - 1: : :Jf:-: tl-:-f:::~,fl:'::lf::: ,!Ir: ::I :::JII:ji:~i i:lfli~: M 12 vergelijking met de Zuideuropese groepen in termen van grafiek 3 is dus niet mogelijk. Van Praag geeft echter enkele cijfers voor het topjaar 1985: 2297 Turken en 1692 Marokkanen verkregen toen het Nederlanderschap, tegen 2510 Italianen en 1736 Spanjaarden. Ofschoon de eerste twee groepen vele malen groter zijn dan de laatste twee, blijven dus ook in dat jaar de absolute aantallen naturalisaties onder Turken en Marokkanen achter bij die onder de twee vermelde Zuideuropese groepen. 10 B & 4 2 0 lf:I 1(· Het aantal Italianen met een Nederlands paspoort is nu ruim 32,2% van ~rnll !~ de volledige Italiaanse populatie, inclusief genaturaliseerden. Bij de 56575859&O&1&2&3&465&&&7&B6970717273747576777879BOB1B2B384B5B&87 berekening van dit cijfer zijn de kinderen die werden geboren nadat de ouders zich hadden genaturaliseerd niet inbegrepen. Tevens gaan wij ervan E2J .. met Spaanse nationaliteit met Nederlandse nationaliteit Bron: CBS, Mnnndstatistiek van Bevolking en ·Volkage11':ondheidjAfd. Bevolkingsstat. uit dat er zich tot nu toe weinig sterfgevallen onder de genaturaliseerden hebben voorgedaan en dat het aantal genaturaliseerden dat uit Nederland is weggetrokken te verwaarlozen is (zie noot 7), Wij geven hier nog Van de Zuideuropese groepen heeft men binnen de Spaanse gemeenschap het langst gewacht met naturalisatie; in de grafiek begint men pas vanaf 1973 een groep te ontwaren die de Nederlandse nationaliteit heeft aangenomen. de percentages voor de andere nationaliteiten: genaturaliseerde Bij Grieken en Portugezen begint zich al eerder, rond 1970, een tendens naar een toenemend aantal nationaliteitswijzigingen af te tekenen. Genaturaliseerde Italianen en Joegoslaven waren er al vanaf het moment dat het CBS hierover gegevens begon te verzamelen. Dit houdt ongetwijfeld verband met het ontstaan van een Italiaanse en Sloveense migrantengemeenschap in Limburg voor de oorlog. Bij alle Zuideuropese groepen is er evenwel tot 1985 sprake van een geleidelijke maar duidelijke groei. In dat jaar komt de toename van aanvragen voor het Nederlanderschap in een plotselinge stroomversnelling door de vereenvoudiging van de naturalisatieprocedure en de invoering van de mogelijkheid voor de hier geborenen te opteren voor het Nederlanderschap. Grieken: 31,3% Portugezen: 30,4% " Joegoslaven: 23,1% Spanjaarden: 17,8% Over de redenen waarom er zich - waarschijnlijk - binnen de Zuideuropese groep relatief zoveel meer genaturaliseerden bevinden dan onder de Turken en Marokkanen is niets bekend. Ook naar de oorzaken van de verschillen in naturalisatiegraad binnen de Zuideuropese groep kunnen we alleen maar gissen. Dit geldt eveneens voor de motieven om het Nederlanderschap aan te vragen. Slechts in het rapport van Beukenhorst e.a. over de Italianen in Nederland (1987) wordt ingegaan op dit thema. Slechts enkelen van de respondenten in dit onderzoek hebben zich laten naturaliseren en de redenen die ze ervoor opgeven zijn verscheiden. De meesten melden practische overwegingen (naturalisatie uitsluitend voor de toekomst van de 26 27 kinderen, of meer in het algemeen als logische consequentie van hun Tabel 2: In Nederland gesloten huwelijken met Nederlanders naar nationaliteit en geslacht 1966 - 1986 vestiging in Nederland) maar door sommigen werd politieke participatie als meest zwaarwegende argument genoemd. Het meest sprekend is nog wel Grieken man vrouw jaar Ita 1 i anen man vrouw Joegosl aven man vrouw Portugezen man vrouw Spanjaarden man vrouw dat op één na iedereen benadrukte dat ze door hun naturalisatie absoluut geen Nederlander waren geworden, maar zich nog even Italiaans als altijd voelden. Aan de niet-genaturaliseerden werd gevraagd waarom zij Italiaans waren gebleven. Er werden drie soorten antwoorden gegeven, die elkaar niet uitsluiten: er zijn maar weinig (practische) voordelen aan het Nederlanderschap verbonden; verlies van het Italiaanse paspoort is verlies van de Italiaanse identiteit; en: het maakt toch niets uit, Nederlander wordt je toch nooit. Vooral naar aanleiding van dit laatste argument werd vaak spontaan verteld over gevallen van discriminatie die men aan den lijve had ondervonden (1987:t6-21). Zeer veel Italianen in Nederland huwden een Nederlandse vrouw. Van 1966 tot en met 1986 trouwden in Nederland 4734 Italianen met een Nederlandse. 1966 1967 1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 99 117 92 59 53 49 62 * 442 33 293 23 371 42 * 41 350 314 33 48 10 306 36 8 298 48 251 34 67 69 35 9 281 45 55 11 233 34 60 19 189 33 67 51 14 168 39 56 39 54 12 155 61 18 151 58 39 60 58 11 149 49 62 12 146 44 61 52 36 47 22 143 52 52 51 8 120 72 42 50 15 121 65 39 10 114 61 53 46 58 21 136 51 = geen cijfers beschi kbaar 6 9 10 * 88 * * 130 128 119 88 87 82 77 61 48 48 57 46 48 30 28 39 32 45 38 61 58 46 53 54 51 51 42 49 53 51 43 46 35 44 4 4 10 10 19 22 20 22 27 40 24 28 38 59 49 49 46 60 38 55 176 156 168 158 143 147 147 159 136 140 155 126 147 112 116 88 76 85 91 94 76 36 31 29 31 39 41 40 57 48 53 48 79 66 38 76 76 73 67 73 66 59 Bron: CBS, Maandstatistiek van de bevolking, Afdeling Bevolkingsstatistieken Aan het gemengde Italiaans-Nederlandse huwelijk wordt in verscheidene rapporten aandacht besteed. Van de (mannelijke) gehuwde respondenten in het onderzoek van Brouwers-Kleywegt e.a. is 74% getrouwd met een Nederlandse (1976:9). Dat maakt hen volgens de onderzoeksters zeer vertrouwd met de Nederlandse cultuur, mede gezien het feit dat de meesten van hen op het moment van het onderzoek al meer dan tien jaar in Nederland verbleven. Men blijft niettemin een sterke verbondenheid met Italië voelen (14). Een huwelijk met een Nederlandse vrouw is bovendien een indicator voor een goede beheersing van de Nederlandse taal (11). Om deze redenen zijn de meeste Italianen uit het survey volgens de auteurs geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Brussa e.a. (1986) komen in hun onderzoeksrapport tot andere conclusies. Voor dit onderzoek werden 79 gezinnen geïnterviewd, waarvan in 63 gevallen de ouders een gemengd ItaliaansNederlands huwelijk hadden. Verbazend genoeg komen we over deze huwelijken maar weinig te weten. Binnen het bestek van één bladzijde wordt een 28 29 typologie van drie soorten gemengde gezinnen gegeven, zonder aan te geven zouden zijn als gevolg van het verschil in culturele achtergrond van de op basis van welke gegevens deze tot stand is gekomen. Men weet te melden partners. Ook bevestigde het onderzoek niet de observatie van Brussa e.a. dat 80% van de gemengde huwelijken uitloopt in een echtscheiding en dat (1986) dat Italiaanse mannen een marginale positie in gemengde gezinnen deze gegevens van het CBS afkomstig zijn (66-67). Uit het eigen survey innemen. Beukenhorst e.a. is tenslotte niets gebleken van echtscheidingen blijkt dat een grote meerderheid van de vrouwen het leuk vindt om naar op grote schaal (1987:48-58). Er bestaan overigens geen cijfers betref- Italië op vakantie te gaan, maar dat een wat kleinere meerderheid zich fende het opbreken van gemengde Italiaans-Nederlandse huwelijken. niet graag blijvend zou vestigen in Italië (80). Bij het behandelen van de relatie tussen ouders en kinderen blijven de Nederlandse moeders vrijwel onzichtbaar. Als de onderzoeksters over "de ouders" spreken, bedoelen zij de Italiaanse vaders. De opmerkelijke conclusie van dit Over de Grieken kan gemeld worden dat het vóór komen van gemengde huwelijken varieert naar woonplaats. Vermeulen e.a. (1985) voerden in samenwerking met het CBS een survey uit in vier Griekse gemeenschappen in rapport is dat de Italianen - die in de survey-populatie voor het meren- Nederland. In Utrecht en Gorkum, waar voornamelijk arbeidsmigranten deel in de rol van kind of echtgenoot deel uitmaken van gemengde gezinnen wonen, was binnen de steekproef sprake van relatief weinig gemengde - in het geheel niet zijn geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. huwelijken. Dit is vooral in Gorkum het geval, waar de Grieken voor het Beukenhorst e.a. (1987) nemen een tussenpositie in ten opzichte van de overgrote deel door een klein aantal Nederlandse bedrijven in Noord- hierboven besproken visies over het verband tussen gemengde huwelijken en Griekenland werden geworven en waar de gemeenschap zich heeft geconcen- integratie. Volgens dit rapport is in Nederland naar schatting driekwart treerd in drie naast elkaar gelegen flats. In deze gemeenschap zijn maar van de gehuwde Italianen getrouwd met een Nederlandse partner. voorop weinig alleenstaanden. Rotterdam, waar veel Grieken als afgemonsterd stellen de auteurs dat het moeilijk is een verklaring te vinden voor het zeeman zijn terechtgekomen en waar ook relatief veel Griekse ondernemers hoge aantal gemengde huwelijken. Een factor die volgens de onderzoekers zijn gevestigd, heeft het hoogste percentage gemengde huwelijken. Hier een rol gespeeld heeft, is dat tot 1961 voor Italiaanse arbeidsmigranten bevinden zich relatief de meeste alleenstaanden (1985:56-59). de verplichting gold om ongehuwd te zijn als zij naar Nederland wilden komen. Er waren dus, zeker indien vergeleken met de Spanjaarden, binnen Hoe de immigratie van de verschillende groepen zich verhield tot de de Italiaanse gemeenschap in Nederland aanvankelijk veel ongehuwden (zie emigratie is aangegeven in de grafieken 4a tot en met 4e. In de Statis- blz.15-16). In de beginperiode dat arbeidsmigranten elkaar in snel tempo tiek van de Buitenlandse Migratie worden deze gegevens voor de Italianen afwisselden bleven juist diegenen hier, die verkering kregen met een gegeven vanaf 1954, voor de andere nationaliteiten begint de registratie Nederlandse. De onderzoekers hoorden ook vaak van hun mannelijke respon- in de eerste helft van de jaren zestig. Het betreft hier migratiegegevens denten dat zij in Nederland zijn gebleven vanwege hun Nederlandse vrouw. naar nationaliteit. De omvang van de immigratie wordt weergegeven ongeacht land van herkomst. Dit is van belang omdat zo de volledige instroom Volgens Beukenhorst e.a. bestaat er een aantal duidelijke verschillen tussen volledig Italiaanse gezinnen en gemengde gezinnen; in volledig van de verschillende groepen wordt aangegeven en niet uitsluitend de aantallen van hen, die direct uit het land van herkomst naar Nederland Italiaanse gezinnen handhaaft men de Italiaanse nationaliteit, en is de kwamen. Zo waren van de 1556 Grieken die zich in 1963 in Nederland ves- voertaal meestal Italiaans. Toch zijn de verschillen minder groot dan de tigden er 525 uit België afkomstig. andere hierbovengenoemde rapporten suggereren. Het is niet zo dat het gemengde huwelijk haast onvermijdelijk tot conflicten leidt, noch kan het Mannen en vrouwen worden in deze grafieken naast elkaar gepresenteerd. uitsluitend als een indicator voor succesvolle integratie gezien worden. Voor een enkele nationaliteit (vooral voor de Griekse) valt uit de gra- Uit het onderzoek blijkt evenmin dat gemengde huwelijken problematisch fiek globaal op te maken in welke periode gezinshereniging plaatsvond en 30 31 welke omvang deze had. Bij de Grieken lijkt gezinshereniging van 1963 bijzonder het geval in de jaren zestig. Bij Italianen is de omvang van de tot 1966 in toenemende mate plaats te vinden, om vervolgens iets terug te emigratie naar een ander land dan Italië steeds goed zichtbaar in de vallen. In 1969, 1970 en 1971 is er opnieuw sprake van een relatief grote grafiek. Dit is in mindere mate ook het geval bij de Portugezen; zoals toevloed van Griekse vrouwen. Bij de Italiaanse nationaliteit is slechts bij andere cijfers betreffende de Portugezen is echter ook hier niet gedurende het midden van de jaren zestig een vrouwelijk migratieoverschot duidelijk welk aandeel Kaapverdianen met de Portugese nationaliteit van enige betekenis zichtbaar. Opvallend is hier de, in vergelijking met hebben in de omvang en de verdeling van im- en emigratiecijfers. de mannen, kleine in- en uitstroom van vrouwen over de gehele periode. De grafiek lijkt uit te beelden wat Beukenhorst e.a. stellen, namelijk dat De remigratie nam voor de Spanjaarden en Grieken in het midden van de er bij de Italianen eigenlijk nooit sprake is geweest van gezinshereni- jaren zestig haar grootste omvang aan. Dit waren de jaren van een snelle ging (1987:32). Bij de Italiaanse mannen is juist sprake van een relatief wisseling van de wacht: er vond zowel een grote uit- als instroom van grote in- en uitstroom. De immigratie blijft steeds iets groter dan de arbeidsmi:granten plaats. Voor de Italianen ligt deze piek iets vroeger, emigratie - althans tot 1980 vanwege hun eerdere komst, terwijl het snelle rouleren bij de Joegoslaven maar in de eerste plaats is het grote verloop opvallend. Dit houdt mogelijk verband met het feit dat Italië al juist later plaatsvond, in de jaren 1971, 1972 en 1973, door het feit dat van het begin lid is van de EEG en vrij verkeer van werknemers altijd al de meesten van hen ook pas relatief laat hun geschiedenis als arbeids- mogelijk was. Beukenhorst e.a, spreken van een "spontane toeloop" migrant in Nederland begonnen. De remigratie van Portugezen lijkt in waar- door de Italiaanse populatie van Nederland gevarieerder van samenstelling werd (1987:29-30). De auteurs markeren het einde van het grote verloop in vergelijking met de andere nationaliteiten het minst aan schommelingen onderhevig. 1965, maar grafiek 4b laat zien dat de in- en uitstroom daarna weliswaar Gra.flek 4a: kleiner wordt, maar toch aanzienlijk blijft. 1.5 Van de andere nationaliteiten werden ook vrouwen geworven (in het 1.4 1.3 bijzonder uit Joegoslavië), zodat deze grafieken over gezinshereniging 1.2 minder zeggen waar het Joegoslaven, Spanjaarden en Portugezen betreft. ruim - migratieoverschot. Bij de Spanjaarden springt juist het negatieve migratiesaldo in het oog, dat voor de mannen al in 1972, en voor de vrouwen in 1974 begint. - L! Bij de Portugezen is opvallend dat er vanaf 1965 tot 1980, met uitzondering van het jaar 1967 bij de mannen, steeds sprake is van een - relatief Irn-/ernlgr'~tle Grieken noar geslacht. 1963 - 19BI 0.9 "" " "" " N ~ OB -0.7 mannen OJ> 0.5 0_4 0.3 0.2 In de emigratie-kolom is zowel bij de mannen als bij de vrouwen met een 0.1 0 lijntje aangegeven welk gedeelte van de uitstroom terugkeer naar het herkomstland betreft. Als Spanjaarden en Joegoslaven uit Nederland wegtrekken betekent dat, door de jaren heen, vrijwel altijd dat zij naar 0.1 0.2 vrou'Wen 0.'; hun land terugkeren. Ook bij de Grieken is er in de jaren tachtig bijna uitsluitend sprake van remigratie. In eerdere jaren is er echter wel sprake van een trek van enige omvang naar derde landen, dit is in het 32 _ c=I 1tnmi~ratie emly.ratle ~ • tot het streepje: emigratie naar herkomstland (remigratie) Bron: CBS, Maandatatlstiek van Bevolking en ·VolkS8'ezo~dheld/Atd. Bev. Statistieken 33 Grafiek 4b: Irn-/ernlgra:tle Italla:nen Grafiek 4- d: Irn-/ernlgra:tle portugezen noor geolocht. 19S4 - 19B7 4- noor geslocht 1965 - 1987 1.2 U 1 3.5 0.9 O.B 3 0] ~ v " " ~ 2 v mannen I& ~ V N ~ 1.5 0.5 05 mannen 0$ 2.5 T,-'--.--'-'--'--.-.-'-'-'--'--''-'-'-r' S45556575859606162.636465&&S76B697071 72 73747576777B79B081828384858687 _ c:J immigratie 0.5 0.40.3 0.2 0.1 0 0.1 0.2 0.3 004 05 0.& 0.7 I I r I noor geslacht. 1965 I I I I I I I I I CJ immigratie _ I emigratie Sf ~ tot het streepje: emigratie naar hel'komstland (remigratie) Bron: CBS, Maandstatistiek van Bevolking en Volksgezondheid/Afd. Bev. Statistieken Grafiek 4e: Grafiek 4- c: hn-/ernlgra"tle ,",oegoslaven 4-. u~~~~Y ~ vrou'W'en emigratie " ~ tot het streepje: emigratie naar herkomstland (remigratie) Bron: CBS, Maandstatlstiek van Bevolking en Volksgezondheid/Afd. Bev. Statistieken ~ t' ~ 10 1987 Irn-/ernlgratle Spanjaarden noar geslacht. 1963 - 1987 9 8 3 7 6 2 mannen ~ 5 v ~ v " " " ~ ~ N " 3 mannen 4- "cv N 3 ~ 2 0 0 o 2 vrou'Wsn r ~_Wre.ron7273H757B777B~BO~a~M8586U .. c:.J l_igratie 3 V ~ ~ V ,. rouW"en .-.--.-.-.J I I I~-,__ I I I I I ~M~WWre.ron7273H~7B777B~BO~a~M8586U II1II emigratie" .. tot het streepje: emigratie naar berkomstland (remigratie) Bron: CBS, Maandatatistiek van Bevolking en VOlksgezondheid/Afd. Bev. Statistieken 34 ~ 2 -r----,-,--.--.-"--'---'-'-'--,' , p~ V lil r=J ilDJlllgratie emigratie JI: tot het streepje: emigratie naar herkomstland (remigratie) CBS, Maandstatistiek van Bevolking en Volksgezondheid/Afd. Bev. Statistieken Bron~ 35 Tot en met 1980 publiceerde het CBS in de Maandstatistiek voor de Bevol- king en Volksgezondheid zogenaamde emigratiecohorten betreffende alle Zuideuropese nationaliteiten in Nederland (tabel 3a tlm el. Hieruit kunnen we, tot die datum althans, het één en ander leren over de verblijfsduur van de verschillende groepen. Bij een aantal nationaliteiten is duidelijk te zien dat, in het verleden, van sommige "lichtingen" binnen een klein aantal jaren een groot deel weer terugkeerde. Remigra- Tabel 3. Emigratie van Zuideuropeanen naar nationaliteit (vervolg) en jaar van voorafgaande vestiging in Nederland *) bl - 1961 1963 196$ 1966 1961 1968 1969 1970 ... ... ,.. , , '.2 al 1968 1961 1968 1969 1970 1971 1911 1913 197. 1915 1979 1976 1917 """ '59' .. " ,,.,. "" ,,."" '53 ". '00 '03 "" ,., 592 210 , ., " 1 n 93 1 ". .. . 38 1114 150' lJSI "" os 31 "" '" ... " . " " " I~ 1976 1191 Emigratie van Zuideuropeanen naar nationaliteit en jaar van voorafgaande vestiging in Nederland *) 1964 1975 2017 .. n... ". '",,., 3,.... ,se. ,,., '" Hl6J 197~ ... 203 1002 1973 lr'Okbnltl ,.., ,,.. tgel 19n w .v._- Zuideuropese groepen bestaat, wordt verder behandeld in paragraaf 3g. 1900 19" ITALIAANSE tie, en de rechtspositionele ongelijkheid die in dit verband tussen de Tabel 3. 1964 ""'" "" '" .. .. '200 "" '<3 "'" '" " 1980 T ....Ml G~''9din cl ....y.~ Irokbnln 8 ,96' 123 " 48 .,3 , '" 90 " .. .7 !9'" "'" .. JOEGOSLAVISCHE , 23 19 31 "'" .S ' -_ _ _ _ _- " ' - - - ' 10 2() _ _ _ _ _ _--"'-_-'1 12 11 16 '" ". 28 ,,., 1917 31 " ,.", '. *) .. ".. .. ...'" 31 " 13 ,.,. 28 12" Ol I Hl . ! 10 "" , " '" . , , .. I I 12 1 .". ., " I Inclusief altijd in Nederland gewoond, d.w.z. alhier geborenen in de jaren 1980 en vroeger. ! ! , , • 387 " 330 613 ." "" " ... ,. 3 " *) "" ,,. "" '" " 70 " ' - - -___-='---'1 ' '" , 65' ,.. . '" "'" . . . "sa 39 208 .. .. '" Inclusief altijd in Nederland gewoond, d.w.z. alhier geborenen in de jaren 1980 en vroeger. 36 .. .. '706 " 37 1110 , oeo 85' ''''' '.2<1 ." se " "" Tabel 3. (vervolg) Andere feiten des levens die de demografische ontwikkeling van de Zuideu- Emigratie van Zuideur'opeanen naar nationaliteit en jaar Van voorafgaande vestiging in Nederland *) ropese groepen beïnvloeden zijn geboorte en sterfte. Het sterftecijfer is nog erg laag, dit is het gevolg van de relatief jonge leeftijdssamenstel- d) ling van de groepen. Wel geven wij hier een ruwe indicatie van de relatieve omvang van de geboorten in de vijf groepen. Het vruchtbaarheidscij- PORTOOESE , 061 1 Q8 546 756 820 1112 117Q &Je S64 862 1 UI:! 622 !i98 003 .ro 453 fer, leeftijdsspecifiek of niet, is moeilijk te geven, aangezien dit wordt berekend over (een leeftijdscategorie van) de vrouwelijke bevol- ,,.. king, en veel Griekse kinderen enz. geboren worden uit Nederlandse moe- ,. " ",. ,,.. I ders. Het (ruwe) geboortecijfer - aantal levend geborenen per 1000 leden van een bepaalde groep - dat we wel hebben berekend moet met enige resern, I _. " ., , I " " I " " ,. " ,.,,, I I .. I I I I I '" " '" " " " ,."", I " " " ,. " " " " " huwelijken bij de verschillende groepen. Ter vergelijking zijn hier ook de cijfers voor de Turkse en Marokkaanse groep gegeven. De geboortecijfers van de Zuideuropese groepen zijn aanzienlijk lager. Tabel 4: Aantal levend geboren per 1000 inwoners naar nationaliteit 1976 - 1985 " " ,. " " ve worden bekeken, gezien de variatie in het vóórkomen van gemengde Grieken e) 1960 19$1 1976 1917 1978 \979 184340615517 9894114tl18910 2506 3430 5138 7632 1683 402$ 4026 3290 1700 1117 808 759 723 '"' 308 ,,.. ... , " 1962 336 1~ 1963 1964 1965 1966 1967 1968 1969 1970 1971 1913 1974 1975 1980 To ..81 747 772 """ "'" " 817 1 .... 7 1266 50117532880 423 1 m 7357 7714 .. .... 891 1026 ,---,,,,,-_-,1131 313 'In 0466 '---~'-c:-'I 181 27!> 310 L-_____~~_~I ~ ~ 853 753 1457 ! 198 L-________~~~!2~ L-_ _ _ _ _ _ _-:=::':-~! 249 ' -_ _ _ _ _-='-~t 174 "" ,196 '31 [104 '" I I $41 1099 '" .. ". 805 ,'" IS' " ,. " '" " ., ". " *) 1972 "" 122 ., Inclusief altijd in Nederland gewoond, d.W.Z. alhier geborenen in de jaren 1980 en vroeger. 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 23 23 19 14 19 19 18 20 19 10 Italianen Joegoslaven 21 19 16 16 18 18 13 14 12 33 31 32 28 27 24 20 17 15 SpanPortugezen jaarden Turken 21 21 19 32 37 37 36 36 36 30 29 28 26 17 14 15 11 12 10 10 9 8 12 kanen 36 39 40 42 40 39 38 37 36 34 Bron: CBS. Afdeling Bevolkingstatistieken Tot slot van dit àeel over de komst van de Zuideuropeanen en de daarmee verbandhoudende demografische ontwikkelingen enkele grafieken over de " ontwikkeling van de leeftijdsopbouw van de vijf groepen in Nederland vanaf 1971, op basis van het nationaliteitscriterium, in ruime leeftijdscategorieën. Bron: CBS, Statistiek van de buitenlandse mi9ratie, 1980. 38 17 18 16 13 12 11 Marok- 39 Grafl .. k Sa: Leeftijdsopbouw Grieken Grafiek 19"71,1976,1981,19BS 4.5 Sc: Leeftijdsopbouw Joegoslaven 1971, 1976, 1961, 1986 15 14 13 3.5 12 11 . l ., 2.5 10 0 0 t Ë 1.5 0.5 1976 1971 IZZI o- 19 j. !SSl ~ tz;zj 1986 1981 lZZl 1971 ~ IZZI 20 - 29 j. 30 - 39 j. 40 - 49 j. 50 - 64 j. 65 en ouder 0-19 j. Bron: CBS, Afdeling Bevolkingsstatistieken. Grafiek 5 b: 1976 !SSl tz;zj 20-29 j . 30-39 j. 1981 ~ 40-49 j . lZZl 50-64 j. 198$ ~ 65 en ouder Bron: CBS, Afdeling Bevolkingssta t i st i eken Leeftijdsopbouw Italianen Grafiek 5 d: 1!}71, 1976, 1981, 1986 Leeftijdsopbouw Portugezen 1971,1976,1981,1986 1 0 , , - - - - - -______ .______ __ __ ______________________, .~ 22 ~ ~ 21 20 19 18 17 ., n 0 ~ I.,. 15 , 13 12 11 10 n o o t Ë • 1976 1971 IZZI o - 19 !SSl j. 1981 ~ tz;zj 1ZZl,~ 20 - 29 j. 30 - 39 j. liO- 49 j. 50 - 64 j. 65en ouder Bron: CBS tAfdeling Bevolkingsstatistie}t.en. 40 1971 1986 IZZI o - 19 j. 1976 !SSl 20 - 29 """ tz;zj j. 30 - 39 j. f.S';sJ lZZl ~ 40 - 49 j. 50 - 64 j . 65 en ouder Bron: CBS, Afdeling Bevolkingsstatistieken 41 1986 GrafieK 5 e: Leeftijdsopbouw Spanjaarden 3 SOCIALE POSITIE 1971. 1976, 1981, 1986 'or::=:"-m~=------I 28··~~W~ 26 3.1 Recente bevolkingsgegevens 22 . . 20 Voor begrip van de positie van de Zuideuropeanen op de arbeidsmarkt en in 18 het onderwijs zijn enkele recente demografische basisgegevens nodig u o 16 ! 12 betreffende de indeling van de bevolking naar geslacht en leeftijd, en de spreiding van de groepen over Nederland. Wat betreft de Zuideuropeanen 10 met een Nederlands paspoort zijn daarover geen gegevens; zij worden in de grafieken hieronder en in de spreidingstabel (zie bijlage 111) buiten beschouwing gelaten. Bij de leeftijdsopbouw van alle groepen valt op dat bij de jongeren tot ongeveer 20 jaar de geslachten ongeveer gelijk verte- [Z2j o ~ 19 j. lSSi \981 1976 1971 r:=zl lSS'J ISZI genwoordigd zijn. De numerieke overmacht van de mannen ligt bij de meeste ~ 20 _ 29 j. 30 - 39 j. "0 - 49 j. 50 - 64 j. 65 en ouder Bron: CBS, Afdeling Bevolkingsstatistieken. groepen rond de 45 jaar. De getalsmatig belangrijkste groep bij de Joegoslaven is jonger; dit hangt waarschijnlijk samen met hun relatief late komst naar Nederland. Het "mannenoverschot" is vooral opvallend bij de de Italianen, de Spanjaarden en de Grieken; dit kan duiden op het relatief veel vóórkomen van gemengde huwelijken, maar ook op een grote groep van vrijgezellen. De Portugezen hebben de meest evenwichtige leeftijdsverdeling. Bij de Joegoslaven is de relatieve ondervertegenwoordiging van de 15- tot 30-jarigen, en de relatief grote groep jongere kinderen opvallend. Ter vergelijking wordt hier ook de Turkse en Marokkaanse bevolkingsopbouw in leeftijdsgroepen uitgebeeld. Ten opzichte van deze laatste groepen valt de relatieve ondervertegenwoordiging van de Zuideuropese kinderen in de respectievelijke bevolkingspyramides op. 42 43 Grafiek Grafiek 6 a: Vijfjaars-leeftijdsgroepen Grieken in percentages van totaal, 1 jan 1986 (N=3776). 6e: Vijfjaars-leeftijdsgroepf?n Joegoslaven in percentages van totaal, 1 jan 1986 (N=11713). 75+ 75+ 70-74 70-74 65-69 65-69 60-64 60-64 55-59 55-59 50·54 50_54 45-49 45-49 40-44 40_44 35-39 35-39 30·34 30.34 25-29 25-29 20-24 20-24 15-19 15-19 10-14 10-14 5-9 5-9 0-4 0-4 14 12 0 10 GrA.fiek 10 0 VROUWEN HANNEN (62,6%) 12 14 14 12 0 0 10 MA'NlIEli (55,5%) <37,2%) Grafiek 6b: Vijfj:wl's-leeftijdsgroepen Italianen in percentar,es van totaal, 1 jan 1986 (N=17844) 6 d: Vijfjaars-leeftijdsgroepen Portugezen in percentages van totaal, 1 jan 1986 (N=7470). 75+ 75+ 70-74 70-74 65-ri9 65-1)9 60-64 60-64 55-59 55-59 50·54 50.54 45-49 45-49 40-44 40_44 1Jffffi~71~~ 35-39 30·34 25-29 20-24 15-19 10-14 5-9 0-4 4 MANNEN (65,6%) ~ ~ VROUWEN (34,4%) I 10 I 12 14 14 12 10 10 MA'NlIEN (56,8%) VROUWEN (43,2%) Bron: CBS, Afdeling Bevolkingsstatistieken Bron: CBS, Afdeling Bevolkingsstatistieken 44 45 12 14 Grafiek 6 e~ ----------------------, 14 12 Grafiek (6g: VijfjJ'l.ar6-1eeftijdsg~oepen Marokkanen in percentages van totaal, 1 jan 1986 (N",,116358). VijfjaJi\rs-leeftijdsgroepen Spanjaarden in percentages van totaal, 1 jan 1986 (N=19033). 75+ 75+ 70-'14 70-74 65-09 65-09 60-64 60-64 55-59 55-59 50-54 50_54 45-49 45-49 40-44 40-44 35-39 35-39 30-34 30-34 25-29 25-29 20-24 20-24 15-19 15-19 10-14 10-14 5-9 5-9 0-4 0-4 10 10 MANNF:N (59,0%) 12 14 14 12 ,--------------------- 0 10 10 12 14 MANNEN (57,3%) VROUl.ri<::N (41,ö%) ll!:.2!l.= Grafiek 6 f: Vijfjaars-leeftijdsgroepcn Turken in percentages van totaal. 1 jan 1986 (N=156395). CBS, Afdeling Bevolkingsstatistieken Betreffende de spreiding van de Zuideuropeanen over Nederland en binnen 75+ 70-74 de grote steden zijn er uitstekende gegevens. Hier presenteren we alleen 65-09 de landelijke gegevens. In het bestek van dit onderzoek was het niet 60-64 mogelijk om de betekenis van het wonen in bepaalde buurtcombinaties in 55-59 50_54 termen van geografische ligging, kwaliteit van de woningen en sociale 45-49 status te interpreteren. Voor de steden Amsterdam, Rotterdam en utrecht 40-44 zijn deze gegevens respectievelijk te vinden in volgende de publicaties: 35-39 Amst~dammers }O-34 in zeven bevolkingscategorieën (1986), Demografische gege- vens Rotterdam (1986) en vreemdelingen in utrecht (1986). 25-29 20-24 De spreiding van de zuideuropese groepen over de Nederlandse gemeenten 15-19 is gegeven in bijlage lIl. Van een gemeenschap wordt daar melding gemaakt 10-14 5-9 als het aantal 25 of meer bedraagt. Van de Spanjaarden en de Italianen 0-4 worden deze gegevens jaarlijks gepubliceerd. Van de Grieken, de Joego- 10 10 MANNEN (5.5,2%) ~: VROUWEN (44,8%) 12 14 slaven en de Portugezen betreft het ongepubliceerd materiaal, verkregen van de afdeling Bevolkingsstatistieken van het CBS. De twee grootste CBS. Afdeling Bevolkingsstatistieken groepen, de Italianen en de Spanjaarden, bevinden zich redelijk gespreid 46 47 over heel Nederland; de spreiding van de kleinere Joegoslavische groep is eveneens opvallend. Grieken bevinden zich in de randstad en in enkele middelgrote steden in het oosten en zuiden van het land. Opmerkelijk is vooral de concentratie van de Portugezen in de drie grote steden in het westen van het land. Naar alle waarschijnlijkheid bestaat in Rotterdam de groep met de Portugese nationaliteit voor het overgrote deel uit Kaapverdianen. 3.2 Arbeidsmarkt Tabel 5: Werkzoekenden als percentage van de loonafhankel ijke beroepsbevo 1 ki ng (mannen en vrouwen). (1) (2) (3) (4) (5) Aantal Aantal wer- loonafh. (3) als (1) als werkzoe- kenden in beroeps be- percentage percentage kenden loondienst volking: totale van (3) (1 )+(2) bevol king 1) 2) 3) Grieken 482 1600 2082 55,1 23,2 Italianen 2139 7200 9339 52,3 22,9 Joegos 1 aven 4900 1580 6480 55,3 24,4 Portugezen 3200 4008 53,7 808 20,2 Spanjaarden 1663 7800 9463 49,7 17,6 Turken 3.2.1 Loonafhankelijke beroepsbevolking Marokkanen 24631 15761 35300 25000 59931 40761 38,3 35,0 41,1 38,7 4853400 33,4 14,1 Totale In de studie van Pop (1987) over werkloosheid onder Mediterranen worden Nederlandse 683527 bevol king cijfers gegeven over Zuideuropese werkzoekenden, opgesplitst naar de verschillende nationaliteiten. Over de werkzoekenden komen we zO heel wat te weten: welk beroep en welke opleiding zij hebben, over de bedrijfstak 1) Bron: Pop 1987; situatie 25 maart 1986 2) Bron: Pop 1987; Arbeidskrachtentelling 1985 3) bron: CBS. Afdeling Bevolkingsstatistiek, 1 jan 1986 waar zij vroeger werkzaam waren, hoe oud ze zijn, hoe lang werkloos, enzovoort. Een aantal van deze gegevens zullen we hier presenteren. Daarbij moet wel in de gaten gehouden worden dat het niet mogelijk is op basis van gegevens over werkzoekenden iets te zeggen over werkenden, dat wil zeggen te generaliseren voor de volledige beroepsbevolking van de Door het aantal Turkse en Marokkaanse ingeschrevenen bij arbeidsbureaus in 1986 te vergelijken met vergelijkbare cijfers uit 1983 toont Pop een toename aan van het aantal werkzoekende Turken en Marokkanen over de laatste drie jaar - respectievelijk met 10,5% en 19,2% - terwijl het verschillende groepen. aantal werkzoekenden onder de autochtone bevolking met 15,9% afneemt. Met De percentages werkzoekenden op de loonafhankelijke beroepsbevolking worden door Pop berekend door gegevens van de arbeidsbureaus (aantallen werkzoekenden) te combineren met gegevens van de Arbeidskrachtentelling (AKT) van 1985 (aantallen werkenden in loondienst). Het werkloosheidspercentage onder de Zuideuropese groepen dat zo wordt verkregen is veel lager dan bij de Marokkanen en de Turken, maar stukken hoger in vergelijking met de autochtone bevolking. De Spanjaarden komen er nog het best vanaf met 17,6%, de Joegoslaven het slechtst met 24,4%. behulp van gegevens van het CBS kunnen wij een dergelijke trend ook aangeven voor de afzonderlijke Zuideuropese groeperingen. Wij berekenen echter hier niet een percentuele toename van het absolute aantal werkzoekenden, dit zegt ons inziens weinig over de ontwikkeling van de werkloosheid omdat het ontwikkelingen in de omvang van de loonafhankelijke beroepsbevolking buiten beschouwing laat. Wij willen hier over een aantal jaren de ontwikkeling aangeven in het percentage werklozen op de loonafhankelijke beroepsbevolking. Vanaf 1979 maakt het CBS ramingen van de omvang en samenstelling van het aantal in loondienst werkzame buitenlanders in Nederland. In combinatie met een aantal variabelen (geslacht, leeftijd en spreiding per provincie) zijn uitsplitsingen gemaakt ook voor 48 49 de Zuideuropese nationaliteiten afzonderlijk. Deze ramingen komen tot hierboven al aan de orde. Ofschoon de omvang van bijvoorbeeld de groep stand door de verhoudingscijfers uit de arbeidskrachtentellingen (AKT's) Grieken met een Nederlands paspoort over een zeer groot aantal jaren toe te passen op de bevolkingsaantallen van de verschillende nationali- bekend is en haar aandeel in het totaal van de Griekse gemeenschap gemak- teiten. Door deze cijfers op de wijze van tabel 5 te combineren met de kelijk is te berekenen, is er over de (leef tijds) samenstelling van de aantallen werkzoekenden over dezelfde periode (gepubliceerd in de Soci- groep met de Nederlandse nationaliteit minder bekend. De grootte van de aal-Economische Maandstatistieken van het CBS) komen wij op het percentage werkzoekenden op de loonafhankelijke beroepsbevolking 9 . beroepsbevolking binnen deze groep is niet bekend, en naar het aandeel van werkzoekenden in deze groep kunnen we alleen maar gissen. We zouden bijvoorbeeld kunnen aannemen dat er binnen de categorie die voor het Tabel 6a: Ontwikkeling werkloosheid Zuideuropeanen naar national iteit en geslacht, 1979 - 1986 Nederlanderschap heeft gekozen relatief minder werkloosheid heerste, Uitgaand van de Grieken Ita 1 ianen Joegos laven Portugezen Spanjaarden man vrouw man vrouw man vrouw man vrouw man vrouw 3,0 3,4 6,6 11,2 24,8 25,6 27,2 23,3 8,4 8,1 12,6 16,4 23,0 26,3 26,9 28,2 verond~rstelling dat alleen mensen in een relatief gun- stige positie de nationaliteit van het gastland aannemen. Maar het is nu eenmaal niet mogelijk cijfermatige uitspraken te doen op basis van derge- 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 8,1 8,9 10,3 15,9 24,2 25,3 23,7 24,3 13,2 8,0 14,7 12,9 24,7 22,9 20,9 22,6 7,9 8,1 11,6 16,1 21,7 23,3 24,9 23,8 6,8 7,9 11,4 13,9 20,7 23,5 22,0 24,2 20,1 16,1 13,2 14,1 21,1 24,4 24,7 23,1 5,4 4,2 5,7 7,9 14,5 17,4 17,2 16,4 3,0 3,4 5,4 7,5 15,9 18,0 18,5 17,8 5,0 4,9 8,2 10,2 16,0 18,9 17,6 17,8 lijke veronderstellingen, afgezien nog van de vraag of de veronderstelling juist is. Een tweede voorbehoud dat wij bij deze werkloosheidscijfers moeten maken is er één die in het algemeen geldt voor cijfers de statistische werkloosheid betreffende: er zijn ook mensen werkloos die niet bij arbeidsbureaus ingeschreven staan. Misschien nog meer dan onder de autochtone bevolking is dit het geval onder Mediterrane en andere buitenlandse groeperingen, waarbinnen vooral de vrouwen bij uitstek via Tabel 6b: Ontwikkeling werkloosheid Zuideuropeanen naar nationaliteit (totaal), 1979 - 1986 Grieken I ta 1 i anen Joegos 1 aven Portugezen het informele circuit aan werk proberen te komen (zie b.v. van Wijk Spanja~rden 1986). Ten derde moet in de gaten worden gehouden dat in de categorie beroepsbevolking alleen mensen in loondienst, en werk-in-Ioondienst- 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 9,6 8,7 11,3 15,2 24,3 24,7 23,0 23,9 7,7 8,1 11,6 15,7 21,5 23,3 24,3 23,9 5,2 5,2 8,7 13,0 24,2 25,8 27,1 25,0 15,2 12,3 11,0 12,2 19,0 22,2 22,3 21,0 3,6 3,8 6,1 8,3 15,9 18,3 18,2 17,8 zoekenden, zijn opgenomen. Kleine en grotere ondernemers vallen hier dus niet onder 10 . Wat kunnen we aflezen uit deze cijfers? Ten eerste dat de werkloosheid dan wel niet die omvang heeft als bij de Turken en Marokkanen, maar dat de stijging van de werkloosheid toch ook zeer fors is. De grootste stij- Bron: CBS, Hoofdafdeling Statistiek van Arbeid en Lonen CBS, Sociale en economische maandstatistieken ging heeft niet de laatste drie jaar plaatsgevonden; zij lijkt zich bij all~ vijf de groepen te hebben voltrokken tussen 1981 en 1983. Van de Bij deze cijfers moeten tenminste drie zaken in het oog worden gehouden. vijf groepen is die toename bij de Grieken, de Italianen en vooral de Ten eerste de nationaliteitswijzigingen. Deze kwamen in de paragraaf Joegoslaven explosief te noemen. Onder deze laatste groep steeg het percentage werkzoekenden tussen 1981 en 1983 met maar liefst 15,5%. Van de 9 De cijfers voor 1986 wijken in tabel 6 iets af van die in tabel 5, aangezien wij voor het berekenen van het werkloosheidspercentage van 1986 niet de AKT cijfers van 1985 hebben gebruikt, zoals Pop doet, maar een ramingscijfer gebruiken dat is aangepast aan de (geslonken) bevolkingsaantallen van 1986. 50 10 Bij het bepalen van de percentuele werkloosheid beperken we ons tot de loonafhankelijke beroepsbevolking omdat de w~Jze waarop de ondernemersgroep wordt geregistreerd verschillend is. Zie noot 14. 51 Zuid europeanen is ook nu nog de werkloosheid onder de Joegoslaven het en de Italianen vermelden de informanten regelmatig het lichamelijk zware hoogst. De werkloosheid onder de Portugezen is relatief het meest sta- en biel; zij was al hoog te noemen in 1979. Dit houdt misschien verband met ven kreeg te doen. Veel klachten van Zuideuropese werknemers hebben het beroep dat veel mensen met de Portugese nationaliteit hebben: zij bovendien een psychosom;tische kant. Door verschillende auteurs wordt er vaak~gezonde werk dat men vooral in het begin in Nederlandse bedrij- varen en staan bij afmonsteren regelmatig, doch niet langdurig, bij op gewezen dat arbeidsongeschiktheid - en werkloosheid in het algemeen - arbeidsbureaus ingeschreven. Het is niet onwaarschijnlijk dat een flink als katalisator werkt in de verslechtering van de gezondheid (Vermeulen aantal van hen van Kaapverdische origine zijn. Van de Zuideuropeanen e.a. 1985:79-109). Arbeidsongeschiktheid fungeert als kristallisatiepunt heerst er onder de Spanjaarden de minste werkloosheid. Mogelijk heeft dit voor psychosociale problematiek (van Dijk 1984:45). Betrouwbare cijfers te maken met remigratie: wat betreft de Spaanse mannen is er al vanaf omtrent de omvang van het aantal Zuideuropeanen met een WAO-uitkering 1972 een negatief migratiesaldo; voor de vrouwen geldt dit vanaf 1974 bestaan niet, want bij de GMD's wordt geen registratie bijgehouden op (zie grafiek 4e, blz.35). Dat dit de belangrijkste reden is voor de basis van de nationaliteit van de verzekerde (van Dijk 1984:30). In 1984 relatief lage werkloosheid - althans wanneer we vergelijken met de andere bestond er in Amsterdam een Spaanse WAO-groep, ondergebracht bij de Zuideuropeanen - is allerminst zeker. Stichting Migrante. Regelmatig kwamen Spanjaarden bijeen om over hun problemen te praten. De Stichting Migrante schatte het aantal Spaanse Het lijkt zinnig om de - in vergelijking met Turken en Marokkanen arbeidsongeschikten in Amsterdam op 80 tot 100 (van Dijk 1984:31). Een relatief lage werkloosheidcijfers onder Zuideuropeanen in het licht te dergelijke WAO-groep bestond voor Grieken tot voor kort ook in utrecht zien van wat Vermeulen e.a. (1985) en Beukenhorst e.a. (1987) te zeggen (Otantzis 1981; Gianakos 1984). hebben omtrent arbeidsongeschiktheid onder Grieken en Italianen. Uit het survey onder de Grieken (dat in 1983 werd uitgevoerd) bleek dat naast de Hier volgen enkele gegevens uit Pops analyse van cijfers van bij ar- 21% werkloze mannen ook nog 13% van de mannen uit de onderzoekspopulatie beidsbureaus ingeschreven mediterrane werklozen (1987). Het opleidingsni- in de WAO (wet Arbeidsongeschiktheid) liep. Voor de vrouwen waren de veau van de werkloze Zuideuropeanen is over het algemeen laag. Het over- cijfers respectievelijk 26% en 7% (Vermeulen e.a. 1985:59). Van de Itali- grote deel heeft niet meer dan een lagere-schoolopleiding, eventueel aanse arbeidsmigranten die Beukenhorst e.a. interviewden was 40% WAO-er aangevuld met een niet afgemaakte vervolgopleiding. Ook hier is de situa- (1987:38). De onderzoekers denken dat het in veel van deze gevallen gaat tie van de Turken en Marokkanen nog slechter, maar de verschillen zijn om verkapte werkloosheid. De economische staat van bepaalde bedrijfstak- toch niet zo groot. Alleen de JoegoslavisChe mannen nemen een iets gun- ken vertoont nauwe samenhang met de kans arbeidsongeschikt te worden. Eén stiger positie in, en bij de Italiaanse vrouwen is het aandeel van de van de manieren om minder gewenst personeel kwijt te raken is afvloeiing werklozen met het laagste opleidingsniveau zelfs minder dan de helft. via de WAO. Het gaat hier om een categorie WAO-ers die vanwege hun gevor- Voor de rest steekt het opleidingsniveau van de werkloze Zuideuropeanen derde leeftijd om economische redenen uit het arbeidsproces worden ge- schril af bij dat van de Nederlanders in dezelfde situatie (Pop 1987:8, haald; alle geïnterviewde Italianen met een WAO-uitkering zijn 50 jaar en Statistisch Vademecum 1987:63). ouder (1987:39). Beukenhorst e.a. worden in deze mening gestaafd door uitspraken in interviews en het feit dat de WAO-ers daar in hun sample domineerden, waar veel bedrijfssluitingen hebben plaatsgevonden In een recent onderzoek naar kijk-, luister- en leesgedrag dat Bureau veldkamp in opdracht van de NOS uitvoerde bleek echter dat een redelijk (1987:40). Maar de WAO-problematiek onder Zuideuropese migranten heeft percentage van de geïnterviewde Zuideuropeanen (zowel werkloze als wer- natuurlijk ook een belangrijke gezondheidscomponent. Werkelijke arbeids- kende mannen en vrouwen) een groot aantal jaren vooropleiding in eigen ongeschiktheid komt ongetwijfeld veel voor; in de studies over de Grieken land had genoten. Van iedere nationaliteit werden rond de 150 mannen en 52 53 vrouwen geïnterviewd. Meer dan elf jaar vooropleiding in het herkomstland mindere mate ook Spaanse en Griekse vrouwen hun vroegere werkkring had- hadden: 34% van de Grieken, 51% van de Joegoslaven, 28% van de Italianen, den. Een flink gedeelte van de werkzoekende vrouwen uit alle Zuideuro- 27% van de spanjaarden en 8% van de Portugese taalgroep11. Alleen de pese groepen, maar vooral de Portugese vrouwen (35,2%), waren voordat Portugese taalgroep blijft in dit opzicht zelfs achter bij de Turken en zij werkloos werden werkzaam in de horeca (Pop 1987:22). Marokkanen (respectievelijk 11% en 9%) (Media en minderheden 1986b:140). Het is moeilijk iets te zeggen over de represent·ativiteit van deze laatste gegevens, noch zijn de opleidingscategorieën gelijk aan die welke De beroepsgroep geeft niet exact aan in welke betrekking men werkzaam is. Binnen de horeca bijvoorbeeld bestaan verschillende beroepen. Waren Pop hanteert. Ze suggereren dat ook onder Zuideuropeanen de werklozen voor de Italiaanse werkzoekende mannen de belangrijkste laatste beroepen gemiddeld een minder lange vooropleiding hebben genoten dan hun werkende binnen de horeca die van kelner en kok, voor de Grieken was dat het landgenoten. beroep van exploitant/bedrijfsleider, en dat van kelner. Bij de Joegoslaven is· de concentratie op een klein aantal beroepen het sterkst. Deze Als we de werkzoekende mannen naar nationaliteit en beroepsgroep van vallen bovendien bijna alle binnen de metaal. De vijf belangrijkste het laatste beroep indelen, dan zien we dat bij de meeste Zuideuropese laatste beroepen bij de Joegoslaven zijn: hulparbeiders (allerhande nationaliteiten er een klein aantal (twee tot vier) beroepsgroepen uit- fabrieksklusjes), ijzerwerkers, lassers, bankwerkers, pijpmonteurs. Ook springen. Bij de Joegoslaven is er één beroepsgroep het duidelijkst bij de Spanjaarden bevinden de meeste beroepen zich binnen de metaal. vertegenwoordigd: 57,2% van de werkzoekende Joegoslaven werkten in de Betreffende de laatste werkkring van de vrouwen was de concentratie op metaal voordat zij werkloos werden. Bij de Spanjaarden is dit eveneens een vijftal beroepen vooral sterk bij de Grieken en de Joegoslaven, een grote groep: 32,1%. Bij alle Zuideuropese nationaliteiten zijn de waarbij bij hen het grote aantal voormalige hulparbeiders opvalt: bijna werkzoekenden uit de beroepsgroep "algemene dienst" (wat in de praktijk 25% bij de Griekse vrouwen en bijna 40% bij de Joegoslavische vrouwen meestal allerlei soorten fabriekswerk inhoudt) goed vertegenwoordigd, (Pop 1987:33-4). ofschoon deze categorie minder geprononceerd aanwezig is als bij de Turken en de Marokkanen, waar zij tegen de 50% loopt. Een belangrijk gedeelte (28,8%) van de Portugese werkzoekenden is afkomstig uit de Informatie over de bedrijfstak waaruit men afkomstig is sluit natuurlijk goed aan bij dat wat hierboven vermeld werd over beroepen en be- beroepsgroep verkeer (zeevaart). 14% van alle, inclusief autochtone, roepsgroepen. De werkzoekende Spaanse en Joegoslavische mannen zijn voor werkzoekenden die voorheen op de kleine handelsvaart zaten is Portugees respectievelijk 61% en 55,1% afkomstig uit de industrie, wat ~r boven (Pop 1986:50). Behalve in de metaal zaten Italianen en Grieken in de het percentage Nederlanders ligt, dat uit de industrie komt (19,7%). bouw- en houtsector, en is een flinke groep van hen, samen met de Portu- Terwijl het percentage van alle mediterrane mannen die afkomstig zijn uit gezen, afkomstig uit de horeca. Bij de vrouwen is vooral de categorie de bedrijfstak handel/horeca lager ligt dan dat van de Nederlanders "algemene dienst" goed vertegenwoordigd. Het vorige beroep van meer dan (respectievelijk 14,1% en 18,2%), ligt het voor twee afzonderlijke Zuid- de helft van de Joegoslavische, en bijna de helft van de Griekse vrouwen europese nationaliteiten, de Grieken en de Italianen, juist weer veel hoort in deze groep thuis. Alleen bij de Italiaanse vrouwen is deze hoger: respectievelijk 25,8% en 32,1%. Net als de mannen, zijn ook de beroepsachtergrond relatief minder geprononceerd aanwezig. Zij komen mediterr~~e voor ruim één derde uit de beroepsgroep handel/kantoor, in welke sfeer in Nederlandse werkzoekende vrouwen. Van de Joegoslavische vrouwen komt vrouwen vaak uit de industrie afkomstig, veel vaker dan zelfs 53,6% uit de industrie, van de Griekse 50%. Over de hele linie, 11 In dit onderzoek was de surveypopulatie onderscheiden in taalgroepen. Portugezen en Kaapverdianen vormden één taalgroep (Media en Minderheden 1986a: 4). 54 inclusief de Nederlandse vrouwen, is de bedrijfstak handel/horeca een belangrijke vorige werkkring. De Italiaanse (37,1%) en de Portugese 55 vrouwen (31,3%) overtreffen hier verhoudingsgewijs hun Nederlandse lotge- ingeschreven. Zij staan ingeschreven onder verschillende functies: men is notes. niet altijd eigenaar of vennoot, maar onder andere soms bestuurder of commissaris. In tabel 7a staat tevens vermeld, welk percentage van de Wat de opleiding van werkzoekende schoolverlaters betreft, is er gedetailleerde informatie over de verschillende Zuideuropese nationaliteiten ondernemers ook eigenaar of vennoot van het bedrijf is. Op basis van de door van den Tillaart en Reubsaet verstrekte aantallen ondernemers hebben in Pop te vinden (1987: tabel 4.2a en b, p. 64-71). In het algemeen kan wij ter indicatie in deze tabel ook het percentage ondernemers op de gezegd worden dat de Zuideuropeanen een wat betere opleiding hebben dan beroepsbevolking berekend (kolom3)14. Voor de Grieken komen wij zo op de Marokkaanse en Turkse werkzoekende schoolverlaters. De Zuideuropeanen 21,2% ondernemers. Van hen is een hoog percentage eigenaar of vennoot zoeken deels ook in een andere richting werk (de beroepsgroep handel/kan- (80%). Ook de Italianen hebben relatief veel ondernemers in hun gelederen toor bijvoorbeeld is relatief belangrijker). Dit is misschien een reden (16,8%). Ter vergelijking: het aandeel ondernemers op de totale Neder- dat in de categorie "overige mediteranen,,12 vooral de mannelijke school- landse beroepsbevolking wordt geschat op 10% (Statistisch Vademecum verlaters langer werkzoekend blijven dan bij de Marokkanen het geval is 1987:121). In tabel 7a zijn vooral de verschillen tussen de Zuideuropese (Pop 1987:63). nationaliteiten opmerkelijk. Liggen de Grieken en de Italianen wat hun Voor de groep Portugese mannen 13 (niet alleen de schoolverlaters) geldt ondernemingsgezindheid betreft boven het autochtone gemiddelde, de Spaanse en portugese 15 groepen bevinden zich daar ver onder. Het percentage dat een groot gedeelte van hen nog maar kort staat ingeschreven. Pop ondernemers in hun gelederen bevindt zich bij deze nationaliteiten meer verklaart dit uit het feit dat veel Portugezen matroos zijn. Joegoslavi- in de buurt van dat van de Turkse en de Marokkaanse groepen. De Joego- sche vrouwen blijven relatief lang werkloos. Pop wijt dit aan de leef- slaven lijken een tussenpositie in te nemen. tijdsopbouw van de Joegoslavische beroepsbevolking, waarin de jongeren zijn ondervertegenwoordigd. Met de leeftijd neemt ook de inschrijvingsduur toe (Pop 1986:78). 3.2.2 Ondernemers Van den Tillaart en Reubsaet hebben de etnische ondernemers en ondernemingen in Nederland geïnventariseerd. Dit is gebeurd op basis van gegevens van de Kamers van Koophandel (1988:221-231). Ook de Zuideuropese ondernemers worden naar land van herkomst onderscheiden. In tabel 7a worden de personen opgevoerd, die bij de Kamers van Koophandel staan 12 Dit zijn de zuideuropese nationaliteiten plus de Tunesiërs. Deze laatsten vormen echter zo'n kleine groep dat zij het beeld van de Zuideuropeanen maar in geringe mate zullen verstoren. 13 Pop spreekt over Portugese mannen en vrouwen, maar het is niet onwaarschijnlijk dat hier ook Kaapverdianen met de Portugese nationaliteit onder zijn begrepen. Bij de arbeidsbureaus is nationaliteit een van de criteria om minderheidsgroepen te registreren. 56 14 De beroepsbevolking waaraan de percentuele omvang van de ondernemersgroep wordt afgemeten wordt hier bepaald door het aantal ondernemers bij de loonafhankelijke beroepsbevolking op te tellen (tabel 7a, kolom 2). De zo verkregen uitkomsten geven slechts een indicatie, onder meer omdat de wijze van registratie verschilt. Bij de schatting van de loonafhankelijke beroepsbevolking geldt het nationaliteitscriterium, terwijl de ingeschrevenen bij de Kamers van Koophandel worden onderscheiden op basis van geboorteland. Dit laatste heeft onder andere tot gevolg dat jonge, hier geboren ondernemers uit de betreffende groepen buiten de inventarisatie zijn gehouden. 15 Kaapverdische ondernemers worden in de inventarisatie apart onderscheiden. 57 Tabel 7a (1) Grieken Italianen Joegos 1 aven Portugezen Spanjaarden Turken Marokkanen Tabel 7b Bij de Kamers van Koophandel ingeschreven ondernemers naar geboorteland, medio 1986 Bij KvK ingeschreven personen *) 560 (80%) 1885 (48%) 469 (72%) 134 (63%) 491 (45%) (2) beroepsbevol king 2153 (88%) 973 (89%) (3) (1) als percentage van (2) 2642 11224 6949 4142 9954 21,2 16,8 6,7 3,2 4,9 62084 41734 3,5 2,3 *) Bron: Van den Tillaart en Reubsaet 1988: 223-224. De percentages in kolom (1) betreffen het gedeelte van de ondernemers dat tevens eigenaar of vennoot is. In het handelsregister staat per onderneming vaak meer dan één persoon ingeschreven. Het aantal in tabel 7a vermelde ondernemers overtreft dus het aantal ondernemingen dat in handen is van de hier besproken groepen. Deze laatste aantallen zijn opgenomen in tabel 7b. Daarbij is per natio- Bij de Kamers van Koophandel ingeschreven buitenlandse bedrijven naar geboorteland van de eigenaars/vennoten. en naar hoofdbranche medio 1986 *)~ Hoofdbranche *) Bij KvK ingeschreven bedrijven (=100%) 3 4 6 % 10 50 37 28 23 16 6 19 11 17 19 9 11 20 25 27 18 33 39 38 4 5 11 11 Griekenland Italië Joegos 1 avi ë Portugal Spanje 403 1271 401 117 343 4 7 20 4 6 22 16 13 21 21 8 10 Turkije Marokko 1856 842 16 4 12 8 Bron: Van den Ti 11 aart en Reubsaet 1988: 223-224. *) De cijfers refereren aan de volgende branches: 1 Industrie 2 Groot- en tussenhandel 3 Deta; 1 hande 1 en reparatiebedrijven van gebru iksgoederen 4 Horeca 5 Bank- en verzekeringswezen, zakelijke dienstverlening 6 Overige naliteit een percentuele onderverdeling gemaakt naar belangrijkste bedrijfsactiviteit .. Bij de Griekse en Italiaanse ondernemingen valt het Dat Grieken en Italianen tot het ondernemerschap geneigd zijn blijkt ook relatief grote aandeel horecabedrijven op (respectievelijk 50% en 37%). uit het feit dat over Griekse en Italiaanse ondernemers in Nederland het Opvallend is ook het relatief grote percentage Joegoslavische bedrijven één en ander is gepubliceerd. Over Italiaanse ijsbereiders en schoor- in de industriebranche (20%). Van den Tillaart en Reubsaet melden dat het steenvegers bestaan publicaties (Bovenkerk e.a. 1983; Bovenkerk en Ruland bij de Joegoslaven vooral gaat om de fabricage van metaalproducten, 1984, 1985) en Beukenhorst e.a. spenderen een aantal bladzijden aan machines en transportmiddelen. Bovendien zijn de Joegoslaven (in de Italiaanse ondernemers in de pizzeria's. Uit deze paragraaf blijkt dat de categorie "Overige") relatief sterk vertegenwoordigdin de bouwnijverheid Italiaanse restauranthouders in Nederland zelfs een eigen vereniging en in bouwinstallatiebedrijven. hebben (1987:42-44). Aan Griekse ondernemers is in Vermeulen e.a. een hoofdstuk gewijd (1985:110-130). In hoeverre verschilt de migratiegeschiectenis van deze Griekse en Italiaanse ondernemers nu van die van de rest van hun landgenoten in Nederland? In paragraaf 2a werd al kort de komst besproken van Italiaanse terrazzowerkers, schoorsteenvegers en ijsbereiders, en van Grieken die een bonthandel of een cargadoorsbedrijf begonnen. Dit waren mensen die al voor de oorlog kwamen, en niet het vooropgezette plan hadden om hier loonarbeid te gaan verrichten (Bovenkerk e.a. 1983:190, Vermeulen e.a. 1985:117). De Italiaanse ambachtslie- 58 59 den namen bovendien hun regionale specialisatie mee. De Italiaanse en sprake is. De Italiaanse ondernemers in het survey verlieten hun land om Griekse ondernemers groep is echter na de oorlog sterk uitgebreid en de elders het avontuur te zoeken. Wel kent het Italiaans ondernemerschap in vraag is nu of deze groep wat zijn sociale achtergrond en migratiege- Nederland al een lange traditie. Van alle ondernemers uit minderheids- schiedenis betreft verschilt van de andere arbeidsmigranten. De meeste groepen zijn de Italianen gemiddeld het oudste (47 jaar). Zij hebben hun Griekse ondernemers in Nederland hebben in Griekenland een aantal jaren bedrijf ook al vrij lang (gemiddeld 8 jaar). Veel nieuwkomers komen te in de stad gewoond voordat ze emigreerden. Ze hebben vaak een enigszins werken in bedrijven van hun landgenoten, en hebben hierdoor vaak bij hun "solistische" migratiegeschiedenis, bijvoorbeeld doordat ze hier als start als ondernemer op een aantal relevante terreinen al veel ervaring zeeman terecht zijn gekomen. Toch is het niet zo dat er zich geen voorma- opgedaan (1988:6). Zij hebben zich niet, zoals de Turken in de steek- lige "gastarbeiders" onder de Griekse ondernemers zouden bevinden. In proef, tot het ondernemerschap bekeerd omdat zij door de economische 1985 waren 18 van de 42 Griekse zaken in Utrecht in handen van mensen uit recessie zonder baan kwamen te zitten. Het percentage Italianen, dat Evros, een streek in Noord-Griekenland waar zeer veel Griekse arbeidsmi- ondernemer is geworden omdat ze geen beter alternatief hadden is relatief granten in Nederland vandaan komen. In Nijmegen zijn de meeste Griekse klein. Italianen richten zich veel meer op de Nederlandse markt dan ondernemers oorspronkelijk geworven (Vermeulen e.a. 1985:117). In 1985 Turken en Surinamers, die hun diensten en producten vooral aan klanten schatten Vermeulen e.a. het aantal Griekse ondernemingen in Nederland op uit de eigen groep aanbieden. Bij de keuze van de branche spelen in het ongeveer 200 (1985:114). Dit aantal is sindsdien nog flink gegroeid, geval van de Italiaanse ondernemers toetredingsdrempels zoals kennis van getuige het aantal van 403 Griekse ondernemingen die staan ingeschreven de Nederlandse taal, vakmanschap en startkapitaal nauwelijks een rol. Hun bij de Kamers van Koophandel. De uitbreiding van het aantal ondernemingen keuze wordt vooral bepaald door de perspectieven van de goederen/diensten zal naar alle waarschijnlijkheid vooral hebben plaatsgehad in de horeca- op de Nederlandse markt. Uit het onderzoek blijkt dat de Italiaanse sector. Bakker en Tap melden dat Griekse restaurants worden opgezet ondernemers het beduidend beter doen dan hun Turkse en Surinaamse colle- volgens een in de Bondsrepubliek geldende succesformule (1987:A13). De ga's, en zeker niet onderdoen voor de doorsnee autochtone ondernemer. mogelijkheid voor starters om een reeds bestaand en goed lopend model te cop.iëren kan voor een deel de snelle groei van de Griekse horeca verklaren. Hierover bestaat echter geen zekerheid, noch over de vraag welke Onderwijs 3.3 achtergrond de meeste nieuwe ondernemers hebben. Van de eigenaren van de pizzeria's zeggen Bovenkerk e.a. dat zij meestal als loonarbeiders zijn 3.3.1 Deelname en prestaties in het reguliere onderwijs geïmmigreerd (1983:190). Beukenhorst e.a. denken daarentegen dat de Italiaanse restauranthouders geen ex-"gastarbeiders" zijn, maar dat zij, voor hun aankomst in Nederland, al in ~talië en/of andere Westeuropese landen in de horeca werkzaam waren (1987:44). zuideuropeanen doen het in het onderwijs beter dan Turken en Marokkanen, maar nog steeds een stuk slechter dan Nederlanders. Uit het onderzoek van van Esch (1983) naar CITO-toetsresultaten en doorstroomadviezen betreffende leerlingen uit etnische minderheidsgroeperingen bleek dat bijna de Van den Tillaart en Reubsaet (1988), wier hoofdonderzoek bestond uit een survey onder Surinaamse, Turkse en Italiaanse ondernemers 16 , vonden of VWO kreeg, wat een veel beter resultaat was dan dat van de Turken en dat er van een bewuste ondernemersmigratie bij Italianen nauwelijks de Marokkanen. Het is echter de vraag of de Zuideuropese groep altijd helft van de Noordmediterrane leerlingen een advies voor het MAVO, HAVO maar automatisch vergeleken moet worden met met haar mediterrane buren. 16 In het survey werden 125 Italiaanse ondernemers in de sectoren groot- en detailhandel en horeca (branche 2,3 en 4 in tabel 7b) geïnterviewd. 60 Met de Surinamers, Antillianen en Molukkers bevonden de Zuideuropese kinderen zich in 1983 in dit opzicht op hetzelfde niveau, wat een stuk 61 lager ligt dan dat van de Nederlandse kinderen, van wie over het geheel Zuideuropese kinderen gaan (net zoals de Surinaamse en Antilliaanse genomen twee derde een doorstroomadvies voor het MAVO of hoger krijgt kinderen) zelfs relatief vaker naar het MAVO, en minder vaak naar het lBO (1983:11). Het leerplichtverzuim ligt bij de Zuideuropese leerlingen veel of LBO lager dan bij de Turken en de Marokkanen, waar het spectaculair groot is, allochtone groepen en Nederlandse kinderen uit eenzelfde gezinssituatie, vooral ten gevolge van het schoolverzuim van de meisjes. Van het ClTO- dat wil zeggen, autochtone leerlingen die achterstanden hebben ten op- (Hoolt 1987a:19-20). De vergelijking is echter tussen de onderzoek 1987 is tot nu toe slechts een eindtoets-bulletin verschenen, zichte van het niveau van het gemiddelde Nederlandse kind. Ten opzichte waarin alleen de gemiddelde toetsresultaten in puntenaantallen worden van dit gemiddelde blijven ook de Zuideuropeanen een achterstand behou- gegeven. Hieruit blijkt dat de Zuideuropeanen het nog steeds slechter den, een achterstand die niet of nauwelijks nog te wijten is aan een doen dan Nederlanders en West- en Oosteuropeanen, maar beter dan Surina- late start of een relatief laag startpunt in het Nederlands onderwijs, mers, Antillianen en Molukkers, zowel bij taal, rekenen als informatie- aangezien de meeste Zuideuropese kinderen, in tegenstelling tot de Turkse verwerking (Eindtoets Basisonderwijs 1987:4). Op basis van deze gegevens en Marokkaanse kinderen, in Nederland zijn geboren (Hoolt 1987a:19). is het echter nog niet mogelijk om te beoordelen of er sprake is van een verbetering van de prestaties van Zuideureopese leerlingen in termen van doorstroming naar het voortgezet onderwijs. Het CBS heeft geen gegevens over het onderwijsniveau dat buitenlandse kinderen uiteindelijk bereiken. Wel zijn er gedetaileerde kwantitatieve gegevens over de participatie van kinderen uit de verschillende Zuideuro- De Jong (1982) onderzocht het onderwijsniveau van vijftienjarige al- pese groepen in het Nederlandse onderwijs (leerlingentellingen). vanaf lochtone leerlingen in Rotterdam. De meest in het oog lopende conclusie 1974 zijn er gegevens over het gewoon lager onderwijs, en vanaf het was dat het niveau van de Turken en de Marokkanen verreweg het slechtst schooljaar 1978/79 ook over het voortgezet onderwijs. Hier presenteren we was; in een tabel verborgen bleef echter een interessant gegeven betref- in een grafiek enkele recente gegevens betreffende het voortgezet onder- fende de Noordmediterranen: 25% van alle Noordmediterranen in het sample wijs. Ter vergelijking worden dezelfde gegevens ook voor Turken en Marok- was op vijftienjarige leeftijd in het algemeen vormend onderwijs nog niet kanen en voor Nederlanders gegeven. Uit grafiek 7 blijkt dat Zuideuropese verder gekomen dan de tweede klas. Van die Noordmediterranen die het MAVO kinderen verhoudingsgewijs aanzienlijk meer doorstromen naar vormen van of hoger gekozen hadden, is dat ruim 38%17. Dit cijfer zegt iets over algemeen vormend onderwijs en ook meer in het middelbaar en hoger be- aspiraties (van de ouders?), die uiteindelijk door een groot gedeelte van roepsonderwijs terechtkomen dan de Turken en Marokkanen, die voor het de leerlingen maar met moeite of niet konden worden verwerkelijkt (de grootste deel naar het lager beroepsonderwijs gaan. Opvallend is het relatief hoge percentage (10%) Grieken op universiteiten en hogescholen. Jong 1982:58). Dit percentage komt overeen met het aandeel van alle studenten in het Hoolt concludeert in een recent onderzoek naar het onderwijsniveau wetenschappelijk onderwijs op het volledige leerlingenbestand in het van migrantenkinderen in Amsterdam (1987 a en b) dat de Zuideuropeanen Nederlands voortgezet onderwijs. Dergelijke gegevens moeten echter met de samen met de Antillianen haast geen leeftijdsachterstanden meer hebben grootst' mogelijke voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, onder andere ten opzichte van "overeenkomstige" Nederlandse kinderen. In het voortge- omdat het aantal jongeren uit de overeenkomstige leeftijdscategorie, dat zet onderwijs is hun niveau (evenals dat van Surinaamse en Antilliaanse niet aan het voortgezet onderwijs deelneemt, buiten beschouwing wordt kinderen) niet lager dan dat van overeenkomstige Nederlandse kinderen. De gelaten. 17 Dit percentage was in werkelijkheid nog hoger, aangezien in de groep van het algemeen onderwijs de vierde klassers van het lager beroepsonderwijs waren inbegrepen. 62 63 (M)AVO dat in het LBO. Bij de Italianen is deze verhouding ten gunste van Graf. 7: L1n met buiten!. nationaliteit het AVO zelfs nog iets geprononceerder dan bij Nederlandse leerlingen. In În vlC:u·vol90nderwija. 1985/86 de hogere vormen van het voortgezet onderwijs is voor Italianen sprake van een geleidelijke afname van ondervertegenwoordiging ten opzichte van Nederlandse leerlingen. Dit is ook het geval met de Spaanse leerlingen, ofschoon er bij hen toch nog sprake blijft van een sterke ondervertegenwoordiging in het hoger voortgezet onderwijs (1988:41-50). Op basis van cijfers betreffende de deelname aan de verschillende schoolrichtingen binnen het Lagere, Middelbare en Hogere Beroepsonderwijs doen Roelandt en Veenman uitspraken over het werkloosheidsrisico van de verschillende groepen. Binnen het MBO hebben Spanjaarden een geringer risico om werkloos te worden door een forse oververtegenwoordiging van Spaanse leerlingen in het Middelbaar Economisch en Administratief OnderlZZl AVO lSSl LBO IZ:Z! "60 !;§Sj HBO !Z;2';l WO Bron! Leerlingen en studenten met een buitenlandse nationaliteit in het Nederlandse onderwijs 1985/1986. CBS. wijs, een schoolrichting met goede arbeidsmarktperspectieven. In iets mindere mate is dit ook het geval voor Italiaanse MBO-leerlingen. Het is overigens onbekend in welke mate deze opleidingen met goed gevolg worden 'Roelandt en veenman (1988) doen op basis van dezelfde leerlingentellin- voltooid (1988:58-59). gen een aantal uitspraken over de positie van de verschillende Zuideuropese groepen in het basis- en voortgezet onderwijs. uit de onderwijsdeelnamecijfers over een aantal jaren, gewogen naar (ontwikkelingen in) de In het cohort-onderzoek "School loopbaan en herkomst van leerlingen bij het voortgezet onderwijs" (SLVO) wordt elke vijf jaar een cohort leerlin- omvang van de relevante leeftijdscategorieën,< destilleren zij trends in gen gevolgd van het laatste jaar van het basisonderwijs tot in het voort- de participatie van de verschillende groepen aan de verschillende onder- gezet onderwijs. In het cohort van 1982 werd ook gevraagd naar de natio- wijsniveaus en -richtingen. Door de grotere absolute aantallen Italiaanse naliteit van de ouders. Dit cohort werd in 1987 afgesloten. Alleen de en Spaanse leerlingen in vergelijking met de andere zuideuropese groepen, omvang van de Italiaanse en Spaanse groep in het onderzoek (respectieve- wordt er over de eerste twee groepen in het rapport het meest gezegd. Uit lijk 31 en 23 leerlingen) is voldoende om er enkele kerngegevens over te dit rapport zullen wij hier over het voortgezet onderwijs enkele gegevens publiceren. Op basis van een tabel uit het rapport is het mogelijk om wat betreft deze groepen een uitspraak te doen ten aanzien van het schoolad- weergeven. vies en het gerealiseerd opleidingsniveau. Als men het schooladvies aan Tussen 1979 en 1985 is de participatie van Italiaanse en Spaanse leerlingen in het AVO gestegen. In vergelijking met Nederlanders is er nog het eind van het basisonderwijs vergelijkt met het gerealiseerd opleidingsniveau vier jaar later, dan blijkt dat het schooladvies voor LBO, wel sprake van een lichte ondervertegenwoordiging. Het participatieCijfer AVO en VWO bijna ook volledig wordt gerealiseerd door de Italiaanse en van de Italianen beweegt zich in de richting van het niveau van de Neder- Spaanse leerlingen, althans als we uitgaan van de gegeven percentages. landse leerlingen. In vergelijking met Nederlanders zijn Italianen onder- Bovendien wijkt noch het schooladvies, noch de gerealiseerde doorstroom vertegenwoordigd in het VWO, en oververtegenwoordigd in het HAVO. In het van de leerlingen significant af van die van de Nederlandse kinderen in MAVO zijn Italiaanse leerlingen ongeveer even sterk vertegenwoordigd. het cohort, behalve dat Italiaanse leerlingen ondervertegenwoordigd Zowel Italiaanse als Spaanse leerlingen participeren relatief meer in het 64 65 lijken in het VWO. Van alle Italiaanse en Spaanse leerlingen in het schooldeelnamecijfers, en geen cijfers die het bereikte onderwijsniveau cohort is er slechts één (Spaanse) leerling die - waarschijnlijk - het betreffen. Een aanwijzing die uit het hier gepresenteerde materiaal zou onderwijs voortijdig heeft verlaten (1988:96). kunnen worden gedestilleerd is dat Griekse, Italiaanse en Spaanse leerlingen het ten opzichte van Portugese, Joegoslavische, maar ook Turkse en Over de kleinere Zuideuropese groepen kan nog gezegd worden dat in het Marokkaanse leerlingen goed lijken te doen in het voortgezet onderwijs. AVO relatief meer Griekse leerlingen zijn te vinden dan leerlingen uit de In de keuze van schoolrichtingen binnen het beroepsonderwijs lijkt een andere zuideuropese groepen. Op het hoogste niveau van het voortgezet aanwijzing verborgen te liggen dat Italianen en vooral Spanjaarden rela- onderwijs (HBO en WO) is het aantal Griekse leerlingen de afgelopen jaren tief vaak een schoolopleiding met betere arbeidsmarktperspectieven kiezen geleidelijk gestegen. De participatiegraad van de Grieken in het Weten- (MEAO). Dit zou kunnen duiden op een zekere kennis en betrokkenheid bij schappelijk Onderwijs benadert het niveau van de Nederlanders. In het HBO het Nederlandse onderwijssysteem bij (een gedeelte van) de Spaanse en is ten opzichte van de Nederlanders nog sprake van een grote onderverte- Italiaanse ouders en/of kinderen. De gegevens uit het SLVO-onderzoek genwoordiging, ofschoon de Griekse deelname samen met de Italiaanse zouden kunnen wijzen op leerkrachtverwachtingen die overeenkomstig zijn participatie in het HBO het hoogst is van de Zuideuropese groepen. met de capaciteiten van de Spaanse en Italiaanse leerlingen, en op een redelijk contact tusen de school en de betreffende gezinnen. Bij Portugese en Joegoslavische leerlingen is er sprake van een relatief lage doorstroom van het basis- naar het voortgezet onderwijs. Deze Wat de Italiaanse tweede generatie betreft, is ook de conclusie van doorstroom komt overeen met die van Turkse en Marokkaanse kinderen, en een tweetal andere onderzoeksrapporten dat Italiaanse jongeren niet duidt op "leeftijdsachterstand" bij deze groepen. Kinderen uit deze alleen goed toegang hebben tot verschillende vormen van het Nederlands groepen blijven langer in het basisonderwijs hangen, en verlaten het onderwijs, maar ook weinig problemen ondervinden bij het volgen ervan en basisonderwijs dus gemiddeld op hogere leeftijd (1988:44,63). Wat betreft het doorstromen naar hogere niveaus. Motivatie van de ouders om hun de Joegoslavische leerlingen zou dit verklaard kunnen worden door de kinderen te stimuleren "door te leren" wordt in beide rapporten genoemd relatief late komst van de meeste Joegoslaven naar Nederland; ofschoon als één van de oorzaken van dit relatieve succes (Beukenhorst e.a. hier geen gegevens over zijn is het niet onwaarschijnlijk dat een groot 1987:67-69, Brussa e.a. 1986:31-33). Andere redenen die nog door Beuken- gedeelte van de Joegoslavische leerlingen zogenaamde zij-instromers zijn. horst e.a. genoemd worden zijn de geringe sociale cohesie, voortkomend Van Portugezen en Joegoslaven kan verder gezegd worden dat hier weliswaar uit de geografische spreiding van de Italianen over heel Nederland, wat ook sprake is van een relatieve oververtegenwoordiging van AVO-leerlingen tot gevolg heeft dat Italiaanse kinderen samen met Nederlandse kinderen ten opzichte van LBO-leerlingen, maar dat deze nadruk op het AVO veel opgroeien. Bovendien hebben de Italiaanse kinderen zeer vaak een Neder- minder geprononceerd is dan bij de Grieken, Italianen en Spanjaarden. In landse moeder (1987:32). de hogere onderwijsvormen zijn de Portugezen en de Joegoslaven sterk ondervertegenwoordigd, ook ten opzichte van Grieken, Italianen en Spanjaarden. De Joegoslaven zijn er wat dit betreft het slechtst aan toe; de Ook Vermeulen e.a. benadrukken het belang dat Griekse ouders, zowel in Griekenland als in Nederland, hechten aan het onderwijs voor hun kinde- participatie is bij hen in de jaren tachtig ook nauwelijks toegenomen ren. Dit wordt door hen gezien als de hoofdreden voor de relatief goede (1988: 49-50). vooruitzichten van de tweede generatie, naast de langere verblijfsduur en de relatief vroege gezinshereniging (1985:68-70). Van Attekum en Pennings De hierboven gepresenteerde gegevens moeten met enige voorzichtigheid melden in hun inmiddels al wat oudere studie over Griekse gezinnen in worden behandeld. Op de SLVO-gegevens na zijn het alle interpretaties van utrecht een interessant lverschil tussen jongens en meisjes betreffende de 66 67 toegang tot een vervolgopleiding: meisjes volgen vaker het algemeen één over het basis- en voortgezet OETC (gaat voornamelijk over het basis- vormend onderwijs, jongens meer het lager beroepsonderwijs, terwijl onderwijs), en één over alleen het voortgezet OETC (Staatsdrukkerij, jongens ook vaker vroegtijdig de school verlaten. De motivatie van de kamernotities 16825, nr.5 (27-10-'83), en 18792). Deze notities zijn meisjes is groter: school is voor hen dé plek om zich waar te maken en echter verouderd. Op consulaten of ambasades is vaak wel een onderwijsin- waardering te oogsten (1980:104). De cijfers van het CBS voor het school- specteur/trice aanwezig, maar deze hebben meestal alleen informatie over jaar 1985/6 laten, wat alle Zuideuropese nationaliteiten betreft, een het door de overheid van het herkomst land gefinancierde en gecontroleerde relatieve oververtegenwoordiging zien van meisjes ten opzichte van jon- OETC, en niet over het OETC dat uitsluitend onder toezicht van de gemeente staat. gens waar het de deelname aan het algemeen vormend onderwijs betreft. Bij de Turken en de Marokkanen zijn juist de jongens, in vergelijking met de meisjes oververtegenwoordigd in het algemeen vormend onderwijs (CBS 1987). Verschillen tussen jongens en meisjes worden in het recente rap- port van Roelandt en Veenman (1988) helaas niet behandeld. Onderwijzers en leraren worden zowel door de overheid van het herkomstland uitgezonden, als gekozen uit de gemeenschappen van de vijf nationaliteiten in Nederland. Binnen de Griekse gemeenschap wordt verschillend gedacht over welke vorm ("Nederlandse" Griek als onderwijzer of onderwij- 3.3.2 Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur zer uit Griekenland - geïntegreerd onderwijs of parallel onderwijs) de voorkeur verdient. Uit het onderzoek van Vermeulen e.a. bleek dat men in Binnen alle vijf de Zuideuropese gemeenschappen wordt Onderwijs in Eigen een Griekse plaatselijke gemeenschap met een vrij sterke etnische cohesie Taal en Cultuur (OETC) gegeven. Dit onderwijs bestaat in twee vormen: (Gorkum) het op een conflict liet aankomen, toen de positie van een door geïntegreerd in het reguliere lesprogramma, en parallel, dat wil meestal de Griekse overheid aangestelde onderwijzer bedreigd werd. Men streeft in zeggen buiten de gewone schooltijd op de woensdagmiddag en de zaterdag. deze gemeenschap naar aansluiting met het onderwijs in Griekenland, Bij alle nationaliteiten komen beide vormen voor, ofschoon de "buiten de aangezien men van plan is terug te keren. De belangrijkste redenen waarom normale schooluren variant" overheerst. Voor geïntegreerd OETC is een ouders er belang aan hechten dat hun kinderen goed Grieks spreken zijn zeker leerlingenquotum vaak een vereiste en dit is meestal niet haalbaar. terugkeer en de eigen identiteit (1985:72-73). Ouders van Italiaanse Plaatselijk zijn er echter verschillende regels. Naast het ETC-basison- kinderen, wier groep een minder sterke etnische cohesie kent, vinden het derwijs is er in de grotere lokale gemeenschappen ook ETC-voortgezet ETC-onderwijs voor hun kinderen wel belangrijk, maar beklagen zich er onderwijs. OETC wordt of door de Nederlandse overheid, of door één van de over dat de (door de Italiaanse overheid uitgezonden) onderwijzers niet Zuideuropese overheden gefinancierd, of door beide. Per nationaliteit op de hoogte zijn van de Nederlandse onderwijsmethoden waaraan de kinde- zijn al deze vormen te onderscheiden. Bij de grotere Zuideuropese natio- ren gewend zijn (Beukenhorst 1987:70). De Gelder' (1982) en Rentes Floren- naliteiten, de Italianen en de Spanjaarden, is het niet mogelijk gebleken cio (1984) richten zich, respectievelijk voor de Spanjaarden en de Portu- een nauwkeurige opgave te krijgen van alle plekken waar OETC wordt gege- gezen, op het dilemma: geïntegreerd of parallel OETC. De Gelder komt tot ven, door de verschillende organisatievormen die er zijn, en het grote de conclusie dat de resultaten van kinderen op de "Spaanse School" in aantal gemeenschappen in Nederland. Behalve voor de Joegoslaven bleek het Enschede achterblijven bij Spaanse leerlingen op scholen waar geen onder- ook niet doenlijk om deugdelijke informatie over leerlingenaantallen, wijs in de Spaanse Taal en Cultuur wordt gegeven. onderwijzers en geldstromen te krijgen. Zowel het ZEG-project in Amsterdam, als het Landelijk Platform OETC (waarvan het NCB voorlopig het secretariaat voert) bleken wat dit betreft slecht gedocumenteerd. Een Verdere gegevens over OETC aan Zuideuropese kinderen zijn verzameld in bijlage IV. aantal gegevens is wel in tabelvorm gepresenteerd in twee kamernotities, 68 69 3.4 Woonsituatie geen kleinere woningen dan Turken en Marokkanen (Woon en leefsituatie etnische minderheden in Utrecht 1980:16). Over de vijf groepen afzonderlijk zijn wat de woonsituatie betreft nauwelijks gegevens. Wel worden de groepen in een aantal publicaties als één In een recent rapport van de Gemeentelijke Dienst Herhuisvesting in categorie behandeld. Aangaande het Woningbehoefteonderzoek (WBO) 1985/6 Amsterdam staat vermeld dat de Zuideuropeanen, ondanks hun naar verhou- zijn ook over de Zuideuropese groep als geheel ('nog) geen gegevens be- ding redelijke inkomenspositie, goedkopere woningen betrekken dan Antili- kend. Het WBO 1981 is gepresenteerd in Serail (1983). Hij concludeert anen en Surinamers. Zij kiezen vaak voor een woning in de oude stadswij- dat van de onderscheiden minderheidscategorieën de Noordmediterranen ken. Van de Zuideuropeanen was in 1985 bijna 60% alleenstaand (Amsterdam- relatief het best gehuisvest zijn. Minder vaak dan Turken en Marokkanen se woningmarkt 1987:IV-V). wonen zij in een vooroorlogse woning en als dit wel het geval is, is deze woning vaak verbeterd. Woning- en kamerbezetting zijn lager dan bij de Vermeulen e.a. melden dat in Utrecht 64% van de Grieken een eigen andere minderheidsgroepen. Het woonlastenniveau ligt tussen dat van de woning heeft. Deze woningen bevinden zich voor het merendeel in de oude Turken/Marokkanen en de Surinamers/Antillianen in (1983:77). Ook van arbeiderswijken rond de binnenstad, de typische concentratiebuurten van Praag concludeert dat de Noordmediterranen een tussenpositie innemen arbeidsmigranten. Elders (in Gorkum) is de concentratie van de vrijwel tussen Turken en Marokkanen enerzijds, en Surinamers en Antillianen volledige Griekse gemeenschap in enkele troosteloze flatblokken te wijten anderzijds (1984:104). In een in deze publicatie opgenomen tabel kan men aan de nabijheid van een basisschool, waar het onderwijs in de Griekse evenwel lezen dat in de vier grote steden de Noordmediterranen gemiddeld taal en cultuur geïntegreerd is in het reguliere lesprogramma. In Rotter- in woningen wonen met de minste kwaliteitspunten, minder nog dan die van dam, waar van de vier gemeenschappen waar het onderzoek werd uitgevoerd de Turken en de Marokkanen (37). het gemiddeld inkomen het hoogst was, wonen de Grieken verspreid over de stad, voor het merendeel in huurwoningen. Uit het onderzoek bleek dat de Tabel 8: Gemiddeld aantal kwaliteitspunten van de woning van etnische groepen en van enkele subgroepen daarbinnen. meerderheid van de respondenten tevreden was met zijn of haar woonsituatie (1985:66-67). Uit een survey van Bureau Veldkamp bleek ook dat Itali- totale groep inkomens 23000 tot 39000 bewoners bewoners van van vier gemeenten onder 100000 grote anen en Spanjaarden, veel meer dan Turken en Marokkanen, tevreden waren over hun woning (Minderheden meer toekomst 1983:157). steden Noord-Med i terranen Turken en Marokkanen Suri namers en Anti 11 ianen autochtonen 100 80 105 139 106 78 110 144 49 55 76 85 137 107 153 150 Bron: Van Praag 1984: 37 (SCP-bewerk; ng WBO 1981). 3.5 Gezondheid Op het vlak van de gezondheid is er onder de verschillende Zuideuropese groepen wel onderzoek gedaan, maar het betreft hier vrijwel uitsluitend Dit kan samenhangen met het feit dat de grotere Turkse en Marokkaanse studies over aanpassingsproblemen, psychosomatische klachten en depres- gezinnen over het algemeen genomen in grotere woningen wonen, maar het sies bij arbeidsmigranten. Bij deze onderzoeken zijn de status van ar- kan ook een indicatie zijn van de kwaliteit als zodanig van de woningen beidsmigrant en de cultuur van het herkomstland belangrijke elementen in van de Zuideuropeanen. In utrecht in 1980 bewoonden Italianen, Spanjaar- de analyse. Soms zijn deze studies (althans gedeeltelijk) gebaseerd op den en Grieken, niettegenstaande hun kleinere gezinnen, in ieder geval praktijkervaringen van psychiaters en artsen (voor de Spanjaarden: van Erp 1967 en Kabela 1973, 1974, 1980; voor de Joegoslaven: Dosen 1981, 70 71 1983, 1984). Andere studies op het terrein van de psychosomatiek zijn nationaliteiten bestaat maar één landelijke federatie, waarbij bijna alle Menesses-Cornelissen 1986 (Spanjaarden) en Vermeulen e.a. (1985:79-109) plaatselijke verenigingen zijn aangesloten. Daarnaast bestaan op sommige (Grieken). Paes (1974) deed begin jaren zeventig een kleinschalig vooron- plaatsen Griekse verenigingen waarvan het samenbindende element is dat de derzoek naar de toegankelijkheid van huisartsen voor onder andere ver- leden een aparte etnische groep vormen of afkomstig zijn uit een bepaalde schillende Zuideuropese groepen (Spanjaarden, Italianen, Joegoslaven en streek in Griekenland. Ook is er een vereniging van Griekse academici en Grieken), en de houding van deze groepen ten opzichte van huisartsen. Zo de "Vereniging van Grieken in Nederland", waarin de oudere en wat meer weinig mensen werden geïnterviewd dat het moeilijk is om op basis van de welgestelde Griekse immigranten en hun nakomelingen zijn verenigd. Deze laatste organisatie onderhoudt de Griekse kerk in Rotterdam (Vermeulen gegevens conclusies te trekken. e.a. 1985:52). Deze verenigingen bestaan naast de Griekse "algemene" Over de toegankelijkheid en het gebruik van de Nederlandse gezondheidszorg is wat betreft de verschillende zuideuropese groepen niets bekend. verenigingen die zijn aangesloten bij de Federatie. Van deze laatste verenigingen bestaat er in iedere Griekse gemeenschap één. Door de Nederlandse Vereniging voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (NVAGG), het overkoepelende orgaan van de R~~G'S, wordt bijvoorbeeld In Nederland zijn meer dan 20 lokale Joegoslavische verenigingen die in niet geregistreerd aan hoeveel Zuideuropeanen per jaar diensten worden een federatie zijn georganiseerd. Het ledental van deze organisaties verleend. Slechts een klein aantal RIAGG's heeft migrantenteams. In een varieert van 30 tot 200. Het ledenbestand bestaat voor 40% uit vrouwen. rapport over hulpverlening bij psychische problemen aan arbeidsongeschik- De besturen van de verenigingen bestaan voor een kwart uit vrouwen. De ten uit etnische groepen (van Dijk 1984) wordt gesteld dat wat betreft grote meerderheid (87%) van de leden zijn immigranten van de eerste het gebruik van voorzieningen in de psychische gezondheidszorg de Span- generatie. Binnen de besturen is dit overwicht van de ouderen nog groter jaarden (net zoals de Turken en de Marokkanen) sterk ondervertegenwoor- (Trojeviè 1986:7). Onder de Joegoslaven bestaan etnische verschillen, digd zijn (33-38). maar deze resulteerden tot op heden niet in verschillende organisaties, noch op plaatselijk, noch op landelijk niveau. 3.6 Eigen organisaties, deelname aan algemene organisaties De meeste overheden van de herkomst landen hebben een meer dan passieve interesse in hun onderdanen in Nederland. Bij de Italianen heeft dit In deze paragraaf zijn we, noodgedwongen, zeer beknopt. Afgezien van een onlangs geleid tot de verkiezing van zogenaamde emigrantencommitees, korte rapportage van Trbojeviè (1986) over de participatie van Joegosla- adviesorganen voor de Italiaanse consulaten. In deze commitees zijn ven in de eigen organisaties, een interview met de toenmalige voorzitter vertegenwoordigers van sommige - niet alle - Italiaanse verenigingen in van de Joegoslavische Federatie Raden Miliceviè (Federatie van Joegosla- Nederland gekozen. De Italiaanse verenigingen zijn politiek gekleurd, en vische Verenigingen 1983) en een enkele paragraaf in Vermeulen e.a. hebben soms zowel wat Nederland aangaat als wat de gerichtheid op het (1985) en in Beukenhorst e.a. (1987) over Griekse en Italiaanse vereni- herkomstland betreft een regionaal karakter (Reijen 1987). gingen, zijn er geen rapporten die ons, betreffende de Zuideuropeanen, over deelname in eigen en algemene organisaties informeren. Bij de lande- De Zuideuropeanen zijn samen met de Kaapverdianen de enige onder het lijke federaties van de verschillende Zuideuropese groepen - als die al minderhedenbeleid vallende groepen die nog niet met een inspraakorgaan bestaan - is geen volledig overzicht van wat er op lokaal niveau op het vertegenwoordigd zijn in de Landelijke Advies- en Overlegstructuur min- organisatorische vlak gebeurt, de Joegoslaven misschien uitgezonderd. derhedenbeleid (LAO). Wel is men inmiddels vanuit de Italiaanse, Joego- Het best georganiseerd lijken de Grieken en de Joegoslaven. Van beide slavische en Griekse gemeenschappen gekomen tot de oprichting van een 72 73 initiatiefgroep die de vorming van een Zuideuropees inspraakorgaan moet Spanjaarden bijvoorbeeld moeten wel schriftelijke bewijzen van hili' pogin- voorbereiden. Een belangrijke reden voor dit late begin is dat de over- gen overleggen. Of deze rechtsongelijkheid ook in de praktijk regelmatig heid de vijf Zuideuropese groepen samen één samenwerkingsverband heeft tot problemen leidt, is onbekend. In Joegoslavië is, net zoals in Turkij- toegedacht. Gezien de mogelijkheden die de subsdiëringsregeling terzake e, voor bezit van onroerend goed de eigen nationaliteit noodzakelijk. openlaat, en het feit dat elk samenwerkingsverband slechts twee tot drie Wanneer dit, bijvoorbeeld met een notariële verklaring, kan worden aange- vertegenwoordigers mag afvaardigen naar het overleg met de Regering is toond zal, bij het aanvragen van het Nederlanderschap, niet worden ver- het niet verbazend dat er bij de groepen twijfels bestaan over de moge- langd dat men afstand doet van de Joegoslavische nationaliteit (Zilveren- lijkheid van een effectieve belangenbehartiging binnen de LAO. tant 1987:176). Een sy'stematische navraag bij landelijke en plaatselijke algemene De JoegoslavisChe gemeenschap in Nederland is wat haar rechtspositie instanties naar de deelname van de verschillende Zuideuropese nationali- betreft een geval apart, omdat er waarschijnlijk rechtsverschillen binnen teiten aan door landelijke en plaatselijke overheid gesubsidieerde acti- de gemeenschap bestaan. Degelijke documentatie bestaat hierover naar ons viteiten en organisaties valt buiten het bestek van deze inventarisatie. weten niet. Het betreft het verschil tussen de gewone geworven, of an- Op deze plaats dient aangegeven te worden dat een dergelijk onderzoek derszins in Nederland terechtgekomen arbeidsmigranten, en de arbeiders, nuttig zou zijn. De vereniging van Nederlandse Gemeenten is overigens in veelal werkzaam in de scheepsbouw, die "gedetacheerd" zijn door Joego- september 1987 met de voorbereidingen begonnen van een onderzoek naar de slavische "uitleenbedrijven". Informatie over deze groep is te vinden in participatie van minderheidsgroepen in voorzieningen op lokaal niveau, Turksma (1980). naar voorbeeld van het Rapportagesysteem Toegankelijkheid en Evenredigheid. Het blijft afwachten of de kleine Zuideuropese nationaliteiten daarin te onderscheiden categorieeën zullen zijn. De belangrijkste rechtspositionele ongelijkheid tussen de Zuideuropese nationaliteiten komt voort uit het feit dat sommige landen lid zijn van de EEG, andere landen in een overgangsfase zijn wat betreft de rechten en plichten die in de Gemeenschap gelden, en één land (Joegoslavië) geen lid 3.7 is. De positie van de Italianen als onderdanen van het oudste Zuideuro- Rechtspositie en remigratie pese EEG-land wordt belicht in Beukenhorst e.a. (1987). De auteurs relaRechtspositie en remigratie worden hier in één paragraaf behandeld omdat tiveren de voordelen die voor Italiaanse immigranten uit het EEG-lidmaat- de thema's gedeeltelijk overlappen. De rechtspositie van de verschillende schap zouden voortvloeien (11-25). Ook de Grieken genieten sinds 1 janua- zuideuropese groepen in Nederland is niet gelijk. Ten eerste zijn er ri 1988 de geneugten die het recht van het "vrije verkeer van personen in verschillen wat betreft de aanvraag van het Nederlanderschap. Deze komen de EG" en het daaruit voortvloeiende recht van verblijf met zich meebren- voort uit het feit dat de nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap, die op gen. Als Portugal en Spanje op 1 januari 1993 de aanpassingsfase van hun 1 januari 1985 van kracht werd, eist dat de aanvrager die doornaturalisa- EEG-lidmaatschap gepaseerd zijn, geldt dit ook voor hun onderdanen. tie niet automatisch zijn oorspronkelijke nationaliteit verliest al het mogelijke doet om van zijn oude nationaliteit af te komen. Men moet Oudere immigranten uit de landen die volwaardig lid zijn van de EEG - aantoonbaar moeite doen, "tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden Griekenland en Italië - ondervinden op dit moment meer nadelen dan voor- verlangd". Aangezien Grieken nooit hun Griekse nationaliteit kwijt kili.nen delen van deze positie. De Remigratieregeling 1985, die in november 1987 raken, hoeven zij, in tegenstelling tot de andere Zuideuropese nationali- werd aangepast, houdt in dat werkloze of arbeidsongeschikte immigranten teiten, niet aan te tonen dat zij die moeite gedaan hebben. Portugezen en van vijftig jaar en ouder, afkomstig uit een aantal landen (de wervings- 74 75 landen en Suriname), kunnen remigreren met behoud van uitkering. De Ook in het survey onder Grieken in Nederland (Vermeuien e.a. 1985) werd regeling geldt niet voor EEG-landen. Dit betekent dat Italiaanse en gevraagd of men wenste te remigreren en werden tevens de terugkeermotie- Griekse arbeidsmigranten geen gebruik kunnen maken van de regeling - de ven gepeild. Heimwee was het meest voorkomende motief voor terugkeer. Griekse vijftig-plussers hebben alleen de laatste twee maanden van 1987 Heimwee is echter een gevoel dat aan andere ervaringen is gerelateerd en nog kunnen profiteren en dat voor Portugezen en Spanjaarden de regeling geldt zolang er voor hun landen nog geen vrij werknemersverkeer geldt met in die zin zijn de daarna meest genoemde motieven waarschijnlijk belangrijker: discriminatie en de achteruitgang van de Nederlandse economie. De de overige lidstaten, dat wil zeggen tot 1 januari 1993. Deze ongelijk- zorg voor in Griekenland achtergebleven ouders is eveneens een belangrij- heid in rechtspositie is met betrekking tot de Italianen onder andere aan ke drijfveer om terug te gaan. De belangrijkste motieven tegen terugkeer de kaak gesteld door Giuseppin (1987). Zoals het er nu naar uit ziet hebben alle te maken met het verwachte gebrek a~~ economische zekerheid zullen alleen Joegoslaven ook na 1993 het uitzicht hebben op remigratie in Griekenland (1985:137). Tussen de vier onderzochte Griekse gemeen- met behoud van uitkering. Voorlopig zullen slechts weinig van hen van de schappen bestaan belangrijke verschillen in de mate van intensiteit regeling gebruik maken, aangezien de Joegoslavische groep nauwelijks waarmee de terugkeerwens geuit werd. In Gorkum, waar de Grieken het meest vijftig-plussers telt (zie grafiek 6c, blz.45). De jeugdige samenstel- intensief contact met elkaar onderhouden, en waar slechts zeer weinig ling van de Joegoslavische gemeenschap heeft te maken met hun relatief gemengde huwelijken voorkomen, was de terugkeerwens het grootst (89%). In late komst. Slechts 14 gezinnen hebben sinds het instellen van de rege- Rotterdam, waar geen geweldig sterke band tussen de Grieken bestaat en ling in 1985 van de mogelijkheid gebruik gemaakt terug te keren met relatief veel Grieken met een Nederlandse vrouw zijn getrouwd is de behoud van uitkering (Stefanoviè 1987). terugkeerwens het kleinst (53%). Tussen etnische cohesie en gemengde huwelijken enerzijds, en terugkeerbereidheid anderzijds bleek een statis- Beukenhorst e.a. beschrijven de Italiaanse "typische terugkeerder" als tisch significant verband te bestaan (1985:137-140). iemand die hier slechts kort verbleven heeft (1987:101). Inderdaad kunnen wij uit de emigratiecohorten in tabel 3b (blz.37) berekenen dat van de Italianen die tussen 1970 en 1980 remigreerden ongeveer de helft 18 steeds stra en Huisman (1985) onderzochten de remigratiebereidheid van Spanjaar- niet langer dan twee jaar in Nederland had verbleven. In de jaren zestig den en Turken in vier bedrijven met terugkeerfaciliteiten. Het hebben van was het verloop, zoals te verwachten, nog groter. Van de motieven en een echtgenote in Spanje lijkt samen te hangen met de wens van de Span- Ook onder Spaanse werknemers is de wil om terug te keren groot. Hoek- achtergronden van de Italiaanse remigratie is niet veel bekend. Brussa jaarden te remigreren. De Spanjaarden die hier het langst zijn hebben de e.a. ondervroegen Italiaanse (voor het merendeel gemengde) gezinnen in grootste behoefte om terug te keren. Ook lijkt er een verband te bestaan Amsterdam en Enschede met betrekking tot hun remigratiewens. Een grote tussen remigratiebereidheid en het maandelijks zenden van geld naar het meerderheid van de Italianen (meestal mannen) in die gezinnen wilde herkomstland. De vrij grote remigratiebereidheid heeft weinig te maken terugkeren, ook zij die met een Nederlandse vrouw zijn getrouwd. Op de vraag of men deze terugkeer ook mogelijk acht antwoordt in Ens~~ede de grote meerderheid en in Amsterdam iets meer dan de helft van de Italianen ontkennend (1986:78-79). met het bestaan van remigratiefaciliteiten in de bedrijven waar de Spanjaarden-werken; deze worden in het algemeen onvoldoende geacht. Bij Spanjaarden in de randstad is de wens om te remigreren groter dan bij Spanjaarden in Oost-Brabant. De auteurs achten de relatief slechte huisvesting van de Spanjaarden in de randstad in dit verband een belangrijke verklaringsfactor (1985:113-116). De grote migratiebereidheid onder 18 De percentages remigranten met een verblijfsduur van twee jaar of korter schommelen in die periode tussen de 47% en 59%. 76 Spanjaarden in de randstad werd al eerder opgemerkt in verschillende publicaties, waarin ook remigratieprOjecten aan de orde kwamen (Duinhoven 77 1981; Mulder 1981). Een diepergaande studie van twee van deze remigratie- 4 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN projecten maakte Zegers de Beijl (1985). Eén van zijn conclusies is dat er een relatie bestaat tussen de herkomstplaats, de scholing en de arbeidservaring van de Spaanse migrant vóór vertrek enerzijds, en zijn 4.1 Conclusies ervaringen in het migratieland en zijn al of niet geslaagde terugkeer anderzijds. De spanjaarden verenigd in het succesvolle remigratieproject waren voor hun komst naar Nederland al beter geschoold, kwamen uit minder geïsoleerde, grotere dorpen, hadden als migrant minder aanpassingsproblemen, lieten hun gezinnen vaker overkomen en waren tijdens de migratiepe- In dit rapport werd geïnventariseerd welke informatie, zowel cijfermatig als "kwalitatief", aanwezig is met betrekking tot de Zuideuropese groepen in ons land. De conclusie is dat er op alle terreinen grote lacunes bestaan in onze kennis van de positie van deze groepen. riode meer geneigd zich verder te scholen. Succes als arbeidsmigrant lijkt een voorwaarde voor succes als retourmigrant (1985:131). Eerst de demografische gegevens. Deze zijn, vergeleken met de gegevens betreffende de andere terreinen, redelijk te noemen, maar in vergelijking met de grote mediterrane groepen (Turken en Marokkanen) en de Surinamers en de Antillianen is er toch sprake van onderbelichting, ook op statistisch gebied. Een belangrijke reden hiervoor is de relatief geringe omvang van de verschillende Zuideuropese gemeenschappen in Nederland. De aantallen Grieken, Joegoslaven en Portugezen kunnen in bepaalde tabellen zO klein worden dat registratie en publicatie ervan de privacy van de leden van de groepen in gevaar kunnen brengen. Wat betreft de situatie van de Zuideuropeanen op de arbeidsmarkt, zijn de betrouwbare gegevens bijna allemaal afkomstig van de Gewestelijke Arbeidsbureaus, zodat er alleen informatie is over de bij die bureaus ingeschreven werkloze Zuideuropeanen, en niet over de Zuideuropese beroepsbevolking. De werkloosheidscijfers die in de betreffende paragraaf worden gegeven zijn ramingen, die alleen als een ruwe indicatie van de omvang van de werkloosheid mogen worden beschouwd. Die werkloosheid is minder extreem hoog dan bij de Turken en Marokkanen, maar ligt toch ver boven het landelijk gemiddelde. De ramingen geven bovendien aan dat de mate van werkloosheid tussen zuideuropese groepen onderling nogal verschilt. Nauwkeurige gegevens ontbreken echter. Het gebrek aan gegevens geldt alle Zuideuropese groepen, uitgezonderd misschien de Grieken, aan wier positie op de arbeidsmarkt ook in cijfermatige zin aandacht wordt besteed in Vermeulen e.a. (1985:59-63). Zowel in Vermeulen e.a. als in Beukenhorst e.a. (1987:33-47) worden de achtergronden en de belevings- 78 79 wereld van de Grieken en de Italianen met betrekking tot het arbeidsproces belicht. Ook komen Griekse en Italiaanse ondernemers in een aantal In het algemeen is kennis over de afzonderlijke ZUideuropese groepen versnipperd en gedateerd. De vrij lange literatuurlijst Over de Spanjaar- publicaties aan de orde (onder andere in Vermeulen e.a. 1985; Bovenkerk den in Nederland bijvoorbeeld mag niet verbloemen dat we in feite maar e.a. 1983; Van den Tillaart en Reubsaet 1988). Over de WAO-problematiek weinig weten over de hedendaagse positie van deze groep. Dit geldt in en de omvang ervan zijn voor enkele nationaliteiten slechts summiere even sterke mate ook voor de Joegoslaven en de Portugezen. Wel zijn er gegevens. Ten aanzien van de Joegoslaven, de Portugezen en de Spanjaarden aanwijzingen dat het met de Zuideuropese groepen minder slecht gaat dan is het materiaal betreffende de arbeidsmarkt bijna geheel afwezig of met de Turken en de Marokkanen. Deze aanwijzingen bevinden zich onder bijzonder gedateerd. andere in rapporten betreffende het onderwijs en de huisvesting, waar de Zuideuropeanen onder één noemer zijn gebracht. Deze indicaties zeggen Op het vlak van het onderwijs is het gebrek aan gegevens zonodig nog echter niets over de richting waarin en de dynamiek waarmee deze groep schrijnender. Ook hier geldt weer dat we wat betreft de Grieken en de zich zal ontwikkelen, aangezien het hier niet om één groep gaat, maar om Italianen wat beter bedeeld zijn. Voorts is er enige documentatie omtrent vijf groepen met een heel eigen karakter en heel eigen mogelijkheden. onderwijs in eigen taal en cultuur, en de wijze waarop dit inwerkt op het Bovendien is het bij lange na niet zeker, dat de positie van de vijf reguliere onderwijs, waar het Spaanse en Portugese kinderen betreft. Voor groepen op de belangrijkste gebieden zoals de arbeidsmarkt, het onderwijs alle groepen geldt echter dat er geen behoorlijke gegevens zijn over en de huisvesting wel ongeveer overeen zal komen. Een indicatie hiervoor onderwijsloopbaan en bereikt onderwijsniveau. Enkele rapporten waarin de is dat ten aanzien van het ondernemerschap, waar wél goede cijfers voor Zuideuropeanen onder één noemer worden behandeld geven slechts de indica- zijn uitgesplitst naar nationaliteit, zich grote verschillen tussen de tie dat de positie van de Zuideuropese jeugd in Nederland over het alge- groepen manifesteren. In feite zijn wat betreft het ondernemerschap de meen genomen betere vooruitzichten op de toekomst biedt dan die van de verschillen binnen de zuideuropese groep aanzienlijk groter dan die jonge Turken en Marokkanen. Een recente analyse van CBS-gegevens levert tussen, bijvoorbeeld, de Marokkaanse en Turkse groep enerzijds, en de echter een aanwijzing op dat er op het gebied van het onderwijs ook autochtone Nederlandse bevolking anderzijds (zie tabel 7a, blz. 58). tussen de verschillende Zuideuropese groepen waarschijnlijk flinke ver- Ramingen geven aan dat er inzake de werkloosheid tussen sommige Zuideuro- schillen bestaan. Joegoslaven en Portugezen lijken het slechter te doen pese groepen grote verschillen bestaan (bijvoorbeeld tussen de Joego- dan Grieken, Italianen en Spanjaarden (Roelandt en Veenman 1988). slaven en de Spanjaarden). Voorts zijn er in de leerlingentellingen van het CBS aanwijzingen te vinden dat er, met betrekking tot de positie in Omtrent de huisvesting zijn slechts enkele cijfers bekend die de Zuid- het onderwijs, aanzienlijke verschillen zijn tussen de Zuideuropese europese groep als geheel betreffen. Op het terrein van de gezondheid groepen. Statistische gegevens over de migratiegeschiedenis, de leef- zijn er studies die voornamelijk de psychosomatiek en psychische proble- tijdsopbouw en de ontwikkeling van de remigratie tonen flinke verschillen men als thema hebben. Deze studies gaan over Spanjaarden, Joegoslaven en tussen de vijf nationaliteiten en doen vermoeden dat ook op andere vlak- Grieken. Over de in Nederland wonende Italianen en Portugezen bestaat ken de ontwikkeling van de Zuideuropese groepen niet volledig gelijk zal dergelijke informatie naar ons weten niet. Registratie van de omvang van verlopen. Ook Roelandt en Veenman stellen dat gegevens over mediterranen de klachten en een indeling in soorten klachten heeft alleen plaatsgevon- op geaggregeerd niveau geen uitspraken toelaten ovftr afzonderlijke groe- den onder Grieken. Over de toegankelijkheid van allerlei uitkerings- en peringen en zich dus niet lenen voor een analyse in termen van de proble- gezondheidszorgvoorzieningen is niets bekend. Dit geldt eveneens voor de matiek van toegankelijkheid en evenredigheid (1986:122, noot 38). deelname aan voorzieningen op het brede welzijnsterrein. 80 81 De algemene conclusie van deze inventarisatie is dat op de belangrijke terreinen arbeidsmarkt, onderwijs, huisvesting en deelname aan voorzie- Naast het kwantitatieve onderzoek zijn echter projecten met kwalitatieve onderzoeksmethoden onontbeerlijk 19 . De Minderhedennota stelt dat ningen op het brede welzijnsterrein, "harde" gegevens die nodig zijn voor naast het verschaffen van een zo nauwkeurig mogelijk beeld van de sociale het voeren van beleid ontbreken. Over de achtergronden van eventueel en economische positie van de minderheidsgroepering, het ook een taak is ontstane achterstanden bij Zuideuropeanen, over de beleving van hun van beleidsondersteunend onderzoek de relevante onderliggende factoren te sociale positie en over hun drijfveren weten wij eveneens bijzonder onderzoeken (1983:167). Cijfermatig onderzoek alleen kan hoogstens een weinig. Ook bestaat er nauwelijks informatie over vrouwen en jongeren, statistisch significant verband aangeven, maar geeft geen antwoord op de uitgezonderd misschien een enkel rapport over de Italianen. vraag waarom bijvoorbeeld de Portugezen maar matig geneigd zijn in Nederland een eigen zaak op te zetten terwijl de Grieken hier blaken van ondernemingslust. In dit rapport staan nog andere aanwijzingen die erop 4.2 kunnen duiden dat de positie op de arbeidsmarkt niet voor alle Zuideuro- Aanbevelingen pese groepen gelijk is. Kwantitatief onderzoek moet uitsluitsel geven of De hiaten in onze kennis van de Zuideuropese minderheden in Nederland deze veronderstelling juist is, maar kwalitatief onderzoek moet de oorza- dienen zowel met "kwalitatief" onderzoek als met de verzameling van ken van eventueel vast te stellen verschil belichten. Hetzelfde geldt cijfermatig materiaal door middel van surveys ingevuld te worden. Beide voor de in dit rapport gesignaleerde aanwijzingen voor verschillen in de soorten onderzoek zijn nodig. wat de kwantitatieve gegevens betreft, onderwijspositie van de Zuideuropese groepen. hebben de Zuideuropeanen een dubbele achterstand ten opzichte van de . t alleen een leefsituatieongrotere minderheidsgroepen. Dit omd a t er n~e derzoek aan deze laatste groepen gewijd is, maar deze groepen tevens, in Met name jongeren zouden breed onderzocht moeten worden, in het bijzonder valt te denken aan onderzoek naar hun prestaties in het voortgezet tegenstelling tot de zuideuropeanen, "zichtbaar" worden in publicaties onderwijs. Ook zou aandacht besteed moeten worden aan de positie van over Arbeidskrachtentellingen (AKT'sJ en Woningbehoeftenonderzoeken vrouwen afkomstig uit Zuideuropese groepen. Andere thema's waar licht op (WBO'sl. De informatieachterstand met betrekking tot de "kleine nationa- dient te worden geworpen zijn de problematiek van de arbeidsongeschikten liteiten", die ZO onder andere vanwege een op zich terecht privacy-crite- rium is ontstaan, kan slechts worden ingelopen door middel van een dege- (de WAO-ers), remigratiebereidheid en daadwerkelijke remigratie, en het onderwijs in eigen taal en cultuur (OETC). lijk opgezet Leefsituatieonderzoek (LSO) per nationaliteit. Dergelijk kwantitatief onderzoek naar de sociale positie en het voorzieningenge- Hier dient gezegd te worden dat niet alle Zuideuropese nationaliteiten bruik van de Zuidseuropese minderheidsgroepen is noodzakelijk. Slechts qua documentatie even slecht zijn bedeeld. Over de Italiaanse groep wanneer de invulling van de lacunes op verantwoorde wijze gebeurt, heeft bestaat een aantal recente kwalitatieve studies, waarbij alle categorieën het zin om deze groepen te blijven rekenen tot de doelgroepen van het Italianen, en een breed scala van thema's aan de orde komen (Beukenhorst rapportage systeem Toegankelijkheid en Evenredigheid (Roelandt en Veenman e.a. 1987, Bovenkerk e.a. 1983, Bovenkerk & Ruland 1984, Brassé en van Schelven 1980, Brussa e.a. 1986, van den Tillaart en Reubsaet 1988). 1986: 115). Daarbij komt nu een leefsituatieonderzoek dat op dit ogenblik onder Italianen wordt uitgevoerd, zodat deze groep, na de afronding van dit 19 Als wij het hier over kwalitatief onderzoek hebben, bedoelen W1) overigens niet dat in een dergelijk onderzoek geen - bescheiden survey zou kunnen worden geïntegreerd. 82 83 survey, redelijk goed "gedekt" zal zijn. Ook de Grieken zijn, in één BIJLAGE I GEANNOTEERDE BIBLIOGRAFIE studie, tamelijk breed onderzocht, met uitzondering van de jongeren die niet expliciet bij het survey of één van de deelonderzoeken van dit project waren betrokken (Vermeulen e.a. 1985). SPANJAARDEN Zowel het kwalitatieve als het kwantitatieve onderzoek zou zich in de eerste plaats moeten toespitsen op de' Joegoslaven, de Portugezen en de Spanjaarden. Over deze groepen is op zijn best wat verbrokkelde en gedateerde informatie beschikbaar, vaak van mindere kwaliteit. Dit onderzoek zou zich overigens niet alleen maar moeten richten op terreinen waar problemen bestaan. Onderzoek naar relatief succesvolle ontwikkelingen onder bepaalde groepen kan resultaten afwerpen die een stimulans zijn voor het beleid ten aanzien van andere minderheidsgroepen (zie bijvoorbeeld het succesverhaal van de Italiaanse ijsbereiders, Bovenkerk e.a. 1983). In dit opzicht lijkt onderzoek onder de jongeren van die Zuideuropese groepen, die het beter lijken te doen dan de Marokkaanse en Turkse jeugd, de moeite waard. Ook de relatief vroege komst van een aantal Zuideuropese nationaliteiten naar Nederland maakt dat onderzoek onder deze groeperingen belangwekkende informatie kan opleveren als het gaat om het onderkennen .v~n ontwikkelingen op de wat langere termijn onder de later aangekomen minderheidsgroepen20 . Bruins, L. 1974 Houdingen van Nederlandse werknemers ten opzichte van buitenlandse werknemers. Onderzoek binnen een Twents textielconcern. Groningen: doctoraalscriptie RG. Onderzoek naar de houding van Nederlandse werknemers t.o.v. Turkse, Spaanse en Engelse werknemers. Het verband tussen werkcontact en houding geldt sterker t.o.v. de Spanjaarden dan t.o.v. de Turken. Dit is de voor de Spanjaarden relevante conclusie van het onderzoek. De onderzoeker oppert de mogelijkbeid dat bij het contact met Spanjaarden waarschijnlijk minder barriëres zijn te overbruggen, waardoor werkcontact invloed op de houding kan krijgen. Buitenlandse arbeider, de 1971 De buitenlandse arbeider in Nederland. Deel I en II. staatsuitgeverij. Den Haag: Rapport in twee delen, op basis van een onderzoek dat uit twee delen bestond: ten eerste een onderzoek onder de buitenlandse arbeiders zelf, ten tweede een onderzoek in 70 bedrijven waar buitenlandse arbeiders werkten. Voor deze inventarisatie is vooral het eerste deel interessant. Het geeft informatie over de vier grootste groepen van arbeidsmigranten, de Italianen, de Spanjaarden, de Turken en de Marokkanen, en vergelijkt deze groepen ook met elkaar. De groepen waren toentertijd in grootte ook meer vergelijkbaar. 1003 gesprekken werden gevoerd, 170 met Italianen, 308 met Spanjaarden, 255 met Turken en 270 met Marokkanen. De rapportage heeft voornamelijk een beschrijvend karakter. Het rapport wordt gecompleteerd door een uitgebreide appendix van tabellen, waarin alle gegevens voor de vier nationaliteiten afzonderlijk worde~ vermeld. Bunschot, E.J. van 1972 De werving van Spaanse arbeiders voor Nederlandse ondernemingen. Haarlem: stichting voor Opleiding Sociale Arbeid Haarlem. Scriptie Opleiding voor Personeelswerk. Kritiek op het door het Ministerie van Sociale Zaken gevoerde beleid inzake gezinshereniging, met name wat betreft de maatregel dat voor de echtgenote van een in Nederland werkende buitenlander, die zelf komt om te werken, wederom een woonvergunning is vereist. Betere voorlichting gewenst over de problemen betreffende huisvesting. 20 De ACOM heeft al eens in een programmeringsadvies opgemerkt dat het minderhedenonderzoek erg op het heden is gericht, en dat ook onderzoek dient te worden gedaan dat ons attendeert op processen die zich op langere termijn voltrekken (ACOM 1986:6-8). 84 85 Erp, T. van Coenen, J. 1978 Leren van fouten. Een analyse van de meest voorkomende taalfouten die gemaakt worden door Marokkaanse, Turkse, Spaanse en Portugese kinderen. Amsterdam: Stichting ABC. Eén hoofdstuk (geschreven door R. Bok-Bennema) is gewijd aan de interferentie tussen Spaans/Portugees en Nederlands. Niet alle fouten die buitenlandse kinderen maken bij het verwerven van het Nederlands kunnen worden worden verklaard door interferentie van de moedertaal. Voorspellende methodes op basis van een vergelijking tussen twee talen voldoen. daarom niet volledig. Het is effectiever uit te gaan van het taalgebrulk van het anderstalige kind en de daarin optredende fouten trachten te verklaren. Deze benadering staat bekend als de foutenanalyse. Duinhoven, T~ 1981 Spaanse gastarbeiders vragen hulp bij de .realis~ring . van h~ terugkeerplannen. Een nota van de Sticht~ng Rem~grat~e SpanJaarden. Beverwijk: Stichting Remigratie Spanjaarden. Nota over remigratieprojecten van Spaanse arbeiders in Nederland. pleidooi voor een actief overheidsbeleid op dit terrein. Aandacht voor motieven voor terugkeer, voor de Stichting Remigratie Spanjaarden, voor hindernissen op de weg naar een terugkeerbeleid, argumenten voor een hervestigingsbeleid voor Spanjaarden, en een beschrijving van de projecten en de stand van zaken. Elteren, M.C.M. van . .,. 1986 staal en arbeid. Een sociaal-historische studie naar ~ndustr~ele accomodatieprocessen onder arbeiders en het desbetreffend bedrijfsbeleid bij Hoogovens IJmuiden, 1924-1966. Band B. Periode 1956-1966. Leiden: Brill. (Hoofdstuk 11 over Italiaanse en Spaanse gastarbeiders). Hoofdstuk 11 van dit boek, getiteld: "Italiaanse en Spaanse gastarbeiders ter opheffing van 'bottle-necks' in arbeidsvoorziening 1956-1966" is ~en zeer uitvoerige beschrijving van de komst naar Hoogovens en he~ funCtl0neren binnen en buiten de poort van Italiaanse en Spaanse arbelders. Behandeld worden de werving en selectie, expulsiefactoren, migratiemotieven' en arbeidsverleden, arbeidsrechtelijke positie, tewerkstelling, implicaties van de, taalbarrière, vorming van bedrijfsbeleid.binnen en buiten de poort, huisvesting, bedrijfservaringen, vergelijklng van functioneren en doorstroming van Italianen en Spanjaarden. Erkelens, L.H. . 1976 Geregistreerde kriminaliteit van buitenlandse werknemer~ ~n Nederland. Groningen: Kriminologisch Instituut, RU Gronlngen. Italianen worden in het tijdvak 1964 t/m 1973 significant meer veroordeeld in Nederland dan welke andere buitenlandse nationaliteit ook. Italianen worden vooral inzake vermogensmisdrijven veroordeeld; anderzijds vertonen de groep van Spanjaarden, Turken en Marokkanen een relatief homogeen patroon, waarin vooral de veroordelingen ter zake van agressieve delicten en Wegenverkeerswet-misdrijven opvallen. 1967 De geneeskundige behandeling van Spaanse arbeiders in Nederland. Nederlands Tijdschrift voor de Geneeskunde i11, nr. 43, p.19121916. Onder de bij Philips in Eindhoven werkende Spaanse arbeiders kwamen veel darmzweren en longtuberculose voor. Het ulcus openbaarde zich vooral in de nazomer en in de herfst. Naarmate de integratie verbeterde, nam de frequentie van de ulcusziekte af. Het bleef echter noodzakelijk, tenminste drie keer per jaar een röntgenonderzoek van de borstorganen te verrichten. Terwijl er een groter aantal korte verzuimen was, lag het verzuimpercentage onder de plaatselijke norm. Gelder , A. de 1982 onderwijs aan Spaanse kinderen. Hengelo: Stichting Buitenlandse Werknemers Twente. Dit is het verslag van een onderzoek naar de schoolprestaties van kinderen van Spaanse ouders, die tweetalig onderwijs volgen op de Spaanse School in Enschede. Op deze school wordt in de eerste klas vrijwel uitsluitend Spaans als voertaal gebruikt. Daarna vindt een geleidelijke omschakeling naar het Nederlands plaats. Het ontstaan van deze school, op het moment van onderzoek 13 jaar geleden, was het gevolg van problemen die men signaleerde bij de Spaanse kinderen die het reguliere lagere onderwijs volgden en de verzoeken van veel ouders hun kinderen in het Spaans te onderwijzen. Onderzocht werd of de resultaten ook werkelijk beter zijn dan die van het gangbare onderwijs, en een verkennend onderzoek werd gedaan om de vraag te beantwoorden of deze opleiding ook een goede voorbereiding geeft op het voortgezet onderwijs. Het hoofdonderzoek houdt een vergelijking in van twee groepen Spaanse leerlingen; één wordt gevormd door de zesde klas van de Spaanse School, en één groep is een aselect getrokken steekproef uit de populatie van Spaanse zesde-klasleerlingen in ons land (de controlegroep). Basis van de onderzoeksgegevens is de CITO-toets. De schoolprestaties op de Spaanse School blijken lager te zijn dan die van Spaanse kinderen bij het reguliere onderwijs. Geyer, R.F. 1967 Buitenlandse arbeidskrachten; resultaten van een onderzoek onder Spaanse en Nederlandse werknemers in het Rijnmondgebied. Deel I en II. Rotterdam: Stichting tot onderzoek van de arbeidssituatie in het Rijnmondgebied. Verslag van twee onderzoeken bij een aantal middelgrote bedrijven'in het Rijnmondgebied. Het eerste onderzoek betrof het bedrijfsbeleid t.a.v. gastarbeiders, waartoe de personeelchefs van de bedrijven werden geïnterviewd, het tweede werd in dezelfde bedrijven verricht onder Spaanse arbeiders, hun Nederlandse collega's en hun bazen. De onderzoekers signaleren het ontstaan van een groeiende groep Spaanse arbeiders, die in een aantal jaren tot een vast immigrantenbestand zou kunnen uitgroeien, ondanks dat de Spanjaarden naar Nederland kwamen in de verwachting slechts korte tijd te zullen blijven. De Spaanse arbeiders hadden een positief oordeel over het werk en over de omgang met hun Nederlandse collega's. Hun arbeidssatisfactie bleek hoog. Er waren meer klachten over het werk dan over de werksfeer. De Nederlandse collega's klaagden vaker. 87 86 De contacten met de Nederlanders werden door de Spanjaarden in het algemeen op prijs gesteld. Tweederde van diegenen, die nog nooit door Nederlanders op bezoek waren gevraagd, zouden het op prijs hebben gesteld als dit wel was gebeurd. Van de zijde van de Nederlanders kwam openlijke discriminatie weinig voor. Latente negatieve vooroordelen werden daarentegen vaak geconstateerd. Hoekstra, L., e.a. 1985 Terugkeer naar het vaderland? Een vergelijkend onderzoek naar de remigratiebereidheid van Turkse en Spaanse werknemers in Nederland. Groningen: Geografisch Instituut Rijksuniversiteit Groningen. Deze publicatie is de rapportage van een onderzoek naar de emigratiebereidheid van Turkse en Spaanse werknemers van vier bedrijven in Nederland, die terugkeerfaciliteiten bieden. De centrale probleemstelling van het onderzoek was: in hoeverre z1Jn Turkse en Spaanse werknemers in zowel de randstad als Oost-Brabant bereid terug te keren naar het land van herkomst en welke rol spelen remigratiefaciliteiten hierin? Meer dan de helft van alle respondenten heeft de inte;tie om terug te keren naar het vaderland, en nog eens een derde geeft te kennen onder bepaalde voorwaarden te willen remigreren. Zij die zeggen terug te willen keren blijken uit hun spaar- en investeringsactiviteiten ook daadwerkelijk hun terugkeer voor te bereiden. Worden de Turkse respondenten min of meer gedwongen terug te keren aangezien zij in de bedrijven waar zij werken met ontslag worden bedreigd, voor de Spanjaarden geldt dit niet. De terugkeerregelingen die er zijn, zijn noch voor Turken noch voor Spanjaarden een belangrijk motief om te remigreren. De Spanjaarden zijn relatief oud, en zullen waarschijnlijk pas na hun pensionering remigreren. uit het onderzoek bleek dat, ondanks de grote verschillen in culturele en economische achtergronden, de remigratiebereidheid van de Turkse en Spaanse werknemers vrijwel even groot is. Ook hun motieven om te willen remigreren komen grotendeels overeen. Hofstede, G.H. & R.Y. Kranenhurg 1974 Work Goals of Migrant workers. Human Relations 27, no.1, p.83-99. De stereotype opvatting t.a.v. de buitenlandse werknemer is dat hij zo snel mogelijk geld wil verdienen en daardoor bereid is als tweederangs burger te leven. Onderzoek in een bedrijf in Amsterdam, waar naast 500 Nederlanders, 150 Spanjaarden en 100 Italianen werkten, weerspreekt deze opvatting. Spaanse en Italiaanse arbeiders hechten, in vergelijking met Nederlandse collega's, een grotere betekenis aan vakbekwaamheid, up-todateness en vakonderwijs. Informatiebehoeften 1987 Informatiebehoeften en mediagebruik van vier buitenlandse groeperingen in Breda. Breda: Sociografische Dienst. Het onderzoek diende de vraag te beantwoorden of Turken, Marokkanen, Spanjaarden en Joegoslaven nog behoefte hebben aan informatie in hun eigen taal, aan welke informatiemiddelen zij de voorkeur geven, en waarover zij meer informatie wensen. 86 huishoudens van de vier genoemde nationaliteiten werden ondervraagd, waaronder 12 Spaanse en 14 Joegoslavische. uit het onderzoek bleek dat Spanjaarden en Joegoslaven veel beter zijn geïnformeerd dan Turken en Marokkanen. Bij de twee Zuideuropese groeperingen is weinig behoefte meer aan de z.g. basisinformatie, d.w.z. informatie over huisvesting, werkgelegenheid, onderwijs. De kennis van de Nederlandse taal is redelijk tot goed bij de Spanjaarden en Joegoslaven. De meeste Spanjaarden en Joegoslaven zijn aangesloten bij een Spaanse of Joegoslavische vereniging. Kabela, M. 1973 Het kind van de rekening; een sociaal-psychologische beschrijving van de aanpasingsproblematiek van kinderen van Spaanse werknemers. Tijdschrift voor Maatschappijvraagstukken en Welzijnswerk 27, no.j9, p.470-480. Dit artikel bevat een sociaal-psychologische beschrijving van de adaptatieproblematiek van de kinderen van Spaanse buitenlandse werknemers. Het is gebaseerd op gesprekken met een tiental gezinnen van Spaanse gastarbeiders en op interviews met enkele onderwijzers, maatschappelijk werkers, geestelijken en andere functionarissen, die onder de buitenlandse werknemers werken. Aan het eind suggereert de schrijver een aantal praktische oplossingen. 1974 Kinderen van Spaanse gastarbeiders: invloeden van de emigratie op de persoonlijkheidsvorming . Maandblad voor de Geestelijke Volksgezondheid 29, nO.6 (juni), p.296-304. In dit artikel wordt beschreven hoe de emigratie de psychische groei van de kinderen nadelig beïnvloedt. Voornaamste factoren: ambivalentie van de gastarbeider t.o.v. terugkeer naar zijn eigen land, de "eilandpositie" van het gezin in het immigratieland en de isolatie t.g.v. de taalproblematiek. 1980a Spaanse immigranten bij de Nederlandse psychiater; I: Groepskenmerken en stressfactoren. Medisch Contact 35, no. 1, p. 24-30. 1980b Spaanse immigranten bij een Nederlandse psychiater; II: klachten en symptomatologie. Medisch Contact 35, no.2, p.65-6. 1980c Spaanse immigranten bij de Nederlandse psychiater; III: Slot: Psychiatrische behandeling en psychotherapie. Medisch Contact 35, no.3, p. 89-94. Deze artikelenreeks is geschreven op basis van onderzoek onder 23 mannelijke en 19 vrouwelijke Spaanse patiënten. Zij kwamen niet uit eigen initiatief bij de psychiater terecht. De motivatie voor het zoeken naar 88 89 psychische redenen van hun dysfunctioneren is minimaal. Manifeste klachten liggen op het lichamelijke terrein. Wel klaagt een derde van de patiënten over eenzaamheid, en de helft over heimwee. veel van de patiënten zijn depressief. De patiënten zijn afkomstig uit de arme Spaanse proviricies. De schoolopleiding van de patiënten was zeer gebrekkig. De patiënten dienen echter niet over één kam te worden geschoren, een individuele behandeling is geboden. Spaanse patiënten moeten wennen aan de figuur van de psychiater, hij wordt meer als een "oplosser" gezien dan als een helper. Men verwacht van de psychiater dat deze (psycho)farmaca voorschrijft. Deze hebben een sterk suggestieve werking. Veel patiënten tonen een nauwe emotionele band met de ouders, vooral met de moeder is er een sterke binding. Deze sterke afhankelijkheid van moeder kleurt de -áfgehele migratieproblematiek van de Spanjaarden. Kabela concludeert dat psychotherapie, ook bij behandeling van patiënten met een andere culturele achtergrond dan de therapeut, waardevol kan zijn. Bekendheid met de normen en waarden van de landscultuur van de patiënt is echter zeer nuttig. 14 van de patiënten vonden, tot aanvankelijke verbazing van de psychiater zelf, volgens eigen zeggen en naar schatting van de therapeut uiteindelijk baat bij de behandeling. Kruijt, A. & A. van Keulen 1975 Spaanse gastarbeid in Utrecht; een onderzoeksverslag. Utrecht: Sociologisch Instituut, Vakgroep Planning en Arbeid, RU. Kruijt-Boggio, A. & A. van Keulen 1976 De arbeidssituatie van een aantal Spaanse vrouwen in utrecht. Sociaal Maandblad Arbeid, 31, nr. 4, p.244-250. Het rapport en het artikel zijn gebaseerd op onderzoek onder Spaanse arbeidsters in Utrecht. Er werden diepte-interviews gehouden met veertien vrouwen en hun mannen. De bedoeling was een beeld te krijgen van de positie van de vrouwen in de Nederlandse samenleving, en hun beleving van die positie. Behandeld worden de (gezins)migratie, arbeidscondities, gezondheidsklachten, woonsituatie, familiesituatie, sociale situatie en terugkeer. Meer, P. van der 1978 Is het begrip "mediterrane cultuur" bruikbaar in de hulpverlening? Tijdschrift voor Maatschappijvraagstukken a~ Welzijnswerk 32, nr. 6 (juni), p.189-193. De vraag komt naar voren of er een mediterraan "basismodel" bestaat en of dat model dan bruikbaar is voor hulpverlening aan migranten in Nederland. Schrijver meent dat van een dergelijk model geen sprake is en toont dit aan a.d.h.v. een vergelijking van de Marokkaanse en Spaanse samenlevingen, m.n. door een analyse van de man-vrouw relatie. Consequenties voor de hulpverlening. 90 Menesses-Cornelissen, C. 1986 Socio-Psychological Dysfunctions of Spanish Higrants in the Netherlands. Leiden: RUL, dissertatie. Deze studie heeft betrekking op de staat van semi-permanente migratie bij Spaanse gastarbeiders en hun echtgenotes en stelt aan de orde hoe specifiek hiermee samenhangende factoren tot uitdrukking kunnen komen in bepaalde dysfuncties. De hOOfdvragen in het onderzoek waren: Hoe verhoudt zich de geestesgesteldheid van Spaanse mannelijke migranten tot die van hun echtgenotes? Wat zijn de verbanden tussen de sociologische kenmerken van de staat van semi-permanente migratie en de psychologische symptomatologie van migranten? Geconcludeerd wordt dat problemen bij de geestelijke gezondheid veelal van psychosomatische aard zijn. Twee belangrijke syndromen werden aangetroffen: het eerste bestaande uit depressie, spanning, somatische dysfuncties en traagheid; het tweede bestaande uit bezorgdheid omtrent de fysieke gezondheid en verlies van belangstelling. Deze syndromen doen zich voor in verband met verschillende situationele omstandigheden. Een rol speelden de klimaatsfactor, de werkomstandigheden, het gezinsleven, en de terugkeermogelijkheden. Bij de vrouwen speelde vooral de factor isolatie in het sociale verkeer in Nederland een rol. Vrouwen vertonen een grotere mate van psychologische stoornissen dan mannen; zij scoorden hoger bij de variabele ontheemding en vertoonden geringere communicatieve bekwaamheid in het gastland. Duur van het verblijf lijkt de aard van de symptomatologie bij beide geslachten te beïnvloeden. Motta, R.M.C. 1964 Towards a Study of Alienation amongst Some Foreign Workers in the Netherlands. The Hague: Institute of Social Studies. Deze studie is gebaseerd op een onderzoek dat uit twee delen bestond. Het ene gedeelte bestaat uit een reeks interviews met Nederlandse functionarissen in Amsterdam, Utrecht en Rotterdam, die allen regelmatig contact hadden met zowel Italiaanse als Spaanse arbeiders. Het beeld dat deze functionarissen hadden van Italianen contrasteerde enorm met dat wat ze hadden van Spanjaarden. Van Italianen had men een zeer negatieve indruk: zij werkten niet hard, hadden geen interesse om Nederlands te leren, waren onbetrouwbaar, en verleidden de Nederlandse meisjes. De Spanjaarden daarentegen werden eigenschappen van de ideale Nederlander aangemeten: hij was serieus, hardwerkend, doelbewust, eerlijk, bescheiden en punctueel. Hieruit destilleerde Motta de volgende hypothese: de eerste vervreemdende ervaringen die iedere immigrant heeft in een nieuwe cultuur wordt in het geval van de Italianen versterkt door de negatieve feedhack die zij van de Nederlanders krijgen doordat zij zich niet willen aanpassen aan Nederlandse normen (toename van vervreemding), terwijl de Spanjaarden door de positieve reacties die zij kregen van de Nederlanders vanwege hun conformerende opstelling juist meer integreerden in de Nederlandse samenleving (afname van vervreemding). Om deze hypothese te toetsen (tweede gedeelte van het onderzoek) interviewde Motta 50 Spaanse en Italiaanse arbeiders werkzaam in Rotterdamse bedrijven. De hypothese werd door dit onderzoek ondersteund: de Spanjaarden zijn een geval van succesvolle integratie, de Italianen niet. 91 Mulder, G. 1981 El Retorno (de terugkeer). Vrij Nederland Kleurenkatern, 12 december. Al jaren verlaat een smalle, maar gestage stroom Spaanse gastarbeiders Nederland. De meesten hebben in Nederland werk, en in Spanje wacht hun een onzekere toekomst. Gerard Mulder sprak met mensen die van plan zijn om terug te gaan. In Andalusië worden door de terugkeerders projecten opgezet, al dan niet met steun van de Nederlandse en Spaanse regering. Hoe levensvatbaar zijn deze projecten? Paes, A.H.P. 1974 Gastarbeiders en hun huisartsen. utrecht: Instituut voor Huisartsengeneeskunde, RU. Rapportage van een onderzoek onder buitenlandse werknemers en hun huisartsen in Utrecht. De bedoeling was een indruk te krijgen van het verloop van het consultatieproces van een huisarts door buitenlandse werknemers in Utrecht. Alle in Utrecht gevestigde huisartsen werden geënquêteerd. Daarna werd 24% van hen geïnterviewd. Na dit onderzoek werden 58 buitenlanders geïnterviewd. De groep bestond uit Spanjaarden, Italianen, ·Grieken, Joegoslaven, Turken en Marokkanen. Van de Zuideuropese groepen worden de Spanjaarden en de Joegoslaven het uitgebreidst behandeld. De Spanjaarden ondervinden van de onderzochte groepen de minste moeilijkheden in hun relatie met gezondheidszorg-instanties, is één van de conclusies van het rapport. Perrenet, N.W. 1976 Onderzoek naar taal- en andere problemen onder Spaanse arbeiders in de Noordelijke zaanstreek. Amsterdam: werkstuk vakgroep Euromed UvA. "~~' Verslag van een leeronderzoek onder ongeveer 100 Spaanse werknemers van een middelgrote Nederlandse firma. De onderzoeksvragen waren: Welke sociale factoren beïnvloeden de verschillen in beheersing van het Nederlands bij Spanjaarden? Wat voor gevolgen hebben deze verschillen in taalbeheersing op de sociale relaties, zowel tussen Spanjaarden onderling, als tussen Spanjaarden en Nederlanders? De belangrijkste factoren, die invloed op de taalbeheersing bleken te hebben, waren de leeftijd bij aankomst in Nederland, de opleiding, verblijfsduur, mate van contact met Nederlanders, en de woonsituatie, d.w.z. het al dan niet zelfstandig wonen. Seoane, L. e.a. 1981 Approach to the Analysis of the Problem of Young Spanish Immigrants in Holland From the Methodology of Discussion Groups. Afd. Publ. 39, Rotterdam: Instituut voor Preventieve en Sociale Psychiatrie. 1983 Aproach to the Analysis of the Problems of Young Spanish Emigrants in Holland via the Methodology of the Discussion group (Part II). Afd. publ. 49, Rotterdam: Instituut voor Preventieve en Sociale Psychiatrie. An In deze studies, waarin de analyse van gesprekken in discussiegroepen als een sociologische onderzoeksmethode wordt gepresenteerd, staat het begrip identiteit centraal. In het eerste deel worden de theorie en praktijk van de discusiegroepen behandeld, en het begrip identiteit als sleutelconcept van de analyse. In het tweede deel komt de analyse van een aantal groepsbijeenkomsten aan de orde. De groepen bestonden respectievelijk uit Spaanse ouders in Nederland, geremigreerde Spaanse jongeren, en, als controlegroep, Nederlandse jongeren. Velden, A. van der 1969a De sociale opvang van buitenlandse werknemers en hun gezinnen in het IJmondgebied. Sociaal Maandblad Arbeid, 12, p. 811-815. Beschrijving van de oprichting en het functioneren van de PeregrinusStichting, die als doelstelling heeft het verlenen van sociale bijstand aan alle buitenlandse werknemers en hun gezinsleden in het IJmondgebied. Op 1-1-1968 had de stichting de zorg over + 3000 van de + 4000 buitenlandse werknemers en hun gezinsleden, waarvan ~ 2.200 uit Zuid-Europa (voornamelijk Spanjaarden en Italianen). 1969b De situatie van ~~èn-van·buitenlandse werknemers (Italianen, Spanjaarden) in he, IJmond-gebied. Sociaal Maandblad Arbeid, 12, p. 816-823. In dit artikel wordt ingegaan op de scholings- en leermogelijkheden aan de kinderen van Spaanse en Italiafu~se werknemers in het IJmondgebied. Verdonk, B., T. Voorham, M. Kooyman, e.a. 1984 Ontwikkeling van de etnische identiteit bij Spaanse jongeren in Nederland. P.S.; Mededelingenblad Psychiatrie en Sociale Psychiatrie, 18, p. 1-89. Verslag van onderzoek naar identiteit van Spaanse jongeren in Nederland, zie Seoane 1981 en 1983. 92 93 ' Vermeulen, J.H. . 1960 1961 1961b Internationale arbeidsbemiddel~ng o. Ervaringen met Spaanse arbeiders. Sociaal Maandblad Arbe~d 16, nr.12, p.793-804. O o °k lng ~~iders a ervaringen in de arbeidsbeDit artikel is in feite een vergeIl) De Spaanse immigratie middeling van Italiaanse en van Spaanse ar 'k en Zo'n 1300 Spaanwas in 1961 slechts korteotij~9~~arvo~rN~~e;~:;d~: ~drijven bemiddeld. se arbeiders werden tot el~d 0 naa o s anders georganiseerd dan die De organisatie van de wervlng ln span1Je waongscentrum terwijl in Spanje 1'" I It-lië was een centraa wervl. , in Ita le. on C een aa _ ntal we-vingsgebieden werden toegewezen. aan de bedrl)Ven ~, Wijk, van en werksitua1986 E. Voorlopige rapportage ond eorzoekarbeidsmarktpositie k tie buitenlandse vrouwen ~n de IJmond. Beverwij . buitenlandse I: Samenvattend overzicht vers 1 agen groepsgesprekken met buitenlandse meisjes,vrou111: k wen, maart/april, 11: verslagovan ~espreGeWesteli)Ok Arbeidsbureau i.v.m. ek met functlonar~ssen 5 verslag van gespr oO ks~Ot ~atie van- buitenlandse vrouwen _ onderzoek arbeidsmarktpos1tle en wer 0 11-'86. (Turkse en Spaanse vrouwen en melS)es.) Zeg ers t' I ~en onderzoek naar collectieve terugkeer 1985 de Beijl, R. ... porque es ml lerra. ~ t d ' Papers on European and van Spaanse arbsei~Smt~gersan!:~~opAmo~o:~s~~'SOCiOl09iSCh Centrum. Mediterranean oCle 1 , 0 o v an o heto onderzoek was: De centrale probleemstelllng t ' d biedt vorm collectieve, van door hen o tie v-n arbeldsm~gran en ln e georganiseerde remlg~a oQ bedrioven meer mogelijkheden voor een zelf op te zetten cooper~tl~v~ ~emi ratie? Als dat zo is" aan welke ge~l.aagde terugkeer dan ~nd~~~~~!~d in ~e immigratie- en emigratielanden voorwaarden moet het o:erhel swerd veldwerk verricht in span~e op twee dan voldoen? Voor het ~a~port " esubsidieerd door de Neaerlands~ en collectieve terugkeerproJecten , e~ndog proJect, o ,, 0 t ges ub Sl lee rd . Aan het g=subsidieerde _ Spaanse overheld, een nle I ~o f goede opleiding, en een stabiele nemen Spanjaarden deel met een re a~le 0gheid van mensen met politieke arbeidsgeschiedenis in West ~ur~pa:tA~~~:~~jk werd gesubsidieerd. Dit ervaring maakte, dat h~t p:oJe~s u~e~ niet-gesubsidieerde project wordt project werd een rel~tlefo~~cc . . d rwios hebben genoten, en uit bemand door mensen d~e weln1g O! g::~ ~:o; deJspaanse overheid geen een klein, geïsoleerd dorp kome Wubodoe werd voor dit project niet arbeidsmigranten werden geworven S ~l l een reguliere lening gekochverstrekt, zodat deze mensen de Ob or enk nmet en hun schulden alleen maar ri)oe tijd moeten ewer e , d o h te gron ln un v 0 , dat er een relatie is tussen herkomstzien toenemen. Een conclus~e 1sbeidSmigrant en ook een relatie tussen plaats en kans op succes a s ar ~ dit succes en de kans op succes als retourmlgrant. d ITALIANEN Beukenhorst, D.J., M. SChneider, I. Tappeiner en H. Vermeulen 1987 Italianen in Nederland. Arbeidsmigranten en hun kinderen. Amsterdam: Vakgroep Euromed, Universiteit van Amsterdam. Dit rapport is gebaseerd op onderzoek dat is verricht in opdracht van, en met financiering van, de Italiaanse overheid. De vraagstelling van het onderzoek was 1) welke kenmerken heeft de integratie van de Italianen in Nederland en in welke mate zijn Italianen in Nederland geïntegreerd?, en 2) wat zijn de aspiraties van de tweede generatie die voor het overgrote deel uit gemengde huwelijken is geboren? De onderzoekspopulatie bestond uit veertig mannen en vrouwen, die via naamanalyse ("telefoonboekmetho_ de") werden gekozen in vier steden, en veertig jongeren, die via de "sneeuwbalmethode" werden gevonden. Deze steekproefmethodes hebben vooren nadelen. Een voordeel van beide methodes is dat Italianen met een Nederlandse nationaliteit niet bij voorbaat uitgesloten worden van de steekproef, wat soms wel het geval is bij een steekproef uit het bevolkingsregister. Met opzet werden andere steden gekozen dan waar eerder onderzoek onder Italianen werd Uitgevoerd (zie o.a. Brussa e.a. 1986 en Brouwers-Kleywegt e.a. 1976), om recht te kunnen doen aan de variatie binnen de Italiaanse gemeenschap in Nederland. In het rapport wordt aandacht besteed aan de rechtspositie van de Italianen in Nederland, hun migratiegeschiedenis, de positie op de arbeidsmarkt, het gezin, de tweede generatie, etnische identiteit en de mate en vorm van partiCipatie in de Nederlandse samenleving. In de inleiding wordt de integratie-probleem_ stelling omgezet in een aantal concrete vragen: de vraag naar de mate van partiCipatie, de vraag naar achterstand en achterstelling op het gebied van arbeid, onderwijs en huisvesting, en de vraag naar de eigen identiteit. Gememoreerd wordt dat het onderzoek representatief geacht kan worden voor de "klassieke" (naoorlogse) arbeidsmigranten, en niet Voor Schoorsteenvegers, terrazzowerkers e.d .. Geconcludeerd wordt dat Italiaanse arbeidsmigranten in een duidelijke achterstandspositie verkeren, en dat dat in veel mindere mate geldt voor de tweede generatie. Wat de partiCipatie betreft: de eerste generatie heeft en sterk etnisch bewustzijn, maar een lage participatie in zowel Italiaanse als Nederlandse instituties, wat in een relatief isolement reSulteert. De tweede generatie participeert veel actiever in de Nederlandse samenleving en heeft, in sterk wisselende mate, een etnisch bewustzijn. Afhankelijk van de regionaal verschillende mogelijkheden neemt men° meer of minder actief deel aan het Italiaanse gemeenSChapsleven. Er is geen sprake van een "volledig opgaan" van deze jongeren in de Nederlandse samenleving. 94 95 Bovenkerk, F., A. Eijken & W. Bovenkerk-Teerink Italiaans ijs. De opmerkelijke historie van de Italiaanse 1983 ijsbereiders in Nederland. Meppel: Boom. Brederode, T. van, K. Postma & A. Verster 1983 Italianen in Nederland. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Werkstuk vakgroep Euromed, Op basis van een gedetailleerde etnografische studie van de Italiaanse ijsbereiders, waarbij als methode de reconstructie van familiegeschiedenissen is gehanteerd, worden veronderstellingen geformuleerd over factoren, die voor het al dan niet welslagen van het sociale stijgingsproces doorslaggevend zijn. Deze veronderstellingen worden geconfronteerd met etnografisch materiaal over andere etnische ondernemers groepen in andere (industriële) samenlevingen. In dit werkstuk proberen de auteurs de vraag te beantwoorden waarom Italianen in Nederland geen hechte minderheidsgroep vormen. De Italianen in Nederland vallen uit de toon in vergelijking met hun landgenoten die naar andere Westeuropese landen zijn geëmigeerd. De belangrijkste redenen voor het relatief geringe onderlinge contact en een geringe participatie in bestaande organisaties (algemeen en categoriaal) zijn te vinden in het relatief goede Nederlandse sociale verzekeringsstelsel, en het feit dat veel Italianen met Nederlandse vrouwen getrouwd zijn. Er is een sterke wisselwerking van drie factoren: versterking van isolement, benadrukking van de heterogeniteit, relatief grote sociale zekerheid. De scriptie bevat een hoofdstuk over Italiaanse organisatievormen in Nederland, en Italiaanse participatie in Nederlandse organisaties. Bovenkerk, F., en L. Ruland 1984 De schoorsteenvegers. Intermediair 20, nr. 51, p. 23-29. Historische beschrijving vanuit sociaal-economisch perspectief van het verschijnsel van de Italiaans-Zwitserse schoorsteenvegers in Nederland. Deze groep trekarbeiders, afkomstig uit de v?lleien van het grensgebied tussen Italië en Zwitserland, trok sinds het eind van de zestiende eeuw o.a. naar Nederland, op zoek naar een bestaan dat hun eigen streek hen niet kon bieden. In Nederland bezitten deze schoorsteenvegers tot in de huidige eeuw een quasi-monopoliepositie op hun arbeidsterrein. Vermeld wordt onder meer dat de figuur van Zwarte Piet niet op een Afrikaan slaat, maar op een schoorsteenvegersknechtje. 1985 Italiaanse schoorsteenvegers in Amsterdam. Ons Amsterdam 38, nr. 1. Idem voor Amsterdam. Brassé, P. & W. van Schelven 1980 Assimilatie van vooroorlogse immigra~ten. Drie generaties polen, Slovenen, Italianen in Heerlen. Den Haag: Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk/Staatsuitgeverij. Rapportage van een onderzoek dat antwoord g~~ft op de,vraa? of,poolse, Sloveense en Italiaanse immigranten in de m~Jnstreek ~n zu~d-L1mburg geassimileerd genoemd kunnen worden, en wat de factoren waren die invloed hebben uitgeoefend op het aanpassings-en absorptieproces. De onderzoekspopulatie betrof Polen, Slovenen en Italianen die tussen :900 en 1940 naar de mijnstreek kwamen en ten tijde van het onderzoek 1n Heerlen woonden, alsmede hun kinderen en kleinkinderen in dezelfde plaats. Na de tweede generatie zijn zowel wat objectieve als Subjectieve factoren betreft de drie groepen geassimileerd. In het boek worden de resultaten van archiefonderzoek en diepte-interviews op verantwoorde en onderhoudende wijze gecombineerd. De informanten komen zelf uitgebreid aan het woord. Een vergelijking wordt getrokken met de naoorlogse immigranten, en de verwachtingen van de onderzoekers zijn wat hen betreft negatief: deze groepen zullen een minderheid blijven vormen, en ook de sociale positie van de tweede generatie zal niet snel verbeteren. 96 Brouwers-Kleywegt, H.J., C. Marinelli & E.G.M. Nuyten-Edelbroek 1976 Italianen in Nederland; een onderzoek naar de mate van integratie van Italiaanse werknemers in Nederland. Rapportage van onderzoek, uitgevoerd onder in de provincie Zuid-Holland woonachtige Italiaanse werknemers. Het onderzoek had tot doel vast te stellen met welke problemen Italianen in de Nederlandse samenleving worden geconfronteerd, en in welke mate zij zich opgenomen voelen in de Nederlandse samenleving, meer in het bijzonder in hun directe woon- en werkomgeving. Ofschoon het onderzoek is opgezet als een oriënterend en voornamelijk beschrijvend vooronderzoek, en de onderzoekers waarschuwen voor het trekken van al te diepgaande conclusies uit de uitkomsten ervan, is dit toch één van de uitgebreidere onderzoeken onder een zuideuropese groep in Nederland. Op de vraag naar de mate van integratie van Italianen in de Nederlandse samenleving is geen eenduidig antwoord gevonden. Een meerderheid van de ondervraagden is goed geïntegreerd op het relationele vlak. Met de beheersing van de Nederlandse taal is het minder goed gesteld, ofschoon de meerderheid van de respondenten te kennen gaf daarmee geen moeilijkheden te hebben. Factoren die de mate van integratie sterk beïnvloeden zijn de verblijfsduur in Nederland en het al dan niet gehuwd zijn. Vooral een huwelijk met een Nederlandse vrouw heeft een positief effect op de beheersing van de Nederlandse taal. Gebieden waarop een meerderheid van de Italianen niet geïntegreerd is, hangen waarschijnlijk meer samen met andere kenmerken dan het buitenlander-zijn. De geringe deelname aan het maatschappelijk en cultureel leven staat waarschijnlijk meer in verband met het lagere sociaal-economische milieu en de levensfase waarin men verkeert (gezinnen met opgroeiende kinderen), dan met het feit dat men Italiaan is. Brussa, L. , C. Plebani & R. van der Putten 1986 Is jouw vader ook een pizzabakker? Onderzoeksrapport. Hengelo: Stichting Centrum Buitenlanders Oost-Nederland. Rapportage van onderzoek onder Italianen in twee Nederlandse steden, ~~sterdam en Enschede. In totaal werden 80 gezinnen geïnterviewd (45 in Amsterdam en 35 in Enschede) met in totaal 119 jongeren. De conclusie van dit rappcrt is dat de Italianen in het totaal niet zijn geïntegreerd in 97 de Nederlandse samenleving, ten minste niet zoals de Nederlandse autoriteiten en instellingen integratie bedoelen. Er is alleen sprake van formele aanpassing, sommige Nederlandse normen en waarden zijn overgenomen, en men heeft zich in het begin zoveel mogelijk onzichtbaar gemaakt om geaccepteerd te worden. Dit is de reden waarom de buitenwereld de Italianen altijd als een niet zichtbare groep heeft beschou.wd. De Italiaanse jongeren zijn, t.o.v. hun ouders, er in opleidingsniveau op vooruitgegaan. Het merendeel van de jongeren herkent zich in het traditionele model van het gezin. De binding met Italië kwam bij de jongeren het meest naar voren bij de nationaliteitskeuze. De meeste kozen voor de Italiaanse nationaliteit, met als belangrijkste motivatie dat zij zich Italiaan voelden. De binding met Italië kwam duidelijk naar voren bij de constatering dat veel jongeren a priori niet negatief stonden tegenover de terugkeerplannen van hun ouders, waardoor zij mee zouden moeten verhuizen naar Italië. Kennis van de Italiaanse taal was geen teken van etnische identificatie voor de Italiaanse jongeren. Buitenlandse arbeider, de 1971 De buitenlandse arbeider in Nederland. Deel I en II. Staatsuitgeverij. Den Haag: Rapport in twee delen, op basis van een onderzoek dat uit twee delen bestond: in de eerste plaats een onderzoek onder de buitenlandse arbeiders zelf, in de tweede plaats een onderzoek in 70 bedrijven waar buitenlandse arbeiders werkten. Voor dit rapport is vooral het eerste deel interessant. Het geeft informatie over de vier grootste groepen van arbeidsmigranten, de Italianen, de Spanjaarden, de Turken en de Marokkanen, en vergelijkt deze groepen ook met elkaar. De groepen waren toentertijd in grootte ook meer vergelijkbaar. 1003 gesprekken werden gevoerd, 170 met Italianen, 308 met Spanjaarden, 255 met Turken en 270 met Marok··kanen. De rapportering heeft voornamelijk een beschrijvend karakter. Het rapport wordt gecompleteerd door een uitgebreide appendix van tabellen, waarin alle gegevens voor de vier nationaliteiten afzonderlijk, en voor de Italianen, Spanjaarden en Turken tezamen worden vermeld. Eeden, P. van der, & A. Koster (red.) 1912 Een Italiaanse club. (Rapport leeronderzoek tweedejaars studenten Culturele antropologie, bijvak methoden en technieken), Amsterdam: Vrije Universiteit. Het rapport is gebaseerd op veldwerk dat bestond uit participerende observatie. Men wilde iets te weten komen over de invloed van de club op de marginaliteit van haar leden, het begrip marginaliteit wordt theoretisch uitgewerkt in een analyseschema. Op basis van het verzamelde materiaal kan men hierover echter niets concluderen. De Italianen zl.Jn en blijven lid voor de gezelligheid, maar men verwacht veel meer van de club dan deze haar leden te bieden heeft. Er is sprake van malaise in het clubleven; de onderzoekers denken dat gebrek aan eigen initiatief één van de belangrijkste redenen is. 98 Elteren, M.C.M. van 1986 Staal en arbeid. Een sociaal-historische studie n ' ,,, ac~~modatieprocessen onder arbeiders en het deSbe~arf~nd~sir2ele dr2Jfsbeleid bij Hoogovens IJmuiden 1924-1966 r~ en e1956-1966. Leiden: Brill. (Hoofdstuk 11 over It ~~n B. Periode se gastarbeiders). a l.aanse en SpaanHoofdstuk 11 van dit boek geb teld' "Ital' ter opheffing van -bottle~necks' , . b 'dl.aanse,en,spaanse gastarbeiders zeer uitvoerige beschrijving van ~: :~me~ svoor~l.enl.ng 1956-1966" is een ~:~~d:~~:~r~:nb~!t::r~:n~o~~ts:~:c~::~i::~:~ ~o~;::~:ee:r;::d!~~tio- ~en ~n a:beidsverleden, arbeidsrechtelijke poPus~~~faCttoren, ~l.gr~tl.emotie- l.mpll.catl.es van de ~aalba ,_ , e, ewerks~elll.ng, ~ rr2ere, vorml.ng van bedrijfsbelQ'd b' buiten de poort, hUisvesting, bedrijfservarin ~~ , l.nnen en tioneren en doorstroming van Italianen en Sp~;:~r~~:ell.Jkl.ng van funcErkelens, L.H. 1976 Geregistreerde kriminaliteit van buitenlandse werknemers ' Nederland. Groningen: Kriminologisch Instituut RU G ,~n I ronl..ngen. Italianen worden in het tijdvak 1964 tlm 1973 sign·f' t in Nededrland dan welke andere buitenlandse n~t~~~~li~:~~ ~~~oora 1anen wor en vooral inzake e ' dr . zijds vertonen de groep van v.rmogenSm1S ijven veroordeeld; ander,SpanJaarden, Turken en Marokkanen een relatief homogeen patroon, waar 1 d agressieve delicten 1n voora e veroordelingen ter zake van en Wegenverkeerswet-miSdrijven opvallen. ~teell~ Giuseppin, P. 1987 "Zwei kleine Italiener ..... dromen nr.10, p.267. nog steeds. Migrantenrecht 87, De remigratieregeling 1985 geldt niet voor Italianen. Heering, A. 1985 Van ~choorsteenvegers en pizzabakkers: vier eeuwen Italianen in Gron~ngen. Utrecht: Stichting Matrijs. Stad en Land no. 3. ~ist~rische beschrijving van het leven van Italiaanse immigranten in ron1~gen, vanaf de zestiende eeuw. Gebaseerd op ongepubliceerd bronnenmaterl.aal, en gesprekken met de nazaten van deze immigranten. Hofstede, G.H. & R.Y. Kranenburg 1974 .Work Goals of Migrant Workers. ' Human Relations 27, no.l, p.83-99. (S panJaarden en Italianen) De stereotype opvatting t a v d bu't 1 snel mogelijk geld wil ve;die~eneen ~ endandse we:kn~mer is dat hij zo burger te leven. Onderzoek in een a~: o~r berel.d 1S als tweederangs Nederlanders, 150 Spanjaarden en l~~J~ .1n Amsterdam, waar naast 500 a opvatting. Spaanse en Italiaanse arbe'd ~a~en werkt~, weerspreekt deze Nederlandse collega's, een grotere be~ ~rs, echten, 1n vergel~jking met dateness en vakonderwijs. e en1S aan vakbekwaamhel.d, up-to- 99 Marinelli, C. 1976 "Mijn vader is een Italiaan, maar w~J z~Jn Nederlanders". utrecht: Nederlands Centrum Buitenlanders. Nuijten-Edelbroek, Liesbeth 1978a Voelen Italianen zich thuis in Nederland? Een verslag van een onderzoek (1). Sociale Wetenschappen 21, no.l, p.44-56. Deze brochure gaat over de tweeslachtigheid in de identiteitsbeleving van veel Italianen. De problemen die deze tweeslachtigheid met zich meebrengt beslaan niet alleen het terrein van de nationaliteit en de taal, maar betreffen vooral ook de verschillen die bestaan tussen een gezin in Italië en in Nederland, en de rollen die mannen en vrouwen daarin spelen. De begrippen integratie, assimilatie en cultuurverschil staan centraal. Verschillende categorieën Italiaanse migranten worden onderscheiden, en het gezin als sociaal systeem in Italië en Nederland wordt besproken. Verslag van onderzoek van BrouwerS-Kleywegt e.a. (1976) onder 200 Italianen (172 respondenten) naar hun verblijfservaring in Nederland. De meesten zijn in de jaren zestig gekomen, 83% was toen ongehuwd, in Italië was 36 % werkloos. Van de werkenden had 89% een beroep met een lage status in Italië. Motieven: iets van de wereld zien, geld, werkloosheid. 74% is getrouwd met een Nederlandse vrouw. Motta, R.M.C. 1964 Towards a Study of Alienation amongst Some Foreign Workers in the Netherlands. The Hague: Institute of Socia1 Studies. Deze studie is gebaseerd op een onderzoek dat uit twee delen bestond. Het ene gedeelte bestaat uit een reeks interviews met Nederlandse functionarissen in Amsterdam, Utrecht en Rotterdam, die allen regelmatig contact hadden met zowel Italiaanse als Spaanse arbeiders. Het beeld dat deze functionarissen hadden van Italianen contrasteerde enorm met dat wat ze hadden van Spanjaarden. Van Italianen had men een zeer negatieve indruk: zij werkten niet hard, hadden geen interesse om Nederlands te leren, waren onbetrouwbaar, en verleidden de Nederlandse meisjes. De Spanjaarden daarentegen werden eigenschappen van de ideale Nederlander aangemeten: hij was serieus, hardwerkend, doelbewust, eerlijk, bescheiden en punctueel. Hieruit destilleerde Motta de volgende hypothese: de eerste vervreemdende ervaringen die iedere immigrant heeft in een nieuwe cultuur wordt in het geval van de Italianen versterkt door de negatieve feedback die zij van de Nederlanders krijgen doordat zij zich niet willen aanpassen aan Nederlandse normen (toename van vervreemding), terwijl de Spanjaarden door de positieve reacties die zij kregen van de Nederlanders vanwege hun conformerende opstelling juist meer integreerden in de Nederlandse samenleving (afname van vervreemding). Om deze hypothese te toetsen (tweede gedeelte van het onderzoek) interviewde Motta 50 Spaanse en Italiaanse arbeiders werkzaam in Rotterdamse bedrijven. De hypothese werd door dit onderzoek ondersteund: de Spanjaarden zijn een geval van succesvolle integratie, de Italianen niet. Niemeijer, A. ? Attitudeverandering bij Zuiditaliaanse gastarbeiders. Amsterdam: Psychologisch Laboratorium Universiteit van Amsterdam. Gerapporteerd wordt over een onderzoek onder Zuiditaliaanse arbeiders in Amsterdam. Deze Italianen worden tijdens hun verblijf in Nederland geconfronteerd met opvattingen over de man-vrouw relatie die sterk afwijken van die welke in hun streek van herkomst heersen. Aan de hand van een toetsingsonderzoek onder deze Italianen wordt nagegaan welke factoren een rol spelen bij het veranderingsproces dat hun opvattingen omtrent manvrouw relaties ondergaan. Twintig Zuiditalianen werden geïnterviewd, die allen met een Nederlandse vrouw waren getrouwd. 100 1978b Italianen in Nederland: een onderzoek naar de mate van integratie, Beleid en MaatSchappij 6, p.172-179. Artikel gebaseerd op onderzoek van Brouwers-Kleywegt e.a. (1916). De resultaten worden samengevat. In verband met integratie vertonen Italiaanse werknemers een ander beeld dan Marokkaanse werknemers. De Italianen staan niet terzijde van de Nederlandse samenleving. Met name door hun huwelijk met een Nederlandse vrouw, hun langere verblijf in Nederland en hun bevoorrechte positie hier in verband met het Italiaanse EEG-lidmaatschap is er bij hen sprake van interactionistische integratie. Dit wil niet zeggen dat de Italianen daarom geen problemen ondervinden. Deze problemen zijn van individuele aard: onzekerheid over de toekomst, moeilijkheden binnen het gezin e.d. Zij kunnen het best opgelost worden door een gemeenschappelijke aanpak middels gespreksgroepen. Deze zijn doeltreffender dan hulpverlening via allerlei instanties voor buitenlandse werknemers. Reijen, C. 1987 Italianen kiezen emigrantencommitees. Buitenlanders Bulletin 87 nr.l, p.7-8. De Italiaanse regering organiseerde eind 1987 ren van adviesorganen die in de eerste plaats brengen aan de Italiaanse consulaten. Zo zijn gekozen adviesorganen, één voor Noord- en één verkiezingen voor de bestubedoeld zijn advies uit te er nu twee democratisch voor Zuid-Nederland. Schneider, M.W. 1984 Terra straniera. Italiaanse mijnwerkers in Limburg. 1945-1965. Amsterdam: Doctoraalscriptie vakgroep Euromed, Universiteit van Amsterdam. Historische scriptie, gebaseerd op archiefonderzoek, over de Italianen die de eerste twee decennia na de oorlog in de Limburgse mijnen kwamen te werken. Simons, M.S.M. 1962 Italiaanse arbeiders in de Limburgse mijnstreek en in Twente, Mens en Maatschappij, 37, p. 223-246. Naar aanleiding van problemen tussen Italianen en Nederlanders die in 1961 in Twente aan het licht kwamen, maakt de schrijver een analyse van aanpassingspatronen, aan de hand van een vergelijking van de relaties tussen Nederlanders en Italianen in de Mijnstreek en in Twente. 101 Tillaart, H.J.M. van den, & T.J.M. Reubsaet 1988 Etnische ondernemers in Nederland. Nijmegen: lTS. Dit rapport is gebaseerd op een aantal deelonderzoeken. Eén ervan behelsde een inventarisatie van alle etnische ondernemers in Nede~l&~d, ge~a seerd op de gegevens van de Kamers van Koophandel. In deze ~nverntar~sa tie worden alle Zuideuropese groepen onderscheiden. Het belan~rijkste onderzoeksdeel is een survey onder Surinaamse, rurkse en Ital~aanse . ondernemers. Van elke groep werden 125 ondernemers ondervraagd. Ita11a~ se bedrijven doen het verreweg het best. Italiaanse ondernemers doen n1et onder voor hun autochtone collega's. In tegenstelling tot Surinamers en Turken richten Italianen zich vooral op de Nederlandse markt. De goede bedrijfsresultaten van Italiaanse ondernemers zou te.~aken.kunnen hebben met het feit dat er een traditie van Italiaanse bedr1)Ven 1n Nederland is, en nieuwkomers ervaring opdoen in de bedrijven van hun landgenoten. Velden, A. van der . in 1969a De sociale opvang van buitenlandse werknemers en hun gez1nnen het IJmondgebied. Sociaal Maandblad Arbeid, 12, p. 811-815. Beschrijving van de oprichting en het functioneren van de PeregrinusStichting, die als doelstelling heeft het verla~en v~ sociale bijstand aan alle buitenlandse werknemers en hun gezinsleden 1n het IJmondgebied. Op 1-1-1968 had de stichting de zorg over ~ 3000 van de.~ 4000 buitenlandse werknemers en hun gezinsleden, waarvan + 2.200 U1t Zuid-Europa (voornamelijk Spanjaarden en Italianen). 1969b De situatie van de kinderen van buitenlandse werknemers (Itali~ nen, Spanjaarden) in het IJmond-gebied. Sociaal Maandblad Arbe~d, 12, p. 816-823. In dit artikel wordt ingegaan op de scholings- en leermogelijkheden aan de kinderellh ;ran Spaanse en Italiaanse werknemers in het IJmondgebied . Vermeulen, J.H. 1961a Immigratie en werkgelegenheid. Italianen en Spanjaarden komen in ons land. Sociaal Maandblad Arbeid 16, nr.12, p.416-429. Ofschoon ook de Spanjaarden worden vermeld in de titel van dit artikel, gaat het toch hoofdzakelijk over de immigratie van Italianen naar ons . land, gedurende twee periodes die met elkaar worden ver~eleken: de per~o de 1955/1957 en de periode 1960/1961. In de eerste per10de war~ het vooral de mijn- en de scheepsbouw die aandrongen op tewerkstel11ng ~an Italiaanse arbeiders, in 1960 en 1961 was de vraag veel meer gespre~d. Ook was later de vraag naar vakarbeiders veel geringer. De nadruk d1e tijdens de eerste periode door overheid en bedrijfsleven werd gelegd op de tijdelijkheid, vind men begin jaren zestig niet meer zo terug. 102 JOEGOSLAVEN Apostolovski, T. 1974 Ongewenste zwangerschap van de Joegoslavische meisjes/vrouwen in de Nederlandse samenleving. Haarlem: MSA-scriptie. Verslag van een enquete onder 35 van de 631 Joegoslavische vrouwen, die toentertijd in vier pensions in Haarlem woonden. De vier belangrijkste redenen voor hun komst naar Nederland zijn 1) het bekostigen van (een gedeelte van) de eigen bruidschat, 2) werkloosheid van de echtgenoot, 3) echtscheiding in Joegoslavië, en 4) behoefte iets van de wereld te zien. Ongewenste zwangerschap is het gevolg van weinig duurzame verhoudingen met (vaak Joegoslavische) mannen, die hun gedeelte van de verantwoordelijkheid voor de zwangerschap niet willen erkennen. Vrees voor ontslag uit het werk en uit het pension brengt psychische druk teweeg. Over het algemeen waren de vrouwen niet geïnformeerd over anticonceptiemiddelen. Er bestaat grotere weerstand tegen de pil dan tegen abortus. Brassé, P. & W. van Schelven 1980 Assimilatie van vooroorlogse immigranten. Drie generaties polen, Slovenen, Italianen in Heerlen. Den Haag: Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk/staatsuitgeverij. Rapportage van een onderzoek dat antwoord geeft op de vraag of Poolse, Sloveense en Italiaanse immigranten in de mijnstreek in Zuid-Limburg geassimileerd genoemd kunnen worden, en wat de factoren waren die invloed hebben uitgeoefend op het aanpassings-en absorptieproces. De onderzoekspopulatie betrof Polen, Slovenen en Italianen die tussen 1900 en 1940 naar de mijnstreek kwamen en ten tijde van het onderzoek in Heerlen woonden, alsmede hun kinderen en kleinkinderen in dezelfde plaats. Na de tweede generatie zijn zowel wat objectieve als subjectieve factoren betreft de drie groepen geassimileerd. In het boek worden de resultaten van archiefonderzoek en diepte-interviews op verantwoorde en onderhoudende wijze gecombineerd. De informanten komen zelf uitgebreid aan het woord. Een vergelijking wordt getrokken met de naoorlogse immigranten, en de verwachtingen van de onderzoekers zijn wat hen betreft negatief: deze groepen zullen een minderheid blijven vormen, en ook de sociale positie van de tweede generatie zal niet snel verbeteren. 103 Dosen, A. 1981 Depressies bij Joegoslavische gastarbeiders: grote verlangens en kleine verwachtingen. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid 36, no. 7/8, p. 635-645. Aan de hand van een standaardvoorbeeld wordt gepoogd een schets te geven van de belevingswereld van de psychisch zieke Joegoslavische gastarbeider. Uitgangspunt is de praktische ervaring met een tiental klinische en een dertigtal poliklinische pSYChiatrische patiënten. Dosen komt tot de conclusie dat het ontstaan van hun ziekte verband houdt met de duur van hun werk en verblijf in Nederland. De algemeen aanvaarde stelling dat chronische adaptatiemoeilijkheden tot uitputting van compensatoire psychische vermogens leiden is een goede verklaring van psychische moeilijkheden bij economische migranten. De indruk ontstaat, dat gastlanden hun verantwoordelijkheden jegens hun gastarbeiders ontlopen. De afkomst landen spelen daarbij een passieve rol. 1983 Het gastarbeidersyndroom. Een onderzoek bij Joegoslavische migranten. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 4, p.387-395. Rapportage van een survey onder een steekproef van 100 Joegoslaven in Brabant (ongeveer 25% van de toenmalige Joegoslavische bevolking van die provincie), 57 vrouwen en 43 mannen. Hen werden behalve vragen over lichamelijke klachten, ook een vragenlijst voor het bepalen van depressie en een vragenlijst omtrent paranoïde neigingen voorgelegd. 36% van de ondervraagden had symptomen van depressie, en 45% had een wantrouwende houding t.o.v. de omgeving. Zowel somatische klachten, als symptomen van depressie en paranoïde tendensen werden gevonden bij 20% van de populatie. 88% wenst uiteindelijk terug te keren naar Joegoslavië. Ofschoon deze plannen niet erg concreet zijn blijven de banden met de familie uit de streek van herkomst sterk, terwijl men maar weinig ~,den heeft met de Nederlandse sociale omgeving. De psychische klachten komen volgens de s~ijver voort uit e~in eerste instantie op gang gekomen, maar uit indelijk geblokkeerd aanpassingsproces. De scherpe kanten van de versch~l len in het sociale leven zijn afgezwakt, maar de weg naar integratie met de Nederlandse omgeving werd niet gevolgd. De motivatie hiervoor is kennelijk te klein of ontbreekt. De immigrant leeft in vrijwillige isolatie en in afwachting van "vertrek naar huis". 7 1984 Bestaanscrises bij Joegoslavische arbeiders. Depressie bij etnische minderheden in Nederland; symposiumverslag. p. 65-71. een plotselinge stress-situatie, zoals een ongeluk op de werkplaats, een verkeersongeluk, een acute ziekte met ziekenhuisopname, of, bij vrouwen, zwangerschap en bevalling. Ook een sterfgeval in de familie in Joegoslavië kan het begin van psychische problemen markeren. Bij 43 % van Dosen's klinische en poliklinische patiënten werd zo'n acuut begin gevonden. Het klinisch beeld van Dosen's patiënten wordt gekarakteriseerd door somatische klachten, depressieve symptomen en vaak paranoïde trekken. Symptomen van schuldgevoel en gevoel van waardeloosheid worden niet vaak aangetroffen. Men voelt het ziek zijn meer als aan hen van buitenaf opgelegd. Zo groeit in plaats van schuldgevoel een paranoïde houding. Het probleem van depressie licht bij de meeste poliklinische pariënten niet zozeer aan hun relationele problematiek of aan een predispositie voor de ziekte, als wel aan de uitputting van hun psychische kracht door aanpassingsmoeilijkheden, sociale deprivatie en een persoonlijkheidskrenking. Deze situatie heeft op den duur de uitwerking van een chronische stress. Om de complexe gezondheidsprorriemen van deze mensen beter aan te pakken, zou gedacht moeten worden aan de vorming van speciale multidisciplinaire teams, waarin ook deskundige landgenoten van de patiënten een plaats zouden moeten hebben. Federatie van Joegoslavische Verenigingen 1983 De Federatie van Joegoslavische Verenigingen in Nederland. Interview met Raden Milicevic. Buitenlanders Bulletin 3. In dit interview wordt een beeld van de Joegoslavische gemeenschap in Nederland geschetst. De Joegoslavische Federatie maakt op de buitenstaander de indruk van een hechte eenheid. Het ontstaan van de federatie en haar functioneren komen uitgebreid aan bod. Glisoviè, R. 1986 Tussen wal en schip. Problematiek van de Joegoslavische kinderen in het onderwijs. Amsterdam: Scriptie Sociale Academie CICSA. De auteur is schoolcontactpersoon voor Joegoslavische kinderen, en wil met deze scriptie duidelijk maken dat er wel degelijk problemen bestaan bij Joegoslavische schoolkinderen, ondanks dat veel mensen denken dat deze kinderen goed zijn aangepast in de Nederlandse samenleving. Achtereenvolgens worden behandeld: de achtergronden van de ouders, de poSitie van de jonge Joegoslaven in het migrantengezin, en de aard van het categoriaal maatschappelijk werk, met voorbeelden uit de eigen praktijk. Informatiebehoeften 1987 Informatiebehoeften en mediagebruik van vier buitenlandse groeper~ngen in Breda. Breda: Sociografische Dienst. Artikel dat zowel stoelt op een jarenlange ervaring met klinische en poliklinische psychiatrische patiënten, als het onderzoek dat in het voorgaande artikel werd beschreven. Om de problematiek van de Joegoslavische economische emigratie te begrijpen, moet men weten dat in deze migratie niet alleen de economische situatie van het land, maar ook grote naoorlogse veranderingen in de Joegoslavische maatschappij een rol hebben gespeeld. Deze naoorlogse veranderingen hebben een proces van individualisering bij (toen) jonge Joegoslaven teweeggebracht. De doorsnee Joegoslavische migrant heeft een hoog ideaal-ik, een redelijk sterke geldingsdrang, en een redelijke vitaliteit en propulsiviteit. De eerste klachten van Dosen's patiënten waren meestal somatisch (met variaties tussen mannen en vrouwen), terwijl het begin van de klachten gekoppeld is aan Het ~nderzoek diende de Vraag te beantwoorden of Turken, Marokkanen, SpanJaarden en Joegoslaven nog behoefte hebben aan informatie in hun eigen taal, aan welke informatiemiddelen zij de voorkeur geven, en waarover zij meer informatie wensen. 86 huishoudens van de vier genoemde nationaliteiten werden ondervraagd, waaronder 12 Spaanse en 14 Joegoslavische. Uit het onderzoek bleek dat Spanjaarden en Joegoslaven veel beter zijn geïnformeerd dan Turken en Marokkanen. Bij de twee Zuideuropese groeperingen is weinig behoefte meer aan de Z.g. basisinformatie, d.w.z. informatie over huisvesting, werkgelegenheid, onderwijs. i04 105 De kennis van de Nederlandse taal is redelijk tot goed bij de Spanjaarden en Joegoslaven. De meeste Spanjaarden en Joegoslaven zijn aangesloten bij een Spaanse of Joegoslavische vereniging. Matijevic, S. 1981 De positie van de tweede generatie van Joegoslavische werknemers die tijdelijk in Nederland werkzaam zijn. Buitenlanders Bulletin 81, nr.4. De problematiek van de Joegoslavische jongeren wordt in deze informatiemap geschetst vanuit de praktische ervaringen, die de schrijfster heeft met Joegoslavische kinderen op school. Eerst schetst zij de maatschappelijke en rechtspositie van de Joegoslaven in Nederland, het onderscheid tussen hen die vanuit Joegoslavische bedrijven hier gedetacheerd zijn, en hen die als "gewone" arbeidsmigrant bij Nederlandse bedrijven werkzaam zijn. De positie van de Joegoslavische gezinnen in Nederland komt ook aan bod. Ten slotte wordt het belang van de moedertaal voor de kinderen van Joegoslavische werknemers in Nederland aangegeven. Paes', A.H.P. 1974 Gastarbeiders en hun huisartsen. utrecht: Instituut voor Huisartsengeneeskunde, RU. Turksma, R. 1980 De positie van de Joegoslavische arbeiders in de Amsterdamse scheepsbouw. Amsterdam: Vrije Universiteit. Doctoraalscriptie Niet-Westerse Sociologie. Deze scriptie is gebaseerd op onderzoek naar de positie van "gedetacheerde" Joegoslavische arbeiders werkzaam bij de NDSM in Amsterdam. De onderzoekster was jarenlang werkzaam bij de Afdeling Vreemdelingen van het Gewestelijk Arbeidsbureau, en raakte geïnteresseerd in de ondoorzichtige tewerkstellingsvoorwaarden van deze groep. Het onderzoek bestond uit literatuurstudie en een case study onder de gedetacheerde Joegoslaven bij voornoemde werf. De Joegoslaven weigerden en bloc mee te werken aan het onderzoek, wellicht door het kiezen van een verkeerde sleutelinformant. ~e per~oonlijke informatie werd uiteindelijk verkregen door een dertigtal ~nterv1ews met echtgenotes en vriendinnen van deze arbeiders op het Gewestelijk arbeidsbureau, afdeling vreemdelingen. Gebruik kon gemaakt worden van de persoonsgegevens op de vreemdelingenkaarten van de onderzochte groep op het Arbeidsbureau. De algemene conclusie is dat de gedetacheerde Joegoslavische arbeider een bevoorrechte poSitie heeft in vergelijking met die van de buitenlandse arbeider in het algemeen. Rapportage van een onderzoek onder buitenlandse werknemers en hun huisartsen in Utrecht. De bedoeling was een indruk te krijgen van het verloop van het consultatieproces van een huisarts door buitenlandse werknemers in Utrecht. Alle in utrecht gevestigde huisartsen werden geënquêteerd. Daarna werd 24% van hen geïnterviewd. Na dit onderzoek werden 58 buitenlanders geïnterviewd. De groep bestond uit Spanjaarden, Italianen, Grieken, Joegoslaven, Turken en Marokkanen. Van de Zuideuropese groepen worden de Spanjaarden en de Joegoslaven het uitgebreidst behandeld. Bij de Joegoslavische vrouwen spelen vooral psychische problemen een grote rol. Stefanovic, D. 1987 Meeste Joegoslaven te jong voor remigratie. Migranten Informatief december 87, nr.84, p.9-11. Sind de instelling van de experimentele remigratieregeling in 1985 hebben slechts 14 Joegoslavische gezinnen gebruik gemaakt van de regeling. Dit heeft te maken met de relatief late komst van de meeste Joegoslaven naar Nederland: er zijn slechts weinig Joegoslaven in Nederland die vijftig jaar of ouder zijn. Trbojevic, B. 1986 Spare Time an the Activity of the Clubs of Yugoslav Citizens in the Netherlands. Paper presented at the Conference "Yugoslav Youth in the Netherlands", december 1986, Dubrovnik. Korte rapportage van inventarisatie van activiteiten van de plaatselijke Joegoslavische organisaties in Nederland. Overheersende partiCipatie van eerste generatie. Actief deelnemende vrouwen vormen een grote minderheid. Meer dan 25 % van de bestuursleden is vrouw. 106 107 GRIEKEN Apostolou, Th. 1980 Grieks-Orthodoxe christenen in Nederland. Het Christelijk Oosten (32), nr.2, p.99-108. Artikel over de Griekse gemeenschap in Nederland, met nadruk op het kerkelijk leven van de Grieken. De Griekse kerk in Rotterdam komt ter sprake en de wijze waarop deze in de kerkelijke jurisdictie is geïntegreerd. Onder Grieken in Nederland komen vrij veel gemengde huwelijken voor, en ook in dit opzicht wordt een Grieks-orthodox pastoraat met oog voor de situatie van Griekse migranten node gemist. 1981 De geschiedenis van de aanwezigheid van Grieken in Nederland. In Griekenland. Utrecht: NCB. Korte (historische) beschrijving van de Griekse aanwezigheid in Nederland, opgesplitst in de periodes tot en na 1960. 1986 De Griekse gemeenschap in Nederland. Pokrof (33), nr.3, p.43-47. Bschrijving van de Griekse gemeenschap in Nederland. Onder meer wordt gebruik gemaakt van gegevens uit het onderzoek van Vermeulen e.a. (1985). Een conclusie van de schrijver is dat aanpassing en isolement niet twee ·elkaar uitsluitende opties zijn. De Griekse situatie laat zien dat hoe bewustèr met de eigen tradities wordt omgegaan, des te veelvuldiger de contacten met de Nederlandse samenleving zijn. Attekum, M. van 1985 Griekse ondernemers kwamen vaak op eigen houtje naar Nederland. Buitenlanders Bulletin 2. Griekse ondernemers in Nederland zijn voor het merendeel in de Horecasector actief. De schrijfster interviewt een aantal Griekse ondernemers en de antropoloog T. pennings, die onderzoek onder hen deed. Attekum, M. van & T. Pennings 1982 Olijfbomen op Hoog-Katharijne? Griekse gezinnen in Utrecht. Utrecht/Amsterdam: Instituut voor Ontwikkelingspsychologie/Vakgroep Euromed, Antropologisch Sociologisch Centrum. problemen binnen het gezin wordt aandacht besteed, en ouderen zowel als jongeren komen aan bod. De scriptie bestaat uit twee delen: in het eerste deel wordt de onderzoeksmethode uit de doeken gedaan, en passeren verschillende theoretische kaders de revue. Ook wordt informatie gegeven over de Griekse achtergrond, politiek, economisch en cultureel. In het tweede deel is het onderzoeksmateriaal over de Grieken in Utrecht verwerkt. In deze scriptie worden de Grieken zelf uitvoerig aan het woord gelaten. In de eerste fase van het onderzoek werd materiaal verzameld over ongeveer dertig geziIL~en, waarbij zowel met de ouders als met de kinderen werd gepraat. In de tweede fase werden jongeren afzonderlijk geïnterviewd. De structurele positie van de Grieken komt in grote lijnen overeen met die van andere mediterr~~e migranten. Men heeft echter een iets betere beroepsstratificatie dan de Turken en de Marokkanen. Er is een groter gezinsinkomen doordat er een groot aantal vrouwen in loondienst werkt, en dit inkomen biedt meer mogelijkheden doordat de gezinnen doorgaans klein zijn, en het inkomen dus door minder mensen gedeeld hoeft te worden. Er is (mede door deze betere inkomenspositie) een tendens bij de Grieken om te streven naar het bezit van een eigen huis in Nederland. Er is sprake van een toenemend aantal zelfstandigen. Op het vlak van de identiteit is er sprake van een eigen patroon van culturele oriëntatie. Men houdt vast aan de traditionele gezinsverhoudingen en een gezinsideologie. Er is ook sprake van een Grieks sociaal milieu door contacten in de eigen groep, en dan is er de oriëntatie op Griekenland, die tot uiting komt in de terugkeerwens. Dit beïnvloedt de relaties tussen ouders en kinderen, maar de effecten voor de meisjes zijn niet dezelfde als voor de jongens. S. van Naar Griekenland? Migranten Informatief nr.75, p.5-7. Duyvep~e, 1986 Een aantal welzijnswerkers maakte op initiatief van een lokale categoriale stichting een studiereis naar Griekenland om na te gaan hoe het teruggekeerde arbeidsmigranten en hun gezinnen vergaan is na hun terugkeer en welke steun zij hierbij ontvangen van de Griekse en Nederlandse overheden. In de praktijk bleek de situatie minder rooskleurig dan op papier wordt voorgesteld. Gianakos, D. 1984 Kinotita: een begrip voor de Grieken, waar ook ter werelq. Amsterdam: Eindscriptie PVO. Rapport van een onderzoek onder Grieken in Utrecht. De verandering, die de migratie in het leven van deze Grieken heeft gebracht, wordt beschreven door aandacht te besteden aan de Griekse achtergrond, het verloop van de migratie, de sociaal-economische positie van Grieken in Nederland en de situatie van de jongeren. De focus van het onderzoek is het gezin. Aan De auteur werkt in het categoriale welzijnswerk ten behoeve van Grieken in Utrecht. Eerst wordt een beschrijving van de positie van de Grieken in Utrecht gegeven. Daarna wordt een schets van de georganiseerde groepsvorming van deze Grieken gegeven, en een analyse van hun leefmilieu. Aangegeven wordt wat voor rol de auteur bij het opbouwen van hun belangenorganisatie heeft gespeeld. Ook wordt aangegeven hoe de schrijver gewerkt heeft om de Griekse werklozen en arbeidsongeschikten in Utrecht te organiseren, en hoe door een categoriale aanpak de Grieken gebruik konden maken van een algemene voorziening. 108 109 Griekse Junta in Nederland 1974 Griekse Junta in Nederland. Rapport n.a.v. de bezetting van de ruimte van de Griekse arbeidscommissie in utrecht op 26-11-1973. Amsterdam: Socialistische Uitgeverij. Toen in november 1973, na de bezetting van de politechnio in Athene door Griekse studenten, ook in utrecht het bureau van de Griekse arbeid~com missie door jongeren werd bezet, werden daar documenten gevonden, ~n de vorm van een dagboek, die een beeld gaven van de middelen die de Griekse Junta gebruikte om de Grieken in den vreemde onder controle te houden. Aan de hand van deze gegevens en van gesprekken met Griekse immigranten wordt deze repressie beschreven, en de rol die verschillende Griekse en Nederlandse instituties, zoals de ambassade, het consulaat, de Griekse kerk, de Griekse school, de Stichting Welzijn Buitenlandse Werknemers, de Migrantenraad, in deze repressie speelden. Noort, M. van 1986 vereniging van werkende Grieken. Migranten Informatief nr.73, p.5-6. Informatie over de in 1975 opgerichte vereniging van Werkende Grieken in Rotterdam, voor een groot gedeelte in de vorm van een interview met haar voorzitter, Lambros Babalidis. Otantzis, D. 1981 De problematiek van Griekse WAO'ers en langdurig werklozen. Scriptie MBOSD. In deze scriptie worden leven en leefwereld van vierhonderd Grieken in utrecht beschreven, die arbeidsongeschikt zijn of waren. Aandacht wordt besteed aan de culturele achtergronden, maar ook aan de situatie waarin de WAO'ers en uitkeringstrekkers verzeild zijnogeraakt, en de problemen die zij ondervinden. Verder wordt ook een aantal geva~len.beschreven wa~r de auteur mee te maken had als functionaris van de st1cht1ng Ombudsman 1n de Regio utrecht. Aanbevelingen worden gedaan om de situatie te verbeteren. Pennings, T. 1987 "Als je je maar wilt inzetten". Lychnari (1), nr.3, p.24-25. Als een monoloog wordt in dit artikel het levensverhaal van een Griekse ondernemer in Nederland gepresenteerd. De auteur nam in het kader van een breed opgezet onderzoek onder Grieken in Nederland een serie interviews af aan Griekse ondernemers in Rotterdam. Zie ook Vermeulen e.a. (1985). 110 pennings, ,T~ & M. van Attekum 1983 Kultuur in de maak: Griekse arbeidersgezinnen in Utrecht. Psychologie en Maatschappij 24, no. 3, p. 376-390. Aan de hand van hun onderzoek onder Griekse gezinnen in Utrecht houden de schrijvers een pleidooi voor een actief cultuurbegrip, dat recht doet aan de maatschappelijke ervaringen van migranten, en waarin zowel structurele als belevingsaspecten een plaats krijgen. De vraag naar de condities die de eigen etnische groep voor de Griekse migranten belang-rijk maken staat centraal. Zie verder van Attekum en pennings 1982. Schadi, N. 1984 Ervaringen met OETC aan Griekse kinderen uit gemengde huwelijken. Samen wijs (5) nr.1: p.23. Schrijfster van het artikel is onderwijzeres aan een van de weinige Griekse OETC-schooltjes die draaien zonder door het Griekse Ministerie van Onderwijs uitgezonden leerkrachten. De Odyseas-school is op initiatief van de Griekse ouders zelf opgezet. Veel kinderen uit deze school zijn afkomstig uit gemengde huwelijken Slot, B.J. 1979 Bronnen over de Nederlands-Griekse betrekkingen. Mandatoforos nr.13, p.26-48. 1980 Commercial activities of Korais in Amsterdam. 0 Eranistis 16, p.55-139. Deze artikelen bevatten enige gegevens over de Griekse handelsgemeenschap in Amsterdam in de 18e eeuw. Vermeulen, H., M. van Attekum, F. Lindo & T. Pennings 1985 De Grieken. Migranten in de Nederlandse samenleving 3. Muiderberg: Coutinho. Deze studie over de Griekse gemeenschap is tot op heden de breedste rapportage ten aanzien van een zuideuropese groep in Nederland. Zij is gebaseerd op een survey en een aantal kwalitatieve deelonderzoeken. Na een historische inleiding betreffende het hoe en waarom van de Griekse emigratie in breder perspectief, volgen hoofdstukken over de geschiedenis van de komst van de Grieken naar Nederland, hun maatschappelijke positie, ziekte en ziektebeleving, ondernemerschap, en terugkeer naar Griekenland. Het hoofdstuk betreffende de maatschappelijke positie is voornamelijk gebaseerd op de uitkomsten van het survey. De surveypopulatie bestond uit 180 Grieken, verdeeld over vier plaatsen in Nederland, te weten Utrecht, Rotterdam, Gorcum en Oisterwijk. Op de verschillen in karakter tussen de gemeenschappen wordt uitgebreid ingegaan. De positie op de arbeidsmarkt en in het onderwijs en de huisvesting komen aan de orde, alsmede de mate van sociale cohesie van de verschillende Griekse gemeenschappen in Nederland. De kwalitatieve deelonderzoeken onder ondernemers en over welzijn en ziektebeleving werden respectievelijk in Rotterdam en in Gorcum uitgevoerd. Ten aanzien van het Griekse ondernemerschap wordt geconcludeerd dat het niet alleen een middel is tot economische vooruitgang (een flink aantal Griekse zelfstandigen maakte ten tijde van het onderzoek moeilijke 111 tijden door). Het ondernemerschap is ook een w1Jze om de onafhankelijkheid te bevechten, het is een status waar eigenwaarde aan wordt ontleend. Een eigen bedrijf stelt keuzes in andere dilemma's, zoals terugkeer, op de achtergrond. Ten aanzien van ziekte en ziektebeleving in de Griekse gemeenschap van Gorcurn wordt gesteld dat deze niet los kunnen worden gezien van de maalstroom van maatschappelijke problemen, waarin veel gezinnen in de gemeenschap zijn terecht gekomen. Door sluiting van bedrijven en daaruit voortvloeiend ontslag, of lichamelijke klachten onstaan op het werk, kregen de relaties binnen het gezin het onverhoeds zwaar te verduren. Door het grote taboe dat rust op de bekritisering van die relaties blijft de spanning meestal onderhuids. De spanningen uiten zich in psychosomatische klachten. Ten aanzien van terugkeer wordt in het afsluitende hoofdstuk geconcludeerd dat de geslaagde emigrant vaak ook een geslaagde remigrant is, en dat de Griek die in Nederland niet zijn idealen heeft kunnen verwezenlijken en die gedeeltelijk terugkeert uit frustratie en wanhoop ook de meeste problemen ondervindt na terugkeer in Griekenland. In het boek worden de informanten zelf ruim aan het woord gelaten. PORTUGEZEN Blom, J. 1984 Portugezen Z1Jn ook buitenlanders. Buitenlanders Bulletin 9, no.10, p.9-12. De Portugese gemeenschap in Nederland (ca. 5000 personen) bevindt zich in een relatief gunstige situatie op het gebied van arbeid (veel vakmensen) en huisvesting (sterke spreiding). O.a. door hun geringe herkenbaarheid als buitenlanders staan Portugezen minder bloot aan directe vormen van discriminatie, maar als buitenlanders voelen zij zich toch in een aantal opzichten achtergesteld bij Nederlandse burgers. Coenen, J. 1978 Leren van fouten. Een analyse van de meest voorkomende taalfouten die gemaakt worden door Marokkaanse, Turkse, Spaanse en Portugese kinderen. Amsterdam: Stichting ABC. Eén hoofdstuk (geschreven door R. Bok-Bennema) is gewijd aan de interferentie tussen Spaans/Portugees en Nederlands. Niet alle fouten die buitenlandse kinderen maken bij het verwerven van het Nederlands kunnen worden worden verklaard door interferentie van de moedertaal. Voorspellende methodes op basis van een vergelijking tussen twee talen voldoen daarom niet volledig. Het is effectiever uit te gaan van het taalgebruik van het anderstalige kind.en de daarin optredende fouten trachten te verklaren. Deze benadering staat bekend als de foutenanalyse. Rentes Florencia, A. 1984 De kleine schoolstrijd: Hypothese vormende studie "ver de totstandkoming en ontwikkeling van het OETC (Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur) aan buitenlandse kinderen in Nederland: case: de 'Portugese School' in Den Haag (1971-1979) en in Amsterdam (periode na 1980). Rotterdam: Erasmus Universiteit, Vakgroep Onderwijssociologie, Doctoraalscriptie. Deze studie gaat over de Portugese scholen in Den Haag en Amsterdam. Onderzocht worden de twee hoofdvormen van onderwijs in eigen taal en cultuur, namelijk de (in het reguliere lesprogramma) geïntegreerde vorm, en de parallelle wijze van ETC onderwijs (naast het reguliere lesprogramma). Gekeken wordt welke ideologieën zich rond deze onderwijstypen hebben gevormd, en hoe deze ideologieën zich tot elkaar verhouden. Wat zijn de onbedoelde effecten van de parallelle/geïntegreerde OETC-vorm op de maatschappelijke kansen van de Portugese kinderen? 112 113 BIJLAGE II LOPEND ONDERZOEK Tanaami, T. hl k . the Ne 1966 A study about the Integration of portu~ese o~ ers ~n therlands. The Hague: Institute of Soc~al Stud1es. Rapportage van onderzoek onder 60 Portugese werknemers i~ Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. De respondenten werkten bij 14 verschl.llende ondernemingen en werden geïnterviewd gedurende werktijd. Na een schets van de firma'~ waar zij werkten, worden de "karakteristieken" van de po~t,:,gese werknemers opgesomd. Deze betreffen gegevens over o.a. herkomstm1~:eu (stads- of plattelands-), arbeidsverleden, migrati~~edene~, ve:bll.Jfsduur. Het integratieproces wordt geanalyseerd op vl.Jf geb~eden .. aanpas. het werk gebruik van vrije tijd, vriendschappen, reactl.es op ~~~~s~appelijke: culturele en fysieke omstandighe~en, fam~lieband~n. De dat de Portugese arbeiders een hoog 1ntegrat1epotent1eel . ~s, . conc 1 USl.e hebben. 1) Arbeidsmarktpositie en werksituatie van buitenlandse vrouwen in de regio IJ'mond. Aanvang: dec. 1985, beëindiging: ? Instantie: Gemeente Beverwijk. Financiering: Gemeente Beverwijk. Contactpo-rsoon: Mw. Drs. E.J. van Wijk, tel. 02510-87346. Rapportage: 1) Samenvattend overzicht verslagen groepsgesprekken buitenlandse vrouwen, maart/april 1986; 2) Verslag van gesprek met vier Spaanse meisjes; 3) Verslag gesprek Gewestelijk Arbeidsbureau i.v.m. arbeidsmarktpositie en werksituatie van buitenlandse vrouwen 5-11-'86. Verkennend onderzoek naar problemen die Spaanse en Turkse vrouwen en meisjes ondervinden bij het zoeken naar werk, en op hun werkplek in de regio IJmond. De Spaanse groep is in deze regio de grootste minderheid. Het onderzoek bestaat uit twee delen: gesprekken met zowel eerste als tweede generatie vrouwen, en gesprekken met werkgevers, functionarissen van het arbeidsbureau e.d. De eerste fase van het onderzoek (gesprekken met vrouwen) is inmiddels afgesloten. Vrouwen werden benaderd via de plaatselijke vrouwen- en jongerenorganisatie. Er werd met 20 Spaanse en 20 Turkse vrouwen gepraat, vooral in groepsverband. De tweede fase zal in september/oktober beginnen. Het onderzoek is exploratief, en kan geen nauwkeurig beeld geven van de arbeidsmarktpositie van de Spaans en Turkse vrouwen. Een voorlopige uitkomst is dat de vrouwen maar matig gebruik lijken te maken van het Arbeidsbureau, werk wordt vooral langs informele kanalen gezocht. Cijfers vru~ ingeschrevenen bij het arbeidsbureau zullen dus waarschijnlijk weinig zeggen over de werkloosheid onder deze groepen vrouwen. Ook van de Spaanse vrouwen lijkt de arbeidsmarktpositie echter niet erg florisant te zijn. 2) Verkennend onderzoek naar effecten en gevolgen van Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur. Aanvang: september 1986; beëindiging: juli 1988. Instantie: Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen (lTS). Financiering: SVO Contactpersonen: G. Driessen en P.L.M. Jungbluth, tel. 080-780111. Rapportage: eerste publicatie in sept./okt. 1987. De belangrijkste vragen in dit onderzoek zijn: In welke mate beheersen leerlingen van Turkse, Marokkaanse en Spaanse herkomst de voor het OETC gestelde doelen en de reguliere Nederlandse leerdoelen, en hoe verhoudt zich dat tot de intensiteit en de aard van het genoten OETC? Welke gevolgen heeft deelname aan OETC voor de positie van de leerling op school en voor de schoolorganisatie? Het onderzoek, dat in feite gaat over het 114 115 functioneren van OETC, en de gevolgen van OETC voor de reguliere doelen, heeft twee fasen. De eerste fase betreft de invloed van de (OETC-)leerkrachten op het functioneren van het ETc-onderwijs. Deze fase is inmiddels afgesloten. De tweede fase, die men sept. 1987 wil laten plaatsvinden, is een effectverkenning, en behelst het afnemen van toetsen bij OETC-Ieerlingen, om vast te stellen in hoe verre de gestelde OETC-leerdoelen worden gehaald. De spanjaarden dienen als vergelijkingsgroep t.o.v. de Turken en de Marokkanen, waar de grootste problemen betreffende het onderwijs en de afstelling op elkaar van OETC- en regulier onderwijs lijken te liggen. 3) Taalverschuiving en taalverlies bij TUrkse en Italiaanse volwassenen in Neder land en Vlaanderen. Aanvang: januari 1986; beëindiging: december 1988. Instantie: Katholieke universiteit Brabant, Subfaculteit Letteren, werkverband Taalproblematiek en Minderheden. Financiering: ZWO. contactpersonen: Dr. K. Jaspaert, Dr. S. Kroon. Rapportage: enkele theoretische artikelen, te weten: 4) Het verl~es en behoud van de Italiaanse taal biJ· granten J.n Nederland. Italiaanse arbeidsmi- ;anvang : :epte~er 1985; beëindiging: september 1989. nstant1e.. Ital~aans Seminarium, Univers't Financ. 1 e~'t van Amsterdam C t 1er1ng: vakgroep, met medewerking van studenten . on actpersoon: V. Lo Cascio. . Rapportage: Nog geen rapportage. ~;t onderzoek beperkt zich tot de eerst ' , een dialectgroepering. de Sicilia e Hetgenerat1e Itallanen, en wel tot n vraag wat er van de Italiaanse ta:l . e ond~rzoek s~~tst zich toe op de Siciliaanse dialect verloren t ' en meer ln het b~Jzonder van het wat zijn concreet d~ verschi 'n~a,a naarmate men ~anger in Nederland is. staat uit drie fasen De eer] elen van ~aalverlles? Het onderzoek beseptember 1987 afgesioten D:t~, t~eo:et1S?h-VoOrbereidende fase wordt onder 20 Italianen Er v'n·dt d wee e ~ase 1S een verkennend onderzoek . ~ an een 1nventa' t· plaats. De in die fase te vorme h th rlsa 1e van verschijnselen derde fase, met een grotere ond:rz~~~s ese z~~ wor~~n getoetst in de fase zullen studenten van het It a l'laanspopul~ë2e: B1Jbetrokken de tweedeworden. en derde Sem1nar2um 5) Jaspaert, K. en S. Kroon 1985 Taalverschuiving en taalverlies bij etnische minderheidsgroepen in Nederland en Vlaanderen: een onderzoeksopzet. Tilburg: TILL. 1986 Onderzoek naar taalverschuiving en taalverlies bij etnische minderheidsgroepen. Theoretisch kader en operationaliseringsproblemen. In: J. Creten e.a. (eds.) Werk-in-uitvoering. Momentopname van de sociolinguistiek in België en Nederland. Leuven/Amersfoort: AccO. De onderzoeksvraag is: welke factoren beïnvloeden de linguïstische mechanismen "taalverschuiving" en "taalverlies" en in welke mate werken deze mechanismen bij Turken en Italianen in Nederland en Vlaanderen. Er nemen 300 Italianen deel aan het onderzoek, 150 in Nederland en 150 in Vlaanderen. Met behulp van een steekproef worden woningen geselecteerd, waarvan alle bewoners ouder dan 12 jaar worden geënqueteerd. Men wil intergenerationeel vergelijken en met nog andere methoden zorgt men ervoor dat in de steekproef spreiding onstaat op variabelen als leeftijd, sexe, verblijfsduur, etc. (Jaspaert en Kroon 1986: 202). De in Nederland onderzochte Italianen wonen in en rond Enschede. De voorbereidende fase van het onderzoek is inmiddels afgesloten, en heeft geleidt tot enige theoretische publicaties (Zie Jaspaert en Kroon: 1985, 1986). 116 Verw~i~g en verlies van de Spaanse t arbe1dsm1granten in Nederland. aal bij kinderen van Spaanse Aanvang: januari,1983; beëindiging: juni 1988. Instant1e: Afde12ng Onderwijs basis van dit onderzoek rom van de Sp aanse Ambasade. Onderzoeker zal op Incidentele samenwerkingPmetO~:~en aan de Universiteit van Madrid (UNED). van de Rijksuniversiteit van utr;~~~P Spaanse en p~rtug~se Letterkunde na. ' en met de Un2verslteit van BarceloFinanciering: eigen financiering. Contactpersoon: F. Sierra Martinez k kunde van de Universiteit van Amst' ~a groep Spaanse en Portugese LetterRa rt ' er am. age: ln de vorm van een proefschrift ('ln h et Spaans), verwacht in , ppo 1988. Juni Onderzoek naar verwerving en verlies van d ' , ren. Onderzoekspopulatie bestaat uit 300 k~ ~oedertaal b1J Spaanse kindeverspreid over heel Nederland D k' d 1n eren van Spaanse migranten, schriftelijke toetsen afgenOm~ e~~tz~~f~ren werden, zowel mondelinge als groep in Spanje. Deze bestaat uit 140 k' ~ werd ge~~an met een controle Bij het kiezen van deze controle 1n eren op een school in Spanje. waarvan de-ouders een min of meergroe~,Werd getracht kinderen te vinden hebben als de Spaanse arbe'd ' gellJ~e maatschappelijke achtergrond k 1 sm1granten ln Nederland B' d zoe sgroep worden verschillende variabelen ' . lnnen e onderrele en maatschaDoelikke acht d 2n acht genomen, zoals cultu•• ergron van de ouders r ' I f ' eglona e a komst van d e oud ers, verblijfsduur. 117 · .... - 6) Huwe1 1J=- en familierecht in Joegoslavië. 1988 . .......,,,' ".)anuarl., . 1987' Beëindiging: december Aanvang' d : • ed 1 nds Centrum Buitenlan ers. Instant1e. N er a t't'e 'nanciering: WODe, Ministerie van Jus l. 1 . Fl. Walsum Contactpersoon: Mw S .. van llen door het NCB eind 1988 worden u~tge Rapportage: Twee pub11cat1es zu 1 rs die begeleiding geven aan l.n " t b hoeve van hulpver ene "n ten geven, een en de Joegoslaven met familierechtelijke vragen, en ee Nederland wonen e behoeve van de Joegoslaven zelf. h 1 erleners in Nederland worden Analyse van problemen waarmee rechts ul.~vk en familierecht bij Joegoslab'ed van huwe 1) s, . geconfronteerd op h e t ~e l. . 1 rivaatrechtelijke impl1.catl.es vische cliënten en de lnternatl.on~a Nederlandse advokaten en Joegoslahiervan. Gesprekken werden gevoer me h t Joegoslavische familierecht vische hulpverleners. Het onderz~ek naar en is hoofdzakelijk gebaseerd op DUl.tse bronne . Mr: i 7) __ '- Italianen in Nederland. Leefsituatieonderz~ 1987' Beëindiging: december 1988. Aanvang: oktober ' e d Universiteit van Amsterdam. Instantie' vakgroep Eurom M'nisterie van Binnenlandse Zaken. . Financiering: 1. D.J. Beukenhorst, vakgroep Euromed, tel. 020Contactpersoon: Drs. 5252622.. dt 'n de~ember 1988 afgerond. Rapportage: Rapportage wor 1. ~ lianen. De leefsituatie van de Italianen in Landelijk survey on~er :00 Itakaart worden gebracht en worden geanalyNederland zal kwant1.tat1.ef l n , Is demografie arbeidsmarkt, seerd Op alle belangrijke terrelnen, zoa. Ie contacte~ zal door middel . ' t 'ng gezondheid en SOCla , t dat onderwijs, hUlsves l. , ld H t onderzoek is zO opgeze , van enquêtes materiaal worden verzame " Ie an de leefsituatieonderzoeken vergelijking mogelijk is met het mater laa 'l:anen en de autochtone bevolAn t kkanen onder Turken, M a r o , Surinamers, t 1 el dan uitgevoerde lee f Sl't ua, 'een later stadium, met even ue k:n9 edn, ln k n onder de andere Zuideuropese groepen. tl.eon erzoe e 8) Etnische identiteit, integratie en gezondheidsproblemen bij Spaanse immigranten in Nederland. Aanvang: (laatste fase eerste onderzoek) januari 1986; (vervolgonderzoek) januari 1988; beëindiging: (laatste fase eerste onderzoek) december 1987; (vervolgonderzoek) jan 1990. Instantie: Instituut voor Preventieve en Sociale Psychiatrie. Financiering: Het eerste onderzoek werd gefinancierd door de European Science Foundation, voor het tweede (geplande) onderzoek is de financiering nog niet rond. Gepoogd is het onderzoek door ZWO te laten financieren. De aanvraag werd goedgekeurd (had "A") maar werd te laag geprioriteerd. Het onderzoek is nu aangeboden aan de Medische Faculteit van de Erasmus Universiteit. Contactpersoon: Dr. A. Verdonk, tel. 010-4087971/7975. Rapportage: Zie voor verschillende tussenrapporten Seoane 1981 en 1983, de la Rive Box 1981 (Projectvoorstel) in de bibliografie. Betreffende het geplande vervolgonderzoek bestaat een projectvoorstel in de vorm van een ZWO-aanvraag. Het betreft in de eerste plaats de afronding van een onderzoeksproject, dat al in 1981 is begonnen. Het werd uitgevoerd in samenwerking met twee Spaanse onderzoeksinstituten. De laatste fase van het onderzoek bestaat uit gegevensverwqerking en het schrijven van het eindverslag. Bij dit onderzoek stonden de volgende vragen centraal: 1. Hoe kan de culturele identiteit van Spaanse migrantenjongerenin Zwitserland en Nederland beschreven worden met behulp van discoursanalyse van 11 discussiegroepen, 48 persoonlijke interviews en 6 life hisories van Spaanse gezinnen? 2. Hoe kan de Nederlandse context beschreven worden vanuit analyse van eeb discussiegroep met ouders, jongeren, en persoonlijke interviews met jongeren? 3. Wat is de rol van Spaanse verenigingen in de constructie van identiteit? Het tweede, geplande onderzoek exploreert bij een gemeenschap van Spaanse immigranten in Nederland of en welke verbanden gevonden kunnen worden tussen hun constructie van etnische identiteit, en integratie in de eigen groepering en in de samenleving enerzijds, en gezondheidsklachten en ziektegedrag anderzijds. Het doel van het onderzoek is samenhang te zoeken tussen drie relatief zelfstandige onderzoeksthema's: identiteit, integratie en gezondheid bij etnische minderheden. Een vooronderzoek onder 30 Spaanse scholieren heeft inmiddels plaatsgevonden. Het gaat hier om het testen van Peter Weinreich's identiteitsinstrument "identity structure analysis". Voor het hoofdonderzoek probeert men op het ogenblik financiering te krijgen. 119 118 - 11) Oriëntatie en identiteit van Spaanse jongens. Aanvang: najaar 1986; Beëindiging: najaar 1988. Instantie: Centrum voor Onderzoek naar Maatschappelijke Tegenstellingen (COMT), en vakgroep Sociale en Arbeids- en Organisatiepsychologie van de Universiteit van Leiden. Financiering: gedeeltelijk eigen financiering, gedeeltelijk door bovengenoemde instanties. Contactpersoon: Fernando Miguel Fernandez, pelikaanhof 135b, 2312 EH Leiden. Rapportage: eind 1988 zal onderzoeksverslag worden afgerond, en gepubliceerd worden door COMT. Het onderzoeksverslag dient als afstudeerscriptie van de onderzoeker aan de vakgroep Sociale en Arbeids- en Organisatiepsychologie van de Universiteit van Leiden. Het betreft een onderzoek onder Spaanse jongens in Beverwijk en Heemskerk. De probleemstelling luidt als volgt: Hoe oriënteren Spaanse jongeren zich binnen een vijftal levens gebieden (1. school/werk; 2. familie; 3. onder vrienden en tijdens ongeorganiseerde vrijetijdsbesteding; 4. tijdens georgniseerde vrijetijdsbesteding en als lid van verenigingen e.d.; 5. vrijage en partnerkeuze)? Oriënteren ze zich al op de Nederlandse cultuur en samenleving, bl op de Spaanse migrantencultuur in Nederland en/of cl op de Spaanse cultuur en samenleving? Welke samenhang is te vinden tussen de oriëntatie van deze jongeren en hun etnische identiteit? Ook variabelen als leeftijd, leeftijd van aankomst in Nederland, verblijfsduur in Nederland, regionale afkomst en burgerlijke staat worden bIj het onderzoek betrokken. Het onderzoek bestaat uit uitgebreide, halfgestructureerde gesprekken met 20 jongens in de leeftijdscategorie 18-25 jaar, waarvan beide ouders Spaans zijn. Deze gesprekken worden op de band opgenomen. BIJLAGE III Zuideuropeanen naar land van nationaliteit per gemeente naar provincie voor zover deze aantallen per nationaliteit 25 of meer bedragen, 1 januari 1986 Grieken Italianen Joegoslaven Portugezen Spanjaarden Groningen --------Groningen Hoogezand-Sappemeer Stadskanaal Veendam Winschoten 34 221 45 34 62 25 38 51 31 Friesland --------Heerenveen Leeuwarden Sneek 42 54 36 Drente --------Assen Emmen Hoogeveen 47 82 28 239 60 Overijssel ---------Almelo Deventer Enschede Haaksbergen Hengelo Kampen Oldenzaal Olst Rijssen Zwolle 120 123 273 761 27 104 25 33 27 72 121 33 27 30 142 178 133 406 64 65 35 37 Grieken Italianen Joegoslaven portugezen Spanjaarden Flevoland --------Almere Lelystad 43 66 76 Gelderland ---------Aalten Apeldoorn Arnhem Bergh Brummen Doetinchem Ede Gendringen Groenlo Lichtenvoorde Nijmegen Renkum Rheden Tiel Voorst r~- 30 164 367 115 31 107 102 231 28 113 72 27 249 28 83 223 100 79 42 36 427 299 55 77 39 57 30 33 28 25 84 w~geni~_, W'",~en - -_ zevenáarZutphen 43 Utrecht AmEWsf90rt Maarssen Nieuwegein Soest Utrecht Veenendaal Zeist 1009 65 39 52 48 495 48 38 66 54 29 36 369 92 49 727 245 45 Noord-Holland ------------- Alkmaar Amstelveen Amsterdam Bergen Beverwijk Bussum Diemen Haarlem Haarlemmermeer Heemskerk Heerhugowaard Den Helder Hilversum 234 412 77 2399 41 130 52 43 305 90 261 82 51 71 122 166 30 1807 218 2663 578 44 2380 452 26 Grieken,Italianen Joegoslaven Portugezen Spanjaarden Hoorn Huizen Langedijk Monnickendam Purmerend Uithoorn Velsen Warmenhuizen Weesp Wormer Zaanstad Zandvoort 511 37 40 30 133 40 97 40 48 44 312 36 58 36 45 49 130 82 66 610 96 283 48 101 296 35 94 489 Zuid-Holland ------------ Alblasserdam 163 Alphen aan den Rijn Bodegraven Capelle aan de IJssel Delft 49 Dordrecht 40 Gorinchem 384 Gouda s-Gravenhage 73 Katwijk Leiden Leiderdorp Leidschendam Lisse Maassluis Nieuw-Lekkerland Noordwijk Oegstgeest Papendrecht Ridderkerk Rijswijk Rotterdam 299 Rozenburg Schiedam 33 Spijkenisse Vlaardingen Wassenaar Zoetermeer Zwijndrecht 65 27 46 231 285 100 39 1080 191 28 29 34 34 33 54 41 56 63 894 60 75 76 37 64 Terneuzen VliSSingen 51 30 107 123 42 40 63 71 58 28 53 43 305 53 30 67 109 351 74 851 446 30 79 34 30 90 33 3490 98 59 88 324 29 1830 57 35 41 Zeeland 54 37 28 41 54 144 2908 79 213 126 121 34 54 68 Grieken Italianen Joegoslaven portugezen spanjaarden BIJLAGE IV ONDERWIJS IN EIGEN TAAL EN CULTUUR Noord-Brabant Beek en Donk Berkel-Enschot Boxmeer Boxtel Breda Budel Cuijk en sint Agatha Eindhoven Etten-Leur Geldrop Gilze en Rijen Helmond s-Hertogenbosch Heusden Oisterwijk Oosterhout Oss Roosendaal en Nispen Schijndel Tilburg Uden ---veghel waalwijk - 49 OETC GRIEKEN 25 72 61 198 57 121 950 62 34 275 127 203 41 182 49 42 91 138 31 53 150 111 72 66 78 1199 69 42 25 26 118 136 38 221 281 200 47 38 Limburg 40 Beesel Bom Brunssum Echt Geleen Heerlen Kerkrade Landgraaf Maastricht posterholt Roermond sittard Stein Tegelen Vaals valkenburg a.d. Geul Venlo Venray totaal: aantal gemeenten: 48 25 67 37 98 88 38 27 63 47 477 221 142 41 268 223 67 51 304 34 46 25 29 70 38 37 39 58 27 2782 15731 10509 6601 18130 Het Griekse taal- en cultuuronderwijs op basisniveau wordt in de meeste gevallen buiten reguliere schooltijd gegeven. Alleen op de Bonifaciusschool in utrecht en de Jan van Arkelschool in Gorcum bevinden zich voldoende Griekse leerlingen om OETC geïntegreerd in het reguliere onderwijs te rechtvaardigen. Ook op deze scholen, zoals op de meeste Griekse woensdag- en zaterdagsehooltjes, zijn de onderwijzers door de Griekse overheid gestuurd en betaald. De Griekse overheid bepaalt ook het lesprogramma en verstrekt de leermiddelen. Het programma bestaat uit onderwijs in de Griekse taal, geschiedenis, aardrijkskunde en godsdienstles. De lessen worden klassikaal gegeven. Het lesprogramma wordt niet of nauwelijks aangepast aan de specifieke behoeften van de Griekse kinderen in Nederland. Alleen in Amsterdam en in utrecht (de Odysseas-school) wordt Grieks onderwijs gegeven dat niet door de Griekse overheid is georganiseerd. Deze scholen werken met goed opgeleide Griekse vrijwilligers die de Nederlandse situatie goed kennen. De schooltjes vallen onder de verantwoordelijkheid van de ouders en de gemeente samen. Op drie plaatsen in Nederland (Utrecht, Rotterdam en Gorcum) is ook sprake vàn voortgezet onderwijs in eigen taal en cultuur. Ook dit onderwijs staat weer onder toezicht van de Griekse overheid. De Griekse overheid verzorgt dergelijk onderwijs als in één gemeenschap meer dan 20 leerlingen zich aanmelden. Op basisniveau wordt OETC in de volgende plaatsen aan Griekse kinderen gegeven: Groningen Nijmegen Utrecht (twee ETC basisscholen en één middelbare school) Amsterdam Alblasserdam Dordrecht Gorcum (één ETC-basisschool en één middelbare school) Den Haag Rotterdam (één XTC-basisschool en één middelbare school) Eindhoven Oisterwijk Tilburg Geleen Maastricht 146 125 124 OETC ITALIANEN OETC JOEGOSLAVEN Het Italiaanse OETC wordt op zeer veel plaatsen in Nederland gegeven. Een nauwkeurige inventarisatie hiervan is enigszins problematisch aangezien het niet overal onder de zelfde bevoegdheden valt. De Italiaanse overheid organiseert corsi die zij volledig zelf betaalt (leermiddelen, leerkrachten, leslokalen). De plaatsen waar deze corsi gegeven worden zijn opgedeeld in twee districten, die ieder onder een eigen begeleidingscommissie vallen: de commissie in Amsterdam begeleidt het OETC in Noord-, Oost- en midden Nederland, de commissie in Rotterdam heel Zuid-Nederland. Het district Noord-Nederland omvat een school populatie van 600 kinderen; 6 leerkrachten reizen tussen 18 steden om deze kinderen op de woensdag- of de zaterdagochtend les te geven. Het district zuid-Nederland omvat een schoolPopulatie van (ongeveer) 500 kinderen, die les krijgen van 5 leerkrachten. De leerkrachten zijn in dienst van ·en worden betaald door de Italiaanse overheid. Ze zijn echter niet uitgezonden door de Italiaanse overheid, ze woonden al in Nederland voordat zij als onderwijzer werden aangesteld. wat betreft het district Noord-Nederland wordt door de Italiaanse overheid OETC georganiseerd in de volgende plaatsen: Amsterdam (hier zijn twee schooltjes waar de Italiaanse overheid mee te maken heeft, het ene wordt gedeeltelijk ook betaald door de gemeente), Haarlem, Beverwijk, IJmuiden, Zaandam, Purmerend, Almere, Lelystad, utrecht, Amersfoort, Apeldoorn, Deventer, Arnhem, Nijmegen, Ede, Almelo, Eerbeek. In Enschede draagt de Italiaanse overheid bij in de vervoerskosten betreffende het door de gemeente georganiseerde OETC. In Groningen, Hoogezand en Emmen worden de boeken geleverd door de Italiaanse overheid. In district Zuid-Nederland wordt les gegeven in vele plaatsen waaronder Rotterdam, Delft, Den Haag, CUyk, Maastricht, Dordrecht, Eindhoven. Het door de Italiaanse overheid georganiseerde OETC wordt gegeven in het kader van de Italiaanse wet nr. 153 van 3 maart 1971. In veel andere plaatsen (zowel in Noord- als in Zuid-Nederland) wordt het OETC georganiseerd en betaald door de gemeente. Deze lessen worden wel corsi inseriti genoemd, maar in werkelijkheid zijn zij (haast?) nooit ingevoegd in het reguliere lesprogramma. Dit enerzijds omdat de aantallen Italiaanse leerlingen per school of per gemeente vaak klein zijn, maar anderzijds vooral omdat de ouders niet willen dat het .OETC ten koste gaat van lesuren in het reguliere programma. Kinderen mogen niet achterraken in het Nederlandse onderwijs, en moeten zO veel mogelijk in contact blijven met de andere schoolkinderen. De ouders willen dit aangezien de moeders in het overgrote deel van de gevallen Nederlands zijn. De corsi inseriti worden gegeven in het kader van de EEG bepaling N 486. 126 Wat de Joegoslaven betreft zi'n la elkaar geïntegreerd Daar wa J ger en voortgezet ETC onderwijs in . ar een Daar kinder db' wordt het onderwijs voortgezet zoaÎs' lkm en e as~sschool verlaten, 10. Volledige voortgezette opl~'d' ~n A aar, Breda, Emmen en HengeRotterdam. Het onderwijs wordt ~ ~ngen worden verzorgd in Amsterdam en die al in Nederland woonachtig g~~even.door JoegOSlavische leerkrachten z~Jn. Hleronder volgt ee 1" t sen waar Joegoslavisch TC-onderwijs dt n ~Js met plaatleerlinegaantallen VOor het SChOolja=~r198;;f=;:~' met daarachter de Alkmaar Amsterdam Apeldoorn .,'1'-•• Bodegraven Breda CUijk Den Bosch Den Haag Emmen Ede Hengelo Helmond Heerenveen Katwijk Nijmegen Roewrmond Rotterdam Twello Utrecht Veghel Veenendaal Vlissingen Winterswijk 40 258 14 28 50 38 24 18 42 8 26 10 27 25 65 9 561 37 58 14 14 26 14 127 OETC PORTUGEZEN OETC SPANJAARDEN OETC voor Portugezen wordt gegeven in 9 verschillende gemeenschappen in Nederland, 7 in West Nederland, en 2 in Noord Brabant. spaanso~C-onde:wijs wordt zowel geïntegreerd als parallel gegeven. Op de onderw~Jsafdel~ng van de Spaanse ambasade zijn gegevens over leerlingenaantal~en oen plaatsen waar les wordt gegeven, en onderscheid wordt gemaakt ~n ~ntegrados-Ies en ~omplementarios-les. Niet duidelijk is echter of de Nederlandse scholen d~e worden genoemd dienen als "lespunt" f 1 0 "I 0" . Het ETC-onderwijs van de Spaanse overheid 0 is a ins o eer1 ~ngen1 everanc~er ~eder geval ~nderverdeeld in vier "onderwijsdistricten": Beverwijk, R~tterdam, E~ndhoven en Utrecht/Ede. Niet duidelijk is onder welk toez~cht de Spaanse scholen in het Oosten van het land staan. Amsterdam: lager en voortgezet onderwijs. Gesubsidieerd door de gemeente. Amstelveen: lager onderwijs. Georganiseerd en gefinancierd door de Portugese overheid. Bijlmermeer: lager onderwijs. Gefinancierd door een katholieke stichting. Osdorp: lager onderwijs. Gefinancierd door de gemeente. Het onderwijs is hier half-geïntegreerd: de kinderen gaan dagelijks anderhalf uur eerder weg van het reguliere onderwijs voor het volgen van OETC. Den Haag: lager en voortgezet onderwijs. Het lager onderwijs wordt gefinancierd door de gemeente, het voortgezet onderwijs door de Portugese overheid. Helmond: lager en voortgezet onderwijs. Lager onderwijs gefinancierd door de gemeente, voortgezet onderwijs door de Portugese overheid. Op drie scholen wordt OETe gegeven, geïntegreerd in het reguliere lesprogramma. Rotterdam: lager en voortgezet onderwijs. 97 % van de leerlingenpopulatie is Kaapverdiaans. Het lager onderwijs wordt geïntegreerd gegeven in het reguliere lesprogramma van 14 basisscholen. Dit onderwijs wordt gefinancierd door de Rotterdamse gemeente. 95% van de leerlingen Portugees krijgt zo les. 5% krijgt les op een aparte school, niet geïntegreerd in het Nederlandse lesprogramma. Ook op deze school is het merendeel van de leeriingen Kaapverdiaans. Het voortgezet onderwijs wordt waarschijnlijk gefinancierd door de Portugese overheid. Zaandam: Lager en voortgezet onderwijs. Het lager onderwijs wordt gefinancierd door een katholieke, protestantse en openbare school. Is het OETC op deze scholen in het reguliere onderwijs geïntegreerd? Het voortgezet onderwijs wordt gefinancierd door de Portugese overheid. Den Bosch: Alleen lager onderwijs. Dit wordt geïntegreerd gegeven in het reguliere lesprogramma. 128 integrados aant. leer1. Beverwijk Rotterdam Eindhoven Utrecht/Ede TOTAAL complementarios aant. leerl. 387 340 224 182 261 220 207 206 1133 894 Voortgezet ETC-onderwijs wordt in 1986/7 in acht plaatsen gegeven aan een totaal van 289 leerlingen: Amsterdam Beverwijk Ede Eindhoven Enschede Den Haag Maastricht Rotterdam 54 46 14 21 20 22 9 108 129 :11 Dijk, R. van 1984 Hulpverlening aan arbeidsongeschikten uit etnische groepen bij Psychische problemen. Een verkennend onderzoek in Amsterdam. Amsterdam: Afdeling Bestuursinformatie van de Gemeente Amsterdam. AANGEHAALDE LlTERATUUR* Adviescommissie Onderzoek Minderheden 1986 Programmeringsadvies minderhedenonderzoek 1987. Leiden: ACOM. Eindtoets Basisonderwijs 1987 Eindtoetsbulletin september 1987. Cito, Instituut voor Toetsontwikkeling. Amsterdammers in zeven bevolkingskategorieën 1986 Amsterdammers in zeven bevolkingskategorieën. Amsterdam: Afdeling Bestuursinformatie Gemeente Amsterdam. Eppink, A. 1978 Geen stereotyp beeld van en bij hulpverlening aan mediterranen. TMV 32, nr.3, p. 92-98. Amsterdamse woningmarkt 1987 Buitenlanders, Surinamers en Antillianen op de Amsterdamse woningmarkt. Amsterdam: Gemeentelijke Dienst Heruisvesting. Everts, H., A. Golhof, P. Stassen & J. Teunissen 1985 Trendstudie over het onderzoek naar etnische groepen in het onderwijs. Utrecht: vakgroep Onderwijskunde RU. Bakker, E.S.J., & L.J. Tap 1987 Etnische ondernemers in Rotterdam en Utrecht. Den Haag: Hoofdbedrijfschap Ambachten/ORU. Esch, w. van 1983 Toetsprestaties en doorstroomadviezen van allochtone leerlingen in de zesde klas van 1gere scholen. Nijmegen: ITS. Berg-Eldering, L. van den 1978 Hulpverlening volgens 'mediterraan model'? TMV 32, nr.2, p. 5962. Gründemann, R. 1985 Migranten, gezondheid en contacten met de Nederlandse gezondheidszorg. Leiden: Instituut voor praeventieve gezondheidszorg. Bouman, P. 1986 Voorzieningen Stadsvernieuwing. Surinamers, Antillianen, Turken, Marokkanen, Zuideuropeanen. Amsterdam: Gemeentelijke Dienst Ruimtelijk7 ordening. Herhuisvesting 1987 Buitenlanders, Surinamers en Antillianen op de Amsyterdamse woningmarkt. Amsterdam: Gemeentelijke Dienst Herhuisvesting. Centraal Bureau voor de statistiek Leerlingen en studenten met een buitenlandse nationaliteit in het Nederlandse onderwijs, 1985/6. Statistiek van onderwijs en wetenschappen. 1987 1952-1959 1960-1981 1982- .. Maandstatistiek van de bevolking Maandstatistiek van bevolking en volksgezondheid Maandstatistiek van de bevolking 1957-1983 1984- .. Sociale maandstatistiek Sociaal-economische maandstatistiek 1948-1981 Statistiek van de buitenlandse migratie. Demografische gegevens 1986 Demografische gegevens. Rotterdam: Gemeentelijk Bureau voor Onderzoek en Statistiek. * Hoolt, J. 1987ab Het onderwijsniveau van migrantenkinderen. Deel A en B. Amsterdam: Afdeling Bestuursinformatie Gemeente Amsterdam. Jong, M.J. de 1982 Wat hebben ze bereikt? Het onderwijs niveau van vijftienjarige allochtone leerlingen. Rotterdam: Vakgroep Onderwijssociologie Erasmus Universiteit. Mak, G. & F. Schrameijer 1983 Migranten en geestelijke gezondheidszorg: een literatuurstudie. Utrecht. Media en minderheden 1986ab Media en minderheden. Deel I en II (tabellenboekJ. Amsterdam: Veldkamp. Minderheden meer toekomst 1983 Minderheden meer toekomst. Amsterdam: SGBO/Veldkamp. Minderhedennota 1983 De Minderhedennota. Den Haag: Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 16102, nrs. 20-21. Voor zover niet vermeld in de geannoteerde bibliografie. 130 131 Muus, P. 1984 Overzichtsstudie arbeidsmarktpositie minderheden. Den Haag: Ministerie van SoZaWe. Woon- en Leefsituatie 1982 Woon- en leefsituatie etnische minderheden in Utrecht. Deelrapport A. Utrecht: Afdeling Onderzoek Gemeente Utrecht. Pop, M.M. 1987 Werkloosheid onder mediterranen in Nederland, 1986. Utrecht: NeB. Zilverentant, F.Th. 1987 Twee jaar Wet op het Nederlanderschap. Migrantenrecht 87, nr.7, p.175-177. Praag, C. van 1984 Evenredigheid en toegankelijkheid. Rijswijk: SCP. 1986 Minderheden voor en na de Nota. Mi gran tenstudi es, nr.4, p.2-53. Raad voor het Jeugdbeleid 1987 Advies over de Arbeidsmarktpositie van etnische jongeren. Rijswijk: Ministerie van WVC/Raad voor het Jeugdbeleid. Roelandt, Th. & J. Veenman 1986 Minderheden: sociale positie en voorzieningengebruik. Rotterdam: ISEO. 1988 Minderheden in Nederland: Positie in het onderwijs. Rotterdam: ISEO. Schoorl, J.J. 1982 Allochtone deelpopulaties in Nederland. een inventariserende studie van~bronnen van statistische gegevens en demografisch onderzoek. Voorburg: NPDO. Serail, S. 1983 Huisvesting en verhuisgedrag etnische minderheden: Deelanalyse woningbehoefteonderzoek 1981. Den Haag: Ministerie van VROM. Shadid, W., N. Kornalijnslijper & E. Maan 1984 Huisvesting Etnische Minderheden: een trend- en overzichtstudie. Leiden. Statistisch vademecum 1987 Minderheden in Nederland. Statistisch vademecum 1987. Voorburg/Rotterdam: CBS/ISEO. Vreemdelingen in Utrecht 1986 vreemdelingen in Utrecht. Utrecht: Afdeling Onderzoek Gemeente Utrecht. Wentholt, H. 1982 Massamedia en buitenlandse werknemers in Nederland. Hilversum: NOS. 132 133 Bitll iotheek Welzijn,
© Copyright 2024 ExpyDoc