View - ResearchGate

Ministerie van
Welzijn,
Volksgezondheid en
Cultuur
ZUIDEUROPEANEN
in Nederlal1d
Verlumning van
hun positie
en inventarisatie
van onderzoek
Flip Lindo
Antropologisch-Sociologisch Centrum
Universiteit van Amsterdam
m.m.v. Toon Pennings
Welzijn,
Volksgezondheid en
Cultuur
.
In
ederland
(Portugezen, Spanjaarden, Italianen,
Grieken en Joegoslaven)
Een verkenning van
hun positie en een
inventarisatie van
onderzoek
Uitgevoerd door de
vakgroep Europa
en het mediterrane
gebied (Euromed)
AntropologischSociologisch Centrum
Universiteit van Amsterdam
Flip Lindo
met medewerking van
Toon Pennings
Rijswijk,
november 1988
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD
2
3
4
pag. 5
INLEIDING
1.1 Zuideuropeanen als etnische groep?
1.2 Aard van het gepresenteerde materiaal
1.3 Indeling van het rapport
6
8
11
DE KOMST NAAR NEDERLAND
2.1 Zuideuropeanen in Nederland tot de oorlog
2.2 Aankomst in Nederland na de oorlog
2.3 Demografische ontwikkelingen
12
14
20
SOCIALE POSITIE
3.1 Recente bevolkingsgegevens
3.2 Arbeidsmarkt
3.2.1 Loonafhankelijke beroepsbevolking
3.2.2 Ondernemers
3.3 Onderwijs
3.3.1 Deelname in het reguliere onderwijs
3.3.2 Onderwijs in eigen taal en cultuur
3.4 Woonsituatie
3.5 Gezondheid
3.6 Organisaties
3.7 Rechtspositie en remigratie
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
4.1 Conclusies
4.2 Aanbevelingen
43
48
48
56
61
61
68
70
71
72
74
79
82
BIJLAGEN
Geannoteerde bibliografie
I
11
Lopend onderzoek
111 Geografische spreiding
IV
ETC-onderwijs
85
115
121
125
AANGEHAALDE LITERATUUR
130
3
VOORWOORD
Dit rapport is een inventarisatie van onderzoek en gegevens betreffende
de Zuideuropeanen in Nederland: de Portugezen, Spanjaarden, Italianen,
Joegoslaven en Grieken. Het'onderzoek en de rapportage werden bekostigd
door het Ministerie van Welzijn, volksgezondheid en Cultuur en in opdracht van dit ministerie uitgevoerd aan de Universiteit van Amsterdam
(vakgroep Euromed), van 1 augustus tot 1 november 1987. De twee laatste
concepten van het rapport werden gelezen en van commentaar voorzien door
de leden van de door het Ministerie van WVC ingestelde begeleidingscommissie: drs. M. Bos, drs. A. Luiks, drs. P.L. Meijer, dr. H. Vermeulen
(supervisor), en mevrouw drs. M.H. de Vries. Naar de volgende mensen en
instanties gaat mijn dank uit voor de hulp die ik heb ontvangen bij het
verzamelen van het statistische materiaal en het opsporen van onderzoeksrapporten: de afdeling Bevolkingstatistieken van het CBS, drs. T. Ankersmit van het CBS, en mevrouw drs. I. Koulen (ten tijde van de inventarisatie werkzaam bij het SWlDOC). Drs. D.J. Beukenhorst en mevrouw drs. J.
Grotenbreg lazen een laatste concept door op taal- en stijlfouten.
Dit concept heeft acht maanden in beperkte kring gecirculeerd. Ter
gelegenheid van deze WVC-uitgave is nogmaals een gedeelte van het statistisch materiaal bijgewerkt en werd alsnog een enkel voor deze inventarisatie relevant rapport dat in de tussentijd uitkwam in de tekst besproken. Het gaat hier met name om het rapport Minderheden in Nederland:
positie in het onderwijs (lSEO - Erasmus Universiteit Rotterdam, 1988) en
het rapport Etnische ondernemers in Nederland (lTS - Nijmegen, 1988).
Enige inmiddels afgesloten projecten werden van de lijst van lopend
onderzoek afgevoerd.
De uitbeelding in grafieken en tabellen van het verzamelde cijfermatige
materiaal werd verzorgd door drs. T. Pennings. Hiervoor ben ik hem zeer
erkentelijk.
Amsterdam, oktober 1988
Flip Lindo
5
feld de oorzaak van dat de Zuideuropeanen verder vrijwel volledig ontbre-
INLEIDING
1.1
ken in zijn toonaangevende overzicht 1 .
Zuideuropeanen als "etnische" groep?
Het waarom van deze inventarisatie
In sommige rapporten worden de Zuideuropeanen als één categorie wel in
de tekst genoemd; vaak is dit om te vermelden dat zij "hetzelfde profiel
vertonen" als de autochtone bevolking, of dat zij "een tussenpositie
In ons land wonen bijna 60.000 Zuideuropeanen. Als we diegenen onder hen
innemen" tussen Turken en Marokkanen enerzijds en Surinamers en Antillia-
die inmiddels een Nederlands paspoort hebben daaraan toevoegen, dan komen
nen anderzijds (zie bijvoorbeeld van Praag 1984:36, 104; Hoolt 1987:18).
we op een aantal van ruim 80.000. Deze Zuideuropese migranten en hun
Hier en daar wordt zelfs gesuggereerd dat het bij de zuideuropeanen om
kinderen vormen een groep waaraan, in vergelijking met Turken, Marokka-
één etnische groep zou gaan (van Praag 1984:39, Bouman 1986:11; Raad voor
nen, Surinamers, Antillianen en Molukkers, tot op heden relatief weinig
het Jeugdbeleid 1987:8). Dit doet aan het begrip etniciteit en aan de
aandacht is geschonken. Toch zijn de portugezen, Spanjaarden, Italianen,
Joegoslaven en Grieken in Nederland groepen waarop het minderhedenbeleid
zeer grote cultuurverschillen tussen de verschillende nationaliteiten en
de perceptie van deze verschillen geen recht 2 . Afgezien van deze culture-
van de overheid zich richt. Deze groepen bestaan voor het overgrote deel
le variatie verschillen ook de demografische samenstelling en de sociaal-
uit buitenlandse werknemers en hun gezinnen, afkomstig uit de zogenaamde
economische positie van de vijf Zuideuropese groepen onderling soms
wervingslanden (Minderhedennota 1983:11). Met deze landen sloot Nederland
aanzienlijk (zie bijvoorbeeld de paragrafen over de demografische gege-
in de jaren zestig en zeventig wervingsovereenkomsten.
vens en de arbeidsmarkt). Het is dus in termen van sociale en economische
achterstand evenmin verstandig de Zuideuropeanen steeds als één categorie
In door de overheid en door gemeenten gefinancierd onderzoek worden de
te presenteren. Niettegenstaande zeer grote lacunes in de kennis omtrent
groepen soms onder één naam naast de grotere minderheidsgroeperingen
deze vijf groepen kan uit het hier gepresenteerde materiaal wel opgemaakt
opgevoerd in tabellen. De "Zuideuropeanen", "Noordmediterranen" of "Euro-
worden dat Portugezen, Spanjaarden, Italianen, Joegoslaven en Grieken een
pese Mediterranen", zoals zij wel genoemd worden, brengen het er dan
eigen geschiedenis en positie in de Nederlandse samenleving hebben.
meestal beter van af dan de grote mediterrane groepen, de Turken en de
Marokkanen, aan wier achterstandspositie in de tekst van de rapporten
terecht voortdurend wordt gerefereerd (zie bijvoorbeeld de Jong 1982;
van Esch 1983; Hoolt 1987). Buiten de tabellen, in de analyse, blijven de
zuideuropeanen niet zelden verscholen binnen de groep "mediterranen",
waar zij naast de Turken en de Marokkanen de restcategorie vormen. Veel
beschouwingen lijken, schrijft van Praag (1986), de Turken en de Marokka-
Ook in de trend- en overzichtstudies op de verschillende deelgebieden zoals arbeidsmarkt, onderwijs, huisvesting en gezondheid
(zie Everts e.a. 1985, Gründemann 1985, Mak en Schrameijer 1983,
Muus 1984, Shadid e.a. 1984) worden de zuideuropese groeperingen
niet of vrijwel niet apart genoemd.
nen impliciet als model te nemen. Deze groepen zijn het grootst in omvang, hebben de grootste culturele afstand tot de Nederlandse samenleving
en dragen in veel duidelijker mate minderheidskenmerken dan de Spanjaarden, Italianen, Portugezen, Joegoslaven en Grieken. Dit zijn volgens van
Praag de redenen, dat er veel minder materiaal over deze laatst genoemde
groepen voorhanden is (1986:5). Dit gebrek aan gegevens is er ongetwij-
6
2
Van der Meer verdedigde deze positie in 1978 in een polemiek
waarin de mogelijkheid van hulpverlening volgens "mediterraan
model" ter discussie stond (1978); zie ook van den Berg-Eldering
1978, en Eppink 1978.
7
In de onderzoeksaanvrage stond de doelstelling van dit vooronderzoek
als volgt omschreven:
Globale cijfermatige gegevens betreffende de beroepsbevolking, opgesplitst naar de vijf betreffende nationaliteiten, kan men opvragen bij
het CBS. Op de.status van deze en andere arbeidsmarktgegevens komen wij
Dit vooronderzoek beoogt een globaal inzicht te verschaffen in de
positie van Zuideuropese migranten en vast te stellen welke lacunes
er zijn in kennis. Van belang is hierbij na te gaan op welke gebieden nader onderzoek noodzakelijk en wenselijk is en suggesties
voor nader onderzoek te formuleren.
nog terug in de desbetreffende paragraaf. Het meeste andere statistische
materiaal is te vinden in publicaties van het CBS, zoals de Statistiek
van de Buitenlandse Migratie (tot en met 1981), de Maandstatistiek van
Bevolking en Volksgezondheid (na 1981 Maandstatistiek van de Bevolking),
In dit rapport zal de informatie over de Zuideuropese groepen zoveel
de Sociale Maandstatistiek en publicaties over buitenlandse kinderen in
mogelijk voor iedere nationaliteit afzonderlijk worden gegeven. Wat het
het Nederlandse onderwijs.
kwantitatieve materiaal betreft zullen, waar mogelijk, verschillen en
overeenkomsten tussen de nationaliteiten worden aangegeven. Door de
onevenwichtige verdeling van de bestaande informatie over de verschil-
Deze laatste cijfers zijn gebaseerd op zogenaamde Leerlingentellingen;
zo zijn er ook Arbeidskrachtentellingen (ART's) en Woningbehoefteonder-
lende nationaliteiten en over de verschillende thema's zal blijken dat
zoeken (WBO's), maar ofschoon het nationaliteitscriterium in deze laatste
dit niet altijd mogelijk is. Een analyse van het bestaande materiaal zal
twee survey's wel wordt gehanteerd, zijn de cijfers voor de "kleine"
zich daar dan noodgedwongen beperken tot het constateren van hiaten.
nationaliteiten niet beschikbaar, voornamelijk om redenen van privacy.
Leefsituatieonderzoeken (LSO's) hebben, wat de minderheden betreft, tot
1.2
Aard van het gepresenteerde materiaal, wijze van verzameling,
op heden vrijwel alleen plaatsgevonden onder de grotere etnische groepen:
identificatiecriteria voor de betrokken groepen
de Turken, de Marokkanen, de Surinamers en de Antillianen. Deze werden
uitgevoerd door het CBS. Een gedeeltelijke uitzondering hierop is een
Het materiaal dat voor deze inventarisatie bij elkaar werd gebracht is
breed opgezet onderzoek onder de Grieken in Nederland, dat onder andere
zowel cijfermatig als "kwalitatief" van aard. De statistische gegevens
ook een survey inhield in vier gemeenschappen in Nederland, uitgevoerd
die in dit rapport worden gepresenteerd hebben wij voor het overgrote
door de vakgroep Euromed van de Universiteit van Amsterdam in samenwer-
deel betrokken van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De gegevens
king met het CBS (Vermeulen e.a. 1985). Een 'LSO onder de Italianen wordt
worden soms door het CBS zelf verzameld, soms betrokken van verschillende
op dit moment (december 1987) bij voornoemde vakgroep uitgevoerd. Verder
Ministeries (Schoorl 1982:16-21). Veel demografische gegevens betreffende
dienen hier nOg drie surveys vermeld te worden, die in de jaren tachtig
de vijf Zuideuropese nationaliteiten zijn niet door het CBS gepubliceerd,
hebben plaatsgevonden: twee in opdracht van de Nederlandse Omroep Stich-
maar wel verzameld en op aanvraag bij het CBS verkrijgbaar. Dit zijn
ting (Wentholt 1982, Media en Minderheden 1986) en één in opdracht van de
gegevens betreffende de aantallen Portugezen, Joegoslaven en Grieken in
Rijkvoorlichtinsdienst (Minderheden meer toekomst 1983). Bij deze surveys
Nederland, naar leeftijd, burgerlijke staat en geslacht, geboortecijfers,
lag, voortvloeiend uit hun doelstelling, de nadruk nogal op zaken als
migratiecijfers, en spreidingcijfers naar provincie en naar gemeente.
mediagebruik en politieke interesse. "Leefsituatie"-vragen waren er
Deze gegevens zijn, wat betreft de grotere onder de Zuideuropese nationa-
echter ook in opgenomen. In het laatst genoemde survey worden de Italia-
liteiten, de Spanjaarden en de Italianen, meestal wél te vinden in de
nen, de Spanjaarden en, in mindere mate, de Portugezen, onderscheiden. In
Haandstatistiek van de Bevolking.
de twee NOS-onderzoeken worden alle vijf de Zuideuropese nationaliteiten
onderscheiden. De surveys beperkten zich tot een aantal grote en middelgrote gemeenten in Nederland. Een vergelijking van de twee NOS-onderzoe-
8
9
ken is problematisch, als het doel is ontwikkelingen binnen de vijf
is gekozen. Bij gemeenten kunnen vaak steekproeven worden getrokken op
groepen aan te geven. De gemeenten waarin de onderzoeken werden gehouden
basis van het geboorteland. Sommige onderzoekers kiezen, bij het samen-
zijn niet alle dezelfde en de steekproefprocedure verschilt ook.
stellen van de onderzoekspopulatie, voor de methode van naamanalyse,
bijvoorbeeld met behulp van telefoonboeken, al of niet aangevuld met de
Op lokaal niveau zijn er weinig statistische gegevens, opgesplitst naar
de vijf Zuideuropese nationaliteiten, beschikbaar. In de grote steden
"sneeuwbalmethode", waarbij informanten zich tijdens het veldwerk via
andere informanten aandienen (zie bijvoorbeeld Beukenhorst e.a. 1987).
bestaan cijfers over gezinsverhouding, verblijfsduur etc., maar voor een
uitdraai moet betaald worden. Direct beschikbaar zijn onder andere in
Amsterdam, Rotterdam en utrecht cijfers betreffende de spreiding van de
1.3
Indeling van het rapport
nationaliteiten over de verschillende buurten. Het is echter in het
bestek van dit onderzoek niet mogelijk geweest deze cijfers ook te inter-
In het navolgende zal eerst een historische schets gegeven worden van de
preteren; dit vereist kennis van de geografische ligging, de bevolkings-
vestiging van de Zuideuropeanen in Nederland. Waar het materiaal dat
samenstelling en de kwaliteit van het woningenbestand van de verschillen-
toelaat zullen daarbij de meest belangrijke demografische gegevens in
de buurtcombinaties.
diachronisch perspectief worden gepresenteerd, in de vorm van tabellen en
grafieken. Vervolgens komt de sociale positie van de vijf Zuideuropese
De kwalitatieve gegevens liggen besloten in onderzoeksrapporten en
groepen aan de orde. In een aantal paragrafen wordt een overzicht gegeven
artikelen en deze zijn geïnventariseerd in de geannoteerde bibliografie.
van de gegevens die voorhanden zijn op de belangrijkste terreinen: huidi-
Het versnipperde karakter van het materiaal (onevenwichtige
ge bevolkingssamenstelling, arbeidsmarkt, onderwijs, woonsituatie, ge-
verd~ling
van
de verschillende thema's over de nationaliteiten), en het feit dat er
zondheid, deelname aan organisaties, rechtspositie en remigratie. Gezien
betreffende een aantal belangrijke thema's slechts gedateerd materiaal
de belangrijkste doelstelling van dit rapport (het aangeven van hiaten)
is, of in het geheel geen materiaal, maakt een systematische vergelijking
is er geen poging gedaan dit deel van het rapport een evenwichtig aanzien
tussen de vijf nationaliteiten op basis van deze gegevens onmogelijk. In
te geven; door een nijpend gebrek aan (vergelijkbare en recente) gegevens
een aantal rapporten worden begrippen zoals integratie, acculturatie en
blijven de meeste paragrafen erg beknopt. Dan volgen conclusies en aan-
assimilatie gebruikt, of staan daarin zelfs centraal. In het bestek van
bevelingen. Het rapport wordt gecompleteerd met een geannoteerde biblio-
dit vooronderzoek was het evenwel niet mogelijk een analyse uit te voeren
grafie van onderzoeksrapporten en artikelen, ingedeeld naar de vijf
op grond van deze concepten, die in naam wel hetzelfde zijn, maar door de
nationaliteiten (bijlage I) en een inventarisatie van lopend onderzoek
(bijlage II).
auteurs vaak van verschillende betekenissen worden voorzien.
Als de vijf Zuideuropese groepen in het cijfermatig materiaal worden
onderscheiden, gebeurt dat voor het overgrote gedeelte op basis van
nationaliteit. Nationaliteit is een bruikbaar, maar geen, in tegenstelling tot wat Schoorl (1982:9) stelt, voldoende identificatiecriterium,
althans niet voor de Zuideuropeanen: bij vrijwel alle groepen maken zij
die inmiddels het Nederlanderschap hebben verkregen een aanzienlijk deel
van de populatie uit (zie blz.27). Onderzoeksrapporten zijn soms gebaseerd op een surveypopulatie die op grond van het geboortelandcriterium
10
11
2
DE KOMST NAAR NEDERLAND
Limburg vestigden. Na 1927 kwamen de meeste Slovenen rechtstreeks uit hun
geboorteland, aangezien de mijnen toen begonnen met het werven van arbeidskrachten in Joegoslavië (46-8). In drie jaar tijd liep het aantal
2.1
Zuideuropeanen in Nederland tot de tweede wereldoorlog
mijnwerkers met Joegoslavische nationaliteit in Nederlands Limburg op tot
een kleine 1200. Er zijn ook schattingen die gaan tot rond de 4000 Slove-
Door de eeuwen heen hebben zich Portugezen, Spanjaarden, Italianen,
nen in Limburg in 1929. Eind jaren twintig ontstonden ook tal van Slo-
Joegoslaven en Grieken in Nederland gevestigd, zij het in kleinere aan-
veense verenigingen, het merendeel van katholieke snit, maar soms met een
tallen dan de afgelopen drie decennia het geval was. Bovendien bezetten
politieke gerichtheid. De Slovenen kregen al gauw een Sloveense priester.
deze vreemdelingen vaak een andere positie in de Nederlandse maatschappij
Onderwijs in eigen taal en cultuur werd ook gegeven, door een Sloveense
dan de arbeidsmigranten die nu hier wonen. Zij kwamen vaak om religieus-
onderwijzeres op elf verschillende plaatsen in de mijnstreek, aan in
politieke redenen, zoals in het geval van enkele duizenden Portugese en
totaal meer dan driehonderd kinderen. Door toedoen van de crisis nam het
Spaanse joden in de zeventiende eeuw. Andere voorbeelden van een intocht
aantal Sloveense mijnwerkers in Limburg in een paar jaar scherp af: in
van een dergelijke omvang zijn er tot in onze eeuw niet. Heering (1985)
1936 waren er nog maar 300 werkzaam in de Limburgse mijnen (63). Het
schrijft over enkele Italiaanse protestanten die zich ten tijde van de
totaal aantal Slovenen was echter waarschijnlijk wel een veelvoud hier-
sefardische immigratie in Groningen vestigden. Al deze nieuwkomers hiel-
van, aangezien de meeste arbeiders hier met hun gezin leefden.
den zich bezig met studie of handel. Met de handel hield zich ook een
kleine Griekse kolonie in Amsterdam bezig, die in de tweede helft van de
Zoals de eerste Slovenen niet rechtstreeks uit hun geboortestreek naar
achttiende eeuw aan betekenis won. In de loop van de achttiende en negen-
de Limburgse mijnen kwamen, maakten ook de Italianen meestal vele omzwer-
tiende eeuw vestigden zich bovendien allerlei Zuideuropese ambachtslie-
vingen voordat zij neerstreken in Limburg. Voor hen die uiteindelijk in
den in Nederland, van wie de Italiaanse stucadoors en schoorsteenvegers
Nederland terechtkwamen, was het Roergebied vaak het aanvankelijke reis-
wel de meest bekende voorbeelden zijn (Bovenkerk en Ruland 1984, 1985).
doel geweest. Ook werkten veel mensen in Belgische en Franse mijnen,
voordat ze, gedwongen door de krisis die in die landen eerder toesloeg,
Ook tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw werd door ver-
naar Nederland kwamen (55-6). De meeste Italianen waren dan ook mensen
schillende nieuwkomers uit Zuid-Europa in Nederland een onderneming
met ervaring in het vak. Voor de oorlog bleef hun aantal beperkt in
opgezet. Griekse zeelui vestigden zich in Rotterdam als parlevinker en
vergelijking met de andere buitenlandse migranten zoals de Slovenen en de
cargadoor, Grieken uit Klein-Azië begonnen in Utrecht een bonthandel
Polen. De omvang van de Italiaanse groep werkzaam in de mijnen nam in de
(Vermeulen e.a. 1985:39-41). Uit Italië kwamen er ijsbereiders en terraz-
jaren twintig langzaam toe van 43 (1921) tot 259 (1931). Daarnaast waren
zo-werkers (Bovenkerk e.a. 1983). Toch zijn de jaren twintig ook de
er in Limburg Italiaanse terrazzo-werkers, maar er was geen sprake van
periode dat voor het eerst in Nederland arbeidsmigranten uit Zuid-Europa
een hecht contact tussen de groepen. Tijdens de crisisjaren nam het
werden geworven. Dit gebeurde door de staats- en particuliere mijnen in
aantal mijnwerkers werkzaam in de Limburgse mijnen weer af, tot 115 in
Zuid-Limburg. De korte schets van hun komst die nu volgt is gebaseerd op
1936 (63).
Brassé en van Schelven (1980). Vanaf het begin van de eeuw was er al een
relatief groot deel van de mijnwerkers buitenlander, en het is waarschijnlijk dat in het eerste decennium al Slovenen in de Limburgse mijnen
werkten. Velen van hen maakten nogal wat omzwervingen voor zij zich in
12
13
2.2
Aankomst van Zuideuropeanen in Nederland
en Franse mijnen, waar in die tijd de lonen hoger waren. Zij waren onge-
na de tweede wereldoorlog
huwd, en hun opleiding bestond meestal uit niet meer dan enkele jaren
lagere school. Ofschoon er wel contacten bestonden in de werksfeer tussen
Voordat na de oorlog de migrantenstroom op gang was gekomen, was er onder
de oude Italiaanse groep en de Sardijnen (van de oude generatie werden er
de Slovenen in Limburg een remigratie-project avant la lettre van start
veel in de laatste jaren voor hun pensionering tot tolk/instructeur
gegaan, met als gevolg dat tamelijk veel Slovenen naar hun, nu onder een
benoemd ten behoeve van de nieuwkomers), heeft er nooit een samensmelting
andere politieke vlag koersende, vaderland terugkeerden. Als gevolg
van de voor- en de naoorlogse groep plaatsgevonden. Er vond slechts een
hiervan nam het aantal Slovenen in de mijnstreek nog verder af tot zo'n
700.
gering aantal huwelijken plaats tussen de dochters van de vooroorlogse
immigranten en de nieuwkomers. Het verschil in culturele achtergrond werd
door de "gevestigden" sterk gevoeld; in hun ogen maakten de "buitenstaan-
Van de naoorlogse Zuideuropese immigranten kwamen de Italianen het
ders" zich geregeld schuldig aan asociaal en onzedelijk gedrag (1980:98-
eerst naar Nederland. In de jaren vijftig voegden zich al Italianen bij
100). Ook nu nog zijn er binnen het verenigingsleven tussen de Noordita-
de reeds bestaande Italiaanse gemeenschap in Limburg. Vanaf 1949 begonnen
lianen en de Sardijnen maar weinig contacten; tijdens verschillende
eerst de Staatsmijnen, en later de particuliere mijnen met het aantrekken
evenementen domineert of de ene, of de andere groep. Het verenigingshuis
van Italianen. In het begin recruteerde men arbeiders in de Noorditali-
wordt door de oudgedienden en hun nakomelingen nog maar weinig bezocht.
aanse provincies waar ook de vooroorlogse immigranten vandaan kwamen. In
De naam van het gebouw - "La Genzianella", een alpenbloempje waarvan de
de tweede helft van de jaren vijftig wierf men vooral mensen uit Sardini-
schrijvers vermoeden dat het op Sardinië niet voorkomt - gedenkt echter
ë, en in mindere mate uit Sicilië en de Abruzzen (Brassé en van Schelven
het nog recente verleden waarin de Noordelijken het Italiaanse gemeen-
1980:97-8; Schneider 1984). In 1959 berekende een plaatselijke krant dat
er alleen al door de Staatsmijnen ruim 4000 Italianen waren geworven 3 .
schapsleven domineerden (101).
Statistieken van de Gezamenlijke Steenkolenmijnen Limburg geven aan dat
een kleine 2000 Italianen in 1957 bij de GSL werkten (Brassé en van
Van de werving van Italianen en Spanjaarden door de Hoogovens in IJmuiden is uitgebreid verslag gedaan door van Elteren (1986). De Hoogovens
Schelven 1980:98, noot 4 en 5). Dit aantal nam binnen enkele jaren weer
begonnen in 1956 met het aantrekken van arbeiders uit Italië. Dit gebeur-
sterk af. Brassé en van Schelven vermelden dat deze immigranten werden
de eerst in het kader van een wervingsactie van de Federatie van Werkge-
aangesteld op kortlopende arbeidscontracten. Het verloop onder hen was
versvakverenigingen in de Metaalindustrie. Zo kwamen tot 1958 ongeveer
groot, velen vertrokken na een relatief kort verblijf naar de Belgische
3
250 arbeiders in dienst van de Hoogovens, die uit geheel Italië afkomstig
waren. In 1959 konden Hoogovens 160 Italiaanse mijnwerkers overnemen van
Van Elteren (1986: 1045-6, noot 84) spreekt over een aantal van
3000 dat tussen 1955 en 1957 door de Nederlandse mijnen zou zijn
geworven, waarvan 2500 door de Staatsmijnen. De werving werd eind
1957 als gevolg van het ruimer worden van het aanbod van Nederlandse arbeiders stopgezet. Eind 1958 werden aflopende contracten
met Italiaanse arbeiders bij de Staatsmijnen ook niet meer verlengd, met uitzondering van 65 man, die inmiddels met een Nederlandse waren gehuwd. Door bemiddeling van de Staatsmijnen en
andere Nederlandse instanties werd voor Italiaanse arbeiders wier
contract was afgelopen werk gevonden bij particuliere Nederlandse, Franse, Duitse en Belgische mijnen, en bij Nederlandse industrieën, waaronder Hoogovens.
de Staatsmijnen, die daar moesten afvloeien wegens een economische recessie in de kolensector. Dit waren ongehuwde mannen, afkomstig uit Sardinië
en dé Abruzzen. In 1961 kreeg het bedrijf van de Nederlandse en Italiaanse overheid toestemming om een eigen wervingsactie op touw te zetten op
Sardinië. 160 ongetrouwde Sardijnen traden in dienst van de Hoogovens.
Voorts werden er door bemiddeling van het Rijksarbeidsbureau Italiaanse
arbeiders aangetrokken, op grond van het in 1960 gesloten wervingsaccoord
tussen Italië en Nederland. Inclusief degenen, die al enkele jaren in
Nederland werkzaam waren geweest en zich individueel bij Hoogovens aan-
14
15
meldden, traden er tussen 1956 en 1966 ruim 1100 Italianen bij het be-
en electrotechnische apparatenfabrieken" eerst Italiaanse, maar direct
drijf in dienst (772). In 1965 werd het Nederlands Selectiecentrum in
daarna ook Spaanse arbeiders in dienst namen.
Milaan gesloten.
Begin jaren zestig begonnen verschillende bedrijven arbeidskrachten in
Spanjaarden werden door de Hoogovens voor het eerst in 1961 gerecru-
Griekenland te werven. Informatie over de komst van Grieken naar Neder-
teerd. Middels een speciale werving van het Rijksarbeidsbureau werd een
land is te vinden in Vermeulen e.a. (1985:42-53). Een textielfabriek in
groep van 78 man, afkomstig uit de omgeving van Valencia, in dienst
Nijmegen, de Staatsmijnen in Limburg en de leer industrie in Brabant
genomen. Door werving, vanaf dat moment steeds met bemiddeling van het
wierven kleine aantallen Grieken. vanaf 1963 tot 1968/9 wierf de FME,
Rijksarbeidsbureau in samenwerking met de Federatie van werkgevers in de
voor de Rotterdamse Droogdok Maatschappij en enkele bedrijven in de
Metaal- en Electrotechnische Industrie (FME), werden zo tussen 1961 en
metaalnijverheid in Gorcum, Alblasserdam en Dordrecht, ongeveer 1000
1966 ruim 1400 Spanjaarden in het bedrijf tewerkgesteld (773). Van Elte-
arbeiders in Noord-Griekenland. Na de ondertekening van een voorlopig
ren gaat uitgebreid in op de werving, de selectie en de vorming van een
wervingsaccoord met Griekenland in 1962 opende Nederland nog geen wer-
bedrijfsbeleid binnen en buiten de poort ten aanzien van de buitenlanders
vingsbureau in Griekenland, zodat de bedrijven, of de FME, de werving in
werkzaam bij de Hoogovens. uit zijn verhaal blijkt dat er verschillen
overleg met de Griekse en Nederlandse overheid zelf op touw moesten
waren tussen de werving in Italië en die in Spanje. Moest in Italië de
zetten. De definitieve wervingsovereenkomst werd pas in 1966 gesloten,
werving, uitgezonderd een enkele speciale wervingsactie, geschieden via
maar heeft nooit echt gefunctioneerd; een wervingsbureau werd nog steeds
het Nederlands Selectiecentrum in Milaan, in Spanje waren kleine teams
niet geopend, en er werden na 1966 hoogstens nog een paar honderd Grieken
van het bedrijfsleven (voornamelijk afkomstig uit de textiel- en metaal-
geworven. Veel Grieken zijn trouwens, ook in het begin van de jaren
industrie) met de werving belast, waarbij de Spaanse overheid de recrute-
zestig, "spontaan" naar Nederland gekomen. De grootste gemeenschap van
ringsgebieden toewees. De leiding van Hoogovens kwam rond 1965 op grond
Grieken in Nederland, die in Utrecht, bestaat bijna uitsluitend uit
van een vergelijking van Spaanse en Italiaanse arbeiders in het bedrijf
mensen die uit zichzelf, of op uitnodiging van vrienden of familieleden,
tot een voorkeur voor Spanjaarden. In 1966 werd met de werving gestopt,
naar Nederland kwamen. Een groot gedeelte van de "spontanen" kwam via de
wat later tijdelijk zou blijken. Na 1967 begon Hoogovens weer met wer-
Belgische mijnen, waar de Grieken wél door werving terecht waren gekomen.
ving, nu van uitsluitend Spaanse arbeiders, terwijl Italianen alleen nog
Er ontstond een netwerk van ronselaars, die tussen België en Nederland
op de Nederlandse arbeidsmarkt werden aangenomen, als deze zich op eigen
opereerden, en een alternatieve "wervingsactie" op poten zetten. Deze
initiatief bij het bedrijf aanmeldden (774-897).
Grieken ontvingen geld van bedrijven in Nederland die om arbeidskrachten
verlegen zaten en vroegen ook een bedrag van hun landgenoten, die genoeg
Ook in de Twentse textielindustrie begon men al vroeg met de werving
hadden van het zware en gevaarlijke werk in de Belgische mijnen. Van de
van Italiaanse en Spaanse arbeiders. In 1960/61 werden ongeveer 800
1556 Grieken die zich in 1963 in Nederland vestigden waren er, volgens
Italianen geworven, en in 1961 begon men tevens met de werving van Span-
gegevens van het CBS, 525 uit België afkomstig (Vermeulen e.a. 1985:42-
jaarden. De Italianen waren ongehuwd en ongeschoold, de Spanjaarden waren
8) •
iets ouder, gehuwd en geschoold (Simons 1962:240). Uit tabellen uit de
Sociale Maandstatistiek van het CBS (betreffende immigratiegegevens en
Portugezen werden voor het eerst in 1965 opgenomen in staten van de
arbeidsvergunningen voor buitenlandse arbeidskrachten) valt af te lezen
Sociale Maandstatistiek van het CBS. 311 Portugese mannen werkzaam in de
dat begin jaren zestig ook scheepswerven en "gloeilampen-, radiobuizen-,
metaalnijverheid hadden in dat jaar een lopende arbeidsvergunning. 315
anderen werkten met een arbeidsvergunning in de bedrijfssector "verkeer",
16
17
dat wil naar alle waarschijnlijkheid zeggen dat ze als matroos werkzaam
waren op de grote of kleine vaart, onder Nederlandse vlag. Portugezen
arbeiders konden alleen vi~ de bemiddeling van de Joegoslavische Staatsuitleenbedrijven aangetrokken worden (Turksma 1980).
werden waarschijnlijk al eerder dan 1965 aangetrokken door de metaalindustrie; een wervingsaccoord tussen Nederland en Portugal werd gesloten
in 1963.
Uit de Sociale Maandstatistiek van het CBS kan men lezen dat Joegoslaven ook in andere bedrijfskiassen tewerkgesteld werden, zij het in veel
mindere mate: onder andere in de chemische nijverheid, en in de levens-
In Joegoslavië werden door de Limburgse mijnen ook na de oorlog nog
mijnwerkers geworven. Dit gebeurde in 1963. Vergeleken met de Italianen,
en met de Slovenen van voor de oorlog, bleef het echter dit keer bij een
en genotmiddelen industrie. Dit waren waarschijnlijk ongeschoolde arbeiders, die volgens de gebruikelijke weg, via het Nederlands Selectiecentrum in Belgrado, werden geworven. Wat de Joegoslaven betreft beperkte de
kleine groep. CBS-statistieken tonen aan dat het aantal Joegoslaven met
werving zich niet tot mannen. Relatief veel vrouwen werden aangetrokken
een lopende arbeidsvergunning werkzaam in de steenkolenmijnen opliep van
in de bedrijfskiassen "kleding en reiniging" en "levens- en genotmiddelen", in de metaal- en in de textielnijyerheid.
79 in 1962 tot 703 in 1965. De nieuwkomers waren niet uit Slovenië, maar
uit verschillende andere Republieken van Joegoslavië afkomstig, en spraken andere talen. Ze kwamen alleen en werden in gezellenhuizen ondergebracht. Volgens Brassé en van Schelven zijn de meesten van hen na afloop
van hun vierjarige contract weer naar Joegoslavië teruggekeerd (1980:834). De gemeenschap van Joegoslavische arbeidsmigranten in Nederland begon
pas relatief laat in omvang toe te nemen. Op het moment dat het aantal
mensen met een arbeidsvergunning werkzaam in de mijnbouw afnam, begon het
aantal Joegoslaven met een dergelijke vergunning werkzaam in de metaalnijverheid te groeien. Dit aantal groeide tot 3872 voor de mannen in
1972.
Van dit aantal is een groot gedeelte aangesteld als arbeider in de
Rotterdamse en Amsterdamse scheepsbouw. Deze groep neemt een speciale
positie in. Deze migranten zijn niet op de gewone manier geworven en
aangesteld, maar "uitgeleend" door Joegoslavische bedrijven, die zich
allengs in deze uitzendbureau-functie specialiseerden. De Joegoslaven die
op deze manier werkzaam zijn in de Nederlandse scheepsbouw blijven in
dienst van het Joegoslavische bedrijf en zijn slechts tijdelijk "gedetacheerd" bij een bedrijf in Nederland, zoals de NDSM. Dit zijn vaak geschoolde of semi-geschoolde arbeiders, en hun financiële positie is
meestal een stuk beter dan die van de andere Joegoslavische arbeidsmigranten. Het zelf werven van geschoolde arbeidskrachten in Joegoslavië
stuitte op moeilijkheden. In het wervingscontract dat tussen Nederland en
Joegoslavië in 1970 werd gesloten werd bepaald dat Nederlandse bedrijven
zelf alleen ongeschoolde arbeidskrachten mochten werven. Geschoolde
18
19
2.3
jaar heeft ontwikkeld wordt weergegeven in tabel 14 . Nationaliteit is
Demografische ontwikkelingen
Hoe de omvang van de vijf Zuideuropese groepen zich de laatste dertig
hier het criterium en genaturaliseerden zijn nog buiten beschouwing
gelaten 5 . Voor de jaren 1969, 1970 en 1972 zijn geen gegevens over de
bevolkingsgrootte van minderheidsgroepen.
Tabel 1:
jaar
Ontwikkeling bevolking Zuideuropese nationaliteiten
naar geslacht, 1956 - 1987
Grieken
man vrouw
Ita 1 i anen
Joegos 1 aven Portugezen
man vrouw
man vrouw
275
396
849
1748
2090
2034
2167
1882
2201 1792
3366 1932
4581 1937
3970 2002
3081 2151
3636 2294
6010 2499
7476 3025
7874 3567
8044 3377
8878 3785
9899 4273
9737 4499
529
516
499
505
487
448
448
671
931
961
1274
1793
1273
424
395
390
405
381
361
340
338
335
321
318
392
453
38
42
40
41
44
50
91
176
371
682
1349
2066
1857
168
249
363
293
264
1961
1962
1963
1964
1965
1966
1967
1968
1969
1970
1971
Spanjaarden
man vrouw
87
114
122
127
125
127
140
174
187
189
238
390
403
1956
1957
1958
1959
1960
In grafiek 1 wordt deze ontwikkeling nog eens aanschouwelijk gemaakt 6 .
44
44
45
54
70
69
77
93
138
149
269
558
737
man vrouw
110
141
141
127
149
195
1240
4564
7508
11597
16784
19036
14063
Grafiek 1: Zuid europeanen 1956 -
123
141
159
171
180
221
247
492
962
1545
2737
4366
4370
30
25
.
.,
20
t.
15
~
c
o
o
la
2585
1095
11675
5885
5245
2615
3400
2220 19550
1972
1973
1974
1975
1976
1977
1978
1979
1980
1981
2507
2502
2559
2644
2604
2507
2483
2500
2564
1482
1533
1605
1555
1575
1566
1555
1535
1526
6389
6498
6640
6907
6690
6511
6924
7587
4928
5462
5949
6215
4061
4341
4520
4869
2891
3076
3293
3946
21426 9936
21406 10384
21077 10235
18141 10951
1982
1983
1984
1985
1986
1987
2577
2504
2508
2533
2371
2372
1531
1541
1536
1510
1405
1444
12880
12937
13081
13080
13192
13270
13484
13594
13721
13616
13790
7033
7178
7265
7317
7413
7422
7649
7290
7093
7244
7374
7642
7708
7464
13410
13010
11708
11245
7487
7267
6136
5752
6969
6780
6498
6343
6268
6223
6320
6344
6501
6440
6178
5700
5452
4977
5034
5108
5146
5174
5214
4463
4415
4464
4195
4283
4243
4250
4200
4175
3544
3432
3403
16674 10664
15493 10116
14724 9760
14137 9409
13908 9321
13491 9215
13348 9220
12755 8838
12201 8501
5215
5222
4246
4249
3224 11222
3293 10634
8435
a~~~~~~~~~
~u.~rom
o
Grieken
• • M~~uoo.mnnnNM.n_moom.~Mffi~n
+
Italianen
Q-Joegoslaven
APortugezen
~panjaarden
Bron: CBS. Afdeling Bevolkingsstatistieken
4
Deze gegevens werden ter beschikking gesteld door de afdeling
Bevolkingsstatistieken van het CBS. Tot en met 1975 zijn de
cijfers verzameld door het Ministerie van Justitie, met uitzondering van de cijfers voor 1971, die zijn gebaseerd op de volkstelling van dat jaar.
5
Het nationaliteitscriterium geeft een extra vertekening in het
geval van de Portugezen doordat Kaapverdianen, die verder in dit
rapport buiten beschouwing gelaten worden, vaak de Portugese
nationaliteit hebben. Hier komen wij op blz.23 op terug.
6
Voor de ontbrekende jaren is hier, door middel van een stippellijn, op basis van migratiegegevens toch een indicatie gegeven
hoe de omvang van de verschillende groepen zich heeft ontwikkeld.
7811
7552
Bron: CBS, Afdeling bevolkin9sstatistieken.
20
1987
!")QCIr 1">O!:'<:>nofiteit
35,-------------------------------------------------,
21
In de curve van de Italianen, de Joegoslaven en de Portugezen is te zien
Portugezen lijkt de bevolkingsomvang zich de laatste jaren te stabilise-
hoe de bevolking, na zich in de jaren zeventig te hebben gestabiliseerd,
ren als de groepsleden met de Nederlandse nationaliteit worden meegere-
bij de aanvang van de jaren tachtig begint terug te lopen. Bij de Span-
kend. Wel dient gewezen te worden op een eenmalige, benedenwaartse knik
jaarden zet de teruggang van de bevolking, na een snelle en schoksge-
in 1983 in de Portugese curve. Die valt zeker voor het grootste gedeelte
wijze stijging, al begin jaren zeventig in. De Griekse bevolking is
te verklaren uit het feit dat in dat jaar de Kaapverdische nationaliteit
volgens deze grafiek vanaf begin jaren zeventig min of meer stabiel.
voor het eerst wordt onderscheiden in de statistieken van het CBS. Voor
Anders wordt het, als wij nogmaals de bevolkingsantwikkeling in een
die tijd hadden vrijwel alle Kaapverdianen de Portugese of de Nederlandse
grafiek presenteren, maar nu inclusief degenen die tot dan toe de Nederlandse nationaliteit aannamen 7 . Bij de Italianen, de Joegoslaven en de
nationaliteit. Ook nu nog heeft waarschijnlijk een relatief ~ote groep
Kaapverdianen de Portugese nationaliteit 8 . De bevolkingsgegevens van de
.i>
Portugezen dienen daarom met extra voorzichtigheid bekeken te worden.
Bij de Grieken is er in grafiek 2 sprake van een lichte, maar constante
Grafiek 2: Zuid-Europeanen 1956-1987
toename. Alleen de Spaanse groep iijkt in omvang nog steeds af te nemen.
~_ _ _ _ _ _ _ _ _'n_c_'us_~-,f
9~r>otUf"Qliseerde_n_ _ _ _ _ _ _ _ _ _--,
"
In de grafieken 3a tot en met 3e wordt de bevolkingsontwikkeling voor
32
30
iedere groep apart aanschouwelijk gemaakt, waarbij in elke grafiek het
28
.
!g
Ë
26
verschil is aangegeven tussen de grootte van de bevolkingsgroep op basis
2'
van nationaliteit en de omvang van de groep inclusief de landgenoten die
22
het Nederlanderschap hebben verworven.
20
18
16
14
12
10
o Grieken
+Italianen
0 Joegoslaven oe. Portugezen
XSpanjaarden
Bron: CBS J Afdeling Bevolkingsstatistieken
7
Bij het bepalen van de grootte van de groep zuideuropenen met een
Nederlands paspoort kon met een aantal factoren geen rekening
worden gehouden. Het betreft hier onder andere het aantal Zuideuropeanen dat reeds, voordat in Nederland registratie van naturalisatiegegevens plaatsvond, de Nederlandse nationaliteit had
aangenomen. Maar ook geboorten, sterfte, emigratie en renaturalisatie binnen de groep Zuideuropeanen met een Nederlands paspoort
konden niet in beschouwing worden genomen. Vooral de geboorten
binnen deze groep maken dat de hier gepresenteerde cijfers in
werkelijkheid hoger uit zullen vallen.
22
8
Het overgrote deel van de Kaapverdianen woont in Rotterdam. Er
zijn daarnaast kleine concentraties in Zaandam, Gouda, Den Haag
en Amsterdam. Op 1 januari 1987 bevonden zich een kleine 2000
mensen met de Kaapverdische nationaliteit in Nederland. De totale
Kaapverdische bevolking in Nederland wordt echter geschat op
ongeveer 10.000. Zeer velen van hen hebben inmiddels het Nederlanderschap verworven. Volgens schattingen van het Bureau Migranten van de gemeente Rotterdam bevindt het aantal Kaapverdianen
met de Portugese nationaliteit zich ergens tussen de 1500 en de
2000.
23
Gra.·fJek 3c: Joegoslaven 1956-1987
Grafiek 3a.: Grieken 19.56-1987
17
6
16
15
14-
S
13
12
11
4c
'"
c
"c
'"
i1l
u
3
Q
N
-S
..3
-S
..3
10
9
B
7
-6
2
5
4
3
2
oJ4~~>jl~I:~I~I,lL01~]~lli~;:t~~i~;~yytrY~
5657585960616263S4656667686970717273747576777B7980B1B283B4858687
565758596061626364656667686970717273747576777B798081828384858687
[8l]
..
mot Joegoslavische nationali tei t
met Nederlandse nationa1i tei t
Bron: CBS, Maandstatiatlek van Bevolking en Volksgezondheid/Afd. Bevolkingsstat.
met Griekse >tatiQnallteit
met Nederlandse nationaliteit
Bron: CBS, MSflndfltatistiek van Bevolking en Volksgezondheid/Afd. Bevolkingsstat.
Grafiek 3d: Portugezen" 956- 1987
Graflel< Sb: Italianen "1956-1987
26~~-------------------------------------'~~~
11
24-4---------------------------------·~1I1
10i---------------------------------~.
22-L---------------------------------~·
20 J
----------------------------nu.
184-----------------------it-i:~n
164-______________________{~f-{JJ:::Jt
12
-l-------------..... ':::Il:::Jl:::'l----.J::::l--I:::\!:'::IJ:::-Il:':l F
10 -+------------1':'
8 -+_________I::,H
8
c
'"
i
&
7
6
5
4-
"":;11-:-:<1-:-:11 :-:n
J----f::::I--f:::I!?II::::\I
6
3
2
2
o ~575859606162S36465666768697071 7273n 75767778798081 B283848586B7
56575859606162636465666768697071727374757677787980B1B2B384858687
lIIlIIIIII
[8l]
DIet
met
[8l]Italiaanse nationAliteit
- NorlerlllndBe "Ati .... I'<>ltteit
Bron: CBS, Mallndat.atistiek van Bevolking en Volksgezondheid/Afd. Bevolkingsstat.
24
met Portugese nationaliteit
met Nederlandse nationaliteit
Bron: CBS, Maandstat.tstlek van Bevolking en Volksgezondheid/Afd. Bevolkingsstat.
25
Gra.flek 3e: Spanjaarden 1956-1987
34-
saties (van Praag 1986:12), Wij hebben hier niet de ontwikkeling van de
32
30
2B
2&
24
22
c
'"
0
"0
c
'"
N
l
20
lB
1&
14
Bij de Turken en de Marokkanen was er ten gevolge van de nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap sprake van een ongekende hausse in naturalinaturalisatiegraad bij Turken en Marokkanen berekend; een nauwkeurige
+- -+: :lI: : W:'I- - 1: : :Jf:-: tl-:-f:::~,fl:'::lf::: ,!Ir: ::I :::JII:ji:~i i:lfli~:
M
12
vergelijking met de Zuideuropese groepen in termen van grafiek 3 is dus
niet mogelijk. Van Praag geeft echter enkele cijfers voor het topjaar
1985: 2297 Turken en 1692 Marokkanen verkregen toen het Nederlanderschap,
tegen 2510 Italianen en 1736 Spanjaarden. Ofschoon de eerste twee groepen
vele malen groter zijn dan de laatste twee, blijven dus ook in dat jaar
de absolute aantallen naturalisaties onder Turken en Marokkanen achter
bij die onder de twee vermelde Zuideuropese groepen.
10
B
&
4
2
0
lf:I
1(·
Het aantal Italianen met een Nederlands paspoort is nu ruim 32,2% van
~rnll !~
de volledige Italiaanse populatie, inclusief genaturaliseerden. Bij de
56575859&O&1&2&3&465&&&7&B6970717273747576777879BOB1B2B384B5B&87
berekening van dit cijfer zijn de kinderen die werden geboren nadat de
ouders zich hadden genaturaliseerd niet inbegrepen. Tevens gaan wij ervan
E2J
..
met Spaanse nationaliteit
met Nederlandse nationaliteit
Bron: CBS, Mnnndstatistiek van Bevolking en ·Volkage11':ondheidjAfd. Bevolkingsstat.
uit dat er zich tot nu toe weinig sterfgevallen onder de genaturaliseerden hebben voorgedaan en dat het aantal genaturaliseerden dat uit Nederland is weggetrokken te verwaarlozen is (zie noot 7), Wij geven hier nog
Van de Zuideuropese groepen heeft men binnen de Spaanse gemeenschap het
langst gewacht met naturalisatie; in de grafiek begint men pas vanaf 1973
een groep te ontwaren die de Nederlandse nationaliteit heeft aangenomen.
de percentages voor de andere nationaliteiten:
genaturaliseerde
Bij Grieken en Portugezen begint zich al eerder, rond 1970, een tendens
naar een toenemend aantal nationaliteitswijzigingen af te tekenen. Genaturaliseerde Italianen en Joegoslaven waren er al vanaf het moment dat
het CBS hierover gegevens begon te verzamelen. Dit houdt ongetwijfeld
verband met het ontstaan van een Italiaanse en Sloveense migrantengemeenschap in Limburg voor de oorlog. Bij alle Zuideuropese groepen is er
evenwel tot 1985 sprake van een geleidelijke maar duidelijke groei. In
dat jaar komt de toename van aanvragen voor het Nederlanderschap in een
plotselinge stroomversnelling door de vereenvoudiging van de naturalisatieprocedure en de invoering van de mogelijkheid voor de hier geborenen
te opteren voor het Nederlanderschap.
Grieken: 31,3%
Portugezen: 30,4%
"
Joegoslaven: 23,1%
Spanjaarden: 17,8%
Over de redenen waarom er zich - waarschijnlijk - binnen de Zuideuropese
groep relatief zoveel meer genaturaliseerden bevinden dan onder de Turken
en Marokkanen is niets bekend. Ook naar de oorzaken van de verschillen in
naturalisatiegraad binnen de Zuideuropese groep kunnen we alleen maar
gissen. Dit geldt eveneens voor de motieven om het Nederlanderschap aan
te vragen. Slechts in het rapport van Beukenhorst e.a. over de Italianen
in Nederland (1987) wordt ingegaan op dit thema. Slechts enkelen van de
respondenten in dit onderzoek hebben zich laten naturaliseren en de
redenen die ze ervoor opgeven zijn verscheiden. De meesten melden practische overwegingen (naturalisatie uitsluitend voor de toekomst van de
26
27
kinderen, of meer in het algemeen als logische consequentie van hun
Tabel 2: In Nederland gesloten huwelijken met Nederlanders
naar nationaliteit en geslacht 1966 - 1986
vestiging in Nederland) maar door sommigen werd politieke participatie
als meest zwaarwegende argument genoemd. Het meest sprekend is nog wel
Grieken
man vrouw
jaar
Ita 1 i anen
man vrouw
Joegosl aven
man vrouw
Portugezen
man vrouw
Spanjaarden
man vrouw
dat op één na iedereen benadrukte dat ze door hun naturalisatie absoluut
geen Nederlander waren geworden, maar zich nog even Italiaans als altijd
voelden. Aan de niet-genaturaliseerden werd gevraagd waarom zij Italiaans
waren gebleven. Er werden drie soorten antwoorden gegeven, die elkaar
niet uitsluiten: er zijn maar weinig (practische) voordelen aan het
Nederlanderschap verbonden; verlies van het Italiaanse paspoort is verlies van de Italiaanse identiteit; en: het maakt toch niets uit, Nederlander wordt je toch nooit. Vooral naar aanleiding van dit laatste argument werd vaak spontaan verteld over gevallen van discriminatie die men
aan den lijve had ondervonden (1987:t6-21).
Zeer veel Italianen in Nederland huwden een Nederlandse vrouw. Van 1966
tot en met 1986 trouwden in Nederland 4734 Italianen met een Nederlandse.
1966
1967
1968
1969
1970
1971
1972
1973
1974
1975
1976
1977
1978
1979
1980
1981
1982
1983
1984
1985
1986
99
117
92
59
53
49
62
*
442
33
293
23
371
42
*
41
350
314
33
48
10
306
36
8
298
48
251
34
67
69
35
9
281
45
55
11
233
34
60
19
189
33
67
51
14
168
39
56
39
54
12
155
61
18
151
58
39
60
58
11
149
49
62
12
146
44
61
52
36
47
22
143
52
52
51
8
120
72
42
50
15
121
65
39
10
114
61
53
46
58
21
136
51
= geen cijfers beschi kbaar
6
9
10
*
88
*
*
130
128
119
88
87
82
77
61
48
48
57
46
48
30
28
39
32
45
38
61
58
46
53
54
51
51
42
49
53
51
43
46
35
44
4
4
10
10
19
22
20
22
27
40
24
28
38
59
49
49
46
60
38
55
176
156
168
158
143
147
147
159
136
140
155
126
147
112
116
88
76
85
91
94
76
36
31
29
31
39
41
40
57
48
53
48
79
66
38
76
76
73
67
73
66
59
Bron: CBS, Maandstatistiek van de bevolking, Afdeling Bevolkingsstatistieken
Aan het gemengde Italiaans-Nederlandse huwelijk wordt in verscheidene
rapporten aandacht besteed. Van de (mannelijke) gehuwde respondenten in
het onderzoek van Brouwers-Kleywegt e.a. is 74% getrouwd met een Nederlandse (1976:9). Dat maakt hen volgens de onderzoeksters zeer vertrouwd
met de Nederlandse cultuur, mede gezien het feit dat de meesten van hen
op het moment van het onderzoek al meer dan tien jaar in Nederland verbleven. Men blijft niettemin een sterke verbondenheid met Italië voelen
(14). Een huwelijk met een Nederlandse vrouw is bovendien een indicator
voor een goede beheersing van de Nederlandse taal (11). Om deze redenen
zijn de meeste Italianen uit het survey volgens de auteurs geïntegreerd
in de Nederlandse samenleving. Brussa e.a. (1986) komen in hun onderzoeksrapport tot andere conclusies. Voor dit onderzoek werden 79 gezinnen
geïnterviewd, waarvan in 63 gevallen de ouders een gemengd ItaliaansNederlands huwelijk hadden. Verbazend genoeg komen we over deze huwelijken maar weinig te weten. Binnen het bestek van één bladzijde wordt een
28
29
typologie van drie soorten gemengde gezinnen gegeven, zonder aan te geven
zouden zijn als gevolg van het verschil in culturele achtergrond van de
op basis van welke gegevens deze tot stand is gekomen. Men weet te melden
partners. Ook bevestigde het onderzoek niet de observatie van Brussa e.a.
dat 80% van de gemengde huwelijken uitloopt in een echtscheiding en dat
(1986) dat Italiaanse mannen een marginale positie in gemengde gezinnen
deze gegevens van het CBS afkomstig zijn (66-67). Uit het eigen survey
innemen. Beukenhorst e.a. is tenslotte niets gebleken van echtscheidingen
blijkt dat een grote meerderheid van de vrouwen het leuk vindt om naar
op grote schaal (1987:48-58). Er bestaan overigens geen cijfers betref-
Italië op vakantie te gaan, maar dat een wat kleinere meerderheid zich
fende het opbreken van gemengde Italiaans-Nederlandse huwelijken.
niet graag blijvend zou vestigen in Italië (80). Bij het behandelen van
de relatie tussen ouders en kinderen blijven de Nederlandse moeders
vrijwel onzichtbaar. Als de onderzoeksters
over "de ouders" spreken,
bedoelen zij de Italiaanse vaders. De opmerkelijke conclusie van dit
Over de Grieken kan gemeld worden dat het vóór komen van gemengde huwelijken varieert naar woonplaats. Vermeulen e.a. (1985) voerden in samenwerking met het CBS een survey uit in vier Griekse gemeenschappen in
rapport is dat de Italianen - die in de survey-populatie voor het meren-
Nederland. In Utrecht en Gorkum, waar voornamelijk arbeidsmigranten
deel in de rol van kind of echtgenoot deel uitmaken van gemengde gezinnen
wonen, was binnen de steekproef sprake van relatief weinig gemengde
- in het geheel niet zijn geïntegreerd in de Nederlandse samenleving.
huwelijken. Dit is vooral in Gorkum het geval, waar de Grieken voor het
Beukenhorst e.a. (1987) nemen een tussenpositie in ten opzichte van de
overgrote deel door een klein aantal Nederlandse bedrijven in Noord-
hierboven besproken visies over het verband tussen gemengde huwelijken en
Griekenland werden geworven en waar de gemeenschap zich heeft geconcen-
integratie. Volgens dit rapport is in Nederland naar schatting driekwart
treerd in drie naast elkaar gelegen flats. In deze gemeenschap zijn maar
van de gehuwde Italianen getrouwd met een Nederlandse partner. voorop
weinig alleenstaanden. Rotterdam, waar veel Grieken als afgemonsterd
stellen de auteurs dat het moeilijk is een verklaring te vinden voor het
zeeman zijn terechtgekomen en waar ook relatief veel Griekse ondernemers
hoge aantal gemengde huwelijken. Een factor die volgens de onderzoekers
zijn gevestigd, heeft het hoogste percentage gemengde huwelijken. Hier
een rol gespeeld heeft, is dat tot 1961 voor Italiaanse arbeidsmigranten
bevinden zich relatief de meeste alleenstaanden (1985:56-59).
de verplichting gold om ongehuwd te zijn als zij naar Nederland wilden
komen. Er waren dus, zeker indien vergeleken met de Spanjaarden, binnen
Hoe de immigratie van de verschillende groepen zich verhield tot de
de Italiaanse gemeenschap in Nederland aanvankelijk veel ongehuwden (zie
emigratie is aangegeven in de grafieken 4a tot en met 4e. In de Statis-
blz.15-16). In de beginperiode dat arbeidsmigranten elkaar in snel tempo
tiek van de Buitenlandse Migratie worden deze gegevens voor de Italianen
afwisselden bleven juist diegenen hier, die verkering kregen met een
gegeven vanaf 1954, voor de andere nationaliteiten begint de registratie
Nederlandse. De onderzoekers hoorden ook vaak van hun mannelijke respon-
in de eerste helft van de jaren zestig. Het betreft hier migratiegegevens
denten dat zij in Nederland zijn gebleven vanwege hun Nederlandse vrouw.
naar nationaliteit. De omvang van de immigratie wordt weergegeven ongeacht land van herkomst. Dit is van belang omdat zo de volledige instroom
Volgens Beukenhorst e.a. bestaat er een aantal duidelijke verschillen
tussen volledig Italiaanse gezinnen en gemengde gezinnen; in volledig
van de verschillende groepen wordt aangegeven en niet uitsluitend de
aantallen van hen, die direct uit het land van herkomst naar Nederland
Italiaanse gezinnen handhaaft men de Italiaanse nationaliteit, en is de
kwamen. Zo waren van de 1556 Grieken die zich in 1963 in Nederland ves-
voertaal meestal Italiaans. Toch zijn de verschillen minder groot dan de
tigden er 525 uit België afkomstig.
andere hierbovengenoemde rapporten suggereren. Het is niet zo dat het
gemengde huwelijk haast onvermijdelijk tot conflicten leidt, noch kan het
Mannen en vrouwen worden in deze grafieken naast elkaar gepresenteerd.
uitsluitend als een indicator voor succesvolle integratie gezien worden.
Voor een enkele nationaliteit (vooral voor de Griekse) valt uit de gra-
Uit het onderzoek blijkt evenmin dat gemengde huwelijken problematisch
fiek globaal op te maken in welke periode gezinshereniging plaatsvond en
30
31
welke omvang deze had. Bij de Grieken lijkt gezinshereniging van 1963
bijzonder het geval in de jaren zestig. Bij Italianen is de omvang van de
tot 1966 in toenemende mate plaats te vinden, om vervolgens iets terug te
emigratie naar een ander land dan Italië steeds goed zichtbaar in de
vallen. In 1969, 1970 en 1971 is er opnieuw sprake van een relatief grote
grafiek. Dit is in mindere mate ook het geval bij de Portugezen; zoals
toevloed van Griekse vrouwen. Bij de Italiaanse nationaliteit is slechts
bij andere cijfers betreffende de Portugezen is echter ook hier niet
gedurende het midden van de jaren zestig een vrouwelijk migratieoverschot
duidelijk welk aandeel Kaapverdianen met de Portugese nationaliteit
van enige betekenis zichtbaar. Opvallend is hier de, in vergelijking met
hebben in de omvang en de verdeling van im- en emigratiecijfers.
de mannen, kleine in- en uitstroom van vrouwen over de gehele periode. De
grafiek lijkt uit te beelden wat Beukenhorst e.a. stellen, namelijk dat
De remigratie nam voor de Spanjaarden en Grieken in het midden van de
er bij de Italianen eigenlijk nooit sprake is geweest van gezinshereni-
jaren zestig haar grootste omvang aan. Dit waren de jaren van een snelle
ging (1987:32). Bij de Italiaanse mannen is juist sprake van een relatief
wisseling van de wacht: er vond zowel een grote uit- als instroom van
grote in- en uitstroom. De immigratie blijft steeds iets groter dan de
arbeidsmi:granten plaats. Voor de Italianen ligt deze piek iets vroeger,
emigratie - althans tot 1980
vanwege hun eerdere komst, terwijl het snelle rouleren bij de Joegoslaven
maar in de eerste plaats is het grote
verloop opvallend. Dit houdt mogelijk verband met het feit dat Italië al
juist later plaatsvond, in de jaren 1971, 1972 en 1973, door het feit dat
van het begin lid is van de EEG en vrij verkeer van werknemers altijd al
de meesten van hen ook pas relatief laat hun geschiedenis als arbeids-
mogelijk was. Beukenhorst e.a, spreken van een "spontane toeloop"
migrant in Nederland begonnen. De remigratie van Portugezen lijkt in
waar-
door de Italiaanse populatie van Nederland gevarieerder van samenstelling
werd (1987:29-30). De auteurs markeren het einde van het grote verloop in
vergelijking met de andere nationaliteiten het minst aan schommelingen
onderhevig.
1965, maar grafiek 4b laat zien dat de in- en uitstroom daarna weliswaar
Gra.flek 4a:
kleiner wordt, maar toch aanzienlijk blijft.
1.5
Van de andere nationaliteiten werden ook vrouwen geworven (in het
1.4
1.3
bijzonder uit Joegoslavië), zodat deze grafieken over gezinshereniging
1.2
minder zeggen waar het Joegoslaven, Spanjaarden en Portugezen betreft.
ruim - migratieoverschot. Bij de Spanjaarden springt juist het negatieve
migratiesaldo in het oog, dat voor de mannen al in 1972, en voor de
vrouwen in 1974 begint.
-
L!
Bij de Portugezen is opvallend dat er vanaf 1965 tot 1980, met uitzondering van het jaar 1967 bij de mannen, steeds sprake is van een - relatief
Irn-/ernlgr'~tle Grieken
noar geslacht. 1963 - 19BI
0.9
""
"
""
"
N
~
OB -0.7
mannen
OJ>
0.5 0_4 0.3 0.2
In de emigratie-kolom is zowel bij de mannen als bij de vrouwen met een
0.1
0
lijntje aangegeven welk gedeelte van de uitstroom terugkeer naar het
herkomstland betreft. Als Spanjaarden en Joegoslaven uit Nederland wegtrekken betekent dat, door de jaren heen, vrijwel altijd dat zij naar
0.1
0.2
vrou'Wen
0.';
hun land terugkeren. Ook bij de Grieken is er in de jaren tachtig bijna
uitsluitend sprake van remigratie. In eerdere jaren is er echter wel
sprake van een trek van enige omvang naar derde landen, dit is in het
32
_
c=I
1tnmi~ratie
emly.ratle ~
• tot het streepje: emigratie naar herkomstland (remigratie)
Bron: CBS, Maandatatlstiek van Bevolking en ·VolkS8'ezo~dheld/Atd. Bev. Statistieken
33
Grafiek 4b:
Irn-/ernlgra:tle Italla:nen
Grafiek 4- d: Irn-/ernlgra:tle portugezen
noor geolocht. 19S4 - 19B7
4-
noor geslocht 1965 - 1987
1.2
U
1
3.5
0.9
O.B
3
0]
~
v
"
"
~
2
v
mannen
I&
~
V
N
~
1.5
0.5
05
mannen
0$
2.5
T,-'--.--'-'--'--.-.-'-'-'--'--''-'-'-r'
S45556575859606162.636465&&S76B697071 72 73747576777B79B081828384858687
_
c:J
immigratie
0.5
0.40.3
0.2
0.1
0
0.1
0.2
0.3
004
05
0.&
0.7
I
I
r
I
noor geslacht. 1965
I
I
I
I
I
I
I
I
I
CJ
immigratie
_
I
emigratie
Sf
~ tot het streepje: emigratie naar hel'komstland (remigratie)
Bron: CBS, Maandstatistiek van Bevolking en Volksgezondheid/Afd. Bev. Statistieken
Grafiek 4e:
Grafiek 4- c: hn-/ernlgra"tle ,",oegoslaven
4-.
u~~~~Y
~
vrou'W'en
emigratie "
~ tot het streepje: emigratie naar herkomstland (remigratie)
Bron: CBS, Maandstatlstiek van Bevolking en Volksgezondheid/Afd. Bev. Statistieken
~
t' ~
10
1987
Irn-/ernlgratle Spanjaarden
noar geslacht. 1963 - 1987
9
8
3
7
6
2
mannen
~
5
v
~
v
"
"
"
~
~
N
"
3
mannen
4-
"cv
N
3
~
2
0
0
o
2
vrou'Wsn
r
~_Wre.ron7273H757B777B~BO~a~M8586U
..
c:.J
l_igratie
3
V
~
~
V
,.
rouW"en
.-.--.-.-.J
I
I
I~-,__
I
I
I
I
I
~M~WWre.ron7273H~7B777B~BO~a~M8586U
II1II
emigratie"
.. tot het streepje: emigratie naar berkomstland (remigratie)
Bron: CBS, Maandatatistiek van Bevolking en VOlksgezondheid/Afd. Bev. Statistieken
34
~
2
-r----,-,--.--.-"--'---'-'-'--,'
,
p~ V
lil
r=J
ilDJlllgratie
emigratie JI:
tot het streepje: emigratie naar herkomstland (remigratie)
CBS, Maandstatistiek van Bevolking en Volksgezondheid/Afd. Bev. Statistieken
Bron~
35
Tot en met 1980 publiceerde
het CBS in de Maandstatistiek voor de Bevol-
king en Volksgezondheid zogenaamde emigratiecohorten betreffende alle
Zuideuropese nationaliteiten in Nederland (tabel 3a tlm el. Hieruit
kunnen we, tot die datum althans, het één en ander leren over de verblijfsduur van de verschillende groepen. Bij een aantal nationaliteiten
is duidelijk te zien dat, in het verleden, van sommige "lichtingen"
binnen een klein aantal jaren een groot deel weer terugkeerde. Remigra-
Tabel 3.
Emigratie van Zuideuropeanen naar nationaliteit
(vervolg) en jaar van voorafgaande vestiging in Nederland *)
bl
-
1961
1963
196$
1966
1961
1968
1969
1970
... ...
,..
, ,
'.2
al
1968
1961
1968
1969
1970
1971
1911
1913
197.
1915
1979
1976
1917
"""
'59'
.. " ,,.,. "" ,,.""
'53
".
'00
'03
""
,.,
592
210
, ., "
1 n
93
1
".
..
.
38
1114
150'
lJSI
""
os
31
""
'"
... "
.
" "
"
I~
1976
1191
Emigratie van Zuideuropeanen naar nationaliteit
en jaar van voorafgaande vestiging in Nederland *)
1964
1975
2017
.. n... ". '",,., 3,....
,se.
,,.,
'"
Hl6J
197~
...
203
1002
1973
lr'Okbnltl
,..,
,,..
tgel
19n
w .v._-
Zuideuropese groepen bestaat, wordt verder behandeld in paragraaf 3g.
1900
19"
ITALIAANSE
tie, en de rechtspositionele ongelijkheid die in dit verband tussen de
Tabel 3.
1964
""'"
""
'"
.. ..
'200
""
'<3
"'"
'"
"
1980 T ....Ml
G~''9din
cl
....y.~
Irokbnln
8
,96'
123
"
48
.,3
,
'"
90
"
..
.7
!9'"
"'"
..
JOEGOSLAVISCHE
,
23
19
31
"'"
.S
' -_ _ _ _ _- " ' - - - '
10
2()
_ _ _ _ _ _--"'-_-'1
12
11
16
'"
".
28
,,.,
1917
31
"
,.",
'.
*)
.. "..
.. ...'"
31
"
13
,.,.
28
12"
Ol
I Hl
.
! 10
""
,
"
'"
.
, , ..
I
I
12
1
.".
.,
"
I
Inclusief altijd in Nederland gewoond, d.w.z. alhier
geborenen in de jaren 1980 en vroeger.
!
!
,
,
•
387
"
330
613
."
""
"
...
,.
3
"
*)
""
,,.
""
'"
"
70
"
' - - -___-='---'1 '
'"
,
65' ,..
.
'" "'"
. .
.
"sa
39
208
..
..
'"
Inclusief altijd in Nederland gewoond, d.w.z. alhier
geborenen in de jaren 1980 en vroeger.
36
..
..
'706
"
37
1110
, oeo
85'
'''''
'.2<1
."
se
"
""
Tabel 3.
(vervolg)
Andere feiten des levens die de demografische ontwikkeling van de Zuideu-
Emigratie van Zuideur'opeanen naar nationaliteit
en jaar Van voorafgaande vestiging in Nederland *)
ropese groepen beïnvloeden zijn geboorte en sterfte. Het sterftecijfer is
nog erg laag, dit is het gevolg van de relatief jonge leeftijdssamenstel-
d)
ling van de groepen. Wel geven wij hier een ruwe indicatie van de relatieve omvang van de geboorten in de vijf groepen. Het vruchtbaarheidscij-
PORTOOESE
, 061 1 Q8
546
756
820 1112 117Q
&Je
S64
862 1 UI:!
622
!i98
003
.ro
453
fer, leeftijdsspecifiek of niet, is moeilijk te geven, aangezien dit
wordt berekend over (een leeftijdscategorie van) de vrouwelijke bevol-
,,..
king, en veel Griekse kinderen enz. geboren worden uit Nederlandse moe-
,.
"
",.
,,..
I
ders. Het (ruwe) geboortecijfer - aantal levend geborenen per 1000 leden
van een bepaalde groep - dat we wel hebben berekend moet met enige resern,
I
_.
"
.,
,
I
"
"
I
"
"
,.
"
,.,,,
I
I
..
I
I
I
I
I
'"
"
'"
"
"
"
,."",
I
"
" "
,.
"
"
"
"
"
huwelijken bij de verschillende groepen. Ter vergelijking zijn hier ook
de cijfers voor de Turkse en Marokkaanse groep gegeven. De geboortecijfers van de Zuideuropese groepen zijn aanzienlijk lager.
Tabel 4: Aantal levend geboren per 1000 inwoners
naar nationaliteit 1976 - 1985
" " ,.
"
"
ve worden bekeken, gezien de variatie in het vóórkomen van gemengde
Grieken
e)
1960
19$1
1976
1917
1978
\979
184340615517 9894114tl18910 2506 3430 5138 7632 1683 402$ 4026 3290 1700 1117
808
759
723
'"'
308
,,..
...
,
"
1962
336
1~
1963
1964
1965
1966
1967
1968
1969
1970
1971
1913
1974
1975
1980 To ..81
747
772
"""
"'"
"
817 1 .... 7 1266
50117532880
423 1
m
7357 7714
..
....
891 1026
,---,,,,,-_-,1131
313
'In
0466
'---~'-c:-'I 181
27!>
310
L-_____~~_~I
~
~
853
753 1457
! 198
L-________~~~!2~
L-_ _ _ _ _ _ _-:=::':-~! 249
' -_ _ _ _ _-='-~t
174
""
,196
'31
[104
'"
I
I
$41 1099
'"
..
".
805
,'"
IS'
" ,. " '"
" .,
".
"
*)
1972
""
122
.,
Inclusief altijd in Nederland gewoond, d.W.Z. alhier
geborenen in de jaren 1980 en vroeger.
1976
1977
1978
1979
1980
1981
1982
1983
1984
1985
23
23
19
14
19
19
18
20
19
10
Italianen
Joegoslaven
21
19
16
16
18
18
13
14
12
33
31
32
28
27
24
20
17
15
SpanPortugezen jaarden
Turken
21
21
19
32
37
37
36
36
36
30
29
28
26
17
14
15
11
12
10
10
9
8
12
kanen
36
39
40
42
40
39
38
37
36
34
Bron: CBS. Afdeling Bevolkingstatistieken
Tot slot van dit àeel over de komst van de Zuideuropeanen en de daarmee
verbandhoudende demografische ontwikkelingen enkele grafieken over de
"
ontwikkeling van de leeftijdsopbouw van de vijf groepen in Nederland
vanaf 1971, op basis van het nationaliteitscriterium, in ruime leeftijdscategorieën.
Bron: CBS, Statistiek van de buitenlandse mi9ratie, 1980.
38
17
18
16
13
12
11
Marok-
39
Grafl .. k
Sa:
Leeftijdsopbouw Grieken
Grafiek
19"71,1976,1981,19BS
4.5
Sc: Leeftijdsopbouw Joegoslaven
1971, 1976, 1961, 1986
15
14
13
3.5
12
11
.
l
.,
2.5
10
0
0
t
Ë
1.5
0.5
1976
1971
IZZI
o-
19 j.
!SSl
~
tz;zj
1986
1981
lZZl
1971
~
IZZI
20 - 29 j. 30 - 39 j. 40 - 49 j. 50 - 64 j. 65 en ouder
0-19 j.
Bron: CBS, Afdeling Bevolkingsstatistieken.
Grafiek 5 b:
1976
!SSl
tz;zj
20-29 j .
30-39 j.
1981
~
40-49 j .
lZZl
50-64 j.
198$
~
65 en ouder
Bron: CBS, Afdeling Bevolkingssta t i st i eken
Leeftijdsopbouw Italianen
Grafiek 5 d:
1!}71, 1976, 1981, 1986
Leeftijdsopbouw Portugezen
1971,1976,1981,1986
1 0 , , - - - - - -______ .______
__
__
______________________,
.~
22
~
~
21
20
19
18
17
.,
n
0
~
I.,.
15
,
13
12
11
10
n
o
o
t
Ë •
1976
1971
IZZI
o - 19
!SSl
j.
1981
~
tz;zj
1ZZl,~
20 - 29 j. 30 - 39 j. liO- 49 j. 50 - 64 j. 65en ouder
Bron: CBS tAfdeling Bevolkingsstatistie}t.en.
40
1971
1986
IZZI
o - 19
j.
1976
!SSl
20 - 29
"""
tz;zj
j.
30 - 39
j.
f.S';sJ
lZZl
~
40 - 49 j. 50 - 64 j . 65 en ouder
Bron: CBS, Afdeling Bevolkingsstatistieken
41
1986
GrafieK 5 e:
Leeftijdsopbouw Spanjaarden
3
SOCIALE POSITIE
1971. 1976, 1981, 1986
'or::=:"-m~=------I
28··~~W~
26
3.1
Recente bevolkingsgegevens
22
.
.
20
Voor begrip van de positie van de Zuideuropeanen op de arbeidsmarkt en in
18
het onderwijs zijn enkele recente demografische basisgegevens nodig
u
o
16
!
12
betreffende de indeling van de bevolking naar geslacht en leeftijd, en de
spreiding van de groepen over Nederland. Wat betreft de Zuideuropeanen
10
met een Nederlands paspoort zijn daarover geen gegevens; zij worden in de
grafieken hieronder en in de spreidingstabel (zie bijlage 111) buiten
beschouwing gelaten. Bij de leeftijdsopbouw van alle groepen valt op dat
bij de jongeren tot ongeveer 20 jaar de geslachten ongeveer gelijk verte-
[Z2j
o ~ 19 j.
lSSi
\981
1976
1971
r:=zl
lSS'J
ISZI
genwoordigd zijn. De numerieke overmacht van de mannen ligt bij de meeste
~
20 _ 29 j. 30 - 39 j. "0 - 49 j. 50 - 64 j. 65 en ouder
Bron: CBS, Afdeling Bevolkingsstatistieken.
groepen rond de 45 jaar. De getalsmatig belangrijkste groep bij de Joegoslaven is jonger; dit hangt waarschijnlijk samen met hun relatief late
komst naar Nederland. Het "mannenoverschot" is vooral opvallend bij de de
Italianen, de Spanjaarden en de Grieken; dit kan duiden op het relatief
veel vóórkomen van gemengde huwelijken, maar ook op een grote groep van
vrijgezellen. De Portugezen hebben de meest evenwichtige leeftijdsverdeling. Bij de Joegoslaven is de relatieve ondervertegenwoordiging van de
15- tot 30-jarigen, en de relatief grote groep jongere kinderen opvallend. Ter vergelijking wordt hier ook de Turkse en Marokkaanse bevolkingsopbouw in leeftijdsgroepen uitgebeeld. Ten opzichte van deze laatste
groepen valt de relatieve ondervertegenwoordiging van de Zuideuropese
kinderen in de respectievelijke bevolkingspyramides op.
42
43
Grafiek
Grafiek 6 a: Vijfjaars-leeftijdsgroepen Grieken
in percentages van totaal, 1 jan 1986 (N=3776).
6e: Vijfjaars-leeftijdsgroepf?n Joegoslaven
in percentages van totaal, 1 jan 1986 (N=11713).
75+
75+
70-74
70-74
65-69
65-69
60-64
60-64
55-59
55-59
50·54
50_54
45-49
45-49
40-44
40_44
35-39
35-39
30·34
30.34
25-29
25-29
20-24
20-24
15-19
15-19
10-14
10-14
5-9
5-9
0-4
0-4
14
12
0
10
GrA.fiek
10
0
VROUWEN
HANNEN (62,6%)
12
14
14
12
0
0
10
MA'NlIEli (55,5%)
<37,2%)
Grafiek
6b: Vijfj:wl's-leeftijdsgroepen Italianen
in percentar,es van totaal, 1 jan 1986 (N=17844)
6 d: Vijfjaars-leeftijdsgroepen Portugezen
in percentages van totaal, 1 jan 1986 (N=7470).
75+
75+
70-74
70-74
65-ri9
65-1)9
60-64
60-64
55-59
55-59
50·54
50.54
45-49
45-49
40-44
40_44
1Jffffi~71~~
35-39
30·34
25-29
20-24
15-19
10-14
5-9
0-4
4
MANNEN (65,6%)
~
~
VROUWEN (34,4%)
I
10
I
12
14
14
12
10
10
MA'NlIEN (56,8%)
VROUWEN (43,2%)
Bron: CBS, Afdeling Bevolkingsstatistieken
Bron: CBS, Afdeling Bevolkingsstatistieken
44
45
12
14
Grafiek
6
e~
----------------------,
14
12
Grafiek (6g: VijfjJ'l.ar6-1eeftijdsg~oepen Marokkanen
in percentages van totaal, 1 jan 1986 (N",,116358).
VijfjaJi\rs-leeftijdsgroepen Spanjaarden
in percentages van totaal, 1 jan 1986 (N=19033).
75+
75+
70-'14
70-74
65-09
65-09
60-64
60-64
55-59
55-59
50-54
50_54
45-49
45-49
40-44
40-44
35-39
35-39
30-34
30-34
25-29
25-29
20-24
20-24
15-19
15-19
10-14
10-14
5-9
5-9
0-4
0-4
10
10
MANNF:N (59,0%)
12
14
14
12
,---------------------
0
10
10
12
14
MANNEN (57,3%)
VROUl.ri<::N (41,ö%)
ll!:.2!l.=
Grafiek 6 f: Vijfjaars-leeftijdsgroepcn Turken
in percentages van totaal. 1 jan 1986 (N=156395).
CBS, Afdeling Bevolkingsstatistieken
Betreffende de spreiding van de Zuideuropeanen over Nederland en binnen
75+
70-74
de grote steden zijn er uitstekende gegevens. Hier presenteren we alleen
65-09
de landelijke gegevens. In het bestek van dit onderzoek was het niet
60-64
mogelijk om de betekenis van het wonen in bepaalde buurtcombinaties in
55-59
50_54
termen van geografische ligging, kwaliteit van de woningen en sociale
45-49
status te interpreteren. Voor de steden Amsterdam, Rotterdam en utrecht
40-44
zijn deze gegevens respectievelijk te vinden in volgende de publicaties:
35-39
Amst~dammers
}O-34
in zeven bevolkingscategorieën (1986), Demografische gege-
vens Rotterdam (1986) en vreemdelingen in utrecht (1986).
25-29
20-24
De spreiding van de zuideuropese groepen over de Nederlandse gemeenten
15-19
is gegeven in bijlage lIl. Van een gemeenschap wordt daar melding gemaakt
10-14
5-9
als het aantal 25 of meer bedraagt. Van de Spanjaarden en de Italianen
0-4
worden deze gegevens jaarlijks gepubliceerd. Van de Grieken, de Joego-
10
10
MANNEN (5.5,2%)
~:
VROUWEN (44,8%)
12
14
slaven en de Portugezen betreft het ongepubliceerd materiaal, verkregen
van de afdeling Bevolkingsstatistieken van het CBS. De twee grootste
CBS. Afdeling Bevolkingsstatistieken
groepen, de Italianen en de Spanjaarden, bevinden zich redelijk gespreid
46
47
over heel Nederland; de spreiding van de kleinere Joegoslavische groep
is eveneens opvallend. Grieken bevinden zich in de randstad en in enkele
middelgrote steden in het oosten en zuiden van het land. Opmerkelijk is
vooral de concentratie van de Portugezen in de drie grote steden in het
westen van het land. Naar alle waarschijnlijkheid bestaat in Rotterdam de
groep met de Portugese nationaliteit voor het overgrote deel uit Kaapverdianen.
3.2
Arbeidsmarkt
Tabel 5: Werkzoekenden als percentage van de loonafhankel ijke
beroepsbevo 1 ki ng (mannen en vrouwen).
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
Aantal
Aantal wer- loonafh.
(3) als
(1) als
werkzoe- kenden in
beroeps be- percentage percentage
kenden
loondienst volking:
totale
van (3)
(1 )+(2)
bevol king
1)
2)
3)
Grieken
482
1600
2082
55,1
23,2
Italianen
2139
7200
9339
52,3
22,9
Joegos 1 aven
4900
1580
6480
55,3
24,4
Portugezen
3200
4008
53,7
808
20,2
Spanjaarden
1663
7800
9463
49,7
17,6
Turken
3.2.1
Loonafhankelijke beroepsbevolking
Marokkanen
24631
15761
35300
25000
59931
40761
38,3
35,0
41,1
38,7
4853400
33,4
14,1
Totale
In de studie van Pop (1987) over werkloosheid onder Mediterranen worden
Nederlandse 683527
bevol king
cijfers gegeven over Zuideuropese werkzoekenden, opgesplitst naar de
verschillende nationaliteiten. Over de werkzoekenden komen we zO heel wat
te weten: welk beroep en welke opleiding zij hebben, over de bedrijfstak
1) Bron: Pop 1987; situatie 25 maart 1986
2) Bron: Pop 1987; Arbeidskrachtentelling 1985
3) bron: CBS. Afdeling Bevolkingsstatistiek, 1 jan 1986
waar zij vroeger werkzaam waren, hoe oud ze zijn, hoe lang werkloos,
enzovoort. Een aantal van deze gegevens zullen we hier presenteren.
Daarbij moet wel in de gaten gehouden worden dat het niet mogelijk is op
basis van gegevens over werkzoekenden iets te zeggen over werkenden, dat
wil zeggen te generaliseren voor de volledige beroepsbevolking van de
Door het aantal Turkse en Marokkaanse ingeschrevenen bij arbeidsbureaus
in 1986 te vergelijken met vergelijkbare cijfers uit 1983 toont Pop een
toename aan van het aantal werkzoekende Turken en Marokkanen over de
laatste drie jaar - respectievelijk met 10,5% en 19,2% - terwijl het
verschillende groepen.
aantal werkzoekenden onder de autochtone bevolking met 15,9% afneemt. Met
De percentages werkzoekenden op de loonafhankelijke beroepsbevolking
worden door Pop berekend door gegevens van de arbeidsbureaus (aantallen
werkzoekenden) te combineren met gegevens van de Arbeidskrachtentelling
(AKT) van 1985 (aantallen werkenden in loondienst). Het werkloosheidspercentage onder de Zuideuropese groepen dat zo wordt verkregen is veel
lager dan bij de Marokkanen en de Turken, maar stukken hoger in vergelijking met de autochtone bevolking. De Spanjaarden komen er nog het best
vanaf met 17,6%, de Joegoslaven het slechtst met 24,4%.
behulp van gegevens van het CBS kunnen wij een dergelijke trend ook
aangeven voor de afzonderlijke Zuideuropese groeperingen. Wij berekenen
echter hier niet een percentuele toename van het absolute aantal werkzoekenden, dit zegt ons inziens weinig over de ontwikkeling van de werkloosheid omdat het ontwikkelingen in de omvang van de loonafhankelijke beroepsbevolking buiten beschouwing laat. Wij willen hier over een aantal
jaren de ontwikkeling aangeven in het percentage werklozen op de loonafhankelijke beroepsbevolking. Vanaf 1979 maakt het CBS ramingen van de
omvang en samenstelling van het aantal in loondienst werkzame buitenlanders in Nederland. In combinatie met een aantal variabelen (geslacht,
leeftijd en spreiding per provincie) zijn uitsplitsingen gemaakt ook voor
48
49
de Zuideuropese nationaliteiten afzonderlijk. Deze ramingen komen tot
hierboven al aan de orde. Ofschoon de omvang van bijvoorbeeld de groep
stand door de verhoudingscijfers uit de arbeidskrachtentellingen (AKT's)
Grieken met een Nederlands paspoort over een zeer groot aantal jaren
toe te passen op de bevolkingsaantallen van de verschillende nationali-
bekend is en haar aandeel in het totaal van de Griekse gemeenschap gemak-
teiten. Door deze cijfers op de wijze van tabel 5 te combineren met de
kelijk is te berekenen, is er over de (leef tijds) samenstelling van de
aantallen werkzoekenden over dezelfde periode (gepubliceerd in de Soci-
groep met de Nederlandse nationaliteit minder bekend. De grootte van de
aal-Economische Maandstatistieken van het CBS) komen wij op het percentage werkzoekenden op de loonafhankelijke beroepsbevolking 9 .
beroepsbevolking binnen deze groep is niet bekend, en naar het aandeel
van werkzoekenden in deze groep kunnen we alleen maar gissen. We zouden
bijvoorbeeld kunnen aannemen dat er binnen de categorie die voor het
Tabel 6a: Ontwikkeling werkloosheid Zuideuropeanen
naar national iteit en geslacht, 1979 - 1986
Nederlanderschap heeft gekozen relatief minder werkloosheid heerste,
Uitgaand van de
Grieken
Ita 1 ianen
Joegos laven
Portugezen
Spanjaarden
man vrouw
man vrouw
man
vrouw
man vrouw
man vrouw
3,0
3,4
6,6
11,2
24,8
25,6
27,2
23,3
8,4
8,1
12,6
16,4
23,0
26,3
26,9
28,2
verond~rstelling
dat alleen mensen in een relatief gun-
stige positie de nationaliteit van het gastland aannemen. Maar het is nu
eenmaal niet mogelijk cijfermatige uitspraken te doen op basis van derge-
1979
1980
1981
1982
1983
1984
1985
1986
8,1
8,9
10,3
15,9
24,2
25,3
23,7
24,3
13,2
8,0
14,7
12,9
24,7
22,9
20,9
22,6
7,9
8,1
11,6
16,1
21,7
23,3
24,9
23,8
6,8
7,9
11,4
13,9
20,7
23,5
22,0
24,2
20,1
16,1
13,2
14,1
21,1
24,4
24,7
23,1
5,4
4,2
5,7
7,9
14,5
17,4
17,2
16,4
3,0
3,4
5,4
7,5
15,9
18,0
18,5
17,8
5,0
4,9
8,2
10,2
16,0
18,9
17,6
17,8
lijke veronderstellingen, afgezien nog van de vraag of de veronderstelling juist is. Een tweede voorbehoud dat wij bij deze werkloosheidscijfers moeten maken is er één die in het algemeen geldt voor cijfers de
statistische werkloosheid betreffende: er zijn ook mensen werkloos die
niet bij arbeidsbureaus ingeschreven staan. Misschien nog meer dan onder
de autochtone bevolking is dit het geval onder Mediterrane en andere
buitenlandse groeperingen, waarbinnen vooral de vrouwen bij uitstek via
Tabel 6b: Ontwikkeling werkloosheid Zuideuropeanen
naar nationaliteit (totaal), 1979 - 1986
Grieken
I ta 1 i anen
Joegos 1 aven
Portugezen
het informele circuit aan werk proberen te komen (zie b.v. van Wijk
Spanja~rden
1986). Ten derde moet in de gaten worden gehouden dat in de categorie
beroepsbevolking alleen mensen in loondienst, en werk-in-Ioondienst-
1979
1980
1981
1982
1983
1984
1985
1986
9,6
8,7
11,3
15,2
24,3
24,7
23,0
23,9
7,7
8,1
11,6
15,7
21,5
23,3
24,3
23,9
5,2
5,2
8,7
13,0
24,2
25,8
27,1
25,0
15,2
12,3
11,0
12,2
19,0
22,2
22,3
21,0
3,6
3,8
6,1
8,3
15,9
18,3
18,2
17,8
zoekenden, zijn opgenomen. Kleine en grotere ondernemers vallen hier dus
niet onder 10 .
Wat kunnen we aflezen uit deze cijfers? Ten eerste dat de werkloosheid
dan wel niet die omvang heeft als bij de Turken en Marokkanen, maar dat
de stijging van de werkloosheid toch ook zeer fors is. De grootste stij-
Bron: CBS, Hoofdafdeling Statistiek van Arbeid en Lonen
CBS, Sociale en economische maandstatistieken
ging heeft niet de laatste drie jaar plaatsgevonden; zij lijkt zich bij
all~
vijf de groepen te hebben voltrokken tussen 1981 en 1983. Van de
Bij deze cijfers moeten tenminste drie zaken in het oog worden gehouden.
vijf groepen is die toename bij de Grieken, de Italianen en vooral de
Ten eerste de nationaliteitswijzigingen. Deze kwamen in de paragraaf
Joegoslaven explosief te noemen. Onder deze laatste groep steeg het percentage werkzoekenden tussen 1981 en 1983 met maar liefst 15,5%. Van de
9
De cijfers voor 1986 wijken in tabel 6 iets af van die in tabel
5, aangezien wij voor het berekenen van het werkloosheidspercentage van 1986 niet de AKT cijfers van 1985 hebben gebruikt, zoals
Pop doet, maar een ramingscijfer gebruiken dat is aangepast aan
de (geslonken) bevolkingsaantallen van 1986.
50
10 Bij het bepalen van de percentuele werkloosheid beperken we ons
tot de loonafhankelijke beroepsbevolking omdat de w~Jze waarop de
ondernemersgroep wordt geregistreerd verschillend is. Zie noot 14.
51
Zuid europeanen is ook nu nog de werkloosheid onder de Joegoslaven het
en de Italianen vermelden de informanten regelmatig het lichamelijk zware
hoogst. De werkloosheid onder de Portugezen is relatief het meest sta-
en
biel; zij was al hoog te noemen in 1979. Dit houdt misschien verband met
ven kreeg te doen. Veel klachten van Zuideuropese werknemers hebben
het beroep dat veel mensen met de Portugese nationaliteit hebben: zij
bovendien een psychosom;tische kant. Door verschillende auteurs wordt er
vaak~gezonde
werk dat men vooral in het begin in Nederlandse bedrij-
varen en staan bij afmonsteren regelmatig, doch niet langdurig, bij
op gewezen dat arbeidsongeschiktheid - en werkloosheid in het algemeen -
arbeidsbureaus ingeschreven. Het is niet onwaarschijnlijk dat een flink
als katalisator werkt in de verslechtering van de gezondheid (Vermeulen
aantal van hen van Kaapverdische origine zijn. Van de Zuideuropeanen
e.a. 1985:79-109). Arbeidsongeschiktheid fungeert als kristallisatiepunt
heerst er onder de Spanjaarden de minste werkloosheid. Mogelijk heeft dit
voor psychosociale problematiek (van Dijk 1984:45). Betrouwbare cijfers
te maken met remigratie: wat betreft de Spaanse mannen is er al vanaf
omtrent de omvang van het aantal Zuideuropeanen met een WAO-uitkering
1972 een negatief migratiesaldo; voor de vrouwen geldt dit vanaf 1974
bestaan niet, want bij de GMD's wordt geen registratie bijgehouden op
(zie grafiek 4e, blz.35). Dat dit de belangrijkste reden is voor de
basis van de nationaliteit van de verzekerde (van Dijk 1984:30). In 1984
relatief lage werkloosheid - althans wanneer we vergelijken met de andere
bestond er in Amsterdam een Spaanse WAO-groep, ondergebracht bij de
Zuideuropeanen - is allerminst zeker.
Stichting Migrante. Regelmatig kwamen Spanjaarden bijeen om over hun
problemen te praten. De Stichting Migrante schatte het aantal Spaanse
Het lijkt zinnig om de - in vergelijking met Turken en Marokkanen
arbeidsongeschikten in Amsterdam op 80 tot 100 (van Dijk 1984:31). Een
relatief lage werkloosheidcijfers onder Zuideuropeanen in het licht te
dergelijke WAO-groep bestond voor Grieken tot voor kort ook in utrecht
zien van wat Vermeulen e.a. (1985) en Beukenhorst e.a. (1987) te zeggen
(Otantzis 1981; Gianakos 1984).
hebben omtrent arbeidsongeschiktheid onder Grieken en Italianen. Uit het
survey onder de Grieken (dat in 1983 werd uitgevoerd) bleek dat naast
de
Hier volgen enkele gegevens uit Pops analyse van cijfers van bij ar-
21% werkloze mannen ook nog 13% van de mannen uit de onderzoekspopulatie
beidsbureaus ingeschreven mediterrane werklozen (1987). Het opleidingsni-
in de WAO (wet Arbeidsongeschiktheid) liep. Voor de vrouwen waren de
veau van de werkloze Zuideuropeanen is over het algemeen laag. Het over-
cijfers respectievelijk 26% en 7% (Vermeulen e.a. 1985:59). Van de Itali-
grote deel heeft niet meer dan een lagere-schoolopleiding, eventueel
aanse arbeidsmigranten die Beukenhorst e.a. interviewden was 40% WAO-er
aangevuld met een niet afgemaakte vervolgopleiding. Ook hier is de situa-
(1987:38). De onderzoekers denken dat het in veel van deze gevallen gaat
tie van de Turken en Marokkanen nog slechter, maar de verschillen zijn
om verkapte werkloosheid. De economische staat van bepaalde bedrijfstak-
toch niet zo groot. Alleen de JoegoslavisChe mannen nemen een iets gun-
ken vertoont nauwe samenhang met de kans arbeidsongeschikt te worden. Eén
stiger positie in, en bij de Italiaanse vrouwen is het aandeel van de
van de manieren om minder gewenst personeel kwijt te raken is afvloeiing
werklozen met het laagste opleidingsniveau zelfs minder dan de helft.
via de WAO. Het gaat hier om een categorie WAO-ers die vanwege hun gevor-
Voor de rest steekt het opleidingsniveau van de werkloze Zuideuropeanen
derde leeftijd om economische redenen uit het arbeidsproces worden ge-
schril af bij dat van de Nederlanders in dezelfde situatie (Pop 1987:8,
haald; alle geïnterviewde Italianen met een WAO-uitkering zijn 50 jaar en
Statistisch Vademecum 1987:63).
ouder (1987:39). Beukenhorst e.a. worden in deze mening gestaafd door
uitspraken in interviews en het feit dat de WAO-ers daar in hun sample
domineerden, waar veel bedrijfssluitingen hebben plaatsgevonden
In een recent onderzoek naar kijk-, luister- en leesgedrag dat Bureau
veldkamp in opdracht van de NOS uitvoerde bleek echter dat een redelijk
(1987:40). Maar de WAO-problematiek onder Zuideuropese migranten heeft
percentage van de geïnterviewde Zuideuropeanen (zowel werkloze als wer-
natuurlijk ook een belangrijke gezondheidscomponent. Werkelijke arbeids-
kende mannen en vrouwen) een groot aantal jaren vooropleiding in eigen
ongeschiktheid komt ongetwijfeld veel voor; in de studies over de Grieken
land had genoten. Van iedere nationaliteit werden rond de 150 mannen en
52
53
vrouwen geïnterviewd. Meer dan elf jaar vooropleiding in het herkomstland
mindere mate ook Spaanse en Griekse vrouwen hun vroegere werkkring had-
hadden: 34% van de Grieken, 51% van de Joegoslaven, 28% van de Italianen,
den. Een flink gedeelte van de werkzoekende vrouwen uit alle Zuideuro-
27% van de spanjaarden en 8% van de Portugese taalgroep11. Alleen de
pese groepen, maar vooral de Portugese vrouwen (35,2%), waren voordat
Portugese taalgroep blijft in dit opzicht zelfs achter bij de Turken en
zij werkloos werden werkzaam in de horeca (Pop 1987:22).
Marokkanen (respectievelijk 11% en 9%) (Media en minderheden 1986b:140).
Het is moeilijk iets te zeggen over de represent·ativiteit van deze laatste gegevens, noch zijn de opleidingscategorieën gelijk aan die welke
De beroepsgroep geeft niet exact aan in welke betrekking men werkzaam
is. Binnen de horeca bijvoorbeeld bestaan verschillende beroepen. Waren
Pop hanteert. Ze suggereren dat ook onder Zuideuropeanen de werklozen
voor de Italiaanse werkzoekende mannen de belangrijkste laatste beroepen
gemiddeld een minder lange vooropleiding hebben genoten dan hun werkende
binnen de horeca die van kelner en kok, voor de Grieken was dat het
landgenoten.
beroep van exploitant/bedrijfsleider, en dat van kelner. Bij de Joegoslaven is· de concentratie op een klein aantal beroepen het sterkst. Deze
Als we de werkzoekende mannen naar nationaliteit en beroepsgroep van
vallen bovendien bijna alle binnen de metaal. De vijf belangrijkste
het laatste beroep indelen, dan zien we dat bij de meeste Zuideuropese
laatste beroepen bij de Joegoslaven zijn: hulparbeiders (allerhande
nationaliteiten er een klein aantal (twee tot vier) beroepsgroepen uit-
fabrieksklusjes), ijzerwerkers, lassers, bankwerkers, pijpmonteurs. Ook
springen. Bij de Joegoslaven is er één beroepsgroep het duidelijkst
bij de Spanjaarden bevinden de meeste beroepen zich binnen de metaal.
vertegenwoordigd: 57,2% van de werkzoekende Joegoslaven werkten in de
Betreffende de laatste werkkring van de vrouwen was de concentratie op
metaal voordat zij werkloos werden. Bij de Spanjaarden is dit eveneens
een vijftal beroepen vooral sterk bij de Grieken en de Joegoslaven,
een grote groep: 32,1%. Bij alle Zuideuropese nationaliteiten zijn de
waarbij bij hen het grote aantal voormalige hulparbeiders opvalt: bijna
werkzoekenden uit de beroepsgroep "algemene dienst" (wat in de praktijk
25% bij de Griekse vrouwen en bijna 40% bij de Joegoslavische vrouwen
meestal allerlei soorten fabriekswerk inhoudt) goed vertegenwoordigd,
(Pop 1987:33-4).
ofschoon deze categorie minder geprononceerd aanwezig is als bij de
Turken en de Marokkanen, waar zij tegen de 50% loopt. Een belangrijk
gedeelte (28,8%) van de Portugese werkzoekenden is afkomstig uit de
Informatie over de bedrijfstak waaruit men afkomstig is sluit natuurlijk goed aan bij dat wat hierboven vermeld werd over beroepen en be-
beroepsgroep verkeer (zeevaart). 14% van alle, inclusief autochtone,
roepsgroepen. De werkzoekende Spaanse en Joegoslavische mannen zijn voor
werkzoekenden die voorheen op de kleine handelsvaart zaten is Portugees
respectievelijk 61% en 55,1% afkomstig uit de industrie, wat
~r
boven
(Pop 1986:50). Behalve in de metaal zaten Italianen en Grieken in de
het percentage Nederlanders ligt, dat uit de industrie komt (19,7%).
bouw- en houtsector, en is een flinke groep van hen, samen met de Portu-
Terwijl het percentage van alle mediterrane mannen die afkomstig zijn uit
gezen, afkomstig uit de horeca. Bij de vrouwen is vooral de categorie
de bedrijfstak handel/horeca lager ligt dan dat van de Nederlanders
"algemene dienst" goed vertegenwoordigd. Het vorige beroep van meer dan
(respectievelijk 14,1% en 18,2%), ligt het voor twee afzonderlijke Zuid-
de helft van de Joegoslavische, en bijna de helft van de Griekse vrouwen
europese nationaliteiten, de Grieken en de Italianen, juist weer veel
hoort in deze groep thuis. Alleen bij de Italiaanse vrouwen is deze
hoger: respectievelijk 25,8% en 32,1%. Net als de mannen, zijn ook de
beroepsachtergrond relatief minder geprononceerd aanwezig. Zij komen
mediterr~~e
voor ruim één derde uit de beroepsgroep handel/kantoor, in welke sfeer in
Nederlandse werkzoekende vrouwen. Van de Joegoslavische vrouwen komt
vrouwen vaak uit de industrie afkomstig, veel vaker dan
zelfs 53,6% uit de industrie, van de Griekse 50%. Over de hele linie,
11 In dit onderzoek was de surveypopulatie onderscheiden in taalgroepen. Portugezen en Kaapverdianen vormden één taalgroep (Media
en Minderheden 1986a: 4).
54
inclusief de Nederlandse vrouwen, is de bedrijfstak handel/horeca een
belangrijke vorige werkkring. De Italiaanse (37,1%) en de Portugese
55
vrouwen (31,3%) overtreffen hier verhoudingsgewijs hun Nederlandse lotge-
ingeschreven. Zij staan ingeschreven onder verschillende functies: men is
notes.
niet altijd eigenaar of vennoot, maar onder andere soms bestuurder of
commissaris. In tabel 7a staat tevens vermeld, welk percentage van de
Wat de opleiding van werkzoekende schoolverlaters betreft, is er gedetailleerde informatie over de verschillende Zuideuropese nationaliteiten
ondernemers ook eigenaar of vennoot van het bedrijf is. Op basis van de
door van den Tillaart en Reubsaet verstrekte aantallen ondernemers hebben
in Pop te vinden (1987: tabel 4.2a en b, p. 64-71). In het algemeen kan
wij ter indicatie in deze tabel ook het percentage ondernemers op de
gezegd worden dat de Zuideuropeanen een wat betere opleiding hebben dan
beroepsbevolking berekend (kolom3)14. Voor de Grieken komen wij zo op
de Marokkaanse en Turkse werkzoekende schoolverlaters. De Zuideuropeanen
21,2% ondernemers. Van hen is een hoog percentage eigenaar of vennoot
zoeken deels ook in een andere richting werk (de beroepsgroep handel/kan-
(80%). Ook de Italianen hebben relatief veel ondernemers in hun gelederen
toor bijvoorbeeld is relatief belangrijker). Dit is misschien een reden
(16,8%). Ter vergelijking: het aandeel ondernemers op de totale Neder-
dat in de categorie "overige mediteranen,,12 vooral de mannelijke school-
landse beroepsbevolking wordt geschat op 10% (Statistisch Vademecum
verlaters langer werkzoekend blijven dan bij de Marokkanen het geval is
1987:121). In tabel 7a zijn vooral de verschillen tussen de Zuideuropese
(Pop 1987:63).
nationaliteiten opmerkelijk. Liggen de Grieken en de Italianen wat hun
Voor de groep Portugese mannen 13 (niet alleen de schoolverlaters) geldt
ondernemingsgezindheid betreft boven het autochtone gemiddelde, de Spaanse en portugese 15 groepen bevinden zich daar ver onder. Het percentage
dat een groot gedeelte van hen nog maar kort staat ingeschreven. Pop
ondernemers in hun gelederen bevindt zich bij deze nationaliteiten meer
verklaart dit uit het feit dat veel Portugezen matroos zijn. Joegoslavi-
in de buurt van dat van de Turkse en de Marokkaanse groepen. De Joego-
sche vrouwen blijven relatief lang werkloos. Pop wijt dit aan de leef-
slaven lijken een tussenpositie in te nemen.
tijdsopbouw van de Joegoslavische beroepsbevolking, waarin de jongeren
zijn ondervertegenwoordigd. Met de leeftijd neemt ook de inschrijvingsduur toe (Pop 1986:78).
3.2.2
Ondernemers
Van den Tillaart en Reubsaet hebben de etnische ondernemers en ondernemingen in Nederland geïnventariseerd. Dit is gebeurd op basis van
gegevens van de Kamers van Koophandel (1988:221-231). Ook de Zuideuropese
ondernemers worden naar land van herkomst onderscheiden. In tabel 7a
worden de personen opgevoerd, die bij de Kamers van Koophandel staan
12 Dit zijn de zuideuropese nationaliteiten plus de Tunesiërs. Deze
laatsten vormen echter zo'n kleine groep dat zij het beeld van
de Zuideuropeanen maar in geringe mate zullen verstoren.
13 Pop spreekt over Portugese mannen en vrouwen, maar het is niet
onwaarschijnlijk dat hier ook Kaapverdianen met de Portugese
nationaliteit onder zijn begrepen. Bij de arbeidsbureaus is
nationaliteit een van de criteria om minderheidsgroepen te registreren.
56
14 De beroepsbevolking waaraan de percentuele omvang van de ondernemersgroep wordt afgemeten wordt hier bepaald door het aantal
ondernemers bij de loonafhankelijke beroepsbevolking op te tellen
(tabel 7a, kolom 2). De zo verkregen uitkomsten geven slechts een
indicatie, onder meer omdat de wijze van registratie verschilt.
Bij de schatting van de loonafhankelijke beroepsbevolking geldt
het nationaliteitscriterium, terwijl de ingeschrevenen bij de
Kamers van Koophandel worden onderscheiden op basis van geboorteland. Dit laatste heeft onder andere tot gevolg dat jonge,
hier geboren ondernemers uit de betreffende groepen buiten de
inventarisatie zijn gehouden.
15 Kaapverdische ondernemers worden in de inventarisatie apart
onderscheiden.
57
Tabel 7a
(1)
Grieken
Italianen
Joegos 1 aven
Portugezen
Spanjaarden
Turken
Marokkanen
Tabel 7b
Bij de Kamers van Koophandel ingeschreven
ondernemers naar geboorteland, medio 1986
Bij KvK
ingeschreven
personen
*)
560 (80%)
1885 (48%)
469 (72%)
134 (63%)
491 (45%)
(2)
beroepsbevol king
2153 (88%)
973 (89%)
(3)
(1) als
percentage
van (2)
2642
11224
6949
4142
9954
21,2
16,8
6,7
3,2
4,9
62084
41734
3,5
2,3
*) Bron: Van den Tillaart en Reubsaet 1988: 223-224.
De percentages in kolom (1) betreffen het gedeelte van de
ondernemers dat tevens eigenaar of vennoot is.
In het handelsregister staat per onderneming vaak meer dan één persoon
ingeschreven. Het aantal in tabel 7a vermelde ondernemers overtreft dus
het aantal ondernemingen dat in handen is van de hier besproken groepen.
Deze laatste aantallen zijn opgenomen in tabel 7b. Daarbij is per natio-
Bij de Kamers van Koophandel ingeschreven
buitenlandse bedrijven naar geboorteland
van de eigenaars/vennoten. en naar hoofdbranche
medio 1986
*)~
Hoofdbranche *)
Bij KvK
ingeschreven
bedrijven
(=100%)
3
4
6
%
10
50
37
28
23
16
6
19
11
17
19
9
11
20
25
27
18
33
39
38
4
5
11
11
Griekenland
Italië
Joegos 1 avi ë
Portugal
Spanje
403
1271
401
117
343
4
7
20
4
6
22
16
13
21
21
8
10
Turkije
Marokko
1856
842
16
4
12
8
Bron: Van den Ti 11 aart en Reubsaet 1988: 223-224.
*) De cijfers refereren aan de volgende branches:
1
Industrie
2
Groot- en tussenhandel
3
Deta; 1 hande 1 en reparatiebedrijven van gebru iksgoederen
4
Horeca
5
Bank- en verzekeringswezen, zakelijke dienstverlening
6
Overige
naliteit een percentuele onderverdeling gemaakt naar belangrijkste bedrijfsactiviteit .. Bij de Griekse en Italiaanse ondernemingen valt het
Dat Grieken en Italianen tot het ondernemerschap geneigd zijn blijkt ook
relatief grote aandeel horecabedrijven op (respectievelijk 50% en 37%).
uit het feit dat over Griekse en Italiaanse ondernemers in Nederland het
Opvallend is ook het relatief grote percentage Joegoslavische bedrijven
één en ander is gepubliceerd. Over Italiaanse ijsbereiders en schoor-
in de industriebranche (20%). Van den Tillaart en Reubsaet melden dat het
steenvegers bestaan publicaties (Bovenkerk e.a. 1983; Bovenkerk en Ruland
bij de Joegoslaven vooral gaat om de fabricage van metaalproducten,
1984, 1985) en Beukenhorst e.a. spenderen een aantal bladzijden aan
machines en transportmiddelen. Bovendien zijn de Joegoslaven (in de
Italiaanse ondernemers in de pizzeria's. Uit deze paragraaf blijkt dat de
categorie "Overige") relatief sterk vertegenwoordigdin de bouwnijverheid
Italiaanse restauranthouders in Nederland zelfs een eigen vereniging
en in bouwinstallatiebedrijven.
hebben (1987:42-44). Aan Griekse ondernemers is in Vermeulen e.a. een
hoofdstuk gewijd (1985:110-130). In hoeverre verschilt de migratiegeschiectenis van deze Griekse en Italiaanse ondernemers nu van die van de
rest van hun landgenoten in Nederland? In paragraaf 2a werd al kort de
komst besproken van Italiaanse terrazzowerkers, schoorsteenvegers en
ijsbereiders, en van Grieken die een bonthandel of een cargadoorsbedrijf
begonnen. Dit waren mensen die al voor de oorlog kwamen, en niet het
vooropgezette plan hadden om hier loonarbeid te gaan verrichten (Bovenkerk e.a. 1983:190, Vermeulen e.a. 1985:117). De Italiaanse ambachtslie-
58
59
den namen bovendien hun regionale specialisatie mee. De Italiaanse en
sprake is. De Italiaanse ondernemers in het survey verlieten hun land om
Griekse ondernemers groep is echter na de oorlog sterk uitgebreid en de
elders het avontuur te zoeken. Wel kent het Italiaans ondernemerschap in
vraag is nu of deze groep wat zijn sociale achtergrond en migratiege-
Nederland al een lange traditie. Van alle ondernemers uit minderheids-
schiedenis betreft verschilt van de andere arbeidsmigranten. De meeste
groepen zijn de Italianen gemiddeld het oudste (47 jaar). Zij hebben hun
Griekse ondernemers in Nederland hebben in Griekenland een aantal jaren
bedrijf ook al vrij lang (gemiddeld 8 jaar). Veel nieuwkomers komen te
in de stad gewoond voordat ze emigreerden. Ze hebben vaak een enigszins
werken in bedrijven van hun landgenoten, en hebben hierdoor vaak bij hun
"solistische" migratiegeschiedenis, bijvoorbeeld doordat ze hier als
start als ondernemer op een aantal relevante terreinen al veel ervaring
zeeman terecht zijn gekomen. Toch is het niet zo dat er zich geen voorma-
opgedaan (1988:6). Zij hebben zich niet, zoals de Turken in de steek-
lige "gastarbeiders" onder de Griekse ondernemers zouden bevinden. In
proef, tot het ondernemerschap bekeerd omdat zij door de economische
1985 waren 18 van de 42 Griekse zaken in Utrecht in handen van mensen uit
recessie zonder baan kwamen te zitten. Het percentage Italianen, dat
Evros, een streek in Noord-Griekenland waar zeer veel Griekse arbeidsmi-
ondernemer is geworden omdat ze geen beter alternatief hadden is relatief
granten in Nederland vandaan komen. In Nijmegen zijn de meeste Griekse
klein. Italianen richten zich veel meer op de Nederlandse markt dan
ondernemers oorspronkelijk geworven (Vermeulen e.a. 1985:117). In 1985
Turken en Surinamers, die hun diensten en producten vooral aan klanten
schatten Vermeulen e.a. het aantal Griekse ondernemingen in Nederland op
uit de eigen groep aanbieden. Bij de keuze van de branche spelen in het
ongeveer 200 (1985:114). Dit aantal is sindsdien nog flink gegroeid,
geval van de Italiaanse ondernemers toetredingsdrempels zoals kennis van
getuige het aantal van 403 Griekse ondernemingen die staan ingeschreven
de Nederlandse taal, vakmanschap en startkapitaal nauwelijks een rol. Hun
bij de Kamers van Koophandel. De uitbreiding van het aantal ondernemingen
keuze wordt vooral bepaald door de perspectieven van de goederen/diensten
zal naar alle waarschijnlijkheid vooral hebben plaatsgehad in de horeca-
op de Nederlandse markt. Uit het onderzoek blijkt dat de Italiaanse
sector. Bakker en Tap melden dat Griekse restaurants worden opgezet
ondernemers het beduidend beter doen dan hun Turkse en Surinaamse colle-
volgens een in de Bondsrepubliek geldende succesformule (1987:A13). De
ga's, en zeker niet onderdoen voor de doorsnee autochtone ondernemer.
mogelijkheid voor starters om een reeds bestaand en goed lopend model te
cop.iëren kan voor een deel de snelle groei van de Griekse horeca verklaren. Hierover bestaat echter geen zekerheid, noch over de vraag welke
Onderwijs
3.3
achtergrond de meeste nieuwe ondernemers hebben. Van de eigenaren van de
pizzeria's zeggen Bovenkerk e.a. dat zij meestal als loonarbeiders zijn
3.3.1
Deelname en prestaties in het reguliere onderwijs
geïmmigreerd (1983:190). Beukenhorst e.a. denken daarentegen dat de
Italiaanse restauranthouders geen ex-"gastarbeiders" zijn, maar dat zij,
voor hun aankomst in Nederland, al in
~talië
en/of andere Westeuropese
landen in de horeca werkzaam waren (1987:44).
zuideuropeanen doen het in het onderwijs beter dan Turken en Marokkanen,
maar nog steeds een stuk slechter dan Nederlanders. Uit het onderzoek van
van Esch (1983) naar CITO-toetsresultaten en doorstroomadviezen betreffende leerlingen uit etnische minderheidsgroeperingen bleek dat bijna de
Van den Tillaart en Reubsaet (1988), wier hoofdonderzoek bestond uit
een survey onder Surinaamse, Turkse en Italiaanse ondernemers 16 , vonden
of VWO kreeg, wat een veel beter resultaat was dan dat van de Turken en
dat er van een bewuste ondernemersmigratie bij Italianen nauwelijks
de Marokkanen. Het is echter de vraag of de Zuideuropese groep altijd
helft van de Noordmediterrane leerlingen een advies voor het MAVO, HAVO
maar automatisch vergeleken moet worden met met haar mediterrane buren.
16 In het survey werden 125 Italiaanse ondernemers in de sectoren
groot- en detailhandel en horeca (branche 2,3 en 4 in tabel 7b)
geïnterviewd.
60
Met de Surinamers, Antillianen en Molukkers bevonden de Zuideuropese
kinderen zich in 1983 in dit opzicht op hetzelfde niveau, wat een stuk
61
lager ligt dan dat van de Nederlandse kinderen, van wie over het geheel
Zuideuropese kinderen gaan (net zoals de Surinaamse en Antilliaanse
genomen twee derde een doorstroomadvies voor het MAVO of hoger krijgt
kinderen) zelfs relatief vaker naar het MAVO, en minder vaak naar het lBO
(1983:11). Het leerplichtverzuim ligt bij de Zuideuropese leerlingen veel
of LBO
lager dan bij de Turken en de Marokkanen, waar het spectaculair groot is,
allochtone groepen en Nederlandse kinderen uit eenzelfde gezinssituatie,
vooral ten gevolge van het schoolverzuim van de meisjes. Van het ClTO-
dat wil zeggen, autochtone leerlingen die achterstanden hebben ten op-
(Hoolt 1987a:19-20). De vergelijking is echter tussen de
onderzoek 1987 is tot nu toe slechts een eindtoets-bulletin verschenen,
zichte van het niveau van het gemiddelde Nederlandse kind. Ten opzichte
waarin alleen de gemiddelde toetsresultaten in puntenaantallen worden
van dit gemiddelde blijven ook de Zuideuropeanen een achterstand behou-
gegeven. Hieruit blijkt dat de Zuideuropeanen het nog steeds slechter
den, een achterstand die niet of nauwelijks nog te wijten is aan een
doen dan Nederlanders en West- en Oosteuropeanen, maar beter dan Surina-
late start of een relatief laag startpunt in het Nederlands onderwijs,
mers, Antillianen en Molukkers, zowel bij taal, rekenen als informatie-
aangezien de meeste Zuideuropese kinderen, in tegenstelling tot de Turkse
verwerking (Eindtoets Basisonderwijs 1987:4). Op basis van deze gegevens
en Marokkaanse kinderen, in Nederland zijn geboren
(Hoolt 1987a:19).
is het echter nog niet mogelijk om te beoordelen of er sprake is van een
verbetering van de prestaties van Zuideureopese leerlingen in termen van
doorstroming naar het voortgezet onderwijs.
Het CBS heeft geen gegevens over het onderwijsniveau dat buitenlandse
kinderen uiteindelijk bereiken. Wel zijn er gedetaileerde kwantitatieve
gegevens over de participatie van kinderen uit de verschillende Zuideuro-
De Jong (1982) onderzocht het onderwijsniveau van vijftienjarige al-
pese groepen in het Nederlandse onderwijs (leerlingentellingen). vanaf
lochtone leerlingen in Rotterdam. De meest in het oog lopende conclusie
1974 zijn er gegevens over het gewoon lager onderwijs, en vanaf het
was dat het niveau van de Turken en de Marokkanen verreweg het slechtst
schooljaar 1978/79 ook over het voortgezet onderwijs. Hier presenteren we
was; in een tabel verborgen bleef echter een interessant gegeven betref-
in een grafiek enkele recente gegevens betreffende het voortgezet onder-
fende de Noordmediterranen: 25% van alle Noordmediterranen in het sample
wijs. Ter vergelijking worden dezelfde gegevens ook voor Turken en Marok-
was op vijftienjarige leeftijd in het algemeen vormend onderwijs nog niet
kanen en voor Nederlanders gegeven. Uit grafiek 7 blijkt dat Zuideuropese
verder gekomen dan de tweede klas. Van die Noordmediterranen die het MAVO
kinderen verhoudingsgewijs aanzienlijk meer doorstromen naar vormen van
of hoger gekozen hadden, is dat ruim 38%17. Dit cijfer zegt iets over
algemeen vormend onderwijs en ook meer in het middelbaar en hoger be-
aspiraties (van de ouders?), die uiteindelijk door een groot gedeelte van
roepsonderwijs terechtkomen dan de Turken en Marokkanen, die voor het
de leerlingen maar met moeite of niet konden worden verwerkelijkt (de
grootste deel naar het lager beroepsonderwijs gaan. Opvallend is het
relatief hoge percentage (10%) Grieken op universiteiten en hogescholen.
Jong 1982:58).
Dit percentage komt overeen met het aandeel van alle studenten in het
Hoolt concludeert in een recent onderzoek naar het onderwijsniveau
wetenschappelijk onderwijs op het volledige leerlingenbestand in het
van migrantenkinderen in Amsterdam (1987 a en b) dat de Zuideuropeanen
Nederlands voortgezet onderwijs. Dergelijke gegevens moeten echter met de
samen met de Antillianen haast geen leeftijdsachterstanden meer hebben
grootst' mogelijke voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, onder andere
ten opzichte van "overeenkomstige" Nederlandse kinderen. In het voortge-
omdat het aantal jongeren uit de overeenkomstige leeftijdscategorie, dat
zet onderwijs is hun niveau (evenals dat van Surinaamse en Antilliaanse
niet aan het voortgezet onderwijs deelneemt, buiten beschouwing wordt
kinderen) niet lager dan dat van overeenkomstige Nederlandse kinderen. De
gelaten.
17 Dit percentage was in werkelijkheid nog hoger, aangezien in de
groep van het algemeen onderwijs de vierde klassers van het lager
beroepsonderwijs waren inbegrepen.
62
63
(M)AVO dat in het LBO. Bij de Italianen is deze verhouding ten gunste van
Graf. 7: L1n met buiten!. nationaliteit
het AVO zelfs nog iets geprononceerder dan bij Nederlandse leerlingen. In
În vlC:u·vol90nderwija. 1985/86
de hogere vormen van het voortgezet onderwijs is voor Italianen sprake
van een geleidelijke afname van
ondervertegenwoordiging ten opzichte
van Nederlandse leerlingen. Dit is ook het geval met de Spaanse leerlingen, ofschoon er bij hen toch nog sprake blijft van een sterke ondervertegenwoordiging in het hoger voortgezet onderwijs (1988:41-50).
Op basis van cijfers betreffende de deelname aan de verschillende
schoolrichtingen binnen het Lagere, Middelbare en Hogere Beroepsonderwijs
doen Roelandt en Veenman uitspraken over het werkloosheidsrisico van de
verschillende groepen. Binnen het MBO hebben Spanjaarden een geringer
risico om werkloos te worden door een forse oververtegenwoordiging van
Spaanse leerlingen in het Middelbaar Economisch en Administratief OnderlZZl
AVO
lSSl
LBO
IZ:Z!
"60
!;§Sj
HBO
!Z;2';l
WO
Bron! Leerlingen en studenten met een buitenlandse nationaliteit
in het Nederlandse onderwijs 1985/1986. CBS.
wijs, een schoolrichting met goede arbeidsmarktperspectieven. In iets
mindere mate is dit ook het geval voor Italiaanse MBO-leerlingen. Het is
overigens onbekend in welke mate deze opleidingen met goed gevolg worden
'Roelandt en veenman (1988) doen op basis van dezelfde leerlingentellin-
voltooid (1988:58-59).
gen een aantal uitspraken over de positie van de verschillende Zuideuropese groepen in het basis- en voortgezet onderwijs. uit de onderwijsdeelnamecijfers over een aantal jaren, gewogen naar (ontwikkelingen in) de
In het cohort-onderzoek "School loopbaan en herkomst van leerlingen bij
het voortgezet onderwijs" (SLVO) wordt elke vijf jaar een cohort leerlin-
omvang van de relevante leeftijdscategorieën,< destilleren zij trends in
gen gevolgd van het laatste jaar van het basisonderwijs tot in het voort-
de participatie van de verschillende groepen aan de verschillende onder-
gezet onderwijs. In het cohort van 1982 werd ook gevraagd naar de natio-
wijsniveaus en -richtingen. Door de grotere absolute aantallen Italiaanse
naliteit van de ouders. Dit cohort werd in 1987 afgesloten. Alleen de
en Spaanse leerlingen in vergelijking met de andere zuideuropese groepen,
omvang van de Italiaanse en Spaanse groep in het onderzoek (respectieve-
wordt er over de eerste twee groepen in het rapport het meest gezegd. Uit
lijk 31 en 23 leerlingen) is voldoende om er enkele kerngegevens over te
dit rapport zullen wij hier over het voortgezet onderwijs enkele gegevens
publiceren. Op basis van een tabel uit het rapport is het mogelijk om wat
betreft deze groepen een uitspraak te doen ten aanzien van het schoolad-
weergeven.
vies en het gerealiseerd opleidingsniveau. Als men het schooladvies aan
Tussen 1979 en 1985 is de participatie van Italiaanse en Spaanse leerlingen in het AVO gestegen. In vergelijking met Nederlanders is er nog
het eind van het basisonderwijs vergelijkt met het gerealiseerd opleidingsniveau vier jaar later, dan blijkt dat het schooladvies voor LBO,
wel sprake van een lichte ondervertegenwoordiging. Het participatieCijfer
AVO en VWO bijna ook volledig wordt gerealiseerd door de Italiaanse en
van de Italianen beweegt zich in de richting van het niveau van de Neder-
Spaanse leerlingen, althans als we uitgaan van de gegeven percentages.
landse leerlingen. In vergelijking met Nederlanders zijn Italianen onder-
Bovendien wijkt noch het schooladvies, noch de gerealiseerde doorstroom
vertegenwoordigd in het VWO, en oververtegenwoordigd in het HAVO. In het
van de leerlingen significant af van die van de Nederlandse kinderen in
MAVO zijn Italiaanse leerlingen ongeveer even sterk vertegenwoordigd.
het cohort, behalve dat Italiaanse leerlingen ondervertegenwoordigd
Zowel Italiaanse als Spaanse leerlingen participeren relatief meer in het
64
65
lijken in het VWO. Van alle Italiaanse en Spaanse leerlingen in het
schooldeelnamecijfers, en geen cijfers die het bereikte onderwijsniveau
cohort is er slechts één (Spaanse) leerling die - waarschijnlijk - het
betreffen. Een aanwijzing die uit het hier gepresenteerde materiaal zou
onderwijs voortijdig heeft verlaten (1988:96).
kunnen worden gedestilleerd is dat Griekse, Italiaanse en Spaanse leerlingen het ten opzichte van Portugese, Joegoslavische, maar ook Turkse en
Over de kleinere Zuideuropese groepen kan nog gezegd worden dat in het
Marokkaanse leerlingen goed lijken te doen in het voortgezet onderwijs.
AVO relatief meer Griekse leerlingen zijn te vinden dan leerlingen uit de
In de keuze van schoolrichtingen binnen het beroepsonderwijs lijkt een
andere zuideuropese groepen. Op het hoogste niveau van het voortgezet
aanwijzing verborgen te liggen dat Italianen en vooral Spanjaarden rela-
onderwijs (HBO en WO) is het aantal Griekse leerlingen de afgelopen jaren
tief vaak een schoolopleiding met betere arbeidsmarktperspectieven kiezen
geleidelijk gestegen. De participatiegraad van de Grieken in het Weten-
(MEAO). Dit zou kunnen duiden op een zekere kennis en betrokkenheid bij
schappelijk Onderwijs benadert het niveau van de Nederlanders. In het HBO
het Nederlandse onderwijssysteem bij (een gedeelte van) de Spaanse en
is ten opzichte van de Nederlanders nog sprake van een grote onderverte-
Italiaanse ouders en/of kinderen. De gegevens uit het SLVO-onderzoek
genwoordiging, ofschoon de Griekse deelname samen met de Italiaanse
zouden kunnen wijzen op leerkrachtverwachtingen die overeenkomstig zijn
participatie in het HBO het hoogst is van de Zuideuropese groepen.
met de capaciteiten van de Spaanse en Italiaanse leerlingen, en op een
redelijk contact tusen de school en de betreffende gezinnen.
Bij Portugese en Joegoslavische leerlingen is er sprake van een relatief lage doorstroom van het basis- naar het voortgezet onderwijs. Deze
Wat de Italiaanse tweede generatie betreft, is ook de conclusie van
doorstroom komt overeen met die van Turkse en Marokkaanse kinderen, en
een tweetal andere onderzoeksrapporten dat Italiaanse jongeren niet
duidt op "leeftijdsachterstand" bij deze groepen. Kinderen uit deze
alleen goed toegang hebben tot verschillende vormen van het Nederlands
groepen blijven langer in het basisonderwijs hangen, en verlaten het
onderwijs, maar ook weinig problemen ondervinden bij het volgen ervan en
basisonderwijs dus gemiddeld op hogere leeftijd (1988:44,63). Wat betreft
het doorstromen naar hogere niveaus. Motivatie van de ouders om hun
de Joegoslavische leerlingen zou dit verklaard kunnen worden door de
kinderen te stimuleren "door te leren" wordt in beide rapporten genoemd
relatief late komst van de meeste Joegoslaven naar Nederland; ofschoon
als één van de oorzaken van dit relatieve succes (Beukenhorst e.a.
hier geen gegevens over zijn is het niet onwaarschijnlijk dat een groot
1987:67-69, Brussa e.a. 1986:31-33). Andere redenen die nog door Beuken-
gedeelte van de Joegoslavische leerlingen zogenaamde zij-instromers zijn.
horst e.a. genoemd worden zijn de geringe sociale cohesie, voortkomend
Van Portugezen en Joegoslaven kan verder gezegd worden dat hier weliswaar
uit de geografische spreiding van de Italianen over heel Nederland, wat
ook sprake is van een relatieve oververtegenwoordiging van AVO-leerlingen
tot gevolg heeft dat Italiaanse kinderen samen met Nederlandse kinderen
ten opzichte van LBO-leerlingen, maar dat deze nadruk op het AVO veel
opgroeien. Bovendien hebben de Italiaanse kinderen zeer vaak een Neder-
minder geprononceerd is dan bij de Grieken, Italianen en Spanjaarden. In
landse moeder (1987:32).
de hogere onderwijsvormen zijn de Portugezen en de Joegoslaven sterk
ondervertegenwoordigd, ook ten opzichte van Grieken, Italianen en Spanjaarden. De Joegoslaven zijn er wat dit betreft het slechtst aan toe; de
Ook Vermeulen e.a. benadrukken het belang dat Griekse ouders, zowel in
Griekenland als in Nederland, hechten aan het onderwijs voor hun kinde-
participatie is bij hen in de jaren tachtig ook nauwelijks toegenomen
ren. Dit wordt door hen gezien als de hoofdreden voor de relatief goede
(1988: 49-50).
vooruitzichten van de tweede generatie, naast de langere verblijfsduur en
de relatief vroege gezinshereniging (1985:68-70). Van Attekum en Pennings
De hierboven gepresenteerde gegevens moeten met enige voorzichtigheid
melden in hun inmiddels al wat oudere studie over Griekse gezinnen in
worden behandeld. Op de SLVO-gegevens na zijn het alle interpretaties van
utrecht een interessant lverschil tussen jongens en meisjes betreffende de
66
67
toegang tot een vervolgopleiding: meisjes volgen vaker het algemeen
één over het basis- en voortgezet OETC (gaat voornamelijk over het basis-
vormend onderwijs, jongens meer het lager beroepsonderwijs, terwijl
onderwijs), en één over alleen het voortgezet OETC (Staatsdrukkerij,
jongens ook vaker vroegtijdig de school verlaten. De motivatie van de
kamernotities 16825, nr.5 (27-10-'83), en 18792). Deze notities zijn
meisjes is groter: school is voor hen dé plek om zich waar te maken en
echter verouderd. Op consulaten of ambasades is vaak wel een onderwijsin-
waardering te oogsten (1980:104). De cijfers van het CBS voor het school-
specteur/trice aanwezig, maar deze hebben meestal alleen informatie over
jaar 1985/6 laten, wat alle Zuideuropese nationaliteiten betreft, een
het door de overheid van het herkomst land gefinancierde en gecontroleerde
relatieve oververtegenwoordiging zien van meisjes ten opzichte van jon-
OETC, en niet over het OETC dat uitsluitend onder toezicht van de gemeente staat.
gens waar het de deelname aan het algemeen vormend onderwijs betreft. Bij
de Turken en de Marokkanen zijn juist de jongens, in vergelijking met de
meisjes oververtegenwoordigd in het algemeen vormend onderwijs (CBS
1987). Verschillen tussen jongens en meisjes worden in het recente rap-
port van Roelandt en Veenman (1988) helaas niet behandeld.
Onderwijzers en leraren worden zowel door de overheid van het herkomstland uitgezonden, als gekozen uit de gemeenschappen van de vijf nationaliteiten in Nederland. Binnen de Griekse gemeenschap wordt verschillend
gedacht over welke vorm ("Nederlandse" Griek als onderwijzer of onderwij-
3.3.2
Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur
zer uit Griekenland - geïntegreerd onderwijs of parallel onderwijs) de
voorkeur verdient. Uit het onderzoek van Vermeulen e.a. bleek dat men in
Binnen alle vijf de Zuideuropese gemeenschappen wordt Onderwijs in Eigen
een Griekse plaatselijke gemeenschap met een vrij sterke etnische cohesie
Taal en Cultuur (OETC) gegeven. Dit onderwijs bestaat in twee vormen:
(Gorkum) het op een conflict liet aankomen, toen de positie van een door
geïntegreerd in het reguliere lesprogramma, en parallel, dat wil meestal
de Griekse overheid aangestelde onderwijzer bedreigd werd. Men streeft in
zeggen buiten de gewone schooltijd op de woensdagmiddag en de zaterdag.
deze gemeenschap naar aansluiting met het onderwijs in Griekenland,
Bij alle nationaliteiten komen beide vormen voor, ofschoon de "buiten de
aangezien men van plan is terug te keren. De belangrijkste redenen waarom
normale schooluren variant" overheerst. Voor geïntegreerd OETC is een
ouders er belang aan hechten dat hun kinderen goed Grieks spreken zijn
zeker leerlingenquotum vaak een vereiste en dit is meestal niet haalbaar.
terugkeer en de eigen identiteit (1985:72-73). Ouders van Italiaanse
Plaatselijk zijn er echter verschillende regels. Naast het ETC-basison-
kinderen, wier groep een minder sterke etnische cohesie kent, vinden het
derwijs is er in de grotere lokale gemeenschappen ook ETC-voortgezet
ETC-onderwijs voor hun kinderen wel belangrijk, maar beklagen zich er
onderwijs. OETC wordt of door de Nederlandse overheid, of door één van de
over dat de (door de Italiaanse overheid uitgezonden) onderwijzers niet
Zuideuropese overheden gefinancierd, of door beide. Per nationaliteit
op de hoogte zijn van de Nederlandse onderwijsmethoden waaraan de kinde-
zijn al deze vormen te onderscheiden. Bij de grotere Zuideuropese natio-
ren gewend zijn (Beukenhorst 1987:70). De Gelder' (1982) en Rentes Floren-
naliteiten, de Italianen en de Spanjaarden, is het niet mogelijk gebleken
cio (1984) richten zich, respectievelijk voor de Spanjaarden en de Portu-
een nauwkeurige opgave te krijgen van alle plekken waar OETC wordt gege-
gezen, op het dilemma: geïntegreerd of parallel OETC. De Gelder komt tot
ven, door de verschillende organisatievormen die er zijn, en het grote
de conclusie dat de resultaten van kinderen op de "Spaanse School" in
aantal gemeenschappen in Nederland. Behalve voor de Joegoslaven bleek het
Enschede achterblijven bij Spaanse leerlingen op scholen waar geen onder-
ook niet doenlijk om deugdelijke informatie over leerlingenaantallen,
wijs in de Spaanse Taal en Cultuur wordt gegeven.
onderwijzers en geldstromen te krijgen. Zowel het ZEG-project in Amsterdam, als het Landelijk Platform OETC (waarvan het NCB voorlopig het
secretariaat voert) bleken wat dit betreft slecht gedocumenteerd. Een
Verdere gegevens over OETC aan Zuideuropese kinderen zijn verzameld in
bijlage IV.
aantal gegevens is wel in tabelvorm gepresenteerd in twee kamernotities,
68
69
3.4
Woonsituatie
geen kleinere woningen dan Turken en Marokkanen (Woon en leefsituatie
etnische minderheden in Utrecht 1980:16).
Over de vijf groepen afzonderlijk zijn wat de woonsituatie betreft nauwelijks gegevens. Wel worden de groepen in een aantal publicaties als één
In een recent rapport van de Gemeentelijke Dienst Herhuisvesting in
categorie behandeld. Aangaande het Woningbehoefteonderzoek (WBO) 1985/6
Amsterdam staat vermeld dat de Zuideuropeanen, ondanks hun naar verhou-
zijn ook over de Zuideuropese groep als geheel ('nog) geen gegevens be-
ding redelijke inkomenspositie, goedkopere woningen betrekken dan Antili-
kend. Het WBO 1981 is gepresenteerd in Serail (1983). Hij concludeert
anen en Surinamers. Zij kiezen vaak voor een woning in de oude stadswij-
dat van de onderscheiden minderheidscategorieën de Noordmediterranen
ken. Van de Zuideuropeanen was in 1985 bijna 60% alleenstaand (Amsterdam-
relatief het best gehuisvest zijn. Minder vaak dan Turken en Marokkanen
se woningmarkt 1987:IV-V).
wonen zij in een vooroorlogse woning en als dit wel het geval is, is deze
woning vaak verbeterd. Woning- en kamerbezetting zijn lager dan bij de
Vermeulen e.a. melden dat in Utrecht 64% van de Grieken een eigen
andere minderheidsgroepen. Het woonlastenniveau ligt tussen dat van de
woning heeft. Deze woningen bevinden zich voor het merendeel in de oude
Turken/Marokkanen en de Surinamers/Antillianen in (1983:77). Ook van
arbeiderswijken rond de binnenstad, de typische concentratiebuurten van
Praag concludeert dat de Noordmediterranen een tussenpositie innemen
arbeidsmigranten. Elders (in Gorkum) is de concentratie van de vrijwel
tussen Turken en Marokkanen enerzijds, en Surinamers en Antillianen
volledige Griekse gemeenschap in enkele troosteloze flatblokken te wijten
anderzijds (1984:104). In een in deze publicatie opgenomen tabel kan men
aan de nabijheid van een basisschool, waar het onderwijs in de Griekse
evenwel lezen dat in de vier grote steden de Noordmediterranen gemiddeld
taal en cultuur geïntegreerd is in het reguliere lesprogramma. In Rotter-
in woningen wonen met de minste kwaliteitspunten, minder nog dan die van
dam, waar van de vier gemeenschappen waar het onderzoek werd uitgevoerd
de Turken en de Marokkanen (37).
het gemiddeld inkomen het hoogst was, wonen de Grieken verspreid over de
stad, voor het merendeel in huurwoningen. Uit het onderzoek bleek dat de
Tabel 8: Gemiddeld aantal kwaliteitspunten van de woning
van etnische groepen en van enkele subgroepen daarbinnen.
meerderheid van de respondenten tevreden was met zijn of haar woonsituatie (1985:66-67). Uit een survey van Bureau Veldkamp bleek ook dat Itali-
totale
groep
inkomens
23000
tot 39000
bewoners
bewoners van
van vier
gemeenten
onder 100000
grote
anen en Spanjaarden, veel meer dan Turken en Marokkanen, tevreden waren
over hun woning (Minderheden meer toekomst 1983:157).
steden
Noord-Med i terranen
Turken en Marokkanen
Suri namers en Anti 11 ianen
autochtonen
100
80
105
139
106
78
110
144
49
55
76
85
137
107
153
150
Bron: Van Praag 1984: 37 (SCP-bewerk; ng WBO 1981).
3.5
Gezondheid
Op het vlak van de gezondheid is er onder de verschillende Zuideuropese
groepen wel onderzoek gedaan, maar het betreft hier vrijwel uitsluitend
Dit kan samenhangen met het feit dat de grotere Turkse en Marokkaanse
studies over aanpassingsproblemen, psychosomatische klachten en depres-
gezinnen over het algemeen genomen in grotere woningen wonen, maar het
sies bij arbeidsmigranten. Bij deze onderzoeken zijn de status van ar-
kan ook een indicatie zijn van de kwaliteit als zodanig van de woningen
beidsmigrant en de cultuur van het herkomstland belangrijke elementen in
van de Zuideuropeanen. In utrecht in 1980 bewoonden Italianen, Spanjaar-
de analyse. Soms zijn deze studies (althans gedeeltelijk) gebaseerd op
den en Grieken, niettegenstaande hun kleinere gezinnen, in ieder geval
praktijkervaringen van psychiaters en artsen (voor de Spanjaarden: van
Erp 1967 en Kabela 1973, 1974, 1980; voor de Joegoslaven: Dosen 1981,
70
71
1983, 1984). Andere studies op het terrein van de psychosomatiek zijn
nationaliteiten bestaat maar één landelijke federatie, waarbij bijna alle
Menesses-Cornelissen 1986 (Spanjaarden) en Vermeulen e.a. (1985:79-109)
plaatselijke verenigingen zijn aangesloten. Daarnaast bestaan op sommige
(Grieken). Paes (1974) deed begin jaren zeventig een kleinschalig vooron-
plaatsen Griekse verenigingen waarvan het samenbindende element is dat de
derzoek naar de toegankelijkheid van huisartsen voor onder andere ver-
leden een aparte etnische groep vormen of afkomstig zijn uit een bepaalde
schillende Zuideuropese groepen (Spanjaarden, Italianen, Joegoslaven en
streek in Griekenland. Ook is er een vereniging van Griekse academici en
Grieken), en de houding van deze groepen ten opzichte van huisartsen. Zo
de "Vereniging van Grieken in Nederland", waarin de oudere en wat meer
weinig mensen werden geïnterviewd dat het moeilijk is om op basis van de
welgestelde Griekse immigranten en hun nakomelingen zijn verenigd. Deze
laatste organisatie onderhoudt de Griekse kerk in Rotterdam (Vermeulen
gegevens conclusies te trekken.
e.a. 1985:52). Deze verenigingen bestaan naast de Griekse "algemene"
Over de toegankelijkheid en het gebruik van de Nederlandse gezondheidszorg is wat betreft de verschillende zuideuropese groepen
niets bekend.
verenigingen die zijn aangesloten bij de Federatie. Van deze laatste
verenigingen bestaat er in iedere Griekse gemeenschap één.
Door de Nederlandse Vereniging voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg
(NVAGG), het overkoepelende orgaan van de
R~~G'S,
wordt bijvoorbeeld
In Nederland zijn meer dan 20 lokale Joegoslavische verenigingen die in
niet geregistreerd aan hoeveel Zuideuropeanen per jaar diensten worden
een federatie zijn georganiseerd. Het ledental van deze organisaties
verleend. Slechts een klein aantal RIAGG's heeft migrantenteams. In een
varieert van 30 tot 200. Het ledenbestand bestaat voor 40% uit vrouwen.
rapport over hulpverlening bij psychische problemen aan arbeidsongeschik-
De besturen van de verenigingen bestaan voor een kwart uit vrouwen. De
ten uit etnische groepen (van Dijk 1984) wordt gesteld dat wat betreft
grote meerderheid (87%) van de leden zijn immigranten van de eerste
het gebruik van voorzieningen in de psychische gezondheidszorg de Span-
generatie. Binnen de besturen is dit overwicht van de ouderen nog groter
jaarden (net zoals de Turken en de Marokkanen) sterk ondervertegenwoor-
(Trojeviè 1986:7). Onder de Joegoslaven bestaan etnische verschillen,
digd zijn (33-38).
maar deze resulteerden tot op heden niet in verschillende organisaties,
noch op plaatselijk, noch op landelijk niveau.
3.6
Eigen organisaties, deelname aan algemene organisaties
De meeste overheden van de herkomst landen hebben een meer dan passieve
interesse in hun onderdanen in Nederland. Bij de Italianen heeft dit
In deze paragraaf zijn we, noodgedwongen, zeer beknopt. Afgezien van een
onlangs geleid tot de verkiezing van zogenaamde emigrantencommitees,
korte rapportage van Trbojeviè (1986) over de participatie van Joegosla-
adviesorganen voor de Italiaanse consulaten. In deze commitees zijn
ven in de eigen organisaties, een interview met de toenmalige voorzitter
vertegenwoordigers van sommige - niet alle - Italiaanse verenigingen in
van de Joegoslavische Federatie Raden Miliceviè (Federatie van Joegosla-
Nederland gekozen. De Italiaanse verenigingen zijn politiek gekleurd, en
vische Verenigingen 1983) en een enkele paragraaf in Vermeulen e.a.
hebben soms zowel wat Nederland aangaat als wat de gerichtheid op het
(1985) en in Beukenhorst e.a. (1987) over Griekse en Italiaanse vereni-
herkomstland betreft een regionaal karakter (Reijen 1987).
gingen, zijn er geen rapporten die ons, betreffende de Zuideuropeanen,
over deelname in eigen en algemene organisaties informeren. Bij de lande-
De Zuideuropeanen zijn samen met de Kaapverdianen de enige onder het
lijke federaties van de verschillende Zuideuropese groepen - als die al
minderhedenbeleid vallende groepen die nog niet met een inspraakorgaan
bestaan - is geen volledig overzicht van wat er op lokaal niveau op het
vertegenwoordigd zijn in de Landelijke Advies- en Overlegstructuur min-
organisatorische vlak gebeurt, de Joegoslaven misschien uitgezonderd.
derhedenbeleid (LAO). Wel is men inmiddels vanuit de Italiaanse, Joego-
Het best georganiseerd lijken de Grieken en de Joegoslaven. Van beide
slavische en Griekse gemeenschappen gekomen tot de oprichting van een
72
73
initiatiefgroep die de vorming van een Zuideuropees inspraakorgaan moet
Spanjaarden bijvoorbeeld moeten wel schriftelijke bewijzen van hili' pogin-
voorbereiden. Een belangrijke reden voor dit late begin is dat de over-
gen overleggen. Of deze rechtsongelijkheid ook in de praktijk regelmatig
heid de vijf Zuideuropese groepen samen één samenwerkingsverband heeft
tot problemen leidt, is onbekend. In Joegoslavië is, net zoals in Turkij-
toegedacht. Gezien de mogelijkheden die de subsdiëringsregeling terzake
e, voor bezit van onroerend goed de eigen nationaliteit noodzakelijk.
openlaat, en het feit dat elk samenwerkingsverband slechts twee tot drie
Wanneer dit, bijvoorbeeld met een notariële verklaring, kan worden aange-
vertegenwoordigers mag afvaardigen naar het overleg met de Regering is
toond zal, bij het aanvragen van het Nederlanderschap, niet worden ver-
het niet verbazend dat er bij de groepen twijfels bestaan over de moge-
langd dat men afstand doet van de Joegoslavische nationaliteit (Zilveren-
lijkheid van een effectieve belangenbehartiging binnen de LAO.
tant 1987:176).
Een sy'stematische navraag bij landelijke en plaatselijke algemene
De JoegoslavisChe gemeenschap in Nederland is wat haar rechtspositie
instanties naar de deelname van de verschillende Zuideuropese nationali-
betreft een geval apart, omdat er waarschijnlijk rechtsverschillen binnen
teiten aan door landelijke en plaatselijke overheid gesubsidieerde acti-
de gemeenschap bestaan. Degelijke documentatie bestaat hierover naar ons
viteiten en organisaties valt buiten het bestek van deze inventarisatie.
weten niet. Het betreft het verschil tussen de gewone geworven, of an-
Op deze plaats dient aangegeven te worden dat een dergelijk onderzoek
derszins in Nederland terechtgekomen arbeidsmigranten, en de arbeiders,
nuttig zou zijn. De vereniging van Nederlandse Gemeenten is overigens in
veelal werkzaam in de scheepsbouw, die "gedetacheerd" zijn door Joego-
september 1987 met de voorbereidingen begonnen van een onderzoek naar de
slavische "uitleenbedrijven". Informatie over deze groep is te vinden in
participatie van minderheidsgroepen in voorzieningen op lokaal niveau,
Turksma (1980).
naar voorbeeld van het Rapportagesysteem Toegankelijkheid en Evenredigheid. Het blijft afwachten of de kleine Zuideuropese nationaliteiten
daarin te onderscheiden categorieeën zullen zijn.
De belangrijkste rechtspositionele ongelijkheid tussen de Zuideuropese
nationaliteiten komt voort uit het feit dat sommige landen lid zijn van
de EEG, andere landen in een overgangsfase zijn wat betreft de rechten en
plichten die in de Gemeenschap gelden, en één land (Joegoslavië) geen lid
3.7
is. De positie van de Italianen als onderdanen van het oudste Zuideuro-
Rechtspositie en remigratie
pese EEG-land wordt belicht in Beukenhorst e.a. (1987). De auteurs relaRechtspositie en remigratie worden hier in één paragraaf behandeld omdat
tiveren de voordelen die voor Italiaanse immigranten uit het EEG-lidmaat-
de thema's gedeeltelijk overlappen. De rechtspositie van de verschillende
schap zouden voortvloeien (11-25). Ook de Grieken genieten sinds 1 janua-
zuideuropese groepen in Nederland is niet gelijk. Ten eerste zijn er
ri 1988 de geneugten die het recht van het "vrije verkeer van personen in
verschillen wat betreft de aanvraag van het Nederlanderschap. Deze komen
de EG" en het daaruit voortvloeiende recht van verblijf met zich meebren-
voort uit het feit dat de nieuwe Rijkswet op het Nederlanderschap, die op
gen. Als Portugal en Spanje op 1 januari 1993 de aanpassingsfase van hun
1 januari 1985 van kracht werd, eist dat de aanvrager die doornaturalisa-
EEG-lidmaatschap gepaseerd zijn, geldt dit ook voor hun onderdanen.
tie niet automatisch zijn oorspronkelijke nationaliteit verliest al het
mogelijke doet om van zijn oude nationaliteit af te komen. Men moet
Oudere immigranten uit de landen die volwaardig lid zijn van de EEG -
aantoonbaar moeite doen, "tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden
Griekenland en Italië - ondervinden op dit moment meer nadelen dan voor-
verlangd". Aangezien Grieken nooit hun Griekse nationaliteit kwijt kili.nen
delen van deze positie. De Remigratieregeling 1985, die in november 1987
raken, hoeven zij, in tegenstelling tot de andere Zuideuropese nationali-
werd aangepast, houdt in dat werkloze of arbeidsongeschikte immigranten
teiten, niet aan te tonen dat zij die moeite gedaan hebben. Portugezen en
van vijftig jaar en ouder, afkomstig uit een aantal landen (de wervings-
74
75
landen en Suriname), kunnen remigreren met behoud van uitkering. De
Ook in het survey onder Grieken in Nederland (Vermeuien e.a. 1985) werd
regeling geldt niet voor EEG-landen. Dit betekent dat Italiaanse en
gevraagd of men wenste te remigreren en werden tevens de terugkeermotie-
Griekse arbeidsmigranten geen gebruik kunnen maken van de regeling - de
ven gepeild. Heimwee was het meest voorkomende motief voor terugkeer.
Griekse vijftig-plussers hebben alleen de laatste twee maanden van 1987
Heimwee is echter een gevoel dat aan andere ervaringen is gerelateerd en
nog kunnen profiteren
en dat voor Portugezen en Spanjaarden de regeling
geldt zolang er voor hun landen nog geen vrij werknemersverkeer geldt met
in die zin zijn de daarna meest genoemde motieven waarschijnlijk belangrijker: discriminatie en de achteruitgang van de Nederlandse economie. De
de overige lidstaten, dat wil zeggen tot 1 januari 1993. Deze ongelijk-
zorg voor in Griekenland achtergebleven ouders is eveneens een belangrij-
heid in rechtspositie is met betrekking tot de Italianen onder andere aan
ke drijfveer om terug te gaan. De belangrijkste motieven tegen terugkeer
de kaak gesteld door Giuseppin (1987). Zoals het er nu naar uit ziet
hebben alle te maken met het verwachte gebrek a~~ economische zekerheid
zullen alleen Joegoslaven ook na 1993 het uitzicht hebben op remigratie
in Griekenland (1985:137). Tussen de vier onderzochte Griekse gemeen-
met behoud van uitkering. Voorlopig zullen slechts weinig van hen van de
schappen bestaan belangrijke verschillen in de mate van intensiteit
regeling gebruik maken, aangezien de Joegoslavische groep nauwelijks
waarmee de terugkeerwens geuit werd. In Gorkum, waar de Grieken het meest
vijftig-plussers telt (zie grafiek 6c, blz.45). De jeugdige samenstel-
intensief contact met elkaar onderhouden, en waar slechts zeer weinig
ling van de Joegoslavische gemeenschap heeft te maken met hun relatief
gemengde huwelijken voorkomen, was de terugkeerwens het grootst (89%). In
late komst. Slechts 14 gezinnen hebben sinds het instellen van de rege-
Rotterdam, waar geen geweldig sterke band tussen de Grieken bestaat en
ling in 1985 van de mogelijkheid gebruik gemaakt terug te keren met
relatief veel Grieken met een Nederlandse vrouw zijn getrouwd is de
behoud van uitkering (Stefanoviè 1987).
terugkeerwens het kleinst (53%). Tussen etnische cohesie en gemengde
huwelijken enerzijds, en terugkeerbereidheid anderzijds bleek een statis-
Beukenhorst e.a. beschrijven de Italiaanse "typische terugkeerder" als
tisch significant verband te bestaan (1985:137-140).
iemand die hier slechts kort verbleven heeft (1987:101). Inderdaad kunnen
wij uit de emigratiecohorten in tabel 3b (blz.37) berekenen dat van de
Italianen die tussen 1970 en 1980 remigreerden ongeveer de helft 18 steeds
stra en Huisman (1985) onderzochten de remigratiebereidheid van Spanjaar-
niet langer dan twee jaar in Nederland had verbleven. In de jaren zestig
den en Turken in vier bedrijven met terugkeerfaciliteiten. Het hebben van
was het verloop, zoals te verwachten, nog groter. Van de motieven en
een echtgenote in Spanje lijkt samen te hangen met de wens van de Span-
Ook onder Spaanse werknemers is de wil om terug te keren groot. Hoek-
achtergronden van de Italiaanse remigratie is niet veel bekend. Brussa
jaarden te remigreren. De Spanjaarden die hier het langst zijn hebben de
e.a. ondervroegen Italiaanse (voor het merendeel gemengde) gezinnen in
grootste behoefte om terug te keren. Ook lijkt er een verband te bestaan
Amsterdam en Enschede met betrekking tot hun remigratiewens. Een grote
tussen remigratiebereidheid en het maandelijks zenden van geld naar het
meerderheid van de Italianen (meestal mannen) in die gezinnen wilde
herkomstland. De vrij grote remigratiebereidheid heeft weinig te maken
terugkeren, ook zij die met een Nederlandse vrouw zijn getrouwd. Op de
vraag of men deze terugkeer ook mogelijk acht antwoordt in
Ens~~ede
de
grote meerderheid en in Amsterdam iets meer dan de helft van de Italianen
ontkennend (1986:78-79).
met het bestaan van remigratiefaciliteiten in de bedrijven waar de Spanjaarden-werken; deze worden in het algemeen onvoldoende geacht. Bij
Spanjaarden in de randstad is de wens om te remigreren groter dan bij
Spanjaarden in Oost-Brabant. De auteurs achten de relatief slechte huisvesting van de Spanjaarden in de randstad in dit verband een belangrijke
verklaringsfactor (1985:113-116). De grote migratiebereidheid onder
18 De percentages remigranten met een verblijfsduur van twee jaar
of korter schommelen in die periode tussen de 47% en 59%.
76
Spanjaarden in de randstad werd al eerder opgemerkt in verschillende
publicaties, waarin ook remigratieprOjecten aan de orde kwamen (Duinhoven
77
1981; Mulder 1981). Een diepergaande studie van twee van deze remigratie-
4
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
projecten maakte Zegers de Beijl (1985). Eén van zijn conclusies is dat
er een relatie bestaat tussen de herkomstplaats, de scholing en de arbeidservaring van de Spaanse migrant vóór vertrek enerzijds, en zijn
4.1
Conclusies
ervaringen in het migratieland en zijn al of niet geslaagde terugkeer
anderzijds. De spanjaarden verenigd in het succesvolle remigratieproject
waren voor hun komst naar Nederland al beter geschoold, kwamen uit minder
geïsoleerde, grotere dorpen, hadden als migrant minder aanpassingsproblemen, lieten hun gezinnen vaker overkomen en waren tijdens de migratiepe-
In dit rapport werd geïnventariseerd welke informatie, zowel cijfermatig
als "kwalitatief", aanwezig is met betrekking tot de Zuideuropese groepen
in ons land. De conclusie is dat er op alle terreinen grote lacunes
bestaan in onze kennis van de positie van deze groepen.
riode meer geneigd zich verder te scholen. Succes als arbeidsmigrant
lijkt een voorwaarde voor succes als retourmigrant (1985:131).
Eerst de demografische gegevens. Deze zijn, vergeleken met de gegevens
betreffende de andere terreinen, redelijk te noemen, maar in vergelijking
met de grote mediterrane groepen (Turken en Marokkanen) en de Surinamers
en de Antillianen is er toch sprake van onderbelichting, ook op statistisch gebied. Een belangrijke reden hiervoor is de relatief geringe
omvang van de verschillende Zuideuropese gemeenschappen in Nederland. De
aantallen Grieken, Joegoslaven en Portugezen kunnen in bepaalde tabellen
zO klein worden dat registratie en publicatie ervan de privacy van de
leden van de groepen in gevaar kunnen brengen.
Wat betreft de situatie van de Zuideuropeanen op de arbeidsmarkt, zijn
de betrouwbare gegevens bijna allemaal afkomstig van de Gewestelijke
Arbeidsbureaus, zodat er alleen informatie is over de bij die bureaus
ingeschreven werkloze Zuideuropeanen, en niet over de Zuideuropese beroepsbevolking. De werkloosheidscijfers die in de betreffende paragraaf
worden gegeven zijn ramingen, die alleen als een ruwe indicatie van de
omvang van de werkloosheid mogen worden beschouwd. Die werkloosheid is
minder extreem hoog dan bij de Turken en Marokkanen, maar ligt toch ver
boven het landelijk gemiddelde. De ramingen geven bovendien aan dat de
mate van werkloosheid tussen zuideuropese groepen onderling nogal verschilt. Nauwkeurige gegevens ontbreken echter. Het gebrek aan gegevens
geldt alle Zuideuropese groepen, uitgezonderd misschien de Grieken, aan
wier positie op de arbeidsmarkt ook in cijfermatige zin aandacht wordt
besteed in Vermeulen e.a. (1985:59-63). Zowel in Vermeulen e.a. als in
Beukenhorst e.a. (1987:33-47) worden de achtergronden en de belevings-
78
79
wereld van de Grieken en de Italianen met betrekking tot het arbeidsproces belicht. Ook komen Griekse en Italiaanse ondernemers in een aantal
In het algemeen is kennis over de afzonderlijke ZUideuropese groepen
versnipperd en gedateerd. De vrij lange literatuurlijst Over de Spanjaar-
publicaties aan de orde (onder andere in Vermeulen e.a. 1985; Bovenkerk
den in Nederland bijvoorbeeld mag niet verbloemen dat we in feite maar
e.a. 1983; Van den Tillaart en Reubsaet 1988). Over de WAO-problematiek
weinig weten over de hedendaagse positie van deze groep. Dit geldt in
en de omvang ervan zijn voor enkele nationaliteiten slechts summiere
even sterke mate ook voor de Joegoslaven en de Portugezen. Wel zijn er
gegevens. Ten aanzien van de Joegoslaven, de Portugezen en de Spanjaarden
aanwijzingen dat het met de Zuideuropese groepen minder slecht gaat dan
is het materiaal betreffende de arbeidsmarkt bijna geheel afwezig of
met de Turken en de Marokkanen. Deze aanwijzingen bevinden zich onder
bijzonder gedateerd.
andere in rapporten betreffende het onderwijs en de huisvesting, waar de
Zuideuropeanen onder één noemer zijn gebracht. Deze indicaties zeggen
Op het vlak van het onderwijs is het gebrek aan gegevens zonodig nog
echter niets over de richting waarin en de dynamiek waarmee deze groep
schrijnender. Ook hier geldt weer dat we wat betreft de Grieken en de
zich zal ontwikkelen, aangezien het hier niet om één groep gaat, maar om
Italianen wat beter bedeeld zijn. Voorts is er enige documentatie omtrent
vijf groepen met een heel eigen karakter en heel eigen mogelijkheden.
onderwijs in eigen taal en cultuur, en de wijze waarop dit inwerkt op het
Bovendien is het bij lange na niet zeker, dat de positie van de vijf
reguliere onderwijs, waar het Spaanse en Portugese kinderen betreft. Voor
groepen op de belangrijkste gebieden zoals de arbeidsmarkt, het onderwijs
alle groepen geldt echter dat er geen behoorlijke gegevens zijn over
en de huisvesting wel ongeveer overeen zal komen. Een indicatie hiervoor
onderwijsloopbaan en bereikt onderwijsniveau. Enkele rapporten waarin de
is dat ten aanzien van het ondernemerschap, waar wél goede cijfers voor
Zuideuropeanen onder één noemer worden behandeld geven slechts de indica-
zijn uitgesplitst naar nationaliteit, zich grote verschillen tussen de
tie dat de positie van de Zuideuropese jeugd in Nederland over het alge-
groepen manifesteren. In feite zijn wat betreft het ondernemerschap de
meen genomen betere vooruitzichten op de toekomst biedt dan die van de
verschillen binnen de zuideuropese groep aanzienlijk groter dan die
jonge Turken en Marokkanen. Een recente analyse van CBS-gegevens levert
tussen, bijvoorbeeld, de Marokkaanse en Turkse groep enerzijds, en de
echter een aanwijzing op dat er op het gebied van het onderwijs ook
autochtone Nederlandse bevolking anderzijds (zie tabel 7a, blz. 58).
tussen de verschillende Zuideuropese groepen waarschijnlijk flinke ver-
Ramingen geven aan dat er inzake de werkloosheid tussen sommige Zuideuro-
schillen bestaan. Joegoslaven en Portugezen lijken het slechter te doen
pese groepen grote verschillen bestaan (bijvoorbeeld tussen de Joego-
dan Grieken, Italianen en Spanjaarden (Roelandt en Veenman 1988).
slaven en de Spanjaarden). Voorts zijn er in de leerlingentellingen van
het CBS aanwijzingen te vinden dat er, met betrekking tot de positie in
Omtrent de huisvesting zijn slechts enkele cijfers bekend die de Zuid-
het onderwijs, aanzienlijke verschillen zijn tussen de Zuideuropese
europese groep als geheel betreffen. Op het terrein van de gezondheid
groepen. Statistische gegevens over de migratiegeschiedenis, de leef-
zijn er studies die voornamelijk de psychosomatiek en psychische proble-
tijdsopbouw en de ontwikkeling van de remigratie tonen flinke verschillen
men als thema hebben. Deze studies gaan over Spanjaarden, Joegoslaven en
tussen de vijf nationaliteiten en doen vermoeden dat ook op andere vlak-
Grieken. Over de in Nederland wonende Italianen en Portugezen bestaat
ken de ontwikkeling van de Zuideuropese groepen niet volledig gelijk zal
dergelijke informatie naar ons weten niet. Registratie van de omvang van
verlopen. Ook Roelandt en Veenman stellen dat gegevens over mediterranen
de klachten en een indeling in soorten klachten heeft alleen plaatsgevon-
op geaggregeerd niveau geen uitspraken toelaten ovftr afzonderlijke groe-
den onder Grieken. Over de toegankelijkheid van allerlei uitkerings- en
peringen en zich dus niet lenen voor een analyse in termen van de proble-
gezondheidszorgvoorzieningen is niets bekend. Dit geldt eveneens voor de
matiek van toegankelijkheid en evenredigheid (1986:122, noot 38).
deelname aan voorzieningen op het brede welzijnsterrein.
80
81
De algemene conclusie van deze inventarisatie is dat op de belangrijke
terreinen arbeidsmarkt, onderwijs, huisvesting en deelname aan voorzie-
Naast het kwantitatieve onderzoek zijn echter projecten met kwalitatieve onderzoeksmethoden onontbeerlijk 19 . De Minderhedennota stelt dat
ningen op het brede welzijnsterrein, "harde" gegevens die nodig zijn voor
naast het verschaffen van een zo nauwkeurig mogelijk beeld van de sociale
het voeren van beleid ontbreken. Over de achtergronden van eventueel
en economische positie van de minderheidsgroepering, het ook een taak is
ontstane achterstanden bij Zuideuropeanen, over de beleving van hun
van beleidsondersteunend onderzoek de relevante onderliggende factoren te
sociale positie en over hun drijfveren weten wij eveneens bijzonder
onderzoeken (1983:167). Cijfermatig onderzoek alleen kan hoogstens een
weinig. Ook bestaat er nauwelijks informatie over vrouwen en jongeren,
statistisch significant verband aangeven, maar geeft geen antwoord op de
uitgezonderd misschien een enkel rapport over de Italianen.
vraag waarom bijvoorbeeld de Portugezen maar matig geneigd zijn in Nederland een eigen zaak op te zetten terwijl de Grieken hier blaken van
ondernemingslust. In dit rapport staan nog andere aanwijzingen die erop
4.2
kunnen duiden dat de positie op de arbeidsmarkt niet voor alle Zuideuro-
Aanbevelingen
pese groepen gelijk is. Kwantitatief onderzoek moet uitsluitsel geven of
De hiaten in onze kennis van de Zuideuropese minderheden in Nederland
deze veronderstelling juist is, maar kwalitatief onderzoek moet de oorza-
dienen zowel met "kwalitatief" onderzoek als met de verzameling van
ken van eventueel vast te stellen verschil belichten. Hetzelfde geldt
cijfermatig materiaal door middel van surveys ingevuld te worden. Beide
voor de in dit rapport gesignaleerde aanwijzingen voor verschillen in de
soorten onderzoek zijn nodig. wat de kwantitatieve gegevens betreft,
onderwijspositie van de Zuideuropese groepen.
hebben de Zuideuropeanen een dubbele achterstand ten opzichte van de
. t alleen een leefsituatieongrotere minderheidsgroepen. Dit omd a t er n~e
derzoek aan deze laatste groepen gewijd is, maar deze groepen tevens, in
Met name jongeren zouden breed onderzocht moeten worden, in het bijzonder valt te denken aan onderzoek naar hun prestaties in het voortgezet
tegenstelling tot de zuideuropeanen, "zichtbaar" worden in publicaties
onderwijs. Ook zou aandacht besteed moeten worden aan de positie van
over Arbeidskrachtentellingen (AKT'sJ en Woningbehoeftenonderzoeken
vrouwen afkomstig uit Zuideuropese groepen. Andere thema's waar licht op
(WBO'sl. De informatieachterstand met betrekking tot de "kleine nationa-
dient te worden geworpen zijn de problematiek van de arbeidsongeschikten
liteiten", die
ZO
onder andere vanwege een op zich terecht privacy-crite-
rium is ontstaan, kan slechts worden ingelopen door middel van een dege-
(de WAO-ers), remigratiebereidheid en daadwerkelijke remigratie, en het
onderwijs in eigen taal en cultuur (OETC).
lijk opgezet Leefsituatieonderzoek (LSO) per nationaliteit. Dergelijk
kwantitatief onderzoek naar de sociale positie en het voorzieningenge-
Hier dient gezegd te worden dat niet alle Zuideuropese nationaliteiten
bruik van de Zuidseuropese minderheidsgroepen is noodzakelijk. Slechts
qua documentatie even slecht zijn bedeeld. Over de Italiaanse groep
wanneer de invulling van de lacunes op verantwoorde wijze gebeurt, heeft
bestaat een aantal recente kwalitatieve studies, waarbij alle categorieën
het zin om deze groepen te blijven rekenen tot de doelgroepen van het
Italianen, en een breed scala van thema's aan de orde komen (Beukenhorst
rapportage systeem Toegankelijkheid en Evenredigheid (Roelandt en Veenman
e.a. 1987, Bovenkerk e.a. 1983, Bovenkerk & Ruland 1984, Brassé en van
Schelven 1980, Brussa e.a. 1986, van den Tillaart en Reubsaet 1988).
1986: 115).
Daarbij komt nu een leefsituatieonderzoek dat op dit ogenblik onder
Italianen wordt uitgevoerd, zodat deze groep, na de afronding van dit
19 Als wij het hier over kwalitatief onderzoek hebben, bedoelen W1)
overigens niet dat in een dergelijk onderzoek geen - bescheiden survey zou kunnen worden geïntegreerd.
82
83
survey, redelijk goed "gedekt" zal zijn. Ook de Grieken zijn, in één
BIJLAGE I
GEANNOTEERDE BIBLIOGRAFIE
studie, tamelijk breed onderzocht, met uitzondering van de jongeren die
niet expliciet bij het survey of één van de deelonderzoeken van dit
project waren betrokken (Vermeulen e.a. 1985).
SPANJAARDEN
Zowel het kwalitatieve als het kwantitatieve onderzoek zou zich in de
eerste plaats moeten toespitsen op de' Joegoslaven, de Portugezen en de
Spanjaarden. Over deze groepen is op zijn best wat verbrokkelde en gedateerde informatie beschikbaar, vaak van mindere kwaliteit. Dit onderzoek
zou zich overigens niet alleen maar moeten richten op terreinen waar
problemen bestaan. Onderzoek naar relatief succesvolle ontwikkelingen
onder bepaalde groepen kan resultaten afwerpen die een stimulans zijn
voor het beleid ten aanzien van andere minderheidsgroepen (zie bijvoorbeeld het succesverhaal van de Italiaanse ijsbereiders, Bovenkerk e.a.
1983). In dit opzicht lijkt onderzoek onder de jongeren van die Zuideuropese groepen, die het beter lijken te doen dan de Marokkaanse en Turkse
jeugd, de moeite waard. Ook de relatief vroege komst van een aantal
Zuideuropese nationaliteiten naar Nederland maakt dat onderzoek onder
deze groeperingen belangwekkende informatie kan opleveren als het gaat om
het onderkennen
.v~n
ontwikkelingen op de wat langere termijn onder de
later aangekomen minderheidsgroepen20 .
Bruins, L.
1974 Houdingen van Nederlandse werknemers ten opzichte van buitenlandse werknemers. Onderzoek binnen een Twents textielconcern. Groningen: doctoraalscriptie RG.
Onderzoek naar de houding van Nederlandse werknemers t.o.v. Turkse,
Spaanse en Engelse werknemers. Het verband tussen werkcontact en houding
geldt sterker t.o.v. de Spanjaarden dan t.o.v. de Turken. Dit is de voor
de Spanjaarden relevante conclusie van het onderzoek. De onderzoeker
oppert de mogelijkbeid dat bij het contact met Spanjaarden waarschijnlijk
minder barriëres zijn te overbruggen, waardoor werkcontact invloed op de
houding kan krijgen.
Buitenlandse arbeider, de
1971 De buitenlandse arbeider in Nederland. Deel I en II.
staatsuitgeverij.
Den Haag:
Rapport in twee delen, op basis van een onderzoek dat uit twee delen
bestond: ten eerste een onderzoek onder de buitenlandse arbeiders zelf,
ten tweede een onderzoek in 70 bedrijven waar buitenlandse arbeiders
werkten. Voor deze inventarisatie is vooral het eerste deel interessant.
Het geeft informatie over de vier grootste groepen van arbeidsmigranten,
de Italianen, de Spanjaarden, de Turken en de Marokkanen, en vergelijkt
deze groepen ook met elkaar. De groepen waren toentertijd in grootte ook
meer vergelijkbaar. 1003 gesprekken werden gevoerd, 170 met Italianen,
308 met Spanjaarden, 255 met Turken en 270 met Marokkanen. De rapportage
heeft voornamelijk een beschrijvend karakter. Het rapport wordt gecompleteerd door een uitgebreide appendix van tabellen, waarin alle gegevens
voor de vier nationaliteiten afzonderlijk worde~ vermeld.
Bunschot, E.J. van
1972 De werving van Spaanse arbeiders voor Nederlandse ondernemingen.
Haarlem: stichting voor Opleiding Sociale Arbeid Haarlem. Scriptie Opleiding voor Personeelswerk.
Kritiek op het door het Ministerie van Sociale Zaken gevoerde beleid
inzake gezinshereniging, met name wat betreft de maatregel dat voor de
echtgenote van een in Nederland werkende buitenlander, die zelf komt om
te werken, wederom een woonvergunning is vereist. Betere voorlichting
gewenst over de problemen betreffende huisvesting.
20 De ACOM heeft al eens in een programmeringsadvies opgemerkt dat
het minderhedenonderzoek erg op het heden is gericht, en dat ook
onderzoek dient te worden gedaan dat ons attendeert op processen
die zich op langere termijn voltrekken (ACOM 1986:6-8).
84
85
Erp, T. van
Coenen, J.
1978 Leren van fouten. Een analyse van de meest voorkomende taalfouten
die gemaakt worden door Marokkaanse, Turkse, Spaanse en Portugese
kinderen. Amsterdam: Stichting ABC.
Eén hoofdstuk (geschreven door R. Bok-Bennema) is gewijd aan de interferentie tussen Spaans/Portugees en Nederlands. Niet alle fouten die buitenlandse kinderen maken bij het verwerven van het Nederlands kunnen
worden worden verklaard door interferentie van de moedertaal. Voorspellende methodes op basis van een vergelijking tussen twee talen voldoen.
daarom niet volledig. Het is effectiever uit te gaan van het taalgebrulk
van het anderstalige kind en de daarin optredende fouten trachten te
verklaren. Deze benadering staat bekend als de foutenanalyse.
Duinhoven, T~
1981 Spaanse gastarbeiders vragen hulp bij de .realis~ring . van h~
terugkeerplannen. Een nota van de Sticht~ng Rem~grat~e SpanJaarden. Beverwijk: Stichting Remigratie Spanjaarden.
Nota over remigratieprojecten van Spaanse arbeiders in Nederland. pleidooi voor een actief overheidsbeleid op dit terrein. Aandacht voor motieven voor terugkeer, voor de Stichting Remigratie Spanjaarden, voor hindernissen op de weg naar een terugkeerbeleid, argumenten voor een hervestigingsbeleid voor Spanjaarden, en een beschrijving van de projecten en
de stand van zaken.
Elteren, M.C.M. van
.
.,.
1986 staal en arbeid. Een sociaal-historische studie naar ~ndustr~ele
accomodatieprocessen onder arbeiders en het desbetreffend bedrijfsbeleid bij Hoogovens IJmuiden, 1924-1966. Band B. Periode
1956-1966. Leiden: Brill. (Hoofdstuk 11 over Italiaanse en Spaanse gastarbeiders).
Hoofdstuk 11 van dit boek, getiteld: "Italiaanse en Spaanse gastarbeiders
ter opheffing van 'bottle-necks' in arbeidsvoorziening 1956-1966" is ~en
zeer uitvoerige beschrijving van de komst naar Hoogovens en he~ funCtl0neren binnen en buiten de poort van Italiaanse en Spaanse arbelders.
Behandeld worden de werving en selectie, expulsiefactoren, migratiemotieven' en arbeidsverleden, arbeidsrechtelijke positie, tewerkstelling,
implicaties van de, taalbarrière, vorming van bedrijfsbeleid.binnen en
buiten de poort, huisvesting, bedrijfservaringen, vergelijklng van functioneren en doorstroming van Italianen en Spanjaarden.
Erkelens, L.H.
.
1976 Geregistreerde kriminaliteit van buitenlandse werknemer~ ~n
Nederland. Groningen: Kriminologisch Instituut, RU Gronlngen.
Italianen worden in het tijdvak 1964 t/m 1973 significant meer veroordeeld in Nederland dan welke andere buitenlandse nationaliteit ook.
Italianen worden vooral inzake vermogensmisdrijven veroordeeld; anderzijds vertonen de groep van Spanjaarden, Turken en Marokkanen een relatief homogeen patroon, waarin vooral de veroordelingen ter zake van
agressieve delicten en Wegenverkeerswet-misdrijven opvallen.
1967
De geneeskundige behandeling van Spaanse arbeiders in Nederland.
Nederlands Tijdschrift voor de Geneeskunde i11, nr. 43, p.19121916.
Onder de bij Philips in Eindhoven werkende Spaanse arbeiders kwamen veel
darmzweren en longtuberculose voor. Het ulcus openbaarde zich vooral in
de nazomer en in de herfst. Naarmate de integratie verbeterde, nam de
frequentie van de ulcusziekte af. Het bleef echter noodzakelijk, tenminste drie keer per jaar een röntgenonderzoek van de borstorganen te verrichten. Terwijl er een groter aantal korte verzuimen was, lag het verzuimpercentage onder de plaatselijke norm.
Gelder , A. de
1982 onderwijs aan Spaanse kinderen. Hengelo: Stichting Buitenlandse
Werknemers Twente.
Dit is het verslag van een onderzoek naar de schoolprestaties van kinderen van Spaanse ouders, die tweetalig onderwijs volgen op de Spaanse
School in Enschede. Op deze school wordt in de eerste klas vrijwel uitsluitend Spaans als voertaal gebruikt. Daarna vindt een geleidelijke
omschakeling naar het Nederlands plaats. Het ontstaan van deze school, op
het moment van onderzoek 13 jaar geleden, was het gevolg van problemen
die men signaleerde bij de Spaanse kinderen die het reguliere lagere
onderwijs volgden en de verzoeken van veel ouders hun kinderen in het
Spaans te onderwijzen. Onderzocht werd of de resultaten ook werkelijk
beter zijn dan die van het gangbare onderwijs, en een verkennend onderzoek werd gedaan om de vraag te beantwoorden of deze opleiding ook een
goede voorbereiding geeft op het voortgezet onderwijs. Het hoofdonderzoek
houdt een vergelijking in van twee groepen Spaanse leerlingen; één wordt
gevormd door de zesde klas van de Spaanse School, en één groep is een
aselect getrokken steekproef uit de populatie van Spaanse zesde-klasleerlingen in ons land (de controlegroep). Basis van de onderzoeksgegevens is
de CITO-toets. De schoolprestaties op de Spaanse School blijken lager te
zijn dan die van Spaanse kinderen bij het reguliere onderwijs.
Geyer, R.F.
1967 Buitenlandse arbeidskrachten; resultaten van een onderzoek onder
Spaanse en Nederlandse werknemers in het Rijnmondgebied. Deel I
en II. Rotterdam: Stichting tot onderzoek van de arbeidssituatie
in het Rijnmondgebied.
Verslag van twee onderzoeken bij een aantal middelgrote bedrijven'in het
Rijnmondgebied. Het eerste onderzoek betrof het bedrijfsbeleid t.a.v.
gastarbeiders, waartoe de personeelchefs van de bedrijven werden geïnterviewd, het tweede werd in dezelfde bedrijven verricht onder Spaanse
arbeiders, hun Nederlandse collega's en hun bazen. De onderzoekers signaleren het ontstaan van een groeiende groep Spaanse arbeiders, die in een
aantal jaren tot een vast immigrantenbestand zou kunnen uitgroeien,
ondanks dat de Spanjaarden naar Nederland kwamen in de verwachting
slechts korte tijd te zullen blijven. De Spaanse arbeiders hadden een
positief oordeel over het werk en over de omgang met hun Nederlandse
collega's. Hun arbeidssatisfactie bleek hoog. Er waren meer klachten over
het werk dan over de werksfeer. De Nederlandse collega's klaagden vaker.
87
86
De contacten met de Nederlanders werden door de Spanjaarden in het algemeen op prijs gesteld. Tweederde van diegenen, die nog nooit door Nederlanders op bezoek waren gevraagd, zouden het op prijs hebben gesteld als
dit wel was gebeurd. Van de zijde van de Nederlanders kwam openlijke
discriminatie weinig voor. Latente negatieve vooroordelen werden daarentegen vaak geconstateerd.
Hoekstra, L., e.a.
1985 Terugkeer naar het vaderland? Een vergelijkend onderzoek naar de
remigratiebereidheid van Turkse en Spaanse werknemers in Nederland. Groningen: Geografisch Instituut Rijksuniversiteit Groningen.
Deze publicatie is de rapportage van een onderzoek naar de emigratiebereidheid van Turkse en Spaanse werknemers van vier bedrijven in Nederland, die terugkeerfaciliteiten bieden.
De centrale probleemstelling van het onderzoek was: in hoeverre z1Jn
Turkse en Spaanse werknemers in zowel de randstad als Oost-Brabant bereid
terug te keren naar het land van herkomst en welke rol spelen remigratiefaciliteiten hierin? Meer dan de helft van alle respondenten heeft de
inte;tie om terug te keren naar het vaderland, en nog eens een derde
geeft te kennen onder bepaalde voorwaarden te willen remigreren. Zij die
zeggen terug te willen keren blijken uit hun spaar- en investeringsactiviteiten ook daadwerkelijk hun terugkeer voor te bereiden. Worden de
Turkse respondenten min of meer gedwongen terug te keren aangezien zij
in de bedrijven waar zij werken met ontslag worden bedreigd, voor de
Spanjaarden geldt dit niet. De terugkeerregelingen die er zijn, zijn noch
voor Turken noch voor Spanjaarden een belangrijk motief om te remigreren.
De Spanjaarden zijn relatief oud, en zullen waarschijnlijk pas na hun
pensionering remigreren. uit het onderzoek bleek dat, ondanks de grote
verschillen in culturele en economische achtergronden, de remigratiebereidheid van de Turkse en Spaanse werknemers vrijwel even groot is. Ook
hun motieven om te willen remigreren komen grotendeels overeen.
Hofstede, G.H. & R.Y. Kranenhurg
1974 Work Goals of Migrant workers. Human Relations 27, no.1, p.83-99.
De stereotype opvatting t.a.v. de buitenlandse werknemer is dat hij zo
snel mogelijk geld wil verdienen en daardoor bereid is als tweederangs
burger te leven. Onderzoek in een bedrijf in Amsterdam, waar naast 500
Nederlanders, 150 Spanjaarden en 100 Italianen werkten, weerspreekt deze
opvatting. Spaanse en Italiaanse arbeiders hechten, in vergelijking met
Nederlandse collega's, een grotere betekenis aan vakbekwaamheid, up-todateness en vakonderwijs.
Informatiebehoeften
1987 Informatiebehoeften en mediagebruik van vier buitenlandse groeperingen in Breda. Breda: Sociografische Dienst.
Het onderzoek diende de vraag te beantwoorden of Turken, Marokkanen,
Spanjaarden en Joegoslaven nog behoefte hebben aan informatie in hun
eigen taal, aan welke informatiemiddelen zij de voorkeur geven, en waarover zij meer informatie wensen. 86 huishoudens van de vier genoemde
nationaliteiten werden ondervraagd, waaronder 12 Spaanse en 14 Joegoslavische. uit het onderzoek bleek dat Spanjaarden en Joegoslaven veel beter
zijn geïnformeerd dan Turken en Marokkanen. Bij de twee Zuideuropese
groeperingen is weinig behoefte meer aan de z.g. basisinformatie, d.w.z.
informatie over huisvesting, werkgelegenheid, onderwijs.
De kennis van de Nederlandse taal is redelijk tot goed bij de Spanjaarden
en Joegoslaven. De meeste Spanjaarden en Joegoslaven zijn aangesloten bij
een Spaanse of Joegoslavische vereniging.
Kabela, M.
1973 Het kind van de rekening; een sociaal-psychologische beschrijving
van de aanpasingsproblematiek van kinderen van Spaanse werknemers. Tijdschrift voor Maatschappijvraagstukken en Welzijnswerk
27, no.j9, p.470-480.
Dit artikel bevat een sociaal-psychologische beschrijving van de adaptatieproblematiek van de kinderen van Spaanse buitenlandse werknemers. Het
is gebaseerd op gesprekken met een tiental gezinnen van Spaanse gastarbeiders en op interviews met enkele onderwijzers, maatschappelijk werkers, geestelijken en andere functionarissen, die onder de buitenlandse
werknemers werken. Aan het eind suggereert de schrijver een aantal praktische oplossingen.
1974
Kinderen van Spaanse gastarbeiders: invloeden van de emigratie op
de persoonlijkheidsvorming . Maandblad voor de Geestelijke Volksgezondheid 29, nO.6 (juni), p.296-304.
In dit artikel wordt beschreven hoe de emigratie de psychische groei van
de kinderen nadelig beïnvloedt. Voornaamste factoren: ambivalentie van de
gastarbeider t.o.v. terugkeer naar zijn eigen land, de "eilandpositie"
van het gezin in het immigratieland en de isolatie t.g.v. de taalproblematiek.
1980a Spaanse immigranten bij de Nederlandse psychiater; I: Groepskenmerken en stressfactoren. Medisch Contact 35, no. 1, p. 24-30.
1980b Spaanse immigranten bij een Nederlandse psychiater; II: klachten
en symptomatologie. Medisch Contact 35, no.2, p.65-6.
1980c Spaanse immigranten bij de Nederlandse psychiater; III: Slot:
Psychiatrische behandeling en psychotherapie. Medisch Contact 35,
no.3, p. 89-94.
Deze artikelenreeks is geschreven op basis van onderzoek onder 23 mannelijke en 19 vrouwelijke Spaanse patiënten. Zij kwamen niet uit eigen
initiatief bij de psychiater terecht. De motivatie voor het zoeken naar
88
89
psychische redenen van hun dysfunctioneren is minimaal. Manifeste klachten liggen op het lichamelijke terrein. Wel klaagt een derde van de
patiënten over eenzaamheid, en de helft over heimwee. veel van de patiënten zijn depressief. De patiënten zijn afkomstig uit de arme Spaanse
proviricies. De schoolopleiding van de patiënten was zeer gebrekkig. De
patiënten dienen echter niet over één kam te worden geschoren, een individuele behandeling is geboden. Spaanse patiënten moeten wennen aan de
figuur van de psychiater, hij wordt meer als een "oplosser" gezien dan
als een helper. Men verwacht van de psychiater dat deze (psycho)farmaca
voorschrijft. Deze hebben een sterk suggestieve werking. Veel patiënten
tonen een nauwe emotionele band met de ouders, vooral met de moeder is er
een sterke binding. Deze sterke afhankelijkheid van moeder kleurt de
-áfgehele migratieproblematiek van de Spanjaarden. Kabela concludeert dat
psychotherapie, ook bij behandeling van patiënten met een andere culturele achtergrond dan de therapeut, waardevol kan zijn. Bekendheid met de
normen en waarden van de landscultuur van de patiënt is echter zeer
nuttig. 14 van de patiënten vonden, tot aanvankelijke verbazing van de
psychiater zelf, volgens eigen zeggen en naar schatting van de therapeut
uiteindelijk baat bij de behandeling.
Kruijt, A. & A. van Keulen
1975 Spaanse gastarbeid in Utrecht; een onderzoeksverslag. Utrecht:
Sociologisch Instituut, Vakgroep Planning en Arbeid, RU.
Kruijt-Boggio, A. & A. van Keulen
1976 De arbeidssituatie van een aantal Spaanse vrouwen in utrecht.
Sociaal Maandblad Arbeid, 31, nr. 4, p.244-250.
Het rapport en het artikel zijn gebaseerd op onderzoek onder Spaanse
arbeidsters in Utrecht. Er werden diepte-interviews gehouden met veertien
vrouwen en hun mannen. De bedoeling was een beeld te krijgen van de
positie van de vrouwen in de Nederlandse samenleving, en hun beleving van
die positie. Behandeld worden de (gezins)migratie, arbeidscondities,
gezondheidsklachten, woonsituatie, familiesituatie, sociale situatie en
terugkeer.
Meer, P. van der
1978 Is het begrip "mediterrane cultuur" bruikbaar in de hulpverlening? Tijdschrift voor Maatschappijvraagstukken a~ Welzijnswerk
32, nr. 6 (juni), p.189-193.
De vraag komt naar voren of er een mediterraan "basismodel" bestaat en of
dat model dan bruikbaar is voor hulpverlening aan migranten in Nederland.
Schrijver meent dat van een dergelijk model geen sprake is en toont dit
aan a.d.h.v. een vergelijking van de Marokkaanse en Spaanse samenlevingen, m.n. door een analyse van de man-vrouw relatie. Consequenties voor
de hulpverlening.
90
Menesses-Cornelissen, C.
1986 Socio-Psychological Dysfunctions of Spanish Higrants in the
Netherlands. Leiden: RUL, dissertatie.
Deze studie heeft betrekking op de staat van semi-permanente migratie bij
Spaanse gastarbeiders en hun echtgenotes en stelt aan de orde hoe specifiek hiermee samenhangende factoren tot uitdrukking kunnen komen in
bepaalde dysfuncties. De hOOfdvragen in het onderzoek waren: Hoe verhoudt
zich de geestesgesteldheid van Spaanse mannelijke migranten tot die van
hun echtgenotes? Wat zijn de verbanden tussen de sociologische kenmerken
van de staat van semi-permanente migratie en de psychologische symptomatologie van migranten? Geconcludeerd wordt dat problemen bij de geestelijke gezondheid veelal van psychosomatische aard zijn. Twee belangrijke syndromen werden aangetroffen: het eerste bestaande uit depressie,
spanning, somatische dysfuncties en traagheid; het tweede bestaande uit
bezorgdheid omtrent de fysieke gezondheid en verlies van belangstelling.
Deze syndromen doen zich voor in verband met verschillende situationele
omstandigheden. Een rol speelden de klimaatsfactor, de werkomstandigheden, het gezinsleven, en de terugkeermogelijkheden. Bij de vrouwen speelde vooral de factor isolatie in het sociale verkeer in Nederland een rol.
Vrouwen vertonen een grotere mate van psychologische stoornissen dan
mannen; zij scoorden hoger bij de variabele ontheemding en vertoonden
geringere communicatieve bekwaamheid in het gastland. Duur van het verblijf lijkt de aard van de symptomatologie bij beide geslachten te beïnvloeden.
Motta, R.M.C.
1964 Towards a Study of Alienation amongst Some Foreign Workers in the
Netherlands. The Hague: Institute of Social Studies.
Deze studie is gebaseerd op een onderzoek dat uit twee delen bestond. Het
ene gedeelte bestaat uit een reeks interviews met Nederlandse functionarissen in Amsterdam, Utrecht en Rotterdam, die allen regelmatig contact
hadden met zowel Italiaanse als Spaanse arbeiders. Het beeld dat deze
functionarissen hadden van Italianen contrasteerde enorm met dat wat ze
hadden van Spanjaarden. Van Italianen had men een zeer negatieve indruk:
zij werkten niet hard, hadden geen interesse om Nederlands te leren,
waren onbetrouwbaar, en verleidden de Nederlandse meisjes. De Spanjaarden daarentegen werden eigenschappen van de ideale Nederlander aangemeten: hij was serieus, hardwerkend, doelbewust, eerlijk, bescheiden en
punctueel. Hieruit destilleerde Motta de volgende hypothese: de eerste
vervreemdende ervaringen die iedere immigrant heeft in een nieuwe cultuur
wordt in het geval van de Italianen versterkt door de negatieve feedhack
die zij van de Nederlanders krijgen doordat zij zich niet willen aanpassen aan Nederlandse normen (toename van vervreemding), terwijl de Spanjaarden door de positieve reacties die zij kregen van de Nederlanders
vanwege hun conformerende opstelling juist meer integreerden in de Nederlandse samenleving (afname van vervreemding). Om deze hypothese te toetsen (tweede gedeelte van het onderzoek) interviewde Motta 50 Spaanse en
Italiaanse arbeiders werkzaam in Rotterdamse bedrijven. De hypothese werd
door dit onderzoek ondersteund: de Spanjaarden zijn een geval van succesvolle integratie, de Italianen niet.
91
Mulder, G.
1981 El Retorno (de terugkeer). Vrij Nederland Kleurenkatern, 12
december.
Al jaren verlaat een smalle, maar gestage stroom Spaanse gastarbeiders
Nederland. De meesten hebben in Nederland werk, en in Spanje wacht hun
een onzekere toekomst. Gerard Mulder sprak met mensen die van plan zijn
om terug te gaan. In Andalusië worden door de terugkeerders projecten
opgezet, al dan niet met steun van de Nederlandse en Spaanse regering.
Hoe levensvatbaar zijn deze projecten?
Paes, A.H.P.
1974 Gastarbeiders en hun huisartsen. utrecht: Instituut voor Huisartsengeneeskunde, RU.
Rapportage van een onderzoek onder buitenlandse werknemers en hun huisartsen in Utrecht. De bedoeling was een indruk te krijgen van het verloop
van het consultatieproces van een huisarts door buitenlandse werknemers
in Utrecht. Alle in Utrecht gevestigde huisartsen werden geënquêteerd.
Daarna werd 24% van hen geïnterviewd. Na dit onderzoek werden 58 buitenlanders geïnterviewd. De groep bestond uit Spanjaarden, Italianen, ·Grieken, Joegoslaven, Turken en Marokkanen. Van de Zuideuropese groepen
worden de Spanjaarden en de Joegoslaven het uitgebreidst behandeld. De
Spanjaarden ondervinden van de onderzochte groepen de minste moeilijkheden in hun relatie met gezondheidszorg-instanties, is één van de conclusies van het rapport.
Perrenet, N.W.
1976
Onderzoek naar taal- en andere problemen onder Spaanse
arbeiders in de Noordelijke zaanstreek. Amsterdam: werkstuk
vakgroep Euromed UvA.
"~~'
Verslag van een leeronderzoek onder ongeveer 100 Spaanse werknemers van
een middelgrote Nederlandse firma. De onderzoeksvragen waren: Welke
sociale factoren beïnvloeden de verschillen in beheersing van het Nederlands bij Spanjaarden? Wat voor gevolgen hebben deze verschillen in
taalbeheersing op de sociale relaties, zowel tussen Spanjaarden onderling, als tussen Spanjaarden en Nederlanders? De belangrijkste factoren,
die invloed op de taalbeheersing bleken te hebben, waren de leeftijd bij
aankomst in Nederland, de opleiding, verblijfsduur, mate van contact met
Nederlanders, en de woonsituatie, d.w.z. het al dan niet zelfstandig
wonen.
Seoane, L. e.a.
1981 Approach to the Analysis of the Problem of Young Spanish Immigrants in Holland From the Methodology of Discussion Groups. Afd.
Publ. 39, Rotterdam: Instituut voor Preventieve en Sociale Psychiatrie.
1983
Aproach to the Analysis of the Problems of Young Spanish
Emigrants in Holland via the Methodology of the Discussion group
(Part II). Afd. publ. 49, Rotterdam: Instituut voor Preventieve
en Sociale Psychiatrie.
An
In deze studies, waarin de analyse van gesprekken in discussiegroepen als
een sociologische onderzoeksmethode wordt gepresenteerd, staat het begrip
identiteit centraal. In het eerste deel worden de theorie en praktijk van
de discusiegroepen behandeld, en het begrip identiteit als sleutelconcept
van de analyse. In het tweede deel komt de analyse van een aantal groepsbijeenkomsten aan de orde. De groepen bestonden respectievelijk uit
Spaanse ouders in Nederland, geremigreerde Spaanse jongeren, en, als
controlegroep, Nederlandse jongeren.
Velden, A. van der
1969a De sociale opvang van buitenlandse werknemers en hun gezinnen in
het IJmondgebied. Sociaal Maandblad Arbeid, 12, p. 811-815.
Beschrijving van de oprichting en het functioneren van de PeregrinusStichting, die als doelstelling heeft het verlenen van sociale bijstand
aan alle buitenlandse werknemers en hun gezinsleden in het IJmondgebied.
Op 1-1-1968 had de stichting de zorg over + 3000 van de + 4000 buitenlandse werknemers en hun gezinsleden, waarvan ~ 2.200 uit Zuid-Europa
(voornamelijk Spanjaarden en Italianen).
1969b De situatie van ~~èn-van·buitenlandse werknemers (Italianen, Spanjaarden) in he, IJmond-gebied. Sociaal Maandblad Arbeid,
12, p. 816-823.
In dit artikel wordt ingegaan op de scholings- en leermogelijkheden aan
de kinderen van Spaanse en Italiafu~se werknemers in het IJmondgebied.
Verdonk, B., T. Voorham, M. Kooyman, e.a.
1984 Ontwikkeling van de etnische identiteit bij Spaanse jongeren in
Nederland. P.S.; Mededelingenblad Psychiatrie en Sociale Psychiatrie, 18, p. 1-89.
Verslag van onderzoek naar identiteit van Spaanse jongeren in Nederland,
zie Seoane 1981 en 1983.
92
93
'
Vermeulen, J.H.
.
1960 1961
1961b Internationale arbeidsbemiddel~ng
o. Ervaringen met
Spaanse arbeiders. Sociaal Maandblad Arbe~d 16, nr.12, p.793-804.
O
o °k lng ~~iders
a ervaringen
in de arbeidsbeDit artikel is in feite een vergeIl)
De Spaanse
immigratie
middeling van Italiaanse en van Spaanse ar
'k en Zo'n 1300 Spaanwas in 1961 slechts korteotij~9~~arvo~rN~~e;~:;d~: ~drijven bemiddeld.
se arbeiders werden tot el~d 0
naa o
s anders georganiseerd dan die
De organisatie van de wervlng ln span1Je waongscentrum terwijl in Spanje
1'"
I It-lië was een centraa wervl.
,
in Ita
le. on
C een aa
_ ntal we-vingsgebieden
werden toegewezen.
aan
de bedrl)Ven
~,
Wijk,
van
en werksitua1986 E. Voorlopige
rapportage ond eorzoekarbeidsmarktpositie
k
tie buitenlandse vrouwen ~n de IJmond. Beverwij .
buitenlandse
I: Samenvattend overzicht vers 1 agen groepsgesprekken
met buitenlandse
meisjes,vrou111:
k
wen, maart/april, 11: verslagovan ~espreGeWesteli)Ok Arbeidsbureau i.v.m.
ek met functlonar~ssen
5
verslag
van
gespr
oO
ks~Ot ~atie
van- buitenlandse vrouwen _
onderzoek
arbeidsmarktpos1tle
en wer
0
11-'86. (Turkse en Spaanse vrouwen en melS)es.)
Zeg ers
t'
I
~en onderzoek naar collectieve terugkeer
1985 de Beijl, R.
... porque es ml lerra. ~
t d ' Papers on European and
van Spaanse arbsei~Smt~gersan!:~~opAmo~o:~s~~'SOCiOl09iSCh
Centrum.
Mediterranean
oCle 1 ,
0
o v
an o
heto
onderzoek
was:
De centrale probleemstelllng
t
' d biedt
vorm collectieve,
van door hen
o
tie v-n arbeldsm~gran en ln e
georganiseerde remlg~a
oQ
bedrioven meer mogelijkheden voor een
zelf op te zetten cooper~tl~v~
~emi ratie? Als dat zo is" aan welke
ge~l.aagde terugkeer dan ~nd~~~~~!~d in ~e immigratie- en emigratielanden
voorwaarden moet het o:erhel swerd veldwerk verricht in span~e op twee
dan voldoen? Voor het ~a~port
"
esubsidieerd door de Neaerlands~ en
collectieve terugkeerproJecten
, e~ndog
proJect,
o
,,
0 t ges ub
Sl lee rd . Aan het g=subsidieerde
_
Spaanse overheld, een nle
I ~o f goede opleiding, en een stabiele
nemen Spanjaarden deel met een re a~le
0gheid van mensen met politieke
arbeidsgeschiedenis in West ~ur~pa:tA~~~:~~jk werd gesubsidieerd. Dit
ervaring maakte, dat h~t p:oJe~s u~e~ niet-gesubsidieerde project wordt
project werd een rel~tlefo~~cc . .
d rwios hebben genoten, en uit
bemand door mensen d~e weln1g O! g::~ ~:o; deJspaanse overheid geen
een klein, geïsoleerd dorp kome Wubodoe werd voor dit project niet
arbeidsmigranten werden geworven S ~l l
een reguliere lening gekochverstrekt, zodat deze mensen de Ob
or enk nmet en hun schulden alleen maar
ri)oe tijd moeten ewer e ,
d o h
te gron ln un v
0 , dat er een relatie is tussen herkomstzien toenemen. Een conclus~e 1sbeidSmigrant en ook een relatie tussen
plaats en kans op succes a s ar
~
dit succes en de kans op succes als retourmlgrant.
d
ITALIANEN
Beukenhorst, D.J., M. SChneider, I. Tappeiner en H. Vermeulen
1987 Italianen in Nederland. Arbeidsmigranten en hun kinderen. Amsterdam: Vakgroep Euromed, Universiteit van Amsterdam.
Dit rapport is gebaseerd op onderzoek dat is verricht in opdracht van, en
met financiering van, de Italiaanse overheid. De vraagstelling van het
onderzoek was 1) welke kenmerken heeft de integratie van de Italianen in
Nederland en in welke mate zijn Italianen in Nederland geïntegreerd?, en
2) wat zijn de aspiraties van de tweede generatie die voor het overgrote
deel uit gemengde huwelijken is geboren? De onderzoekspopulatie bestond
uit veertig mannen en vrouwen, die via naamanalyse ("telefoonboekmetho_
de") werden gekozen in vier steden, en veertig jongeren, die via de
"sneeuwbalmethode" werden gevonden. Deze steekproefmethodes hebben vooren nadelen. Een voordeel van beide methodes is dat Italianen met een
Nederlandse nationaliteit niet bij voorbaat uitgesloten worden van de
steekproef, wat soms wel het geval is bij een steekproef uit het bevolkingsregister. Met opzet werden andere steden gekozen dan waar eerder
onderzoek onder Italianen werd Uitgevoerd (zie o.a. Brussa e.a. 1986 en
Brouwers-Kleywegt e.a. 1976), om recht te kunnen doen aan de variatie
binnen de Italiaanse gemeenschap in Nederland. In het rapport wordt
aandacht besteed aan de rechtspositie van de Italianen in Nederland, hun
migratiegeschiedenis, de positie op de arbeidsmarkt, het gezin, de tweede
generatie, etnische identiteit en de mate en vorm van partiCipatie in de
Nederlandse samenleving. In de inleiding wordt de integratie-probleem_
stelling omgezet in een aantal concrete vragen: de vraag naar de mate van
partiCipatie, de vraag naar achterstand en achterstelling op het gebied
van arbeid, onderwijs en huisvesting, en de vraag naar de eigen identiteit. Gememoreerd wordt dat het onderzoek representatief geacht kan
worden voor de "klassieke" (naoorlogse) arbeidsmigranten, en niet Voor
Schoorsteenvegers, terrazzowerkers e.d .. Geconcludeerd wordt dat Italiaanse arbeidsmigranten in een duidelijke achterstandspositie verkeren, en
dat dat in veel mindere mate geldt voor de tweede generatie. Wat de
partiCipatie betreft: de eerste generatie heeft en sterk etnisch bewustzijn, maar een lage participatie in zowel Italiaanse als Nederlandse
instituties, wat in een relatief isolement reSulteert. De tweede generatie participeert veel actiever in de Nederlandse samenleving en heeft, in
sterk wisselende mate, een etnisch bewustzijn. Afhankelijk van de regionaal verschillende mogelijkheden neemt men° meer of minder actief deel aan
het Italiaanse gemeenSChapsleven. Er is geen sprake van een "volledig
opgaan" van deze jongeren in de Nederlandse samenleving.
94
95
Bovenkerk, F., A. Eijken & W. Bovenkerk-Teerink
Italiaans ijs. De opmerkelijke historie van de Italiaanse
1983
ijsbereiders in Nederland. Meppel: Boom.
Brederode, T. van, K. Postma & A. Verster
1983 Italianen in Nederland. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
Werkstuk vakgroep Euromed,
Op basis van een gedetailleerde etnografische studie van de Italiaanse
ijsbereiders, waarbij als methode de reconstructie van familiegeschiedenissen is gehanteerd, worden veronderstellingen geformuleerd over factoren, die voor het al dan niet welslagen van het sociale stijgingsproces
doorslaggevend zijn. Deze veronderstellingen worden geconfronteerd met
etnografisch materiaal over andere etnische ondernemers groepen in andere
(industriële) samenlevingen.
In dit werkstuk proberen de auteurs de vraag te beantwoorden waarom
Italianen in Nederland geen hechte minderheidsgroep vormen. De Italianen
in Nederland vallen uit de toon in vergelijking met hun landgenoten die
naar andere Westeuropese landen zijn geëmigeerd. De belangrijkste redenen
voor het relatief geringe onderlinge contact en een geringe participatie
in bestaande organisaties (algemeen en categoriaal) zijn te vinden in het
relatief goede Nederlandse sociale verzekeringsstelsel, en het feit dat
veel Italianen met Nederlandse vrouwen getrouwd zijn. Er is een sterke
wisselwerking van drie factoren: versterking van isolement, benadrukking
van de heterogeniteit, relatief grote sociale zekerheid. De scriptie
bevat een hoofdstuk over Italiaanse organisatievormen in Nederland, en
Italiaanse participatie in Nederlandse organisaties.
Bovenkerk, F., en L. Ruland
1984 De schoorsteenvegers. Intermediair 20, nr. 51, p. 23-29.
Historische beschrijving vanuit sociaal-economisch perspectief van het
verschijnsel van de Italiaans-Zwitserse schoorsteenvegers in Nederland.
Deze groep trekarbeiders, afkomstig uit de v?lleien van het grensgebied
tussen Italië en Zwitserland, trok sinds het eind van de zestiende eeuw
o.a. naar Nederland, op zoek naar een bestaan dat hun eigen streek hen
niet kon bieden. In Nederland bezitten deze schoorsteenvegers tot in de
huidige eeuw een quasi-monopoliepositie op hun arbeidsterrein. Vermeld
wordt onder meer dat de figuur van Zwarte Piet niet op een Afrikaan
slaat, maar op een schoorsteenvegersknechtje.
1985
Italiaanse schoorsteenvegers in Amsterdam. Ons Amsterdam 38,
nr. 1.
Idem voor Amsterdam.
Brassé, P. & W. van Schelven
1980 Assimilatie van vooroorlogse immigra~ten. Drie generaties polen,
Slovenen, Italianen in Heerlen. Den Haag: Ministerie van Cultuur,
Recreatie en Maatschappelijk werk/Staatsuitgeverij.
Rapportage van een onderzoek dat antwoord g~~ft op de,vraa? of,poolse,
Sloveense en Italiaanse immigranten in de m~Jnstreek ~n zu~d-L1mburg
geassimileerd genoemd kunnen worden, en wat de factoren waren die invloed
hebben uitgeoefend op het aanpassings-en absorptieproces. De onderzoekspopulatie betrof Polen, Slovenen en Italianen die tussen :900 en 1940
naar de mijnstreek kwamen en ten tijde van het onderzoek 1n Heerlen
woonden, alsmede hun kinderen en kleinkinderen in dezelfde plaats. Na de
tweede generatie zijn zowel wat objectieve als Subjectieve factoren
betreft de drie groepen geassimileerd. In het boek worden de resultaten
van archiefonderzoek en diepte-interviews op verantwoorde en onderhoudende wijze gecombineerd. De informanten komen zelf uitgebreid aan het
woord. Een vergelijking wordt getrokken met de naoorlogse immigranten, en
de verwachtingen van de onderzoekers zijn wat hen betreft negatief: deze
groepen zullen een minderheid blijven vormen, en ook de sociale positie
van de tweede generatie zal niet snel verbeteren.
96
Brouwers-Kleywegt, H.J., C. Marinelli & E.G.M. Nuyten-Edelbroek
1976 Italianen in Nederland; een onderzoek naar de mate van integratie
van Italiaanse werknemers in Nederland.
Rapportage van onderzoek, uitgevoerd onder in de provincie Zuid-Holland
woonachtige Italiaanse werknemers. Het onderzoek had tot doel vast te
stellen met welke problemen Italianen in de Nederlandse samenleving
worden geconfronteerd, en in welke mate zij zich opgenomen voelen in de
Nederlandse samenleving, meer in het bijzonder in hun directe woon- en
werkomgeving. Ofschoon het onderzoek is opgezet als een oriënterend en
voornamelijk beschrijvend vooronderzoek, en de onderzoekers waarschuwen
voor het trekken van al te diepgaande conclusies uit de uitkomsten ervan,
is dit toch één van de uitgebreidere onderzoeken onder een zuideuropese
groep in Nederland. Op de vraag naar de mate van integratie van Italianen
in de Nederlandse samenleving is geen eenduidig antwoord gevonden. Een
meerderheid van de ondervraagden is goed geïntegreerd op het relationele
vlak. Met de beheersing van de Nederlandse taal is het minder goed gesteld, ofschoon de meerderheid van de respondenten te kennen gaf daarmee
geen moeilijkheden te hebben. Factoren die de mate van integratie sterk
beïnvloeden zijn de verblijfsduur in Nederland en het al dan niet gehuwd
zijn. Vooral een huwelijk met een Nederlandse vrouw heeft een positief
effect op de beheersing van de Nederlandse taal. Gebieden waarop een
meerderheid van de Italianen niet geïntegreerd is, hangen waarschijnlijk
meer samen met andere kenmerken dan het buitenlander-zijn. De geringe
deelname aan het maatschappelijk en cultureel leven staat waarschijnlijk
meer in verband met het lagere sociaal-economische milieu en de levensfase waarin men verkeert (gezinnen met opgroeiende kinderen), dan met het
feit dat men Italiaan is.
Brussa, L. , C. Plebani & R. van der Putten
1986 Is jouw vader ook een pizzabakker? Onderzoeksrapport. Hengelo:
Stichting Centrum Buitenlanders Oost-Nederland.
Rapportage van onderzoek onder Italianen in twee Nederlandse steden,
~~sterdam en Enschede. In totaal werden 80 gezinnen geïnterviewd (45 in
Amsterdam en 35 in Enschede) met in totaal 119 jongeren. De conclusie van
dit rappcrt is dat de Italianen in het totaal niet zijn geïntegreerd in
97
de Nederlandse samenleving, ten minste niet zoals de Nederlandse autoriteiten en instellingen integratie bedoelen. Er is alleen sprake van
formele aanpassing, sommige Nederlandse normen en waarden zijn overgenomen, en men heeft zich in het begin zoveel mogelijk onzichtbaar gemaakt
om geaccepteerd te worden. Dit is de reden waarom de buitenwereld de
Italianen altijd als een niet zichtbare groep heeft beschou.wd. De Italiaanse jongeren zijn, t.o.v. hun ouders, er in opleidingsniveau op vooruitgegaan. Het merendeel van de jongeren herkent zich in het traditionele
model van het gezin. De binding met Italië kwam bij de jongeren het meest
naar voren bij de nationaliteitskeuze. De meeste kozen voor de Italiaanse
nationaliteit, met als belangrijkste motivatie dat zij zich Italiaan
voelden. De binding met Italië kwam duidelijk naar voren bij de constatering dat veel jongeren a priori niet negatief stonden tegenover de terugkeerplannen van hun ouders, waardoor zij mee zouden moeten verhuizen naar
Italië. Kennis van de Italiaanse taal was geen teken van etnische identificatie voor de Italiaanse jongeren.
Buitenlandse arbeider, de
1971 De buitenlandse arbeider in Nederland. Deel I en II.
Staatsuitgeverij.
Den Haag:
Rapport in twee delen, op basis van een onderzoek dat uit twee delen
bestond: in de eerste plaats een onderzoek onder de buitenlandse arbeiders zelf, in de tweede plaats een onderzoek in 70 bedrijven waar buitenlandse arbeiders werkten. Voor dit rapport is vooral het eerste deel
interessant. Het geeft informatie over de vier grootste groepen van
arbeidsmigranten, de Italianen, de Spanjaarden, de Turken en de Marokkanen, en vergelijkt deze groepen ook met elkaar. De groepen waren toentertijd in grootte ook meer vergelijkbaar. 1003 gesprekken werden gevoerd,
170 met Italianen, 308 met Spanjaarden, 255 met Turken en 270 met Marok··kanen. De rapportering heeft voornamelijk een beschrijvend karakter. Het
rapport wordt gecompleteerd door een uitgebreide appendix van tabellen,
waarin alle gegevens voor de vier nationaliteiten afzonderlijk, en voor
de Italianen, Spanjaarden en Turken tezamen worden vermeld.
Eeden, P. van der, & A. Koster (red.)
1912 Een Italiaanse club. (Rapport leeronderzoek tweedejaars studenten
Culturele antropologie, bijvak methoden en technieken), Amsterdam: Vrije Universiteit.
Het rapport is gebaseerd op veldwerk dat bestond uit participerende
observatie. Men wilde iets te weten komen over de invloed van de club op
de marginaliteit van haar leden, het begrip marginaliteit wordt theoretisch uitgewerkt in een analyseschema. Op basis van het verzamelde materiaal kan men hierover echter niets concluderen. De Italianen zl.Jn en
blijven lid voor de gezelligheid, maar men verwacht veel meer van de club
dan deze haar leden te bieden heeft. Er is sprake van malaise in het
clubleven; de onderzoekers denken dat gebrek aan eigen initiatief één van
de belangrijkste redenen is.
98
Elteren, M.C.M. van
1986 Staal en arbeid. Een sociaal-historische studie n
'
,,,
ac~~modatieprocessen onder arbeiders en het deSbe~arf~nd~sir2ele
dr2Jfsbeleid bij Hoogovens IJmuiden 1924-1966
r~ en
e1956-1966. Leiden: Brill. (Hoofdstuk 11 over It ~~n B. Periode
se gastarbeiders).
a l.aanse en SpaanHoofdstuk 11 van dit boek geb teld' "Ital'
ter opheffing van -bottle~necks' , . b 'dl.aanse,en,spaanse gastarbeiders
zeer uitvoerige beschrijving van ~: :~me~ svoor~l.enl.ng 1956-1966" is een
~:~~d:~~:~r~:nb~!t::r~:n~o~~ts:~:c~::~i::~:~ ~o~;::~:ee:r;::d!~~tio-
~en ~n a:beidsverleden, arbeidsrechtelijke poPus~~~faCttoren, ~l.gr~tl.emotie-
l.mpll.catl.es van de ~aalba ,_
,
e, ewerks~elll.ng,
~
rr2ere, vorml.ng van bedrijfsbelQ'd b'
buiten de poort, hUisvesting, bedrijfservarin ~~ , l.nnen en
tioneren en doorstroming van Italianen en Sp~;:~r~~:ell.Jkl.ng van funcErkelens, L.H.
1976 Geregistreerde kriminaliteit van buitenlandse werknemers '
Nederland. Groningen: Kriminologisch Instituut RU G
,~n
I
ronl..ngen.
Italianen worden in het tijdvak 1964 tlm 1973 sign·f'
t
in Nededrland dan welke andere buitenlandse n~t~~~~li~:~~ ~~~oora 1anen wor en vooral inzake e
' dr
.
zijds vertonen de groep van
v.rmogenSm1S ijven veroordeeld; ander,SpanJaarden, Turken en Marokkanen een relatief homogeen patroon, waar
1 d
agressieve delicten
1n voora
e veroordelingen ter zake van
en Wegenverkeerswet-miSdrijven opvallen.
~teell~
Giuseppin, P.
1987 "Zwei kleine Italiener ..... dromen
nr.10, p.267.
nog steeds. Migrantenrecht 87,
De remigratieregeling 1985 geldt niet voor Italianen.
Heering, A.
1985
Van ~choorsteenvegers en pizzabakkers: vier eeuwen Italianen in
Gron~ngen. Utrecht: Stichting Matrijs. Stad en Land no. 3.
~ist~rische beschrijving van het leven van Italiaanse immigranten in
ron1~gen, vanaf de zestiende eeuw. Gebaseerd op ongepubliceerd bronnenmaterl.aal, en gesprekken met de nazaten van deze immigranten.
Hofstede, G.H. & R.Y. Kranenburg
1974 .Work Goals of Migrant Workers.
'
Human Relations 27, no.l, p.83-99.
(S panJaarden
en Italianen)
De stereotype opvatting t a v d bu't 1
snel mogelijk geld wil ve;die~eneen ~ endandse we:kn~mer is dat hij zo
burger te leven. Onderzoek in een
a~: o~r berel.d 1S als tweederangs
Nederlanders, 150 Spanjaarden en l~~J~ .1n Amsterdam, waar naast 500
a
opvatting. Spaanse en Italiaanse arbe'd ~a~en werkt~, weerspreekt deze
Nederlandse collega's, een grotere be~ ~rs, echten, 1n vergel~jking met
dateness en vakonderwijs.
e en1S aan vakbekwaamhel.d, up-to-
99
Marinelli, C.
1976 "Mijn vader is een Italiaan, maar w~J z~Jn Nederlanders".
utrecht: Nederlands Centrum Buitenlanders.
Nuijten-Edelbroek, Liesbeth
1978a Voelen Italianen zich thuis in Nederland? Een verslag van een
onderzoek (1). Sociale Wetenschappen 21, no.l, p.44-56.
Deze brochure gaat over de tweeslachtigheid in de identiteitsbeleving van
veel Italianen. De problemen die deze tweeslachtigheid met zich meebrengt
beslaan niet alleen het terrein van de nationaliteit en de taal, maar
betreffen vooral ook de verschillen die bestaan tussen een gezin in
Italië en in Nederland, en de rollen die mannen en vrouwen daarin spelen.
De begrippen integratie, assimilatie en cultuurverschil staan centraal.
Verschillende categorieën Italiaanse migranten worden onderscheiden, en
het gezin als sociaal systeem in Italië en Nederland wordt besproken.
Verslag van onderzoek van BrouwerS-Kleywegt e.a. (1976) onder 200 Italianen (172 respondenten) naar hun verblijfservaring in Nederland. De meesten zijn in de jaren zestig gekomen, 83% was toen ongehuwd, in Italië was
36 % werkloos. Van de werkenden had 89% een beroep met een lage status in
Italië. Motieven: iets van de wereld zien, geld, werkloosheid. 74% is
getrouwd met een Nederlandse vrouw.
Motta, R.M.C.
1964 Towards a Study of Alienation amongst Some Foreign Workers in the
Netherlands. The Hague: Institute of Socia1 Studies.
Deze studie is gebaseerd op een onderzoek dat uit twee delen bestond. Het
ene gedeelte bestaat uit een reeks interviews met Nederlandse functionarissen in Amsterdam, Utrecht en Rotterdam, die allen regelmatig contact
hadden met zowel Italiaanse als Spaanse arbeiders. Het beeld dat deze
functionarissen hadden van Italianen contrasteerde enorm met dat wat ze
hadden van Spanjaarden. Van Italianen had men een zeer negatieve indruk:
zij werkten niet hard, hadden geen interesse om Nederlands te leren,
waren onbetrouwbaar, en verleidden de Nederlandse meisjes. De Spanjaarden daarentegen werden eigenschappen van de ideale Nederlander aangemeten: hij was serieus, hardwerkend, doelbewust, eerlijk, bescheiden en
punctueel. Hieruit destilleerde Motta de volgende hypothese: de eerste
vervreemdende ervaringen die iedere immigrant heeft in een nieuwe cultuur
wordt in het geval van de Italianen versterkt door de negatieve feedback
die zij van de Nederlanders krijgen doordat zij zich niet willen aanpassen aan Nederlandse normen (toename van vervreemding), terwijl de Spanjaarden door de positieve reacties die zij kregen van de Nederlanders
vanwege hun conformerende opstelling juist meer integreerden in de Nederlandse samenleving (afname van vervreemding). Om deze hypothese te toetsen (tweede gedeelte van het onderzoek) interviewde Motta 50 Spaanse en
Italiaanse arbeiders werkzaam in Rotterdamse bedrijven. De hypothese werd
door dit onderzoek ondersteund: de Spanjaarden zijn een geval van succesvolle integratie, de Italianen niet.
Niemeijer, A.
?
Attitudeverandering bij Zuiditaliaanse gastarbeiders. Amsterdam:
Psychologisch Laboratorium Universiteit van Amsterdam.
Gerapporteerd wordt over een onderzoek onder Zuiditaliaanse arbeiders in
Amsterdam. Deze Italianen worden tijdens hun verblijf in Nederland geconfronteerd met opvattingen over de man-vrouw relatie die sterk afwijken
van die welke in hun streek van herkomst heersen. Aan de hand van een
toetsingsonderzoek onder deze Italianen wordt nagegaan welke factoren een
rol spelen bij het veranderingsproces dat hun opvattingen omtrent manvrouw relaties ondergaan. Twintig Zuiditalianen werden geïnterviewd, die
allen met een Nederlandse vrouw waren getrouwd.
100
1978b Italianen in Nederland: een onderzoek naar de mate van integratie, Beleid en MaatSchappij 6, p.172-179.
Artikel gebaseerd op onderzoek van Brouwers-Kleywegt e.a. (1916). De
resultaten worden samengevat. In verband met integratie vertonen Italiaanse werknemers een ander beeld dan Marokkaanse werknemers. De Italianen
staan niet terzijde van de Nederlandse samenleving. Met name door hun
huwelijk met een Nederlandse vrouw, hun langere verblijf in Nederland en
hun bevoorrechte positie hier in verband met het Italiaanse EEG-lidmaatschap is er bij hen sprake van interactionistische integratie. Dit wil
niet zeggen dat de Italianen daarom geen problemen ondervinden. Deze
problemen zijn van individuele aard: onzekerheid over de toekomst, moeilijkheden binnen het gezin e.d. Zij kunnen het best opgelost worden door
een gemeenschappelijke aanpak middels gespreksgroepen. Deze zijn doeltreffender dan hulpverlening via allerlei instanties voor buitenlandse
werknemers.
Reijen, C.
1987 Italianen kiezen emigrantencommitees. Buitenlanders Bulletin 87
nr.l, p.7-8.
De Italiaanse regering organiseerde eind 1987
ren van adviesorganen die in de eerste plaats
brengen aan de Italiaanse consulaten. Zo zijn
gekozen adviesorganen, één voor Noord- en één
verkiezingen voor de bestubedoeld zijn advies uit te
er nu twee democratisch
voor Zuid-Nederland.
Schneider, M.W.
1984 Terra straniera. Italiaanse mijnwerkers in Limburg. 1945-1965.
Amsterdam: Doctoraalscriptie vakgroep Euromed, Universiteit van
Amsterdam.
Historische scriptie, gebaseerd op archiefonderzoek, over de Italianen
die de eerste twee decennia na de oorlog in de Limburgse mijnen kwamen te
werken.
Simons, M.S.M.
1962 Italiaanse arbeiders in de Limburgse mijnstreek en in Twente,
Mens en Maatschappij, 37, p. 223-246.
Naar aanleiding van problemen tussen Italianen en Nederlanders die in
1961 in Twente aan het licht kwamen, maakt de schrijver een analyse van
aanpassingspatronen, aan de hand van een vergelijking van de relaties
tussen Nederlanders en Italianen in de Mijnstreek en in Twente.
101
Tillaart, H.J.M. van den, & T.J.M. Reubsaet
1988 Etnische ondernemers in Nederland. Nijmegen: lTS.
Dit rapport is gebaseerd op een aantal deelonderzoeken. Eén ervan behelsde een inventarisatie van alle etnische ondernemers in Nede~l&~d, ge~a­
seerd op de gegevens van de Kamers van Koophandel. In deze ~nverntar~sa­
tie worden alle Zuideuropese groepen onderscheiden. Het belan~rijkste
onderzoeksdeel is een survey onder Surinaamse, rurkse en Ital~aanse .
ondernemers. Van elke groep werden 125 ondernemers ondervraagd. Ita11a~­
se bedrijven doen het verreweg het best. Italiaanse ondernemers doen n1et
onder voor hun autochtone collega's. In tegenstelling tot Surinamers en
Turken richten Italianen zich vooral op de Nederlandse markt. De goede
bedrijfsresultaten van Italiaanse ondernemers zou te.~aken.kunnen hebben
met het feit dat er een traditie van Italiaanse bedr1)Ven 1n Nederland
is, en nieuwkomers ervaring opdoen in de bedrijven van hun landgenoten.
Velden, A. van der
.
in
1969a De sociale opvang van buitenlandse werknemers en hun gez1nnen
het IJmondgebied. Sociaal Maandblad Arbeid, 12, p. 811-815.
Beschrijving van de oprichting en het functioneren van de PeregrinusStichting, die als doelstelling heeft het verla~en v~ sociale bijstand
aan alle buitenlandse werknemers en hun gezinsleden 1n het IJmondgebied.
Op 1-1-1968 had de stichting de zorg over ~ 3000 van de.~ 4000 buitenlandse werknemers en hun gezinsleden, waarvan + 2.200 U1t Zuid-Europa
(voornamelijk Spanjaarden en Italianen).
1969b De situatie van de kinderen van buitenlandse werknemers (Itali~­
nen, Spanjaarden) in het IJmond-gebied. Sociaal Maandblad Arbe~d,
12, p. 816-823.
In dit artikel wordt ingegaan op de scholings- en leermogelijkheden aan
de kinderellh ;ran Spaanse en Italiaanse werknemers in het IJmondgebied .
Vermeulen, J.H.
1961a Immigratie en werkgelegenheid. Italianen en Spanjaarden komen in
ons land. Sociaal Maandblad Arbeid 16, nr.12, p.416-429.
Ofschoon ook de Spanjaarden worden vermeld in de titel van dit artikel,
gaat het toch hoofdzakelijk over de immigratie van Italianen naar ons .
land, gedurende twee periodes die met elkaar worden ver~eleken: de per~o­
de 1955/1957 en de periode 1960/1961. In de eerste per10de war~ het
vooral de mijn- en de scheepsbouw die aandrongen op tewerkstel11ng ~an
Italiaanse arbeiders, in 1960 en 1961 was de vraag veel meer gespre~d.
Ook was later de vraag naar vakarbeiders veel geringer. De nadruk d1e
tijdens de eerste periode door overheid en bedrijfsleven werd gelegd op
de tijdelijkheid, vind men begin jaren zestig niet meer zo terug.
102
JOEGOSLAVEN
Apostolovski, T.
1974 Ongewenste zwangerschap van de Joegoslavische meisjes/vrouwen in
de Nederlandse samenleving. Haarlem: MSA-scriptie.
Verslag van een enquete onder 35 van de 631 Joegoslavische vrouwen, die
toentertijd in vier pensions in Haarlem woonden. De vier belangrijkste
redenen voor hun komst naar Nederland zijn 1) het bekostigen van (een
gedeelte van) de eigen bruidschat, 2) werkloosheid van de echtgenoot, 3)
echtscheiding in Joegoslavië, en 4) behoefte iets van de wereld te zien.
Ongewenste zwangerschap is het gevolg van weinig duurzame verhoudingen
met (vaak Joegoslavische) mannen, die hun gedeelte van de verantwoordelijkheid voor de zwangerschap niet willen erkennen. Vrees voor ontslag
uit het werk en uit het pension brengt psychische druk teweeg. Over het
algemeen waren de vrouwen niet geïnformeerd over anticonceptiemiddelen.
Er bestaat grotere weerstand tegen de pil dan tegen abortus.
Brassé, P. & W. van Schelven
1980 Assimilatie van vooroorlogse immigranten. Drie generaties polen,
Slovenen, Italianen in Heerlen. Den Haag: Ministerie van Cultuur,
Recreatie en Maatschappelijk werk/staatsuitgeverij.
Rapportage van een onderzoek dat antwoord geeft op de vraag of Poolse,
Sloveense en Italiaanse immigranten in de mijnstreek in Zuid-Limburg
geassimileerd genoemd kunnen worden, en wat de factoren waren die invloed
hebben uitgeoefend op het aanpassings-en absorptieproces. De onderzoekspopulatie betrof Polen, Slovenen en Italianen die tussen 1900 en 1940
naar de mijnstreek kwamen en ten tijde van het onderzoek in Heerlen
woonden, alsmede hun kinderen en kleinkinderen in dezelfde plaats. Na de
tweede generatie zijn zowel wat objectieve als subjectieve factoren
betreft de drie groepen geassimileerd. In het boek worden de resultaten
van archiefonderzoek en diepte-interviews op verantwoorde en onderhoudende wijze gecombineerd. De informanten komen zelf uitgebreid aan het
woord. Een vergelijking wordt getrokken met de naoorlogse immigranten, en
de verwachtingen van de onderzoekers zijn wat hen betreft negatief: deze
groepen zullen een minderheid blijven vormen, en ook de sociale positie
van de tweede generatie zal niet snel verbeteren.
103
Dosen, A.
1981 Depressies bij Joegoslavische gastarbeiders: grote verlangens en
kleine verwachtingen. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid 36,
no. 7/8, p. 635-645.
Aan de hand van een standaardvoorbeeld wordt gepoogd een schets te geven
van de belevingswereld van de psychisch zieke Joegoslavische gastarbeider. Uitgangspunt is de praktische ervaring met een tiental klinische en
een dertigtal poliklinische pSYChiatrische patiënten. Dosen komt tot de
conclusie dat het ontstaan van hun ziekte verband houdt met de duur van
hun werk en verblijf in Nederland. De algemeen aanvaarde stelling dat
chronische adaptatiemoeilijkheden tot uitputting van compensatoire psychische vermogens leiden is een goede verklaring van psychische moeilijkheden bij economische migranten. De indruk ontstaat, dat gastlanden hun
verantwoordelijkheden jegens hun gastarbeiders ontlopen. De afkomst landen
spelen daarbij een passieve rol.
1983
Het gastarbeidersyndroom. Een onderzoek bij Joegoslavische migranten. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 4, p.387-395.
Rapportage van een survey onder een steekproef van 100 Joegoslaven in
Brabant (ongeveer 25% van de toenmalige Joegoslavische bevolking van die
provincie), 57 vrouwen en 43 mannen. Hen werden behalve vragen over
lichamelijke klachten, ook een vragenlijst voor het bepalen van depressie
en een vragenlijst omtrent paranoïde neigingen voorgelegd. 36% van de
ondervraagden had symptomen van depressie, en 45% had een wantrouwende
houding t.o.v. de omgeving. Zowel somatische klachten, als symptomen van
depressie en paranoïde tendensen werden gevonden bij 20% van de populatie. 88% wenst uiteindelijk terug te keren naar Joegoslavië. Ofschoon
deze plannen niet erg concreet zijn blijven de banden met de familie uit
de streek van herkomst sterk, terwijl men maar weinig ~,den heeft met de
Nederlandse sociale omgeving. De psychische klachten komen volgens de
s~ijver voort uit e~in eerste instantie op gang gekomen, maar uit indelijk geblokkeerd aanpassingsproces. De scherpe kanten van de versch~l­
len in het sociale leven zijn afgezwakt, maar de weg naar integratie met
de Nederlandse omgeving werd niet gevolgd. De motivatie hiervoor is
kennelijk te klein of ontbreekt. De immigrant leeft in vrijwillige isolatie en in afwachting van "vertrek naar huis".
7
1984
Bestaanscrises bij Joegoslavische arbeiders. Depressie bij etnische minderheden in Nederland; symposiumverslag. p. 65-71.
een plotselinge stress-situatie, zoals een ongeluk op de werkplaats, een
verkeersongeluk, een acute ziekte met ziekenhuisopname, of, bij vrouwen,
zwangerschap en bevalling. Ook een sterfgeval in de familie in Joegoslavië kan het begin van psychische problemen markeren. Bij 43 % van Dosen's
klinische en poliklinische patiënten werd zo'n acuut begin gevonden. Het
klinisch beeld van Dosen's patiënten wordt gekarakteriseerd door somatische klachten, depressieve symptomen en vaak paranoïde trekken. Symptomen
van schuldgevoel en gevoel van waardeloosheid worden niet vaak aangetroffen. Men voelt het ziek zijn meer als aan hen van buitenaf opgelegd. Zo
groeit in plaats van schuldgevoel een paranoïde houding. Het probleem van
depressie licht bij de meeste poliklinische pariënten niet zozeer aan hun
relationele problematiek of aan een predispositie voor de ziekte, als wel
aan de uitputting van hun psychische kracht door aanpassingsmoeilijkheden, sociale deprivatie en een persoonlijkheidskrenking. Deze situatie
heeft op den duur de uitwerking van een chronische stress. Om de complexe
gezondheidsprorriemen van deze mensen beter aan te pakken, zou gedacht
moeten worden aan de vorming van speciale multidisciplinaire teams,
waarin ook deskundige landgenoten van de patiënten een plaats zouden
moeten hebben.
Federatie van Joegoslavische Verenigingen
1983 De Federatie van Joegoslavische Verenigingen in Nederland. Interview met Raden Milicevic. Buitenlanders Bulletin 3.
In dit interview wordt een beeld van de Joegoslavische gemeenschap in
Nederland geschetst. De Joegoslavische Federatie maakt op de buitenstaander de indruk van een hechte eenheid. Het ontstaan van de federatie en
haar functioneren komen uitgebreid aan bod.
Glisoviè, R.
1986 Tussen wal en schip. Problematiek van de Joegoslavische kinderen
in het onderwijs. Amsterdam: Scriptie Sociale Academie CICSA.
De auteur is schoolcontactpersoon voor Joegoslavische kinderen, en wil
met deze scriptie duidelijk maken dat er wel degelijk problemen bestaan
bij Joegoslavische schoolkinderen, ondanks dat veel mensen denken dat
deze kinderen goed zijn aangepast in de Nederlandse samenleving. Achtereenvolgens worden behandeld: de achtergronden van de ouders, de poSitie
van de jonge Joegoslaven in het migrantengezin, en de aard van het categoriaal maatschappelijk werk, met voorbeelden uit de eigen praktijk.
Informatiebehoeften
1987 Informatiebehoeften en mediagebruik van vier buitenlandse groeper~ngen in Breda. Breda: Sociografische Dienst.
Artikel dat zowel stoelt op een jarenlange ervaring met klinische en
poliklinische psychiatrische patiënten, als het onderzoek dat in het
voorgaande artikel werd beschreven. Om de problematiek van de Joegoslavische economische emigratie te begrijpen, moet men weten dat in deze
migratie niet alleen de economische situatie van het land, maar ook grote
naoorlogse veranderingen in de Joegoslavische maatschappij een rol hebben
gespeeld. Deze naoorlogse veranderingen hebben een proces van individualisering bij (toen) jonge Joegoslaven teweeggebracht. De doorsnee Joegoslavische migrant heeft een hoog ideaal-ik, een redelijk sterke geldingsdrang, en een redelijke vitaliteit en propulsiviteit. De eerste klachten
van Dosen's patiënten waren meestal somatisch (met variaties tussen
mannen en vrouwen), terwijl het begin van de klachten gekoppeld is aan
Het ~nderzoek diende de Vraag te beantwoorden of Turken, Marokkanen,
SpanJaarden en Joegoslaven nog behoefte hebben aan informatie in hun
eigen taal, aan welke informatiemiddelen zij de voorkeur geven, en waarover zij meer informatie wensen. 86 huishoudens van de vier genoemde
nationaliteiten werden ondervraagd, waaronder 12 Spaanse en 14 Joegoslavische. Uit het onderzoek bleek dat Spanjaarden en Joegoslaven veel beter
zijn geïnformeerd dan Turken en Marokkanen. Bij de twee Zuideuropese
groeperingen is weinig behoefte meer aan de Z.g. basisinformatie, d.w.z.
informatie over huisvesting, werkgelegenheid, onderwijs.
i04
105
De kennis van de Nederlandse taal is redelijk tot goed bij de Spanjaarden
en Joegoslaven. De meeste Spanjaarden en Joegoslaven zijn aangesloten bij
een Spaanse of Joegoslavische vereniging.
Matijevic, S.
1981 De positie van de tweede generatie van Joegoslavische werknemers
die tijdelijk in Nederland werkzaam zijn. Buitenlanders Bulletin
81, nr.4.
De problematiek van de Joegoslavische jongeren wordt in deze informatiemap geschetst vanuit de praktische ervaringen, die de schrijfster heeft
met Joegoslavische kinderen op school. Eerst schetst zij de maatschappelijke en rechtspositie van de Joegoslaven in Nederland, het onderscheid
tussen hen die vanuit Joegoslavische bedrijven hier gedetacheerd zijn, en
hen die als "gewone" arbeidsmigrant bij Nederlandse bedrijven werkzaam
zijn. De positie van de Joegoslavische gezinnen in Nederland komt ook
aan bod. Ten slotte wordt het belang van de moedertaal voor de kinderen
van Joegoslavische werknemers in Nederland aangegeven.
Paes', A.H.P.
1974 Gastarbeiders en hun huisartsen. utrecht: Instituut voor Huisartsengeneeskunde, RU.
Turksma, R.
1980 De positie van de Joegoslavische arbeiders in de Amsterdamse
scheepsbouw. Amsterdam: Vrije Universiteit. Doctoraalscriptie
Niet-Westerse Sociologie.
Deze scriptie is gebaseerd op onderzoek naar de positie van "gedetacheerde" Joegoslavische arbeiders werkzaam bij de NDSM in Amsterdam. De onderzoekster was jarenlang werkzaam bij de Afdeling Vreemdelingen van het
Gewestelijk Arbeidsbureau, en raakte geïnteresseerd in de ondoorzichtige
tewerkstellingsvoorwaarden van deze groep. Het onderzoek bestond uit
literatuurstudie en een case study onder de gedetacheerde Joegoslaven bij
voornoemde werf. De Joegoslaven weigerden en bloc mee te werken aan het
onderzoek, wellicht door het kiezen van een verkeerde sleutelinformant.
~e per~oonlijke informatie werd uiteindelijk verkregen door een dertigtal
~nterv1ews met echtgenotes en vriendinnen van deze arbeiders op het
Gewestelijk arbeidsbureau, afdeling vreemdelingen. Gebruik kon gemaakt
worden van de persoonsgegevens op de vreemdelingenkaarten van de onderzochte groep op het Arbeidsbureau. De algemene conclusie is dat de gedetacheerde Joegoslavische arbeider een bevoorrechte poSitie heeft in
vergelijking met die van de buitenlandse arbeider in het algemeen.
Rapportage van een onderzoek onder buitenlandse werknemers en hun huisartsen in Utrecht. De bedoeling was een indruk te krijgen van het verloop
van het consultatieproces van een huisarts door buitenlandse werknemers
in Utrecht. Alle in utrecht gevestigde huisartsen werden geënquêteerd.
Daarna werd 24% van hen geïnterviewd. Na dit onderzoek werden 58 buitenlanders geïnterviewd. De groep bestond uit Spanjaarden, Italianen, Grieken, Joegoslaven, Turken en Marokkanen. Van de Zuideuropese groepen
worden de Spanjaarden en de Joegoslaven het uitgebreidst behandeld. Bij
de Joegoslavische vrouwen spelen vooral psychische problemen een grote
rol.
Stefanovic, D.
1987 Meeste Joegoslaven te jong voor remigratie. Migranten Informatief
december 87, nr.84, p.9-11.
Sind de instelling van de experimentele remigratieregeling in 1985 hebben
slechts 14 Joegoslavische gezinnen gebruik gemaakt van de regeling. Dit
heeft te maken met de relatief late komst van de meeste Joegoslaven naar
Nederland: er zijn slechts weinig Joegoslaven in Nederland die vijftig
jaar of ouder zijn.
Trbojevic, B.
1986 Spare Time an the Activity of the Clubs of Yugoslav Citizens in
the Netherlands. Paper presented at the Conference "Yugoslav
Youth in the Netherlands", december 1986, Dubrovnik.
Korte rapportage van inventarisatie van activiteiten van de plaatselijke
Joegoslavische organisaties in Nederland. Overheersende partiCipatie van
eerste generatie. Actief deelnemende vrouwen vormen een grote minderheid.
Meer dan 25 % van de bestuursleden is vrouw.
106
107
GRIEKEN
Apostolou, Th.
1980 Grieks-Orthodoxe christenen in Nederland. Het Christelijk Oosten
(32), nr.2, p.99-108.
Artikel over de Griekse gemeenschap in Nederland, met nadruk op het
kerkelijk leven van de Grieken. De Griekse kerk in Rotterdam komt ter
sprake en de wijze waarop deze in de kerkelijke jurisdictie is geïntegreerd. Onder Grieken in Nederland komen vrij veel gemengde huwelijken
voor, en ook in dit opzicht wordt een Grieks-orthodox pastoraat met oog
voor de situatie van Griekse migranten node gemist.
1981
De geschiedenis van de aanwezigheid van Grieken in Nederland. In
Griekenland. Utrecht: NCB.
Korte (historische) beschrijving van de Griekse aanwezigheid in Nederland, opgesplitst in de periodes tot en na 1960.
1986
De Griekse gemeenschap in Nederland. Pokrof (33), nr.3, p.43-47.
Bschrijving van de Griekse gemeenschap in Nederland. Onder meer wordt
gebruik gemaakt van gegevens uit het onderzoek van Vermeulen e.a. (1985).
Een conclusie van de schrijver is dat aanpassing en isolement niet twee
·elkaar uitsluitende opties zijn. De Griekse situatie laat zien dat hoe
bewustèr met de eigen tradities wordt omgegaan, des te veelvuldiger de
contacten met de Nederlandse samenleving zijn.
Attekum, M. van
1985 Griekse ondernemers kwamen vaak op eigen houtje naar Nederland.
Buitenlanders Bulletin 2.
Griekse ondernemers in Nederland zijn voor het merendeel in de Horecasector actief. De schrijfster interviewt een aantal Griekse ondernemers
en de antropoloog T. pennings, die onderzoek onder hen deed.
Attekum, M. van & T. Pennings
1982 Olijfbomen op Hoog-Katharijne? Griekse gezinnen in Utrecht.
Utrecht/Amsterdam: Instituut voor Ontwikkelingspsychologie/Vakgroep Euromed, Antropologisch Sociologisch Centrum.
problemen binnen het gezin wordt aandacht besteed, en ouderen zowel als
jongeren komen aan bod. De scriptie bestaat uit twee delen: in het eerste
deel wordt de onderzoeksmethode uit de doeken gedaan, en passeren verschillende theoretische kaders de revue. Ook wordt informatie gegeven
over de Griekse achtergrond, politiek, economisch en cultureel. In het
tweede deel is het onderzoeksmateriaal over de Grieken in Utrecht verwerkt. In deze scriptie worden de Grieken zelf uitvoerig aan het woord
gelaten. In de eerste fase van het onderzoek werd materiaal verzameld
over ongeveer dertig geziIL~en, waarbij zowel met de ouders als met de
kinderen werd gepraat. In de tweede fase werden jongeren afzonderlijk
geïnterviewd. De structurele positie van de Grieken komt in grote lijnen
overeen met die van andere mediterr~~e migranten. Men heeft echter een
iets betere beroepsstratificatie dan de Turken en de Marokkanen. Er is
een groter gezinsinkomen doordat er een groot aantal vrouwen in loondienst werkt, en dit inkomen biedt meer mogelijkheden doordat de gezinnen
doorgaans klein zijn, en het inkomen dus door minder mensen gedeeld hoeft
te worden. Er is (mede door deze betere inkomenspositie) een tendens bij
de Grieken om te streven naar het bezit van een eigen huis in Nederland.
Er is sprake van een toenemend aantal zelfstandigen. Op het vlak van de
identiteit is er sprake van een eigen patroon van culturele oriëntatie.
Men houdt vast aan de traditionele gezinsverhoudingen en een gezinsideologie. Er is ook sprake van een Grieks sociaal milieu door contacten in
de eigen groep, en dan is er de oriëntatie op Griekenland, die tot uiting
komt in de terugkeerwens. Dit beïnvloedt de relaties tussen ouders en
kinderen, maar de effecten voor de meisjes zijn niet dezelfde als voor de
jongens.
S. van
Naar Griekenland? Migranten Informatief nr.75, p.5-7.
Duyvep~e,
1986
Een aantal welzijnswerkers maakte op initiatief van een lokale categoriale stichting een studiereis naar Griekenland om na te gaan hoe het teruggekeerde arbeidsmigranten en hun gezinnen vergaan is na hun terugkeer en
welke steun zij hierbij ontvangen van de Griekse en Nederlandse overheden. In de praktijk bleek de situatie minder rooskleurig dan op papier
wordt voorgesteld.
Gianakos, D.
1984 Kinotita: een begrip voor de Grieken, waar ook ter werelq. Amsterdam: Eindscriptie PVO.
Rapport van een onderzoek onder Grieken in Utrecht. De verandering, die
de migratie in het leven van deze Grieken heeft gebracht, wordt beschreven door aandacht te besteden aan de Griekse achtergrond, het verloop van
de migratie, de sociaal-economische positie van Grieken in Nederland en
de situatie van de jongeren. De focus van het onderzoek is het gezin. Aan
De auteur werkt in het categoriale welzijnswerk ten behoeve van Grieken
in Utrecht. Eerst wordt een beschrijving van de positie van de Grieken in
Utrecht gegeven. Daarna wordt een schets van de georganiseerde groepsvorming van deze Grieken gegeven, en een analyse van hun leefmilieu. Aangegeven wordt wat voor rol de auteur bij het opbouwen van hun belangenorganisatie heeft gespeeld. Ook wordt aangegeven hoe de schrijver gewerkt
heeft om de Griekse werklozen en arbeidsongeschikten in Utrecht te organiseren, en hoe door een categoriale aanpak de Grieken gebruik konden
maken van een algemene voorziening.
108
109
Griekse Junta in Nederland
1974 Griekse Junta in Nederland. Rapport n.a.v. de bezetting van de
ruimte van de Griekse arbeidscommissie in utrecht op 26-11-1973.
Amsterdam: Socialistische Uitgeverij.
Toen in november 1973, na de bezetting van de politechnio in Athene door
Griekse studenten, ook in utrecht het bureau van de Griekse arbeid~com­
missie door jongeren werd bezet, werden daar documenten gevonden, ~n de
vorm van een dagboek, die een beeld gaven van de middelen die de Griekse
Junta gebruikte om de Grieken in den vreemde onder controle te houden.
Aan de hand van deze gegevens en van gesprekken met Griekse immigranten
wordt deze repressie beschreven, en de rol die verschillende Griekse en
Nederlandse instituties, zoals de ambassade, het consulaat, de Griekse
kerk, de Griekse school, de Stichting Welzijn Buitenlandse Werknemers, de
Migrantenraad, in deze repressie speelden.
Noort, M. van
1986 vereniging van werkende Grieken. Migranten Informatief nr.73,
p.5-6.
Informatie over de in 1975 opgerichte vereniging van Werkende Grieken in
Rotterdam, voor een groot gedeelte in de vorm van een interview met haar
voorzitter, Lambros Babalidis.
Otantzis, D.
1981 De problematiek van Griekse WAO'ers en langdurig werklozen.
Scriptie MBOSD.
In deze scriptie worden leven en leefwereld van vierhonderd Grieken in
utrecht beschreven, die arbeidsongeschikt zijn of waren. Aandacht wordt
besteed aan de culturele achtergronden, maar ook aan de situatie waarin
de WAO'ers en uitkeringstrekkers verzeild zijnogeraakt, en de problemen
die zij ondervinden. Verder wordt ook een aantal geva~len.beschreven wa~r
de auteur mee te maken had als functionaris van de st1cht1ng Ombudsman 1n
de Regio utrecht. Aanbevelingen worden gedaan om de situatie te verbeteren.
Pennings, T.
1987 "Als je je maar wilt inzetten". Lychnari
(1),
nr.3, p.24-25.
Als een monoloog wordt in dit artikel het levensverhaal van een Griekse
ondernemer in Nederland gepresenteerd. De auteur nam in het kader van een
breed opgezet onderzoek onder Grieken in Nederland een serie interviews
af aan Griekse ondernemers in Rotterdam. Zie ook Vermeulen e.a. (1985).
110
pennings, ,T~ & M. van Attekum
1983 Kultuur in de maak: Griekse arbeidersgezinnen in Utrecht. Psychologie en Maatschappij 24, no. 3, p. 376-390.
Aan de hand van hun onderzoek onder Griekse gezinnen in Utrecht houden de
schrijvers een pleidooi voor een actief cultuurbegrip, dat recht doet aan
de maatschappelijke ervaringen van migranten, en waarin zowel structurele
als belevingsaspecten een plaats krijgen. De vraag naar de condities die
de eigen etnische groep voor de Griekse migranten belang-rijk maken staat
centraal. Zie verder van Attekum en pennings 1982.
Schadi, N.
1984 Ervaringen met OETC aan Griekse kinderen uit gemengde huwelijken.
Samen wijs (5) nr.1: p.23.
Schrijfster van het artikel is onderwijzeres aan een van de weinige
Griekse OETC-schooltjes die draaien zonder door het Griekse Ministerie
van Onderwijs uitgezonden leerkrachten. De Odyseas-school is op initiatief van de Griekse ouders zelf opgezet. Veel kinderen uit deze school
zijn afkomstig uit gemengde huwelijken
Slot, B.J.
1979 Bronnen over de Nederlands-Griekse betrekkingen. Mandatoforos
nr.13, p.26-48.
1980
Commercial activities of Korais in Amsterdam. 0 Eranistis 16,
p.55-139.
Deze artikelen bevatten enige gegevens over de Griekse handelsgemeenschap
in Amsterdam in de 18e eeuw.
Vermeulen, H., M. van Attekum, F. Lindo & T. Pennings
1985 De Grieken. Migranten in de Nederlandse samenleving 3. Muiderberg: Coutinho.
Deze studie over de Griekse gemeenschap is tot op heden de breedste
rapportage ten aanzien van een zuideuropese groep in Nederland. Zij is
gebaseerd op een survey en een aantal kwalitatieve deelonderzoeken. Na
een historische inleiding betreffende het hoe en waarom van de Griekse
emigratie in breder perspectief, volgen hoofdstukken over de geschiedenis
van de komst van de Grieken naar Nederland, hun maatschappelijke positie,
ziekte en ziektebeleving, ondernemerschap, en terugkeer naar Griekenland.
Het hoofdstuk betreffende de maatschappelijke positie is voornamelijk
gebaseerd op de uitkomsten van het survey. De surveypopulatie bestond uit
180 Grieken, verdeeld over vier plaatsen in Nederland, te weten Utrecht,
Rotterdam, Gorcum en Oisterwijk. Op de verschillen in karakter tussen de
gemeenschappen wordt uitgebreid ingegaan. De positie op de arbeidsmarkt
en in het onderwijs en de huisvesting komen aan de orde, alsmede de mate
van sociale cohesie van de verschillende Griekse gemeenschappen in Nederland. De kwalitatieve deelonderzoeken onder ondernemers en over welzijn
en ziektebeleving werden respectievelijk in Rotterdam en in Gorcum uitgevoerd. Ten aanzien van het Griekse ondernemerschap wordt geconcludeerd
dat het niet alleen een middel is tot economische vooruitgang (een flink
aantal Griekse zelfstandigen maakte ten tijde van het onderzoek moeilijke
111
tijden door). Het ondernemerschap is ook een w1Jze om de onafhankelijkheid te bevechten, het is een status waar eigenwaarde aan wordt ontleend.
Een eigen bedrijf stelt keuzes in andere dilemma's, zoals terugkeer, op
de achtergrond. Ten aanzien van ziekte en ziektebeleving in de Griekse
gemeenschap van Gorcurn wordt gesteld dat deze niet los kunnen worden
gezien van de maalstroom van maatschappelijke problemen, waarin veel
gezinnen in de gemeenschap zijn terecht gekomen. Door sluiting van bedrijven en daaruit voortvloeiend ontslag, of lichamelijke klachten onstaan op het werk, kregen de relaties binnen het gezin het onverhoeds
zwaar te verduren. Door het grote taboe dat rust op de bekritisering van
die relaties blijft de spanning meestal onderhuids. De spanningen uiten
zich in psychosomatische klachten. Ten aanzien van terugkeer wordt in het
afsluitende hoofdstuk geconcludeerd dat de geslaagde emigrant vaak ook
een geslaagde remigrant is, en dat de Griek die in Nederland niet zijn
idealen heeft kunnen verwezenlijken en die gedeeltelijk terugkeert uit
frustratie en wanhoop ook de meeste problemen ondervindt na terugkeer in
Griekenland. In het boek worden de informanten zelf ruim aan het woord
gelaten.
PORTUGEZEN
Blom, J.
1984 Portugezen Z1Jn ook buitenlanders. Buitenlanders Bulletin 9,
no.10, p.9-12.
De Portugese gemeenschap in Nederland (ca. 5000 personen) bevindt zich in
een relatief gunstige situatie op het gebied van arbeid (veel vakmensen)
en huisvesting (sterke spreiding). O.a. door hun geringe herkenbaarheid
als buitenlanders staan Portugezen minder bloot aan directe vormen van
discriminatie, maar als buitenlanders voelen zij zich toch in een aantal
opzichten achtergesteld bij Nederlandse burgers.
Coenen, J.
1978 Leren van fouten. Een analyse van de meest voorkomende taalfouten
die gemaakt worden door Marokkaanse, Turkse, Spaanse en Portugese
kinderen. Amsterdam: Stichting ABC.
Eén hoofdstuk (geschreven door R. Bok-Bennema) is gewijd aan de interferentie tussen Spaans/Portugees en Nederlands. Niet alle fouten die buitenlandse kinderen maken bij het verwerven van het Nederlands kunnen
worden worden verklaard door interferentie van de moedertaal. Voorspellende methodes op basis van een vergelijking tussen twee talen voldoen
daarom niet volledig. Het is effectiever uit te gaan van het taalgebruik
van het anderstalige kind.en de daarin optredende fouten trachten te
verklaren. Deze benadering staat bekend als de foutenanalyse.
Rentes Florencia, A.
1984 De kleine schoolstrijd: Hypothese vormende studie "ver de totstandkoming en ontwikkeling van het OETC (Onderwijs in Eigen
Taal en Cultuur) aan buitenlandse kinderen in Nederland: case: de
'Portugese School' in Den Haag (1971-1979) en in Amsterdam (periode na 1980). Rotterdam: Erasmus Universiteit, Vakgroep Onderwijssociologie, Doctoraalscriptie.
Deze studie gaat over de Portugese scholen in Den Haag en Amsterdam.
Onderzocht worden de twee hoofdvormen van onderwijs in eigen taal en
cultuur, namelijk de (in het reguliere lesprogramma) geïntegreerde vorm,
en de parallelle wijze van ETC onderwijs (naast het reguliere lesprogramma). Gekeken wordt welke ideologieën zich rond deze onderwijstypen hebben
gevormd, en hoe deze ideologieën zich tot elkaar verhouden. Wat zijn de
onbedoelde effecten van de parallelle/geïntegreerde OETC-vorm op de
maatschappelijke kansen van de Portugese kinderen?
112
113
BIJLAGE II
LOPEND ONDERZOEK
Tanaami, T.
hl k
. the Ne
1966 A study about the Integration of portu~ese o~ ers ~n
therlands. The Hague: Institute of Soc~al Stud1es.
Rapportage van onderzoek onder 60 Portugese werknemers i~ Amsterdam, Den
Haag en Rotterdam. De respondenten werkten bij 14 verschl.llende ondernemingen en werden geïnterviewd gedurende werktijd. Na een schets van de
firma'~ waar zij werkten, worden de "karakteristieken" van de po~t,:,gese
werknemers opgesomd. Deze betreffen gegevens over o.a. herkomstm1~:eu
(stads- of plattelands-), arbeidsverleden, migrati~~edene~, ve:bll.Jfsduur. Het integratieproces wordt geanalyseerd op vl.Jf geb~eden .. aanpas.
het werk gebruik van vrije tijd, vriendschappen, reactl.es op
~~~~s~appelijke: culturele en fysieke omstandighe~en, fam~lieband~n. De
dat de Portugese arbeiders een hoog 1ntegrat1epotent1eel
. ~s,
.
conc 1 USl.e
hebben.
1)
Arbeidsmarktpositie en werksituatie van buitenlandse vrouwen in de
regio IJ'mond.
Aanvang: dec. 1985, beëindiging: ?
Instantie: Gemeente Beverwijk.
Financiering: Gemeente Beverwijk.
Contactpo-rsoon: Mw. Drs. E.J. van Wijk, tel. 02510-87346.
Rapportage: 1) Samenvattend overzicht verslagen groepsgesprekken buitenlandse vrouwen, maart/april 1986; 2) Verslag van gesprek met vier Spaanse
meisjes; 3) Verslag gesprek Gewestelijk Arbeidsbureau i.v.m. arbeidsmarktpositie en werksituatie van buitenlandse vrouwen 5-11-'86.
Verkennend onderzoek naar problemen die Spaanse en Turkse vrouwen en
meisjes ondervinden bij het zoeken naar werk, en op hun werkplek in de
regio IJmond. De Spaanse groep is in deze regio de grootste minderheid.
Het onderzoek bestaat uit twee delen: gesprekken met zowel eerste als
tweede generatie vrouwen, en gesprekken met werkgevers, functionarissen
van het arbeidsbureau e.d. De eerste fase van het onderzoek (gesprekken
met vrouwen) is inmiddels afgesloten. Vrouwen werden benaderd via de
plaatselijke vrouwen- en jongerenorganisatie. Er werd met 20 Spaanse en
20 Turkse vrouwen gepraat, vooral in groepsverband. De tweede fase zal in
september/oktober beginnen. Het onderzoek is exploratief, en kan geen
nauwkeurig beeld geven van de arbeidsmarktpositie van de Spaans en Turkse
vrouwen. Een voorlopige uitkomst is dat de vrouwen maar matig gebruik
lijken te maken van het Arbeidsbureau, werk wordt vooral langs informele
kanalen gezocht. Cijfers vru~ ingeschrevenen bij het arbeidsbureau zullen
dus waarschijnlijk weinig zeggen over de werkloosheid onder deze groepen
vrouwen. Ook van de Spaanse vrouwen lijkt de arbeidsmarktpositie echter
niet erg florisant te zijn.
2) Verkennend onderzoek naar effecten en gevolgen van Onderwijs in Eigen
Taal en Cultuur.
Aanvang: september 1986; beëindiging: juli 1988.
Instantie: Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen (lTS).
Financiering: SVO
Contactpersonen: G. Driessen en P.L.M. Jungbluth, tel. 080-780111.
Rapportage: eerste publicatie in sept./okt. 1987.
De belangrijkste vragen in dit onderzoek zijn: In welke mate beheersen
leerlingen van Turkse, Marokkaanse en Spaanse herkomst de voor het OETC
gestelde doelen en de reguliere Nederlandse leerdoelen, en hoe verhoudt
zich dat tot de intensiteit en de aard van het genoten OETC? Welke gevolgen heeft deelname aan OETC voor de positie van de leerling op school en
voor de schoolorganisatie? Het onderzoek, dat in feite gaat over het
114
115
functioneren van OETC, en de gevolgen van OETC voor de reguliere doelen,
heeft twee fasen. De eerste fase betreft de invloed van de (OETC-)leerkrachten op het functioneren van het ETc-onderwijs. Deze fase is inmiddels afgesloten. De tweede fase, die men sept. 1987 wil laten plaatsvinden, is een effectverkenning, en behelst het afnemen van toetsen bij
OETC-Ieerlingen, om vast te stellen in hoe verre de gestelde OETC-leerdoelen worden gehaald. De spanjaarden dienen als vergelijkingsgroep
t.o.v. de Turken en de Marokkanen, waar de grootste problemen betreffende
het onderwijs en de afstelling op elkaar van OETC- en regulier onderwijs
lijken te liggen.
3) Taalverschuiving en taalverlies bij TUrkse en Italiaanse volwassenen
in Neder land en Vlaanderen.
Aanvang: januari 1986; beëindiging: december 1988.
Instantie: Katholieke universiteit Brabant, Subfaculteit Letteren, werkverband Taalproblematiek en Minderheden.
Financiering: ZWO.
contactpersonen: Dr. K. Jaspaert, Dr. S. Kroon.
Rapportage: enkele theoretische artikelen, te weten:
4) Het verl~es en behoud van de Italiaanse taal biJ·
granten J.n Nederland.
Italiaanse arbeidsmi-
;anvang :
:epte~er 1985; beëindiging: september 1989.
nstant1e.. Ital~aans Seminarium,
Univers't
Financ.
1 e~'t van Amsterdam
C t 1er1ng: vakgroep, met medewerking van studenten
.
on actpersoon: V. Lo Cascio.
.
Rapportage: Nog geen rapportage.
~;t onderzoek beperkt zich tot de eerst
'
,
een dialectgroepering. de Sicilia e
Hetgenerat1e Itallanen, en wel tot
n
vraag wat er van de Italiaanse ta:l . e ond~rzoek s~~tst zich toe op de
Siciliaanse dialect verloren
t ' en meer ln het b~Jzonder van het
wat zijn concreet d~ verschi 'n~a,a naarmate men ~anger in Nederland is.
staat uit drie fasen De eer] elen van ~aalverlles? Het onderzoek beseptember 1987 afgesioten D:t~, t~eo:et1S?h-VoOrbereidende fase wordt
onder 20 Italianen Er v'n·dt d wee e ~ase 1S een verkennend onderzoek
.
~
an een 1nventa' t·
plaats. De in die fase te vorme h
th
rlsa 1e van verschijnselen
derde fase, met een grotere ond:rz~~~s ese z~~ wor~~n getoetst in de
fase zullen studenten van het It a l'laanspopul~ë2e:
B1Jbetrokken
de tweedeworden.
en derde
Sem1nar2um
5)
Jaspaert, K. en S. Kroon
1985 Taalverschuiving en taalverlies bij etnische minderheidsgroepen
in Nederland en Vlaanderen: een onderzoeksopzet. Tilburg: TILL.
1986
Onderzoek naar taalverschuiving en taalverlies bij etnische
minderheidsgroepen. Theoretisch kader en operationaliseringsproblemen. In: J. Creten e.a. (eds.) Werk-in-uitvoering. Momentopname van de sociolinguistiek in België en Nederland. Leuven/Amersfoort: AccO.
De onderzoeksvraag is: welke factoren beïnvloeden de linguïstische mechanismen "taalverschuiving" en "taalverlies" en in welke mate werken deze
mechanismen bij Turken en Italianen in Nederland en Vlaanderen. Er nemen
300 Italianen deel aan het onderzoek, 150 in Nederland en 150 in Vlaanderen. Met behulp van een steekproef worden woningen geselecteerd, waarvan
alle bewoners ouder dan 12 jaar worden geënqueteerd. Men wil intergenerationeel vergelijken en met nog andere methoden zorgt men ervoor dat in de
steekproef spreiding onstaat op variabelen als leeftijd, sexe, verblijfsduur, etc. (Jaspaert en Kroon 1986: 202). De in Nederland onderzochte
Italianen wonen in en rond Enschede. De voorbereidende fase van het
onderzoek is inmiddels afgesloten, en heeft geleidt tot enige theoretische publicaties (Zie Jaspaert en Kroon: 1985, 1986).
116
Verw~i~g
en verlies van de Spaanse t
arbe1dsm1granten in Nederland.
aal bij kinderen van Spaanse
Aanvang: januari,1983; beëindiging: juni 1988.
Instant1e:
Afde12ng
Onderwijs
basis
van dit
onderzoek
rom van de Sp aanse Ambasade. Onderzoeker zal op
Incidentele samenwerkingPmetO~:~en aan de Universiteit van Madrid (UNED).
van de Rijksuniversiteit van utr;~~~P Spaanse en p~rtug~se Letterkunde
na.
' en met de Un2verslteit van BarceloFinanciering: eigen financiering.
Contactpersoon: F. Sierra Martinez
k
kunde van de Universiteit van Amst' ~a groep Spaanse en Portugese LetterRa
rt
'
er am.
age: ln de vorm van een proefschrift ('ln h et Spaans), verwacht in
, ppo 1988.
Juni
Onderzoek naar verwerving en verlies van d
' ,
ren. Onderzoekspopulatie bestaat uit 300 k~ ~oedertaal b1J Spaanse kindeverspreid over heel Nederland D
k' d 1n eren van Spaanse migranten,
schriftelijke toetsen afgenOm~ e~~tz~~f~ren werden, zowel mondelinge als
groep in Spanje. Deze bestaat uit 140 k' ~ werd ge~~an met een controle
Bij het kiezen van deze controle
1n eren op een school in Spanje.
waarvan de-ouders een min of meergroe~,Werd getracht kinderen te vinden
hebben als de Spaanse arbe'd '
gellJ~e maatschappelijke achtergrond
k
1 sm1granten ln Nederland B'
d
zoe sgroep worden verschillende variabelen '
. lnnen e onderrele en maatschaDoelikke acht
d
2n acht genomen, zoals cultu••
ergron van de ouders r
'
I
f
' eglona e a komst van
d e oud ers, verblijfsduur.
117
· .... -
6) Huwe1 1J=-
en familierecht in Joegoslavië.
1988 .
.......,,,' ".)anuarl.,
. 1987' Beëindiging: december
Aanvang'
d
: • ed 1 nds Centrum Buitenlan ers.
Instant1e. N er a
t't'e
'nanciering: WODe, Ministerie van Jus l. 1 .
Fl.
Walsum
Contactpersoon: Mw
S .. van llen door het NCB eind 1988 worden u~tge­
Rapportage: Twee pub11cat1es zu
1
rs die begeleiding geven aan l.n
"
t
b hoeve van hulpver ene
"n ten
geven, een en de Joegoslaven met familierechtelijke vragen, en ee
Nederland wonen e
behoeve van de Joegoslaven zelf.
h 1 erleners in Nederland worden
Analyse van problemen waarmee rechts ul.~vk
en familierecht bij Joegoslab'ed
van
huwe
1) s,
.
geconfronteerd op h e t ~e l.
.
1 rivaatrechtelijke impl1.catl.es
vische cliënten en de lnternatl.on~a
Nederlandse advokaten en Joegoslahiervan. Gesprekken werden gevoer me
h t Joegoslavische familierecht
vische hulpverleners. Het onderz~ek naar en
is hoofdzakelijk gebaseerd op DUl.tse bronne .
Mr:
i
7)
__ '- Italianen in Nederland.
Leefsituatieonderz~
1987' Beëindiging: december 1988.
Aanvang: oktober
' e d Universiteit van Amsterdam.
Instantie' vakgroep Eurom
M'nisterie van Binnenlandse Zaken.
.
Financiering: 1.
D.J. Beukenhorst, vakgroep Euromed, tel. 020Contactpersoon: Drs.
5252622..
dt 'n de~ember 1988 afgerond.
Rapportage: Rapportage wor
1.
~
lianen. De leefsituatie van de Italianen in
Landelijk survey on~er :00 Itakaart worden gebracht en worden geanalyNederland zal kwant1.tat1.ef l n ,
Is demografie arbeidsmarkt,
seerd Op alle belangrijke terrelnen, zoa. Ie contacte~ zal door middel
.
' t 'ng gezondheid en SOCla
,
t dat
onderwijs, hUlsves l. ,
ld H t onderzoek is zO opgeze ,
van enquêtes materiaal worden verzame " Ie an de leefsituatieonderzoeken
vergelijking mogelijk is met het mater laa 'l:anen en de autochtone bevolAn t
kkanen
onder Turken, M a
r o , Surinamers, t 1 el dan uitgevoerde lee f Sl't ua,
'een later stadium, met even ue
k:n9 edn, ln k n onder de andere Zuideuropese groepen.
tl.eon erzoe e
8) Etnische identiteit, integratie en gezondheidsproblemen bij Spaanse
immigranten in Nederland.
Aanvang: (laatste fase eerste onderzoek) januari 1986; (vervolgonderzoek)
januari 1988; beëindiging: (laatste fase eerste onderzoek) december 1987;
(vervolgonderzoek) jan 1990.
Instantie: Instituut voor Preventieve en Sociale Psychiatrie.
Financiering: Het eerste onderzoek werd gefinancierd door de European
Science Foundation, voor het tweede (geplande) onderzoek is de financiering nog niet rond. Gepoogd is het onderzoek door ZWO te laten financieren. De aanvraag werd goedgekeurd (had "A") maar werd te laag geprioriteerd. Het onderzoek is nu aangeboden aan de Medische Faculteit van de
Erasmus Universiteit.
Contactpersoon: Dr. A. Verdonk, tel. 010-4087971/7975.
Rapportage: Zie voor verschillende tussenrapporten Seoane 1981 en 1983,
de la Rive Box 1981 (Projectvoorstel) in de bibliografie. Betreffende het
geplande vervolgonderzoek bestaat een projectvoorstel in de vorm van een
ZWO-aanvraag.
Het betreft in de eerste plaats de afronding van een onderzoeksproject,
dat al in 1981 is begonnen. Het werd uitgevoerd in samenwerking met twee
Spaanse onderzoeksinstituten. De laatste fase van het onderzoek bestaat
uit gegevensverwqerking en het schrijven van het eindverslag. Bij dit
onderzoek stonden de volgende vragen centraal: 1. Hoe kan de culturele
identiteit van Spaanse migrantenjongerenin Zwitserland en Nederland
beschreven worden met behulp van discoursanalyse van 11 discussiegroepen,
48 persoonlijke interviews en 6 life hisories van Spaanse gezinnen? 2.
Hoe kan de Nederlandse context beschreven worden vanuit analyse van eeb
discussiegroep met ouders, jongeren, en persoonlijke interviews met
jongeren? 3. Wat is de rol van Spaanse verenigingen in de constructie van
identiteit?
Het tweede, geplande onderzoek exploreert bij een gemeenschap van
Spaanse immigranten in Nederland of en welke verbanden gevonden kunnen
worden tussen hun constructie van etnische identiteit, en integratie in
de eigen groepering en in de samenleving enerzijds, en gezondheidsklachten en ziektegedrag anderzijds. Het doel van het onderzoek is samenhang
te zoeken tussen drie relatief zelfstandige onderzoeksthema's: identiteit, integratie en gezondheid bij etnische minderheden. Een vooronderzoek onder 30 Spaanse scholieren heeft inmiddels plaatsgevonden. Het gaat
hier om het testen van Peter Weinreich's identiteitsinstrument "identity
structure analysis". Voor het hoofdonderzoek probeert men op het ogenblik
financiering te krijgen.
119
118
-
11)
Oriëntatie en identiteit van Spaanse jongens.
Aanvang: najaar 1986; Beëindiging: najaar 1988.
Instantie: Centrum voor Onderzoek naar Maatschappelijke Tegenstellingen
(COMT), en vakgroep Sociale en Arbeids- en Organisatiepsychologie van de
Universiteit van Leiden.
Financiering: gedeeltelijk eigen financiering, gedeeltelijk door bovengenoemde instanties.
Contactpersoon: Fernando Miguel Fernandez, pelikaanhof 135b, 2312 EH
Leiden.
Rapportage: eind 1988 zal onderzoeksverslag worden afgerond, en gepubliceerd worden door COMT. Het onderzoeksverslag dient als afstudeerscriptie
van de onderzoeker aan de vakgroep Sociale en Arbeids- en Organisatiepsychologie van de Universiteit van Leiden.
Het betreft een onderzoek onder Spaanse jongens in Beverwijk en Heemskerk. De probleemstelling luidt als volgt: Hoe oriënteren Spaanse jongeren zich binnen een vijftal levens gebieden (1. school/werk; 2. familie;
3. onder vrienden en tijdens ongeorganiseerde vrijetijdsbesteding; 4.
tijdens georgniseerde vrijetijdsbesteding en als lid van verenigingen
e.d.; 5. vrijage en partnerkeuze)? Oriënteren ze zich al op de Nederlandse cultuur en samenleving, bl op de Spaanse migrantencultuur in Nederland
en/of cl op de Spaanse cultuur en samenleving? Welke samenhang is te
vinden tussen de oriëntatie van deze jongeren en hun etnische identiteit?
Ook variabelen als leeftijd, leeftijd van aankomst in Nederland, verblijfsduur in Nederland, regionale afkomst en burgerlijke staat worden
bIj het onderzoek betrokken. Het onderzoek bestaat uit uitgebreide,
halfgestructureerde gesprekken met 20 jongens in de leeftijdscategorie
18-25 jaar, waarvan beide ouders Spaans zijn. Deze gesprekken worden op
de band opgenomen.
BIJLAGE III
Zuideuropeanen naar land van nationaliteit per gemeente naar provincie
voor zover deze aantallen per nationaliteit 25 of meer bedragen,
1 januari 1986
Grieken Italianen Joegoslaven Portugezen Spanjaarden
Groningen
--------Groningen
Hoogezand-Sappemeer
Stadskanaal
Veendam
Winschoten
34
221
45
34
62
25
38
51
31
Friesland
--------Heerenveen
Leeuwarden
Sneek
42
54
36
Drente
--------Assen
Emmen
Hoogeveen
47
82
28
239
60
Overijssel
---------Almelo
Deventer
Enschede
Haaksbergen
Hengelo
Kampen
Oldenzaal
Olst
Rijssen
Zwolle
120
123
273
761
27
104
25
33
27
72
121
33
27
30
142
178
133
406
64
65
35
37
Grieken Italianen Joegoslaven portugezen Spanjaarden
Flevoland
--------Almere
Lelystad
43
66
76
Gelderland
---------Aalten
Apeldoorn
Arnhem
Bergh
Brummen
Doetinchem
Ede
Gendringen
Groenlo
Lichtenvoorde
Nijmegen
Renkum
Rheden
Tiel
Voorst
r~-
30
164
367
115
31
107
102
231
28
113
72
27
249
28
83
223
100
79
42
36
427
299
55
77
39
57
30
33
28
25
84
w~geni~_,
W'",~en
- -_
zevenáarZutphen
43
Utrecht
AmEWsf90rt
Maarssen
Nieuwegein
Soest
Utrecht
Veenendaal
Zeist
1009
65
39
52
48
495
48
38
66
54
29
36
369
92
49
727
245
45
Noord-Holland
-------------
Alkmaar
Amstelveen
Amsterdam
Bergen
Beverwijk
Bussum
Diemen
Haarlem
Haarlemmermeer
Heemskerk
Heerhugowaard
Den Helder
Hilversum
234
412
77
2399
41
130
52
43
305
90
261
82
51
71
122
166
30
1807
218
2663
578
44
2380
452
26
Grieken,Italianen Joegoslaven Portugezen
Spanjaarden
Hoorn
Huizen
Langedijk
Monnickendam
Purmerend
Uithoorn
Velsen
Warmenhuizen
Weesp
Wormer
Zaanstad
Zandvoort
511
37
40
30
133
40
97
40
48
44
312
36
58
36
45
49
130
82
66
610
96
283
48
101
296
35
94
489
Zuid-Holland
------------
Alblasserdam
163
Alphen aan den Rijn
Bodegraven
Capelle aan de IJssel
Delft
49
Dordrecht
40
Gorinchem
384
Gouda
s-Gravenhage
73
Katwijk
Leiden
Leiderdorp
Leidschendam
Lisse
Maassluis
Nieuw-Lekkerland
Noordwijk
Oegstgeest
Papendrecht
Ridderkerk
Rijswijk
Rotterdam
299
Rozenburg
Schiedam
33
Spijkenisse
Vlaardingen
Wassenaar
Zoetermeer
Zwijndrecht
65
27
46
231
285
100
39
1080
191
28
29
34
34
33
54
41
56
63
894
60
75
76
37
64
Terneuzen
VliSSingen
51
30
107
123
42
40
63
71
58
28
53
43
305
53
30
67
109
351
74
851
446
30
79
34
30
90
33
3490
98
59
88
324
29
1830
57
35
41
Zeeland
54
37
28
41
54
144
2908
79
213
126
121
34
54
68
Grieken Italianen Joegoslaven portugezen spanjaarden
BIJLAGE IV
ONDERWIJS IN EIGEN TAAL EN CULTUUR
Noord-Brabant
Beek en Donk
Berkel-Enschot
Boxmeer
Boxtel
Breda
Budel
Cuijk en sint Agatha
Eindhoven
Etten-Leur
Geldrop
Gilze en Rijen
Helmond
s-Hertogenbosch
Heusden
Oisterwijk
Oosterhout
Oss
Roosendaal en Nispen
Schijndel
Tilburg
Uden
---veghel
waalwijk -
49
OETC GRIEKEN
25
72
61
198
57
121
950
62
34
275
127
203
41
182
49
42
91
138
31
53
150
111
72
66
78
1199
69
42
25
26
118
136
38
221
281
200
47
38
Limburg
40
Beesel
Bom
Brunssum
Echt
Geleen
Heerlen
Kerkrade
Landgraaf
Maastricht
posterholt
Roermond
sittard
Stein
Tegelen
Vaals
valkenburg a.d. Geul
Venlo
Venray
totaal:
aantal gemeenten:
48
25
67
37
98
88
38
27
63
47
477
221
142
41
268
223
67
51
304
34
46
25
29
70
38
37
39
58
27
2782
15731
10509
6601
18130
Het Griekse taal- en cultuuronderwijs op basisniveau wordt in de meeste
gevallen buiten reguliere schooltijd gegeven. Alleen op de Bonifaciusschool in utrecht en de Jan van Arkelschool in Gorcum bevinden zich
voldoende Griekse leerlingen om OETC geïntegreerd in het reguliere onderwijs te rechtvaardigen. Ook op deze scholen, zoals op de meeste Griekse
woensdag- en zaterdagsehooltjes, zijn de onderwijzers door de Griekse
overheid gestuurd en betaald. De Griekse overheid bepaalt ook het lesprogramma en verstrekt de leermiddelen. Het programma bestaat uit onderwijs
in de Griekse taal, geschiedenis, aardrijkskunde en godsdienstles. De
lessen worden klassikaal gegeven. Het lesprogramma wordt niet of nauwelijks aangepast aan de specifieke behoeften van de Griekse kinderen in
Nederland.
Alleen in Amsterdam en in utrecht (de Odysseas-school) wordt Grieks
onderwijs gegeven dat niet door de Griekse overheid is georganiseerd.
Deze scholen werken met goed opgeleide Griekse vrijwilligers die de
Nederlandse situatie goed kennen. De schooltjes vallen onder de verantwoordelijkheid van de ouders en de gemeente samen.
Op drie plaatsen in Nederland (Utrecht, Rotterdam en Gorcum) is ook
sprake vàn voortgezet onderwijs in eigen taal en cultuur. Ook dit onderwijs staat weer onder toezicht van de Griekse overheid. De Griekse overheid verzorgt dergelijk onderwijs als in één gemeenschap meer dan 20
leerlingen zich aanmelden.
Op basisniveau wordt OETC in de volgende plaatsen aan Griekse kinderen
gegeven:
Groningen
Nijmegen
Utrecht (twee ETC basisscholen en één middelbare school)
Amsterdam
Alblasserdam
Dordrecht
Gorcum (één ETC-basisschool en één middelbare school)
Den Haag
Rotterdam (één XTC-basisschool en één middelbare school)
Eindhoven
Oisterwijk
Tilburg
Geleen
Maastricht
146
125
124
OETC ITALIANEN
OETC JOEGOSLAVEN
Het Italiaanse OETC wordt op zeer veel plaatsen in Nederland gegeven. Een
nauwkeurige inventarisatie hiervan is enigszins problematisch aangezien
het niet overal onder de zelfde bevoegdheden valt. De Italiaanse overheid
organiseert corsi die zij volledig zelf betaalt (leermiddelen, leerkrachten, leslokalen). De plaatsen waar deze corsi gegeven worden zijn opgedeeld in twee districten, die ieder onder een eigen begeleidingscommissie
vallen: de commissie in Amsterdam begeleidt het OETC in Noord-, Oost- en
midden Nederland, de commissie in Rotterdam heel Zuid-Nederland. Het
district Noord-Nederland omvat een school populatie van 600 kinderen; 6
leerkrachten reizen tussen 18 steden om deze kinderen op de woensdag- of
de zaterdagochtend les te geven. Het district zuid-Nederland omvat een
schoolPopulatie van (ongeveer) 500 kinderen, die les krijgen van 5 leerkrachten. De leerkrachten zijn in dienst van ·en worden betaald door de
Italiaanse overheid. Ze zijn echter niet uitgezonden door de Italiaanse
overheid, ze woonden al in Nederland voordat zij als onderwijzer werden
aangesteld. wat betreft het district Noord-Nederland wordt door de Italiaanse overheid OETC georganiseerd in de volgende plaatsen: Amsterdam
(hier zijn twee schooltjes waar de Italiaanse overheid mee te maken
heeft, het ene wordt gedeeltelijk ook betaald door de gemeente), Haarlem,
Beverwijk, IJmuiden, Zaandam, Purmerend, Almere, Lelystad, utrecht,
Amersfoort, Apeldoorn, Deventer, Arnhem, Nijmegen, Ede, Almelo, Eerbeek.
In Enschede draagt de Italiaanse overheid bij in de vervoerskosten betreffende het door de gemeente georganiseerde OETC. In Groningen, Hoogezand en Emmen worden de boeken geleverd door de Italiaanse overheid. In
district Zuid-Nederland wordt les gegeven in vele plaatsen waaronder
Rotterdam, Delft, Den Haag, CUyk, Maastricht, Dordrecht, Eindhoven. Het
door de Italiaanse overheid georganiseerde OETC wordt gegeven in het
kader van de Italiaanse wet nr. 153 van 3 maart 1971.
In veel andere plaatsen (zowel in Noord- als in Zuid-Nederland) wordt
het OETC georganiseerd en betaald door de gemeente. Deze lessen worden
wel corsi inseriti genoemd, maar in werkelijkheid zijn zij (haast?) nooit
ingevoegd in het reguliere lesprogramma. Dit enerzijds omdat de aantallen
Italiaanse leerlingen per school of per gemeente vaak klein zijn, maar
anderzijds vooral omdat de ouders niet willen dat het .OETC ten koste gaat
van lesuren in het reguliere programma. Kinderen mogen niet achterraken
in het Nederlandse onderwijs, en moeten zO veel mogelijk in contact
blijven met de andere schoolkinderen. De ouders willen dit aangezien de
moeders in het overgrote deel van de gevallen Nederlands zijn. De corsi
inseriti worden gegeven in het kader van de EEG bepaling N 486.
126
Wat de Joegoslaven betreft zi'n la
elkaar geïntegreerd Daar wa J
ger en voortgezet ETC onderwijs in
.
ar een Daar kinder
db'
wordt het onderwijs voortgezet zoaÎs'
lkm en e as~sschool verlaten,
10. Volledige voortgezette opl~'d'
~n A aar, Breda, Emmen en HengeRotterdam. Het onderwijs wordt ~ ~ngen worden verzorgd in Amsterdam en
die al in Nederland woonachtig g~~even.door JoegOSlavische leerkrachten
z~Jn. Hleronder volgt ee
1" t
sen waar Joegoslavisch TC-onderwijs
dt
n ~Js met plaatleerlinegaantallen VOor het SChOolja=~r198;;f=;:~' met daarachter de
Alkmaar
Amsterdam
Apeldoorn .,'1'-••
Bodegraven
Breda
CUijk
Den Bosch
Den Haag
Emmen
Ede
Hengelo
Helmond
Heerenveen
Katwijk
Nijmegen
Roewrmond
Rotterdam
Twello
Utrecht
Veghel
Veenendaal
Vlissingen
Winterswijk
40
258
14
28
50
38
24
18
42
8
26
10
27
25
65
9
561
37
58
14
14
26
14
127
OETC PORTUGEZEN
OETC SPANJAARDEN
OETC voor Portugezen wordt gegeven in 9 verschillende gemeenschappen in
Nederland, 7 in West Nederland, en 2 in Noord Brabant.
spaanso~C-onde:wijs wordt zowel geïntegreerd als parallel gegeven. Op de
onderw~Jsafdel~ng van de Spaanse ambasade zijn gegevens over leerlingenaantal~en oen plaatsen waar les wordt gegeven, en onderscheid wordt gemaakt ~n ~ntegrados-Ies en ~omplementarios-les. Niet duidelijk is echter
of de Nederlandse
scholen d~e worden genoemd dienen als "lespunt" f 1
0
"I
0" . Het ETC-onderwijs van de Spaanse overheid 0 is a ins
o eer1 ~ngen1 everanc~er
~eder geval ~nderverdeeld in vier "onderwijsdistricten": Beverwijk,
R~tterdam, E~ndhoven en Utrecht/Ede. Niet duidelijk is onder welk toez~cht de Spaanse scholen in het Oosten van het land staan.
Amsterdam: lager en voortgezet onderwijs. Gesubsidieerd door de gemeente.
Amstelveen: lager onderwijs. Georganiseerd en gefinancierd door de Portugese overheid.
Bijlmermeer: lager onderwijs. Gefinancierd door een katholieke stichting.
Osdorp: lager onderwijs. Gefinancierd door de gemeente. Het onderwijs is
hier half-geïntegreerd: de kinderen gaan dagelijks anderhalf uur eerder
weg van het reguliere onderwijs voor het volgen van OETC.
Den Haag: lager en voortgezet onderwijs. Het lager onderwijs wordt gefinancierd door de gemeente, het voortgezet onderwijs door de Portugese
overheid.
Helmond: lager en voortgezet onderwijs. Lager onderwijs gefinancierd door
de gemeente, voortgezet onderwijs door de Portugese overheid. Op drie
scholen wordt OETe gegeven, geïntegreerd in het reguliere lesprogramma.
Rotterdam: lager en voortgezet onderwijs. 97 % van de leerlingenpopulatie
is Kaapverdiaans. Het lager onderwijs wordt geïntegreerd gegeven in het
reguliere lesprogramma van 14 basisscholen. Dit onderwijs wordt gefinancierd door de Rotterdamse gemeente. 95% van de leerlingen Portugees
krijgt zo les. 5% krijgt les op een aparte school, niet geïntegreerd in
het Nederlandse lesprogramma. Ook op deze school is het merendeel van de
leeriingen Kaapverdiaans. Het voortgezet onderwijs wordt waarschijnlijk
gefinancierd door de Portugese overheid.
Zaandam: Lager en voortgezet onderwijs. Het lager onderwijs wordt gefinancierd door een katholieke, protestantse en openbare school. Is het
OETC op deze scholen in het reguliere onderwijs geïntegreerd? Het voortgezet onderwijs wordt gefinancierd door de Portugese overheid.
Den Bosch: Alleen lager onderwijs. Dit wordt geïntegreerd gegeven in het
reguliere lesprogramma.
128
integrados
aant. leer1.
Beverwijk
Rotterdam
Eindhoven
Utrecht/Ede
TOTAAL
complementarios
aant. leerl.
387
340
224
182
261
220
207
206
1133
894
Voortgezet ETC-onderwijs wordt in 1986/7 in acht plaatsen gegeven aan een
totaal van 289 leerlingen:
Amsterdam
Beverwijk
Ede
Eindhoven
Enschede
Den Haag
Maastricht
Rotterdam
54
46
14
21
20
22
9
108
129
:11
Dijk, R. van
1984 Hulpverlening aan arbeidsongeschikten uit etnische groepen bij
Psychische problemen. Een verkennend onderzoek in Amsterdam.
Amsterdam: Afdeling Bestuursinformatie van de Gemeente Amsterdam.
AANGEHAALDE LlTERATUUR*
Adviescommissie Onderzoek Minderheden
1986 Programmeringsadvies minderhedenonderzoek 1987. Leiden: ACOM.
Eindtoets Basisonderwijs
1987 Eindtoetsbulletin september 1987. Cito, Instituut voor Toetsontwikkeling.
Amsterdammers in zeven bevolkingskategorieën
1986 Amsterdammers in zeven bevolkingskategorieën. Amsterdam: Afdeling
Bestuursinformatie Gemeente Amsterdam.
Eppink, A.
1978 Geen stereotyp beeld van en bij hulpverlening aan mediterranen.
TMV 32, nr.3, p. 92-98.
Amsterdamse woningmarkt
1987 Buitenlanders, Surinamers en Antillianen op de Amsterdamse woningmarkt. Amsterdam: Gemeentelijke Dienst Heruisvesting.
Everts, H., A. Golhof, P. Stassen & J. Teunissen
1985 Trendstudie over het onderzoek naar etnische groepen in het
onderwijs. Utrecht: vakgroep Onderwijskunde RU.
Bakker, E.S.J., & L.J. Tap
1987 Etnische ondernemers in Rotterdam en Utrecht. Den Haag: Hoofdbedrijfschap Ambachten/ORU.
Esch, w. van
1983 Toetsprestaties en doorstroomadviezen van allochtone leerlingen
in de zesde klas van 1gere scholen. Nijmegen: ITS.
Berg-Eldering, L. van den
1978 Hulpverlening volgens 'mediterraan model'? TMV 32, nr.2, p. 5962.
Gründemann, R.
1985 Migranten, gezondheid en contacten met de Nederlandse gezondheidszorg. Leiden: Instituut voor praeventieve gezondheidszorg.
Bouman, P.
1986 Voorzieningen Stadsvernieuwing. Surinamers, Antillianen, Turken,
Marokkanen, Zuideuropeanen. Amsterdam: Gemeentelijke Dienst
Ruimtelijk7 ordening.
Herhuisvesting
1987 Buitenlanders, Surinamers en Antillianen op de Amsyterdamse
woningmarkt. Amsterdam: Gemeentelijke Dienst Herhuisvesting.
Centraal Bureau voor de statistiek
Leerlingen en studenten met een buitenlandse nationaliteit
in het Nederlandse onderwijs, 1985/6. Statistiek van onderwijs en wetenschappen.
1987
1952-1959
1960-1981
1982- ..
Maandstatistiek van de bevolking
Maandstatistiek van bevolking en volksgezondheid
Maandstatistiek van de bevolking
1957-1983
1984- ..
Sociale maandstatistiek
Sociaal-economische maandstatistiek
1948-1981
Statistiek van de buitenlandse migratie.
Demografische gegevens
1986 Demografische gegevens. Rotterdam: Gemeentelijk Bureau voor
Onderzoek en Statistiek.
*
Hoolt, J.
1987ab Het onderwijsniveau van migrantenkinderen. Deel A en B. Amsterdam: Afdeling Bestuursinformatie Gemeente Amsterdam.
Jong, M.J. de
1982 Wat hebben ze bereikt? Het onderwijs niveau van vijftienjarige
allochtone leerlingen. Rotterdam: Vakgroep Onderwijssociologie
Erasmus Universiteit.
Mak, G. & F. Schrameijer
1983 Migranten en geestelijke gezondheidszorg: een literatuurstudie.
Utrecht.
Media en minderheden
1986ab Media en minderheden. Deel I en II (tabellenboekJ. Amsterdam:
Veldkamp.
Minderheden meer toekomst
1983 Minderheden meer toekomst. Amsterdam: SGBO/Veldkamp.
Minderhedennota
1983 De Minderhedennota. Den Haag: Tweede Kamer, zitting 1982-1983,
16102, nrs. 20-21.
Voor zover niet vermeld in de geannoteerde bibliografie.
130
131
Muus, P.
1984 Overzichtsstudie arbeidsmarktpositie minderheden. Den Haag:
Ministerie van SoZaWe.
Woon- en Leefsituatie
1982 Woon- en leefsituatie etnische minderheden in Utrecht. Deelrapport A. Utrecht: Afdeling Onderzoek Gemeente Utrecht.
Pop, M.M.
1987 Werkloosheid onder mediterranen in Nederland, 1986. Utrecht:
NeB.
Zilverentant, F.Th.
1987 Twee jaar Wet op het Nederlanderschap. Migrantenrecht 87, nr.7,
p.175-177.
Praag, C. van
1984 Evenredigheid en toegankelijkheid. Rijswijk: SCP.
1986
Minderheden voor en na de Nota. Mi gran tenstudi es, nr.4, p.2-53.
Raad voor het Jeugdbeleid
1987 Advies over de Arbeidsmarktpositie van etnische jongeren. Rijswijk: Ministerie van WVC/Raad voor het Jeugdbeleid.
Roelandt, Th. & J. Veenman
1986 Minderheden: sociale positie en voorzieningengebruik. Rotterdam:
ISEO.
1988
Minderheden in Nederland: Positie in het onderwijs. Rotterdam:
ISEO.
Schoorl, J.J.
1982 Allochtone deelpopulaties in Nederland. een inventariserende
studie van~bronnen van statistische gegevens en demografisch
onderzoek. Voorburg: NPDO.
Serail, S.
1983 Huisvesting en verhuisgedrag etnische minderheden: Deelanalyse
woningbehoefteonderzoek 1981. Den Haag: Ministerie van VROM.
Shadid, W., N. Kornalijnslijper & E. Maan
1984 Huisvesting Etnische Minderheden: een trend- en overzichtstudie.
Leiden.
Statistisch vademecum
1987 Minderheden in Nederland. Statistisch vademecum 1987. Voorburg/Rotterdam: CBS/ISEO.
Vreemdelingen in Utrecht
1986 vreemdelingen in Utrecht. Utrecht: Afdeling Onderzoek Gemeente
Utrecht.
Wentholt, H.
1982 Massamedia en buitenlandse werknemers in Nederland. Hilversum:
NOS.
132
133
Bitll iotheek
Welzijn,