Het Spaens heydinnetje

Het Spaens heydinnetje
Jacob Cats
Editie H.J. Vieu-Kuik
bron
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje (ed. H.J. Vieu-Kuik). Tjeenk Willink/Noorduijn, Culemborg
1976 (4de, herziene druk)
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/cats001hjvi01_01/colofon.php
© 2011 dbnl
3
REMBRANDT 1641
Preçiosa en Maiombe (Copyright F. Lugt, Parijs)
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
7
Voorwoord
Een kleine ets van Rembrandt, die een oude zigeunerin met haar pleegkind voorstelt
en deel uitmaakte van een in maart 1957 gehouden tentoonstelling, getiteld
‘Rembrandt et son école’, in het Institut Néerlandais te Parijs, werd aanleiding tot
een nieuwe bestudering van het onderwerp dat ook Cats voor zijn Spaens Heydinnetje
had geboeid.
Er bleek heel wat meer aan vast te zitten dan wij aanvankelijk dachten, omdat dit
op het eerste gezicht zo simpele en overbekende gegeven een dichterlijke uiting is
van een voor die tijd modern probleem en van een renaissancistische gedachtenwereld
die steun zocht van klassieke autoriteiten en bijbels gezag.
Zonder de grondige bestudering van vele details en de nauwgezette en veelzeggende
precisering van tal van uitdrukkingen uit het zeventiende-eeuwse Nederlands van de
zijde van Prof. Dr. G. Kuiper te Amsterdam zou dit stukje typisch Nederlandse
literatuur veel minder tot zijn recht zijn gekomen. Ik ben zeer erkentelijk voor zijn
uitstekende raad.
Tevens dank ik de heer F. Lugt in Parijs, die toestemming gaf hier de ets, die
behoort tot de prachtige verzameling tekeningen en etsen van Rembrandt die het
Institut Néerlandais in zijn bezit heeft, af te drukken.
Tenslotte dank ik de N.V. Uitgeversmaatschappij W.E.J. Tjeenk Willink te Zwolle,
die de druk mogelijk heeft gemaakt.
Enschede, januari 1962
H.J. VIEU-KUIK
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
8
Bij de derde druk
De ziekte van Prof. Dr. G. Kuiper en de dood, die hierop is gevolgd op 13 april 1973,
heeft een hernieuwde uitgave van ‘Het Spaens Heydinnetje’ vertraagd; zijn
zorgvuldige, toegewijde aandacht voor dit gegeven ging over in handen van Prof.
Dr. C.A. Zaalberg, die eveneens streefde naar het maximum van betrouwbare
gegevens over dit juweeltje in onze literatuur.
Het ontroerend verhaal der ontmoeting van twee mensen, die voor elkaar bestemd
schenen, maar die werden geconfronteerd met een verschil in stand en geloof, in de
kleurige omlijsting van een stukje zigeunerleven, was bestand tegen de tijd. Vandaar
nog eens een hernieuwde uitgave.
Enschede, april 1974.
H.J. Vieu-Kuik.
Bij de vierde druk
Deze druk is herzien en verbeterd. Ik ben Prof. Dr. D. Kuijper F. zn. te Amsterdam
zeer erkentelijk voor de aanwijzingen en nauwkeurigheid, die tekst en commentaar
van deze uitgave ten goede mogen komen.
Ook thans heb ik de vriendelijke medewerking van Prof. Dr. C.A. Zaalberg te
Leiden zeer gewaardeerd.
Enschede, maart 1976.
H.J. Vieu-Kuik.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
9
Inleiding
Het Spaens Heydinnetje, hier als apart verhaal uitgegeven, maakt deel uit van een
groot geheel, een der hoofdwerken van ‘Vader Cats’: 's Werelts Begin, Midden,
Eynde, besloten in den Trou-ringh, met den Proef-steen van den selven. Dit boek,
meestal kortweg Cats' Trou-ringh genoemd1, is een verzameling verhalen over
huwelijksgevallen - aan bijbel, oudheid en nieuwere tijden ontleend - afgewisseld
door dialogen tussen een zekere Sophroniscus, een bejaard en wijs weduwnaar, en
Philógamus, een trouwlustig jongmens. Ze overwegen met elkaar allerlei problemen
rondom de liefde en het huwelijk; Sophroniscus zoekt daarbij zijn jonge vriend het
juiste inzicht te verschaffen en goede richtlijnen voor de praktijk des levens. Dat
komt overeen met de bedoeling die Cats zelf met zijn Trou-ringh had: bij te dragen
tot de opbouw van een christelijke huwelijksethiek op protestantse grondslag door
een boekwerk dat door de burgers van het land begrepen kon worden en... in praktijk
gebracht. Zijn doel werd bereikt: twee eeuwen lang heeft de Trou-ringh grote invloed
uitgeoefend en nog is het werk niet in vergetelheid geraakt; het bekendst bleef het
treffende verhaal van de Spaanse zigeunerin, met de gesprekken van Sophroniscus
en Philogamus eromheen.
De trouwring is voor Cats het unieke symbool van het huwelijk: ‘Ick woude, dat
de trouwe even soodanigh mochte wesen als haer teycken is, te weten ront, effen,
eenvoudigh.’2. De geschiedenissen die Cats in zijn boek vertelt, zijn de Proef-
1
2
Eerste uitgave: Dordrecht, Hendrick van Esch, 1637. Titelprent, 1636.
In Aenmerckingen op (= ‘Opmerkingen bij’) Adams Houwelick; ed. 1637, blz. 42.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
10
steen van den Trou-ringh1; ze zijn zo talrijk en zo gevarieerd van inhoud, ‘datter
by-naest niemant en sal gevonden werden, of hy en sal aen het een of het andere
trou-geval syn eygen konnen toutzen en ter preuve stellen’2. Maar die ring is niet
alleen het unieke teken van het aardse huwelijk, maar tevens van iets dat veel verder
en veel dieper grijpt. Heel ‘'s Werelts Begin, Midden, Eynde’ ligt in de trouwring
besloten, de zin van al het wereldgebeuren is de vereniging van Christus met zijn
bruid, de Kerk, die Hij zó lief heeft gehad dat Hij haar door zijn offer aan het kruis
van de dood redde. Grondvorm van heel het bestaan der wereld is dus de liefde, het
huwelijk. Aan het begin staat het Gront-houwelick van Adam en Eva, als volmaakte
verbintenis de toetssteen bij uitnemendheid; aan het slot komt de Lof-sangh op het
Geestelick Houwelick van Godes Soon. Twee ‘huwelijken’, elk van zeer bijzondere
waarde, omringen de ‘verscheyde gedenck-weerdige trou-gevallen’ uit onderscheiden
wereldperioden.
Eén van die exemplarische trouwgevallen, dat van het Spaanse zigeunerinnetje
Preçiosa3 en de edelman Don Jan, treffen we aan in de derde afdeling van het boek,
die verhalen bevat ‘in onse tijden voorgevallen’4. De aanvang is een kort inleidend
gesprek tussen Sophroniscus en Philogamus. Eerstgenoemde wordt voor zaken
weggeroepen en kan de dialoog niet voortzetten. Dus stelt hij zijn vriend een
huwelijksgeschiedenis ter hand die hijzelf kort tevoren gelezen had en die door haar
wonderbaarlijkheid, haar ‘selsaemheyt’, sterk de aandacht verdient. Ook Philogamus
moet er maar eens ‘rijpelick’ op letten; dan zal de ander bij gelegenheid terugkomen
en ‘van die vraeghstucken daer uyt ontstaende naerder spreken’. Het ‘wonderbaar
verhaal’ van het Spaens Heydinnetje staat dus tussen een heel korte inleidende dialoog
en een lang erbij horend tweegesprek
1
Ed. 1637, blz. 4; zie voor de Trou-ringh in zijn geheel en voor de zin van de Proefsteen: J.
Wille, Nieuwe Taalgids 27, 1933, 337 vv.; W.A.P. Smit, Nieuwe Taalgids 37, 1943 (De
Vooys-nummer), 105 vv.; H. Smilde, Jacob Cats in Dordrecht (diss.), Groningen 1938,
hoofdstuk VIII.
2
Ed. 1637, Voor-reden, blz. xxxxxvo.
Ze heet in het verhaal Preçiosa of Pretiose, en ook Constançe; zie de noot bij vs. 173.
Ed. 1637, blz. 469-541.
3
4
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
11
in. In dit laatste komt de problematiek van het huwelijksgeval aan de orde; het zijn
de Aenmerckingen op het wonderbaer houwelick voren geroert, te weten: 1. de
Oorspronck van de Heydens; 2. de Pols-tastinge der Liefde; 3. het Handlezen; 4. de
Physiognomie; 5. de Waarzeggerij en 6. het Heyden-Houwelick, het huwen van een
christen met een heiden. Het vierde punt, de Physiognomie, wordt nagenoeg niet
behandeld; het wordt verduidelijkt door een tweede verhaal, dat tussen het vierde en
vijfde punt ingevoegd is: Liefde sonder sien verweckt, en schoonheyt blindelinghs
verkoren1.
Omtrent de oorsprong van het Spaens Heydinnetje geeft Cats zelf enkele
aanwijzingen. In de Voor-reden op de Trou-ringh verklaart hij: ‘Oock heb ick de
gevallen in dit Werck gebruyckt niet erdicht, ofte in mijn eygen breyn gesmeet,
gelijck het gebruyck van de Poëten veel plagh te wesen: maer ick hebbe beter
gevonden, de geschiedenissen van goede schrijvers te ontleenen, om redenen by
eenige geleerde wel aen-gewesen.’ In de hierbij horende kanttekening verwijst hij
naar de beroemde Franse essayist Michel de Montaigne (‘Essais 2) (chap. 35) (De
trois bonnes femmes’), die de schrijvers aanraadt hun werken - ‘pour donner plaisir
et profit au lecteur’ - te verluchten met een keuze uit de ‘dix mille tres-belles histoires,
qui se rencontrent dans les livres’: wie daarop een heel werk wil bouwen, kan ‘entasser
par ce moyen force veritables evenements de toutes sortes; les disposant et diversifiant,
selon que la beauté de l'ouvrage le requerroit.’2.
Daaraan heeft Cats zich ook bij het Spaens Heydinnetje gehouden, naar hij betuigt
in zijn aantekening bij r. 1425: ‘Den vermaerden schrijver doctor Pozzo, wort geseyt
in 't Spaens dese historie beschreven te hebben.’ Reeds op 11 november 1633 meldt
hij zijn vriend Caspar Barlaeus, van wiens hand hij graag een Latijnse bewerking
van de Trou-ringh zou
1
2
Ed. 1637, blz. 521-540. Zie hierna blz. 18 en 103.
Ed. 1637, Voor-reden, blz. xxxxx2ro. Ook beroept Cats zich hier in margine op de beroemde
Franse dichter Guillaume du Bartas: ‘Ceux qui sont du mestier entendent jusques où s'estend
la discrete licence d'un Poëte, qui sur le pilotis de l'histoire assied beaucoup de circonstances
vray-semblables. Bartas en la preface de sa 1. Semaine.’
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
12
zien verschijnen, dat hij een heel aardig en boeiend Spaans verhaal kent van een
edelman die een huwelijk sluit met een vermeend zigeunerkind en dat ‘Doctor Potzzo’
als de schrijver ervan genoemd wordt1. Het is nog steeds onduidelijk, wie deze
‘Potzzo’ is. Ook Cervantes noemt aan het slot van zijn novelle La Gitanilla, waarop
Cats' Spaens Heydinnetje berust, een zekere ‘el famoso licenciado Pozo’ als een der
vele feestdichters in Murcia2. Daarin zien sommigen een door Cervantes gefingeerde
figuur, maar de bekende Spaanse literatuurhistoricus en Cervantes-kenner, F.
Rodríguez Marín, denkt dat het Francisco del Pozo is, waarvan bekend is dat hij in
1602 te Murcia zijn waardering uitsprak voor een onuitgegeven toneelstuk van Lope
de Vega, El Veneno Saludable3.
Het is merkwaardig dat Cats de naam van Cervantes nergens noemt, hoewel het
aan geen twijfel onderhevig kan zijn dat hij zijn wonderbaar verhaal op de een of
andere wijze heeft ontleend aan een geschiedenis uit diens Novelas Ejemplares
(Nuttige, Exemplarische Novellen), te Madrid in 1613 uitgegeven. Het is mogelijk
dat hij voor zijn voorbeeldig huwelijksgeval liever verwees naar een getuigenis van
Pozzo aangaande een gebeurtenis dan naar een novelle. Maar dan blijft het vreemd
dat hij ook in zijn briefwisseling met Caspar Barlaeus alleen die ‘licentiaat’ noemt
en Cervantes niet, die omstreeks 1635 allang beroemd was en wiens novellen ook
in de Nederlanden bekendheid verworven hadden. Men heeft daarom het vermoeden
geuit, dat Cats een werk vóór zich gehad heeft waarin zich een Franse of Italiaanse
bewerking van Cervantes' La Gitanilla bevond, op naam van een beroemde Spaanse
licentiaat Pozzo. Daarop zou kunnen wijzen dat in Het Spaens Heydinnetje de namen
Ferdinando en Gohanna voorkomen in plaats van
1
2
3
H. Smilde, Jacob Cats, 1938, blz. 234n. Zie ook J.A. Worp, De Latijnsche Vertaling van
Cats' Trou-ringh (Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde 6, 1886, 21 vv.).
Sofie Erens-Bouvy, Preciosa het Zigeunermeisje door Miguel de Cervantes (vertaling uit
het Spaans), Amsterdam 1921, blz. 248. Licenciado: ± doctorandus.
Cervantes, Novelas Ejemplares, Edicion y notas de F. Rodriguez Marin I (Madrid, 1948),
129. Gaat de inhoud van Cervantes' La Gitanilla misschien over Pozo terug op El Veneno
Saludable? De titel van dit toneelstuk laat stellig de mogelijkheid open dat het dezelfde
inhoud heeft; vgl. vs. 489-490 van Cats' verhaal: De ridder onderdies ontstelt door heete
voncken, // Heeft op dien eygen stont het soet vergif gedroncken.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
13
Fernando en Juana. Meer dan aanwijzingen zijn dit echter niet en van een vertaling
van de Spaanse novelle die de eigenaardigheden van het Nederlandse verhaal
verklaart, is totdusver geen spoor ontdekt. Vast staat dat Cats' Spaens Heydinnetje
met La Gitanilla van Cervantes ten nauwste samenhangt. Er is zoveel overeenkomst
in de bijzonderheden, dat het gegeven niet onafhankelijk bewerkt kan zijn. Dat wil
geenszins zeggen dat hier van een slaafse bewerking sprake is. In Cervantes' novelle
maken we kennis met het rumoerige stadsleven in het roomse Madrid, met de driften
die ontketend worden onder de jeugdige edellieden wanneer daar een zigeunerin
verschijnt die zowel door haar uiterlijk en haar optreden als door haar ongeëvenaarde
zang ieders aandacht tot zich trekt. De rooms-katholieke sfeer, de Spaanse couleur
locale ontbreekt bij Cats grotendeels, zo ook de wilde vaart in het verhaal van
Pretiose's Madrileense ontmoetingen, in de handelingen waartoe een ontvlambaar
en jaloers gemoed de edele Don Jan inspireert. Cats wijzigde - overeenkomstig
Montaigne's raad - de situatie, de details, de karakters en de geest op verscheiden
punten, want zijn geschiedenis moest als ‘proefsteen’ passen in zijn grote Trou-ringh.
Zo wordt het gegeven onder zijn handen tot een landelijke, soms idyllische tekening
van rondtrekkende zigeuners, van een verdwaalde ridder die het zigeunermeisje dat
zijn hart verovert, in een ‘buyten-hof’ bij Madrid ontmoet, van een periculeuze
liefdeshistorie bij een dorp in de provincie Murcia, waar het geurt naar de zilte
Zeeuwse schorren en naar vette kleigronden.
Vergelijken we thans Cats' verhaal en La Gitanilla nader. De volgende onderdelen
kunnen we in zijn gedicht aanwijzen:
A. Inleiding: beschrijving van Maiombe en Pretiose (r. 1-148);
B. Geschiedenis van Giralde (r. 149-331);
C. Ontmoeting met Don Jan (r. 332-604);
D. Don Jan wordt zigeuner (r. 605-878);
E. Gohanna's liefde (r. 879-1080);
F. Ontknoping (r. 1081-1432).
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
14
A. Brillant is Cervantes' mise-en-scène als hij twee markante vertegenwoordigsters
van het zigeunervolk ten tonele voert: het oude zigeunerwijf en het gestolen pleegkind.
Vijftien jaar lang leefde Pretiose in Castilië, nu wordt ze meegenomen naar het veld
van Santa Barbara, vlak bij Madrid, waar het zigeunerkamp is. Haar triomftocht in
de hoofdstad begint: in de kerk danst ze ter ere van Sint-Anna, schutspatrones der
stad, en later zingt ze de romance van Koningin Margarita; ook ten huize van hoge
regeringspersonen oogst ze een enorm succes, zoals bij Doña Clara en bij de ridder
van Calatrave. Dichters geven haar graag hun poëzie om die te zingen, en ze verdient
voor haar troep ongehoord veel.
Deze zo on-Hollandse wereld komt bij Cats niet voor, maar er zijn overeenkomsten
in details: nooit wil ook zijn Pretiose dubbelzinnige liedjes zingen, haar dans wordt
door haar zang begeleid; ze wint veel prijzen en verdient voor de zigeuners een massa
geld, er is sprake van castagnetten, maar de tamboerijn ontbreekt. Daartegenover
staat o.a. de afwijking dat Cats het zigeunerinnetje geen smaragdgroene, maar
gitzwarte ogen geeft. Verrassend is bij hem de sprekende, klankvolle naam Maiombe,
die in het Spaanse origineel ontbreekt, voor de ongure bewaakster van het meisje1.
B. De geschiedenis van Giralde, wier kwaal - liefdesmart - door Pretiose ontdekt
wordt, komt in La Gitanilla niet voor.
C. De ontmoeting vindt in beide verhalen plaats in een vallei bij Madrid, maar in het
Spaanse origineel zijn de zigeunerinnen bezig geld binnen te halen o.a. met
waarzeggerij en bij Cats worden - echt pastoraal - rozenkransen gevlochten. In de
1
Deze blijkbaar door Cats bedachte naam maakte meteen grote opgang bij de Nederlandse
schrijvers. Daarom is het merkwaardig dat Caspar Barlaeus' overigens weinig gelukkige
Latijnse bewerking, Cheiromantis et nobilis Hispani Matrimonium, de naam Gordonna heeft
(in: Faces Augustae, Dordrecht 1643, de Latijnse bewerking van de gehele Trou-ringh door
hem en Corn. Boyus). De oorsprong van de naam (Mayombe: westafrikaanse volk- en
landnaam; Manny Lombe: vorstinnennaam; Momba: negerinnennaam) is ondanks veler
onderzoek onzeker gebleven (zie o.a. J.W. Muller, Majombe; in: Tijdschrift voor Ned. Taalen Letterkunde 45, 1926, 52 vv., 263 vv.).
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
15
novelle heeft Don Jan al eerder Pretiose zien optreden en komt hij welbewust en
resoluut aan Maiombe de hand van Pretiose vragen, in het Nederlandse verhaal is
Don Jan op jacht verdwaald en wordt hij onverwacht door Pretiose's lied bekoord;
dat lied heeft geen overeenkomst met de diverse Spaanse liedjes die in La Gitanilla
voorkomen. Ook biedt Don Jan bij Cats Pretiose een diamant aan, terwijl Cervantes
hem een beurs vol geldstukken aan haar laat geven, die zij echter weigert te
aanvaarden; wat Maiombe daarna maar al te graag doet. De acht dagen bedenktijd
worden door Cats gereduceerd tot vierentwintig uur, de naam die de ridder krijgt is
bij hem niet Andrès Caballero, maar eenvoudig Andreas.
D. De inwijding tot zigeuner wordt in het oorspronkelijke verhaal heel uitvoerig
beschreven: er is sprake van een hut die met takken en met riet is versierd, Andrès
moet een hamer en nijptang in zijn handen nemen, men laat hem bij gitaarmuziek
twee cabriolen dansen en bindt hem met een zijden doek de arm zachtjes af. Van dit
alles bij Cats niets, wel vinden we ook bij hem de uiteenzetting van de wetten en
vrijheden van het zigeunervolk, gegeven door een oude zigeuner. Maar de scène van
de vermomde page, die in het kamp de naam Clemente draagt, en Andrès hevig
jaloers maakt, ontbreekt weer in het Spaens Heydinnetje.
E. en F. Beide laatste gedeelten hebben veel trekken gemeen; maar de ontmoeting
met de ‘maeght van Murçia’ en de geschiedenis die daarop volgt, is in het Spaans
aannemelijker, want zij is hier de dochter van de eigenares van de herberg waar
enkele zigeuners overnachten. Juana Carducha, zoals zij hier heet, kan daar
gemakkelijk haar juwelen laten glijden tussen de voor het vertrek bijeengepakte
kleren van Andrès, ten einde hem in staat van beschuldiging te stellen. De scène met
de soldaat die wenst dat Andreas naar de galeien gestuurd wordt, heeft in beide
geschiedenissen hetzelfde verloop. Eveneens wordt Pretiose in beide verhalen niet
naar de gevangenis gebracht, maar naar de vrouw van de ‘corregidore’, de land-
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
16
voogd. Te haren huize volgt dan het pleidooi voor Don Jan, de bekentenis van de
kinderdiefstal door Maiombe, haar terugkeer met het kistje dat de bewijzen bevat,
het vinden van de lichamelijke kenmerken, het geween wanneer het vaststaat dat
Pretiose de dochter van de landvoogd is. Als Maiombe de kamer verlaten heeft om
de rijke en zorgvuldig bewaarde kleren van Don Jan te halen, stellen de ouders aan
het weergekeerde kind duizend en één vragen, die ze met zulk een charmante
intelligentie beantwoordt, dat ze hun harten voor zich wint. Achteraf herinneren zich
beiden, dat ze een schok van herkenning hadden gevoeld toen ze het kind voor het
eerst terugzagen. Nog veel meer overeenkomsten tussen de twee verhalen vallen in
de laatste onderdelen op te merken. Maar bij Cats loopt de geschiedenis veel sneller
af. Terwijl Cervantes nog uitweidt over de verlenging van Don Juan's gevangenschap
(omdat de ‘Corregidor’ hem eerst bezoeken wil!) en over het vertraagde huwelijksfeest
(de vader van Don Juan heeft twintig dagen nodig om over te komen), deelt Cats
slechts mee dat heel de wereld met de bruiloft gelukkig is en dat de echo de melding
van het gebeuren tot in het woud weerklinken laat.
Bij zoveel overeenkomstige trekken kan het niet anders of Cats heeft de novelle
van Cervantes, althans in vertaling, gekend. De ‘discrete licence d'un Poëte’, waarvoor
hij zich op Du Bartas beroept, stond hem toe veranderingen aan te brengen waar hij
die nodig vond.
Op deze wijze heeft La Gitanilla, het zigeunermeisje, haar intrede in de Nederlandse
literatuur gedaan. Vrij spoedig volgden drie op het verhaal berustende blijspelen1:
Het Leven van Konstance, waer af volgt het Tooneelspel de Spaensche Heidin (1643)
door Mattheus Gansneb Tengnagel; De Spaensche Heydin (1644) van Catharina
Verwers-Dusart; La Gitanilla ghenaemt het Spaens Heydinneken (1649) door Geeraerd
vanden Brande. Deze stukken,
1
J.A. van Praag, La Comédie espagnole aux Pays-Bas au 17e et au 18e siècle (Amsterdam,
1922); P. Arents, Cervantes in het Nederlands. Bibliografie (Gent 1926), blz. VII v., 111-150,
346-369.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
17
waarvan allerlei vertoningen bekend zijn, houden geen verband met de Spaanse
toneelbewerkingen van het verhaal. Intussen was nu ook een Nederlandse vertaling
van Cervantes' novelle van de pers gekomen: Het Schoone Heydinnetje (1643) door
F. van Sambix1.
Over de Franse en Italiaanse vertalingen van Cervantes' novelle is al gesproken2.
In 1638 verklaarde de jonge Académie Française dat de vertaling der Novelas
Ejemplares een der mooiste Franse letterkundige werken kon genoemd worden3.
Ook in latere tijden leefde La Gitanilla voort. Nog voor de periode der romantische
balletten en het optreden van beroemde ballerina's zag Carl Maria von Weber de
Preciosa, waarvoor hij de muziek gecomponeerd had, te Berlijn in 1821 opgevoerd.
Geen wonder: de stof lag, zoals ze in Cervantes' novelle vorm gekregen had, als het
ware gereed voor opera, opéra-comique en operette. Werd Preciosa daar niet reeds
bewonderd om haar zang en dans, en had de schrijver niet, traditiegetrouw, tal van
romances en andere lyrische dichtvormen in zijn verhaal opgenomen? Victor Hugo
heeft in het zigeunermeisje van zijn Notre-Dame de Paris (1831) de herinnering aan
het precieuze kleinood van Cervantes, het meisje met de gouden haren en de
smaragdgroene ogen, bestendigd en gaf haar de naam van een kostbare steen:
Esmeralda!4
Het eerste deel van de dialoog waartoe het huwelijksverhaal van het Spaens
Heydinnetje aanleiding geeft, handelt over de zigeuners. Het thema der zigeuners,
hun oorsprong en levenswijze, sprak zeer tot de verbeelding van Cats en zijn
tijdgenoten.
1
2
3
4
Juan Terlingen, Las ‘Novelas Ejemplares’ de Cervantes en la Literatura Neerlandesa del
siglo XVII, Madrid 1948 (overdruk uit: Revista de Filologia Española).
L. Rius, Bibliografia critica de las Obras de Miguel de Cervantes, Madrid 1895; G.
Hainsworth, Les Novelas Ejemplares de Cervantes en France au XVIIe siècle, Parijs 1933.
Zie noot 1 blz. 14 voor Barlaeus' Latijnse herdichting van Cats' Spaens Heydinnetje.
L. Rius, a.w., no. 885.
Op de invloed van La Gitanilla op Victor Hugo wijst Maurice Bardon, Les Nouvelles
Exemplaires, Paris 1941 (traduction de L. Viardot,) blz. 503. Zie ook het artikel van François
de Vaua de Foletier: ‘Les Tsiganes et le romantisme français’ in La Revue des Deux Mondes,
Février 1976, 350, 351.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
18
Groot succes had bijvoorbeeld de Franse schrijver Jacques Amyot (1513-1593) met
zijn vertaling van Heliodorus' Aethiopica of Theagenes en Chariclea (1547; 1559).
Cats had dit werk gelezen, want in een brief aan Caspar Barlaeus van 11 november
1633 zegt hij, dat het boeiende verhaal van ‘Doctor Potzzo’ ‘quaedam similia cum
Narrationibus Heliodori’ bezit1. Zijn belangstelling voor die wereld blijkt ook als
hij, in de opdracht van zijn Trou-ringh aan Anna Maria van Schuurman, deze
begaafdste en geleerdste vrouw van onze Gouden Eeuw prijst om haar plan, zodra
mogelijk ook ‘Aethiopisch’ te gaan studeren2. Met enige voorzichtigheid blijkt Cats
zich aan te sluiten bij de mening dat de zigeuners uit Beneden-Egypte stammen.
Voorts laat hij hun eerste optreden in West-Europa in bespreking komen en geeft hij
terloops enige belangrijke werken op, die de aard en de geschiedenis van het
merkwaardige volk behandelen (zie r. 1 vv.).
De ontdekking van Giralde's verborgen liefde door het in kunsten ervaren
zigeunerinnetje (r. 149 vv.) en de voorspellingen die gedaan worden, geven een
gerede aanleiding tot een dispuut over deze, ook voor liefde en huwelijk, zo
belangrijke zaken. Het bestaan van een bijzondere polsslag die de liefde kenmerkt
en zelfs de persoon op wie men verliefd is, aan het licht kan brengen, wordt ontkend;
handlezen en waarzeggen zijn verboden zaken ‘by Goddelicke en menschelicke
wetten.’ Wie wat naders van die vermeende liefdespolsslag wil weten en van de
argumenten die ertegen in worden gebracht, wordt - voor het geval hij niet op
Avicenna wil teruggaan - verwezen naar Franciscus Valesius en Jacques Ferrand (r.
1705 vv.); in het vijfde hoofdstuk van Justus Lipsius' Monita et Exempla Politica (r.
2269-2272) kan degene die zich over het handlezen en waarzeggen wil laten inlichten,
het zijne vinden.
Intussen is in de dialoog tussen Sophroniscus en Philogamus de fysiognomie of
gelaatkunde niet verwerpelijk bevonden, als zijnde ‘een geheel ander werck, als het
gene waer van wy nu
1
2
H. Smilde, Jacob Cats, 1938, blz. 234n.
Ed. 1637, blz. (*****2ro).
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
19
gesproken hebben’ (r. 2191-2194). Wel worden in het intermezzo-verhaal dat
onmiddellijk op de korte woorden over de fysiognomie volgt, Liefde sonder sien
verweckt en Schoonheyt blindelinghs verkoren, de betrekkelijkheid van het uiterlijk
schoon en de overbodigheid van het waarnemen der gestalte met de ogen duidelijk
aangewezen. Er blijkt namelijk uit, dat de liefde haar weg weet te vinden zonder de
leiding van het gezichtsvermogen en dat schoonheid door een blinde kan worden
opgemerkt; Philogamus kan de moraal ter harte nemen:
De schoonheyt is een blom die al te licht vergaet;
Gy, let op ware deught, die op u trouwen staat.
Nu komt het hoofdpunt van het Spaens Heydinnetje, ‘het bysonderste dat uyt dese
geschiedenisse in bedencken behoort te komen’. Mogen christenen zoals Don Jan
een huwelijk sluiten ‘met wilde, woeste ende rauwe menschen’? Dit is het vraagstuk
van het Heyden-houwelick, van liefhebben en huwen bij het ingrijpendst verschil:
onderscheid in religie.
Ook elders is het thema van ‘gelijke’ en ‘ongelijke’ huwelijken in de Trou-ringh
bestendig aan de orde, vanaf het Gronthouwelick van Adam en Eva, dat een toonbeeld
oplevert van volmaakte harmonie en gelijkheid, tot op het Geestelick Houwelick van
‘Godes Soon’ en zijn ‘lieve Bruyt, voor eeuwigh uyt-verkoren’. We treffen in het
werk aan een Verhael van het ongelijck houwelick van Crates en Hipparchia, een
Trou-geval van Koningh Ulderick ten eenre, ende Phryne Bocena Harderinne, ter
anderer zijde, en ook een Beschrijvinge van de op-koomste van Rhodopis, een
borgerlicke dochter, tot de koninghlicke kroone, vol sonderlinghe ghevallen1. Die
andere huwelijksgevallen hadden reeds vóór het Spaens Heydinnetje het bewijs
geleverd, dat uitwendige verschillen zoals van afkomst, rang, stand en rijkdom - bij
innerlijke overeenstemming - geen belemmeringen behoefden te zijn voor een goed
huwelijk. Er bleken inderdaad bedenkingen te kunnen worden ingebracht tegen
ongelijke
1
Ed. 1637, resp. blz. 165 vv., 424 vv., 662 vv.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
20
huwelijken, vooral wanneer het vorsten betreft; hoewel bijbelse èn antieke histories
zonneklaar aantoonden dat ook dergelijke huwelijken ondanks de bezwaren goed en
gelukkig kunnen zijn. Niet alleen in de hoofdgeschiedenis van het Spaens Heydinnetje
zit de problematiek der ongelijkheid. De rijke ‘maagd van Murçia’ liet haar minziek
oog vallen op een ‘zigeuner’, maar ze beterde door een onverwachte ontgoocheling;
de sympathieke Giralde, ‘te rijck, als maer een eenigh kint’, hield tot stervens toe
van een vriend, ‘niet gelijck in goet of staet’ en werd door Pretiose gered. Het
vermeende standverschil tussen beide hoofdfiguren van het verhaal werd éérst, door
Andreas, overwonnen en daarna bij de ‘herkenning’ uitgewist. Het Spaens Heydinnetje
van Cats is allerminst een zoet arcadisch verhaaltje1, maar een emblematische
geschiedenis waaruit, van welke kant men die ook beziet, een diepzinnige lering te
voorschijn komt.
Elders in de Trou-ringh komt tot uitdrukking hoe moeilijk de problematiek van
het ongelijke huwelijk wordt, als er sprake is van een onderscheid tussen wijsheid
en dwaasheid. Maar in het Spaens Heydinnetje is een nog veel dieper gaand verschil
aan de orde. Voor Don Jan was Pretiose, toen hij haar leerde kennen, een
‘heyden-kint’, in zijn liefde voor haar lag een huwelijk besloten van een christen met
een ‘ongelovige’. Het is duidelijk hoe Cats' gedachtengang moest zijn. Met een
beroep op verscheiden bijbelteksten en ook op de praktijk des levens - de dagelijkse
oorzaak van ‘onruste end oneenigheyt’ - wijst hij bij monde van Sophroniscus het
‘Heyden-houwelick’ af en zegt: ‘Gelijckheyt in het stuck van den Gods-dienst is
verre boven al te wegen.’ Is het huwelijk der menschen niet een ‘onverbroken bant’
en een existentieel symbool, een ‘af-beelding’ van de ‘onderlinge verbintenisse
tusschen den Heere Christus ende de Kercke’? Ook de geschiedenis van het lieftallige
zigeunermeisje en haar adellijke vriend ligt ‘besloten in den
1
Zie voor het verweven-zijn van de oosterse en westerse cultuur in het streven naar de
vrijmaking van het individu en de gelijkstelling van de vrouw, zoals dat ook in verhalen als
La Gitanilla belichaamd wordt: René Grousset, L'Homme et son Histoire, Paris 1954, vooral
het hoofdstuk ‘Echanges spirituels entre Orient et Occident’.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
21
Trou-ringh’ die ‘'s werelts begin, midden, eynde’ omspant.
Gelukkig maar dat de afwijzing het huwelijk van Don Jan en Pretiose de facto niet
raakt: naar afkomst is ook zij van adel, naar geest ook zij christin, wellicht nog meer
dan haar minnaar. Zo kon haar huwelijk aller instemming hebben:
Men hoort door al de stadt, door alle groene velden,
En door het gansche rijck van desen handel melden,
De snelle weder-klanck die roeptet in het wout,
En al de werelt juyght dat Pretiose trout.1
1
vs. 1429-1432.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
22
Verantwoording van de uitgave
De tekst is afgedrukt naar de eerste uitgave: 's Werelts Begin, Midden, Eynde, besloten
in den Trou-ringh, met den Proef-steen van den selven. Door J. Cats. (Vignet: VIRGO
DORDRACENA LIBROS NON LIBEROS PARIENS) Tot Dordrecht, Voor Matthias Havius
gedruckt by Hendrick van Esch, Boeckdrucker, woonende in 't Hof, in de
Boeckdruckerije van de Maeght van Dordrecht. Anno 1637. Met privilegie voor 15
jaren. Deze 4o-editie van omstreeks 950 bladzijden bevat Het Spaens Heydinnetje
op blz. 469-542.
Voor de aantekeningen is dankbaar gebruik gemaakt van de vroeger verschenen
uitgave van het verhaal in de reeks Zwolsche Herdrukken (No. 1), sinds 1890 viermaal
verzorgd door Dr. F. Buitenrust Hettema en bij de vijfde druk door Dr. A.J. Luyt.
De toelichting bij de verschillende woorden onder aan de bladzijden geldt slechts
voor het woord in het zinsverband waarin het thuishoort. Een enkele onmiskenbare
zetfout uit de eerste druk is verbeterd:
blz. 35, vs. 63: spelen (voor: stelen)
blz. 61, vs. 688: sloir, (voor: sloir)
blz. 93, regel 1709: toevoeging van een (vóór Iaques Ferrand. Agenois (voor:
Argenois)
blz. 98, regel 1974: of (voor: af).
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
23
Illustraties
Tegenover de titelpagina is een reproduktie geplaatst van Rembrandts ets voorstellende
Pretiose onder de hoede van Maiombe. Het scheen ons toe, dat ze om haar grote
kwaliteiten deze plaats hier moet hebben, hoewel ze niet bestemd zal geweest zijn
tot verluchting van Cats' Spaens Heydinnetje, maar hoogstwaarschijnlijk van het
toneelstuk De Spaensche Heidin dat M.G. Tengnagel in 1643 in het licht gaf1. Volgens
F. Schmidt-Degener moet deze ets in 1641 of zeer kort daarna door Rembrandt
vervaardigd zijn en behoren bij het begin van het eerste bedrijf van Tengnagels
toneelstuk, waar Pretiose bij haar ‘entrée en scène’ aan Maiombe vraagt:
Bejaarde moeder, zeg, wat maeckt ons doch genegen,
Meer dan het ander volk, de buytenwegse wegen,
Te vinden langs het veld, door bosch, op berg en dal2.
1
2
Jhr. Dr. J. Six, Gersaint's lijst van Rembrandts prenten. In: Oud-Holland 1909, blz. 89-90;
Arthur M. Hind, A Catalogue of Rembrandt's etchings, Londen 1923, blz. 89. Beschrijving
van de ets in de catalogus van de Rembrandt-tentoonstelling te Wenen, Ausstellung im 350.
Geburtsjahr des Meisters (Selbstverlag des Albertina, 1956),: ‘Preciosa’ oder ‘La petite
bohémienne espagnole auprès de Majombe’. Entstanden um 1643. Nach der Vermutung von
Jan Six vielleicht eine nichtverwendete Illustration zu Tengnagels Schauspiel.... das auf
Cervantes' Novelle ‘Preciosa’ fuszt (blz. 211).
F. Schmidt-Degener, Rembrandt en Vondel (herdruk van het Gidsartikel uit 1919 in: Phoenix,
Amsterdam 1944), blz. 110: ‘Belangstelling in het tooneel ontbrak Rembrandt niet: hij teekent
acteurs in hun kostuum, met hun geestig gebarenspel en expressieve facies; in 1641, of zeer
kort daarna, etst hij, voor een bewerking van Cervantes' (er staat: Calderon's) Leven van
Konstance de “Entrée en scène” der schoone Preciosa.’ In de hierbij horende voetnoot lezen
wij: ‘Het Leven van Konstance, door Tengnagel vertaald, verscheen in 1643 te Amsterdam.
In de tweede uitgaaf van 1671 (Amsterdam, Jacob Lescaille) verklaart Tengnagel, dat het
stuk “voor omtrent dertigh jaren door hem berijmt werd”, dus omstreeks 1641. Merkwaardig,
dat de uitgevers de grove print van Pieter Nolpe naar Simon de Vlieger klaarblijkelijk
prefereerden boven Rembrandt's pittig etsje.’ Het Leven van Konstance is een vrije bewerking
van Cats' verhaal, voorafgaande aan Tengnagels toneelstuk De Spaensche Heidin.
Zie voor ander (m.i. minder plausibel) commentaar van Rembrandts ets: De kroniek van de
Vriendenkring van het Rembrandthuis jrg. 21, no. 1, 1967, blz. 35 en 36.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
24
JAN VAN NOORDT
Spaens- heydinnetje, Maiombe en Don Jan (Particulier bezit in Amerika)
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
25
Het onderwerp is blijkbaar in die tijd bij de kunstenaars zeer geliefd geweest; van
hetzelfde jaar 1641 dateert ook het schilderstuk 't Spaens Heydinnetje in het Centraal
Museum te Utrecht, dat de eerste ontmoeting van Don Jan en Constançe weergeeft.
Paulus Bor schilderde het in een aristocratische, italianiserende trant; we namen het
niet op, omdat het bij de overige illustraties helemaal niet past. Om soortgelijke
redenen lieten wij de ets van Pieter Nolpe (naar Simon de Vlieger) achterwege, die
in vroegere herdrukken van Cats' verhaal vóór de titelpagina stond afgedrukt. Het is
één van de gravures die Nolpe plaatste in Tengnagels toneelstuk, geheel anders van
stijl, uitbeelding en waarde dan de gravures in Cats' Trou-ringh.
Alle reden hadden wij echter om onder de illustraties op te nemen Jan van Noordt's
schilderij Het Spaens heydinnetje (Amerikaans particulier bezit) dat enerzijds een
treffende overeenkomst vertoont met de ets van Rembrandt door een soortgelijke
voorstelling van de achtergrond met bomen en anderzijds een in het oog lopende
compositorische verwantschap heeft met Adriaen van de Venne's gravure bij de
verzen 471-490 op blz. 52. Volgens Gudlaugsson herkent men in Van Noordt's Don
Jan een traditionele toneelfiguur: om de ‘locale sfeer der Zuidelijke landen aan te
duiden’ is hij uitgebeeld als Pantalone; bovendien vertellen de dramatische details
van zigeunermanieren en Spaanse modehonden uit die tijd1.
In Rembrandts ets gaat het erom, de intimiteit tussen Maiombe en Pretiose uit te
beelden; met een grote liefde voor het gegeven deed Rembrandt ook haar lieftalligheid
uitkomen. Haar levenservaring en wijsheid (zie vs. 33-148) komen eveneens tot
uitdrukking. De genoeglijke kat links op een trapje ademt de dagelijkse rust in
veelbewogen nomadenleven.
1
S.J. Gudlaugsson: De Komedianten bij Jan Steen en zijn tijdgenoten, 's-Gravenhage 1945,
blz. 33. Pantalone is een dokterstype uit de Italiaanse comedie: het is een grillig, gierig en
wellustig mens, die optreedt in een lange broek. (Vgl. Frans ‘pantalon’).
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
26
De overige reprodukties geven de oorspronkelijke illustraties in Het Spaens
Heydinnetje weer, vermeerderd met de twee Wapenschilden der Maagden en het
vignet van het slot van de Trou-ringh.
Van de drie platen tussen de tekst zijn een tweetal gegraveerd naar tekeningen van
de bekende Zeeuws-Haagse schilder Adriaen Pietersz. van de Venne, wiens bijdrage
tot de verluchting van het werk van Cats van grote waarde is; van hem is ook de
grote titelprent van de Trou-ringh (op 1636 gedateerd); de graveurs zijn Adriaen
Mattham en Crispijn van Queborn. De derde plaat, op blz. 38, is door de Dordtse
schilder Jan Olis getekend en door de reeds genoemde Adriaen Mattham gegraveerd.
De schilden, het Maeghde-Wapen en Vryster-Wapen, verluchten op blz. 49 en 50
deze uitgave, omdat zij de beurtzang tussen Pretiose en Pan (vs. 381-460) alsmede
het vignet Cupido's Doolhof op blz. 31 emblematisch toelichten. De gesloten
bloemknop met de spreuk LATEAT DUM PATEAT op het eerste schild1 beeldt het
opgroeiend meisje uit, de ongerepte druiventros met het onderschrift UNA VIA EST2
op het tweede wapen, de huwbare jonge vrouw. Talrijk zijn de motieven zowel op
de schilden zelf als in Cats' bijbehorende poëtische beschrij-
1
2
Ontleend aan de editio princeps van Cats' Houwelyck (Middelburg, Jan Pietersz vande Venne,
1625), waar het fraai gegraveerde schild met zijn emblematische entourage en de erop
volgende poëtische beschrijving te vinden is van folio I (***)iij recto t/m I (***)iiij recto;
in het gedicht wordt ons de zin van het Latijnse devies verklaard: ‘De bloem blijve in de
knop, tot ze kan opengaan’.
Ontleend aan de editio princeps van Cats' Maechden-Plicht (Middelburg, Hans vander Hellen,
1618), achterzijde titelblad; daar verklaart een gedicht van 4 bladzijden vervolgens het
‘Wapen-Schilt’: De Druyff-tack is een Maeght, haer Steeltjen is het Trouwen; // De Hant,
die naer de Tros, met heusche vingers tast, // Is, Lust tot eerbaer Min.... De plukkende
rechterhand is de enige goede weg: UNA VIA EST. Een sententie van de kerkvader
Chrysostomus besluit de beschrijving: ‘Het huwelijck is een tweede soorte van Maegdom;
te weten, soo wanneer het selve eerlijck, tusschen man ende vrouwe, beleeft wert (wert =
wordt). Het tweede wapen is ook in de genoemde editie van Houwelyck te vinden (folio F ij
recto - F iij verso), maar de gravure in Maechden-Plicht is veel fraaier.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
27
vingen, die we ook in genoemde beurtzang aantreffen: de bloem, haar teerheid,
schoonheid, broosheid, de bedreigingen, het schendende vuile zwijn, de geplukte
roosjes, de maagdenkroon (vs. 421), de steel die men alleen bij het plukken aanraken
mag (symbool van ‘het eerlic trouwen’), de rechterhand die ‘met reyne vingers’ plukt
(vs. 459), het opschrift mijn bloem, mijn Roem - FLOS, MIHI DOS - Ma floeur mon
heur (vs. 455).
Het vignet vóór de aanvang van het gedicht hebben we ook gereproduceerd, want
het hoort evenals de andere verluchting erbij: beeld en vers zijn onlosmakelijk
verbonden. Het toont, tussen de beide reeds besproken wapenschilden, Cupido's
Doolhof. De doolhof der kalverliefde, - uitvoerig en prachtig gegraveerd in Cats'
Houwelyck, Middelburg 1625, blz. I (***) recto - is beeld van ‘het los en dom gewoel,
dat jonge lieden pleghen’. Langs ‘duysent omme-weghen’, ‘vol bitter soet’, ‘vol
bange vreught’ kan die dwaaltuin ondanks ‘Waen’, ‘Schijn’, ‘Droomen’ de rechte
paden doen vinden naar het schone prieel in het midden.
Met de mooie initiaal van het gedicht (zie blz. 32; een D met de inscriptie MADRID)
is de, uit de oude editie overgenomen, verluchting compleet. Ze wordt gesierd door
een bijzonder fijn etsje, dat het moment weergeeft waarop de verdwaalde jager Don
Jan het Spaans zigeunermeisje met haar vriendinnen ontmoet in gezelschap van
Maiombe: de ‘snege bracken’ van de jager ontbreken evenmin als, in het verschiet,
de scherpe omtrekken van Madrid. Voorzover ik kan zien, is dit fraaie voorbeeld
van boekverluchting niet gesigneerd.
Het slotvignet CHRISTUS EN ZIJN KERKBRUID (zie blz. 110) is niet aan ons verhaal
ontleend; aan het einde van Cats' Trou-ringh geplaatst en verband houdend met alle
voorafgaande verhalen, mocht het echter niet worden weggelaten, hoewel onzes
inziens van geringere kwaliteit dan het eerste vignet met zijn zinrijke symboliek.
Datgene wat het slotvignet wil weergeven is trouwens van geheel andere allure. Maar
dit
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
28
vignet geeft wel het geestelijk perspectief aan van het huwelijksgeval zoals Cats dat
bedoelt; daarom heeft deze afbeelding van Christus' wederkomst en van de nadering
van de kerkbruid tot haar hemelse bruidegom eveneens een plaats gekregen.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
29
De prozadialoog
Onze editie begint met het laatste deel van de proza-dialoog betreffende het
voorafgaande verhaal over het huwelijk ‘van Koningh Ulderick met Phryne Bocena:
dat is, Van een harder der volcks met een harderinne van schapen’. De
‘gesprekspartners’ komen geleidelijk op een nieuwe, wonderbare historie: het
‘trou-geval’ van het Spaanse zigeunerinnetje. Daarom hebben we gemeend, middenin
de gang van dat gesprek onze editie te moeten laten aanvangen. De eigenlijke dialoog
over óns verhaal begint pas als de geschiedenis is uitverteld, dus na vs. 1432.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
30
't Samensprake van Philogamus met Sophroniscus
Men wort oock moede taerten en pasteyen te eten, seyt de Fransman: en de
lieffelickheyt van de somer selfs soude ons terstont vervelen, soose langer bleef duren
alsse gemeenlick doet. Tiraq. ad. 1.2. connub. nu. 14. En om niet langer te wesen,
soo siet ghy mijn besluyt: te weten, dattet nutter is, alleen om de redenen wille voren
verhaelt, een vrouwe van een mismaeckt, immers1 van een middelbaer gedaente, ten
wijve te nemen, als eene van uyt-nemende schoonbeyt: en dat alles houde ick
sonderlinge plaetse te moeten grijpen ten opsiene van geleerde lieden, ofte immers
die haer werck maken van veel met boucken omme te gaen: want daer en wert niet
een soo grooten beletsel gevonden voor luyden van letteren als een schoone vrouwe.
Een groot rechtsgeleerde eertijts gevraeght synde, waerom hy nu getrout zijnde niet
soo veel tijts en vlijts en bestede ontrent syn beroup, als te voren? hy antwoorde,
vermits ick een vrouwe getrout hebbe. En daer tegens geseyt zynde, dat Socrates
mede getrout is geweest, maer dat hy dies niet tegenstaende niet af en liet syn
neerstigheyt in de Philosophie te doen, als te voren. Xantippe (seyde de docter) was
norts en onvriendelick, en daer en boven (soo ick meyne) oock leelick; maer de mijne
is vriendelick, en schoone.
*
PHI. Ick ben te grooten lief-hebber van de schoonheyt, om langer tot haren nadeel
te hooren spreken; hoewel ick in twijffel stelle, of het leste by u verhaelt tot haren
nadeel is, dan niet. Doch hoe het zy, laet ons komen tot de naest-volgende
geschiedenisse.
SOPH. Mijn saken roepen my nu elders, jongelingh: oock soo hebbe ick het volgende
trou-geval onlangs door-lesen, en mits2 de selsaemheyt van het selve wel rijpelick
daer op gelet. Ghy leest het by u selven: ende als wy den anderen3 wederom by
gelegentheyt sullen komen te besoe-
1
*
2
3
I m m e r s : of althans
Hier begint de overgang tot de lezing en behandeling van Het Heydinnetje; het korte,
inleidende gesprek van Sophroniscus en Philogamus wordt hierna op blz. 88 voortgezet (zie
Inleiding blz. 9-11).
M i t s : om, wegens;
d e n a n d e r e n : elkander.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
31
cken, soo willen wy van die vraeghstucken daer uyt ontstaende naerder spreken, soo
het u ghevalt.
PHI. Uwen voor-slagh vinde ick goet, weerde man, en gae my van nu af aen daer
nae schicken.
SOPH. Doet soo, Philogame, ende vaert wel.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
32
Selsaem Trou-geval tvsschen een Spaens edelman, ende een heydinne;
Soo als de selve edelman, ende alle de werelt doen geloofde.+
DAer is een selsaem volck genegen om te dwalen,+1
Gedurigh om-gevoert in alle vreemde palen,2
Dat (soo het schijnen magh) als in het wilde leeft,3
Maer des al niet-te-min syn vaste wetten heeft.
5 Het laet sigh over-al den naem van heydens geven,5
En leyt, al waer het koomt, een wonder selsaem leven;
De l'origine des Egiptiens
autrement Bohemiens, vide
Est. Pasquier des Recherches
de France lib. 4. cap. 17. Et
de horum Chiromantia lib. 7.
cap. 39. Item Camerar. part.
1. Meditat. historic. cap. 17.
+ Titel Selsaem: wonderlijk, vreemd.
1 E s t . P a s q u i e r (in margine): Etienne Pasquier (1529-1615), schrijver van een boeiend
2
3
5
werk over de geschiedenis en de letterkunde van Frankrijk, Les Recherches de la France (1e
volledige uitgave: 1621). Zie r. 1507/1508.
C a m e r a r . (in margine): Philippus Camerarius (1537-1624), Duitse humanist en jurist, uit
een bekende geleerdenfamilie. Zie voor zijn Meditationes Historicae r. 1637.
o m -g e v o e r t : gedreven tot rondzwerven; p a l e n : oorden.
s c h i j n e n m a g h : de schijn hebben kan.
H e t l a e t s i g h g e v e n : men geeft het; h e y d e n s : zigeuners.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
+
33
10
15
20
25
30
Het roemt sigh dattet weet uyt yders hant te sien,
Wat yemant voor geluck of onheyl sal geschien.
Maiombe was het hooft van dese rouwe gasten,9
Die staegh op haer bevel en op haer diensten pasten,10
Sy was loos, vals, doortrapt, en slim in haer bejagh,11
Soo veel als eenigh wijf op aerden wesen magh;12
Sy quam veel tot Madril of in de naeste steden.
Want mitse kluchtigh was, soo wertse daer geleden.14
Sy had in haer gevolgh al menigh gau verstant,15
Soo datse gunst en hulp by al de jonckheyt vant.
Sy stal eens seker kint te midden opter straten,
Dat uyt een edel huys daer eensaem was gelaten,18
Het was een aerdigh dier, maer jongh en wonder teer,19
En 't is maer twee jaer out, of slechts een weynigh meer.
De meyt, wiens ampt het was hier op den dienst te passen,21
Die gaf de buert een praet, en liet het wicht verrassen:
Maiombe was verblijt, niet om het geestigh kint,23
Maer datse rijck gewaet ontrent syn leden vint.24
Sy geeft haer metten buyt in onbekende vlecken,25
En waer het onguer heir genegen is te trecken.26
Doch wat de moeder socht, en waer de vader schreef,
Men hoort niet hoe 't haer gingh, of waer het meysje bleef.
Hoe nau daer wort gevraeght, hoe nau daer wort vernomen,
Men weet niet wat geval het kint is over-komen:
Waer dat men immer sont, of waer men vragen kan,31
'T is al om niet gepooght, geen mensch en weter van.
Maiombe liet het kint verscheyde dingen leeren,
9
10
11
12
14
15
18
19
21
23
24
25
26
31
M a i o m b e : zie Inleiding blz. 14.
s t a e g h : gedurig; h a e r d i e n s t e n : taken jegens haar.
s l i m : gemeen; b e j a g h : bedrijf.
e e n i g h w i j f : er maar een vrouw; m a g h : kan.
m i t s e : daar ze; g e l e d e n : geduld.
g a u v e r s t a n t : loze guit.
e e n s a e m : alleen.
d i e r : meisje.
v e r r a s s e n : onverhoeds meenemen.
g e e s t i g h : aardig.
o n t r e n t : om.
g e e f t h a e r : begeeft zich; v l e c k e n : oorden.
h e i r : bende.
i m m e r : ook.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
34
35
40
45
50
55
Waer mede dat het mocht syn teere jeught vereeren,34
Eerst singen na de kunst, oock springen op de maet,
En wat na 's lants gebruyck een vrijster geestigh staet.36
Het kint wast onderwijl, en leerde vreemde saken,
En grepen na de kunst, en veelderhande spraken,38
En selsaem hant-gespel, en ick en weet niet wat,39
Waer van schier niet een mensch de rechte gronden vat.40
Het was van schoone verw, en vrolick in het wesen,41
Daer is een diep vernuf in syn gelaet te lesen:
Het had een wacker oogh, en swart gelijck een git,43
Syn aensicht even-wel is uyter-maten wit.44
Het kon syn frissche jeught, syn wel-gemaeckte leden45
Tot alderley gedans en alle spel besteden;46
In vougen dat het volck, en wie het maer en sagh,47
Sigh van het aerdigh dier als niet versaden magh.
Noch kan de jonge maeght geen kleyne lust verwecken,49
Als sy met haer gesangh de sinnen weet te trecken:
Men vindt dat hare stem een yders herte steelt,51
Wanneerse maer een reys een aardigh deuntjen queelt.52
Maer des al niet-te-min sy wil geen vuyle dingen,
Sy wil geen dertel jock, geen slimme rancken singen;54
Haer mont is wonder heus, haer oir en sinnen teer,55
Al wat oneerlick luyt en singhtse nimmermeer.56
Des heeftse by haer volck soo veel ontsagh gekregen,57
Dat sy het menighmael geleyt in beter wegen:
En schoon dat hun de mont tot vuylheyt is gewent,
34
36
38
39
40
41
43
44
45
46
47
49
51
52
54
55
56
57
v e r e e r e n : eer aandoen.
v r i j s t e r : meisje.
n a : volgens.
s e l s a e m h a n t -g e s p e l : wonderlijk spel met de handen, nl. het klepperen met
castagnetten.
s c h i e r : bijna; d e r e c h t e g r o n d e n : het rechte.
v e r w : gelaatskleur; w e s e n : voorkomen.
g i t : diepzwarte steen.
w i t : blank.
k o n ... b e s t e d e n : wist ... goed te gebruiken.
k o n ... b e s t e d e n : wist ... goed te gebruiken.
i n v o u g e n d a t : zodanig dat; m a e r e n : maar.
n o c h : bovendien; l u s t : vreugde.
v i n t : bevindt.
e e n r e y s : eens.
j o c k : scherts; s l i m m e r a n c k e n s i n g e n : van gemene streken zingen.
h e u s : keurig, wellevend; o i r : oor; t e e r : fijnbesnaard.
o n e e r l i c k : onfatsoenlijk; l u y t : klinkt; e n n i m m e r m e e r : nooit.
d e s : daardoor.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
35
60
65
70
75
80
Men hoort geen dertel woort als syder is ontrent.60
En of oock al het rot tot stelen is genegen,61
Sy straft het vuyl bejagh en isser heftigh tegen:62
En mits sy wonder veel met sangh en spelen wint,
Soo is Maiombe selfs tot stelen niet gesint.64
Doch sooder eenigh dingh bywijlen is genomen,65
Sy doetet aen den dagh en voor de lieden komen;66
Maer al door sneegh beleyt en met een loosen vont,67
Soo datter niet een mensch en weet den rechten gront.68
Sy riep een van den hoop, en liet hem veerdigh draven,69
En liet, wat yemant stal, in eenigh velt begraven,
En dat of by een boom, een hooght of kromme bocht,
Ten eynde men het pant by teyckens vinden mocht.72
En wertse dan gevraeght op 't gunter is gestolen,73
En wie het heeft ontvremt, en waer het is verholen,74
Soo maecktse voor het volck een wonder vreemt verhael,
In woorden sonder slot in onbekende tael.76
Maer seyt dan op het lest, dat onder gene linden,77
Of aen den naesten bergh het goet is uyt te vinden:78
En als men dan het kraem daer uyter aerden track,79
Soo wast dat al het lant van hare wonders sprack.80
Doch sy wist boven al haer saken aen te leggen,81
Om aen de losse jeught geluck te konnen seggen;82
Het schijnt dat sy den gront van alle zielen kent,
60
61
62
64
65
66
67
68
69
72
73
74
76
77
78
79
80
81
82
o n t r e n t : in de buurt (omtrent).
r o t : bende.
s t r a f t : keurt af, veroordeelt; v u y l b e j a g h : oneerlijk bedrijf.
s e l f s : zelf.
g e n o m e n : gestolen.
v o o r d e l i e d e n : bij de mensen terug.
s n e e g h b e l e y t : handigheid; l o o s e n : v o n t : listig bedenksel.
d e n r e c h t e n g r o n t : het rechte (zie vs. 40).
s y r i e p : zij riep dan bijvoorbeeld; v e e r d i g h d r a v e n : met spoed wegdraven.
p a n t : goed; b y t e y c k e n s : door middel van aanduidingen.
w e r t s e d a n g e v r a e g h t o p 't g u n t e r i s g e s t o l e n : wordt ze dan gevraagd
naar hetgeen er gestolen is.
v e r h o l e n : verborgen.
s o n d e r s l o t : waar geen touw aan vast te knopen is; o n b e k e n d e : vreemde.
g e n e l i n d e n : die linde.
a e n d e n n a e s t e n b e r g h : tegen de berg daar vlakbij; u y t t e v i n d e n : te ontdekken.
h e t k r a e m : de boel; t r a c k : had gehaald.
w o n d e r s : wonderen.
a e n t e l e g g e n : goed aan te pakken.
l o s s e : ongebonden; g e l u c k : toekomstig lot.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
36
85
90
95
100
105
En schier wat yder mensch in syn gedachten prent.84
Sy wist al watter loopt op in de hant te kijcken,85
En hoe dat yemants aert kan uyt het wesen blijcken,86
En wat een kleyn, een groot, een puntigh hooft beduyt,
En wat men uyt een oogh of ander lidt besluyt.88
Oock uyt den neus alleen soo kanse gronden trecken,89
Waer heen dat yemants lust of gulle sinnen strecken;90
Want isse plomp, of scherp, of hoogh, of bijster plat,
Sy heeft van stonden aen syn aert daer uyt gevat.
Sy wist als op een draet, nae mate van de jaren,93
Wat yder over-koomt en plagh te wedervaren,94
En wat een teere maeght in haer gewrichte voelt,95
En wat een jonge wulp ontrent den boesem woelt.96
Sy weet (gelijck het schijnt) de gangen van de sterren,
Waer in het klouckste breyn by wijlen kan verwerren:
Sy weet en wat de son en wat de mane dreyght,99
En waer toe sigh het jaer en al den hemel neyght.100
Een wie haer openbaert wanneer hy is geboren,
Dien weetse by gevolgh syn leven na te sporen:102
Nu spreecktse wonder breet van druck en ongeval,103
En offer yemant arm of machtigh werden sal.
Sy weet den leven-streep in yders hant te wijsen,
Daer uyt een vremt gevolgh en groote dingen rijsen;106
Want is de linij recht en sonder krommen tack,
Soo roemtse stage vreught en nimmer ongemack.
Maer valtse dickmael scheef en in verscheyde bochten,
84
85
86
88
89
90
93
94
95
96
99
100
102
103
106
i n s y n g e d a c h t e n p r e n t : zich in het hoofd zet.
a l w a t t e r l o o p t o p : al wat er te pas komt bij.
h e t w e s e n : de gelaatstrekken.
b e s l u y t : concludeert.
g r o n d e n t r e c k e n : aanwijzingen halen.
w a e r h e e n s t r e c k e n : waarop gericht zijn; g u l l e : dartele.
n a e m a t e v a n d e j a r e n : al naar iemands leeftijd (vgl. vs. 101).
p l a g h t e w e d e r v a r e n : pleegt te wedervaren, gewoonlijk wedervaart.
g e w r i c h t e : leden.
j o n g e w u l p : jongmens.
w a t d r e y g h t : wat voor kwaad voorspelt.
w a e r t o e n e y g h t : wat voor dreiging schuilt in de stand van alle twaalf tekenen van de
dierenriem (‘het jaer’) en van elke ster.
b y g e v o l g h : daaruit.
n u : dan.
g e v o l g h : gevolgen; r i j s e n : voortvloeien.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
37
110 Soo wort hy dien het raeckt met droufheyt aen-gevochten.110
Indiense somtijts rijst, en dan eens neder koomt,
Soo dienter voor gewis een swaren val geschroomt.
Sy gaet hier bijster hoogh, sy kent een yders wesen,113
Sy kan oock rijcken selfs uyt hant of vingers lesen:
115
En somtijts groot verlies, en somtijts grooten schat,
En somtijts wel een galgh, of oock een schendigh rat.116
Sy wijst een vrijer aen, wanneer hem staet te paren,117
Een vrijster ofse veel of luttel heeft te baren,
En ofse by den man sal wesen liefgetal,119
120
Dan of hy buyten haer syn lust gebruycken sal.120
Dit meynt schier al het volck alsoo te moeten wesen;121
Soo dat haer laegen naem gansch hooge was geresen,122
En al vermits sy breet in desen handel weyt,123
En van het naer geheym soo klare reden seyt.124
125 Genaeckt men eenigh dorp daer weetse flucx te vragen,
Hoe sigh in haer bedrijf de meeste lieden dragen,126
En wie sigh daer ontgaet in lust of dertel bloet,127
Doch meest wat over-al de losse jonckheyt doet.
En als sy gasten vint daer yet op valt te seggen,
130 Soo weetse na de kunst haer saken aen te leggen;130
Sy maekt aen yder mensch syn feylen openbaer,131
Als of uyt syn gesicht het quaet te vinden waer.
Wat sy van yemant weet dat veynst sy als te lesen
Of uyt het oogh alleen, of uyt het ander wesen:134
135
En dit noch altemael met soo een gauwen streeck,135
110
113
116
117
119
120
121
122
123
124
126
127
130
131
134
135
a e n -g e v o c h t e n : bezocht.
S y g a e t h i e r b i j s t e r h o o g h : zij is hierin bijzonder knap.
s c h e n d i g h : smadelijk; r a t : wiel om te radbraken.
h e m s t a e t t e p a r e n : hij zal trouwen.
l i e f g e t a l : geliefd.
g e b r u y c k e n : genieten van.
a l s o o t e m o e t e n w e s e n : zo te zullen gebeuren.
l a e g : eenvoudig.
v e r m i t s ... w e y t : daar zij uitvoerig op deze zaken ingaat.
n a e r : duister; k l a r e r e d e n s e y t : heldere uiteenzetting geeft.
i n h u n b e d r i j f : in haar doen en laten.
o n t g a e t : te buiten gaat.
a e n t e l e g g e n : aan te pakken.
o p e n b a e r : duidelijk.
h e t a n d e r w e s e n : het overige van het gelaat.
n o c h : bovendien; g a u w e n s t r e e c k : gewiekstheid.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
38
Constançe en het bedlegerige meisje (Proef-steen van den Trou-ringh, 1636)
A. Mattham naar J. Olis
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
39
140
145
150
155
160
Dat oock de sneeghste man verwondert stont en keeck.136
Als haer een juffer vraeght, wat man haer staet te trouwen,137
Sy kan het nieusgier volck gansch aerdigh onderhouwen;138
Sy spreeckt als door een wolck en noyt met open mont,139
En al haer gansch beleyt dat heeft een loosen gront.140
Hoe oyt de sake valt sy kan het al verdrayen,141
Sy kan de gauste selfs met schijn van reden payen;142
En alsse dan een reys de rechte gronden treft,143
Dan isset dat men haer tot in de lucht verheft.
Men hielt dat sy gestaegh een geest met haer geleyde,
Die haer als in het oir verholen dingen seyde:
En mits dit al geschiet door soo een jonge maeght,
Soo isset dat het spel hun des te meer behaeght.
'T geviel om desen tijt dat in dien eygen lande
Een jongh een aerdigh dier door jeught en liefde brande,150
En hy die haer het breyn en oock den geest besat,151
Was even als de maeght met hare min gevat.
Maer daer en was geen raet om oyt te mogen paren,153
Vermits sy niet gelijck in goet of staet en waren;154
De juffer is te rijck, als maer een eenigh kint,
Soo dat haer drouve vrient voor hem geen troost en vint.156
Giralde lijckewel die bleef tot hem genegen,157
En is om synent wil als sieck te bed gelegen;
Maer seyt het niet een mensch wat haer van binnen schort,
Soo datse menighmael veel drouve tranen stort.
136
137
138
139
140
141
142
143
150
151
153
154
156
157
s n e e g h s t e : scherpzinnigste; s t o n t e n k e e c k : zou staan te kijken.
w a t m a n h a e r s t a e t t e t r o u w e n : welke man zij zal trouwen.
S y k a n : dan weet zij...
a l s d o o r e e n w o l c k : in verhulde, omsluierde termen; m e t o p e n m o n t : ronduit.
a l h a e r ... g r o n t : haar hele manier van doen heeft iets slims.
v a l t : uitvalt; v e r d r a y e n : plooien.
g a u : intelligent, vlug van geest; s c h i j n v a n r e d e n : drogredenen; p a y e n :
genoegdoening schenken, tevreden stellen.
e e n r e y s : eens; d e r e c h t e g r o n d e n t r e f t : in de roos schiet.
e e n j o n g h e e n a e r d i g h d i e r : een jong, aardig ding; j e u g h t e n l i e f d e :
jeugdliefde.
b e s a t : vervulde.
t e m o g e n p a r e n : te kunnen trouwen.
s t a e t : stand.
h e m : zich.
l i j c k e w e l : evenwel.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
40
165
170
175
180
185
Of schoon een ander lacht, sy kan geen vreughde rapen,161
Sy kan haer in den nacht niet geven om te slapen,162
Sy klaeght, en (soo het schijnt) sy voelt gestage pijn,
En desen onverlet sy wil geen medeçijn.164
Haer vader niet-te-min die liet een doctor halen,
Maer die gingh even-staegh als in het wilde dwalen;166
Hy weet niet watter schort, hy weet niet wat te doen,
Hy weet voor hare quael geen sap of heylsaem groen.168
Hy staet als buyten spoor, en is geheel verlegen,169
En al wat hy begint dat zijn bekaeyde wegen:170
Dies seyt hy, dat het quaet een langer tijt behouft,171
En, siet, hier is het huys ten hooghsten in bedrouft.172
Iuyst op dien eygen tijt soo quammer Preçiose,173
Op datse daer ontrent een goede plaets verkose
Voor haer, voor haer gevolgh, en voor het gansche rot;175
Dies wortse veel gesien ontrent het naeste slot.176
De vrouwe van het huys, bewust van hare saken,177
Wou door het aerdigh dier haer dochter wat vermaken;
En daerom sentser om, en leytse voor het bedt,
En seyde: Niemant weet wat dese vrijster let.180
Ghy siet eens wat haer schort, en soo ghy weet te seggen181
Hoe wy dit selsaem stuck behooren aen te leggen,182
Mijn gunste, soete maeght, die sal u zijn getoont,183
En ghy van mijner hant ten hooghsten zijn geloont.
Daer vingh het geestigh dier de vrijster aen te spreken185
161
162
164
166
168
169
170
171
172
173
175
176
177
180
181
182
183
185
v r e u g h d e r a p e n : vreugde scheppen.
h a e r g e v e n o m : zich rustig neerleggen om.
d e s e n o n v e r l e t : desniettegenstaande; m e d e ç i j n : dokter.
e v e n -s t a e g h : voortdurend.
h e y l s a e m g r o e n : geneeskrachtig kruid.
s t a e t a l s b u y t e n s p o o r : is het spoor bijster.
b e k a y d : verkeerd.
d i e s : daarom; h e t q u a e t : de ziekte.
h e t h u y s : het huisgezin.
d i e n e y g e n : dezelfde; P r e ç i o s e : Daarnaast Pretiose. Ook heet zij op verschillende
plaatsen Constançe. Pas tegen het slot van het verhaal (r. 1238-1239) blijkt dat haar
oorspronkelijke naam Constançe is, maar dat de zigeuners haar Pretiose noemden.
h e t g a n s c h e r o t : de hele bende.
w o r t s e : werd ze; n a e s t e : naburige.
b e w u s t v a n : op de hoogte van; h a r e s a k e n : de omstandigheden van Pretiose.
v r i j s t e r : jongmeisje.
G h y s i e t : zie gij.
s e l s a e m s t u c k : vreemd geval; a e n l e g g e n : aanpakken.
z i j n g e t o o n t : worden getoond.
h e t g e e s t i g h d i e r : het aardige ding.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
41
190
195
200
205
210
Met wonder soet beleyt en ongewoone streken,186
Het queelt een geestigh dicht, het speelt een aerdigh liet;
Maer wat het immer doet ten baet de siecke niet.188
Als dit Constançe merckt sy gaet sigh naerder setten,189
Sy gaet in meerder ernst op alle dingen letten,
Sy bid dat al het volck wil uyt de kamer gaen,191
En sprack de siecke maeght in dese woorden aen:
Ey lieve segh een reys (ick dien het toch te weten)
Hebt ghy ontijdigh freuyt of harden kost gegeten,194
Of is u swacke maegh met suycker overlast,195
Of hebje by geval te langen tijt gevast?
Of is u 't lijf verdraeyt van op de jacht te rijden,
Of door een harden val gebracht in bitter lijden?
Of is u bloet verhit door al te langen dans,
Of hebje laet gewaeckt ontrent de maeghde-krans?200
Of isser yet verstopt in uwe teere leden,
Daer van ghy die het lijt alleen verstaet de reden?
Of isser yet verstelt in uwen teeren schoot?203
Een maeght magh aen een maeght wel seggen haren noot.
Spreeckt ront gelijck het dient van u verholen wesen,205
Ghy sult door mijn behulp in korten zijn genesen;206
Ick weet wat aen de jeught by wijlen kan geschien,
En schoon al ben ick jongh ick hebbe veel gesien.
Giralde seyde neen op al haer snege vragen,
Dies gaet Constançe voort en opent nieuwe lagen;210
Hoort (seytse) kenje niet een hups en aerdigh quant,
De schoonste van de stadt, jae van het gansche lant.
186
188
189
191
194
195
200
203
205
206
210
w o n d e r s o e t b e l e y t : op bijzonder aardige en handige manier, en met buitengewone
tact; s t r e e k : vondst.
i m m e r : ook; t e n (nl. h e t e n )... n i e t : het... niet.
C o n s t a n ç e : Pretiose (zie r. 173); n a e r d e r : naderbij.
b i d : verzoekt.
o n t i j d i g h : onrijp.
o v e r l a s t : overladen (In de 17e eeuw had men angst voor overdadig gebruik van suiker.).
l a e t : te laat; o n t r e n t d e m a e g h d e k r a n s : in de kring der meisjes.
v e r s t e l t : verschoven.
r o n t : ronduit; v e r h o l e n w e s e n : inwendig gestel.
i n k o r t e n : binnenkort.
o p e n t n i e u w e l a g e n : pakt de zaak op andere manieren aan; q u a n t : jongeman.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
42
215
220
225
230
235
Hebt ghy hem menighmael niet geestigh hooren praten,
Of door een gunstigh oogh tot in het hert gelaten?214
Waerom doch soo geveynst, dat ghy soo langen tijt215
Hem in bedencken hout en niet te wil en zijt?216
Ey lieve, sooje meent den vrijer oyt te trouwen,217
En wilt hem niet te langh in angst en twijffel houwen.
Een die syn tanden breeckt als hy een note kraeckt,
Diens vreught is niet te groot schoon hy de keeren smaeckt.220
Giralde kreegh een blos, en wert geheel ontsteken,221
Als sy dit geestigh dier van vrijen hoorde spreken;222
En schoon sy veynsen wou, haer bloet is boven haer,223
Dat maeckt haer innigh hert ten vollen openbaer.224
Haer geest is op den loop, haer pols begon te jagen,
En al met vreemt gewoel van ongelijcke slagen.
Constançe wederom: Nu sie ick watter schort;
Ghy (wat ick bidden magh) en doet u niet te kort.228
Spreeckt soo de reden eyscht, en laet u moeder weten,
Wat voor een edel geest u sinnen heeft beseten.230
Want hoe ghy langer swijght, en meer u sieckte deckt,231
Hoe dattet uwe jeught tot grooter hinder streckt.232
De siecke vrijster sucht, en al haer leden beven,
Haer sinnen even-selfs die worden om-gedreven,234
Nu sie ik (sprack de maeght) wat kunst en wijsheyt doet;
Ghy weet, gelijck het blijckt, den gront van mijn gemoet,
Des wil ick nu voortaen in geenen deel verswijgen,237
Waer na te deser uyr mijn jonge sinnen hijgen.
214
215
216
217
220
221
222
223
224
228
230
231
232
234
237
g u n s t i g h : welwillend; t o t i n h e t h e r t g e l a t e n : een plaats gegeven in uw hart.
d o c h : toch.
h e m i n b e d e n c k e n h o u t : besluiteloos over hem blijft denken.
v r i j e r : jongeman (r. 233 v r i j s t e r : meisje).
s c h o o n : ofschoon; k e e r e n : pit van een noot.
o n t s t e k e n : ontroerd.
v r i j e n : liefhebben.
i s b o v e n h a e r : is haar te machtig (ze moet blozen).
i n n i g h : het diepste van.
u: nl. uw gezondheid; d o e t u n i e t t e k o r t : denk om uw gezondheid.
g e e s t : persoon; u s i n n e n h e e f t b e s e t e n : uw genegenheid bezit.
d e c k t : verbergt.
H o e d a t t e t : hoe dat het.
e v e n -s e l f s : eveneens; o m -g e d r e v e n : verbijsterd.
D e s : daarom.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
43
240
245
250
255
260
265
Wat dienter meer geveynst? ick ben van liefde kranck,
En dat heeft nu geduert wel seven maenden lanck.
Wilt dit nu met beleyt mijn ouders openbaren,
En raet hun acht te slaen op mijn bedroufde jaren.242
Want soo ick dien ick min niet haest genieten magh,243
Soo is de gront geleyt van mijnen lesten dagh.
My sal geen spruyt, of kruyt, geen sap, of pap genesen;245
Ick sal begraven zijn, ick wil begraven wesen,246
Indien ick niet en krijgh hem die mijn hert bemint,
En sonder wien mijn ziel geen rust op aerden vint.
Terstont na dit gespreck soo stortse duysent tranen,
Die met een stage veur haer teere wangen banen.250
Constance troost de maeght, en geeft haer goede moet,
En stremt, door soet gespreck, haer gullen tranen-vloet.252
Hier op is, des versocht, de moeder in-gekomen,253
Die had tot haer behulp een doctor met genomen;
Constançe gaeter by, maer trat bezijden af,255
Daer sy haer met bescheyt het stuck te kennen gaf.256
Het speet de medeçijn, dat sy de rechte gronden257
Van dese maeghde-quael had kunstigh ondervonden;258
Te meer, vermits hy weet dat oock de klouckste man259
Dit uyt geen herte-slagh of ader voelen kan.
Maer als hy in gespreck met haer began te treden,
Doen gingh Constançe ront, en gaf hem dese reden:262
Een maeght van achtien jaer, af-keerigh van genucht,263
Die veeltijts sonder slaep geheele nachten sucht,
Die, als men slechts begint van vrijers yet te spreken,
Verandert in gebaer, en laet haer woorden steken,266
242
243
245
246
250
252
253
255
256
257
258
259
262
263
266
b e d r o u f d e j a r e n : d.w.z. jonge jaren, droevige jeugd.
h a e s t : spoedig; g e n i e t e n m a g h : krijgen kan.
s p r u y t : van bomen.
b e g r a v e n z i j n : begraven worden.
D i e ... b a n e n : die onafgebroken voren over haar wangen trokken.
g u l l e n : overvloedige.
d e s v e r s o c h t : daartoe uitgenodigd.
g a e t e r b y : voegt zich bij hen; t r a t b e z i j d e n a f : ging wat ter zijde.
h a e r : hun.
s p e e t : ergerde.
k u n s t i g h o n d e r v o n d e n : handig ontdekt.
k l o u c k s t e : scherpzinnigste.
g i n g h r o n t : sprak zich openhartig uit; g a f ... r e d e n : richtte zich tot hem met deze
woorden.
g e n u c h t : genoegens.
g e b a e r : gedragingen.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
44
270
275
280
285
290
Die staegh wil eensaem zijn, en nimmer uyt en gaet,
En, schoon al isse jongh, het soet geselschap haet:
Die geel en deerlick siet, en leeft als sonder eten,269
Wat soo een vrijster schort dat heb ick wel te weten;270
Ick segge, dat geen salf haer oyt genesen kan,
Maer dat haer stil gebreck vereyst een rustigh man.272
Hier by koomt dat ick sie haer oogen in-gesoncken,
Maer vierigh even-wel, gelijck als helle voncken,
Haer pols geweldigh ras, haer water bijster root.
Hoe? kan dit anders zijn als enckel minne-noot?276
Voor my ick stel het vast. ghy mooght het overleggen,
V dochter even-selfs sal u de waerheyt seggen,278
Soo ghy haer recht bevraeght; want, na haer saken staen,279
De noot die roept om hulp, daer is geen veynsen aen.
De doctor laet de spijt, na deze woorden, varen,
En prijst het rijp verstant in soo onrijpe jaren;
Soo dat hy naderhant haer niet als eer bewees,283
En met een vollen mont haer snege vonden prees.284
Of nu het listigh dier yet van den handel wiste,285
Dan of het na de kunst en schijn van reden giste,286
En stel ick niet te vast; doch hoe het immer was,287
De vrijster kreegh een man, en hare koorts genas.
Soo haest de jonge maeght haer vont te zijn genesen,289
Soo wou sy metter daet beleeft en danckbaer wesen,290
Sy let hoe 't heydens volck gansch sober is gekleet,291
En 't is haer teere jeught een innigh herten-leet.
Sy sprack haer moeder aen: Van yemant gunst ontfangen
Doet stracx een billick hert met alle vlijt verlangen294
269
270
272
276
278
279
283
284
285
286
287
289
290
291
294
d e e r l i c k : betrokken.
d a t h e b i c k w e l t e w e t e n : dat dien ik heel goed te weten.
s t i l g e b r e c k : heimelijke kwaal; r u s t i g h : flink.
m i n n e -n o o t : liefdesverdriet.
e v e n -s e l f s : zelf.
r e c h t : op de goede manier.
n i e t a l s : niets dan.
m e t e e n v o l l e n m o n t : volmondig, s n e g e v o n d e n : knappe bedenksels.
h a n d e l : zaak.
n a ... g i s t e : volgens de regels der kunst op grond van de werkelijke verschijnselen de
ziekte vaststelde.
i m m e r : ook.
h a e r v o n t : zich bevond.
m e t t e r d a e t : daadwerkelijk; b e l e e f t : aardig.
l e t : merkt op.
s t r a c x : terstond; b i l l i c k : rechtgeaard.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
45
295
300
305
310
315
Om weder-gunst te doen. Vrou moeder, 't is bekent
In wat een drouven stant mijn ziele was belent;296
Nu ben ick (Gode lof) gesont in al de leden,
Ghy toont een danckbaer hert, dat leert de wijse reden;298
Dit heir is wonder naeckt, ghy kleet het schamel rot,299
Dat sal haer dienstigh zijn, en lief aen onsen God.300
Voor al en dient by ons de vrijster niet vergeten301
Die u van mijn verdriet de gronden leerde weten.
Indien ick yet vermagh, soo weest toch hier beleeft;
Al wie den naeckten kleet ontfanght meer als hy geeft.
De moeder wederom: Dit zijn gansch rouwe menschen,305
Die om geen prachtigh kleet, en min om rijckdom wenschen;
Sy dwalen evenstaegh, dat is haer oude wet,307
Het gelt dient haer tot last, een kleet maer tot belet.308
Dus schoon ick haer een kleet wou om de leden hangen,309
Ick houdet voor gewis men soudet niet ontfangen.
Ké moeder, seyt de maeght, ghy zijt my wat te taey,311
Ey lieve, schenckse wat al waret enckel baey.312
Laet haer doch uwe gunst om mijnen t'wil verwerven,
En laet my des te min wanneer ghy koomt te sterven;314
De moeder lougher om, en prees de goede ziel,315
Maer soo dat van de gift of niet of weynigh viel.316
Als yemant naer een quael bekoomt syn vorigh wesen,317
En dat een jonge wulp van krevel is genesen,318318
En dat een schippers gast sigh op het drooge siet,319319
296
298
299
300
301
305
307
308
309
311
312
314
315
316
317
318
318
319
319
b e l e n t : terechtgekomen.
G h y t o o n t : toon gij; r e d e n : rede, inzicht in de dingen.
g h y k l e e t : kleed gij.
h a e r : hun.
b y : door.
r o u w e : ruwe.
e v e n s t a e g h : zonder ophouden.
b e l e t : hinder.
s c h o o n : ofschoon.
K é : bastaardvloek (ontstaan uit ‘wetekré’, d.i. ‘wete Kerst’, ‘Christus moge weten’); t a e y :
karig.
b a e y : grove wollen stof.
l a e t ... m i n : laat mij daarom wat minder na.
d e g o e d e z i e l : het goede hart.
v i e l : terecht kwam.
n a e r e e n q u a e l : na een ziekte; b e k o o m t s y n v o r i g h w e s e n : herstelt.
E n d a t : en als.
j o n g e w u l p : jongmens; k r e v e l : minneprikkeling.
E n d a t : en als.
s c h i p p e r s g a s t : schippersknecht.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
46
320
325
330
335
340
Dan smelt een danckbaer hert wel licht tot enckel niet.320
Giralde lijckewel, nu onder echte wetten,321
Beschonck het geestigh dier met hondert pistoletten,322
Een bruyt-stuck voor den dienst. Daer lough het gierigh wijf,323
En vont in dit verhael een aerdigh tijt-verdrijf.324
Dit maeckt de jonge maeght vermaert in alle steden,
Mits sy de vrijsters kent tot in haer diepste leden,326
En 't bracht aen 't gansche rot geen kleyne baten in;
Want daer Constançe quam daer wasset al gewin.
Maiombe die sigh liet haer beste-moeder noemen,329
En laet geen vreemde mans ontrent haer nichte komen,330
Sy neemt haer evenstaegh met al de sinnen waer,
En waer de bende reyst, sy slaept benevens haer.
Daer was ontrent Madril een buyten-hof te vinden,333
Bevrijt met boom-gewas van alle sture winden,334
Hier viel om desen tijt een openbare feest,335
En daer bewees de maeght haer uytgelesen geest.
Daer is een prijs geset voor die met aerdigh singen,337
Daer is een prijs geset voor die met luchtigh springen338
Sou sweven boven al; en 't is de snege maeght339
Die aen het nieusgier volck in beyde meest behaeght.
+
De knopjens van yvoir die aen haer vingers waren,341
Gaen boven alle spel en boven alle snaren;342
Want alss' haer soete stem en rasse vingers roert,343
320
321
322
323
324
326
329
330
333
334
335
337
338
339
341
342
343
Dit is een seker hantghespel
in Spaengjen ghebruyckelick,
daer onder met eene na de
mate wert gesongen.
w e l : heel; n i e t : niets.
o n d e r e c h t e w e t t e n : in het huwelijk getreden.
p i s t o l e t : Spaanse pistolet, toen een waarde van ongeveer vier gulden.
b r u y t -s t u c k : bruidsgeschenk (gewoonlijk aan een dienstmeisje gegeven dat de bruid bij
het huwelijk voortdurend had geholpen); g i e r i g h : hebzuchtig.
a e r d i g h : interessant.
M i t s : omdat.
b e s t e -m o e d e r : grootmoeder.
n i c h t e : kleindochter.
b u y t e n -h o f : landgoed.
b e v r i j t m e t : beschut door; v a n : tegen; s t u r e : barre.
e e n o p e n b a r e f e e s t : volksfeest.
g e s e t : uitgeloofd; a e r d i g h : voortreffelijk.
l u c h t i g h s p r i n g e n : vlug, beweeglijk dansen.
s w e v e n b o v e n a l : boven alles uitkomen.
k n o p j e n s v a n y v o i r : ivoren knopjes, d.w.z. castagnetten, ‘kastanjes’, kleine houten
kleppers aan de duim, waarlangs men de vingers laat glijden. (Vermoedelijk door de Moren
in Spanje in zwang gebracht.)
G a e n b o v e n : komen uit boven.
a l s s ': als ze.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
+
47
345
350
355
360
365
370
Soo wort al wie het hoort door lusten om-gevoert.344
'T en is door geen gespreck de menschen uyt te leggen,345
'T en is (na mijn begrijp) met woorden niet te seggen,
Wat schoonheyt al vermagh. De kunst is liefgetal,347
Maer koomter schoonheyt by soo gaetse boven al.
Daer was om desen tijt een ridder in den velde,
Die meest het kleyne wilt met snege bracken quelde:350
En t'wijl hy in de jacht sigh al te besigh hout,
Soo raeckt hy buyten spoor te dolen in het wout.
Hy weet geen jagers meer, hy weet geen snelle winden,353
Hy weet in al het bosch syn pagjen niet te vinden:354
Maar t'wijl hy eensaem dwaelt, verneemt hy nevens hem355
Een wonder soeten galm, een onbekende stem.
Hy staet een weynigh stil tot by hem is vernomen357
Van waer het soet geluyt tot hem was af te komen,358
En daer op trat hy voort, en met een stillen gangh
Soo quam hy in het dal van waer men hoort den sangh.
En mits hy tot de plaets nu dichte quam genaken,361
Soo gaet hy door het loof een open ruymte maken,362
Ten eynd' hy mochte sien wie in het naeste gras363
Soo wonder aengenaem van sangh en stemme was.364
Twee vrijsters aen den bergh die pluckten versche rosen,365
Die sy tot haer vermaeck uyt al de velden kosen,
En wat ter zijden af, ontrent een groenen bocht,367
Daer sat een jonger maeght die rose-kransen vlocht.
Een wijf van vreemt gelaet, geseten aender heyden,369
Dat quam (gelijck het scheen) het jonge rot geleyden;370
344
345
347
350
353
354
355
357
358
361
362
363
364
365
367
369
370
o m -g e v o e r t : meegesleept.
d o o r g e s p r e c k : door spreken.
l i e f g e t a l : aantrekkelijk.
m e e s t : meestal; s n e g e b r a c k e n : snelle honden; q u e l d e : achtervolgde.
w i n d e n : windhonden.
p a g j e n : pages.
e e n s a e m : in zijn eentje; n e v e n s h e m : vlakbij hem.
b y : door.
Va n w a e r a f : waarvandaan.
m i t s : met dat; g e n a k e n : naderen.
o p e n r u y m t e : opening.
g r a s : grasveld.
s a n g h e n s t e m m e : zangstem.
v e r s c h : fris.
e e n g r o e n e n b o c h t : een afgeperkt grasveld.
g e l a e t : uiterlijk; a e n d e r h e y d e n : op het veld.
q u a m : was gekomen; j o n g e r o t : jonge groepje.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
48
En schoon sy mede pluckt, of rosen over-draeght,371
Soo heeftse staegh het oogh ontrent de jonge maeght.
En t'wijl men besigh is ontrent de versche bloemen,
Vernam Don Ian het volck dat wy heydinnen noemen,374
375
En siet de jonge spruyt die in het groene sat
Heeft op den staenden voet hem door het oir gevat,376
Hem door het oogh verruckt. hy siet haer geestigh wesen,377
En hoort haer soete stem, en heeftet bey gepresen.378
En t'wijl hy staet en dut en op de vrijster siet,379
Soo hief sy weder aen, en songh een ander liet:380
381 Schoon bloem-gewas, en edel kruyt
Van 's hemels dau gevoet,
En al wat uyter aerden spruyt,
Ghy wort van my gegroet.
Ick koom hier aen der heyden gaen,
Daer souck ick mijn vermaeck,
Ick gae op u mijn oogen slaen,
En 't schijnt dat ick ontwaeck.388
389 Ick sie mijn beelt in uwe jeught,389
Dat my eerst heden blijckt.390
Ick schep mijn lust uyt uwe vreught,
Vermits ghy my gelijckt.
U schoone verw en frissche glans393
Verçiert het gansche velt.
En, naer het seggen van de mans,
Ben ick oock soo gestelt.
397 Maer daer is noch een ander stuck,397
Dat med' ons beyde raeckt;
Dat is dat ramp en ongeluck
Gansch licht tot ons genaeckt.400
Besiet hoe ras een bloemtje sterft,
En plat ter aerden sijght:402
Besiet hoe licht syn glans verderft,403
371
374
376
377
378
379
380
388
389
390
393
397
400
402
403
o v e r -d r a e g h t : overgeeft.
Ve r n a m : ontdekte.
g e v a t : gepakt.
g e e s t i g h w e s e n : fijn, lief, gezicht.
-e t b e y : beide.
s t a e t e n d u t : staat te mijmeren.
e e n a n d e r l i e t : Idyllische, emblematische beurtzang tussen Pretiose en Pan (vs.
435-444), vol reminiscenties aan de twee ‘Maeghde-wapens’ op het vignet met de ‘Doolhof
van Cupido’ waarmee ons verhaal op blz. 31 wordt ‘geïnaugureerd’. Vgl. de bespreking in
de Inleiding, blz. 26-27. Ter verduidelijking volgen op blz. 49 en 50 de reprodukties van
Maeghde-Wapen en Vrijster-Wapen (ook Wapen-Schilt der Eerbare Maeghden genaamd).
o n t w a e c k : tot besef van de werkelijkheid kom (nl. wat liefde is).
b e e l t : evenbeeld.
D a t : slaat op ‘beelt’ terug.
v e r w : kleur.
s t u c k : ding.
G a n s c h l i c h t : heel gemakkelijk.
s i j g h t : valt.
v e r d e r f t : verdwijnt.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
En dorre plecken krijght.
405 Besiet hoe dat een frissche roos,
(Ick meyn een jonge maeght)
Een die men onder duysent koos,407
En al de jeught behaeght,
Besiet hoe licht een schoone blom
Verliest haer eersten glans;
Schoon sy was lief en wellekom
By alle jonge mans.
407
k o o s : zou uitkiezen.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
49
Maeghde-Wapen (Houwelyck, 1625)
Maker onbekend
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
50
Wapen-schilt der Eerbare Maeghden (Maeghden-Plicht, 1618)
Maker onbekend
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
51
413 Wel roosjens, ciersels van het velt,
Kan dit alsoo geschien?
En ist met u alsoo gestelt,
Soo dienter in versien.416
Maer segh wat kan u beter zijn,
Als datje wort gepluckt?
Niet door een bock of gortigh swijn,419
Om soo te zijn verdruckt.420
421 Maer om te zijn een hupsche kroon,421
Ter eeren van de jeught.
Uw plucker tot een soete loon,
En tot een stage vreught.
En of u tijt is wonder kort,425
Maeckt daerom geen getreur;
Want schoon een frissche roos verdort,
Sy hout een soeten geur.
429 Wel nu wy staen in eenen graet,429
O çiersel van het wout,
Koom geef my doch van uwen raet431
Die ghy voor sekerst' hout.
Moet oock mijn bloemtje t'syner tijt
Van yemant zijn gepluckt?434
+
Iae, vryster, soojet weerdigh zijt,435
En soo het u geluckt.436
437 Daer zijnder niet dan al te veel437
Die staegh ten toone staen,438
Sy bieden ons een groene steel,439
Maer niemant wilder aen.440
Daer sweeft haer blat dan met den wint,
Als stof gemeenlick doet.442
Ach 't bloemtje dat geen plucker vint,
Dat treet men met den voet.
445 Wel hoe! wat koomt hier voor geluyt+
Geresen uit het wout?446
416
419
420
421
425
429
431
434
435
436
437
438
439
440
442
446
v e r s i e n : voorzien.
g o r t i g h : vies en puisterig.
s o o : dadelijk; t e z i j n v e r d r u c k t : platgetrapt te worden.
h u p s c h e : sierlijke.
o f : ofschoon.
i n e e n e n g r a e t : op dezelfde hoogte (g r a e t : trede).
d o c h : toch.
Va n : door.
P a n : de ruige bosgod Pan (die onverwacht antwoordt).
s o o h e t u g e l u c k t : indien het geluk u ten deel valt.
n i e t d a n a l t e v e e l : maar al te veel.
t e n t o o n e : te pronk.
S y b i e d e n ... s t e e l : nl. om bij de steel geplukt te worden (huwelijkssymboliek).
w i l d e r a e n : heeft er lust in (nl. in het ‘plucken’).
a l s : zoals.
g e r e s e n ... w o u t : op ons af uit het bos.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
+
Pan.
+
Pretiose
My dunckt hier sit een slimme guyt447
Gedoken in het hout.
Het mocht wel zijn de bocx-voet Pan,449
Die woont hier in het groen.
Dat is van outs de rechte man
Om vrijsters leet te doen.
453 Wel lincker wie ghy wesen meught,453
Ick bid u weest gerust.
Mijn bloem, mijn roem, mijn teere jeught455
Is niet voor uwen lust
Ick wachte voor mijn beste pant,457
Tot troost van mijn verdriet,
Ick wachte vry een weerder hant;459
Maer u en wacht ick niet.
447
449
453
455
457
459
s l i m m e g u y t : boze schelm.
b o c x -v o e t : Pan, de Bosgod heeft bokspoten, horens en ruig haar en valt met zijn
verliefdheid de nimfen lastig.
l i n c k e r : schavuit.
M i j n b l o e m , m i j n r o e m : Zie het devies ‘Mijn bloem, Mijn roem - Flos, mihi dos ma Floeur, mon heur’, als boven het wapenschild der Maegden voorin Cats' Maegdenplicht’
(Middelburg 1618), op blz. 50 afgedrukt.
I c k w a c h t e ... h a n t : ik verwacht tot mijn dierbaarst bezit voorwaar een waardiger hand;
nl. een rechterhand (woordenspel met ‘linker’ in vs. 453), zoals Cats aanwijst in zijn
beschrijving van het op blz. 49 geplaatste wapenschild (Houwelyck, Middelburg 1625, blz.
F iiij-recto).
I c k w a c h t e ... h a n t : ik verwacht tot mijn dierbaarst bezit voorwaar een waardiger hand;
nl. een rechterhand (woordenspel met ‘linker’ in vs. 453), zoals Cats aanwijst in zijn
beschrijving van het op blz. 49 geplaatste wapenschild (Houwelyck, Middelburg 1625, blz.
F iiij-recto).
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
52
461 Terwijl hem dit gebeurt met wonder groot vernougen,461
Soo koomt de nachtegael sigh by de vrijster vougen,462
En queelt daer uyte borst met soo een bly geschal,
Dat haer vermenghde stem verheught het gansche dal.464
465 De ridder onderdies gevoelt syn geest beroeren,465
Terwijl hy op de maeght alleen heeft sitten loeren.466
Wel of dit heydens kint (seyt hy met vollen mont)467
Eens op syn hoofs gekleet voor ons ten toone stont,
Waer sou haer schoonheyt gaen? van soo een aerdigh wesen469
470 En is (gelijck ick meyn) in geenen tijt gelesen.470
Hier op soo treet hy toe, en geeft hem by de maeght,471
Die hy na syn gevolgh en na de jagers vraeght.472
Sy, met een heus gelaet, seyt geensins yet te weten473
Waer syn geselschap is; maer daer te zijn geseten
475
Ten eynde sy een krans van groene kruyden vlocht,
Die haer dan op het feest tot çiersel dienen mocht.
Maiombe die alreeds den ridder had vernomen,477
Begon van stonden aen voor hare nicht te schromen,478
En maeckt haer daer ontrent, op datse mocht verstaen479
480
Wat haer de ridder seyt, en hoe de saken gaen.
Constançe was begaeft met soo een aerdigh wesen
Dat niemant haer gelaet genough en heeft gepresen,
Daer vloeyt uyt haren mont soo aengenamen lagh,
Dat sy de gunste won van die haer maer en sagh.484
485 Haer zeden zijn beleeft, haer reden wel gebonden,485
Haer spraeck is enckel geest en niet als soete vonden;486
In 't korte, watse doet en watse neemt ter hant,
461
462
464
465
466
467
469
470
471
472
473
477
478
479
484
485
486
g e b e u r t : te beurt valt (het lied).
k o o m t ... v o u g e n : begint... te accompagneren.
h a e r : hun.
o n d e r d i e s : ondertussen; b e r o e r e n : ontroeren.
l o e r e n o p : spieden naar.
o f : als, indien; m e t v o l l e n m o n t : uit de grond van zijn hart.
W a e r : hoever; w e s e n : gezichtje.
E n i s i n g e e n e n t i j t g e l e s e n : heeft men nog nooit gelezen.
g e e f t h e m b y : begeeft zich naar.
n a : naar.
m e t e e n h e u s g e l a e t : met beminnelijk gelaat.
v e r n o m e n : ontdekt, gezien.
s c h r o m e n : vrezen.
m a e c k t h a e r : begeeft zich.
m a e r e n : maar.
h a e r r e d e n w e l g e b o n d e n : haar woorden goed bij elkaar passend.
e n c k e l g e e s t : een en al ‘esprit’; s o e t e v o n d e n : fijne invallen.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
53
Don Juan en Constançe (Proef-steen van den Trou-ringh, 1636)
A. Mattham naar Adriaen van de Venne
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
54
490
495
500
505
510
Dat toont een goeden aert en ongemeen verstant.
De ridder onderdies ontstelt door heete voncken,489
Heeft op dien eygen stont het soet vergif gedroncken;
En daerom als hy wist wie dat Maiombe was,
Soo is hy nevens haer gesegen in het gras:492
Soo is hy met het wijf in veelderhande reden,
En met Constançe selfs in langh gespreck getreden;494
Ten lesten berst hy uyt: U schoonheyt, geestigh dier,
Verweckt in mijn gemoet een wonder selsaem vier.
Ick wou, indien ick mocht, u trouwe dienaer wesen,
En soo u dat beviel, soo waer ick haest genesen,
Soo waer ick metter daet een gansch geluckigh mensch,
En had door uwe gunst mijn vollen herten-wensch.
Het woort is nau geseyt, de soete Pretiose
Die kreegh hier op een blos gelijck een versche rose,502
Haer gramschap en met een haer schaemte zijn vermenght,
Als haer beroert gemoet hem dus syn antwoort brenght:504
Heer ridder (naer ick hoor) ghy zijt vol hoofsche treken,505
En hebt (naer ick vermoe) meer vrijsters uyt-gestreken;506
Ick weet (als ghy een maeght om hare schoonheyt vleyt)
Ick wetet, lieve vrient, al wattet is geseyt.508
Ick weet dat eens de vos bedroogh den slechten raven,509
Als hy na spijse socht om hem te mogen laven;510
De raef had lecker aes en drough het in den beck,511
Dit sagh de loose vos, en speeld' hem desen treck:
Hy seyt hem, Aerdigh dier dat geestigh weet te singen,
En zijt van outs geleert in alle soete dingen,514
489
492
494
502
504
505
506
508
509
510
511
514
o n t s t e l t d o o r h e e t e v o n c k e n : hevig ontroerd door vurige liefde.
i s g e s e g e n : is gaan zitten.
s e l f s : zelf.
v e r s c h e : frisse.
b e r o e r t : ontroerd.
h o o f s c h e t r e k e n : valse complimenten als aan het hof.
h e b t u y t -g e s t r e k e n : hebt erin laten lopen.
a l w a t t e t i s g e s e y t : al wat dat wil zeggen.
s l e c h t e n : onnozele; r a v e n : raaf.
h e m l a v e n : zich verkwikken.
l e c k e r a e s : aanlokkelijk voedsel.
g e l e e r t i n a l l e s o e t e d i n g e n : bedreven in alwat liefelijk is.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
55
515
520
525
530
535
540
Ey schenckt ons nu een reys een deuntjen na de kunst,
Dat sal ons heden zijn een teycken uwer gunst.
De raef, eylaes verlockt met dese troutel-reden,517
Die vought sigh om te doen gelijck hy was gebeden;518
En mits dat hy den beck tot singen open stelt,519
Soo viel het lecker aes te midden op het velt.
Dat greep de slimme vos, en sonder langh te beyden
Begaf hy metten roof sigh midden opder heyden,
Daer at en lough het dier, en al met vollen mont,523
Terwijl de malle raef bedrouft en eensaem stont.524
Ick ken (al ben ick jongh) den aert van 't listigh prijsen,
En weet wat ongemack hier uyt sou mogen rijsen,
Ick weet het watje soeckt, als ghy my gunste biet;527
Maer schoon ghy zijt de vos, ick ben de rave niet.
Ick ben een heydens kint veracht van alle menschen,
Hoe kan u hoogh gemoet om mijn geselschap wenschen,530
Als slechts op desen gront, ten eynd' u geyle lust531
Tot oneer mijner jeught eens mochte zijn geblust?532
Maer neen, gelooftet vry, geen man sal my belesen,
Dat ick in geyle lust hem sal ten dienste wesen.534
Acht my voor die ghy wilt, en dat ick wesen magh,
Ick ben een vyandin van alle vuyl bejagh.536
Dat sal ick eeuwigh zijn. wel gaet dan elders jagen,537
Voor u en is geen kans mijn eere wech te dragen;
Weet datter onder 't volck dat ghy voor heydens groet539
Noch is een reyne ziel en onbevleckt gemoet.
Ghy dan, nadien ghy zijt genegen om te jocken,541
Gaet naer het dertel hof, en streelt de sijde rocken,
Soeckt daer bequame stof voor u ongure vreught,543
517
518
519
523
524
527
530
531
532
534
536
537
539
541
543
t r o u t e l -r e d e n : vleitaal.
v o u g h t s i g h : maakt zich gereed.
m i t s d a t : meteen als, zodra als.
a t e n l o u g h : at lachend.
e e n s a e m : verlaten.
g u n s t e b i e t : liefde aanbiedt.
u h o o g h g e m o e t : uw fiere hart.
o p d e s e n g r o n t : hierom; g e y l e l u s t : wellust.
z i j n g e b l u s t : bevredigd worden.
b e l e s e n : verleiden, bedriegen.
d i e : wie; d a t : wat.
v u y l b e j a g h : geld verdienen met schande.
v o o r h e y d e n s g r o e t : met ‘zigeuners’ aanspreekt.
j o c k e n : minnekozen, het hof maken.
b e q u a m e s t o f : geschikt ‘materiaal’ (zie r. 636).
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
56
545
550
555
560
565
570
En laet my 't edel pant van mijne reyne jeught.544
Als 't wijf op desen toon de vrijster hoorde spreken,
Heeft sy haer peck-swart hair een weynigh op-gestreken,
Als bly van dit gespreck. Ey, seytse, lieve vrient,
Hier is geen lichte koy die hoofsche linckers dient.548
De joncker als verbaest van soo gestrenge woorden,549
Die hem als door het oir tot in het herte boorden,
Sagh op het fier gelaet van soo een jeughdigh dier,
En voelt te meer de kracht van syn inwendigh vier.552
En naer hy sonder spraeck een weynigh heeft geseten,553
Soo laet hij syn besluyt de strenge vrijster weten,
En dat op desen voet; hy treckt van syner hant555
Een ringh, een rijck juweel, een hellen diamant.
En seyt haer: Schoone maeght, ick sweere by mijn leven,
En by het ridderschap my van den prins gegeven,558
Ick sweere by het pant dat ghy voor oogen siet,559
Dat u mijn trouwe ziel oprechte liefde biet.
'K en wil u, schoone blom, niet als een by-sit houwen,
Ick wil u na den aert van onse wetten trouwen,562
En tot een vast gemerck, siet daer een eeuwigh pant,563
Draeght dat tot mijnder eer aen uwe rechterhant.
Te midden in het woort soo biet hy Pretiose
Een schoonen diamant. Sy, na een lange pose566
Het stuck in haer gemoet te hebben overdacht,
Heeft dus, met heus gelaet, haer antwoort in-gebracht:
Wel joncker, na my dunckt, ghy schijnt het stuck te meenen,
Maer ghy sult uwen staet in my te seer verkleenen;570
Ghy daerom letter op, eer dat ghy vorder gaet,571
544
548
549
552
553
555
558
559
562
563
566
570
571
't e d e l p a n t v a n m i j n e r e y n e j e u g h t : in het kostbare bezit van mijn ongerepte
jeugd.
h o o f s c h e l i n c k e r s : schavuiten van het hof; d i e n t : ter wille is.
a l s v e r b a e s t : verbijsterd.
v i e r : vuur.
n a e r : nadat.
o p d e s e n v o e t : op deze wijze.
v a n d e n p r i n s : door de vorst.
p a n t : bewijs (de ring).
n a d e n a e r t v a n : zoals het behoort volgens.
g e m e r c k : teken.
d i a m a n t : ring met een diamant.
u w e n s t a e t i n m y v e r k l e e n e n : uw stand met mij te zeer doen dalen.
G h y ... o p : let gij er daarom op.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
57
575
580
585
590
595
Hier dient niet in gegaen als met besetten raet.572
Maer noch al boven dat, soo magh ick niet vergeten
Dat u in dit geval is dienstigh om te weten,574
En dat ick noodigh acht voor al te zijn gedaen,575
Eer dat wy tot besluyt in desen handel gaen.576
Ghy moest twee jaren langh in ons geselschap leven,577
En u aen onse wet ten vollen over-geven:
Ghy moest benevens ons gaen dolen achter lant,579
By wijlen sonder gelt en sonder eenigh pant:580
Ghy moest u machtigh goet en uwe groote staten,581
Ghy moest u prachtigh kleet geheelick achter laten,
Ghy moest in volle daet, en niet in loosen schijn,
Een spot, gelijck als wy, van al de werelt zijn;
En dit al, goede vrient, om wel te mogen letten,585
Of nut en dienstigh is u sin op my te setten,
En med' aen d'ander zy, of my oock dienen sou587
Met u dit vry gemoet te binden aen de trou.588
Siet dit is ons gebruyck, ick spreke sonder veysen,589
Ghy, soo het u belieft, gaet op de sake peysen;590
Dit moet de preuve zijn van uwe liefde, vrient,591
Of anders stelt het vast, dat ghy my niet en dient.592
Soo haest de ridder hoort het slot van dese reden,593
Hem rilt een koude schrick door al de gansche leden.
Dies seyt hy: Dit ontwerp dat ghy hebt voort-gebracht,595
Gaet verde, soete maeght, en dient te zijn bedacht.596
Ick wil met rijp beraet het stuck gaen overleggen,
En u in ronde tael mijn antwoort komen seggen,
572
574
575
576
577
579
580
581
585
587
588
589
590
591
592
593
595
596
g e g a e n : te werk gegaan; a l s : dan; m e t b e s e t t e n r a e t : met bedachtzaam overleg.
d a t : wat.
d a t : wat.
t o t b e s l u y t g a e n : tot een beslissing overgaan; h a n d e l : zaak.
m o e s t : zoudt moeten (ook r. 579, 581, 582, 583).
b e n e v e n s : met; a c h t e r l a n d t : door het hele land.
p a n t : bezitting.
g o e t : bezit; s t a t e n : waardigheden.
m o g e n : kunnen; l e t t e n : bemerken.
m e d ': mede, bovendien.
v r y g e m o e t : vrij hart.
v e y s e n : veinzen.
p e y s e n o p : peinzen, nadenken over.
p r e u v e : bewijs.
s t e l t h e t v a s t : houd het voor vast; d i e n t : geschikt zijt voor.
s l o t : betekenis.
o n t w e r p : plan; v o o r t g e b r a c h t : geopperd.
v e r d e : ver; b e d a c h t : overdacht.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
58
600
605
610
615
620
625
En dat te deser plaets, en in dit eygen dal,
Soo haest de gulde son hier weder schijnen sal.600
Daer mede breeckt hy af; vermits hy had vernomen,601
Dat boven van den bergh syn jagers neder komen;
Die wenckt hy metter hant; soo dat het gansche rot
Met hem koomt af-gedaelt tot aen syn vaders slot.
Hier treet de ridder in, en, schoon dat al de knechten
Zijn besigh op een ry de schotels aen te rechten,606
Hy des al niet-te-min onthout hem van den dis,
Vermits hy, soo het schijnt, geheel onlustigh is.608
Hy sluyt syn kamer toe, en gaet een wijle treden,609
Hy spreekt tot syn gemoet, en al in losse reden,610
En dus, en weder soo, al sonder vast besluyt,
En berst noch op het lest in dese woorden uyt:
Eylaes! wat gaet my aen aldus te liggen mallen,613
En op soo lagen plaets mijn oogh te laten vallen,614
Mijn oogh, mijn dertel oogh, mijn ongetoomde lust,615
Die niet aen dese kant en dient te zijn geblust?616
Sal ick mijn edel huys, mijn staet, en eere laten,617
En met soo vuylen hoop gaen loopen achter straten,
Gaen loopen door het rijck, en menigh ander lant,
Alleen maer uyt een tocht van geyle minne-brant?
Sal ick, een Christen mensch, tot heydens my begeven,
En leyden nevens haer een rou en beestigh leven?622
Sal ick een macker zijn van desen vuylen hoop,
Een smaet van onsen God, en van den reynen doop?624
Sal ick mijn naeste bloet tot mijnen haet verwecken,625
En door het gansche rijck mijn voorstel doen begecken?626
Sal ick de schande doen aen mijn vermaerde stam,
600
601
606
608
609
610
613
614
615
616
617
622
624
625
626
g u l d e (n): gouden.
v e r m i t s : omdat.
a e n t e r e c h t e n : op te dissen.
o n l u s t i g h : terneergeslagen.
t r e d e n : op en neer lopen.
l o s s e r e d e n : weifelende woorden.
w a t g a e t m y a e n : wat overkomt mij; m a l l e n : mal doen.
p l a e t s : stand.
d e r t e l o o g h : ontvlambare liefde op het eerste gezicht.
a e n d e s e k a n t : van deze kant.
l a t e n : in de steek laten.
b e e s t i g h : als van een dier, rauw.
E e n s m a e t ... d o o p : onze God en de heilige doop (die de ridder ontvangen had) ten
smaad.
m i j n e n : jegens mij.
v o o r s t e l : aanzoek; b e g e c k e n : bespotten.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
59
630
635
640
645
650
Dat ick een heydens wijf in mijn geselschap nam?628
Dat ick, als tot een spijt van alle Christen-vrouwen,629
Met soo een vuyl gebroet genegen ben te trouwen?630
Neen neen, ô hoogh gemoet, en doetet nimmermeer,631
Let op uws vaders huys en op u eygen eer.
Ghy houft voor u geen wijf by dit gespuys te soecken,633
En maken dat het volck u trouwen sal vervloecken.
Hier in dees rijcke stadt en in dit machtigh hof,
Daer is tot u gerief al vry bequamer stof.636
Indien ghy zijt gepast met wel-gemaeckte leden,637
Koomt, als het u bevalt, maer uyt u huys getreden,
Daer woont de schoonheyt selfs, en dat in groot getal,639
Daer u naeu-keurigh hert vernougen vinden sal.640
Indien ghy zijt vermaeckt met wel en net te spreken,641
En dat oock evenselfs en sal u niet ontbreken.
Indien ghy gelt begeert, of anders machtigh goet,
Ghy vindt het even daer, en dan oock edel bloet:644
Ghy vintet altemael, en watter is te wenschen,
Treckt maer u grilligh oogh van dees ongure menschen,646
Gaet kiest dat u betaemt, en trout met uws gelijck;647
Ghy vindt tot u gerief het gansche koninghrijck.
Maer wat magh ick, och arm! mijn jonge sinnen quellen,649
En mijn ellendigh hert in dese prangen stellen?650
Ick sie het klaer genough wat dienstigh is gedaen,
Maer wie kan in de jeught syn tochten wederstaen?652
Ick prijse reyne tucht en alle goede zeden,
Maer ick en kan de lust niet buygen na de reden:654
628
629
630
631
633
636
637
639
640
641
644
646
647
649
650
652
654
i n m i j n g e z e l s c h a p n a m : ten huwelijk zou nemen.
s p i j t : ergernis.
g e b r o e t : schepsel.
e n n i m m e r m e e r : nooit.
w i j f : echtgenote.
t o t u g e r i e f : u ten dienste; a l v r i j b e q u a m e r s t o f : stellig geschikter materiaal
(zie r. 543).
g e p a s t : gediend.
s e l f s : zelf.
n a e u -k e u r i g h : kieskeurig; v e r n o u g e n : voldoening.
v e r m a e c k t z i j n m e t : vermaak vinden in; w e l e n n e t : fraai en keurig.
e v e n d a e r : juist daar; d a n o o c k : dan bovendien nog.
g r i l l i g h : dartel; m a e r : slechts.
d a t : wat.
w a t m a g h i c k : hoe kan ik.
p r a n g e n : kluisters.
t o c h t e n : lusten.
n a d e r e d e n : naar (de wil van) de rede.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
60
655
660
665
670
675
Al ben ick met de jeught gedurigh in geschil,655
Ick worde wech-geruckt oock daer ick niet en wil.656
Ick word', eylaes! vervoert, en schoon ick wil het weren,657
Ick rake buyten spoor oock tegen mijn begeren.658
Het vleesch is wonder sterck, en 't is een deftigh man,659
Die hier het velt behout en meester blijven kan.660
Ick gae dan wederom, ô schoone Pretiose,661
Mijn hert vermagh het niet dat ick een ander kose;
Ick ben in dat gepeys te verre wech geleyt,663
Ick hael het weder in al wat ick heb geseyt.664
Soo haest u geestigh oogh, u soet en aardigh wesen
Koomt als een helle son in mijnen geest geresen,
En dat ick sie den glans van u beleeft gelaet,667
Dan isset sonder kracht al wat u tegen gaet.
Geen mensch kan immermeer in desen my beschamen,669
Als of soo slechten maeght my niet en sou betamen,670
En dat mijn grilligh hert hier sonder reden malt,671
Vermits mijn rouwe jeught hier in te lage valt.672
Ey draeyt doch eens het oogh, en siet na d'oude jaren,673
Het stuck dat sal gewis sigh anders openbaren;
Wat isser doen ter tijt, wat isser al bedocht,
Om by een geestigh dier te vinden dat men socht?676
Iupijn, wel eer geseyt de grootste van de goden,677
Is uyt syn hoogen troon tot in het wout gevloden,
En heeft daer aen-gedaen het wesen van een stier,679
655
656
657
658
659
660
661
663
664
667
669
670
671
672
673
676
677
679
b e n i n g e s c h i l : verzet me tegen; d e j e u g h t : de verlangens mijner jeugd.
w e c h -g e r u c k t d a e r : meegesleept waarheen.
v e r v o e r t : naar de verkeerde weg getrokken.
b u y t e n s p o o r : van het goede spoor af.
d e f t i g h : wilskrachtig, zichzelf goed beheersend.
h e t v e l t b e h o u t : de baas blijft.
w e d e r o m : weer terug.
g e p e y s : voornemen.
h a e l h e t w e d e r i n : trek het in, herroep het.
d a t : zodra (zie r. 665: S o o h a e s t ); b e l e e f t : innemend.
b e s c h a m e n : beschaamd doen staan.
s o o s l e c h t e n m a e g h t : eenvoudig meisje.
d a t : alsof (zie r. 670: A l s o f ).
r o u w e : onbekookte; h i e r i n t e l a g e v a l t : het in deze aangelegenheid te zeer
beneden zijn stand zoekt.
d'o u d e j a r e n : de oude tijd, de oudheid.
g e e s t i g h d i e r : lief meisje.
J u p i j n : Jupiter.
Zinspeling op de liefdesverhalen over Zeus, die zich in allerlei dieren veranderde om zijn
doel te bereiken. Zo schaakte hij in de gestalte van een stier Europa, de dochter van een
Fenicische koning; tot Leda, de vrouw van een Spartaans vorst, kwam hij in de gedaante van
een zwaan.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
61
680
685
690
695
700
705
Of van een wilde swaen, of ander selsaem dier.680
Heeft niet Alcmenaes soon, die monsters had verwonnen,681
Den spin-rock aen-geveert, en als een wijf gesponnen,682682
En vry al meer gedaen dat noyt een deftigh man,
Bezijden dit geval, ter eeren duyden kan?
Hoe menigh edel vorst, een kroon gewoon te dragen,
Is inder haest verruckt door heete minne-vlagen,686
Niet door een hoofsche maeght, of groote koningin,687
Maer, ick en weet niet hoe, een sloir, een harderin?688
Daer is, men weet niet wat, in onsen geest verholen,
En doet al menighmael de wijste lieden dolen,
Het brenght hen inden geest een aengename pijn,
En seyt: Dat Gode vought wien kan het schande zijn?692
Soo haest het groote licht de sterren heeft verdreven,
Soo gaet de jongelingh sigh op den wegh begeven,
Hy vint het oude wijf, hy vint de jonge meyt
Ter plaetse daerse bleef en daer het was geseyt.696
Hy viel, terwijl hy gaet, in veelderley gedachten,
Die hem syns vaders huys vry hooger deden achten,698
Die hem van nieuwen aen gaen brengen in den sin,
Syn vremde dweepery en noyt bekende min.700
Dies valt hy in beraet, of hy sal weder keeren,
Dan of hy syn gemoet sal laten overheeren;702
En, siet, de reden wan, de vremde liefde weeck,
En, soo het schijnen mocht, syn eerste lust besweeck.
Maer juyst in dit gepeys doen sagh hy Pretiose,705
En scheen in haer gelaet gelijck de versche rose,706
Oock schoonder alsse plagh. Dies als hy nader quam,707
680
681
682
682
686
687
688
692
696
698
700
702
705
706
707
Zinspeling op de liefdesverhalen over Zeus, die zich in allerlei dieren veranderde om zijn
doel te bereiken. Zo schaakte hij in de gestalte van een stier Europa, de dochter van een
Fenicische koning; tot Leda, de vrouw van een Spartaans vorst, kwam hij in de gedaante van
een zwaan.
A l c m e n a e s s o o n : Herakles, door Zeus bij Alkmene, de koningin van Tiryns, verwekt,
werd verliefd op Omphale, koningin van Lydië, en diende haar als slaaf. Hij spon linnen
voor haar.
A l c m e n a e s s o o n : Herakles, door Zeus bij Alkmene, de koningin van Tiryns, verwekt,
werd verliefd op Omphale, koningin van Lydië, en diende haar als slaaf. Hij spon linnen
voor haar.
a e n -g e v e e r t : ter hand genomen.
v e r r u c k t : meegesleept.
h o o f s c h e : edele.
s l o i r : vrouw uit het volk.
D a t G o d e v o u g h t : wat God (Zeus) niet misstond.
g e s e y t : afgesproken.
v r y : voorwaar, voorzeker.
n o y t b e k e n d e : ongehoorde.
D a n : dan wel.
i n d i t g e p e y s : toen hij zich dit voornam (zie r. 663).
E n s c h e e n : En zij scheen.
o o c k s c h o o n d e r a l s s e p l a g h : daarbij nog schoner dan gewoonlijk.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
62
710
715
720
725
730
735
Soo wert van desen roock terstont een helle vlam.
Iuyst soo gelijck een keers te voren eens ontsteken,
Waer van dien eygen stont het leven is geweken,
Indiense maer een reys genaeckt een hellen brant,711
Is op den staenden voet in haren eersten stant:712
Soo vaert de jongelingh. Hy koomt tot haer getreden,713
Hy seyt haer: Weerde maeght, ick schenck u dese leden,714
Ick ben bereyt te doen wat ghy bevelen sult,
En watter komen magh te dragen met gedult.
Ick ben van nu bereyt u wijsen aen te vangen,717
Laet my terstont een kleet van u geselschap langen;718
Ick sal om uwen t'wil met blijdschap onderstaen719
Dat nimmer edelman of ridder heeft gedaen.720
Dit seyt hy, en terstont began hy uyt te trecken
Al wat syn edel lijf voor desen plagh te decken;
Soo dat hy eer een uyr daer op den velde staet
In als soo toe-gerust gelijck een heyden gaet.724
Stracx koomt het gansche rot den man bewellekomen,725
En hy wort onder hen als broeder aen-genomen;
Daer wort syn hooft gewiet te midden in de schaer,727
Maer al met naer geheym en wonder vremt gebaer.728
De naem die hem wel eer was in den doop gegeven,
Om als een Christen-mensch voortaen te mogen leven,
Wort by hem voor het volck ten vollen af-geleyt,731
Soo dat hy nu voortaen Andreas wort geseyt.
Een met een grijsen kop die quam tot hem getreden,
En biet hem veel gelucx, en seyt hem dese reden:734
Ghy, die als nieuwelingh in ons geselschap treet,
'T is nut dat ghy den gront van onse rechten weet.736
711
712
713
714
717
718
719
720
724
725
727
728
731
734
736
g e n a e c k t : dicht komt bij.
s t a n t : toestand.
v a e r t : gaat het met.
d e s e l e d e n : mij zelf geheel en al.
u w i j s e n : uw gewoonten, zeden.
l a n g e n : aanreiken.
o n d e r s t a e n : ondernemen.
D a t : wat.
a l s : alles.
S t r a c x : dadelijk.
g e w i e t : gewijd.
m e t n a e r g e h e y m : met geheimzinnige kunsten.
b y : door.
s e y t h e m d e s e r e d e n : spreekt hem deze woorden toe.
d e n g r o n t : de kern, de diepe betekenis.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
63
740
745
750
755
760
Ick dan, een opper-hooft van onse med'gesellen,
Wil voor u klouck verstant ons wetten open stellen.
Voor eerst en heeft ons volck geen dingh voor hun alleen,
Wat yder wint of vint dat is voor ons gemeen.740
De vrouwen neem ick uyt; die mogen na de wetten741
Haer bedde nimmermeer in eenigh deel besmetten.742
Want als haer eenigh wijf hier in te buyten gaet,743
Dat wort van stonden aen gelevert aan den Raet,
En die laet overluyt terstont het vonnis lesen,
Dat sy onweerdigh is op aerden meer te wesen.
Dies houft men beul, noch galgh, noch sweert, noch engen strop,
De jonghste van den hoop die breekt haer flucx den kop.748
Men tijght ons dieften op, en wonder slimme streken,749
Maer 't is niet wel geseyt, men moeste sachter spreken;
Wy stellen overal gemeenschap in het goet,751
En nemen ons behouf van rijcken overvloet.752
Wy zijn gelijck een spoor van haveloose menschen,753
En krijgen even soo al wat wy konnen wenschen.
Want die op syn bedrijf niet vlijtigh toe en siet,755
Wanneer hy weder koomt, soo vint hy dickmael niet.
Ons tuygh wort noyt gerooft. 't is qualick yet te stelen,
Wanneer den huys-weert selfs die rolle weet te spelen;
Al knaeght de grage slangh al vry een lange wijl759
Voor haer en is geen aes te krijgen van de vijl.760
Wy leeren alle daegh de gront om wel te leven,761
En wat men aen den buyck of rugh behoort te geven,762
Wy hebben inder daet nu menighmael beprouft,763
Hoe weynigh dat het lijf tot noodigh voedsel houft.
740
741
742
743
748
749
751
752
753
755
759
760
761
762
763
g e m e e n : gemeenschappelijk.
n e e m i c k u y t : zonder ik uit.
i n e e n i g h d e e l : in enig opzicht.
h a e r : zich.
b r e e c k t d e n k o p : slaat het hoofd in.
t i j g h t o p : beschuldigt, beticht van.
o v e r a l : boven alles.
r i j c k e n : der rijken.
s p o o r v a n h a v e l o o s e m e n s c h e n : stoet van bezitloze mensen.
b e d r i j f : dingen, gerei.
g r a g e : hongerige. a l v r y : ook zeker.
a e s : voedsel.
d e g r o n t : het wezenlijke.
B e t .: hoe weinig voedsel en deksel de mens nodig heeft.
b e p r o u f t : ervaren.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
64
765 Het is een groot gemack, bekent aen weinigh menschen,
Niet in dit aerdsche dal te vreesen of te wenschen:766
Wy vinden dat men eerst dan onbekommert leeft,
Wanneer men niet en soeckt, oock als men niet en heeft.
Dies zijn wy niet besorght om goet by een te rapen,
770 Maer konnen onverlet en sonder vreese slapen.
Wy spitten nimmermeer, wy kennen geenen plough,
En des al niet-te-min wy vinden broots genough.
Wy preesen noyt een mensch die na den rijckdom snelde,
Wy leven van den dau, als bloemen op den velde.
775
Ons ziel is niet beducht om gelt of machtigh goet,775
Wy rapen onsen kost gelijck een vogel doet.
Wy plucken sonder gelt de vruchten van de boomen,
Wy trecken sonder kost de vissen uyt de stroomen,778
Wy krijgen wilts genough en vogels uyt het wout,
780
De keyen geven vier, en al de bossen hout.
Ons huysraet meestendeel bestaet in snelle bogen.
Wy koken daer het valt, wy slapen daer wy mogen;782
En schoon het niet en gaet gelijck het yder lust,
Wy des al niet-te-min wy stellen ons gerust.
785 Wy konnen noorden wint, en alle sure vlagen,
Wy konnen harden vorst, oock sonder hinder dragen;
Soo dat ons gansche lijf geen koud' of hit en kent.
Soo veel vermagh de tijt en daer men toe gewent.
Schoon dat het gansche rijck wou krijgh en oorloogh voeren,
790 'T en sal ons even-wel de sinnen niet beroeren.
Want schoon of dese wint, en die verliest den slagh,
Het gaet ons even-wel gelijck het eertijts plagh.792
Wy staen noyt vrouger op om eenigh heer te groeten,793
Of dat wy door de stadt een prins geleyden moeten,794
795
Wy streelen niet een mensch, oock niet den grootsten vorst,795
766
775
778
782
792
793
794
795
N i e t : niets.
b e d u c h t : bekommerd.
k o s t : kosten.
v a l t : uitkomt; m o g e n : kunnen.
e v e n -w e l : echter.
o m ... t e g r o e t e n : omdat wij bij.. onze opwachting moeten maken.
O f d a t : of omdat.
s t r e e l e n : vleien.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
65
800
805
810
815
820
825
Dat is maer voor het volck dat na den eer-sucht dorst.
Ons geest is nimmermeer gequelt met hooge saken,
Om ons door al het lant een grooten naem te maken,
Of ons de werelt prijst, of ons de werelt laeckt,
Wy zijn als buyten schoots en werden niet geraeckt.
Al is de gansche kust van roovers in-genomen,
Noch zijn wy niet beschroomt om daer ontrent te komen;
Wy singen menighmael oock in het dichste wout,
Daer sigh een vinnigh heir van felle moorders hout.804
Wy zijn niet eens beducht, schoon al de winden blasen,
Wy leven onbeschroomt hoe seer de baren rasen:
Wy vreesen geenen brant of hoogen water-vloet.
Die niet verliesen kan wat schaet hem tegenspoet?808
Schoon dat het gansche rijck moet tol of schattingh geven,809
Wy leyden even-wel een onbekommert leven,810
Geen hooft-gelt op het volck, geen lasten op het lant811
En worden oyt geverght aen onsen vrijen stant.
Wat dienter meer geseyt? wy zijn geduchte lieden,
Die geen verheven vorst, geen prins en kan gebieden.
Al waer de gulde son de werelt open doet815
Daer gaen wy sonder schroom, als op ons eygen goet.
Wy leven over-al als prinçen van den lande;
Niet hebben even-wel en is hier niemant schande.818
Wy trecken t'onsen dienst geheel het aertsche dal.
Wy hebben niet een sier, en wy besitten 't al.
Ick heb u, edel helt, ons wijse nu beschreven,821
Ghy let of ghy begeert met ons daer in te leven,822
Dan of ons strengh gebruyck is tegen uwen aert;
Want siet het staetje vry te blijven dat je waert.
De grijse kop die sweegh. Andreas gaet beginnen,
Spits-broeders, seyt de man, met al de gansche sinnen826
804
808
809
810
811
815
818
821
822
826
v i n n i g h : kwaadaardig.
n i e t : niets. Zie vs. 818.
t o l : belasting.
o n b e k o m m e r t : onbezwaard.
h o o f t -g e l t : belasting per hoofd of per gezin.
o p e n d o e t : aan het oog vertoont.
n i e m a n t : voor niemand.
o n s w i j s e : onze zede, levenswijze.
G h y l e t : geef gij u rekenschap.
S p i t s -b r o e d e r s : reismakkers, kameraden.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
66
830
835
840
845
850
855
Word' ick u bont-genoot, en tot een vaste peyl,827
Hier is een volle beurs die ick u mede deyl.
Siet, als ick uytte stadt tot u ben af-gekomen,
Soo heb ick desen bucht in voorraet met-genomen:830
Ontfanght dit kleyn geschenck, en weester vrolick van,
En hout my voor u vrient en voor een rustigh man.832
Een dingh wil ick alleen hier in bedencken brengen,833
En bidden, wat ick magh, dat ghy het wilt gehengen;834
Ick treed' in dit verbont, alleen om dese maeght,
Laet die voor my alleen indien het u behaeght.
Ick sal tot aller tijt, waer dat wy henen trecken,
Haer voor een trouwen vrient, en voor een hoeder strecken,838
Ick sal haer leyder zijn en hier en over-al,
Soo dat haer teere jeught geen hinder lijden sal.
Een van den swarten hoop begon hier op te wrocken,841
En seyde: Lieve vrient, soo ghy begeert te jocken842
In eere sonder hoin, het wert u toe-gestaen;843
Maer, wat ick bidden magh, en wilt niet hooger gaen.
Weest heus in u gebaer, en wilter in volherden;845
Of anders, houtet vast, het sal u beurte werden;
Wy lijden onder ons by wijlen soet gelach,
Maer ontucht nimmermeer, en geensins vuyl bejach.
Dies soo de jonge maeght van u wert uyt-gestreken,849
Wy sullen u gewis den kop aen stucken breken;
Maer sooje trouwe meent, en niet als eerbaer zijt,851
De maeght sal uwe zijn, en dat te rechter tijt.
Dit nam Andreas aen ten vollen na te komen,
En heeft op dit bespreck de vrijster aen-genomen;854
Een yder riep geluck en maeckte groot gebaer,855
827
830
832
833
834
838
841
842
843
845
849
851
854
855
u b o n t -g e n o o t : lid van uw gemeenschap; p e y l : teken.
b u c h t : beurs; i n v o o r r a e t : maar vast.
r u s t i g h : betrouwbaar.
i n b e d e n c k e n b r e n g e n : in overweging geven.
i c k m a g h : ik kan; g e h e n g e n : toestaan.
v o o r : tot.
t e w r o c k e n : bedenkingen te maken.
j o c k e n : het hof maken.
h o i n : misleiding hoon.
g e b a e r : manier van doen.
u y t -g e s t r e k e n : bedrogen.
t r o u w e : verbintenis, die nagekomen wordt.
b e s p r e c k : overeenkomst; a e n -g e n o m e n : ontvangen.
g e b a e r : getier.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
67
860
865
870
875
880
885
En wederom geluck, geluck, geluckigh paer.
Maer hy versoeckt terstont, dat haer de gansche bende857
Vertreckt uyt dat gewest en elders henen wende,858
Wt vreese soo hy bleef of woonde daer ontrent,
Dat hy van eenigh mensch eens mochte zijn bekent.860
Daer gaet hy metten hoop in vreemde landen dwalen,
En hy en mist niet eens syns vaders hooge zalen,862
Hy acht geen ongemack, geen schande, geen verdriet,
Wanneer hy maer een reys syn Pretiose siet.
Hy voelt syn ingewant, hy voelt syn herte springen,865
Als sy maer uyt de borst een deuntjen plagh te singen,
Het bitter even-selfs dat is hem suycker soet.
Ey siet eens wat de jeught, en wat de liefde doet!
Don Ian noch even-wel, oock in dit woeste leven,
En wil hem tot bedrogh of diefte niet begeven;
Maer wat dit selsaem volck of hier of elders haelt,871
Dat wort al menighmael by hem alleen betaelt.
Hy wil geen vuylen jock in haren praet gehengen,
Maer pooghtse met beleyt op beter wegh te brengen;
Soo dat hy metter tijt haer rouwe sinnen wint,
En sigh by al den hoop in grooten aensien vint.
Maer t'wijl dit selsaem volck op hare wijse leefde,
En sonder vaste plaets in alle landen sweefde,878
Een maeght van Murçia die sagh den edelman,
En hoe hy al de jeught in schoonheyt overwan.
En hoe syn heus gelaet en syn beleefde zeden,
Syn oogh, syn hoofsche tael, syn wel-gemaeckte leden
Zijn anders in gestel als oyt een heyden plagh,883
Of alsse daer ontrent een heer of ridder sagh.884
Haer geest die wort beroert, haer sinnen om-getogen,
857
858
860
862
865
871
878
883
884
h a e r Ve r t r e c k t : zich verwijdert.
h a e r Ve r t r e c k t : zich verwijdert.
b e k e n t : herkend.
n i e t e e n s : niet één enkele keer.
i n g e w a n t : innerlijk.
o f h i e r o f e l d e r s : 't zij hier, 't zij daar.
s w e e f d e : rondzwierf.
i n g e s t e l : van aard; a l s o y t e e n h e y d e n p l a g h : dan zoals een zigeuner ooit
pleegt te zijn.
d a e r o n t r e n t : daar in de buurt.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
68
Don Jan en de ‘maeght van Murçia’ (Proef-steen van den Trou-ringh, 1636)
C. van Queborn naar Adriaen van de Venne
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
69
890
895
900
905
910
De loop van haer gepeys is buyten haer vermogen,
Sy voelt 'k en weet niet wat ontrent haer grilligh hert,
Sy voelt hoe dit gewoel allencxen grooter wert.888
Wat sal de juffer doen? Sy weet niet wat te maken,889
Sy voelt een selsaem vier door al de leden blaken;890
Dies als sy op een tijt den ridder eensaem vont,891
Soo opent sy aldus tot hem een heuschen mont:
Bevallick jongelingh, wat magh u doch bewegen,
Dat ghy tot desen hoop soo bijster zijt genegen?
Dat ghy by dit gespuys u soete jeught verslijt,
Ey geeft eens beter vreught aen uwen jongen tijt.
Gebruyckt u geestigh lijf en dese schoone leden,897
Daer ghy, tot uwer eer, die nutter sult besteden,
En soo ghy zijt geneyght te gaen met goet beleyt,899
Ick weet een beter staet voor u alleen bereyt.
Hier zijn veel edel-lien die my tot trouwen vergen,901
Want ick heb over-al veel wijngaerts aen de bergen,
En bossen in het wout, en boomgaerts in het dal,
En ossen op het velt, en peerden in den stal,
En schapen op het schor, en geyten aender heyden,905
En hinden in het perck, en koeyen in de weyden,906
En knechten tot de jacht, en honden in het kot,
En voor mijn eygen huys een schoon en lustigh slot.908
In 't korte machtigh goet. magh ick u maer genieten,909
Ick sal in uwen schoot geheele schatten gieten,
Dit wout, dit vruchtbaer lant, soo ver u oogen sien,
Dat sal u eygen zijn, en ick noch boven dien.912
Ick die een dochter ben van edel bloet geboren,
Heb u, door enckel gunst, voor alle mans verkoren.914
888
889
890
891
897
899
901
905
906
908
909
912
914
g e w o e l : onrust; a l l e n c x e n : steeds.
m a k e n : doen.
s e l s a e m v i e r : eigenaardige gloed.
e e n s a e m : alleen.
g e e s t i g h : elegant, gracieus.
t e g a e n m e t g o e t b e l e y t : met goed overleg handelen.
t o t t r o u w e n v e r g e n : ten huwelijk vragen.
h e t s c h o r : aangeslibd land buitendijks; h e y d e : veld.
p e r c k : park.
v o o r : tot.
m a c h t i g h g o e t : rijke goederen; g e n i e t e n : verwerven.
u e y g e n : uw eigendom.
d o o r e n c k e l g u n s t : uit liefde alleen; v o o r : boven.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
70
915
920
925
930
935
940
Siet, dat de beste jeught voor desen heeft gesocht,915
Wort u alleen gejont, en in den schoot gebrocht.916
Ontfanght mijn rechter-hant, ontfanght mijn frissche leden,917
Die ick in u vermaeck na desen wil besteden,918
Ontfanght mijn herte selfs, en stelt my buyten pijn,
En spreeckt een eenigh woort, en ick sal uwe zijn.920
Andreas hoordet aen, maer kon het geensins prijsen,
Dat uyt haer teeren mont soo vrije woorden rijsen.922
O vrijsters, watje doet, siet datjet niet en vraeght;
Want als een vrijster vrijt dat is te veel gewaeght.
Me-juffrou, seyt de man, ick danck u duysent werven,
Mijn liefd' is eens geset, en daer in wil ick sterven;926
Weet oock dat onder ons geen mensch en wert gepaert,
Als met ons eygen volck of een van onsen aert.928
U gunste, niet-te-min, die ghy my komt betoonen,
Die wensch ick dat u God ten vollen wil beloonen;
Doch, wat my raken magh, set elders uwen sin,931
Mijn hert is u ontseyt, daer woont een ander in.
Gohanna met den slagh van soo een drouve reden,933
Gevoelt een koude schrick haer rillen door de leden,
Gevoelt een diep verdriet; sy gaet ter zijden af,935
Daer sy haer drouf gemoet in dese klachten gaf.
Wat ben ick voor een sloir? wat heb ick gaen beginnen?
Kan ick geen heyden selfs bewegen om te minnen?938
Och! God, wat hanght my uyt, dat ick geen schamel man939
Met al dat ick besit tot mywaerts trecken kan?
Ben ick dan soo mismaeckt, soo leelick aan te schouwen,
Dat my een slecht gesel ontseyt een wettigh trouwen?
915
916
917
918
920
922
926
928
931
933
935
938
939
d a t : wat.
g e j o n t : gegund.
f r i s s c h e : ongerepte.
i n u v e r m a e c k b e s t e d e n : wijden aan uw genoegens.
e e n i g h : enkel.
v r i j : vrijmoedig.
i s e e n s g e s e t : is eens en voorgoed ergens gevestigd.
a e r t : soort.
w a t m y r a k e n m a g h : wat mij betreft.
m e t d e n s l a g h v a n s o o e e n d r o u v e r e d e n : tegelijk met de slag die zulk een
terneerslaande toespraak haar toebrengt.
t e r z i j d e n a f : terzijde.
b e w e g e n : brengen.
w a t h a n g h t m y u y t : hoe zie ik er toch uit? hoe is mijn uiterlijk toch?
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
71
945
950
955
960
965
Ben ick soo vuyle slons, of wel een oude queen,943
Dat ick verstooten word' en loop een blauwe scheen?
Neen seker; 'k heb terstont mijn lijf en gansche wesen,945
Mijn oogh, en rooden mont, mijn geestigh hair gepresen,946
Als ick ontrent den noen en midden op den dagh947
Mijn leden overslough, en in den spiegel sagh.
Voorwaer een eerlick man die sou hem des vernougen,949
Indien ick maer en wou tot hem mijn leden vougen:950
Ick ben wel kussens weert, en soo ick maer en wou,951
Ick waer oock heden selfs versegelt in de trou.952
Daer zijnder vry genough die my des komen vragen,953
En die noch boven dat mijn vrienden wel behagen:954
Ick ben voor rijck, en schoon, en eerbaer hier bekent,955
En heb soo veel versoucx als yemant hier ontrent.956
Maer dat is niet genough. Men kan geen liefde setten,
Ter plaetsen daer men wil; want die is buyten wetten,
En gaet daer 't haer bevalt. De sin die isset al;959
En gansch de werelt dwaelt in dit ellendigh mal.960
Ick ben soo dwaes geweest dat ick heb uyt-verkoren
Een die my niet en acht. ach! waer ick noyt geboren.
O! 't is een hart gelagh, wanneer een jonge maeght,
Haer wil niet hebben magh, schoon sy 't haer minder vraeght.964
Ach! dat's een wrange spijt. ach mocht ick heden sterven!965
Want ick en sal geen troost mijn leven oyt verwerven.
Hy is een selsaem hooft, hy is een rouwe gast,
943
945
946
947
949
950
951
952
953
954
955
956
959
960
964
965
q u e e n : lelijk wijf.
t e r s t o n t : zoëven.
g e e s t i g h : mooi.
o v e r s l o u g h : het oog liet gaan over.
e e r l i c k : deftig, fatsoenlijk; d e s v e r n o u g e n : daarmee ingenomen zijn.
t o t h e m m i j n l e d e n v o u g e n : mijzelf met hem in het huwelijk verenigen.
w e l : zeer; m a e r e n : maar (vgl. r. 1770-1771).
o o c k h e d e n s e l f s : zelfs vandaag nog; v e r s e g e l t i n d e t r o u : in het huwelijk
bevestigd.
v r y : vast en zeker.
v r i e n d e n : familie.
e e r b a e r : fatsoenlijk.
s o o v e e l v e r s o u c x : zo veel aanzoeken.
s i n : begeerte.
m a l : dwaasheid.
h e b b e n m a g h : krijgen kan; h a e r m i n d e r : iemand die lager is van stand.
s p i j t : ergernis.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
72
970
975
980
985
990
995
Die op geen schoone verw en op geen rijckdom past.968
Maer waerom dus ontset om niet te willen leven?969
En waerom doch den moet soo veerdigh op-gegeven?
Het gaet noch als men vrijt gelijck het eertijts plagh,
Daer wort noyt eycken boom gevelt met eenen slagh.
Ick wil eens wederom ick wil de saeck beprouven,
Hy sal niet andermael mijn teere ziel bedrouven;
Ick sal hem mijn çieraet, mijn schatten boven dien,
Ick sal hem diamant en peerels laten sien.
Ick sal gelijck een klis hem aen de leden hangen,
En met een soet gevley hem streelen aen de wangen,
Ick sal hem. Maer, eylaes! hoe meer een vrijster vleyt,
Hoe datse meer verveelt, en lichter wert ontseyt.980
Syn hert is niet aen haer; het wert, eylaes! beseten,981
Van eene die ick merck hy noyt en sal vergeten.
'T is dan om niet gepooght, al woel ik bijster seer;
Want voor mijn treurigh hert en is geen hope meer.
Het lieven is een dingh van wonder groot vermaken,
'K en weet op aerden niet dat beter plagh te smaken;
Maer liefde sonder hoop van oyt gelieft te zijn,
Dat is een boose plaegh, en meer als helsche pijn.
Dan ick ben niet gesint dit quaet in my te voeden,989
Het geesselt mijn gemoet als met gestage roeden.
Gewis dit moeter uyt; en om hier wel te gaen,
Soo moeter in de plaets en haet, en wraeck-lust staen.
Wel, haet, ontsteeckt mijn hert, en stelt u om te wreken,993
Dat zijn van overlangh dat zijn de rechte streken994
Van een die qualick mint, of ongeluckig vrijt,995
Ontseyde gunst ontbrant in gal en enckel spijt.996
En dat knaeght aldermeest de sinnen van de vrouwen,
Die zijn hier als verwoet, en konnen wonder brouwen.998
968
969
980
981
989
993
994
995
996
998
p a s s e n o p : geven om; v e r w : teint, gelaatskleur.
o n t s e t : van zijn stuk gebracht.
o n t s e y t : geweigerd.
a e n h a e r : voor haar.
D a n : maar.
s t e l t u: maak u gereed.
v a n o v e r l a n g h : vanouds.
q u a l i c k m i n t : onvoorspoedig bemint.
g a l : bitterheid; s p i j t : boosheid.
w o n d e r : wonderlijke dingen.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
73
1000
1005
1010
1015
1020
1025
Een wijf is bijster ergh; en waer men lagen smeet,999
Daer is geen nicker selfs die slimmer gangen weet.1000
Dit moet ick heden selfs dit moet ick gaen beprouven,1001
Ick wil hem metter daet, ick sal hem gaen bedrouven
Die my de vreught ontseyt. Stae by nu, vrouwen-list,
En stort in mijnen geest dat noyt verrader wist.1004
Dat noyt een spoker dacht, of boose geesten vonden.1005
Mijn breyn is op den loop, mijn sinnen ongebonden,1006
Mijn kop die suysebolt, daer is geen houwen aen,
Daer moet oock desen dagh wat selsaems omme-gaen.1008
Ick, ick, moet wrake doen, en hy syn straffe dragen,
Al sou het gansche rijck van desen handel wagen,1010
Al soud' ick heden selfs my brengen in den noot;
Stil leven kan ick niet, ick ware liever doot.1012
Hoort wat de juffer doet. Sy laet haer jongen letten,1013
Waer dat Don Ian syn mael gewoon is in te setten,1014
Een mael die niet en sluyt, en slechts van ossen leir;
Want koffers vint men noyt ontrent dit selsaem heir.1016
Hier van wel onderricht, soo laetse moye dingen,
Gout, peerels, hals-çieraet, daer in den huyse bringen,
En binden in het kleet van onsen jongelingh,1019
Terwijl hy in het dorp of op den velde gingh.
Andreas wel bewust hoe dat de vrouwen woeden,
Wanneer men haer ontseyt haer lusten aen te voeden,1022
Gebiet dat al het volck terstont in rassen spoet,
Oock op dien eygen dagh, van daer vertrecken moet.
Dit nam de juffer waer, en als hy meynt te reysen,1025
Begon sy met beleyt op haer bedrogh te peysen;
999
1000
1001
1004
1005
1006
1008
1010
1012
1013
1014
1016
1019
1022
1025
e r g h : listig; l a g e n s m e e t : boze plannen smeedt.
n i c k e r : duivel, boze geest.
s e l f s : zelf.
d a t n o y t v e r r a d e r w i s t : wat nooit een belager wist te verzinnen.
s p o k e r : duivelskunstenaar; d a c h t : bedacht.
o n g e b o n d e n : uit de band.
o o c k : nog; o m m e -g a e n : gebeuren.
w a g e n : gewagen, spreken.
S t i l : rustig, zonder iets te doen.
j o n g e n : page, knecht.
m a e l : reiszak; i n t e s e t t e n : neer te zetten.
o n t r e n t : by.
k l e e t : kledij.
a e n v o e d e n : bevredigen.
n a m w a e r : merkte.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
74
1030
1035
1040
1045
1050
1055
Sy stroyt door al het dorp dat sy uyt hare kist,
Gout, peerels, eenigh gelt, en veel juweelen mist.
Stracx zijn op haer geklagh de boeren aen-gekomen,1029
Die eyschen wederom al watter is genomen:
De rackers van de schout zijn mede daer ontrent,1031
Die na den vreemden roep de strenge rechters sent.1032
Daer gaet men 't heydens rot ten nausten ondersoecken,
De vrouwen in haer keurs, de mannen in de broecken.1034
Maer, siet, de loose maeght die wees den ridder aen,1035
En seyt het slim bejagh by hem te zijn begaen.1036
Als dit Andreas hoort soo komt hy toe-getreden,
Hy lough de juffer toe, en seyd' haer dese reden:
Komt souckt, vriendinne, souckt al wat gy soucken meught;
By my is anders niet als trou en ware deught.
Indien ick van bedrogh hier schuldigh wort bevonden,
Soo ben ick wel getroost om vast te zijn gebonden,1042
En soo te zijn gestraft gelijck men guyten doet,1043
Die soecken haer bejagh op ander luyden goet.
Ick sal noch boven dat u seven-mael betalen,
Wat ghy van u çieraet hier uyt sult konnen halen:
Doorsouckt vry dese mael, en watje vorder siet,
Een peert dat niet en let en vreest den ros-kam niet.1048
Hier op soo gaet de schout, en syne rappe gasten,1049
De male van den vrient wel happigh ondertasten,1050
En, siet, van stonden aen soo komt het aen den dagh,
Al wat voor aerdigh tuygh daer in verholen lagh.
Don Ian op dit gesicht is wonderlick verslagen,
Noyt was hy soo verbaest van al syn leven-dagen;1054
Hy staet gelijck een steen met droufheyt overstort,
1029
1031
1032
1034
1035
1036
1042
1043
1048
1049
1050
1054
S t r a c x : terstond; g e k l a g h : beklag.
r a c k e r s : gerechtsdienaars.
n a d e n v r e e m d e n r o e p : op het vreemd gerucht.
k e u r s : keurslijf.
l o o s e : valse, bedrieglijke.
b e j a g h : bedrijf.
w e l g e t r o o s t : ten volle bereid.
g u y t e n : schelmen.
n i e t e n l e t : niets scheelt.
g a s t e n : kerels.
h a p p i g h : begerig; o n d e r t a s t e n : doorzoeken.
v e r b a e s t : verbijsterd.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
75
1060
1065
1070
1075
1080
Eylaes! de jongelingh en weet niet waer het schort.
Stracx riep de juffer uyt: Koomt vanght ons dese bouven,1057
Die met haer vuyl bejagh het gansche lant bedrouven.
Maer grijpt eerst desen gast, die eerst soo moedigh sprack,1059
Hy is de rechte gront van al het ongemack.
Hier vanght den rechter aen den ridder seer te schelden,
Hy noemt het heydens volck een plage van de velden,1062
Een peste van de stadt, een schroom van yder huys,1063
Een schuym van bouve-jacht en alle vuyl gespuys.
Daer stont een krijghs-man by die sigh des gingh bemoeyen,
Wech (seyt hij) met den bouf, hy dient te leeren roeyen.1066
En even met het woort soo geeft hy hem een slagh,1067
Soo dapper als hy kan, soo vinnigh als hy magh.1068
Andreas suysebolt, syn hersens zijn bewogen,1069
Syn geesten al gelijck door gramschap op-getogen,1070
Hy denckt niet waer hy is, hy weet niet wat hy doet,
Syn geest die speelt alleen ontrent syn edel bloet.1072
Hy stelt hem dan te weer, en gaet den krijghs-man tegen,
Hy valt hem op het lijf, en vat syn eygen degen,
Hy treft hem in het hert met soo een diepen steeck,
Dat hem de leven-kracht van stonden aen besweeck.1076
Daer schreeut men overhoop. Andreas wort gebonden,1077
En al het heydens rot na Murçia gesonden;
Daer is het hals-gerecht van dat geheele lant,1079
Soo dat men daer ontrent geen hooger rechter vant.
Terwijlen dit gebeurt, Constançe, gansch verslagen,
1057
1059
1062
1063
1066
1067
1068
1069
1070
1072
1076
1077
1079
S t r a c x : meteen.
m o e d i g h : overmoedig.
s c h r o o m : schrik.
b o u v e -j a c h t : boeventroep.
t e l e e r e n r o e y e n : nl. op de galeien.
e v e n m e t h e t w o o r t : terwijl hij dit zegt.
d a p p e r : krachtig.
b e w o g e n : ontsteld.
S y n g e e s t e n : men veronderstelde, dat er in het bloed fijne, vluchtige vloeistoffen
aanwezig zijn, die het eigenlijk beginsel uitmaken van gevoel en beweging; a l g e l i j c k :
allemaal; o p -g e t o g e n : naar de hersenen opgestegen.
s p e e l t a l l e e n o n t r e n t : richt zich op niets anders dan.
v a n s t o n d e n a e n b e s w e e c k : onmiddellijk verliet.
o v e r h o o p : door elkaar.
h a l s -g e r e c h t : rechtbank, die ter dood veroordelen kan.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
76
1085
1090
1095
1100
1105
1110
Is van den bleycken angst als buyten haer gedragen,1082
Daer is een killigh sweet dat uyt haer aders schiet.
Vermits sy haren vrient aldus gebonden siet.
Maer desen onverlet soo wortse mé genomen,10851085
En is met al het rot tot in de stadt gekomen;
Daer krielt men overhoop al waer de vrijster quam,
Vermits een yder lust in haer gesichte nam.
De fame van de maeght aen alle kant gevlogen,
Heeft oock de lant-vooghdin tot in het hert bewogen,
Sy maeckt haer veerdigh op, sy gaet tot haren man,1091
Daer seytse voor de maeght al watse seggen kan;1092
Al met soo grooten ernst dat haer wort toe-gelaten,1093
Het jongh, het geestigh dier te nemen van der straten,
Te brengen op het slot. Maiombe wasser by,
En was om dit geval van ganscher herten bly.
Sy meynt, soo maer de vrou hoort Pretiose spreken,
Dat haer noch goet onthael noch gunste sal ombreken.
En soo als sy het gist soo wasset dattet viel,1099
Me-vrou ontfingh de maeght als met een open ziel.
Sy blijft gelijck verdwelmt in hare soete wangen,1101
Sy blijft aen haer gelaet met al de sinnen hangen,
Sy neemtse byder hant, sy leytse door de zael,
Sy valt haer om den hals en kustse menighmael.
Sy spreeckt Maiombe toe, sy vraeght verscheyde saken,
Maer verre boven al die Pretiose raken,
Sy vraeght hoe out sy was. Het wijf dat antwoort haer,
Dat nu haer nichte quam ontrent de vijftien jaer.1108
Hier op is in de vrou een drouve luym geresen;1109
Dus oudt soud' even nu mijn weerde dochter wesen,
Indien de goede God dien uytgelesen schat
1082
1085
1085
1091
1092
1093
1099
1101
1108
1109
b u y t e n h a e r g e d r a g e n : buiten zich zelf.
d e s e n o n v e r l e t : desniettegenstaande.
l u s t i n h a e r g e s i c h t e n a m : haar gaarne wilde zien.
m a e c k t h a e r v e e r d i g h o p : maakt zich onmiddellijk klaar.
v o o r : ten gunste van.
e r n s t : aandrang.
g i s t : verwacht; v i e l : gebeurde.
v e r d w e l m t i n : geheel verbijsterd kijken naar.
n i c h t e : kleindochter.
e e n d r o u v e l u y m g e r e s e n : een verdrietige stemming opgekomen.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
77
1115
1120
1125
1130
1135
(Dit sprack vrou Giomaer) aen ons gelaten had.
Maer, laes! nu is het kint in syne jonge dagen
Met listen wech-geruckt, en uytet lant gedragen.
Constançe waerje zijt, of immer komen meught,
God zy door synen geest ontrent u teere jeught.
De maeght gingh onderdies me-vrou de handen kussen,
En bid haer evenstaegh haer druck te willen blussen;1118
En t'wijl vrou Giomaer vast sit op haer en sagh,1119
Ontsluyt het aerdigh dier aldus syn drouf geklagh.1120
Indien ghy, weerde vrou, hebt eenigh welbehagen
In mijne teere jeught, soo hoort mijn angstigh klagen,
En mijn bedroufde stem. De goede jongelingh,
Dien in het naeste dorp de lant-drost heden vingh,1124
Dat is mijn weerde vrient, in trou aen my gebonden,
Daer wort geen beter mensch in al het lant gevonden;
Al is de krijghsman doot het is syn eygen schult,1127
Hy bracht den vromen helt tot enckel onverdult.1128
Hy slough hem met een vuyst dat hem de tanden bloeden,
Soo dat syn edel hert hierom begon te woeden.
Hy is geen rouwe gast die oyt syn leven stal,1131
Gelijck men metter tijt wel ondervinden sal.1132
Hy is een edelman. laet alles overwegen,
En ondersoeckt het stuck gelijck het is gelegen,
Ghy sult met oogen sien, en tasten metter hant,
Dat niemant oyt bedrogh in al syn handel vant.
Soo dese jongelingh gedwongen is te sterven,
Soo moet ick van gelijck mijn jonge leven derven,1138
Mijn hert is al te weeck, mijn wesen al te teer,
1118
1119
1120
1124
1127
1128
1131
1132
1138
e v e n s t a e g h : gestadig, onafgebroken; h a e r d r u c k t e w i l l e n b l u s s e n : haar
verdriet te willen doen ophouden.
v a s t s i t o p h a e r e n s a g h : voortdurend naar haar zit te kijken.
O n t s l u y t : begint.
l a n t -d r o s t : ambtenaar, die o.a. in naam van de heer de lijfstraffelijke rechtspleging
uitoefent; v i n g h : gevangen heeft genomen.
A l i s d e k r i j g h s m a n d o o t : Indien de krijgsman dood is.
v r o o m : dapper; t o t e n k e l o n v e r d u l t : geheel buiten zichzelf.
o y t s y n l e v e n s t a l : ooit van zijn leven heeft gestolen.
o n d e r v i n d e n : bevinden.
v a n g e l i j c k : eveneens.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
78
1140
1145
1150
1155
1160
1165
Als hy syn leven laet, wil ick geen leven meer.
Ick bid u, weerde vrou, met al de gansche leden,1141
Om u verheven stam, om u beleefde zeden,1142
Indien oyt soete min, indien oyt reyne vlam
In uwen geest ontstack, in uwen boesem quam;
Soo slaet een gunstigh oogh op twee soo jonge menschen,
Die geensins hoogen staet of machtigh gelt en wenschen,
Maer poogen een te zijn in vreught en ongeval,
Tot dat de bleecke doot haer eenmael scheyden sal.
Met dat de jonge maeght haer reden heeft gesproken,1149
Zijn haer met groot verdriet veel tranen uyt-gebroken,
Soo dat het siltigh nat een stroom, een gansche beeck,
En aen vrou Giomaer een stage vloet geleeck.
Sy dan, mits dit geklagh, gevoelt haer gansch bewogen,1153
Gevoelt haer innigh hert als uyt het lijf getogen;
Daer is, 'k en weet niet wat, dat haer de sinnen roert,
En dat haer angstigh hert geweldigh omme-voert.1156
Men siet in dit gepeys men siet haer oogen vlieten,1157
Soo dat haer in den schoot de druppels henen schieten.
De lant-vooght onderdies koomt treden in de zael,
Verwondert dat hy sagh den druck van syn gemael.1160
En hier op koomt de maeght hem vallen aen de voeten,
En gaet hem insgelijcx met drouve woorden groeten;
Sy weent, en bid, en smeeckt, met soo een heuschen mont,
Dat hem de goede man al med' ontsteken vont.1164
Hy kan, met alle kracht, syn tranen niet bedwingen,
Die hem, als tegen danck, op mont en wangen springen;1166
Hy staet geheel verbaest, hy staet een wijle stil,
Onseker wat hy doen, of wat hy laten wil.
1141
1142
1149
1153
1156
1157
1160
1164
1166
m e t a l d e g a n s c h e l e d e n : met heel mijn wezen.
O m : vanwege; b e l e e f d e z e d e n : vriendelijk karakter.
h a e r r e d e n h e e f t g e s p r o k e n : is uitgesproken.
m i t s d i t g e k l a g h : door deze klacht.
o m m e -v o e r t : doet bewegen, te keer gaat.
v l i e t e n : stromen.
g e m a e l : echtgenote.
o n t s t e k e n : aangedaan.
a l s t e g e n d a n c k : tegen wil en dank.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
79
1170
1175
1180
1185
1190
1195
Maiomb' hout onderdies haer sinnen op-getogen,1169
En wough haer drouven stant met al haer gansch vermogen.1170
Sy rijst ten lesten op, en seyt: Eerweerde vrou,
My dunckt ick weet behulp voor desen swaren rou.
Wilt ghy een kleynen tijt hier uyte zael vertrecken.
Ick sal u metter daet een wonder stuck ontdecken,1174
Hoort my een woort alleen, hoort wat ick seggen sal,
Ghy sult een eynde sien van dit bedrouft geval.
Maiombe sonder meer begaf haer uyter zalen,
En gingh van stonden aen een aerdigh doosjen halen;1178
En alsse weder quam daer Giomara stont,
Soo knieltse veerdigh neer, en opent haren mont.
Vergeeft my, seyt het wijf, dat ick eens heb bedreven,
En dat ick nu ter tijt u wil te kennen geven,
Of soo ick na de wet ben weerdigh harde straf,
Soo geeft my aen den beul, en sent my naer het graf.
Ick sal (hoe dattet gaet) de rechte waerheyt spreken,
Ghy mooght aen desen romp u leet en droufheyt wreken;1186
Ick sal tot aller stont verdragen met gedult
Wat ghy my voor verdriet hierom doen lijden sult.
Het is nu derthien jaer, of luttel min geleden,
Dat ick mijn reyse nam door al de Spaensche steden,
En door het platte lant, ick sochte mijn bejagh,
Tot dat ick in Madril een aerdigh meysjen sagh,
Een kint nau twee jaer out behangen met juweelen,
Daer ick, na mijn verstant, behoorde van te deelen,1194
De voester, soo ick sagh, die stont daer op de straet,
Met seker kamer-maeght verwerret in de praet.1196
Ick greep het jonge schaep, en sonder lange dralen
Soo reysd' ick inder haest in onbekende palen:
En als ick was ter plaets daer ick my seker vont,1199
1169
1170
1174
1178
1186
1194
1196
1199
o p -g e t o g e n : gespannen.
w o u g h : woog af, wikte; s t a n t : toestand.
o n t d e c k e n : openbaren.
a e r d i g h : prachtig.
r o m p : lichaam.
n a m i j n v e r s t a n t : volgens mijn opvatting; d e e l e n v a n : een aandeel hebben van.
s e k e r k a m e r -m a e g h t : een of ander kamermeisje; v e r w e r r e t : verwikkeld.
s e k e r : veilig.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
80
1200
1205
1210
1215
1220
1225
Doen leyd' ick in beraet, wat my te plegen stont.1200
Ick had eens vast gestelt (ick wil de waerheyt seggen)1201
Het kint, van als ontbloot, tot vondelingh te leggen,
Om al syn rijck çieraet, en wattet vorder had,
Te houden voor een roof, en als mijn eygen schat.1204
Maer als ick recht doorsagh syn geest en frissche leden,
Doen vond' ick mijn gepeys te strijden met de reden;
En daer op nam ick voor het meysjen op te voen,
Op hope dattet ons eens voordeel mochte doen.
Ick hebbet dan besorght, ick hebbet laten leeren,1209
Al wat te rechter tijt haer jonckheyt mocht vereeren,1210
Soo dat het geestigh dier veel schoone dingen kan,
En is (mijns oordeels) weert den besten edelman.
Maer wat is quaet te doen! wat heb ick drouve slagen1213
Om dit ondeugend' werck in mijne ziel gedragen!
Hoe was ick evenstaegh gepijnight in den geest!
Wat heb ick niet gesorght! wat heb ick niet gevreest!1216
Wat heb ick menighmael mijn herte voelen beven,
En drillen als een riet van harden wint gedreven!1218
Ick schroomd' (oock in den slaep) van haest te zijn beklapt,1219
Of door een snegen schout alree te zijn betrapt.
Wel, ick ben des geleert, en hebbe voor-genomen,1221
Noyt in soo bangen praem mijn ziel te laten komen;1222
Ick wil aen al ons volck en wie my raken magh,1223
Ontraden dit bedrijf en alle vuyl bejagh.
Wel doen is rechte vreught; maer alle slimme gangen1225
Zijn doodelick vergif die ons de ziele prangen.1226
Hier is dan nu de tijt dat ick mijn schult beken,
1200
1201
1204
1209
1210
1213
1216
1218
1219
1221
1222
1223
1225
1226
l e y d ' i c k i n b e r a e t : overlegde ik bij mijzelf; p l e g e n : doen.
e e n s : eenmaal, eerst.
v o o r e e n r o o f : als buit.
b e s o r g h t : ervoor gezorgd.
v e r e e r e n : een glans verlenen aan.
d r o u v e s l a g e n : zware slagen.
g e s o r g h t : geducht.
d r i l l e n : trillen.
h a e s t t e z i j n b e k l a p t : spoedig verraden te worden.
i c k b e n d e s g e l e e r t : ik heb mijn les eruit getrokken.
N o y t : nooit meer; p r a e m : benauwdheid.
m y r a k e n : mij aangaan.
s l i m m e g a n g e n : listig bedrijf.
p r a n g e n : benauwen.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
81
Vermits ick op den wegh van beter leven ben.
Mijn heer, siet dit juweel, en dese goude keten,
1230 Ghy sult van stonden aen den ganschen handel weten:
Of wijst dit niet genough den gront van dit geval,1231
Soo leest eens desen brief dien ick u geven sal.
Soo haest als sy het schrift den lant-vooght had gegeven,
Hy siet van stonden aen al datter is geschreven;
1235
Hy lasset overluyt en met een open mont,
En dit was inder daet dat hyder in bevont.
Het jongh dochterken dat by my is, en dat ick den
naem van Pretiose gegeven hebbe, hiet eygentlick Constance,
en is een eenigh kint van Don Ferdinando
1240 d'Assevedo Ridder van Calatrava, ende van vrouw Giomara
di Menesez. Ick stal het selve kint in de stadt
van Madril op Hemelvaerts-dagh, ten elf uren, in 't
jaer duysent vijf hondert vijf en tnegentigh. Het kint
hadde doen ter tijt aen dese juweeltjens die in dit
1245 kofferken leggen. Ick hebbe korts daer nae dit alsoo
vernomen, en goet gevonden, 't selve by memorie te1246
stellen, misschien of het schier of morgen te passe1247
mochte komen.
Met dat vrou Giomaer haer man dit hoorde lesen,
1250 Soo is in haer gemoet een nieu gewoel geresen.1250
Sy kent het kleyn çieraet, sy kustet menighmael,
En sijght uyt enckel vreught in onmacht op de zael.1252
De lant-vooght recht haer op, verbaest van dese saken,
En staet een lange wijl, onseker wat te maken.1254
1255
Me-vrou, nu wat verquickt, hoewel noch flau genough,1255
Vraeght stracx: Waer is het kint dat desen keten drough?
Het wijf seyt: Weerde vrou, die met u heeft gesproken,
1231
1246
1247
1250
1252
1254
1255
w i j s t : wijst aan; d e n g r o n t v a n d i t g e v a l : de toedracht van dit feit.
b y m e m o r i e t e s t e l l e n : te boek te stellen.
m i s s c h i e n o f : of het mogelijk; s c h i e r o f m o r g e n : vandaag of morgen.
g e w o e l : ontroering.
u y t : van; o p d e z a e l : op de zaalvloer, kamervloer.
m a k e n : doen.
v e r q u i c k t : bijgekomen; n o c h f l a u g e n o u g h : nog heel zwak.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
82
1260
1265
1270
1275
1280
1285
Iuyst doen u metter daet syn tranen uyt-gebroken,
Dat is het aerdigh dier in desen brief vermelt,
En dat tot heden toe u drouve sinnen quelt.
Dat is u eygen kint, by my wel eer gestolen,
En door mijn slim beleyt tot heden toe verholen.
Ick bidde twijffelt niet, maer neemt u dochter aen,
En laet na desen tijt u drouve klachten staen.
Terstont vrou Giomaer, met yver aen-gesteken,1265
Is uyt het stil vertreck in aller ijl geweken,1266
Sy gaet met grooten ernst en uytermaten ras,1267
En geeft haer na de zael daer Pretiose was.
Die sat daer vast omringht met al de kamer-maeghden,1269
Die met een treurigh hert de jonge maeght beklaeghden,
Soo om het drouf geval, als om haer soeten aert,
En dat haer teere jeught met heydens is gepaert.1272
Me-vrou gaet sigh in ernst na Pretiose strecken,1273
Gaet aen de jonge maeght den boesem open trecken,
En siet haer witte-borst. men vont een kleyne vrat,
Die sy ter slincker hant ontrent den tepel had.
En als men haer den voet ter aerden dede setten,
En met een vlijtigh oogh daer op bestont te letten,1278
Soo bleeck het metter daet, dat twee van hare teen
Zijn als een swane-poot gewassen tegen een.1280
Me-vrou is buyten haer. De teyckens hier gevonden,
De vrat op hare borst, haer teenen dus gebonden,
En 't gunt men uyt het schrift met klare woorden las,1283
Versekert haer genough wie Pretiose was.
Sy grijpt haer in den arm, sy kustse menigh-werven,1285
Sy voelt een diepe vreught, en schijnter in te sterven,
1265
1266
1267
1269
1272
1273
1278
1280
1283
1285
y v e r : vurig verlangen.
s t i l : waar een stilte was gevallen.
e r n s t : verlangen.
v a s t o m r i n g h t m e t : helemaal omringd door.
i s g e p a e r t m e t : leeft onder.
s i g h s t r e c k e n : zich begeven.
v l i j t i g h : nauwkeurig; b e s t o n t t e : ging.
g e w a s s e n t e g e n e e n : aan elkaar gegroeid.
't g u n t : hetgeen; s c h r i f t : geschrift.
g r i j p t h a e r i n d e n a r m : neemt haar in de armen.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
83
1290
1295
1300
1305
1310
Sy gaet tot haren man, die sy van herten mint,
En seyt hem: Weerde vrient, siet hier u eenigh kint;
Hier is u weerde vrucht, die ick u heb gedragen,1289
Daerom ghy hebt getreurt soo veel bedroufde dagen;
Hier is het eenigh pant van onse soete jeught,1291
Ontfanght het nu ter tijt, en dat in rechte vreught.
De teyckens al gelijck, aen my terstont gebleken,1293
En laten mijn gemoet niet meer in twijffel steken.
Sy is het even-selfs die ick u heb gebaert,1295
Haer lichaem wijstet uyt, en haer geheelen aert.
Voor al soo komt my voor, hoe dat ick was bewogen,1297
En ick en weet niet hoe, als buyten my getogen,
Wanneer ick eerst het kint ontrent ons deure sagh,
En hier noch onbewust in dese venster lagh.1300
De man (die even soo een wonder hart bewegen1301
Had door syn gansche lijf en in de ziel gekregen,
Iuyst doen het aerdigh dier hem eerst voor oogen quam)
Seyt dat hy dese maeght voor syne dochter nam,1304
Seyt dat hy aen het wijf haer diefte wil vergeven,1305
En haer oock bystant doen, om wel te mogen leven,1306
Mits datse nu voortaen wil stillen haren loop,1307
En haer geheel ontdoen van desen vreemden hoop.1308
O Heere, seyt hy voorts, wie kan u wonder wercken,
Wie kan, gelijck het dient, u hooge daden mercken!1310
Ghy hebt ons langen tijt gespijst met tranen-broot,
Ghy hebt ons af-geleyt tot aen de bleecke doot.1312
Ghy hebt ons eenigh kint, nu soo veel drouve jaren
Gedurigh om-gevoert in veelderley gevaren;
1289
1291
1293
1295
1297
1300
1301
1304
1305
1306
1307
1308
1310
1312
u w e e r d e v r u c h t : uw lieve kind.
p a n t : bezit.
a l g e l i j c k : alle tezamen; t e r s t o n t : zoëven.
e v e n -s e l f s : zelf.
k o m t m y v o o r : schiet mij te binnen.
o n b e w u s t : van niets afwetende; l a g h : vensters in de oude kastelen waren diepe nissen,
met banken aan de zijden.
b e w e g e n : schok.
n a m : hield.
d i e f t e : diefstal, kinderroof.
b y s t a n t d o e n : geld geven.
s t i l l e n h a r e n l o o p : tot rust komen na al het zwerven.
o n t d o e n v a n : losmaken van.
m e r c k e n : opmerken.
a f -g e l e y t : weggevoerd.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
84
1315
1320
1325
1330
1335
1340
Ghy hebtet niet-te-min ghy hebtet noch gespaert,
Ghy hebtet, lieve God, tot onse vreught bewaert.
Het was ons sonden schult, dat wy u felle slagen
Dus hebben uyt-gestaen, en lange moeten dragen.
Wy hadden vry al meer tot onse straf verdient;1319
Maer ghy zijt onse God, ons heyl, en ware vrient.
'T is uwe gunst alleen, 't is u genadigh wesen,
Dat wy uyt dese doot ten lesten zijn geresen,1322
Dat ghy tot onsen troost dit wonder laet geschien,
Dat wy ons weerde pant alhier in vreughde sien.1324
Sy was, eylaes! gegaen, sy was gelijck verloren,1325
Maer sy is wederom als op een nieu geboren.1326
Ghy hebt ons eens gebracht tot aen het duyster graf,
Nu wast ghy wederom ons drouve tranen af.
Wilt ons van heden aen, wilt ons nu danckbaer maken,
Op dat tot uwen dienst ons herte magh ontwaken,
Op dat wy nu voortaen in daet en in de schijn,1331
U dienaers, lieve God, u kinders mogen zijn.
Constançes hert ontloock terwijlen dit gebeurde,1333
Haer dacht 't en was geen tijt dat sy nu langer treurde;
Haer dacht sy vont behulp dat haren druck genas,1335
Vermits haer vader selfs daer eerste lant-vooght was.
Haer dacht in volle daet, het stuck was nu gewonnen,1337
Vermits haer saken staen soo wel sy immer konnen.1338
Maer t'wijl sy in den geest hier mede besigh sit,
Soo treet haer vader toe, en seyt haer weder dit:
God heeft ons grooten troost en blijdschap toe-gesonden,
Om dat ghy, weerde kint, ten lesten zijt gevonden,
Om dat ghy noch gesont en in het leven zijt;
Maer daer is echter wat dat my in 't herte snijt.
1319
1322
1324
1325
1326
1331
1333
1335
1337
1338
v r y : voorzeker.
d o o t : dodelijke smart.
p a n t : toevertrouwd bezit, kind.
g e g a e n : verdwenen.
o p e e n n i e u : opnieuw.
i n d a e t : in werkelijkheid, inderdaad; i n d e s c h i j n : uiterlijk, voor de mensen.
o n t l o o c k : ging open.
v o n t : zou vinden; g e n a s : zou genezen.
d a c h t : docht; i n v o l l e d a e t : volledig.
s o w e l s y i m m e r k o n n e n : zo goed als het maar kan.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
85
1345 Ick sie, eylaes! ick sie dat uwe domme sinnen1345
Een heyden (wat een schand'!) een rouwen heyden minnen,1346
Een heyden sonder doop, die niet en heeft geleert,
Hoe dat men God den Soon met reyne sinnen eert.
Met oorlof, seyt de maeght, hoort my een weynigh spreken;1349
1350 Ick weet van stonden aen u droufheyt af te breken.
De vrient aen my vertrout en is geen heydens man,1351
Maer die in volle daet de Christen leere kan.1352
Hy is noch boven dat van edel bloet geboren,
En heeft my, soo ick was, uyt enckel min gekoren.1354
1355
En wat na dit geval noch vorder is geschiet,
En seyd' ick na den eysch den ganschen avont niet.1356
Maiombe nam het woort, en gaet de man vertellen,
Hoe dat de jongelingh quam onder haer gesellen,
Hoe dat hy synen staet en vaders huys verliet,
1360
Vermits hem syn gemoet tot Pretiose riet.1360
Hoe dat hy nevens haer alreede lange dagen
Had vorst, en heete son, en alle leet gedragen;
En dat dit al gelijck maer was een kleyn begin,1363
Een preuf, en ondersoeck van syn getrouwe min;1364
1365 Dat hy geen dertel spel de vrijster mochte vergen,
Noch met ongure jock haer teere sinnen tergen,1366
En dat hy door de lust noyt op en was gevat,1367
Maer dat hy sigh in als met eer gequeten had.1368
In't korte dese vrou verhaelt in lange reden
1370 Al wat de jongh gesel voor desen heeft geleden;
Soo datse voor het lest ten vollen openbaert,1371
Hoe dat syn ridders kleet bij haer noch is bewaert.
Dit vat de lant-vooght op, en, sonder langh te dralen1373
1345
1346
1349
1351
1352
1354
1356
1360
1363
1364
1366
1367
1368
1371
1373
d o m m e : onervaren.
r o u w : ruw.
M e t o o r l o f : met uw verlof.
v e r t r o u t : verloofd.
k a n : kent.
m i n : liefde; g e k o r e n : uitverkoren.
E n s e y d ' i c k n i e t : zou ik niet kunnen vertellen.
r i e t : had gedreven.
d i t a l g e l i j c k : dit alles.
p r e u f : proeve.
o n g u r e : onfatsoenlijke; t e r g e n : prikkelen.
n o y t o p e n w a s g e v a t : nooit was meegesleurd.
i n a l s : in alles.
S o o : en wel zo.
v a t d e l a n t -v o o g h t o p : knoopt de landvoogd in zijn oor.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
86
1375
1380
1385
1390
1395
1400
Laet stracx het rijck gewaet daer in de kamer halen.
Het wijf dat gaeter om soo veerdigh alsse magh.1375
Siet dus koomt op het lest de waerheyt aen den dagh.
De lant-vooght onderdies gaet Pretiose vragen
Op al den omme-gangh van hare jonge dagen,1378
Op al des werelts loop, en hoe haer dit beviel,1379
En wat sy des gevoelt ontrent haer jonge ziel.
Sy antwoort over-al met soo besette reden,1381
Met soo een goet bescheet en in soo volle leden,1382
Dat (soo de jonge maeght syn dochter niet en waer)
Hy streckte voor gewis de sinnen over haer.1384
Hy vont sigh in den geest van hare min bevangen,1385
En bleef aen haer verstant en hare schoonheyt hangen.
Maer nu het geestigh dier als dochter hem bestont,1387
Soo is hy gansch verheught tot in syns hertsen gront.1388
En t'wijl de man aldus in blijdschap is geseten,
Soo koomt het oude wijf en brenght een gouden keten,
En brenght het hant-çieraet, en wat den jongelingh1391
Te voren om den hals of aen de leden hingh.
Als dit de lant-vooght siet, en hoort den ridder noemen,
En weet van wat geslacht dat hy is afgekomen,
Gevoelt hy ander-mael dat syn beswaerden druck1395
Is, door des Heeren gunst, verandert in geluck.
Hy danckt God ander-mael met al de gansche sinnen,
Dat soo een edelman syn dochter gingh beminnen,
En dat syn trouwe gunst noyt eens in hem verdween,1399
Schoon dat de jonge maeght een heydens dochter scheen.
Dit heeft terstont de Faem ten luytsten uyt-gekreten,
Sy liet het vreemt geval aen alle menschen weten;
Oock aen de vrijster selfs die aen den jongelingh
1375
1378
1379
1381
1382
1384
1385
1387
1388
1391
1395
1399
g a e t e r o m : gaat om het te halen.
d e n o m m e -g a n g h : het voorgevallene.
h o e h a e r d i t b e v i e l : welke gedachten zij daarover had.
b e s e t t e : weldoordachte.
b e s c h e e t : antwoord; i n s o o v o l l e l e d e n : zo volledig.
s t r e c k t e d e s i n n e n o v e r h a e r : zou zijn zinnen op haar gezet hebben.
h a r e m i n : liefde tot haar.
b e s t o n t : verwant was.
h e r t s e n : harten.
h a n t -ç i e r a e t : ringen.
b e s w a e r d e n : bittere.
g u n s t : liefde; n o y t e e n s : nimmer.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
87
Voor desen hare ziel en gansche sinnen hingh.
1405 Die gaet daer aen de wet ten vollen openbaren,1405
Dat sy, eylaes! vervoert van hare groene jaren,1406
Vermits de jongh gesel haer quale niet genas,
Hem hadde na geseyt dat hy een roover was.
En schoon het selsaem luyt dat by haer is bedreven,1409
1410 Het wort haer evenwel in volle daet vergeven;1410
Andreas spracker voor, de lant-vooght nam het aen,1411
Dies mochtse sonder straf en vreedsaem henen gaen.
'T was al te blijden dagh, geen mensch en mochte treuren,
Daer magh niet als vermaeck en soete vreught gebeuren.
1415
De man-slagh wert versoent, de ridder vry gestelt,1415
En alle die het raeckt ontfangen machtigh gelt.
De banden, die den helt benaeuden aen de leden,
Die worden los gemaeckt of veerdigh af-gesneden;
En voor het duyster hol, dat hem gevangen hout,
1420
Soo komt hy voor den dagh geçiert met enckel gout.
Syn vader wert terstont daer in de stadt beschreven,1421
En die heeft metter daet sigh op de reys begeven,
Die koomt in haesten aen, verheught en wel gesint,
Vermits hy synen soon soo wel verselschapt vint.1424
1425 Daer is geen edel geest die oyt heeft leeren dichten,+1425
Of hy valt aen het werck met alle syn gewrichten;1426
Al wat of spits vernuft, of kunste geven magh,
Dat koomt om desen tijt ten vollen aen den dagh.
Men hoort door al de stadt, door alle groene velden,
1430 En door het gansche rijck van desen handel melden,
De snelle weder-klanck die roeptet in het wout,1431
En al de werelt juyght dat Pretiose trout.
1405
1406
1409
1410
1411
1415
1421
1424
1425
1426
1431
Den vermaerden schrijver
doctor Pozzo, wort geseyt in
't Spaens dese historie
beschreven te hebben.
d e w e t : de overheid.
g r o e n e : dartele, jeugdige.
d a t : wat; b y : door.
i n v o l l e d a e t : geheel en al.
s p r a c k e r v o o r : was haar voorspraak; h e t : wat hij bijbracht.
v e r s o e n t : door een vergelijk verzoend; v r y g e s t e l t : van vervolging ontslagen.
b e s c h r e v e n ; per brief ontboden.
v e r s e l s c h a p t : verloofd.
d i c h t e n : schrijven;
m e t a l l e s y n g e w r i c h t e n : uit alle macht.
w e d e r -c l a n c k : echo.
Pozzo, w o r t g e s e y t : men heeft gezegd dat... Cervantes maakt aan het slot van La Gitanilla
melding van Pozo. Zie Inleiding (blz. 11-13).
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
+
88
Aenmerckingen
Op het wonderbaer houwelick voren geroert.+
[1433] 1. Oorspronck van de lant-loo[1434] pers, die wy heydens noemen.
[1435] 2. Of men uyt een pols of ader[1436] slagh weten kan of yemant
[1437] verlieft is, dan niet: dat is,
[1438] offer een sekere beweginge in
[1439] de slagh-ader te vinden is die
[1440] eygentlick op de liefde past.1440
[1441] 3. In de hant te kijcken, ende
[1442] daer yemants geluck ofte on[1443] geluck uyt voor te seggen,
[1444] van wat kracht het zy.
[1445] 4. Van de Physiognomie; en of
[1446] uyt yemants wesen ofte gelaet
[1447] syn innerlicken aert te seggen
[1448] is. En by die gelegentheyt een
[1449] sonderlingh trou-geval tus[1450] schen beyde in-gevoert.
[1451] 5. Of het geoorloft is op houwe[1452] licksche ofte andere toe-ko[1453] mende saken ondersouck te
[1454] doen.
[1455] 6. Of het een Christen mensche
[1456] geoorloft is met een heyden
[1457] in houwelicke te treden.
[1458] PHILOGAMVS. Wel hoe,
[1459] Sophronisçe? is mijn huys
[1460] een haven om soo voor[1461] by te zeylen met een loo[1462] pende spriet?1462
[1463] SOPH. Ick en had u niet
[1464] ghesien, Philogame, dan
[1465] juyst als ick u stemme
[1466] hoorde, en recht voor u
+ Aenmerckingen op: Opmerkingen bij.
voren geroert: dat hiervoor ter sprake is gekomen.
1440 e y g e n t l i c k : naar haar aard, alleen maar; o p ... p a s t : bij... past, samengaat.
1462 m e t e e n l o o p e n d e s p r i e t : met neergelaten boegspriet, dus met opstaande fok
(vóórzeil) d.i. in volle vaart.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[1467] deure quam.
[1468] PHI. Soo was dan u
[1469] voornemen niet, naer ick
[1470] hoore, om my de eere
[1471] van u versouck te geven.1471
1471
v e r s o u c k : bezoek.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
89
[1472] Dan ick en wil nu des
[1473] geen vorder ondersouck
[1474] doen, behoudens dat ghy1474
[1475] met my binnen treet, en
[1476] dat ghy (naer ons laetste
[1477] af-scheyt) my nu ope[1478] ninge wilt doen van uwe
[1479] in-vallen op het selsaem1479
[1480] houwelick van den Spaen[1481] schen edelman met het
[1482] heydinneken.
[1483] SOPH. Eerlicke lieden
[1484] zijn ghewoon haer be[1485] loften gestant te doen,
[1486] schoon het haer by wijlen
[1487] ongelegen is. Wel aen,
[1488] treet binnen, en seght my
[1489] daer wat ghy van my
[1490] versouckt.
[1491] PHI. Op de gelegent[1492] heyt1491 van de voornoemde
[1493] geschiedenisse, wilde ick
[1494] voor eerst (soo het u wel
[1495] geviele) een weynigh ver[1496] staen,1495 wat ghy hout van
[1497] dese lant-loopers, die men
[1498] heydens noemt, en van
[1499] waer de selve haar be[1500] gin en oorspronck heb[1501] ben genomen; want sulcx
[1502] dunckt my aenmerckens
[1503] weert te wesen.
[1504] 1. SOPH. Daer wert ver[1505] scheydenlick van gevoelt,
[1506] lieve Philogame. Ghy siet1506
[1507] hier van E. Pasquier in1507
1474
1479
1491
1495
1506
1507
b e h o u d e n s d a t : behalve dat.
u w e i n -v a l l e n o p : de gedachten, die u te binnen schieten bij.
o p d e g e l e g e n t h e y t v a n : naar aanleiding van de toedracht van.
v e r s t a e n : vernemen; h o u d e n v a n : denken van.
G h y s i e t h i e r : Zie hier (imperatief).
E. Pasquier i n s y n 4. b o u c k i n 't 17. c a p .: Les Recherches de la France (Parijs 1596)
lib. IV, cap. XVII, fol. 213 ro-214 ro. Zie vs. 1, noot.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[1508] syn 4. bouck in't 17. cap.1508
[1509] van het Ondersouck van
[1510] Vrankrijck; die verhaelt
[1511] uyt d'oude schrijvers, dat
[1512] dese menschen in 't jaer
[1513] 1427. in Vrankrijck eerst
[1514] zijn gesien, en dat de selve
[1515] alsdoen verklaerden ge[1516] sproten te zijn uyt het
[1517] laegh Egypten, onlangs1517
[1518] t'onder-gebracht van de
[1519] Christenen, en gedwon[1520] gen het Christen geloove
[1521] aen te nemen: datse sulcx
[1522] hebbende belooft korts
[1523] daer na weder van de Sa[1524] raçijnen waren verwon[1525] nen, sonder tegens de sel[1526] ve eenigen sonderlingen
[1527] tegen-weer te hebben ge[1528] daen: vervallende alsoo
[1529] weder van het Christen
[1530] gheloove aen de Saraçij[1531] nen. Dat sulcx gekomen
1508
E. Pasquier i n s y n 4. b o u c k i n 't 17. c a p .: Les Recherches de la France (Parijs 1596)
1517
lib. IV, cap. XVII, fol. 213 ro-214 ro. Zie vs. 1, noot.
l a e g h : beneden.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
90
[1532] zijnde tot kennisse van de
[1533] Christen vorsten, dat sy
[1534] luyden wederom zijn aen[1535] getast1534 ende verwonnen,
[1536] en de Saraçijnen verdre[1537] ven; niet willende de1537
[1538] Christen vorsten toe-staen
[1539] (vermits haer lichtveer[1540] digheyt1539 ende ontrouwe)
[1541] dat de selve in haer landt
[1542] souden blijven, ten ware
[1543] sy haer eerst hadden ver[1544] vought1543 na Roomen, om
[1545] aldaer van den Paus t'ont[1546] fangen soodanigen ordre
[1547] als daer goet soude ge[1548] vonden werden hun te
[1549] geven; dat de selve daer
[1550] op kleyn en groot na
[1551] Roomen waren vertroc[1552] ken, en dat de Paus (alles
[1553] gehoort ende overwogen
[1554] hebbende) de selve hadde
[1555] op-geleyt, tot haer boete
[1556] en beteringe, seven jaren
[1557] langh te mogen gaen1557
[1558] dwalen door de werelt,
[1559] sonder middelertijt op
[1560] bedden te mogen slapen;
[1561] lastende hun even-wel,1561
[1562] om eenighsins hun te1562
[1563] mogen generen, dat yder
[1564] kruys-dragende Bisschop1564
[1565] ofte Abt hun soude heb[1566] ben te geven voor een[1567] mael thien ponden tour1534
1537
1539
1543
1557
1561
1562
1564
a e n -g e t a s t : aangevallen.
n i e t w i l l e n d e d e C h r i s t e n v o r s t e n t o e -s t a e n :aangeziendeChristenvorsten
niet wilden toestaan.
v e r m i t s h a r e l i c h t v e e r d i c h e y t : wegens hun onstandvastigheid.
h a e r h a d d e n v e r v o u g h t : zich hadden begeven.
m o g e n : moeten.
l a s t e n d e : de opdracht meegevende.
h u n t e g e n e r e n : zich levensonderhoud te verschaffen.
k r u y s -d r a g e n d e : Het kruis, meestal aan een halsketting gedragen, is het gewone
onderscheidingsteken van alle bisschoppen, en van de abten aan wie de bisschoppelijke
insignia zijn toegestaan.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[1568] nois.1567 Datse in den voorsz.
[1569] jare 1427. in den Oughst[1570] maent tot Parijs komende
[1571] verhaelden vijf jaren al[1572] reede te hebben gedwaelt.
[1573] Pasquier verhaelt vorder
[1574] uyt het vertellen van die
[1575] gene die sulcx als doen1575
[1576] gesien hebben, dat de
[1577] mans gansch swart waren,
[1578] met swart gekrult hayr,
[1579] hebbende in elck oir een
[1580] ofte twee silvere ringe[1581] kens: dat de vrouwen
[1582] mede voor het meeren[1583] deel mismaeckt ende lee[1584] lick1583 waren, met hayr ge[1585] heel swart, als een peert-
1567
1575
1583
p o n d e n t o u r n o i s : ponden van de stad Tours, die gewoonlijk de halve waarde hadden
van een pond Hollandsch en gelijkstonden met 7½ stuiver, soms ook met meer.
a l s d o e n : als toen, toen.
m i s m a e c k t : wanstaltig.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
91
[1586] steert, gansch slordigh en[1587] de ongedaen in haer klee[1588] dinge,1587 een lappe lakens
[1589] om 't lijf gebonden heb[1590] bende met koorden vast
[1591] gemaeckt; ende in 't korte
[1592] een vreemt gespuys van
[1593] menschen. Noch wijders,
[1594] datse veel haer werck
[1595] maeckten van de lieden in
[1596] de hant te kijcken, ende
[1597] yder te seggen wat hun
[1598] voor geluck ofte ongeluck
[1599] gebeuren soude, ofte al[1600] reede gebeurt was: datse
[1601] veel onruste tusschen man
[1602] ende wijf verweckten en[1603] de vreedsame houwelic[1604] ken vol twist maeckten,
[1605] de mans in-beeldende dat1605
[1606] de vrouwen quaet garen
[1607] sponnen; van gelijcken1607
[1608] datse door quade kunsten
[1609] het gelt uyt de lieden1609
[1610] beurse in de heure konden
[1611] doen komen: ende eynte[1612] lick dat de Bisschop van
[1613] Parijs ten lesten sigh te[1614] gens de selve stelde, ende
[1615] een deftige predicatie te[1616] gens1615 haer bedrijf dede
[1617] doen door een prediker
[1618] monick genaemt le petit
[1619] Iacobin, de welcke onder1619
[1620] andere seer berispte alle
[1621] de gene die sigh in de
[1622] handen van dit volck had[1623] den sien laten, en de selve
[1624] gheloof waren gevende:
[1625] en tot besluyt datse van
1587
1605
1607
1609
1615
1619
o n g e d a e n : haveloos.
i n b e e l d e n d e : wijs makende.
q u a e t g a r e n s p o n n e n : verkeerde zaken bij de hand hadden, ontrouw waren; v a n
g e l i j c k e n : eveneens.
d e l i e d e n b e u r s e : de beurs van de mensen.
d e f t i g e : ernstige.
p r e d i k e r m o n i c k : Dominicaan; Iacobin: Jacobijn, Dominicaan.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[1626] daer spoedelick mosten
[1627] vertrecken ende haren
[1628] wegh nemen nae Pon[1629] toise. Munsterus verhaelt1629
[1630] datse in Duytslant eerst
[1631] zijn gesien anno 1417. En
[1632] soo ghy breeder bescheet
[1633] hier van souckt te weten,
[1634] mooght den selven met
[1635] andere schrijvers nae sien,
[1636] soo 't u gelieft. te weten
[1637] Camerar. hist. medit. part.1637
1629
1637
Munsterus: Sebastian Münster (1489-1552), hoogleraar in het Hebreeuws te Heidelberg
(1524) en Bazel (1529). Hij schreef een beroemd werk, Cosmographia Universalis, een
algemene beschrijving der wereld; daarin is de mededeling die Cats bedoelt, te vinden. Zie
a.w., ed. Bazel 1552, lib. 3, cap. 5, blz. 267: ‘Cum ageretur annus post Christum natum
1417...’. Zie r. 2134, noot.
Camerar. 6 Philippus Camerarius (1537-1624), zie r. 1, noot 1. Hij schreef o.a. Operae
horarum subcisivarum sive meditationes historicae (1591); verm. editie 1609). Zie, aangaande
het eerste bezoek der Zigeuners aan Duitsland in 1417, a.w. ed. Frankfort 1644, lib. 1, cap.
17: De Cingaris, quos Germani Zigeuner vocant. Zie r. 2134, noot.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
92
[1638] I. cap. 17. Gesner. in Mi[1639] tridat.1638 AEneam Sylvium &c.1639
[1640] PHI. Ick sal my der[1641] halven vergenought hou[1642] den met dat ick van u ge[1643] hoort hebbe, en wil nu
[1644] komen tot de geschiede[1645] nisse selfs.
[1646] Ick hebbe voor eerst
[1647] gelet in 't lesen van het1647
[1648] eerste deel deser geschie[1649] denisse, dat Pretiose (soo1649
[1650] het scheen) behendelick
[1651] wiste uyt te vinden saken
[1652] die selfs een doctor in de
[1653] medeçijnen niet en konde
[1654] bemercken; te weten, dat
[1655] Giralde door liefde ver[1656] voert moeste wesen, en
[1657] dat sulcx d'oorsake was
[1658] van hare sieckte. Nu by1658
[1659] 2. dese gelegentheyt wilde
[1660] ick wel onder-recht we[1661] sen,1660 ofte nae de kunsten
[1662] der medeçijnen, ofte van1662
[1663] de ondersouckers der na[1664] turen,1663 offer een sekere
[1665] bysondere slagh van pols
[1666] zy, of eenige gewisse tey[1667] ckens1666 in de slagh-ader
[1668] daer uyt yemant (die de
[1669] kunste verstaet) sekerlick
1638
1639
1647
1649
1658
1660
1662
1663
1666
Gesner. in Mitridat.: Conrad Gesner (1516-1565), een beroemde polyhistor, schrijver van
een literair-historisch werk Bibliotheca Universalis omnium scriptorum in tribus linguis
Graeca, Latina et Hebraica extantium (1545-1555). Hij vergeleek in zijn Mithridates sive
de differentiis linguarum (1555) in alfabetische volgorde alle talen met elkaar vanaf het
Aethiopisch tot en met het Rotwelsch of Bargoens.
AEneam Sylvium: Enea Silvio Piccolomini d.i. Paus Pius II (1405-1464) een geleerde
humanist.
g e l e t d a t : bevonden, opgemerkt dat.
s o o h e t s c h e e n : gelijk bleek.
b i j d e s e g e l e g e n t h e y t : naar aanleiding van dit geval.
w e l : goed.
v a n : volgens.
o n d e r s o u c k e r s d e r n a t u r e n : natuurvorsers.
g e w i s s e : betrouwbare.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[1670] soude konnen weten of[1671] te een jonge deerne ver[1672] lieft ofte met liefde be[1673] vangen is, dan niet. want1673
[1674] indien sulcx gheleert kon[1675] de werden, ick wildet
[1676] my wel gelt en tijt laten
[1677] kosten om sulcx te weten,
[1678] om redenen die ick daer
[1679] toe meyne te hebben.
[1680] Ten anderen soo ben
[1681] ick begerigh te weten,
[1682] of men door waer-seg[1683] gers, of diergelijcke soorte
[1684] van menschen ondersoeck
[1685] magh doen op houwe[1686] lickse ofte andere toe[1687] komende saken.
[1688] SOPH. Dit is een vrage1688
[1689] die het geheym en ver-
1673
1688
d a n n i e t : of niet.
v r a g e : vraagstuk.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
93
[1690] borgentheyt van de mede[1691] çijnen raeckt, en die midts[1692] dien1691 best by de meesters
[1693] van de selve kunste be[1694] slecht1693 soude konnen wer[1695] den: niet-te-min om u
[1696] niet verlegen te laten, en1696
[1697] vermits ick al somtijts
[1698] mede een weet-gierigh
[1699] oogh hebbe laten gaen
[1700] over boucken van die ge[1701] legentheyt,1700 soo kan ick
[1702] seggen dat eenige van de
[1703] ervarenste in die weten[1704] schap, en by namen de
[1705] geleerde Avicenna, en met1705
[1706] den selven Franciscus Va[1707] lesius1706 lib. 3 Controvers.
[1708] Philos. & medic. cap. 14.
[1709] (Iaques Ferrand Agenois de1709
[1710] la maladie d'Amour ou me[1711] lancholie Erotique.) een
[1712] groot Spaens doctor, met
[1713] verscheyde andere van de
[1714] gheleerste in die kunste
[1715] vast stellen, datter geen
[1716] bysondere ader-slagh en
[1717] is, oock geen sekere tey[1718] ckens in de selve, waer
[1719] door die sieckte eygent[1720] lick1719 bekent soude konnen
[1721] werden. En voor reden1721
[1722] wort by de selve in[1723] gebracht, dat de liefde,
1691
1693
1696
1700
1705
1706
1709
1719
1721
m i d t s d i e n : daarom; b e s t : het best; b y d e m e e s t e r s : door de doctoren.
b e s l e c h t : opgelost.
v e r l e g e n : in verlegenheid, zonder antwoord.
v a n d i e g e l e g e n t h e y t : over de gesteldheid daarvan.
Avicenna: Lat. naam van de Islamietische wijsgeer en medicus Ibn Sina (980-1037), in het
westen door zijn filosofie en in het oosten door zijn geneeskundige werk Al-Quanun het
meest bekend; dit was gegrond op de geneeskunde van Galenus.
Franciscus Valesius, lijfarts van Philips II; Spaanse naam Francisco Vallés (1524-1592).
Iaques Ferrand Agenois: Jacques Ferrand, een Franse medicus, aan het einde der 16e eeuw
te Agen geboren, schrijver van de Traité de la maladie de l'Amour ou Mélancholie érotique
(Parijs 1623).
e y g e n t l i c k : naar zijn aard, alleen maar.
v o o r r e d e n : als reden.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[1724] soo lange die in de palen1724
[1725] van de redelickheyt blijft,
[1726] is een genegentheyt die in
[1727] het breyn haer woon[1728] plaetse is houdende: maer
[1729] buyten ofte boven reden
[1730] en regel gaende, dat de
[1731] selve dan in de lever ende
[1732] niet in het herte sigh ont[1733] hout, ende dien volgende1733
[1734] dat uyt de pols ofte slagh[1735] ader (die uyt het herte
[1736] haer beweginge heeft)
[1737] geen vaste teyckenen en
1724
1733
i n d e p a l e n v a n d e r e d e l i c k h e y t : binnen de grenzen van het redelijke.
d i e n v o l g e n d e : diensvolgens, daarom.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
94
[1738] konnen werden genomen,1738
[1739] om te weten of yemant
[1740] met de minne-koortse ge[1741] quelt is, dan niet; en noch
[1742] min, wie daer van d' oor[1743] sake mochte wesen.
[1744] PHI. Gewisselick het is
[1745] my leet dat de kunste soo
[1746] verre niet en gaet, en dat
[1747] de geesten in soo scherp[1748] sinnigen eeuwe, als wy
[1749] beleven, (daer 't al schijnt1749
[1750] ondersocht te werden)
[1751] noch soo hooge niet en
[1752] zijn geklommen; te meer
[1753] vermits ick bemercke, dat
[1754] al lange in voorlede tijden
[1755] een groot deel van dese
[1756] kunst is ondeckt geweest,
[1757] even by oude vrouwen1757
[1758] die wat geslepen waren.
[1759] Ick sie dat Canace in dit1759
[1760] gast-huys sieck leggende
[1761] klaer uyt seyt (als Ovidius
[1762] verhaelt)
[1763] Mijn voester heeft den brant van mijn bedeckte wonden,1763
[1764] Wt ick en weet niet wat, behendigh ondervonden;17641764
1738
1749
1757
1759
1763
1764
1764
g e n o m e n : opgemaakt. Cats is hier voor zijn tijd zeer modern: hij sluit zich aan bij de
nieuwste geneeskundige inzichten, in het bijzonder die van de Dordtse medicus Johan van
Beverwyck (1594-1647), die de recente bloedsomlooptheorie van William Harvey, in 1628
gepubliceerd, aanvaardde en zijn De calculo renum et vesicae (1638) aan Cats opdroeg. Vgl.
H. Smilde, Jacob Cats (1938), blz. 234.
't a l : alles.
e v e n : juist.
Canace: dochter van Aeolus, die door Poseidon bemind werd, maar verliefd werd op haar
eigen broer Macareus: ze werd toen door Poseidon verlaten en door haar vader gedood of
tot zelfmoord gedwongen. Haar voedster was de eerste, die de ‘tekens’ van haar liefde
waarnam. 1594 i n d i t g a s t -h u y s : van deze kwaal (lett. in dit ziekenhuis).
M i j n v o e t s t e r h e e f t etc.: navolging van Ovidius, Heroides XI, 33-34, Prima malum
nutrix animo praesensit anili; Prima mihi nutrix, Aeoli, dixit, amas. Vertaling: De eerste die
de kwaal opmerkte, was de voedster met haar oude-vrouwenwijsheid; de voedster was de
eerste die mij zei: ‘Dochter van Aeolus, je bent verliefd.’
M i j n v o e t s t e r h e e f t etc.: navolging van Ovidius, Heroides XI, 33-34, Prima malum
nutrix animo praesensit anili; Prima mihi nutrix, Aeoli, dixit, amas. Vertaling: De eerste die
de kwaal opmerkte, was de voedster met haar oude-vrouwenwijsheid; de voedster was de
eerste die mij zei: ‘Dochter van Aeolus, je bent verliefd.’
o n d e r v o n d e n : opgespoord; d a e r ... i n s a g h : waaromtrent ... inzicht had.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[1765] Die seyde my in 't oir: Ick sie het datje mint,1765
[1766] En dat u jeughdigh hert tot vrijen is gesint.1766
[1767] En dat alsoo zijnde, soo
[1768] dunckt het my vreemt
[1769] dat alle onse groote doc[1770] toren hier in noch maer
[1771] als mollen en zijn, daer
[1772] een oudt wijf al van doen
[1773] af soo klaer in sagh.
[1774] SOPH. Al sachtjens, lieve1774
1765
1766
1774
M i j n v o e t s t e r h e e f t etc.: navolging van Ovidius, Heroides XI, 33-34, Prima malum
nutrix animo praesensit anili; Prima mihi nutrix, Aeoli, dixit, amas. Vertaling: De eerste die
de kwaal opmerkte, was de voedster met haar oude-vrouwenwijsheid; de voedster was de
eerste die mij zei: ‘Dochter van Aeolus, je bent verliefd.’
M i j n v o e t s t e r h e e f t etc.: navolging van Ovidius, Heroides XI, 33-34, Prima malum
nutrix animo praesensit anili; Prima mihi nutrix, Aeoli, dixit, amas. Vertaling: De eerste die
de kwaal opmerkte, was de voedster met haar oude-vrouwenwijsheid; de voedster was de
eerste die mij zei: ‘Dochter van Aeolus, je bent verliefd.’
a l s a c h t j e n s : kalm aan, niet zo voorbarig;
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
95
[1775] jongelingh. want al ist
[1776] soo, dat ick uyt de getuy[1777] genissen van de geleerde
[1778] hebbe geseyt datter geen
[1779] eygen pols-slagh en is die
[1780] juyst op de liefde past,
[1781] soo en volcht daer niet
[1782] uyt dat de kunstenaers1782
[1783] uyt andere gelegentheden1783
[1784] (jae oock uyt de pols selfs)
[1785] niet al merckelicke dingen
[1786] en souden konnen ont[1787] decken, daer uyt men
[1788] yemants gestalte zoude1788
[1789] konnen weten. jae ick
[1790] segge u in tegen-deel, dat[1791] ter veel ervaren medeçijns
[1792] eertijts zijn geweest ende
[1793] noch zijn, die door middel
[1794] van de kunst ten klaersten1794
[1795] hebben weten t'ondervin[1796] den, dat yemant van die
[1797] wespe gesteken was. Avic.1797
[1798] lib. 3. cap. de amore. En
[1799] noch meer als dat, Soranus1799
[1800] van Ephesen (als in het
[1801] leven van Hippocrates te
[1802] lesen is) ondeckte klaer[1803] lick de liefde die de ko[1804] ningh Perdiccas drough1804
[1805] tot Phyla, een by-sit van
[1806] syn vader; en dat even op
[1807] de selve maniere gelijck
[1808] Erasistratus uyt-vont de1808
[1809] brandende genegentheyt
[1810] van Antiochus tot Strato1782
1783
1788
1794
1797
1799
1804
1808
k u n s t e n a e r s : beoefenaars der geneeskunst.
g e l e g e n t h e d e n : omstandigheden; m e r c k e l i c k e : gewichtige, opmerkelijke.
g e s t a l t e : gesteldheid.
k u n s t : zie r. 1782. noot
Avic. lib. 3: van Avicenna's Al-Quanun. Zie r. 1705 noot.
Soranus: geneesheer en schrijver over geneeskunde onder Trajanus en Hadrianus. Aan hem
werd het Leven van Hippocrates toegeschreven.
Perdiccas: Perdiccas II, koning van Macedonië (± 450-413 v. Chr.).
Erasistratus: medicus in Alexandrië omstr. 275 v. Chr., anatomicus; stelde de theorie op van
het stromen van de geest door de slagaderen en van het bloed door de aderen.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[1811] nice1810 syn stiefmoeder. (Val.1811
[1812] Max., l. 5 cap. 7). Galenus1812
[1813] in syn bouck, daer hy
[1814] handelt van de gene die
[1815] den sieckaert maken, be[1816] roemt1815 sigh te hebben kon[1817] nen ondervinden den hey[1818] melicken1817 minnebrant van
1810
1811
1812
1815
1817
Antiochus: Antiochus I van Syrië (324-261 v. Chr.) uit de dynastie der Seleuciden.
Val. Max. l. 5 cap. 7: boek 5, hfdst. 7 van Factorum ac Dictorum memorabilium libri IX van
de Romeinse geschiedschrijver Valerius Maximus uit de tijd van Tiberius. Dit werk werd
tijdens de renaissance door zeer velen gelezen en geciteerd om zijn historische anekdoten.
Het verhaal staat in de ed. Frankfort (1627), blz. 181.
Galenus: naast Hippocrates de beroemdste Griekse medicus in de oudheid (± 129-199 n.
Chr.). Hij leefde in Pergamum, Alexandrië en tenslotte in Rome.
d e n s i e c k a e r t m a k e n : zich ziek voordoen.
d e n m i n n e b r a n t d i e d e s e l v e g e s e t e n d e g e w e t h a d d e : de vurige liefde
die deze was gaan koesteren en kweken voor.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
96
[1819] een Romeynschen ridder,
[1820] die de selve geset en gewet
[1821] hadde op de by-sit van
[1822] een van de groote aldaer.1822
[1823] Van gelijcken roemt de
[1824] selve Galenus te hebben
[1825] weten na te sporen de
[1826] liefde van een voorname[1827] licke1826 jonckvrouwe tot ee[1828] nen schoonen jongelingh
[1829] Philades genaemt. Iaques
[1830] Ferrand, een geleert Frans1830
[1831] medeçijn, seyt in den jare
[1832] 1604. behendelicken on[1833] dervonden1832 te hebben de
[1834] malle minne-driften die
[1835] een jongh student (een
[1836] groot edelman zijnde) hey[1837] melick drough tot een
[1838] schoone jonge deerne een
[1839] kamer-maeght in den
[1840] huyse daer hy sigh ont[1841] hiel, daer van hy de vor[1842] dere geschiedenisse bree[1843] der verhaelt in syn bouck
[1844] by hem op dese stoffe1844
[1845] beschreven.
[1846] PHI. Wel, na dese e[1847] xempelen uyt-wijsen, soo
[1848] en soude men door de
[1849] kunst niet alleen konnen
[1850] uyt-vinden of yemant lief[1851] de drough, maer oock tot
[1852] wien. Ick bidde segh my
[1853] doch hoe dat toe gaet;
[1854] want my dunckt dat sulcx
[1855] een jonghman van myne1855
[1856] ghelegentheyt van groo[1857] ten gebruycke soude kon1822
1826
1830
1832
1844
1855
g r o o t e : groten.
v o o r n a m e l i c k e : voorname.
Ferrand: zie r. 1709.
b e h e n d e l i c k e n : handig en onopgemerkt.
o p : over.
v a n m i j n e g h e l e g e n t h e y t : in mijn omstandigheden.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[1858] nen1857 wesen.
[1859] SOPH. Wel aen, dewijle
[1860] ghy des soo begerigh
[1861] schijnt te wesen, soo wil
[1862] ick u seggen 't gene icker
[1863] van bemerckt hebbe. Wilt
[1864] ghy weten of yemant met
[1865] liefde is bevangen, en op
[1866] wien ('t zy dan man of
[1867] vrouwe; maer ick sal nu
[1868] van de persoon van een
[1869] vrouwe spreken) soo siet
[1870] dat ghy soetelick en be[1871] hendelick in u hant krijgt
[1872] de hant van de gene daer
[1873] ghy de preuve van nemen
[1874] wilt, ende leght dan u
[1875] vinger al sachtjens op hare
[1876] pols, ende daer na soo
[1877] brenght in u reden te1877
[1878] passe den naem van de
[1879] gene die ghy meynt dat
[1880] haer meest aen 't herte
[1881] leyt; spreeckt van den
[1882] selven, loffelick prijsende
1857
1877
v a n g e b r u y c k e : van nut.
i n u r e d e n : in uw woorden.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
97
[1883] des selfs schoonheyt, gees[1884] tigheyt, ofte andere goede
[1885] gaven, en t'elcken als ghy
[1886] dien naem noemt, let dan
[1887] neerstelick wat verande[1888] ringh1887 ghy in haer oogen,
[1889] wesen, ende sonderlinge1889
[1890] aen haren pols-slagh sult
[1891] gevoelen: daer is geen
[1892] twijffel aen, soo de minne[1893] pijl haer recht ghetroffen
[1894] heeft, of ghy sult een on[1895] gelijcken1894 dril, ende een
[1896] veranderlicken pols ge[1897] waer worden, die geen
[1898] regel of slagh en sal hou[1899] den. (Paul. AEginet. lib. 3.1899
[1900] cap. 17. de amore.) Ghy
[1901] sult oock meer andere
[1902] teyckenen uyt haer wesen,
[1903] en sonderlingh uyt haer
[1904] oogen, konnen af-nemen,1904
[1905] die eer zijn te mercken,
[1906] als te schrijven. Maer dan1906
[1907] loopter noch wat op dat
[1908] vry aen-merckens weert
[1909] is, en van grooten ghe[1910] bruycke; maer daer van
[1911] op beter gelegentheyt.
[1912] PHI. Ick bidde u en
[1913] spaert doch geen broot
[1914] voor de vrienden, ende
[1915] en laet niet onder u tonge
[1916] 'tgene ick soo seer begeere
[1917] te horen als yet dat ick nu
[1918] ter tijt weet.
[1919] SOPH. Neen, vrient, soo
[1920] plagh men een boer syn
1887
1889
1894
1899
1904
1906
n e e r s t e l i c k : nauwkeurig.
s o n d e r l i n g e : in het bijzonder.
e e n o n g e l i j c k e n d r i l : een ongelijkmatig kloppen.
Paul. Aeginet.: Paulus Aegineta, in Aegina geboren (7e eeuw n. Chr.) Zijn De re medica
libri septem genoot tijdens de renaissance grote bekendheid. Zie ed. Parijs 1532, blz. 22-23.
a f -n e m e n : opmaken.
d a n l o o p t e r n o c h w a t o p : ook hangt er nog iets mee samen.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[1921] kunst af te vragen: alle
[1922] dingen en dienen niet uyt1922
[1923] geseyt aen soo grage gas[1924] ten1923 als ghy en uws gelij[1925] cken zijt; En dusdanige
[1926] verborgentheden en wil[1927] len soo op een bot en met1927
[1928] eenen adem niet geleert
[1929] wesen.
[1930] PHI. Ghy en hebt even[1931] wel dit geenen dooven
[1932] geseyt; Ende nu ick den
[1933] draet hebbe, ick hope het
[1934] kloen wel te sullen vinden.1934
[1935] Ick kan oock lesen (God
[1936] danck) en hebbe u schrij[1937] vers hooren noemen die
[1938] te vinden zyn, ick meyne
[1939] die nae te sien en te letten
[1940] watter in steeckt. want
1922
1923
1927
1934
u y t g e s e y t : geopenbaard.
g r a g e g a s t e n : gretige gasten, nieuwsgierige heren.
o p e e n b o t : ineens.
k l o e n : kluwen.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
98
[1941] ick sie alreede wel soo
[1942] veel, dat dit ondersouck
[1943] niet alleen by de mede[1944] çijnen, maer by de gene
[1945] die wat kennisse van saken
[1946] hebben, kan gedaen wer[1947] den. Het komt my nu bin[1948] nen1947 dat ick gelesen hebbe,
[1949] dat Erasistratus (daer ghy1949
[1950] te voren van gewagh
[1951] deet) de liefde van Antio[1952] chus gewaer wiert, ver[1953] mits hy vernam dat syn
[1954] ader-slagh t'elcken ver[1955] anderde als Stratonice syn
[1956] stief-moeder in de kamer
[1957] ofte ontrent het bedde
[1958] quam, daer hy sieck lagh.
[1959] De poëten hebben daer[1960] om wel geseyt,1960
[1961] Wie is die heeten minne-brant
[1962] Behendigh in syn boesem sluyt?
[1963] De liefde past op geenen bant;1963
[1964] Sy wil, sy sal, sy moeter uyt.
[1965] SOPH. Dat is tot daer
[1966] toe goet, soete jongelingh
[1967] maer ondertusschen isset
[1968] geraden u niet te seer te
[1969] willen vergapen aen de
[1970] beweginge van de slagh[1971] ader, om altijt daer uyt
[1972] een besluyt te maken (als
[1973] de selve buyten gewoonte
[1974] verandert, en rasser of
[1975] harder slaet op den naem
[1976] ofte door de aenkomste
[1977] van eenigh persoon) dat
[1978] t'elcken een uytmuntende1978
[1979] liefde hier van de oorsake
[1980] ware. Ghy sout lichtelick
[1981] (soo doende) konnen ver1947
1949
1960
1963
1978
h e t k o m t m y n u b i n n e n : daar schiet mij te binnen.
Erasistratus: zie r. 1808, noot.
w e l : goed.
p a s t o p : let op.
u y t m u n t e n d e : in het oog lopende.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[1982] vallen in een selsame on[1983] gelegentheyt, als ick eens
[1984] verstont een jonge doctor
[1985] gheraeckt te zijn, uyt ghe[1986] lijcke oorsake.
[1987] PHI. Hoe gingh dat toe,
[1988] weerde Sophronisçe?
[1989] SOPH. De selve jongen
[1990] doctor onder andere heb[1991] bende een wijle vergesel[1992] schapt een vermaerden
[1993] medeçijn, als hy by de
[1994] siecken gingh (als in Ita[1995] lien tot bericht van de1995
[1996] studenten veel geschiet) en
[1997] gewaer zijnde ghewor[1998] den, dat de doctor (als hy
1995
b e r i c h t : onderricht.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
99
[1999] de pols van de siecken
[2000] getast hadde) wiste te
[2001] seggen waer door de
[2002] sieckte was veroorsaeckt,
[2003] als door eten van meloe[2004] nen, noten, appelen, vij[2005] gen, ofte diergelijcken
[2006] fruyt, bad ernstelick den
[2007] man, hem te willen open[2008] baren waer uyt hy sulcx2008
[2009] wist, als hy seyde. De
[2010] doctor, na des hem te
[2011] hebben laten bidden, sey[2012] de hem, dat hy ontrent de
[2013] siecken komende neerste[2014] lick was gewoon acht te
[2015] nemen, of hy in of on[2016] trent de kamer van de
[2017] siecken niet eenige schel[2018] len van noten, meloenen,
[2019] of diergelijcke vruchten2019
[2020] en vernam; en die siende,
[2021] dat hy daer op dan aen[2022] gingh.2021 De nieuwe doctor,
[2023] dese lesse wel meynende
[2024] onthouden te hebben, en[2025] de die willende in 't2025
[2026] werck stellen, was korts
[2027] daer na geroepen over
[2028] eenen schamelen arbey[2029] der, sieck te bedde leggen[2030] de; voor wiens hutte hy
[2031] een vers esels-vel siende
[2032] leggen, hadde daer op den
[2033] patjent syn pols geraeckt,
[2034] ende geseyt dat hy gansch
[2035] swaerlick sieck was, en
[2036] dat sulcx hem niet vreemt
[2037] en docht, dewijle hy soo
[2038] harden en onverdouwe[2039] licken2038 kost, te weten esels
2008
2019
2021
2025
2038
s u l c x a l s h y s e i d e : hetgeen hij zeide.
n a d e s h e m t e h e b b e n l a t e n b i d d e n : na zich daarom met aandrang te hebben
laten vragen.
d a e r o p a e n g i n g h : daarop afging.
i n 't w e r c k s t e l l e n : toepassen.
o n v e r d o u w e l i c k e n : onverteerbare.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[2040] vleesch, hadde bestaen te2040
[2041] eten. De siecke, des ver[2042] wondert zijnde, seyde, dat
[2043] de doctor geheel van den
[2044] wegh was. want (seyde
[2045] hy) ick en hebbe in acht
[2046] dagen en langer geen esel
[2047] gesien, ten ware mijn
[2048] heere den doctor. De
[2049] misslagh van de jonge[2050] lingh quam daer uyt, dat
[2051] hy den regel dien hy ge[2052] hoort hadde al te breet en
[2053] sonder bescheydentheyt in20532053
[2054] 't werck stelde. En voor
[2055] u, lieve Philogame, staet
[2056] te letten, dat ghy niet in
[2057] gelijcke dwalingen en
[2058] valt.
[2059] PHI. Is daer voor te
[2060] vreesen Sophronisçe? Ghy
2040
2053
2053
b e s t a e n t e : gaan.
i n 't w e r c k s t e l l e n : toepassen.
b e s c h e y d e n t h e y t : oordeel.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
100
[2061] hebt my verklaert dat veel
[2062] gheleerde medeçijnen vast
[2063] stellen, dat indien op den
[2064] naem van eenigh persoon
[2065] de pols van een jonge
[2066] juffer, en oock haer we[2067] sen, seer verandert, dat
[2068] daer uyt vastelick te be[2069] sluyten is datse van des[2070] selfs liefde bevangen is.
[2071] SOPH. Maer of het ge[2072] beurde2071 dat yemant een
[2073] jonge deerne onteert, en
[2074] haer daer na verlaten, ofte
[2075] andere schamperheyt aen[2076] gedaen2075 hadde, ende dat sy
[2077] daer uyt in quellinge zijn[2078] de2077 gevallen, een doctor
[2079] (als ghy) haer daer op
[2080] quame te besoucken, en
[2081] dat de selve sprekende
[2082] van den voorsz. persoon,
[2083] gevoelde de slagh-ader
[2084] van de voorsz. jonghe
[2085] deerne heftiger slaen, als
[2086] te voren; soude hy niet
[2087] een grooten misslagh doen
[2088] daer uyt te besluyten, dat
[2089] sulcx uyt liefde geschiede,
[2090] daer het uyt het tegen[2091] deel, dat is, uyt louteren
[2092] haet, syn oorspronck sou[2093] de hebben? 'T is seker,
[2094] dat jae. Want dewijle het
[2095] voren is vast gestelt, datter
[2096] geen bescheyden en eygen2096
[2097] beweginge in de slagh[2098] ader te vinden is die juyst
[2099] alleen past op de minne[2100] sieckte, en dat daerom
[2101] met omsichtigheyt en ver[2102] nuft alle omstandigheden
2071
2075
2077
2096
o f : indien.
s c h a m p e r h e y t : smaad.
i n q u e l l i n g e g e v a l l e n : ziek geworden.
b e s c h e y d e n : afzonderlijke; e y g e n : typische.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[2103] moeten werden overwo[2104] gen, eer men yet sulcx
[2105] besluyten kan, soo siet
[2106] ghy wel hoe los u op[2107] genomen2106 kunste gaet.
[2108] PHI. Ick sie wel ghy
[2109] sout my geerne wederom
[2110] van 't stuck leyden; maer2110
[2111] ick en meyn het daer by
[2112] niet te laten, maer moet
[2113] het vogeltjen (soo men
[2114] seyt) onder de steert sien,
[2115] en dan dagh en raet. Maer 3.2115
[2116] wat is u gevoelen, of men
[2117] uyt yemants hant ofte
[2118] andere leden, uyt de stre[2119] pen en linien van de selve,
[2120] yet sulcx ofte andere sa[2121] ken, rakende yemants in[2122] nerlicken aert, nae de
2106
2110
2115
l o s g a e t : onzeker is; o p -g e n o m e n : op u genomen.
v a n 't s t u c k l e y d e n : van de zaak afbrengen.
d a g h e n r a e t : komt tijd, komt raad.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
101
[2123] kunste kan uyt-vinden?
[2124] en of het een Christen
[2125] geoorloft is syn handen te
[2126] laten sien om eenige voor[2127] segginge in 't stuck van
[2128] syn houwelick daer uyt
[2129] te mogen verstaen? of dat2129
[2130] hy andere middelen ver[2131] magh te gebruycken, om
[2132] van toekomende dingen
[2133] de uyt-komste te weten?
[2134] Mart. Delrio disq. Mag. lib.2134
[2135] 4. cap. 5. Hier op wat be[2136] richts,2135 weerde Sophro[2137] nisçe.
[2138] SOPH. Wat het eerste
[2139] aengaet, ick weet datter
[2140] geleerde gevonden wer[2141] den die hier van groot2141
[2142] werck maken, en dese
[2143] kunste (indiense weerdigh
[2144] is soo genaemt te werden)
[2145] oock met de schrifture2145
[2146] willen bevestigen, daer2146
[2147] toe treckende de plaetsen
[2148] Iob. 37.7. mitsgaders
[2149] Exod. 13.9. Dan de over[2150] settinge21492149 van Hieronymus
[2151] spreeckt hier klaerder af
[2152] als de onse doet, en dient
[2153] daerom na-gesien. Even[2154] wel Monsr. Pasquier de
2129
2134
2135
2141
2145
2146
2149
2149
v e r s t a e n : vernemen.
Mart. Delrio: Martin Antonio Del Rio S.J. (1551-1608), te Antwerpen uit Spaanse ouders
geboren. Prof. theol. te Leuven. Zie Disquisitionum Magicarum Libri VI (ed. Mainz 1617),
lib. 4, cap. 3, quaest. 5, blz. 584b-590b; op deze passage (De Chiromantia, ‘Over de
handlijnkunde’) berust mede alles wat Cats verder tot r. 2177 zegt. Vermoedelijk volgt Cats
Delrio's werk (blz. 585b-589a) eveneens, waar hij als bronnen voor de kennis der zigeuners
Munsterus en Camerarius noemt (r. 1629-1640).
w a t b e r i c h t s : enige inlichting.
h i e r v a n g r o o t w e r c k m a k e n : hiermee hoog weglopen.
d e s c h r i f t u r e : de Heilige Schrift.
d a e r t o e t r e c k e n d e : daarop toepassende.
D a n : maar.
d e o v e r s e t t i n g h e v a n Hieronymus: de Vulgaat, waarvan de Latijnse tekst in Job
37:7 en Exodus 13:9 gunstiger voor het ‘handlezen’ schijnt te klinken dan de Nederlandse
tekst van de door Cats gebruikte bijbelvertaling (Deux-Aes-bijbel) Bv. Job 37:7 ‘Qui (nl.
God) in manu omnium hominum signat, ut noverint singuli opera tua’. Zie r. 2328 en 2334
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[2155] recher. de Franc. lib. 17.
[2156] cap. 39. verhaelt eenige
[2157] sonderlinge dingen van
[2158] dese gelegentheyt. Doch21582158
[2159] wat my aengaet (uyt[2160] genomen alleen het gene
[2161] dat in dese gelegentheyt
[2162] uyt natuerlicke redenen
[2163] duydelick kan besloten en2163
[2164] bevestight werden) soo
[2165] meyne ick dattet al beuse[2166] lingen zijn, daer ick geen
[2167] tijt in en soude willen
[2168] besteden, als alleenlick
2158
2158
2163
Pasquier: Zie r. 1507/1508.
g e l e g e n t h e y t : aangelegenheid.
b e s l o t e n e n b e v e s t i g h t : geconcludeerd en gehandhaafd.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
102
[2169] om de ydelheyt van de2169
[2170] menschelicke verstanden
[2171] daer in te bemercken:
[2172] anders weet ick dat onder2172
[2173] dit bejagh quade kunsten
[2174] worden gepleeght, en
[2175] daerom en wil ick nie[2176] mant raden sich hier toe
[2177] te begeven.
[2178] PHI. Maer sout ghy dan
[2179] geheelick verstaen te ver[2180] werpen2179 de kunste van
[2181] Phisiognomie, dat is, de
[2182] wetenschap om uyt het
[2183] wesen, gestalte, ofte ge[2184] laet van een mensche, syn
[2185] innerlicken aert te ken[2186] nen? daer nochtans ver[2187] scheyde2186 wijse lieden veel
[2188] van zijn houdende, daer
[2189] oock d'ervarentheyt vry
[2190] wat van getuygen kan.
[2191] SOPH. Dat is een geheel
[2192] ander werck, als het gene
[2193] waer van wy nu gespro[2194] ken hebben, en ick en ben
[2195] jegenwoordelick niet ge[2196] sint om in het ondersouck
[2197] van het selve te treden. 4.
[2198] Maer in plaetse van sulcx
[2199] soo hebbe ick juyst hier
[2200] nu by my een bysonder2200
[2201] trougeval van onsen tijt,
[2202] my onlanghs by een vrient2202
[2203] ter hant gestelt, daer in te
[2204] sien is datter lieden zijn
[2205] die alleen op het gevoelen
[2206] van de uyterlicke gestalte
2169
2172
2179
2186
2200
2202
y d e l h e y t : nietigheid.
a n d e r s : overigens.
v e r s t a e n t e v e r w e r p e n : menen te moeten verwerpen.
d a e r v e e l v a n z i j n h o u d e n d e : wat hogelijk waarderen.
b y s o n d e r : merkwaardig.
b y e e n v r i e n t : waarschijnlijk ontleend aan Philippus Camerarius (H. Smilde, Jacob
Cats, 1938, blz. 235): zie r. 1637, noot.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[2207] des lichaems, selfs sonder
[2208] behulp van oogen, een
[2209] vrouwe weten te ver[2210] kiesen.
[2211] PHI. Ey langht my dat
[2212] herwaerts, soo het u be[2213] lieft, weerde man, ick sal
[2214] 't by mijn selven over[2215] lesen, om u geen tijt te
[2216] doen verliesen.
[2217] SOPH. Wel aen daer is
[2218] het gene dat ghy begeert,
[2219] ick heb jegenwoordelick
[2220] wat te doen by een vrient
[2221] hier ontrent; overleest
[2222] middelertijt dit geval, ick
[2223] wil haest weder hier zijn,2223
[2224] om dan onse begonnen
[2225] reden te volvoeren.
[2226] PHI. Ick wil soo doen,
[2227] Sophronisçe; soo en sal
[2228] mijn wachten niet sonder
[2229] vrucht zijn. ghy doet
[2230] middelertijt uwe saken.
2223
h a e s t : spoedig.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
103
Daer mede vertreckt Sophroniscus, ende Philogamus, hem uyt-geleyt hebbende,
began te lesen als volght.
(Philogamus leest dan het door Cats hier ingelaste verhaal Liefde sonder sien verweckt,
en schoonheyt blindelinghs verkoren. Het speelt in Antwerpen, waar een blinde
dokter, als beloning voor het genezen van de vader, een van diens drie dochters
uitkiezen mag om ze tot vrouw te nemen. Zonder mankeren kiest hij op de tast de
schoonste uit. Maar deze heeft haar hart reeds aan een ander gegeven, hetgeen tot
gevolg heeft dat de blinde ‘Galenus’ van haar afziet en een van haar zusters ten
huwelijk ontvangt. De moraal van dit intermezzo heeft Cats in de twee slotverzen
neergelegd:
De schoonheyt is een blom die al te licht vergaet;
Ghy, let op ware deught, die op u trouwen staet.)1
Philogamus en hadde nau het voorsz. trou-geval door-gelesen, ofte Sophroniscus
was al weder aen-gekomen. Hy dan bewillekomt ende neder gheseten zijnde, seyde
tot Philogamus, Wel laet ons nu den draet van ons voorgaende gespreck hervatten;
want al isset soo dat op u nu gelesen trou-geval wel eenige goede bedenckingen
konnen werden voort-gebracht, soo heeft de geschiedenisse van de Spaense heydinne
de oudtste brieven, ende mitsdien oock het voor-recht van eerst afgehandelt te werden.
[2231] 5. Wel aen dan, wat uwe
[2232] vordere vrage belanght;
[2233] te weten, of het geoor[2234] loft is op de uyt-komste
[2235] van toekomende dingen
[2236] ondersouck te doen, en
[2237] tot dien eynde aen waer[2238] seggers ofte hant-kijck[2239] sters raet te vragen, daer
[2240] op segh ick rondelick,
1
Het vermoeden van Dr. H. Smilde, Jacob Cats in Dordrecht, blz. 235, dat Cats tot dit ingelaste
verhaal geïnspireerd is door het verhaal van een blinde bedelaar die zich de schoonste uit
drie meisjes tot vrouw koos door ze alleen maar met de hand aan te raken, welk verhaal hij
dan vond in Philippus Camerarius' Meditationes Historicae (Lib. III Cap. 80) bezit een hoge
mate van waarschijnlijkheid, daar Cats in deze dialoog het boek van Camerarius noemt. Zie
hierboven blz. 81 (r. 1637).
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
104
[2241] dat neen. Ick stae u toe2241
[2242] dat wijse en kloucke man[2243] nen, uyt ervarentheyt met
[2244] lanckheyt van tijde ver[2245] kregen, door voor-tey[2246] ckenen ende sonderlin[2247] ge2246 op-merckinge yet wes2247
[2248] in dese gelegentheyt ver[2249] mogen. Maer sulcx by
[2250] spokers, toovenaers, waer[2251] seggers,2250 of diergelijcken
[2252] slagh van volck te wil[2253] len gaen onder-vragen,
[2254] is beyde by Goddelicke
[2255] en menschelicke wetten
[2256] opentlick verboden. Gods
[2257] woort spreeckt klaer Deut.
[2258] 18. De gemeene Rech[2259] ten2258 van gelijcke: ende
[2260] de redenen zijn, vermits
[2261] het volck lichtelick door
[2262] dusdanige voor-segginge
[2263] gaende wert gemaeckt,
[2264] ende tot nieuwigheyt ge[2265] negen zynde tot onruste
[2266] van de staet wert ge[2267] dreven. Doch soo ghy
[2268] meer hier van begeert te
[2269] lesen, soo siet Lips. in2269
[2270] Exemplis & Monitis Polit.
[2271] cap. 4. quaest. liceatne in
[2272] eventus inquirere.
[2273] 6. PHI. Maer het byson[2274] derste dat uyt dese ghe[2275] schiedenisse in bedencken
[2276] behoort te komen, is de
[2277] vraghe, of yemant be[2278] hoort, ofte vermagh een
[2279] houwelick aen te gaen
2241
2246
2247
2250
2258
2269
d a t n e e n : van niet; s t a e u t o e : geef u toe.
s o n d e r l i n g e o p -m e r c k i n g e : bijzondere opmerkzaamheid.
y e t w e s : iets.
s p o k e r s : tovenaars.
D e g e m e e n e R e c h t e n : de landswetten (Romeins Recht).
Lips: Justus Lipsius (1547-1606) beroemd filoloog en filosoof, hoogleraar te Leiden, daarna
te Leuven. Zie ed. Monita et Exempla Politica (Antwerpen 1605), cap. 5 (niet 4) blz. 42-44.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[2280] met wilde, woeste, ende
[2281] rauwe menschen, ofte met
[2282] de gene die buyten het2282
[2283] verbont wesende, afghe[2284] sondert zijn van het ware
[2285] Christelick geloove. Op
[2286] dit gewichtigh point u
[2287] oordeel, weerde man.
[2288] SOPH. Ick en wil my
[2289] geensins ontrecken, goede
[2290] jongelingh, hier op myn
[2291] gevoelen rondelick te ver[2292] klaren, alsoo het selve
[2293] onder al dat wy te samen
[2294] gesproken hebben als een
[2295] hooft-stuck behoort ge[2296] rekent2295 te werden. Ick seg[2297] ge daerom, nademael dat2297
[2298] het houwelick is een on-
2282
2295
2297
b u y t e n h e t v e r b o n t w e s e n d e : buiten het verband staande van Christus en Zijn
Kerk, ongedoopt en buiten de Kerk; a f g h e s o n d e r t : buitengesloten.
h o o f t -s t u c k : hoofdpunt.
n a d e m a e l : omdat.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
105
[2299] verbroken2298 bant, ende dat
[2300] niet alleen de menschen,2300
[2301] maer oock God door het
[2302] selve kinderen werden
[2303] verweckt; dat mede selfs
[2304] de onderlinge verbinte[2305] nisse tusschen den Heere
[2306] Christum ende de Kercke,
[2307] mitsgaders alle geloovige
[2308] zielen, door het houwe[2309] lick wert af-gebeelt; soo
[2310] moet noodelick des Hee[2311] ren2310 mont in die gelegent[2312] heyt niet alleenlick om
[2313] raet werden gevraeght,
[2314] maer behoort oock de
[2315] selve raet volkomelick te
[2316] werden gevolght, ten eyn
[2317] de Godes vrede ons moch[2318] te by-woonen in onse
[2319] huyshoudinge. 'T is nu
[2320] kennelick dat in Godes
[2321] woort (1. Corint. 7.) klaer[2322] lick2321 wert bevonden ons
[2323] te zijn bevolen te trouwen
[2324] in den Heere: dat is, in de
[2325] vreese des Heeren, ende
[2326] volgens desselfs in-settin[2327] ge: gelijck by het selve
[2328] mede geboden wert geen2328
[2329] jock te trecken met den
[2330] ongeloovigen, dewijle het
[2331] licht met de duysternisse
[2332] niet gemeens en heeft,
[2333] noch Christus met Belial
[2334] 2. Corint. 6. 14.15. Maer2334
[2335] hoe kan yemant in den
2298
2300
2310
2321
2328
2334
o n v e r b r o k e n : onverbrekelijk.
d e m e n s c h e n ... G o d : aan de mensen... aan God.
n o o d e l i c k : noodzakelijk.
1. Corint. 7: 1 Korinthe 7:39, waar in de door Cats gebruikte Deux-Aes Bijbel staat (naar de
editie-Embden van 1565): ‘... te trouwen met wien sy wil, alleenlick in den Heere.’
g e e n j o c k t e t r e c k e n m e t : geen span te vormen samen met; zie r. 2334, noot.
2 Corint. 6. 14.15: Deux-Aes Bijbel (zie r. 2321): ‘Treckt gheen ander Jock aen, met de
ongheloovighe: want wat mededeel (heeft) de gherechticheydt met ongerechticheydt: Ende
wat ghemeynschap (heeft) het licht met de duysternisse? Ende wat eendrachticheydt (heeft)
Christus met Belial? Of: Wat deel (heeft) de gheloovighe met den ongheloovighen?’
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[2336] Heere geseyt werden te
[2337] trouwen, die met syn2337
[2338] trouwen selfs toont dat
[2339] hy een verachter Gods is,
[2340] ende als tot syne vyanden
[2341] over-gaet? voorwaer in[2342] dien men op eenige ge[2343] lijckheyt in de saken van
[2344] trouwen behoort te letten,
[2345] de gelijckheyt in het stuck
[2346] van den Gods-dienst is
[2347] verre boven al te wegen,2347
[2348] sonder eenigheyt in de
[2349] welcke geen soetigheyt,
[2350] ware vreughde, of vrede
2337
2347
m e t s y n t r o u w e n s e l f s : met zijn huwelijk zelf.
b o v e n a l t e w e g e n : boven alles te schatten.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
106
[2351] tusschen de getroude en
[2352] is te verhopen, geen over[2353] een-komste in 't op-voe[2354] den van de kinderen,
[2355] maer dagelicx stoffe tot
[2356] onruste ende oneenigheyt;
[2357] alsoo dwalingen en waer[2358] heyt met den anderen2358
[2359] als erf-vyanden zijn, en
[2360] staegh onderlinge gewoon
[2361] zijn te worstelen; (Licet vir2361
[2362] non oderit uxorem, error
[2363] tamen odit veritatem. Salvi[2364] anus.)2363 en in dien gevalle
[2365] siet men dat den haet van
[2366] de sake op de personen
[2367] selfs koomt te vallen, de[2368] wijle elck het syne pooght
[2369] voor te spreken. Arnisaeus2369
[2370] de jur. connub. cap. 6. sect. 5.
[2371] Heeft men niet gesien dat
[2372] in dusdanige houwelicken
[2373] de vrouwen zijn af-ge[2374] raden geweest van de
[2375] houwelickse gemeenschap
[2376] met haren man te plegen,
[2377] als aen de selve onreyn
[2378] ende niet geoorloft zijn[2379] de? en dat de vrouwen
[2380] oock sulcx in 't werck
[2381] hebben gepooght te stel[2382] len? en hoe kan in soo[2383] danigen huys-houdinge
[2384] een kleyne kercke door
[2385] gemeene gebeden en het2385
[2386] lesen van Gods woort ge[2387] houden2386 werden, gelijck
2358
2361
2363
2369
2385
2386
m e t d e n a n d e r e n : met elkaar.
Licet vir etc.: ‘Al zou de man de vrouw niet haten, dan haat desniettemin de dwaling de
waarheid.’
Salvianus: Ippolito Salviani (1514-1572), lijfarts van paus Julius III en Paulus IV, hoogleraar
in de medicijnen te Rome; tevens blijspeldichter.
Arnisaeus: Henningus Arnisaeus (± 1580-1636), hoogleraar in de ethiek te Frankfort aan de
Oder; later lijfarts van Christiaan van Denemarken. Hij schreef De Iure Connubiorum, ‘Over
het Huwelijksrecht’, zie a.w. (editie-Straatsburg 1636), blz. 280-291.
g e m e e n e : gemeenschappelijke.
v a n : door.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[2388] sulcx onder de Christenen
[2389] betaemt, en van Paulus in
[2390] 't huys van Philemon wert2390
[2391] gepresen? en hoe kan
[2392] doch soodanigen houwe[2393] lick (tot troost van de ge[2394] houden)2393 geseyt werden te
[2395] wesen een beelt en ge[2396] lijckenisse van het verbont2396
[2397] met den Salighmaker?
[2398] (Molin au Traicté des Ma-
2390
2393
2396
P h i l e m o n : Paulus' brief aan de Griek Philemon (vs. 2; Deux-Aes Bijbel, editie Embden
1565): ‘... ende der Ghemeynte die in dynen huyse is.’
g e h o u d e n : gehuwden.
v e r b o n t : nl. van de Kerk.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
107
[2399] riages2398 illicites.) sekerlick in
[2400] geender manieren. Ick
[2401] segge daerom, indien ye[2402] mant van edelen huyse
[2403] wesende sigh tot kleyn[2404] heyt2403 toe-rekent, indien
[2405] men hem een houwelick
[2406] soude vergen beneden de2406
[2407] weerdigheyt van syn ge[2408] slachte, dat des te meer in
[2409] desen gevalle behoort in
[2410] achtinge te komen, dat
[2411] men dien geestelicken adel
[2412] in de gemeenschap der
[2413] heyligen niet en verkorte.
[2414] PHI. Ick bevinde uwe
[2415] redenen van gewichte te
[2416] wesen, weerde Sophro[2417] nisçe; maer hoort men
[2418] niet sodanigen houwelick2418
[2419] goet te vinden, immers te2419
[2420] lijden, op hope dat een
[2421] woest en ongeloovigh2421
[2422] mensche, door syn par[2423] tuyr2422 tot sedigheyt en tot2423
[2424] het geloove sal werden
[2425] gebracht, en datter alsoo
[2426] winste van een ziele sal
[2427] gedaen mogen werden?
[2428] SOPH. Dit wort veel
[2429] tot verschooninge van
[2430] dusdanige houwelicken by
[2431] gebracht, lieve Philoga[2432] me: Maer segh my doch
[2433] een reys, plagh men wel
2398
2403
2406
2418
2419
2421
2422
2423
Molin: Pierre du Moulin of Petrus Molinaeus (1568-1658), Calvinistisch theoloog en filosoof,
hoogleraar in de filosofie te Leiden (1593-1598), later predikant in Frankrijk en in 1621
professor in de theologie te Sedan. Hij schreef o.a. Conseil fidèle et salutaire sur les mariages
entre personnes de contraire religion (Charenton 1619).
k l e y n h e y t : oneer.
v e r g e n : verzoeken.
s o d a n i g e n : sodanig een.
i m m e r s t e l i j d e n : althans te dulden.
w o e s t : barbaars.
p a r t u y r : persoon met wie men in het huwelijk treedt.
s e d i g h e y t : fatsoenlijk, zedelijk leven.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[2434] een houwelick aen te
[2435] gaen met yemant die kael
[2436] en beroyt is, op hope dat
[2437] hy wel eens rijck soude
[2438] mogen werden?
[2439] PHI. Neen sekerlick,
[2440] weerde Sophronisçe, de
[2441] lieden gelooven in dien
[2442] deele datse sien en tasten,2442
[2443] en anders niet: de hope
[2444] wert maer waen geacht in
[2445] dese gelegentheyt. men
[2446] moet hier vry al vaster2446
[2447] gaen.
[2448] SOPH. Wel indien men
[2449] op hope van toekomen[2450] den tijdelicken rijckdom
[2451] geen houwelick en wil
[2452] gronden, naer onse ma[2453] niere van leven; dient
[2454] men dan wel sulcx te doen
[2455] op hope van dien on[2456] waerdeerlicken rijckdom
[2457] in 't geestelicke?
[2458] PHI. Ick was daer ge-
2442
2446
d a t s e : wat ze; i n d i e n d e e l e : op dat punt.
v r y a l v a s t e r g a e n : zeker vastere grond onder de voeten hebben.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
108
[2459] vat, weerde Sophronis[2460] çe, eer ick 't recht ge[2461] waer wert. En, om de
[2462] waerheyt te seggen, my
[2463] dunckt dat uwe rede[2464] nen al vry wat slots2464
[2465] hebben. Maer onderen[2466] tusschen soude ick mis[2467] schien wel by exempe[2468] len2467 konnen bewijsen, dat
[2469] de man het wijf, ende
[2470] het wijf den man tot
[2471] den waren geloove eyn[2472] delick heeft gebracht; het
[2473] welck dan nootsakelick
[2474] een groot vernougen moet2474
[2475] geven ter weder-zijden.
[2476] SOPH. Ick en wil niet
[2477] ontkennen, weerde Philo[2478] game, sulcx niet som[2479] wijlen geschiet te zijn,
[2480] maer als het gebeurt soo
[2481] doet God even het selve
[2482] dat hy in de eerste schep[2483] pinge gedaen heeft, treck[2484] ende24832483 het licht uyt de
[2485] duysternisse. Maar hier
[2486] tegen is te bedencken, dat
[2487] niet eenige voor-vallende
[2488] saken, die somwijlen eens
[2489] gebeuren, maer Gods ge[2490] bodt een regel moet we[2491] sen van ons bedrijf. Het2491
[2492] quaet en is niet te doen op2492
[2493] datter goet van kome; en
[2494] wat segen Gods heeft die
[2495] te verwachten die Godes
[2496] raet niet en volght? Waer
2464
2467
2474
2483
2483
2491
2492
v r y w a t s l o t s h e b b e n : heel wat klem hebben.
b y : met.
v e r n o u g e n : voldoening en geluk (ed. princeps: v e r n u g e n ).
d e e e r s t e s c h e p p i n g e : de schepping van de wereld, gesteld tegenover de tweede of
herschepping, nl. die van de gevallen wereld.
t r e c k e n d e : halende, te voorschijn roepende.
b e d r i j f : gedrag.
e n i s n i e t t e d o e n : moet niet gedaan worden.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[2497] by ick dan noch vrage,
[2498] nademael het quaet (God
[2499] betert) soo vruchtbaer is,
[2500] als de ervarentheyt leert;
[2501] of het niet te vreesen en
[2502] staet, dat de geloovige van
[2503] de ongeloovige eer be[2504] schadight2503 soude mogen
[2505] werden, als dat de onge[2506] loovige door den geloo[2507] vigen soude werden ge[2508] betert? Is sulcx niet ge[2509] beurt den wijsen ende
[2510] machtigen koningh Salo[2511] mon? (1. Reg. 11.) ghy2511
[2512] weet dat wel, jongelingh,
[2513] en wat sal dan gemeene2513
[2514] ende geringe verstanden
2503
2511
2513
b e s c h a d i g h t : (geestelijk) nadeel toegebracht.
1 Reg. 11: 1 Koningen 11, waarin verhaald wordt, hoe de wijze Salomo zich door zijn
buitenlandse vrouwen tot afgoderij laat verleiden.
g e m e e n e : eenvoudige.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
109
[2515] niet konnen over-komen?
[2516] De eerste eertzvaders die
[2517] om hare uyt-nementheyts
[2518] wille kinderen Gods van2518
[2519] Moyses ghenaemt waren,
[2520] siende de dochteren der
[2521] menschen datse schoon
[2522] waren, onderstonden die2522
[2523] ten wijve te nemen (Ge[2524] nes.2523 6. 3) en zijn alsoo
[2525] vleeselick, ja vleesch ge[2526] worden, en hebben na2526
[2527] hen getogen den onder[2528] ganck van den geheelen
[2529] aert-bodem. En Iacob, die
[2530] groote helt en Gods wor[2531] stelaer, hebbende getrout
[2532] de dochters Laban, heeft
[2533] hy niet gewaer geworden
[2534] dat een deel van de af[2535] goderije van de selve de
[2536] syne heeft aengekleeft?2536
[2537] Gen. 35.4.
[2538] PHI. Ick vernoughe my
[2539] uwer redenen, weerde
[2540] Sophronisçe, en 'tis (mijns
[2541] oordeels) onnoodigh hier
[2542] toe meer te seggen: het
[2543] out spreeck-woort is hier
[2544] en elders niet dan al te
[2545] waerachtigh.
[2546] 'T nachtegaeltjen op de peul
[2547] Dat vermagh te bijster veul.2547
[2548] Efficaces preces mulierum.2548
[2549] Ick daerom uwe aen2518
2522
2523
2526
2536
2547
2548
v a n : door.
o n d e r s t o n d e n : waagden.
Gen. 6.3: moet zijn Genesis 6:2.
n a h e n g e t o g e n : veroorzaakt.
d e s y n e h e e f t a e n g e k l e e f t ? Gen. 35.4: de zijnen heeft besmet. In Genesis 35:4
wordt verhaald dat ze hun afgoden bij Jacob inleverden.
'T n a c h t e g a e l t j e n o p d e p e u l : ‘de huisvrouw’ volgens François Halma, Nieuw
Nederduytsch en Fransch Woordenboek (Leiden-Utrecht, 1758), blz. 365, dat er nog aan
toevoegt: ‘Epithéte qu'on donne à une femme qui gronde au lit.’
‘Efficaces etc.’: smeekbeden van vrouwen treffen doel.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
[2550] merckinge op mijne ge[2551] daene vrage vast stellende,2551
[2552] sal u des ten hooghsten
[2553] bedancken, en de selve in
[2554] mijn boesem op-schrij[2555] ven, ende door Godes ge[2556] nade sien in 't werck te2556
[2557] stellen.
2551
2556
v a s t s t e l l e n d e : als juist aanvaardende; s a l : moet.
i n 't w e r c k t e s t e l l e n : in praktijk te brengen.
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
110
Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje