Het Spaens heydinnetje Jacob Cats Editie H.J. Vieu-Kuik bron Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje (ed. H.J. Vieu-Kuik). Tjeenk Willink/Noorduijn, Culemborg 1976 (4de, herziene druk) Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/cats001hjvi01_01/colofon.php © 2011 dbnl 3 REMBRANDT 1641 Preçiosa en Maiombe (Copyright F. Lugt, Parijs) Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 7 Voorwoord Een kleine ets van Rembrandt, die een oude zigeunerin met haar pleegkind voorstelt en deel uitmaakte van een in maart 1957 gehouden tentoonstelling, getiteld ‘Rembrandt et son école’, in het Institut Néerlandais te Parijs, werd aanleiding tot een nieuwe bestudering van het onderwerp dat ook Cats voor zijn Spaens Heydinnetje had geboeid. Er bleek heel wat meer aan vast te zitten dan wij aanvankelijk dachten, omdat dit op het eerste gezicht zo simpele en overbekende gegeven een dichterlijke uiting is van een voor die tijd modern probleem en van een renaissancistische gedachtenwereld die steun zocht van klassieke autoriteiten en bijbels gezag. Zonder de grondige bestudering van vele details en de nauwgezette en veelzeggende precisering van tal van uitdrukkingen uit het zeventiende-eeuwse Nederlands van de zijde van Prof. Dr. G. Kuiper te Amsterdam zou dit stukje typisch Nederlandse literatuur veel minder tot zijn recht zijn gekomen. Ik ben zeer erkentelijk voor zijn uitstekende raad. Tevens dank ik de heer F. Lugt in Parijs, die toestemming gaf hier de ets, die behoort tot de prachtige verzameling tekeningen en etsen van Rembrandt die het Institut Néerlandais in zijn bezit heeft, af te drukken. Tenslotte dank ik de N.V. Uitgeversmaatschappij W.E.J. Tjeenk Willink te Zwolle, die de druk mogelijk heeft gemaakt. Enschede, januari 1962 H.J. VIEU-KUIK Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 8 Bij de derde druk De ziekte van Prof. Dr. G. Kuiper en de dood, die hierop is gevolgd op 13 april 1973, heeft een hernieuwde uitgave van ‘Het Spaens Heydinnetje’ vertraagd; zijn zorgvuldige, toegewijde aandacht voor dit gegeven ging over in handen van Prof. Dr. C.A. Zaalberg, die eveneens streefde naar het maximum van betrouwbare gegevens over dit juweeltje in onze literatuur. Het ontroerend verhaal der ontmoeting van twee mensen, die voor elkaar bestemd schenen, maar die werden geconfronteerd met een verschil in stand en geloof, in de kleurige omlijsting van een stukje zigeunerleven, was bestand tegen de tijd. Vandaar nog eens een hernieuwde uitgave. Enschede, april 1974. H.J. Vieu-Kuik. Bij de vierde druk Deze druk is herzien en verbeterd. Ik ben Prof. Dr. D. Kuijper F. zn. te Amsterdam zeer erkentelijk voor de aanwijzingen en nauwkeurigheid, die tekst en commentaar van deze uitgave ten goede mogen komen. Ook thans heb ik de vriendelijke medewerking van Prof. Dr. C.A. Zaalberg te Leiden zeer gewaardeerd. Enschede, maart 1976. H.J. Vieu-Kuik. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 9 Inleiding Het Spaens Heydinnetje, hier als apart verhaal uitgegeven, maakt deel uit van een groot geheel, een der hoofdwerken van ‘Vader Cats’: 's Werelts Begin, Midden, Eynde, besloten in den Trou-ringh, met den Proef-steen van den selven. Dit boek, meestal kortweg Cats' Trou-ringh genoemd1, is een verzameling verhalen over huwelijksgevallen - aan bijbel, oudheid en nieuwere tijden ontleend - afgewisseld door dialogen tussen een zekere Sophroniscus, een bejaard en wijs weduwnaar, en Philógamus, een trouwlustig jongmens. Ze overwegen met elkaar allerlei problemen rondom de liefde en het huwelijk; Sophroniscus zoekt daarbij zijn jonge vriend het juiste inzicht te verschaffen en goede richtlijnen voor de praktijk des levens. Dat komt overeen met de bedoeling die Cats zelf met zijn Trou-ringh had: bij te dragen tot de opbouw van een christelijke huwelijksethiek op protestantse grondslag door een boekwerk dat door de burgers van het land begrepen kon worden en... in praktijk gebracht. Zijn doel werd bereikt: twee eeuwen lang heeft de Trou-ringh grote invloed uitgeoefend en nog is het werk niet in vergetelheid geraakt; het bekendst bleef het treffende verhaal van de Spaanse zigeunerin, met de gesprekken van Sophroniscus en Philogamus eromheen. De trouwring is voor Cats het unieke symbool van het huwelijk: ‘Ick woude, dat de trouwe even soodanigh mochte wesen als haer teycken is, te weten ront, effen, eenvoudigh.’2. De geschiedenissen die Cats in zijn boek vertelt, zijn de Proef- 1 2 Eerste uitgave: Dordrecht, Hendrick van Esch, 1637. Titelprent, 1636. In Aenmerckingen op (= ‘Opmerkingen bij’) Adams Houwelick; ed. 1637, blz. 42. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 10 steen van den Trou-ringh1; ze zijn zo talrijk en zo gevarieerd van inhoud, ‘datter by-naest niemant en sal gevonden werden, of hy en sal aen het een of het andere trou-geval syn eygen konnen toutzen en ter preuve stellen’2. Maar die ring is niet alleen het unieke teken van het aardse huwelijk, maar tevens van iets dat veel verder en veel dieper grijpt. Heel ‘'s Werelts Begin, Midden, Eynde’ ligt in de trouwring besloten, de zin van al het wereldgebeuren is de vereniging van Christus met zijn bruid, de Kerk, die Hij zó lief heeft gehad dat Hij haar door zijn offer aan het kruis van de dood redde. Grondvorm van heel het bestaan der wereld is dus de liefde, het huwelijk. Aan het begin staat het Gront-houwelick van Adam en Eva, als volmaakte verbintenis de toetssteen bij uitnemendheid; aan het slot komt de Lof-sangh op het Geestelick Houwelick van Godes Soon. Twee ‘huwelijken’, elk van zeer bijzondere waarde, omringen de ‘verscheyde gedenck-weerdige trou-gevallen’ uit onderscheiden wereldperioden. Eén van die exemplarische trouwgevallen, dat van het Spaanse zigeunerinnetje Preçiosa3 en de edelman Don Jan, treffen we aan in de derde afdeling van het boek, die verhalen bevat ‘in onse tijden voorgevallen’4. De aanvang is een kort inleidend gesprek tussen Sophroniscus en Philogamus. Eerstgenoemde wordt voor zaken weggeroepen en kan de dialoog niet voortzetten. Dus stelt hij zijn vriend een huwelijksgeschiedenis ter hand die hijzelf kort tevoren gelezen had en die door haar wonderbaarlijkheid, haar ‘selsaemheyt’, sterk de aandacht verdient. Ook Philogamus moet er maar eens ‘rijpelick’ op letten; dan zal de ander bij gelegenheid terugkomen en ‘van die vraeghstucken daer uyt ontstaende naerder spreken’. Het ‘wonderbaar verhaal’ van het Spaens Heydinnetje staat dus tussen een heel korte inleidende dialoog en een lang erbij horend tweegesprek 1 Ed. 1637, blz. 4; zie voor de Trou-ringh in zijn geheel en voor de zin van de Proefsteen: J. Wille, Nieuwe Taalgids 27, 1933, 337 vv.; W.A.P. Smit, Nieuwe Taalgids 37, 1943 (De Vooys-nummer), 105 vv.; H. Smilde, Jacob Cats in Dordrecht (diss.), Groningen 1938, hoofdstuk VIII. 2 Ed. 1637, Voor-reden, blz. xxxxxvo. Ze heet in het verhaal Preçiosa of Pretiose, en ook Constançe; zie de noot bij vs. 173. Ed. 1637, blz. 469-541. 3 4 Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 11 in. In dit laatste komt de problematiek van het huwelijksgeval aan de orde; het zijn de Aenmerckingen op het wonderbaer houwelick voren geroert, te weten: 1. de Oorspronck van de Heydens; 2. de Pols-tastinge der Liefde; 3. het Handlezen; 4. de Physiognomie; 5. de Waarzeggerij en 6. het Heyden-Houwelick, het huwen van een christen met een heiden. Het vierde punt, de Physiognomie, wordt nagenoeg niet behandeld; het wordt verduidelijkt door een tweede verhaal, dat tussen het vierde en vijfde punt ingevoegd is: Liefde sonder sien verweckt, en schoonheyt blindelinghs verkoren1. Omtrent de oorsprong van het Spaens Heydinnetje geeft Cats zelf enkele aanwijzingen. In de Voor-reden op de Trou-ringh verklaart hij: ‘Oock heb ick de gevallen in dit Werck gebruyckt niet erdicht, ofte in mijn eygen breyn gesmeet, gelijck het gebruyck van de Poëten veel plagh te wesen: maer ick hebbe beter gevonden, de geschiedenissen van goede schrijvers te ontleenen, om redenen by eenige geleerde wel aen-gewesen.’ In de hierbij horende kanttekening verwijst hij naar de beroemde Franse essayist Michel de Montaigne (‘Essais 2) (chap. 35) (De trois bonnes femmes’), die de schrijvers aanraadt hun werken - ‘pour donner plaisir et profit au lecteur’ - te verluchten met een keuze uit de ‘dix mille tres-belles histoires, qui se rencontrent dans les livres’: wie daarop een heel werk wil bouwen, kan ‘entasser par ce moyen force veritables evenements de toutes sortes; les disposant et diversifiant, selon que la beauté de l'ouvrage le requerroit.’2. Daaraan heeft Cats zich ook bij het Spaens Heydinnetje gehouden, naar hij betuigt in zijn aantekening bij r. 1425: ‘Den vermaerden schrijver doctor Pozzo, wort geseyt in 't Spaens dese historie beschreven te hebben.’ Reeds op 11 november 1633 meldt hij zijn vriend Caspar Barlaeus, van wiens hand hij graag een Latijnse bewerking van de Trou-ringh zou 1 2 Ed. 1637, blz. 521-540. Zie hierna blz. 18 en 103. Ed. 1637, Voor-reden, blz. xxxxx2ro. Ook beroept Cats zich hier in margine op de beroemde Franse dichter Guillaume du Bartas: ‘Ceux qui sont du mestier entendent jusques où s'estend la discrete licence d'un Poëte, qui sur le pilotis de l'histoire assied beaucoup de circonstances vray-semblables. Bartas en la preface de sa 1. Semaine.’ Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 12 zien verschijnen, dat hij een heel aardig en boeiend Spaans verhaal kent van een edelman die een huwelijk sluit met een vermeend zigeunerkind en dat ‘Doctor Potzzo’ als de schrijver ervan genoemd wordt1. Het is nog steeds onduidelijk, wie deze ‘Potzzo’ is. Ook Cervantes noemt aan het slot van zijn novelle La Gitanilla, waarop Cats' Spaens Heydinnetje berust, een zekere ‘el famoso licenciado Pozo’ als een der vele feestdichters in Murcia2. Daarin zien sommigen een door Cervantes gefingeerde figuur, maar de bekende Spaanse literatuurhistoricus en Cervantes-kenner, F. Rodríguez Marín, denkt dat het Francisco del Pozo is, waarvan bekend is dat hij in 1602 te Murcia zijn waardering uitsprak voor een onuitgegeven toneelstuk van Lope de Vega, El Veneno Saludable3. Het is merkwaardig dat Cats de naam van Cervantes nergens noemt, hoewel het aan geen twijfel onderhevig kan zijn dat hij zijn wonderbaar verhaal op de een of andere wijze heeft ontleend aan een geschiedenis uit diens Novelas Ejemplares (Nuttige, Exemplarische Novellen), te Madrid in 1613 uitgegeven. Het is mogelijk dat hij voor zijn voorbeeldig huwelijksgeval liever verwees naar een getuigenis van Pozzo aangaande een gebeurtenis dan naar een novelle. Maar dan blijft het vreemd dat hij ook in zijn briefwisseling met Caspar Barlaeus alleen die ‘licentiaat’ noemt en Cervantes niet, die omstreeks 1635 allang beroemd was en wiens novellen ook in de Nederlanden bekendheid verworven hadden. Men heeft daarom het vermoeden geuit, dat Cats een werk vóór zich gehad heeft waarin zich een Franse of Italiaanse bewerking van Cervantes' La Gitanilla bevond, op naam van een beroemde Spaanse licentiaat Pozzo. Daarop zou kunnen wijzen dat in Het Spaens Heydinnetje de namen Ferdinando en Gohanna voorkomen in plaats van 1 2 3 H. Smilde, Jacob Cats, 1938, blz. 234n. Zie ook J.A. Worp, De Latijnsche Vertaling van Cats' Trou-ringh (Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde 6, 1886, 21 vv.). Sofie Erens-Bouvy, Preciosa het Zigeunermeisje door Miguel de Cervantes (vertaling uit het Spaans), Amsterdam 1921, blz. 248. Licenciado: ± doctorandus. Cervantes, Novelas Ejemplares, Edicion y notas de F. Rodriguez Marin I (Madrid, 1948), 129. Gaat de inhoud van Cervantes' La Gitanilla misschien over Pozo terug op El Veneno Saludable? De titel van dit toneelstuk laat stellig de mogelijkheid open dat het dezelfde inhoud heeft; vgl. vs. 489-490 van Cats' verhaal: De ridder onderdies ontstelt door heete voncken, // Heeft op dien eygen stont het soet vergif gedroncken. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 13 Fernando en Juana. Meer dan aanwijzingen zijn dit echter niet en van een vertaling van de Spaanse novelle die de eigenaardigheden van het Nederlandse verhaal verklaart, is totdusver geen spoor ontdekt. Vast staat dat Cats' Spaens Heydinnetje met La Gitanilla van Cervantes ten nauwste samenhangt. Er is zoveel overeenkomst in de bijzonderheden, dat het gegeven niet onafhankelijk bewerkt kan zijn. Dat wil geenszins zeggen dat hier van een slaafse bewerking sprake is. In Cervantes' novelle maken we kennis met het rumoerige stadsleven in het roomse Madrid, met de driften die ontketend worden onder de jeugdige edellieden wanneer daar een zigeunerin verschijnt die zowel door haar uiterlijk en haar optreden als door haar ongeëvenaarde zang ieders aandacht tot zich trekt. De rooms-katholieke sfeer, de Spaanse couleur locale ontbreekt bij Cats grotendeels, zo ook de wilde vaart in het verhaal van Pretiose's Madrileense ontmoetingen, in de handelingen waartoe een ontvlambaar en jaloers gemoed de edele Don Jan inspireert. Cats wijzigde - overeenkomstig Montaigne's raad - de situatie, de details, de karakters en de geest op verscheiden punten, want zijn geschiedenis moest als ‘proefsteen’ passen in zijn grote Trou-ringh. Zo wordt het gegeven onder zijn handen tot een landelijke, soms idyllische tekening van rondtrekkende zigeuners, van een verdwaalde ridder die het zigeunermeisje dat zijn hart verovert, in een ‘buyten-hof’ bij Madrid ontmoet, van een periculeuze liefdeshistorie bij een dorp in de provincie Murcia, waar het geurt naar de zilte Zeeuwse schorren en naar vette kleigronden. Vergelijken we thans Cats' verhaal en La Gitanilla nader. De volgende onderdelen kunnen we in zijn gedicht aanwijzen: A. Inleiding: beschrijving van Maiombe en Pretiose (r. 1-148); B. Geschiedenis van Giralde (r. 149-331); C. Ontmoeting met Don Jan (r. 332-604); D. Don Jan wordt zigeuner (r. 605-878); E. Gohanna's liefde (r. 879-1080); F. Ontknoping (r. 1081-1432). Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 14 A. Brillant is Cervantes' mise-en-scène als hij twee markante vertegenwoordigsters van het zigeunervolk ten tonele voert: het oude zigeunerwijf en het gestolen pleegkind. Vijftien jaar lang leefde Pretiose in Castilië, nu wordt ze meegenomen naar het veld van Santa Barbara, vlak bij Madrid, waar het zigeunerkamp is. Haar triomftocht in de hoofdstad begint: in de kerk danst ze ter ere van Sint-Anna, schutspatrones der stad, en later zingt ze de romance van Koningin Margarita; ook ten huize van hoge regeringspersonen oogst ze een enorm succes, zoals bij Doña Clara en bij de ridder van Calatrave. Dichters geven haar graag hun poëzie om die te zingen, en ze verdient voor haar troep ongehoord veel. Deze zo on-Hollandse wereld komt bij Cats niet voor, maar er zijn overeenkomsten in details: nooit wil ook zijn Pretiose dubbelzinnige liedjes zingen, haar dans wordt door haar zang begeleid; ze wint veel prijzen en verdient voor de zigeuners een massa geld, er is sprake van castagnetten, maar de tamboerijn ontbreekt. Daartegenover staat o.a. de afwijking dat Cats het zigeunerinnetje geen smaragdgroene, maar gitzwarte ogen geeft. Verrassend is bij hem de sprekende, klankvolle naam Maiombe, die in het Spaanse origineel ontbreekt, voor de ongure bewaakster van het meisje1. B. De geschiedenis van Giralde, wier kwaal - liefdesmart - door Pretiose ontdekt wordt, komt in La Gitanilla niet voor. C. De ontmoeting vindt in beide verhalen plaats in een vallei bij Madrid, maar in het Spaanse origineel zijn de zigeunerinnen bezig geld binnen te halen o.a. met waarzeggerij en bij Cats worden - echt pastoraal - rozenkransen gevlochten. In de 1 Deze blijkbaar door Cats bedachte naam maakte meteen grote opgang bij de Nederlandse schrijvers. Daarom is het merkwaardig dat Caspar Barlaeus' overigens weinig gelukkige Latijnse bewerking, Cheiromantis et nobilis Hispani Matrimonium, de naam Gordonna heeft (in: Faces Augustae, Dordrecht 1643, de Latijnse bewerking van de gehele Trou-ringh door hem en Corn. Boyus). De oorsprong van de naam (Mayombe: westafrikaanse volk- en landnaam; Manny Lombe: vorstinnennaam; Momba: negerinnennaam) is ondanks veler onderzoek onzeker gebleven (zie o.a. J.W. Muller, Majombe; in: Tijdschrift voor Ned. Taalen Letterkunde 45, 1926, 52 vv., 263 vv.). Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 15 novelle heeft Don Jan al eerder Pretiose zien optreden en komt hij welbewust en resoluut aan Maiombe de hand van Pretiose vragen, in het Nederlandse verhaal is Don Jan op jacht verdwaald en wordt hij onverwacht door Pretiose's lied bekoord; dat lied heeft geen overeenkomst met de diverse Spaanse liedjes die in La Gitanilla voorkomen. Ook biedt Don Jan bij Cats Pretiose een diamant aan, terwijl Cervantes hem een beurs vol geldstukken aan haar laat geven, die zij echter weigert te aanvaarden; wat Maiombe daarna maar al te graag doet. De acht dagen bedenktijd worden door Cats gereduceerd tot vierentwintig uur, de naam die de ridder krijgt is bij hem niet Andrès Caballero, maar eenvoudig Andreas. D. De inwijding tot zigeuner wordt in het oorspronkelijke verhaal heel uitvoerig beschreven: er is sprake van een hut die met takken en met riet is versierd, Andrès moet een hamer en nijptang in zijn handen nemen, men laat hem bij gitaarmuziek twee cabriolen dansen en bindt hem met een zijden doek de arm zachtjes af. Van dit alles bij Cats niets, wel vinden we ook bij hem de uiteenzetting van de wetten en vrijheden van het zigeunervolk, gegeven door een oude zigeuner. Maar de scène van de vermomde page, die in het kamp de naam Clemente draagt, en Andrès hevig jaloers maakt, ontbreekt weer in het Spaens Heydinnetje. E. en F. Beide laatste gedeelten hebben veel trekken gemeen; maar de ontmoeting met de ‘maeght van Murçia’ en de geschiedenis die daarop volgt, is in het Spaans aannemelijker, want zij is hier de dochter van de eigenares van de herberg waar enkele zigeuners overnachten. Juana Carducha, zoals zij hier heet, kan daar gemakkelijk haar juwelen laten glijden tussen de voor het vertrek bijeengepakte kleren van Andrès, ten einde hem in staat van beschuldiging te stellen. De scène met de soldaat die wenst dat Andreas naar de galeien gestuurd wordt, heeft in beide geschiedenissen hetzelfde verloop. Eveneens wordt Pretiose in beide verhalen niet naar de gevangenis gebracht, maar naar de vrouw van de ‘corregidore’, de land- Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 16 voogd. Te haren huize volgt dan het pleidooi voor Don Jan, de bekentenis van de kinderdiefstal door Maiombe, haar terugkeer met het kistje dat de bewijzen bevat, het vinden van de lichamelijke kenmerken, het geween wanneer het vaststaat dat Pretiose de dochter van de landvoogd is. Als Maiombe de kamer verlaten heeft om de rijke en zorgvuldig bewaarde kleren van Don Jan te halen, stellen de ouders aan het weergekeerde kind duizend en één vragen, die ze met zulk een charmante intelligentie beantwoordt, dat ze hun harten voor zich wint. Achteraf herinneren zich beiden, dat ze een schok van herkenning hadden gevoeld toen ze het kind voor het eerst terugzagen. Nog veel meer overeenkomsten tussen de twee verhalen vallen in de laatste onderdelen op te merken. Maar bij Cats loopt de geschiedenis veel sneller af. Terwijl Cervantes nog uitweidt over de verlenging van Don Juan's gevangenschap (omdat de ‘Corregidor’ hem eerst bezoeken wil!) en over het vertraagde huwelijksfeest (de vader van Don Juan heeft twintig dagen nodig om over te komen), deelt Cats slechts mee dat heel de wereld met de bruiloft gelukkig is en dat de echo de melding van het gebeuren tot in het woud weerklinken laat. Bij zoveel overeenkomstige trekken kan het niet anders of Cats heeft de novelle van Cervantes, althans in vertaling, gekend. De ‘discrete licence d'un Poëte’, waarvoor hij zich op Du Bartas beroept, stond hem toe veranderingen aan te brengen waar hij die nodig vond. Op deze wijze heeft La Gitanilla, het zigeunermeisje, haar intrede in de Nederlandse literatuur gedaan. Vrij spoedig volgden drie op het verhaal berustende blijspelen1: Het Leven van Konstance, waer af volgt het Tooneelspel de Spaensche Heidin (1643) door Mattheus Gansneb Tengnagel; De Spaensche Heydin (1644) van Catharina Verwers-Dusart; La Gitanilla ghenaemt het Spaens Heydinneken (1649) door Geeraerd vanden Brande. Deze stukken, 1 J.A. van Praag, La Comédie espagnole aux Pays-Bas au 17e et au 18e siècle (Amsterdam, 1922); P. Arents, Cervantes in het Nederlands. Bibliografie (Gent 1926), blz. VII v., 111-150, 346-369. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 17 waarvan allerlei vertoningen bekend zijn, houden geen verband met de Spaanse toneelbewerkingen van het verhaal. Intussen was nu ook een Nederlandse vertaling van Cervantes' novelle van de pers gekomen: Het Schoone Heydinnetje (1643) door F. van Sambix1. Over de Franse en Italiaanse vertalingen van Cervantes' novelle is al gesproken2. In 1638 verklaarde de jonge Académie Française dat de vertaling der Novelas Ejemplares een der mooiste Franse letterkundige werken kon genoemd worden3. Ook in latere tijden leefde La Gitanilla voort. Nog voor de periode der romantische balletten en het optreden van beroemde ballerina's zag Carl Maria von Weber de Preciosa, waarvoor hij de muziek gecomponeerd had, te Berlijn in 1821 opgevoerd. Geen wonder: de stof lag, zoals ze in Cervantes' novelle vorm gekregen had, als het ware gereed voor opera, opéra-comique en operette. Werd Preciosa daar niet reeds bewonderd om haar zang en dans, en had de schrijver niet, traditiegetrouw, tal van romances en andere lyrische dichtvormen in zijn verhaal opgenomen? Victor Hugo heeft in het zigeunermeisje van zijn Notre-Dame de Paris (1831) de herinnering aan het precieuze kleinood van Cervantes, het meisje met de gouden haren en de smaragdgroene ogen, bestendigd en gaf haar de naam van een kostbare steen: Esmeralda!4 Het eerste deel van de dialoog waartoe het huwelijksverhaal van het Spaens Heydinnetje aanleiding geeft, handelt over de zigeuners. Het thema der zigeuners, hun oorsprong en levenswijze, sprak zeer tot de verbeelding van Cats en zijn tijdgenoten. 1 2 3 4 Juan Terlingen, Las ‘Novelas Ejemplares’ de Cervantes en la Literatura Neerlandesa del siglo XVII, Madrid 1948 (overdruk uit: Revista de Filologia Española). L. Rius, Bibliografia critica de las Obras de Miguel de Cervantes, Madrid 1895; G. Hainsworth, Les Novelas Ejemplares de Cervantes en France au XVIIe siècle, Parijs 1933. Zie noot 1 blz. 14 voor Barlaeus' Latijnse herdichting van Cats' Spaens Heydinnetje. L. Rius, a.w., no. 885. Op de invloed van La Gitanilla op Victor Hugo wijst Maurice Bardon, Les Nouvelles Exemplaires, Paris 1941 (traduction de L. Viardot,) blz. 503. Zie ook het artikel van François de Vaua de Foletier: ‘Les Tsiganes et le romantisme français’ in La Revue des Deux Mondes, Février 1976, 350, 351. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 18 Groot succes had bijvoorbeeld de Franse schrijver Jacques Amyot (1513-1593) met zijn vertaling van Heliodorus' Aethiopica of Theagenes en Chariclea (1547; 1559). Cats had dit werk gelezen, want in een brief aan Caspar Barlaeus van 11 november 1633 zegt hij, dat het boeiende verhaal van ‘Doctor Potzzo’ ‘quaedam similia cum Narrationibus Heliodori’ bezit1. Zijn belangstelling voor die wereld blijkt ook als hij, in de opdracht van zijn Trou-ringh aan Anna Maria van Schuurman, deze begaafdste en geleerdste vrouw van onze Gouden Eeuw prijst om haar plan, zodra mogelijk ook ‘Aethiopisch’ te gaan studeren2. Met enige voorzichtigheid blijkt Cats zich aan te sluiten bij de mening dat de zigeuners uit Beneden-Egypte stammen. Voorts laat hij hun eerste optreden in West-Europa in bespreking komen en geeft hij terloops enige belangrijke werken op, die de aard en de geschiedenis van het merkwaardige volk behandelen (zie r. 1 vv.). De ontdekking van Giralde's verborgen liefde door het in kunsten ervaren zigeunerinnetje (r. 149 vv.) en de voorspellingen die gedaan worden, geven een gerede aanleiding tot een dispuut over deze, ook voor liefde en huwelijk, zo belangrijke zaken. Het bestaan van een bijzondere polsslag die de liefde kenmerkt en zelfs de persoon op wie men verliefd is, aan het licht kan brengen, wordt ontkend; handlezen en waarzeggen zijn verboden zaken ‘by Goddelicke en menschelicke wetten.’ Wie wat naders van die vermeende liefdespolsslag wil weten en van de argumenten die ertegen in worden gebracht, wordt - voor het geval hij niet op Avicenna wil teruggaan - verwezen naar Franciscus Valesius en Jacques Ferrand (r. 1705 vv.); in het vijfde hoofdstuk van Justus Lipsius' Monita et Exempla Politica (r. 2269-2272) kan degene die zich over het handlezen en waarzeggen wil laten inlichten, het zijne vinden. Intussen is in de dialoog tussen Sophroniscus en Philogamus de fysiognomie of gelaatkunde niet verwerpelijk bevonden, als zijnde ‘een geheel ander werck, als het gene waer van wy nu 1 2 H. Smilde, Jacob Cats, 1938, blz. 234n. Ed. 1637, blz. (*****2ro). Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 19 gesproken hebben’ (r. 2191-2194). Wel worden in het intermezzo-verhaal dat onmiddellijk op de korte woorden over de fysiognomie volgt, Liefde sonder sien verweckt en Schoonheyt blindelinghs verkoren, de betrekkelijkheid van het uiterlijk schoon en de overbodigheid van het waarnemen der gestalte met de ogen duidelijk aangewezen. Er blijkt namelijk uit, dat de liefde haar weg weet te vinden zonder de leiding van het gezichtsvermogen en dat schoonheid door een blinde kan worden opgemerkt; Philogamus kan de moraal ter harte nemen: De schoonheyt is een blom die al te licht vergaet; Gy, let op ware deught, die op u trouwen staat. Nu komt het hoofdpunt van het Spaens Heydinnetje, ‘het bysonderste dat uyt dese geschiedenisse in bedencken behoort te komen’. Mogen christenen zoals Don Jan een huwelijk sluiten ‘met wilde, woeste ende rauwe menschen’? Dit is het vraagstuk van het Heyden-houwelick, van liefhebben en huwen bij het ingrijpendst verschil: onderscheid in religie. Ook elders is het thema van ‘gelijke’ en ‘ongelijke’ huwelijken in de Trou-ringh bestendig aan de orde, vanaf het Gronthouwelick van Adam en Eva, dat een toonbeeld oplevert van volmaakte harmonie en gelijkheid, tot op het Geestelick Houwelick van ‘Godes Soon’ en zijn ‘lieve Bruyt, voor eeuwigh uyt-verkoren’. We treffen in het werk aan een Verhael van het ongelijck houwelick van Crates en Hipparchia, een Trou-geval van Koningh Ulderick ten eenre, ende Phryne Bocena Harderinne, ter anderer zijde, en ook een Beschrijvinge van de op-koomste van Rhodopis, een borgerlicke dochter, tot de koninghlicke kroone, vol sonderlinghe ghevallen1. Die andere huwelijksgevallen hadden reeds vóór het Spaens Heydinnetje het bewijs geleverd, dat uitwendige verschillen zoals van afkomst, rang, stand en rijkdom - bij innerlijke overeenstemming - geen belemmeringen behoefden te zijn voor een goed huwelijk. Er bleken inderdaad bedenkingen te kunnen worden ingebracht tegen ongelijke 1 Ed. 1637, resp. blz. 165 vv., 424 vv., 662 vv. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 20 huwelijken, vooral wanneer het vorsten betreft; hoewel bijbelse èn antieke histories zonneklaar aantoonden dat ook dergelijke huwelijken ondanks de bezwaren goed en gelukkig kunnen zijn. Niet alleen in de hoofdgeschiedenis van het Spaens Heydinnetje zit de problematiek der ongelijkheid. De rijke ‘maagd van Murçia’ liet haar minziek oog vallen op een ‘zigeuner’, maar ze beterde door een onverwachte ontgoocheling; de sympathieke Giralde, ‘te rijck, als maer een eenigh kint’, hield tot stervens toe van een vriend, ‘niet gelijck in goet of staet’ en werd door Pretiose gered. Het vermeende standverschil tussen beide hoofdfiguren van het verhaal werd éérst, door Andreas, overwonnen en daarna bij de ‘herkenning’ uitgewist. Het Spaens Heydinnetje van Cats is allerminst een zoet arcadisch verhaaltje1, maar een emblematische geschiedenis waaruit, van welke kant men die ook beziet, een diepzinnige lering te voorschijn komt. Elders in de Trou-ringh komt tot uitdrukking hoe moeilijk de problematiek van het ongelijke huwelijk wordt, als er sprake is van een onderscheid tussen wijsheid en dwaasheid. Maar in het Spaens Heydinnetje is een nog veel dieper gaand verschil aan de orde. Voor Don Jan was Pretiose, toen hij haar leerde kennen, een ‘heyden-kint’, in zijn liefde voor haar lag een huwelijk besloten van een christen met een ‘ongelovige’. Het is duidelijk hoe Cats' gedachtengang moest zijn. Met een beroep op verscheiden bijbelteksten en ook op de praktijk des levens - de dagelijkse oorzaak van ‘onruste end oneenigheyt’ - wijst hij bij monde van Sophroniscus het ‘Heyden-houwelick’ af en zegt: ‘Gelijckheyt in het stuck van den Gods-dienst is verre boven al te wegen.’ Is het huwelijk der menschen niet een ‘onverbroken bant’ en een existentieel symbool, een ‘af-beelding’ van de ‘onderlinge verbintenisse tusschen den Heere Christus ende de Kercke’? Ook de geschiedenis van het lieftallige zigeunermeisje en haar adellijke vriend ligt ‘besloten in den 1 Zie voor het verweven-zijn van de oosterse en westerse cultuur in het streven naar de vrijmaking van het individu en de gelijkstelling van de vrouw, zoals dat ook in verhalen als La Gitanilla belichaamd wordt: René Grousset, L'Homme et son Histoire, Paris 1954, vooral het hoofdstuk ‘Echanges spirituels entre Orient et Occident’. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 21 Trou-ringh’ die ‘'s werelts begin, midden, eynde’ omspant. Gelukkig maar dat de afwijzing het huwelijk van Don Jan en Pretiose de facto niet raakt: naar afkomst is ook zij van adel, naar geest ook zij christin, wellicht nog meer dan haar minnaar. Zo kon haar huwelijk aller instemming hebben: Men hoort door al de stadt, door alle groene velden, En door het gansche rijck van desen handel melden, De snelle weder-klanck die roeptet in het wout, En al de werelt juyght dat Pretiose trout.1 1 vs. 1429-1432. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 22 Verantwoording van de uitgave De tekst is afgedrukt naar de eerste uitgave: 's Werelts Begin, Midden, Eynde, besloten in den Trou-ringh, met den Proef-steen van den selven. Door J. Cats. (Vignet: VIRGO DORDRACENA LIBROS NON LIBEROS PARIENS) Tot Dordrecht, Voor Matthias Havius gedruckt by Hendrick van Esch, Boeckdrucker, woonende in 't Hof, in de Boeckdruckerije van de Maeght van Dordrecht. Anno 1637. Met privilegie voor 15 jaren. Deze 4o-editie van omstreeks 950 bladzijden bevat Het Spaens Heydinnetje op blz. 469-542. Voor de aantekeningen is dankbaar gebruik gemaakt van de vroeger verschenen uitgave van het verhaal in de reeks Zwolsche Herdrukken (No. 1), sinds 1890 viermaal verzorgd door Dr. F. Buitenrust Hettema en bij de vijfde druk door Dr. A.J. Luyt. De toelichting bij de verschillende woorden onder aan de bladzijden geldt slechts voor het woord in het zinsverband waarin het thuishoort. Een enkele onmiskenbare zetfout uit de eerste druk is verbeterd: blz. 35, vs. 63: spelen (voor: stelen) blz. 61, vs. 688: sloir, (voor: sloir) blz. 93, regel 1709: toevoeging van een (vóór Iaques Ferrand. Agenois (voor: Argenois) blz. 98, regel 1974: of (voor: af). Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 23 Illustraties Tegenover de titelpagina is een reproduktie geplaatst van Rembrandts ets voorstellende Pretiose onder de hoede van Maiombe. Het scheen ons toe, dat ze om haar grote kwaliteiten deze plaats hier moet hebben, hoewel ze niet bestemd zal geweest zijn tot verluchting van Cats' Spaens Heydinnetje, maar hoogstwaarschijnlijk van het toneelstuk De Spaensche Heidin dat M.G. Tengnagel in 1643 in het licht gaf1. Volgens F. Schmidt-Degener moet deze ets in 1641 of zeer kort daarna door Rembrandt vervaardigd zijn en behoren bij het begin van het eerste bedrijf van Tengnagels toneelstuk, waar Pretiose bij haar ‘entrée en scène’ aan Maiombe vraagt: Bejaarde moeder, zeg, wat maeckt ons doch genegen, Meer dan het ander volk, de buytenwegse wegen, Te vinden langs het veld, door bosch, op berg en dal2. 1 2 Jhr. Dr. J. Six, Gersaint's lijst van Rembrandts prenten. In: Oud-Holland 1909, blz. 89-90; Arthur M. Hind, A Catalogue of Rembrandt's etchings, Londen 1923, blz. 89. Beschrijving van de ets in de catalogus van de Rembrandt-tentoonstelling te Wenen, Ausstellung im 350. Geburtsjahr des Meisters (Selbstverlag des Albertina, 1956),: ‘Preciosa’ oder ‘La petite bohémienne espagnole auprès de Majombe’. Entstanden um 1643. Nach der Vermutung von Jan Six vielleicht eine nichtverwendete Illustration zu Tengnagels Schauspiel.... das auf Cervantes' Novelle ‘Preciosa’ fuszt (blz. 211). F. Schmidt-Degener, Rembrandt en Vondel (herdruk van het Gidsartikel uit 1919 in: Phoenix, Amsterdam 1944), blz. 110: ‘Belangstelling in het tooneel ontbrak Rembrandt niet: hij teekent acteurs in hun kostuum, met hun geestig gebarenspel en expressieve facies; in 1641, of zeer kort daarna, etst hij, voor een bewerking van Cervantes' (er staat: Calderon's) Leven van Konstance de “Entrée en scène” der schoone Preciosa.’ In de hierbij horende voetnoot lezen wij: ‘Het Leven van Konstance, door Tengnagel vertaald, verscheen in 1643 te Amsterdam. In de tweede uitgaaf van 1671 (Amsterdam, Jacob Lescaille) verklaart Tengnagel, dat het stuk “voor omtrent dertigh jaren door hem berijmt werd”, dus omstreeks 1641. Merkwaardig, dat de uitgevers de grove print van Pieter Nolpe naar Simon de Vlieger klaarblijkelijk prefereerden boven Rembrandt's pittig etsje.’ Het Leven van Konstance is een vrije bewerking van Cats' verhaal, voorafgaande aan Tengnagels toneelstuk De Spaensche Heidin. Zie voor ander (m.i. minder plausibel) commentaar van Rembrandts ets: De kroniek van de Vriendenkring van het Rembrandthuis jrg. 21, no. 1, 1967, blz. 35 en 36. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 24 JAN VAN NOORDT Spaens- heydinnetje, Maiombe en Don Jan (Particulier bezit in Amerika) Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 25 Het onderwerp is blijkbaar in die tijd bij de kunstenaars zeer geliefd geweest; van hetzelfde jaar 1641 dateert ook het schilderstuk 't Spaens Heydinnetje in het Centraal Museum te Utrecht, dat de eerste ontmoeting van Don Jan en Constançe weergeeft. Paulus Bor schilderde het in een aristocratische, italianiserende trant; we namen het niet op, omdat het bij de overige illustraties helemaal niet past. Om soortgelijke redenen lieten wij de ets van Pieter Nolpe (naar Simon de Vlieger) achterwege, die in vroegere herdrukken van Cats' verhaal vóór de titelpagina stond afgedrukt. Het is één van de gravures die Nolpe plaatste in Tengnagels toneelstuk, geheel anders van stijl, uitbeelding en waarde dan de gravures in Cats' Trou-ringh. Alle reden hadden wij echter om onder de illustraties op te nemen Jan van Noordt's schilderij Het Spaens heydinnetje (Amerikaans particulier bezit) dat enerzijds een treffende overeenkomst vertoont met de ets van Rembrandt door een soortgelijke voorstelling van de achtergrond met bomen en anderzijds een in het oog lopende compositorische verwantschap heeft met Adriaen van de Venne's gravure bij de verzen 471-490 op blz. 52. Volgens Gudlaugsson herkent men in Van Noordt's Don Jan een traditionele toneelfiguur: om de ‘locale sfeer der Zuidelijke landen aan te duiden’ is hij uitgebeeld als Pantalone; bovendien vertellen de dramatische details van zigeunermanieren en Spaanse modehonden uit die tijd1. In Rembrandts ets gaat het erom, de intimiteit tussen Maiombe en Pretiose uit te beelden; met een grote liefde voor het gegeven deed Rembrandt ook haar lieftalligheid uitkomen. Haar levenservaring en wijsheid (zie vs. 33-148) komen eveneens tot uitdrukking. De genoeglijke kat links op een trapje ademt de dagelijkse rust in veelbewogen nomadenleven. 1 S.J. Gudlaugsson: De Komedianten bij Jan Steen en zijn tijdgenoten, 's-Gravenhage 1945, blz. 33. Pantalone is een dokterstype uit de Italiaanse comedie: het is een grillig, gierig en wellustig mens, die optreedt in een lange broek. (Vgl. Frans ‘pantalon’). Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 26 De overige reprodukties geven de oorspronkelijke illustraties in Het Spaens Heydinnetje weer, vermeerderd met de twee Wapenschilden der Maagden en het vignet van het slot van de Trou-ringh. Van de drie platen tussen de tekst zijn een tweetal gegraveerd naar tekeningen van de bekende Zeeuws-Haagse schilder Adriaen Pietersz. van de Venne, wiens bijdrage tot de verluchting van het werk van Cats van grote waarde is; van hem is ook de grote titelprent van de Trou-ringh (op 1636 gedateerd); de graveurs zijn Adriaen Mattham en Crispijn van Queborn. De derde plaat, op blz. 38, is door de Dordtse schilder Jan Olis getekend en door de reeds genoemde Adriaen Mattham gegraveerd. De schilden, het Maeghde-Wapen en Vryster-Wapen, verluchten op blz. 49 en 50 deze uitgave, omdat zij de beurtzang tussen Pretiose en Pan (vs. 381-460) alsmede het vignet Cupido's Doolhof op blz. 31 emblematisch toelichten. De gesloten bloemknop met de spreuk LATEAT DUM PATEAT op het eerste schild1 beeldt het opgroeiend meisje uit, de ongerepte druiventros met het onderschrift UNA VIA EST2 op het tweede wapen, de huwbare jonge vrouw. Talrijk zijn de motieven zowel op de schilden zelf als in Cats' bijbehorende poëtische beschrij- 1 2 Ontleend aan de editio princeps van Cats' Houwelyck (Middelburg, Jan Pietersz vande Venne, 1625), waar het fraai gegraveerde schild met zijn emblematische entourage en de erop volgende poëtische beschrijving te vinden is van folio I (***)iij recto t/m I (***)iiij recto; in het gedicht wordt ons de zin van het Latijnse devies verklaard: ‘De bloem blijve in de knop, tot ze kan opengaan’. Ontleend aan de editio princeps van Cats' Maechden-Plicht (Middelburg, Hans vander Hellen, 1618), achterzijde titelblad; daar verklaart een gedicht van 4 bladzijden vervolgens het ‘Wapen-Schilt’: De Druyff-tack is een Maeght, haer Steeltjen is het Trouwen; // De Hant, die naer de Tros, met heusche vingers tast, // Is, Lust tot eerbaer Min.... De plukkende rechterhand is de enige goede weg: UNA VIA EST. Een sententie van de kerkvader Chrysostomus besluit de beschrijving: ‘Het huwelijck is een tweede soorte van Maegdom; te weten, soo wanneer het selve eerlijck, tusschen man ende vrouwe, beleeft wert (wert = wordt). Het tweede wapen is ook in de genoemde editie van Houwelyck te vinden (folio F ij recto - F iij verso), maar de gravure in Maechden-Plicht is veel fraaier. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 27 vingen, die we ook in genoemde beurtzang aantreffen: de bloem, haar teerheid, schoonheid, broosheid, de bedreigingen, het schendende vuile zwijn, de geplukte roosjes, de maagdenkroon (vs. 421), de steel die men alleen bij het plukken aanraken mag (symbool van ‘het eerlic trouwen’), de rechterhand die ‘met reyne vingers’ plukt (vs. 459), het opschrift mijn bloem, mijn Roem - FLOS, MIHI DOS - Ma floeur mon heur (vs. 455). Het vignet vóór de aanvang van het gedicht hebben we ook gereproduceerd, want het hoort evenals de andere verluchting erbij: beeld en vers zijn onlosmakelijk verbonden. Het toont, tussen de beide reeds besproken wapenschilden, Cupido's Doolhof. De doolhof der kalverliefde, - uitvoerig en prachtig gegraveerd in Cats' Houwelyck, Middelburg 1625, blz. I (***) recto - is beeld van ‘het los en dom gewoel, dat jonge lieden pleghen’. Langs ‘duysent omme-weghen’, ‘vol bitter soet’, ‘vol bange vreught’ kan die dwaaltuin ondanks ‘Waen’, ‘Schijn’, ‘Droomen’ de rechte paden doen vinden naar het schone prieel in het midden. Met de mooie initiaal van het gedicht (zie blz. 32; een D met de inscriptie MADRID) is de, uit de oude editie overgenomen, verluchting compleet. Ze wordt gesierd door een bijzonder fijn etsje, dat het moment weergeeft waarop de verdwaalde jager Don Jan het Spaans zigeunermeisje met haar vriendinnen ontmoet in gezelschap van Maiombe: de ‘snege bracken’ van de jager ontbreken evenmin als, in het verschiet, de scherpe omtrekken van Madrid. Voorzover ik kan zien, is dit fraaie voorbeeld van boekverluchting niet gesigneerd. Het slotvignet CHRISTUS EN ZIJN KERKBRUID (zie blz. 110) is niet aan ons verhaal ontleend; aan het einde van Cats' Trou-ringh geplaatst en verband houdend met alle voorafgaande verhalen, mocht het echter niet worden weggelaten, hoewel onzes inziens van geringere kwaliteit dan het eerste vignet met zijn zinrijke symboliek. Datgene wat het slotvignet wil weergeven is trouwens van geheel andere allure. Maar dit Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 28 vignet geeft wel het geestelijk perspectief aan van het huwelijksgeval zoals Cats dat bedoelt; daarom heeft deze afbeelding van Christus' wederkomst en van de nadering van de kerkbruid tot haar hemelse bruidegom eveneens een plaats gekregen. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 29 De prozadialoog Onze editie begint met het laatste deel van de proza-dialoog betreffende het voorafgaande verhaal over het huwelijk ‘van Koningh Ulderick met Phryne Bocena: dat is, Van een harder der volcks met een harderinne van schapen’. De ‘gesprekspartners’ komen geleidelijk op een nieuwe, wonderbare historie: het ‘trou-geval’ van het Spaanse zigeunerinnetje. Daarom hebben we gemeend, middenin de gang van dat gesprek onze editie te moeten laten aanvangen. De eigenlijke dialoog over óns verhaal begint pas als de geschiedenis is uitverteld, dus na vs. 1432. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 30 't Samensprake van Philogamus met Sophroniscus Men wort oock moede taerten en pasteyen te eten, seyt de Fransman: en de lieffelickheyt van de somer selfs soude ons terstont vervelen, soose langer bleef duren alsse gemeenlick doet. Tiraq. ad. 1.2. connub. nu. 14. En om niet langer te wesen, soo siet ghy mijn besluyt: te weten, dattet nutter is, alleen om de redenen wille voren verhaelt, een vrouwe van een mismaeckt, immers1 van een middelbaer gedaente, ten wijve te nemen, als eene van uyt-nemende schoonbeyt: en dat alles houde ick sonderlinge plaetse te moeten grijpen ten opsiene van geleerde lieden, ofte immers die haer werck maken van veel met boucken omme te gaen: want daer en wert niet een soo grooten beletsel gevonden voor luyden van letteren als een schoone vrouwe. Een groot rechtsgeleerde eertijts gevraeght synde, waerom hy nu getrout zijnde niet soo veel tijts en vlijts en bestede ontrent syn beroup, als te voren? hy antwoorde, vermits ick een vrouwe getrout hebbe. En daer tegens geseyt zynde, dat Socrates mede getrout is geweest, maer dat hy dies niet tegenstaende niet af en liet syn neerstigheyt in de Philosophie te doen, als te voren. Xantippe (seyde de docter) was norts en onvriendelick, en daer en boven (soo ick meyne) oock leelick; maer de mijne is vriendelick, en schoone. * PHI. Ick ben te grooten lief-hebber van de schoonheyt, om langer tot haren nadeel te hooren spreken; hoewel ick in twijffel stelle, of het leste by u verhaelt tot haren nadeel is, dan niet. Doch hoe het zy, laet ons komen tot de naest-volgende geschiedenisse. SOPH. Mijn saken roepen my nu elders, jongelingh: oock soo hebbe ick het volgende trou-geval onlangs door-lesen, en mits2 de selsaemheyt van het selve wel rijpelick daer op gelet. Ghy leest het by u selven: ende als wy den anderen3 wederom by gelegentheyt sullen komen te besoe- 1 * 2 3 I m m e r s : of althans Hier begint de overgang tot de lezing en behandeling van Het Heydinnetje; het korte, inleidende gesprek van Sophroniscus en Philogamus wordt hierna op blz. 88 voortgezet (zie Inleiding blz. 9-11). M i t s : om, wegens; d e n a n d e r e n : elkander. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 31 cken, soo willen wy van die vraeghstucken daer uyt ontstaende naerder spreken, soo het u ghevalt. PHI. Uwen voor-slagh vinde ick goet, weerde man, en gae my van nu af aen daer nae schicken. SOPH. Doet soo, Philogame, ende vaert wel. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 32 Selsaem Trou-geval tvsschen een Spaens edelman, ende een heydinne; Soo als de selve edelman, ende alle de werelt doen geloofde.+ DAer is een selsaem volck genegen om te dwalen,+1 Gedurigh om-gevoert in alle vreemde palen,2 Dat (soo het schijnen magh) als in het wilde leeft,3 Maer des al niet-te-min syn vaste wetten heeft. 5 Het laet sigh over-al den naem van heydens geven,5 En leyt, al waer het koomt, een wonder selsaem leven; De l'origine des Egiptiens autrement Bohemiens, vide Est. Pasquier des Recherches de France lib. 4. cap. 17. Et de horum Chiromantia lib. 7. cap. 39. Item Camerar. part. 1. Meditat. historic. cap. 17. + Titel Selsaem: wonderlijk, vreemd. 1 E s t . P a s q u i e r (in margine): Etienne Pasquier (1529-1615), schrijver van een boeiend 2 3 5 werk over de geschiedenis en de letterkunde van Frankrijk, Les Recherches de la France (1e volledige uitgave: 1621). Zie r. 1507/1508. C a m e r a r . (in margine): Philippus Camerarius (1537-1624), Duitse humanist en jurist, uit een bekende geleerdenfamilie. Zie voor zijn Meditationes Historicae r. 1637. o m -g e v o e r t : gedreven tot rondzwerven; p a l e n : oorden. s c h i j n e n m a g h : de schijn hebben kan. H e t l a e t s i g h g e v e n : men geeft het; h e y d e n s : zigeuners. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje + 33 10 15 20 25 30 Het roemt sigh dattet weet uyt yders hant te sien, Wat yemant voor geluck of onheyl sal geschien. Maiombe was het hooft van dese rouwe gasten,9 Die staegh op haer bevel en op haer diensten pasten,10 Sy was loos, vals, doortrapt, en slim in haer bejagh,11 Soo veel als eenigh wijf op aerden wesen magh;12 Sy quam veel tot Madril of in de naeste steden. Want mitse kluchtigh was, soo wertse daer geleden.14 Sy had in haer gevolgh al menigh gau verstant,15 Soo datse gunst en hulp by al de jonckheyt vant. Sy stal eens seker kint te midden opter straten, Dat uyt een edel huys daer eensaem was gelaten,18 Het was een aerdigh dier, maer jongh en wonder teer,19 En 't is maer twee jaer out, of slechts een weynigh meer. De meyt, wiens ampt het was hier op den dienst te passen,21 Die gaf de buert een praet, en liet het wicht verrassen: Maiombe was verblijt, niet om het geestigh kint,23 Maer datse rijck gewaet ontrent syn leden vint.24 Sy geeft haer metten buyt in onbekende vlecken,25 En waer het onguer heir genegen is te trecken.26 Doch wat de moeder socht, en waer de vader schreef, Men hoort niet hoe 't haer gingh, of waer het meysje bleef. Hoe nau daer wort gevraeght, hoe nau daer wort vernomen, Men weet niet wat geval het kint is over-komen: Waer dat men immer sont, of waer men vragen kan,31 'T is al om niet gepooght, geen mensch en weter van. Maiombe liet het kint verscheyde dingen leeren, 9 10 11 12 14 15 18 19 21 23 24 25 26 31 M a i o m b e : zie Inleiding blz. 14. s t a e g h : gedurig; h a e r d i e n s t e n : taken jegens haar. s l i m : gemeen; b e j a g h : bedrijf. e e n i g h w i j f : er maar een vrouw; m a g h : kan. m i t s e : daar ze; g e l e d e n : geduld. g a u v e r s t a n t : loze guit. e e n s a e m : alleen. d i e r : meisje. v e r r a s s e n : onverhoeds meenemen. g e e s t i g h : aardig. o n t r e n t : om. g e e f t h a e r : begeeft zich; v l e c k e n : oorden. h e i r : bende. i m m e r : ook. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 34 35 40 45 50 55 Waer mede dat het mocht syn teere jeught vereeren,34 Eerst singen na de kunst, oock springen op de maet, En wat na 's lants gebruyck een vrijster geestigh staet.36 Het kint wast onderwijl, en leerde vreemde saken, En grepen na de kunst, en veelderhande spraken,38 En selsaem hant-gespel, en ick en weet niet wat,39 Waer van schier niet een mensch de rechte gronden vat.40 Het was van schoone verw, en vrolick in het wesen,41 Daer is een diep vernuf in syn gelaet te lesen: Het had een wacker oogh, en swart gelijck een git,43 Syn aensicht even-wel is uyter-maten wit.44 Het kon syn frissche jeught, syn wel-gemaeckte leden45 Tot alderley gedans en alle spel besteden;46 In vougen dat het volck, en wie het maer en sagh,47 Sigh van het aerdigh dier als niet versaden magh. Noch kan de jonge maeght geen kleyne lust verwecken,49 Als sy met haer gesangh de sinnen weet te trecken: Men vindt dat hare stem een yders herte steelt,51 Wanneerse maer een reys een aardigh deuntjen queelt.52 Maer des al niet-te-min sy wil geen vuyle dingen, Sy wil geen dertel jock, geen slimme rancken singen;54 Haer mont is wonder heus, haer oir en sinnen teer,55 Al wat oneerlick luyt en singhtse nimmermeer.56 Des heeftse by haer volck soo veel ontsagh gekregen,57 Dat sy het menighmael geleyt in beter wegen: En schoon dat hun de mont tot vuylheyt is gewent, 34 36 38 39 40 41 43 44 45 46 47 49 51 52 54 55 56 57 v e r e e r e n : eer aandoen. v r i j s t e r : meisje. n a : volgens. s e l s a e m h a n t -g e s p e l : wonderlijk spel met de handen, nl. het klepperen met castagnetten. s c h i e r : bijna; d e r e c h t e g r o n d e n : het rechte. v e r w : gelaatskleur; w e s e n : voorkomen. g i t : diepzwarte steen. w i t : blank. k o n ... b e s t e d e n : wist ... goed te gebruiken. k o n ... b e s t e d e n : wist ... goed te gebruiken. i n v o u g e n d a t : zodanig dat; m a e r e n : maar. n o c h : bovendien; l u s t : vreugde. v i n t : bevindt. e e n r e y s : eens. j o c k : scherts; s l i m m e r a n c k e n s i n g e n : van gemene streken zingen. h e u s : keurig, wellevend; o i r : oor; t e e r : fijnbesnaard. o n e e r l i c k : onfatsoenlijk; l u y t : klinkt; e n n i m m e r m e e r : nooit. d e s : daardoor. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 35 60 65 70 75 80 Men hoort geen dertel woort als syder is ontrent.60 En of oock al het rot tot stelen is genegen,61 Sy straft het vuyl bejagh en isser heftigh tegen:62 En mits sy wonder veel met sangh en spelen wint, Soo is Maiombe selfs tot stelen niet gesint.64 Doch sooder eenigh dingh bywijlen is genomen,65 Sy doetet aen den dagh en voor de lieden komen;66 Maer al door sneegh beleyt en met een loosen vont,67 Soo datter niet een mensch en weet den rechten gront.68 Sy riep een van den hoop, en liet hem veerdigh draven,69 En liet, wat yemant stal, in eenigh velt begraven, En dat of by een boom, een hooght of kromme bocht, Ten eynde men het pant by teyckens vinden mocht.72 En wertse dan gevraeght op 't gunter is gestolen,73 En wie het heeft ontvremt, en waer het is verholen,74 Soo maecktse voor het volck een wonder vreemt verhael, In woorden sonder slot in onbekende tael.76 Maer seyt dan op het lest, dat onder gene linden,77 Of aen den naesten bergh het goet is uyt te vinden:78 En als men dan het kraem daer uyter aerden track,79 Soo wast dat al het lant van hare wonders sprack.80 Doch sy wist boven al haer saken aen te leggen,81 Om aen de losse jeught geluck te konnen seggen;82 Het schijnt dat sy den gront van alle zielen kent, 60 61 62 64 65 66 67 68 69 72 73 74 76 77 78 79 80 81 82 o n t r e n t : in de buurt (omtrent). r o t : bende. s t r a f t : keurt af, veroordeelt; v u y l b e j a g h : oneerlijk bedrijf. s e l f s : zelf. g e n o m e n : gestolen. v o o r d e l i e d e n : bij de mensen terug. s n e e g h b e l e y t : handigheid; l o o s e n : v o n t : listig bedenksel. d e n r e c h t e n g r o n t : het rechte (zie vs. 40). s y r i e p : zij riep dan bijvoorbeeld; v e e r d i g h d r a v e n : met spoed wegdraven. p a n t : goed; b y t e y c k e n s : door middel van aanduidingen. w e r t s e d a n g e v r a e g h t o p 't g u n t e r i s g e s t o l e n : wordt ze dan gevraagd naar hetgeen er gestolen is. v e r h o l e n : verborgen. s o n d e r s l o t : waar geen touw aan vast te knopen is; o n b e k e n d e : vreemde. g e n e l i n d e n : die linde. a e n d e n n a e s t e n b e r g h : tegen de berg daar vlakbij; u y t t e v i n d e n : te ontdekken. h e t k r a e m : de boel; t r a c k : had gehaald. w o n d e r s : wonderen. a e n t e l e g g e n : goed aan te pakken. l o s s e : ongebonden; g e l u c k : toekomstig lot. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 36 85 90 95 100 105 En schier wat yder mensch in syn gedachten prent.84 Sy wist al watter loopt op in de hant te kijcken,85 En hoe dat yemants aert kan uyt het wesen blijcken,86 En wat een kleyn, een groot, een puntigh hooft beduyt, En wat men uyt een oogh of ander lidt besluyt.88 Oock uyt den neus alleen soo kanse gronden trecken,89 Waer heen dat yemants lust of gulle sinnen strecken;90 Want isse plomp, of scherp, of hoogh, of bijster plat, Sy heeft van stonden aen syn aert daer uyt gevat. Sy wist als op een draet, nae mate van de jaren,93 Wat yder over-koomt en plagh te wedervaren,94 En wat een teere maeght in haer gewrichte voelt,95 En wat een jonge wulp ontrent den boesem woelt.96 Sy weet (gelijck het schijnt) de gangen van de sterren, Waer in het klouckste breyn by wijlen kan verwerren: Sy weet en wat de son en wat de mane dreyght,99 En waer toe sigh het jaer en al den hemel neyght.100 Een wie haer openbaert wanneer hy is geboren, Dien weetse by gevolgh syn leven na te sporen:102 Nu spreecktse wonder breet van druck en ongeval,103 En offer yemant arm of machtigh werden sal. Sy weet den leven-streep in yders hant te wijsen, Daer uyt een vremt gevolgh en groote dingen rijsen;106 Want is de linij recht en sonder krommen tack, Soo roemtse stage vreught en nimmer ongemack. Maer valtse dickmael scheef en in verscheyde bochten, 84 85 86 88 89 90 93 94 95 96 99 100 102 103 106 i n s y n g e d a c h t e n p r e n t : zich in het hoofd zet. a l w a t t e r l o o p t o p : al wat er te pas komt bij. h e t w e s e n : de gelaatstrekken. b e s l u y t : concludeert. g r o n d e n t r e c k e n : aanwijzingen halen. w a e r h e e n s t r e c k e n : waarop gericht zijn; g u l l e : dartele. n a e m a t e v a n d e j a r e n : al naar iemands leeftijd (vgl. vs. 101). p l a g h t e w e d e r v a r e n : pleegt te wedervaren, gewoonlijk wedervaart. g e w r i c h t e : leden. j o n g e w u l p : jongmens. w a t d r e y g h t : wat voor kwaad voorspelt. w a e r t o e n e y g h t : wat voor dreiging schuilt in de stand van alle twaalf tekenen van de dierenriem (‘het jaer’) en van elke ster. b y g e v o l g h : daaruit. n u : dan. g e v o l g h : gevolgen; r i j s e n : voortvloeien. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 37 110 Soo wort hy dien het raeckt met droufheyt aen-gevochten.110 Indiense somtijts rijst, en dan eens neder koomt, Soo dienter voor gewis een swaren val geschroomt. Sy gaet hier bijster hoogh, sy kent een yders wesen,113 Sy kan oock rijcken selfs uyt hant of vingers lesen: 115 En somtijts groot verlies, en somtijts grooten schat, En somtijts wel een galgh, of oock een schendigh rat.116 Sy wijst een vrijer aen, wanneer hem staet te paren,117 Een vrijster ofse veel of luttel heeft te baren, En ofse by den man sal wesen liefgetal,119 120 Dan of hy buyten haer syn lust gebruycken sal.120 Dit meynt schier al het volck alsoo te moeten wesen;121 Soo dat haer laegen naem gansch hooge was geresen,122 En al vermits sy breet in desen handel weyt,123 En van het naer geheym soo klare reden seyt.124 125 Genaeckt men eenigh dorp daer weetse flucx te vragen, Hoe sigh in haer bedrijf de meeste lieden dragen,126 En wie sigh daer ontgaet in lust of dertel bloet,127 Doch meest wat over-al de losse jonckheyt doet. En als sy gasten vint daer yet op valt te seggen, 130 Soo weetse na de kunst haer saken aen te leggen;130 Sy maekt aen yder mensch syn feylen openbaer,131 Als of uyt syn gesicht het quaet te vinden waer. Wat sy van yemant weet dat veynst sy als te lesen Of uyt het oogh alleen, of uyt het ander wesen:134 135 En dit noch altemael met soo een gauwen streeck,135 110 113 116 117 119 120 121 122 123 124 126 127 130 131 134 135 a e n -g e v o c h t e n : bezocht. S y g a e t h i e r b i j s t e r h o o g h : zij is hierin bijzonder knap. s c h e n d i g h : smadelijk; r a t : wiel om te radbraken. h e m s t a e t t e p a r e n : hij zal trouwen. l i e f g e t a l : geliefd. g e b r u y c k e n : genieten van. a l s o o t e m o e t e n w e s e n : zo te zullen gebeuren. l a e g : eenvoudig. v e r m i t s ... w e y t : daar zij uitvoerig op deze zaken ingaat. n a e r : duister; k l a r e r e d e n s e y t : heldere uiteenzetting geeft. i n h u n b e d r i j f : in haar doen en laten. o n t g a e t : te buiten gaat. a e n t e l e g g e n : aan te pakken. o p e n b a e r : duidelijk. h e t a n d e r w e s e n : het overige van het gelaat. n o c h : bovendien; g a u w e n s t r e e c k : gewiekstheid. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 38 Constançe en het bedlegerige meisje (Proef-steen van den Trou-ringh, 1636) A. Mattham naar J. Olis Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 39 140 145 150 155 160 Dat oock de sneeghste man verwondert stont en keeck.136 Als haer een juffer vraeght, wat man haer staet te trouwen,137 Sy kan het nieusgier volck gansch aerdigh onderhouwen;138 Sy spreeckt als door een wolck en noyt met open mont,139 En al haer gansch beleyt dat heeft een loosen gront.140 Hoe oyt de sake valt sy kan het al verdrayen,141 Sy kan de gauste selfs met schijn van reden payen;142 En alsse dan een reys de rechte gronden treft,143 Dan isset dat men haer tot in de lucht verheft. Men hielt dat sy gestaegh een geest met haer geleyde, Die haer als in het oir verholen dingen seyde: En mits dit al geschiet door soo een jonge maeght, Soo isset dat het spel hun des te meer behaeght. 'T geviel om desen tijt dat in dien eygen lande Een jongh een aerdigh dier door jeught en liefde brande,150 En hy die haer het breyn en oock den geest besat,151 Was even als de maeght met hare min gevat. Maer daer en was geen raet om oyt te mogen paren,153 Vermits sy niet gelijck in goet of staet en waren;154 De juffer is te rijck, als maer een eenigh kint, Soo dat haer drouve vrient voor hem geen troost en vint.156 Giralde lijckewel die bleef tot hem genegen,157 En is om synent wil als sieck te bed gelegen; Maer seyt het niet een mensch wat haer van binnen schort, Soo datse menighmael veel drouve tranen stort. 136 137 138 139 140 141 142 143 150 151 153 154 156 157 s n e e g h s t e : scherpzinnigste; s t o n t e n k e e c k : zou staan te kijken. w a t m a n h a e r s t a e t t e t r o u w e n : welke man zij zal trouwen. S y k a n : dan weet zij... a l s d o o r e e n w o l c k : in verhulde, omsluierde termen; m e t o p e n m o n t : ronduit. a l h a e r ... g r o n t : haar hele manier van doen heeft iets slims. v a l t : uitvalt; v e r d r a y e n : plooien. g a u : intelligent, vlug van geest; s c h i j n v a n r e d e n : drogredenen; p a y e n : genoegdoening schenken, tevreden stellen. e e n r e y s : eens; d e r e c h t e g r o n d e n t r e f t : in de roos schiet. e e n j o n g h e e n a e r d i g h d i e r : een jong, aardig ding; j e u g h t e n l i e f d e : jeugdliefde. b e s a t : vervulde. t e m o g e n p a r e n : te kunnen trouwen. s t a e t : stand. h e m : zich. l i j c k e w e l : evenwel. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 40 165 170 175 180 185 Of schoon een ander lacht, sy kan geen vreughde rapen,161 Sy kan haer in den nacht niet geven om te slapen,162 Sy klaeght, en (soo het schijnt) sy voelt gestage pijn, En desen onverlet sy wil geen medeçijn.164 Haer vader niet-te-min die liet een doctor halen, Maer die gingh even-staegh als in het wilde dwalen;166 Hy weet niet watter schort, hy weet niet wat te doen, Hy weet voor hare quael geen sap of heylsaem groen.168 Hy staet als buyten spoor, en is geheel verlegen,169 En al wat hy begint dat zijn bekaeyde wegen:170 Dies seyt hy, dat het quaet een langer tijt behouft,171 En, siet, hier is het huys ten hooghsten in bedrouft.172 Iuyst op dien eygen tijt soo quammer Preçiose,173 Op datse daer ontrent een goede plaets verkose Voor haer, voor haer gevolgh, en voor het gansche rot;175 Dies wortse veel gesien ontrent het naeste slot.176 De vrouwe van het huys, bewust van hare saken,177 Wou door het aerdigh dier haer dochter wat vermaken; En daerom sentser om, en leytse voor het bedt, En seyde: Niemant weet wat dese vrijster let.180 Ghy siet eens wat haer schort, en soo ghy weet te seggen181 Hoe wy dit selsaem stuck behooren aen te leggen,182 Mijn gunste, soete maeght, die sal u zijn getoont,183 En ghy van mijner hant ten hooghsten zijn geloont. Daer vingh het geestigh dier de vrijster aen te spreken185 161 162 164 166 168 169 170 171 172 173 175 176 177 180 181 182 183 185 v r e u g h d e r a p e n : vreugde scheppen. h a e r g e v e n o m : zich rustig neerleggen om. d e s e n o n v e r l e t : desniettegenstaande; m e d e ç i j n : dokter. e v e n -s t a e g h : voortdurend. h e y l s a e m g r o e n : geneeskrachtig kruid. s t a e t a l s b u y t e n s p o o r : is het spoor bijster. b e k a y d : verkeerd. d i e s : daarom; h e t q u a e t : de ziekte. h e t h u y s : het huisgezin. d i e n e y g e n : dezelfde; P r e ç i o s e : Daarnaast Pretiose. Ook heet zij op verschillende plaatsen Constançe. Pas tegen het slot van het verhaal (r. 1238-1239) blijkt dat haar oorspronkelijke naam Constançe is, maar dat de zigeuners haar Pretiose noemden. h e t g a n s c h e r o t : de hele bende. w o r t s e : werd ze; n a e s t e : naburige. b e w u s t v a n : op de hoogte van; h a r e s a k e n : de omstandigheden van Pretiose. v r i j s t e r : jongmeisje. G h y s i e t : zie gij. s e l s a e m s t u c k : vreemd geval; a e n l e g g e n : aanpakken. z i j n g e t o o n t : worden getoond. h e t g e e s t i g h d i e r : het aardige ding. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 41 190 195 200 205 210 Met wonder soet beleyt en ongewoone streken,186 Het queelt een geestigh dicht, het speelt een aerdigh liet; Maer wat het immer doet ten baet de siecke niet.188 Als dit Constançe merckt sy gaet sigh naerder setten,189 Sy gaet in meerder ernst op alle dingen letten, Sy bid dat al het volck wil uyt de kamer gaen,191 En sprack de siecke maeght in dese woorden aen: Ey lieve segh een reys (ick dien het toch te weten) Hebt ghy ontijdigh freuyt of harden kost gegeten,194 Of is u swacke maegh met suycker overlast,195 Of hebje by geval te langen tijt gevast? Of is u 't lijf verdraeyt van op de jacht te rijden, Of door een harden val gebracht in bitter lijden? Of is u bloet verhit door al te langen dans, Of hebje laet gewaeckt ontrent de maeghde-krans?200 Of isser yet verstopt in uwe teere leden, Daer van ghy die het lijt alleen verstaet de reden? Of isser yet verstelt in uwen teeren schoot?203 Een maeght magh aen een maeght wel seggen haren noot. Spreeckt ront gelijck het dient van u verholen wesen,205 Ghy sult door mijn behulp in korten zijn genesen;206 Ick weet wat aen de jeught by wijlen kan geschien, En schoon al ben ick jongh ick hebbe veel gesien. Giralde seyde neen op al haer snege vragen, Dies gaet Constançe voort en opent nieuwe lagen;210 Hoort (seytse) kenje niet een hups en aerdigh quant, De schoonste van de stadt, jae van het gansche lant. 186 188 189 191 194 195 200 203 205 206 210 w o n d e r s o e t b e l e y t : op bijzonder aardige en handige manier, en met buitengewone tact; s t r e e k : vondst. i m m e r : ook; t e n (nl. h e t e n )... n i e t : het... niet. C o n s t a n ç e : Pretiose (zie r. 173); n a e r d e r : naderbij. b i d : verzoekt. o n t i j d i g h : onrijp. o v e r l a s t : overladen (In de 17e eeuw had men angst voor overdadig gebruik van suiker.). l a e t : te laat; o n t r e n t d e m a e g h d e k r a n s : in de kring der meisjes. v e r s t e l t : verschoven. r o n t : ronduit; v e r h o l e n w e s e n : inwendig gestel. i n k o r t e n : binnenkort. o p e n t n i e u w e l a g e n : pakt de zaak op andere manieren aan; q u a n t : jongeman. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 42 215 220 225 230 235 Hebt ghy hem menighmael niet geestigh hooren praten, Of door een gunstigh oogh tot in het hert gelaten?214 Waerom doch soo geveynst, dat ghy soo langen tijt215 Hem in bedencken hout en niet te wil en zijt?216 Ey lieve, sooje meent den vrijer oyt te trouwen,217 En wilt hem niet te langh in angst en twijffel houwen. Een die syn tanden breeckt als hy een note kraeckt, Diens vreught is niet te groot schoon hy de keeren smaeckt.220 Giralde kreegh een blos, en wert geheel ontsteken,221 Als sy dit geestigh dier van vrijen hoorde spreken;222 En schoon sy veynsen wou, haer bloet is boven haer,223 Dat maeckt haer innigh hert ten vollen openbaer.224 Haer geest is op den loop, haer pols begon te jagen, En al met vreemt gewoel van ongelijcke slagen. Constançe wederom: Nu sie ick watter schort; Ghy (wat ick bidden magh) en doet u niet te kort.228 Spreeckt soo de reden eyscht, en laet u moeder weten, Wat voor een edel geest u sinnen heeft beseten.230 Want hoe ghy langer swijght, en meer u sieckte deckt,231 Hoe dattet uwe jeught tot grooter hinder streckt.232 De siecke vrijster sucht, en al haer leden beven, Haer sinnen even-selfs die worden om-gedreven,234 Nu sie ik (sprack de maeght) wat kunst en wijsheyt doet; Ghy weet, gelijck het blijckt, den gront van mijn gemoet, Des wil ick nu voortaen in geenen deel verswijgen,237 Waer na te deser uyr mijn jonge sinnen hijgen. 214 215 216 217 220 221 222 223 224 228 230 231 232 234 237 g u n s t i g h : welwillend; t o t i n h e t h e r t g e l a t e n : een plaats gegeven in uw hart. d o c h : toch. h e m i n b e d e n c k e n h o u t : besluiteloos over hem blijft denken. v r i j e r : jongeman (r. 233 v r i j s t e r : meisje). s c h o o n : ofschoon; k e e r e n : pit van een noot. o n t s t e k e n : ontroerd. v r i j e n : liefhebben. i s b o v e n h a e r : is haar te machtig (ze moet blozen). i n n i g h : het diepste van. u: nl. uw gezondheid; d o e t u n i e t t e k o r t : denk om uw gezondheid. g e e s t : persoon; u s i n n e n h e e f t b e s e t e n : uw genegenheid bezit. d e c k t : verbergt. H o e d a t t e t : hoe dat het. e v e n -s e l f s : eveneens; o m -g e d r e v e n : verbijsterd. D e s : daarom. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 43 240 245 250 255 260 265 Wat dienter meer geveynst? ick ben van liefde kranck, En dat heeft nu geduert wel seven maenden lanck. Wilt dit nu met beleyt mijn ouders openbaren, En raet hun acht te slaen op mijn bedroufde jaren.242 Want soo ick dien ick min niet haest genieten magh,243 Soo is de gront geleyt van mijnen lesten dagh. My sal geen spruyt, of kruyt, geen sap, of pap genesen;245 Ick sal begraven zijn, ick wil begraven wesen,246 Indien ick niet en krijgh hem die mijn hert bemint, En sonder wien mijn ziel geen rust op aerden vint. Terstont na dit gespreck soo stortse duysent tranen, Die met een stage veur haer teere wangen banen.250 Constance troost de maeght, en geeft haer goede moet, En stremt, door soet gespreck, haer gullen tranen-vloet.252 Hier op is, des versocht, de moeder in-gekomen,253 Die had tot haer behulp een doctor met genomen; Constançe gaeter by, maer trat bezijden af,255 Daer sy haer met bescheyt het stuck te kennen gaf.256 Het speet de medeçijn, dat sy de rechte gronden257 Van dese maeghde-quael had kunstigh ondervonden;258 Te meer, vermits hy weet dat oock de klouckste man259 Dit uyt geen herte-slagh of ader voelen kan. Maer als hy in gespreck met haer began te treden, Doen gingh Constançe ront, en gaf hem dese reden:262 Een maeght van achtien jaer, af-keerigh van genucht,263 Die veeltijts sonder slaep geheele nachten sucht, Die, als men slechts begint van vrijers yet te spreken, Verandert in gebaer, en laet haer woorden steken,266 242 243 245 246 250 252 253 255 256 257 258 259 262 263 266 b e d r o u f d e j a r e n : d.w.z. jonge jaren, droevige jeugd. h a e s t : spoedig; g e n i e t e n m a g h : krijgen kan. s p r u y t : van bomen. b e g r a v e n z i j n : begraven worden. D i e ... b a n e n : die onafgebroken voren over haar wangen trokken. g u l l e n : overvloedige. d e s v e r s o c h t : daartoe uitgenodigd. g a e t e r b y : voegt zich bij hen; t r a t b e z i j d e n a f : ging wat ter zijde. h a e r : hun. s p e e t : ergerde. k u n s t i g h o n d e r v o n d e n : handig ontdekt. k l o u c k s t e : scherpzinnigste. g i n g h r o n t : sprak zich openhartig uit; g a f ... r e d e n : richtte zich tot hem met deze woorden. g e n u c h t : genoegens. g e b a e r : gedragingen. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 44 270 275 280 285 290 Die staegh wil eensaem zijn, en nimmer uyt en gaet, En, schoon al isse jongh, het soet geselschap haet: Die geel en deerlick siet, en leeft als sonder eten,269 Wat soo een vrijster schort dat heb ick wel te weten;270 Ick segge, dat geen salf haer oyt genesen kan, Maer dat haer stil gebreck vereyst een rustigh man.272 Hier by koomt dat ick sie haer oogen in-gesoncken, Maer vierigh even-wel, gelijck als helle voncken, Haer pols geweldigh ras, haer water bijster root. Hoe? kan dit anders zijn als enckel minne-noot?276 Voor my ick stel het vast. ghy mooght het overleggen, V dochter even-selfs sal u de waerheyt seggen,278 Soo ghy haer recht bevraeght; want, na haer saken staen,279 De noot die roept om hulp, daer is geen veynsen aen. De doctor laet de spijt, na deze woorden, varen, En prijst het rijp verstant in soo onrijpe jaren; Soo dat hy naderhant haer niet als eer bewees,283 En met een vollen mont haer snege vonden prees.284 Of nu het listigh dier yet van den handel wiste,285 Dan of het na de kunst en schijn van reden giste,286 En stel ick niet te vast; doch hoe het immer was,287 De vrijster kreegh een man, en hare koorts genas. Soo haest de jonge maeght haer vont te zijn genesen,289 Soo wou sy metter daet beleeft en danckbaer wesen,290 Sy let hoe 't heydens volck gansch sober is gekleet,291 En 't is haer teere jeught een innigh herten-leet. Sy sprack haer moeder aen: Van yemant gunst ontfangen Doet stracx een billick hert met alle vlijt verlangen294 269 270 272 276 278 279 283 284 285 286 287 289 290 291 294 d e e r l i c k : betrokken. d a t h e b i c k w e l t e w e t e n : dat dien ik heel goed te weten. s t i l g e b r e c k : heimelijke kwaal; r u s t i g h : flink. m i n n e -n o o t : liefdesverdriet. e v e n -s e l f s : zelf. r e c h t : op de goede manier. n i e t a l s : niets dan. m e t e e n v o l l e n m o n t : volmondig, s n e g e v o n d e n : knappe bedenksels. h a n d e l : zaak. n a ... g i s t e : volgens de regels der kunst op grond van de werkelijke verschijnselen de ziekte vaststelde. i m m e r : ook. h a e r v o n t : zich bevond. m e t t e r d a e t : daadwerkelijk; b e l e e f t : aardig. l e t : merkt op. s t r a c x : terstond; b i l l i c k : rechtgeaard. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 45 295 300 305 310 315 Om weder-gunst te doen. Vrou moeder, 't is bekent In wat een drouven stant mijn ziele was belent;296 Nu ben ick (Gode lof) gesont in al de leden, Ghy toont een danckbaer hert, dat leert de wijse reden;298 Dit heir is wonder naeckt, ghy kleet het schamel rot,299 Dat sal haer dienstigh zijn, en lief aen onsen God.300 Voor al en dient by ons de vrijster niet vergeten301 Die u van mijn verdriet de gronden leerde weten. Indien ick yet vermagh, soo weest toch hier beleeft; Al wie den naeckten kleet ontfanght meer als hy geeft. De moeder wederom: Dit zijn gansch rouwe menschen,305 Die om geen prachtigh kleet, en min om rijckdom wenschen; Sy dwalen evenstaegh, dat is haer oude wet,307 Het gelt dient haer tot last, een kleet maer tot belet.308 Dus schoon ick haer een kleet wou om de leden hangen,309 Ick houdet voor gewis men soudet niet ontfangen. Ké moeder, seyt de maeght, ghy zijt my wat te taey,311 Ey lieve, schenckse wat al waret enckel baey.312 Laet haer doch uwe gunst om mijnen t'wil verwerven, En laet my des te min wanneer ghy koomt te sterven;314 De moeder lougher om, en prees de goede ziel,315 Maer soo dat van de gift of niet of weynigh viel.316 Als yemant naer een quael bekoomt syn vorigh wesen,317 En dat een jonge wulp van krevel is genesen,318318 En dat een schippers gast sigh op het drooge siet,319319 296 298 299 300 301 305 307 308 309 311 312 314 315 316 317 318 318 319 319 b e l e n t : terechtgekomen. G h y t o o n t : toon gij; r e d e n : rede, inzicht in de dingen. g h y k l e e t : kleed gij. h a e r : hun. b y : door. r o u w e : ruwe. e v e n s t a e g h : zonder ophouden. b e l e t : hinder. s c h o o n : ofschoon. K é : bastaardvloek (ontstaan uit ‘wetekré’, d.i. ‘wete Kerst’, ‘Christus moge weten’); t a e y : karig. b a e y : grove wollen stof. l a e t ... m i n : laat mij daarom wat minder na. d e g o e d e z i e l : het goede hart. v i e l : terecht kwam. n a e r e e n q u a e l : na een ziekte; b e k o o m t s y n v o r i g h w e s e n : herstelt. E n d a t : en als. j o n g e w u l p : jongmens; k r e v e l : minneprikkeling. E n d a t : en als. s c h i p p e r s g a s t : schippersknecht. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 46 320 325 330 335 340 Dan smelt een danckbaer hert wel licht tot enckel niet.320 Giralde lijckewel, nu onder echte wetten,321 Beschonck het geestigh dier met hondert pistoletten,322 Een bruyt-stuck voor den dienst. Daer lough het gierigh wijf,323 En vont in dit verhael een aerdigh tijt-verdrijf.324 Dit maeckt de jonge maeght vermaert in alle steden, Mits sy de vrijsters kent tot in haer diepste leden,326 En 't bracht aen 't gansche rot geen kleyne baten in; Want daer Constançe quam daer wasset al gewin. Maiombe die sigh liet haer beste-moeder noemen,329 En laet geen vreemde mans ontrent haer nichte komen,330 Sy neemt haer evenstaegh met al de sinnen waer, En waer de bende reyst, sy slaept benevens haer. Daer was ontrent Madril een buyten-hof te vinden,333 Bevrijt met boom-gewas van alle sture winden,334 Hier viel om desen tijt een openbare feest,335 En daer bewees de maeght haer uytgelesen geest. Daer is een prijs geset voor die met aerdigh singen,337 Daer is een prijs geset voor die met luchtigh springen338 Sou sweven boven al; en 't is de snege maeght339 Die aen het nieusgier volck in beyde meest behaeght. + De knopjens van yvoir die aen haer vingers waren,341 Gaen boven alle spel en boven alle snaren;342 Want alss' haer soete stem en rasse vingers roert,343 320 321 322 323 324 326 329 330 333 334 335 337 338 339 341 342 343 Dit is een seker hantghespel in Spaengjen ghebruyckelick, daer onder met eene na de mate wert gesongen. w e l : heel; n i e t : niets. o n d e r e c h t e w e t t e n : in het huwelijk getreden. p i s t o l e t : Spaanse pistolet, toen een waarde van ongeveer vier gulden. b r u y t -s t u c k : bruidsgeschenk (gewoonlijk aan een dienstmeisje gegeven dat de bruid bij het huwelijk voortdurend had geholpen); g i e r i g h : hebzuchtig. a e r d i g h : interessant. M i t s : omdat. b e s t e -m o e d e r : grootmoeder. n i c h t e : kleindochter. b u y t e n -h o f : landgoed. b e v r i j t m e t : beschut door; v a n : tegen; s t u r e : barre. e e n o p e n b a r e f e e s t : volksfeest. g e s e t : uitgeloofd; a e r d i g h : voortreffelijk. l u c h t i g h s p r i n g e n : vlug, beweeglijk dansen. s w e v e n b o v e n a l : boven alles uitkomen. k n o p j e n s v a n y v o i r : ivoren knopjes, d.w.z. castagnetten, ‘kastanjes’, kleine houten kleppers aan de duim, waarlangs men de vingers laat glijden. (Vermoedelijk door de Moren in Spanje in zwang gebracht.) G a e n b o v e n : komen uit boven. a l s s ': als ze. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje + 47 345 350 355 360 365 370 Soo wort al wie het hoort door lusten om-gevoert.344 'T en is door geen gespreck de menschen uyt te leggen,345 'T en is (na mijn begrijp) met woorden niet te seggen, Wat schoonheyt al vermagh. De kunst is liefgetal,347 Maer koomter schoonheyt by soo gaetse boven al. Daer was om desen tijt een ridder in den velde, Die meest het kleyne wilt met snege bracken quelde:350 En t'wijl hy in de jacht sigh al te besigh hout, Soo raeckt hy buyten spoor te dolen in het wout. Hy weet geen jagers meer, hy weet geen snelle winden,353 Hy weet in al het bosch syn pagjen niet te vinden:354 Maar t'wijl hy eensaem dwaelt, verneemt hy nevens hem355 Een wonder soeten galm, een onbekende stem. Hy staet een weynigh stil tot by hem is vernomen357 Van waer het soet geluyt tot hem was af te komen,358 En daer op trat hy voort, en met een stillen gangh Soo quam hy in het dal van waer men hoort den sangh. En mits hy tot de plaets nu dichte quam genaken,361 Soo gaet hy door het loof een open ruymte maken,362 Ten eynd' hy mochte sien wie in het naeste gras363 Soo wonder aengenaem van sangh en stemme was.364 Twee vrijsters aen den bergh die pluckten versche rosen,365 Die sy tot haer vermaeck uyt al de velden kosen, En wat ter zijden af, ontrent een groenen bocht,367 Daer sat een jonger maeght die rose-kransen vlocht. Een wijf van vreemt gelaet, geseten aender heyden,369 Dat quam (gelijck het scheen) het jonge rot geleyden;370 344 345 347 350 353 354 355 357 358 361 362 363 364 365 367 369 370 o m -g e v o e r t : meegesleept. d o o r g e s p r e c k : door spreken. l i e f g e t a l : aantrekkelijk. m e e s t : meestal; s n e g e b r a c k e n : snelle honden; q u e l d e : achtervolgde. w i n d e n : windhonden. p a g j e n : pages. e e n s a e m : in zijn eentje; n e v e n s h e m : vlakbij hem. b y : door. Va n w a e r a f : waarvandaan. m i t s : met dat; g e n a k e n : naderen. o p e n r u y m t e : opening. g r a s : grasveld. s a n g h e n s t e m m e : zangstem. v e r s c h : fris. e e n g r o e n e n b o c h t : een afgeperkt grasveld. g e l a e t : uiterlijk; a e n d e r h e y d e n : op het veld. q u a m : was gekomen; j o n g e r o t : jonge groepje. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 48 En schoon sy mede pluckt, of rosen over-draeght,371 Soo heeftse staegh het oogh ontrent de jonge maeght. En t'wijl men besigh is ontrent de versche bloemen, Vernam Don Ian het volck dat wy heydinnen noemen,374 375 En siet de jonge spruyt die in het groene sat Heeft op den staenden voet hem door het oir gevat,376 Hem door het oogh verruckt. hy siet haer geestigh wesen,377 En hoort haer soete stem, en heeftet bey gepresen.378 En t'wijl hy staet en dut en op de vrijster siet,379 Soo hief sy weder aen, en songh een ander liet:380 381 Schoon bloem-gewas, en edel kruyt Van 's hemels dau gevoet, En al wat uyter aerden spruyt, Ghy wort van my gegroet. Ick koom hier aen der heyden gaen, Daer souck ick mijn vermaeck, Ick gae op u mijn oogen slaen, En 't schijnt dat ick ontwaeck.388 389 Ick sie mijn beelt in uwe jeught,389 Dat my eerst heden blijckt.390 Ick schep mijn lust uyt uwe vreught, Vermits ghy my gelijckt. U schoone verw en frissche glans393 Verçiert het gansche velt. En, naer het seggen van de mans, Ben ick oock soo gestelt. 397 Maer daer is noch een ander stuck,397 Dat med' ons beyde raeckt; Dat is dat ramp en ongeluck Gansch licht tot ons genaeckt.400 Besiet hoe ras een bloemtje sterft, En plat ter aerden sijght:402 Besiet hoe licht syn glans verderft,403 371 374 376 377 378 379 380 388 389 390 393 397 400 402 403 o v e r -d r a e g h t : overgeeft. Ve r n a m : ontdekte. g e v a t : gepakt. g e e s t i g h w e s e n : fijn, lief, gezicht. -e t b e y : beide. s t a e t e n d u t : staat te mijmeren. e e n a n d e r l i e t : Idyllische, emblematische beurtzang tussen Pretiose en Pan (vs. 435-444), vol reminiscenties aan de twee ‘Maeghde-wapens’ op het vignet met de ‘Doolhof van Cupido’ waarmee ons verhaal op blz. 31 wordt ‘geïnaugureerd’. Vgl. de bespreking in de Inleiding, blz. 26-27. Ter verduidelijking volgen op blz. 49 en 50 de reprodukties van Maeghde-Wapen en Vrijster-Wapen (ook Wapen-Schilt der Eerbare Maeghden genaamd). o n t w a e c k : tot besef van de werkelijkheid kom (nl. wat liefde is). b e e l t : evenbeeld. D a t : slaat op ‘beelt’ terug. v e r w : kleur. s t u c k : ding. G a n s c h l i c h t : heel gemakkelijk. s i j g h t : valt. v e r d e r f t : verdwijnt. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje En dorre plecken krijght. 405 Besiet hoe dat een frissche roos, (Ick meyn een jonge maeght) Een die men onder duysent koos,407 En al de jeught behaeght, Besiet hoe licht een schoone blom Verliest haer eersten glans; Schoon sy was lief en wellekom By alle jonge mans. 407 k o o s : zou uitkiezen. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 49 Maeghde-Wapen (Houwelyck, 1625) Maker onbekend Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 50 Wapen-schilt der Eerbare Maeghden (Maeghden-Plicht, 1618) Maker onbekend Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 51 413 Wel roosjens, ciersels van het velt, Kan dit alsoo geschien? En ist met u alsoo gestelt, Soo dienter in versien.416 Maer segh wat kan u beter zijn, Als datje wort gepluckt? Niet door een bock of gortigh swijn,419 Om soo te zijn verdruckt.420 421 Maer om te zijn een hupsche kroon,421 Ter eeren van de jeught. Uw plucker tot een soete loon, En tot een stage vreught. En of u tijt is wonder kort,425 Maeckt daerom geen getreur; Want schoon een frissche roos verdort, Sy hout een soeten geur. 429 Wel nu wy staen in eenen graet,429 O çiersel van het wout, Koom geef my doch van uwen raet431 Die ghy voor sekerst' hout. Moet oock mijn bloemtje t'syner tijt Van yemant zijn gepluckt?434 + Iae, vryster, soojet weerdigh zijt,435 En soo het u geluckt.436 437 Daer zijnder niet dan al te veel437 Die staegh ten toone staen,438 Sy bieden ons een groene steel,439 Maer niemant wilder aen.440 Daer sweeft haer blat dan met den wint, Als stof gemeenlick doet.442 Ach 't bloemtje dat geen plucker vint, Dat treet men met den voet. 445 Wel hoe! wat koomt hier voor geluyt+ Geresen uit het wout?446 416 419 420 421 425 429 431 434 435 436 437 438 439 440 442 446 v e r s i e n : voorzien. g o r t i g h : vies en puisterig. s o o : dadelijk; t e z i j n v e r d r u c k t : platgetrapt te worden. h u p s c h e : sierlijke. o f : ofschoon. i n e e n e n g r a e t : op dezelfde hoogte (g r a e t : trede). d o c h : toch. Va n : door. P a n : de ruige bosgod Pan (die onverwacht antwoordt). s o o h e t u g e l u c k t : indien het geluk u ten deel valt. n i e t d a n a l t e v e e l : maar al te veel. t e n t o o n e : te pronk. S y b i e d e n ... s t e e l : nl. om bij de steel geplukt te worden (huwelijkssymboliek). w i l d e r a e n : heeft er lust in (nl. in het ‘plucken’). a l s : zoals. g e r e s e n ... w o u t : op ons af uit het bos. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje + Pan. + Pretiose My dunckt hier sit een slimme guyt447 Gedoken in het hout. Het mocht wel zijn de bocx-voet Pan,449 Die woont hier in het groen. Dat is van outs de rechte man Om vrijsters leet te doen. 453 Wel lincker wie ghy wesen meught,453 Ick bid u weest gerust. Mijn bloem, mijn roem, mijn teere jeught455 Is niet voor uwen lust Ick wachte voor mijn beste pant,457 Tot troost van mijn verdriet, Ick wachte vry een weerder hant;459 Maer u en wacht ick niet. 447 449 453 455 457 459 s l i m m e g u y t : boze schelm. b o c x -v o e t : Pan, de Bosgod heeft bokspoten, horens en ruig haar en valt met zijn verliefdheid de nimfen lastig. l i n c k e r : schavuit. M i j n b l o e m , m i j n r o e m : Zie het devies ‘Mijn bloem, Mijn roem - Flos, mihi dos ma Floeur, mon heur’, als boven het wapenschild der Maegden voorin Cats' Maegdenplicht’ (Middelburg 1618), op blz. 50 afgedrukt. I c k w a c h t e ... h a n t : ik verwacht tot mijn dierbaarst bezit voorwaar een waardiger hand; nl. een rechterhand (woordenspel met ‘linker’ in vs. 453), zoals Cats aanwijst in zijn beschrijving van het op blz. 49 geplaatste wapenschild (Houwelyck, Middelburg 1625, blz. F iiij-recto). I c k w a c h t e ... h a n t : ik verwacht tot mijn dierbaarst bezit voorwaar een waardiger hand; nl. een rechterhand (woordenspel met ‘linker’ in vs. 453), zoals Cats aanwijst in zijn beschrijving van het op blz. 49 geplaatste wapenschild (Houwelyck, Middelburg 1625, blz. F iiij-recto). Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 52 461 Terwijl hem dit gebeurt met wonder groot vernougen,461 Soo koomt de nachtegael sigh by de vrijster vougen,462 En queelt daer uyte borst met soo een bly geschal, Dat haer vermenghde stem verheught het gansche dal.464 465 De ridder onderdies gevoelt syn geest beroeren,465 Terwijl hy op de maeght alleen heeft sitten loeren.466 Wel of dit heydens kint (seyt hy met vollen mont)467 Eens op syn hoofs gekleet voor ons ten toone stont, Waer sou haer schoonheyt gaen? van soo een aerdigh wesen469 470 En is (gelijck ick meyn) in geenen tijt gelesen.470 Hier op soo treet hy toe, en geeft hem by de maeght,471 Die hy na syn gevolgh en na de jagers vraeght.472 Sy, met een heus gelaet, seyt geensins yet te weten473 Waer syn geselschap is; maer daer te zijn geseten 475 Ten eynde sy een krans van groene kruyden vlocht, Die haer dan op het feest tot çiersel dienen mocht. Maiombe die alreeds den ridder had vernomen,477 Begon van stonden aen voor hare nicht te schromen,478 En maeckt haer daer ontrent, op datse mocht verstaen479 480 Wat haer de ridder seyt, en hoe de saken gaen. Constançe was begaeft met soo een aerdigh wesen Dat niemant haer gelaet genough en heeft gepresen, Daer vloeyt uyt haren mont soo aengenamen lagh, Dat sy de gunste won van die haer maer en sagh.484 485 Haer zeden zijn beleeft, haer reden wel gebonden,485 Haer spraeck is enckel geest en niet als soete vonden;486 In 't korte, watse doet en watse neemt ter hant, 461 462 464 465 466 467 469 470 471 472 473 477 478 479 484 485 486 g e b e u r t : te beurt valt (het lied). k o o m t ... v o u g e n : begint... te accompagneren. h a e r : hun. o n d e r d i e s : ondertussen; b e r o e r e n : ontroeren. l o e r e n o p : spieden naar. o f : als, indien; m e t v o l l e n m o n t : uit de grond van zijn hart. W a e r : hoever; w e s e n : gezichtje. E n i s i n g e e n e n t i j t g e l e s e n : heeft men nog nooit gelezen. g e e f t h e m b y : begeeft zich naar. n a : naar. m e t e e n h e u s g e l a e t : met beminnelijk gelaat. v e r n o m e n : ontdekt, gezien. s c h r o m e n : vrezen. m a e c k t h a e r : begeeft zich. m a e r e n : maar. h a e r r e d e n w e l g e b o n d e n : haar woorden goed bij elkaar passend. e n c k e l g e e s t : een en al ‘esprit’; s o e t e v o n d e n : fijne invallen. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 53 Don Juan en Constançe (Proef-steen van den Trou-ringh, 1636) A. Mattham naar Adriaen van de Venne Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 54 490 495 500 505 510 Dat toont een goeden aert en ongemeen verstant. De ridder onderdies ontstelt door heete voncken,489 Heeft op dien eygen stont het soet vergif gedroncken; En daerom als hy wist wie dat Maiombe was, Soo is hy nevens haer gesegen in het gras:492 Soo is hy met het wijf in veelderhande reden, En met Constançe selfs in langh gespreck getreden;494 Ten lesten berst hy uyt: U schoonheyt, geestigh dier, Verweckt in mijn gemoet een wonder selsaem vier. Ick wou, indien ick mocht, u trouwe dienaer wesen, En soo u dat beviel, soo waer ick haest genesen, Soo waer ick metter daet een gansch geluckigh mensch, En had door uwe gunst mijn vollen herten-wensch. Het woort is nau geseyt, de soete Pretiose Die kreegh hier op een blos gelijck een versche rose,502 Haer gramschap en met een haer schaemte zijn vermenght, Als haer beroert gemoet hem dus syn antwoort brenght:504 Heer ridder (naer ick hoor) ghy zijt vol hoofsche treken,505 En hebt (naer ick vermoe) meer vrijsters uyt-gestreken;506 Ick weet (als ghy een maeght om hare schoonheyt vleyt) Ick wetet, lieve vrient, al wattet is geseyt.508 Ick weet dat eens de vos bedroogh den slechten raven,509 Als hy na spijse socht om hem te mogen laven;510 De raef had lecker aes en drough het in den beck,511 Dit sagh de loose vos, en speeld' hem desen treck: Hy seyt hem, Aerdigh dier dat geestigh weet te singen, En zijt van outs geleert in alle soete dingen,514 489 492 494 502 504 505 506 508 509 510 511 514 o n t s t e l t d o o r h e e t e v o n c k e n : hevig ontroerd door vurige liefde. i s g e s e g e n : is gaan zitten. s e l f s : zelf. v e r s c h e : frisse. b e r o e r t : ontroerd. h o o f s c h e t r e k e n : valse complimenten als aan het hof. h e b t u y t -g e s t r e k e n : hebt erin laten lopen. a l w a t t e t i s g e s e y t : al wat dat wil zeggen. s l e c h t e n : onnozele; r a v e n : raaf. h e m l a v e n : zich verkwikken. l e c k e r a e s : aanlokkelijk voedsel. g e l e e r t i n a l l e s o e t e d i n g e n : bedreven in alwat liefelijk is. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 55 515 520 525 530 535 540 Ey schenckt ons nu een reys een deuntjen na de kunst, Dat sal ons heden zijn een teycken uwer gunst. De raef, eylaes verlockt met dese troutel-reden,517 Die vought sigh om te doen gelijck hy was gebeden;518 En mits dat hy den beck tot singen open stelt,519 Soo viel het lecker aes te midden op het velt. Dat greep de slimme vos, en sonder langh te beyden Begaf hy metten roof sigh midden opder heyden, Daer at en lough het dier, en al met vollen mont,523 Terwijl de malle raef bedrouft en eensaem stont.524 Ick ken (al ben ick jongh) den aert van 't listigh prijsen, En weet wat ongemack hier uyt sou mogen rijsen, Ick weet het watje soeckt, als ghy my gunste biet;527 Maer schoon ghy zijt de vos, ick ben de rave niet. Ick ben een heydens kint veracht van alle menschen, Hoe kan u hoogh gemoet om mijn geselschap wenschen,530 Als slechts op desen gront, ten eynd' u geyle lust531 Tot oneer mijner jeught eens mochte zijn geblust?532 Maer neen, gelooftet vry, geen man sal my belesen, Dat ick in geyle lust hem sal ten dienste wesen.534 Acht my voor die ghy wilt, en dat ick wesen magh, Ick ben een vyandin van alle vuyl bejagh.536 Dat sal ick eeuwigh zijn. wel gaet dan elders jagen,537 Voor u en is geen kans mijn eere wech te dragen; Weet datter onder 't volck dat ghy voor heydens groet539 Noch is een reyne ziel en onbevleckt gemoet. Ghy dan, nadien ghy zijt genegen om te jocken,541 Gaet naer het dertel hof, en streelt de sijde rocken, Soeckt daer bequame stof voor u ongure vreught,543 517 518 519 523 524 527 530 531 532 534 536 537 539 541 543 t r o u t e l -r e d e n : vleitaal. v o u g h t s i g h : maakt zich gereed. m i t s d a t : meteen als, zodra als. a t e n l o u g h : at lachend. e e n s a e m : verlaten. g u n s t e b i e t : liefde aanbiedt. u h o o g h g e m o e t : uw fiere hart. o p d e s e n g r o n t : hierom; g e y l e l u s t : wellust. z i j n g e b l u s t : bevredigd worden. b e l e s e n : verleiden, bedriegen. d i e : wie; d a t : wat. v u y l b e j a g h : geld verdienen met schande. v o o r h e y d e n s g r o e t : met ‘zigeuners’ aanspreekt. j o c k e n : minnekozen, het hof maken. b e q u a m e s t o f : geschikt ‘materiaal’ (zie r. 636). Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 56 545 550 555 560 565 570 En laet my 't edel pant van mijne reyne jeught.544 Als 't wijf op desen toon de vrijster hoorde spreken, Heeft sy haer peck-swart hair een weynigh op-gestreken, Als bly van dit gespreck. Ey, seytse, lieve vrient, Hier is geen lichte koy die hoofsche linckers dient.548 De joncker als verbaest van soo gestrenge woorden,549 Die hem als door het oir tot in het herte boorden, Sagh op het fier gelaet van soo een jeughdigh dier, En voelt te meer de kracht van syn inwendigh vier.552 En naer hy sonder spraeck een weynigh heeft geseten,553 Soo laet hij syn besluyt de strenge vrijster weten, En dat op desen voet; hy treckt van syner hant555 Een ringh, een rijck juweel, een hellen diamant. En seyt haer: Schoone maeght, ick sweere by mijn leven, En by het ridderschap my van den prins gegeven,558 Ick sweere by het pant dat ghy voor oogen siet,559 Dat u mijn trouwe ziel oprechte liefde biet. 'K en wil u, schoone blom, niet als een by-sit houwen, Ick wil u na den aert van onse wetten trouwen,562 En tot een vast gemerck, siet daer een eeuwigh pant,563 Draeght dat tot mijnder eer aen uwe rechterhant. Te midden in het woort soo biet hy Pretiose Een schoonen diamant. Sy, na een lange pose566 Het stuck in haer gemoet te hebben overdacht, Heeft dus, met heus gelaet, haer antwoort in-gebracht: Wel joncker, na my dunckt, ghy schijnt het stuck te meenen, Maer ghy sult uwen staet in my te seer verkleenen;570 Ghy daerom letter op, eer dat ghy vorder gaet,571 544 548 549 552 553 555 558 559 562 563 566 570 571 't e d e l p a n t v a n m i j n e r e y n e j e u g h t : in het kostbare bezit van mijn ongerepte jeugd. h o o f s c h e l i n c k e r s : schavuiten van het hof; d i e n t : ter wille is. a l s v e r b a e s t : verbijsterd. v i e r : vuur. n a e r : nadat. o p d e s e n v o e t : op deze wijze. v a n d e n p r i n s : door de vorst. p a n t : bewijs (de ring). n a d e n a e r t v a n : zoals het behoort volgens. g e m e r c k : teken. d i a m a n t : ring met een diamant. u w e n s t a e t i n m y v e r k l e e n e n : uw stand met mij te zeer doen dalen. G h y ... o p : let gij er daarom op. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 57 575 580 585 590 595 Hier dient niet in gegaen als met besetten raet.572 Maer noch al boven dat, soo magh ick niet vergeten Dat u in dit geval is dienstigh om te weten,574 En dat ick noodigh acht voor al te zijn gedaen,575 Eer dat wy tot besluyt in desen handel gaen.576 Ghy moest twee jaren langh in ons geselschap leven,577 En u aen onse wet ten vollen over-geven: Ghy moest benevens ons gaen dolen achter lant,579 By wijlen sonder gelt en sonder eenigh pant:580 Ghy moest u machtigh goet en uwe groote staten,581 Ghy moest u prachtigh kleet geheelick achter laten, Ghy moest in volle daet, en niet in loosen schijn, Een spot, gelijck als wy, van al de werelt zijn; En dit al, goede vrient, om wel te mogen letten,585 Of nut en dienstigh is u sin op my te setten, En med' aen d'ander zy, of my oock dienen sou587 Met u dit vry gemoet te binden aen de trou.588 Siet dit is ons gebruyck, ick spreke sonder veysen,589 Ghy, soo het u belieft, gaet op de sake peysen;590 Dit moet de preuve zijn van uwe liefde, vrient,591 Of anders stelt het vast, dat ghy my niet en dient.592 Soo haest de ridder hoort het slot van dese reden,593 Hem rilt een koude schrick door al de gansche leden. Dies seyt hy: Dit ontwerp dat ghy hebt voort-gebracht,595 Gaet verde, soete maeght, en dient te zijn bedacht.596 Ick wil met rijp beraet het stuck gaen overleggen, En u in ronde tael mijn antwoort komen seggen, 572 574 575 576 577 579 580 581 585 587 588 589 590 591 592 593 595 596 g e g a e n : te werk gegaan; a l s : dan; m e t b e s e t t e n r a e t : met bedachtzaam overleg. d a t : wat. d a t : wat. t o t b e s l u y t g a e n : tot een beslissing overgaan; h a n d e l : zaak. m o e s t : zoudt moeten (ook r. 579, 581, 582, 583). b e n e v e n s : met; a c h t e r l a n d t : door het hele land. p a n t : bezitting. g o e t : bezit; s t a t e n : waardigheden. m o g e n : kunnen; l e t t e n : bemerken. m e d ': mede, bovendien. v r y g e m o e t : vrij hart. v e y s e n : veinzen. p e y s e n o p : peinzen, nadenken over. p r e u v e : bewijs. s t e l t h e t v a s t : houd het voor vast; d i e n t : geschikt zijt voor. s l o t : betekenis. o n t w e r p : plan; v o o r t g e b r a c h t : geopperd. v e r d e : ver; b e d a c h t : overdacht. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 58 600 605 610 615 620 625 En dat te deser plaets, en in dit eygen dal, Soo haest de gulde son hier weder schijnen sal.600 Daer mede breeckt hy af; vermits hy had vernomen,601 Dat boven van den bergh syn jagers neder komen; Die wenckt hy metter hant; soo dat het gansche rot Met hem koomt af-gedaelt tot aen syn vaders slot. Hier treet de ridder in, en, schoon dat al de knechten Zijn besigh op een ry de schotels aen te rechten,606 Hy des al niet-te-min onthout hem van den dis, Vermits hy, soo het schijnt, geheel onlustigh is.608 Hy sluyt syn kamer toe, en gaet een wijle treden,609 Hy spreekt tot syn gemoet, en al in losse reden,610 En dus, en weder soo, al sonder vast besluyt, En berst noch op het lest in dese woorden uyt: Eylaes! wat gaet my aen aldus te liggen mallen,613 En op soo lagen plaets mijn oogh te laten vallen,614 Mijn oogh, mijn dertel oogh, mijn ongetoomde lust,615 Die niet aen dese kant en dient te zijn geblust?616 Sal ick mijn edel huys, mijn staet, en eere laten,617 En met soo vuylen hoop gaen loopen achter straten, Gaen loopen door het rijck, en menigh ander lant, Alleen maer uyt een tocht van geyle minne-brant? Sal ick, een Christen mensch, tot heydens my begeven, En leyden nevens haer een rou en beestigh leven?622 Sal ick een macker zijn van desen vuylen hoop, Een smaet van onsen God, en van den reynen doop?624 Sal ick mijn naeste bloet tot mijnen haet verwecken,625 En door het gansche rijck mijn voorstel doen begecken?626 Sal ick de schande doen aen mijn vermaerde stam, 600 601 606 608 609 610 613 614 615 616 617 622 624 625 626 g u l d e (n): gouden. v e r m i t s : omdat. a e n t e r e c h t e n : op te dissen. o n l u s t i g h : terneergeslagen. t r e d e n : op en neer lopen. l o s s e r e d e n : weifelende woorden. w a t g a e t m y a e n : wat overkomt mij; m a l l e n : mal doen. p l a e t s : stand. d e r t e l o o g h : ontvlambare liefde op het eerste gezicht. a e n d e s e k a n t : van deze kant. l a t e n : in de steek laten. b e e s t i g h : als van een dier, rauw. E e n s m a e t ... d o o p : onze God en de heilige doop (die de ridder ontvangen had) ten smaad. m i j n e n : jegens mij. v o o r s t e l : aanzoek; b e g e c k e n : bespotten. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 59 630 635 640 645 650 Dat ick een heydens wijf in mijn geselschap nam?628 Dat ick, als tot een spijt van alle Christen-vrouwen,629 Met soo een vuyl gebroet genegen ben te trouwen?630 Neen neen, ô hoogh gemoet, en doetet nimmermeer,631 Let op uws vaders huys en op u eygen eer. Ghy houft voor u geen wijf by dit gespuys te soecken,633 En maken dat het volck u trouwen sal vervloecken. Hier in dees rijcke stadt en in dit machtigh hof, Daer is tot u gerief al vry bequamer stof.636 Indien ghy zijt gepast met wel-gemaeckte leden,637 Koomt, als het u bevalt, maer uyt u huys getreden, Daer woont de schoonheyt selfs, en dat in groot getal,639 Daer u naeu-keurigh hert vernougen vinden sal.640 Indien ghy zijt vermaeckt met wel en net te spreken,641 En dat oock evenselfs en sal u niet ontbreken. Indien ghy gelt begeert, of anders machtigh goet, Ghy vindt het even daer, en dan oock edel bloet:644 Ghy vintet altemael, en watter is te wenschen, Treckt maer u grilligh oogh van dees ongure menschen,646 Gaet kiest dat u betaemt, en trout met uws gelijck;647 Ghy vindt tot u gerief het gansche koninghrijck. Maer wat magh ick, och arm! mijn jonge sinnen quellen,649 En mijn ellendigh hert in dese prangen stellen?650 Ick sie het klaer genough wat dienstigh is gedaen, Maer wie kan in de jeught syn tochten wederstaen?652 Ick prijse reyne tucht en alle goede zeden, Maer ick en kan de lust niet buygen na de reden:654 628 629 630 631 633 636 637 639 640 641 644 646 647 649 650 652 654 i n m i j n g e z e l s c h a p n a m : ten huwelijk zou nemen. s p i j t : ergernis. g e b r o e t : schepsel. e n n i m m e r m e e r : nooit. w i j f : echtgenote. t o t u g e r i e f : u ten dienste; a l v r i j b e q u a m e r s t o f : stellig geschikter materiaal (zie r. 543). g e p a s t : gediend. s e l f s : zelf. n a e u -k e u r i g h : kieskeurig; v e r n o u g e n : voldoening. v e r m a e c k t z i j n m e t : vermaak vinden in; w e l e n n e t : fraai en keurig. e v e n d a e r : juist daar; d a n o o c k : dan bovendien nog. g r i l l i g h : dartel; m a e r : slechts. d a t : wat. w a t m a g h i c k : hoe kan ik. p r a n g e n : kluisters. t o c h t e n : lusten. n a d e r e d e n : naar (de wil van) de rede. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 60 655 660 665 670 675 Al ben ick met de jeught gedurigh in geschil,655 Ick worde wech-geruckt oock daer ick niet en wil.656 Ick word', eylaes! vervoert, en schoon ick wil het weren,657 Ick rake buyten spoor oock tegen mijn begeren.658 Het vleesch is wonder sterck, en 't is een deftigh man,659 Die hier het velt behout en meester blijven kan.660 Ick gae dan wederom, ô schoone Pretiose,661 Mijn hert vermagh het niet dat ick een ander kose; Ick ben in dat gepeys te verre wech geleyt,663 Ick hael het weder in al wat ick heb geseyt.664 Soo haest u geestigh oogh, u soet en aardigh wesen Koomt als een helle son in mijnen geest geresen, En dat ick sie den glans van u beleeft gelaet,667 Dan isset sonder kracht al wat u tegen gaet. Geen mensch kan immermeer in desen my beschamen,669 Als of soo slechten maeght my niet en sou betamen,670 En dat mijn grilligh hert hier sonder reden malt,671 Vermits mijn rouwe jeught hier in te lage valt.672 Ey draeyt doch eens het oogh, en siet na d'oude jaren,673 Het stuck dat sal gewis sigh anders openbaren; Wat isser doen ter tijt, wat isser al bedocht, Om by een geestigh dier te vinden dat men socht?676 Iupijn, wel eer geseyt de grootste van de goden,677 Is uyt syn hoogen troon tot in het wout gevloden, En heeft daer aen-gedaen het wesen van een stier,679 655 656 657 658 659 660 661 663 664 667 669 670 671 672 673 676 677 679 b e n i n g e s c h i l : verzet me tegen; d e j e u g h t : de verlangens mijner jeugd. w e c h -g e r u c k t d a e r : meegesleept waarheen. v e r v o e r t : naar de verkeerde weg getrokken. b u y t e n s p o o r : van het goede spoor af. d e f t i g h : wilskrachtig, zichzelf goed beheersend. h e t v e l t b e h o u t : de baas blijft. w e d e r o m : weer terug. g e p e y s : voornemen. h a e l h e t w e d e r i n : trek het in, herroep het. d a t : zodra (zie r. 665: S o o h a e s t ); b e l e e f t : innemend. b e s c h a m e n : beschaamd doen staan. s o o s l e c h t e n m a e g h t : eenvoudig meisje. d a t : alsof (zie r. 670: A l s o f ). r o u w e : onbekookte; h i e r i n t e l a g e v a l t : het in deze aangelegenheid te zeer beneden zijn stand zoekt. d'o u d e j a r e n : de oude tijd, de oudheid. g e e s t i g h d i e r : lief meisje. J u p i j n : Jupiter. Zinspeling op de liefdesverhalen over Zeus, die zich in allerlei dieren veranderde om zijn doel te bereiken. Zo schaakte hij in de gestalte van een stier Europa, de dochter van een Fenicische koning; tot Leda, de vrouw van een Spartaans vorst, kwam hij in de gedaante van een zwaan. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 61 680 685 690 695 700 705 Of van een wilde swaen, of ander selsaem dier.680 Heeft niet Alcmenaes soon, die monsters had verwonnen,681 Den spin-rock aen-geveert, en als een wijf gesponnen,682682 En vry al meer gedaen dat noyt een deftigh man, Bezijden dit geval, ter eeren duyden kan? Hoe menigh edel vorst, een kroon gewoon te dragen, Is inder haest verruckt door heete minne-vlagen,686 Niet door een hoofsche maeght, of groote koningin,687 Maer, ick en weet niet hoe, een sloir, een harderin?688 Daer is, men weet niet wat, in onsen geest verholen, En doet al menighmael de wijste lieden dolen, Het brenght hen inden geest een aengename pijn, En seyt: Dat Gode vought wien kan het schande zijn?692 Soo haest het groote licht de sterren heeft verdreven, Soo gaet de jongelingh sigh op den wegh begeven, Hy vint het oude wijf, hy vint de jonge meyt Ter plaetse daerse bleef en daer het was geseyt.696 Hy viel, terwijl hy gaet, in veelderley gedachten, Die hem syns vaders huys vry hooger deden achten,698 Die hem van nieuwen aen gaen brengen in den sin, Syn vremde dweepery en noyt bekende min.700 Dies valt hy in beraet, of hy sal weder keeren, Dan of hy syn gemoet sal laten overheeren;702 En, siet, de reden wan, de vremde liefde weeck, En, soo het schijnen mocht, syn eerste lust besweeck. Maer juyst in dit gepeys doen sagh hy Pretiose,705 En scheen in haer gelaet gelijck de versche rose,706 Oock schoonder alsse plagh. Dies als hy nader quam,707 680 681 682 682 686 687 688 692 696 698 700 702 705 706 707 Zinspeling op de liefdesverhalen over Zeus, die zich in allerlei dieren veranderde om zijn doel te bereiken. Zo schaakte hij in de gestalte van een stier Europa, de dochter van een Fenicische koning; tot Leda, de vrouw van een Spartaans vorst, kwam hij in de gedaante van een zwaan. A l c m e n a e s s o o n : Herakles, door Zeus bij Alkmene, de koningin van Tiryns, verwekt, werd verliefd op Omphale, koningin van Lydië, en diende haar als slaaf. Hij spon linnen voor haar. A l c m e n a e s s o o n : Herakles, door Zeus bij Alkmene, de koningin van Tiryns, verwekt, werd verliefd op Omphale, koningin van Lydië, en diende haar als slaaf. Hij spon linnen voor haar. a e n -g e v e e r t : ter hand genomen. v e r r u c k t : meegesleept. h o o f s c h e : edele. s l o i r : vrouw uit het volk. D a t G o d e v o u g h t : wat God (Zeus) niet misstond. g e s e y t : afgesproken. v r y : voorwaar, voorzeker. n o y t b e k e n d e : ongehoorde. D a n : dan wel. i n d i t g e p e y s : toen hij zich dit voornam (zie r. 663). E n s c h e e n : En zij scheen. o o c k s c h o o n d e r a l s s e p l a g h : daarbij nog schoner dan gewoonlijk. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 62 710 715 720 725 730 735 Soo wert van desen roock terstont een helle vlam. Iuyst soo gelijck een keers te voren eens ontsteken, Waer van dien eygen stont het leven is geweken, Indiense maer een reys genaeckt een hellen brant,711 Is op den staenden voet in haren eersten stant:712 Soo vaert de jongelingh. Hy koomt tot haer getreden,713 Hy seyt haer: Weerde maeght, ick schenck u dese leden,714 Ick ben bereyt te doen wat ghy bevelen sult, En watter komen magh te dragen met gedult. Ick ben van nu bereyt u wijsen aen te vangen,717 Laet my terstont een kleet van u geselschap langen;718 Ick sal om uwen t'wil met blijdschap onderstaen719 Dat nimmer edelman of ridder heeft gedaen.720 Dit seyt hy, en terstont began hy uyt te trecken Al wat syn edel lijf voor desen plagh te decken; Soo dat hy eer een uyr daer op den velde staet In als soo toe-gerust gelijck een heyden gaet.724 Stracx koomt het gansche rot den man bewellekomen,725 En hy wort onder hen als broeder aen-genomen; Daer wort syn hooft gewiet te midden in de schaer,727 Maer al met naer geheym en wonder vremt gebaer.728 De naem die hem wel eer was in den doop gegeven, Om als een Christen-mensch voortaen te mogen leven, Wort by hem voor het volck ten vollen af-geleyt,731 Soo dat hy nu voortaen Andreas wort geseyt. Een met een grijsen kop die quam tot hem getreden, En biet hem veel gelucx, en seyt hem dese reden:734 Ghy, die als nieuwelingh in ons geselschap treet, 'T is nut dat ghy den gront van onse rechten weet.736 711 712 713 714 717 718 719 720 724 725 727 728 731 734 736 g e n a e c k t : dicht komt bij. s t a n t : toestand. v a e r t : gaat het met. d e s e l e d e n : mij zelf geheel en al. u w i j s e n : uw gewoonten, zeden. l a n g e n : aanreiken. o n d e r s t a e n : ondernemen. D a t : wat. a l s : alles. S t r a c x : dadelijk. g e w i e t : gewijd. m e t n a e r g e h e y m : met geheimzinnige kunsten. b y : door. s e y t h e m d e s e r e d e n : spreekt hem deze woorden toe. d e n g r o n t : de kern, de diepe betekenis. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 63 740 745 750 755 760 Ick dan, een opper-hooft van onse med'gesellen, Wil voor u klouck verstant ons wetten open stellen. Voor eerst en heeft ons volck geen dingh voor hun alleen, Wat yder wint of vint dat is voor ons gemeen.740 De vrouwen neem ick uyt; die mogen na de wetten741 Haer bedde nimmermeer in eenigh deel besmetten.742 Want als haer eenigh wijf hier in te buyten gaet,743 Dat wort van stonden aen gelevert aan den Raet, En die laet overluyt terstont het vonnis lesen, Dat sy onweerdigh is op aerden meer te wesen. Dies houft men beul, noch galgh, noch sweert, noch engen strop, De jonghste van den hoop die breekt haer flucx den kop.748 Men tijght ons dieften op, en wonder slimme streken,749 Maer 't is niet wel geseyt, men moeste sachter spreken; Wy stellen overal gemeenschap in het goet,751 En nemen ons behouf van rijcken overvloet.752 Wy zijn gelijck een spoor van haveloose menschen,753 En krijgen even soo al wat wy konnen wenschen. Want die op syn bedrijf niet vlijtigh toe en siet,755 Wanneer hy weder koomt, soo vint hy dickmael niet. Ons tuygh wort noyt gerooft. 't is qualick yet te stelen, Wanneer den huys-weert selfs die rolle weet te spelen; Al knaeght de grage slangh al vry een lange wijl759 Voor haer en is geen aes te krijgen van de vijl.760 Wy leeren alle daegh de gront om wel te leven,761 En wat men aen den buyck of rugh behoort te geven,762 Wy hebben inder daet nu menighmael beprouft,763 Hoe weynigh dat het lijf tot noodigh voedsel houft. 740 741 742 743 748 749 751 752 753 755 759 760 761 762 763 g e m e e n : gemeenschappelijk. n e e m i c k u y t : zonder ik uit. i n e e n i g h d e e l : in enig opzicht. h a e r : zich. b r e e c k t d e n k o p : slaat het hoofd in. t i j g h t o p : beschuldigt, beticht van. o v e r a l : boven alles. r i j c k e n : der rijken. s p o o r v a n h a v e l o o s e m e n s c h e n : stoet van bezitloze mensen. b e d r i j f : dingen, gerei. g r a g e : hongerige. a l v r y : ook zeker. a e s : voedsel. d e g r o n t : het wezenlijke. B e t .: hoe weinig voedsel en deksel de mens nodig heeft. b e p r o u f t : ervaren. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 64 765 Het is een groot gemack, bekent aen weinigh menschen, Niet in dit aerdsche dal te vreesen of te wenschen:766 Wy vinden dat men eerst dan onbekommert leeft, Wanneer men niet en soeckt, oock als men niet en heeft. Dies zijn wy niet besorght om goet by een te rapen, 770 Maer konnen onverlet en sonder vreese slapen. Wy spitten nimmermeer, wy kennen geenen plough, En des al niet-te-min wy vinden broots genough. Wy preesen noyt een mensch die na den rijckdom snelde, Wy leven van den dau, als bloemen op den velde. 775 Ons ziel is niet beducht om gelt of machtigh goet,775 Wy rapen onsen kost gelijck een vogel doet. Wy plucken sonder gelt de vruchten van de boomen, Wy trecken sonder kost de vissen uyt de stroomen,778 Wy krijgen wilts genough en vogels uyt het wout, 780 De keyen geven vier, en al de bossen hout. Ons huysraet meestendeel bestaet in snelle bogen. Wy koken daer het valt, wy slapen daer wy mogen;782 En schoon het niet en gaet gelijck het yder lust, Wy des al niet-te-min wy stellen ons gerust. 785 Wy konnen noorden wint, en alle sure vlagen, Wy konnen harden vorst, oock sonder hinder dragen; Soo dat ons gansche lijf geen koud' of hit en kent. Soo veel vermagh de tijt en daer men toe gewent. Schoon dat het gansche rijck wou krijgh en oorloogh voeren, 790 'T en sal ons even-wel de sinnen niet beroeren. Want schoon of dese wint, en die verliest den slagh, Het gaet ons even-wel gelijck het eertijts plagh.792 Wy staen noyt vrouger op om eenigh heer te groeten,793 Of dat wy door de stadt een prins geleyden moeten,794 795 Wy streelen niet een mensch, oock niet den grootsten vorst,795 766 775 778 782 792 793 794 795 N i e t : niets. b e d u c h t : bekommerd. k o s t : kosten. v a l t : uitkomt; m o g e n : kunnen. e v e n -w e l : echter. o m ... t e g r o e t e n : omdat wij bij.. onze opwachting moeten maken. O f d a t : of omdat. s t r e e l e n : vleien. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 65 800 805 810 815 820 825 Dat is maer voor het volck dat na den eer-sucht dorst. Ons geest is nimmermeer gequelt met hooge saken, Om ons door al het lant een grooten naem te maken, Of ons de werelt prijst, of ons de werelt laeckt, Wy zijn als buyten schoots en werden niet geraeckt. Al is de gansche kust van roovers in-genomen, Noch zijn wy niet beschroomt om daer ontrent te komen; Wy singen menighmael oock in het dichste wout, Daer sigh een vinnigh heir van felle moorders hout.804 Wy zijn niet eens beducht, schoon al de winden blasen, Wy leven onbeschroomt hoe seer de baren rasen: Wy vreesen geenen brant of hoogen water-vloet. Die niet verliesen kan wat schaet hem tegenspoet?808 Schoon dat het gansche rijck moet tol of schattingh geven,809 Wy leyden even-wel een onbekommert leven,810 Geen hooft-gelt op het volck, geen lasten op het lant811 En worden oyt geverght aen onsen vrijen stant. Wat dienter meer geseyt? wy zijn geduchte lieden, Die geen verheven vorst, geen prins en kan gebieden. Al waer de gulde son de werelt open doet815 Daer gaen wy sonder schroom, als op ons eygen goet. Wy leven over-al als prinçen van den lande; Niet hebben even-wel en is hier niemant schande.818 Wy trecken t'onsen dienst geheel het aertsche dal. Wy hebben niet een sier, en wy besitten 't al. Ick heb u, edel helt, ons wijse nu beschreven,821 Ghy let of ghy begeert met ons daer in te leven,822 Dan of ons strengh gebruyck is tegen uwen aert; Want siet het staetje vry te blijven dat je waert. De grijse kop die sweegh. Andreas gaet beginnen, Spits-broeders, seyt de man, met al de gansche sinnen826 804 808 809 810 811 815 818 821 822 826 v i n n i g h : kwaadaardig. n i e t : niets. Zie vs. 818. t o l : belasting. o n b e k o m m e r t : onbezwaard. h o o f t -g e l t : belasting per hoofd of per gezin. o p e n d o e t : aan het oog vertoont. n i e m a n t : voor niemand. o n s w i j s e : onze zede, levenswijze. G h y l e t : geef gij u rekenschap. S p i t s -b r o e d e r s : reismakkers, kameraden. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 66 830 835 840 845 850 855 Word' ick u bont-genoot, en tot een vaste peyl,827 Hier is een volle beurs die ick u mede deyl. Siet, als ick uytte stadt tot u ben af-gekomen, Soo heb ick desen bucht in voorraet met-genomen:830 Ontfanght dit kleyn geschenck, en weester vrolick van, En hout my voor u vrient en voor een rustigh man.832 Een dingh wil ick alleen hier in bedencken brengen,833 En bidden, wat ick magh, dat ghy het wilt gehengen;834 Ick treed' in dit verbont, alleen om dese maeght, Laet die voor my alleen indien het u behaeght. Ick sal tot aller tijt, waer dat wy henen trecken, Haer voor een trouwen vrient, en voor een hoeder strecken,838 Ick sal haer leyder zijn en hier en over-al, Soo dat haer teere jeught geen hinder lijden sal. Een van den swarten hoop begon hier op te wrocken,841 En seyde: Lieve vrient, soo ghy begeert te jocken842 In eere sonder hoin, het wert u toe-gestaen;843 Maer, wat ick bidden magh, en wilt niet hooger gaen. Weest heus in u gebaer, en wilter in volherden;845 Of anders, houtet vast, het sal u beurte werden; Wy lijden onder ons by wijlen soet gelach, Maer ontucht nimmermeer, en geensins vuyl bejach. Dies soo de jonge maeght van u wert uyt-gestreken,849 Wy sullen u gewis den kop aen stucken breken; Maer sooje trouwe meent, en niet als eerbaer zijt,851 De maeght sal uwe zijn, en dat te rechter tijt. Dit nam Andreas aen ten vollen na te komen, En heeft op dit bespreck de vrijster aen-genomen;854 Een yder riep geluck en maeckte groot gebaer,855 827 830 832 833 834 838 841 842 843 845 849 851 854 855 u b o n t -g e n o o t : lid van uw gemeenschap; p e y l : teken. b u c h t : beurs; i n v o o r r a e t : maar vast. r u s t i g h : betrouwbaar. i n b e d e n c k e n b r e n g e n : in overweging geven. i c k m a g h : ik kan; g e h e n g e n : toestaan. v o o r : tot. t e w r o c k e n : bedenkingen te maken. j o c k e n : het hof maken. h o i n : misleiding hoon. g e b a e r : manier van doen. u y t -g e s t r e k e n : bedrogen. t r o u w e : verbintenis, die nagekomen wordt. b e s p r e c k : overeenkomst; a e n -g e n o m e n : ontvangen. g e b a e r : getier. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 67 860 865 870 875 880 885 En wederom geluck, geluck, geluckigh paer. Maer hy versoeckt terstont, dat haer de gansche bende857 Vertreckt uyt dat gewest en elders henen wende,858 Wt vreese soo hy bleef of woonde daer ontrent, Dat hy van eenigh mensch eens mochte zijn bekent.860 Daer gaet hy metten hoop in vreemde landen dwalen, En hy en mist niet eens syns vaders hooge zalen,862 Hy acht geen ongemack, geen schande, geen verdriet, Wanneer hy maer een reys syn Pretiose siet. Hy voelt syn ingewant, hy voelt syn herte springen,865 Als sy maer uyt de borst een deuntjen plagh te singen, Het bitter even-selfs dat is hem suycker soet. Ey siet eens wat de jeught, en wat de liefde doet! Don Ian noch even-wel, oock in dit woeste leven, En wil hem tot bedrogh of diefte niet begeven; Maer wat dit selsaem volck of hier of elders haelt,871 Dat wort al menighmael by hem alleen betaelt. Hy wil geen vuylen jock in haren praet gehengen, Maer pooghtse met beleyt op beter wegh te brengen; Soo dat hy metter tijt haer rouwe sinnen wint, En sigh by al den hoop in grooten aensien vint. Maer t'wijl dit selsaem volck op hare wijse leefde, En sonder vaste plaets in alle landen sweefde,878 Een maeght van Murçia die sagh den edelman, En hoe hy al de jeught in schoonheyt overwan. En hoe syn heus gelaet en syn beleefde zeden, Syn oogh, syn hoofsche tael, syn wel-gemaeckte leden Zijn anders in gestel als oyt een heyden plagh,883 Of alsse daer ontrent een heer of ridder sagh.884 Haer geest die wort beroert, haer sinnen om-getogen, 857 858 860 862 865 871 878 883 884 h a e r Ve r t r e c k t : zich verwijdert. h a e r Ve r t r e c k t : zich verwijdert. b e k e n t : herkend. n i e t e e n s : niet één enkele keer. i n g e w a n t : innerlijk. o f h i e r o f e l d e r s : 't zij hier, 't zij daar. s w e e f d e : rondzwierf. i n g e s t e l : van aard; a l s o y t e e n h e y d e n p l a g h : dan zoals een zigeuner ooit pleegt te zijn. d a e r o n t r e n t : daar in de buurt. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 68 Don Jan en de ‘maeght van Murçia’ (Proef-steen van den Trou-ringh, 1636) C. van Queborn naar Adriaen van de Venne Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 69 890 895 900 905 910 De loop van haer gepeys is buyten haer vermogen, Sy voelt 'k en weet niet wat ontrent haer grilligh hert, Sy voelt hoe dit gewoel allencxen grooter wert.888 Wat sal de juffer doen? Sy weet niet wat te maken,889 Sy voelt een selsaem vier door al de leden blaken;890 Dies als sy op een tijt den ridder eensaem vont,891 Soo opent sy aldus tot hem een heuschen mont: Bevallick jongelingh, wat magh u doch bewegen, Dat ghy tot desen hoop soo bijster zijt genegen? Dat ghy by dit gespuys u soete jeught verslijt, Ey geeft eens beter vreught aen uwen jongen tijt. Gebruyckt u geestigh lijf en dese schoone leden,897 Daer ghy, tot uwer eer, die nutter sult besteden, En soo ghy zijt geneyght te gaen met goet beleyt,899 Ick weet een beter staet voor u alleen bereyt. Hier zijn veel edel-lien die my tot trouwen vergen,901 Want ick heb over-al veel wijngaerts aen de bergen, En bossen in het wout, en boomgaerts in het dal, En ossen op het velt, en peerden in den stal, En schapen op het schor, en geyten aender heyden,905 En hinden in het perck, en koeyen in de weyden,906 En knechten tot de jacht, en honden in het kot, En voor mijn eygen huys een schoon en lustigh slot.908 In 't korte machtigh goet. magh ick u maer genieten,909 Ick sal in uwen schoot geheele schatten gieten, Dit wout, dit vruchtbaer lant, soo ver u oogen sien, Dat sal u eygen zijn, en ick noch boven dien.912 Ick die een dochter ben van edel bloet geboren, Heb u, door enckel gunst, voor alle mans verkoren.914 888 889 890 891 897 899 901 905 906 908 909 912 914 g e w o e l : onrust; a l l e n c x e n : steeds. m a k e n : doen. s e l s a e m v i e r : eigenaardige gloed. e e n s a e m : alleen. g e e s t i g h : elegant, gracieus. t e g a e n m e t g o e t b e l e y t : met goed overleg handelen. t o t t r o u w e n v e r g e n : ten huwelijk vragen. h e t s c h o r : aangeslibd land buitendijks; h e y d e : veld. p e r c k : park. v o o r : tot. m a c h t i g h g o e t : rijke goederen; g e n i e t e n : verwerven. u e y g e n : uw eigendom. d o o r e n c k e l g u n s t : uit liefde alleen; v o o r : boven. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 70 915 920 925 930 935 940 Siet, dat de beste jeught voor desen heeft gesocht,915 Wort u alleen gejont, en in den schoot gebrocht.916 Ontfanght mijn rechter-hant, ontfanght mijn frissche leden,917 Die ick in u vermaeck na desen wil besteden,918 Ontfanght mijn herte selfs, en stelt my buyten pijn, En spreeckt een eenigh woort, en ick sal uwe zijn.920 Andreas hoordet aen, maer kon het geensins prijsen, Dat uyt haer teeren mont soo vrije woorden rijsen.922 O vrijsters, watje doet, siet datjet niet en vraeght; Want als een vrijster vrijt dat is te veel gewaeght. Me-juffrou, seyt de man, ick danck u duysent werven, Mijn liefd' is eens geset, en daer in wil ick sterven;926 Weet oock dat onder ons geen mensch en wert gepaert, Als met ons eygen volck of een van onsen aert.928 U gunste, niet-te-min, die ghy my komt betoonen, Die wensch ick dat u God ten vollen wil beloonen; Doch, wat my raken magh, set elders uwen sin,931 Mijn hert is u ontseyt, daer woont een ander in. Gohanna met den slagh van soo een drouve reden,933 Gevoelt een koude schrick haer rillen door de leden, Gevoelt een diep verdriet; sy gaet ter zijden af,935 Daer sy haer drouf gemoet in dese klachten gaf. Wat ben ick voor een sloir? wat heb ick gaen beginnen? Kan ick geen heyden selfs bewegen om te minnen?938 Och! God, wat hanght my uyt, dat ick geen schamel man939 Met al dat ick besit tot mywaerts trecken kan? Ben ick dan soo mismaeckt, soo leelick aan te schouwen, Dat my een slecht gesel ontseyt een wettigh trouwen? 915 916 917 918 920 922 926 928 931 933 935 938 939 d a t : wat. g e j o n t : gegund. f r i s s c h e : ongerepte. i n u v e r m a e c k b e s t e d e n : wijden aan uw genoegens. e e n i g h : enkel. v r i j : vrijmoedig. i s e e n s g e s e t : is eens en voorgoed ergens gevestigd. a e r t : soort. w a t m y r a k e n m a g h : wat mij betreft. m e t d e n s l a g h v a n s o o e e n d r o u v e r e d e n : tegelijk met de slag die zulk een terneerslaande toespraak haar toebrengt. t e r z i j d e n a f : terzijde. b e w e g e n : brengen. w a t h a n g h t m y u y t : hoe zie ik er toch uit? hoe is mijn uiterlijk toch? Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 71 945 950 955 960 965 Ben ick soo vuyle slons, of wel een oude queen,943 Dat ick verstooten word' en loop een blauwe scheen? Neen seker; 'k heb terstont mijn lijf en gansche wesen,945 Mijn oogh, en rooden mont, mijn geestigh hair gepresen,946 Als ick ontrent den noen en midden op den dagh947 Mijn leden overslough, en in den spiegel sagh. Voorwaer een eerlick man die sou hem des vernougen,949 Indien ick maer en wou tot hem mijn leden vougen:950 Ick ben wel kussens weert, en soo ick maer en wou,951 Ick waer oock heden selfs versegelt in de trou.952 Daer zijnder vry genough die my des komen vragen,953 En die noch boven dat mijn vrienden wel behagen:954 Ick ben voor rijck, en schoon, en eerbaer hier bekent,955 En heb soo veel versoucx als yemant hier ontrent.956 Maer dat is niet genough. Men kan geen liefde setten, Ter plaetsen daer men wil; want die is buyten wetten, En gaet daer 't haer bevalt. De sin die isset al;959 En gansch de werelt dwaelt in dit ellendigh mal.960 Ick ben soo dwaes geweest dat ick heb uyt-verkoren Een die my niet en acht. ach! waer ick noyt geboren. O! 't is een hart gelagh, wanneer een jonge maeght, Haer wil niet hebben magh, schoon sy 't haer minder vraeght.964 Ach! dat's een wrange spijt. ach mocht ick heden sterven!965 Want ick en sal geen troost mijn leven oyt verwerven. Hy is een selsaem hooft, hy is een rouwe gast, 943 945 946 947 949 950 951 952 953 954 955 956 959 960 964 965 q u e e n : lelijk wijf. t e r s t o n t : zoëven. g e e s t i g h : mooi. o v e r s l o u g h : het oog liet gaan over. e e r l i c k : deftig, fatsoenlijk; d e s v e r n o u g e n : daarmee ingenomen zijn. t o t h e m m i j n l e d e n v o u g e n : mijzelf met hem in het huwelijk verenigen. w e l : zeer; m a e r e n : maar (vgl. r. 1770-1771). o o c k h e d e n s e l f s : zelfs vandaag nog; v e r s e g e l t i n d e t r o u : in het huwelijk bevestigd. v r y : vast en zeker. v r i e n d e n : familie. e e r b a e r : fatsoenlijk. s o o v e e l v e r s o u c x : zo veel aanzoeken. s i n : begeerte. m a l : dwaasheid. h e b b e n m a g h : krijgen kan; h a e r m i n d e r : iemand die lager is van stand. s p i j t : ergernis. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 72 970 975 980 985 990 995 Die op geen schoone verw en op geen rijckdom past.968 Maer waerom dus ontset om niet te willen leven?969 En waerom doch den moet soo veerdigh op-gegeven? Het gaet noch als men vrijt gelijck het eertijts plagh, Daer wort noyt eycken boom gevelt met eenen slagh. Ick wil eens wederom ick wil de saeck beprouven, Hy sal niet andermael mijn teere ziel bedrouven; Ick sal hem mijn çieraet, mijn schatten boven dien, Ick sal hem diamant en peerels laten sien. Ick sal gelijck een klis hem aen de leden hangen, En met een soet gevley hem streelen aen de wangen, Ick sal hem. Maer, eylaes! hoe meer een vrijster vleyt, Hoe datse meer verveelt, en lichter wert ontseyt.980 Syn hert is niet aen haer; het wert, eylaes! beseten,981 Van eene die ick merck hy noyt en sal vergeten. 'T is dan om niet gepooght, al woel ik bijster seer; Want voor mijn treurigh hert en is geen hope meer. Het lieven is een dingh van wonder groot vermaken, 'K en weet op aerden niet dat beter plagh te smaken; Maer liefde sonder hoop van oyt gelieft te zijn, Dat is een boose plaegh, en meer als helsche pijn. Dan ick ben niet gesint dit quaet in my te voeden,989 Het geesselt mijn gemoet als met gestage roeden. Gewis dit moeter uyt; en om hier wel te gaen, Soo moeter in de plaets en haet, en wraeck-lust staen. Wel, haet, ontsteeckt mijn hert, en stelt u om te wreken,993 Dat zijn van overlangh dat zijn de rechte streken994 Van een die qualick mint, of ongeluckig vrijt,995 Ontseyde gunst ontbrant in gal en enckel spijt.996 En dat knaeght aldermeest de sinnen van de vrouwen, Die zijn hier als verwoet, en konnen wonder brouwen.998 968 969 980 981 989 993 994 995 996 998 p a s s e n o p : geven om; v e r w : teint, gelaatskleur. o n t s e t : van zijn stuk gebracht. o n t s e y t : geweigerd. a e n h a e r : voor haar. D a n : maar. s t e l t u: maak u gereed. v a n o v e r l a n g h : vanouds. q u a l i c k m i n t : onvoorspoedig bemint. g a l : bitterheid; s p i j t : boosheid. w o n d e r : wonderlijke dingen. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 73 1000 1005 1010 1015 1020 1025 Een wijf is bijster ergh; en waer men lagen smeet,999 Daer is geen nicker selfs die slimmer gangen weet.1000 Dit moet ick heden selfs dit moet ick gaen beprouven,1001 Ick wil hem metter daet, ick sal hem gaen bedrouven Die my de vreught ontseyt. Stae by nu, vrouwen-list, En stort in mijnen geest dat noyt verrader wist.1004 Dat noyt een spoker dacht, of boose geesten vonden.1005 Mijn breyn is op den loop, mijn sinnen ongebonden,1006 Mijn kop die suysebolt, daer is geen houwen aen, Daer moet oock desen dagh wat selsaems omme-gaen.1008 Ick, ick, moet wrake doen, en hy syn straffe dragen, Al sou het gansche rijck van desen handel wagen,1010 Al soud' ick heden selfs my brengen in den noot; Stil leven kan ick niet, ick ware liever doot.1012 Hoort wat de juffer doet. Sy laet haer jongen letten,1013 Waer dat Don Ian syn mael gewoon is in te setten,1014 Een mael die niet en sluyt, en slechts van ossen leir; Want koffers vint men noyt ontrent dit selsaem heir.1016 Hier van wel onderricht, soo laetse moye dingen, Gout, peerels, hals-çieraet, daer in den huyse bringen, En binden in het kleet van onsen jongelingh,1019 Terwijl hy in het dorp of op den velde gingh. Andreas wel bewust hoe dat de vrouwen woeden, Wanneer men haer ontseyt haer lusten aen te voeden,1022 Gebiet dat al het volck terstont in rassen spoet, Oock op dien eygen dagh, van daer vertrecken moet. Dit nam de juffer waer, en als hy meynt te reysen,1025 Begon sy met beleyt op haer bedrogh te peysen; 999 1000 1001 1004 1005 1006 1008 1010 1012 1013 1014 1016 1019 1022 1025 e r g h : listig; l a g e n s m e e t : boze plannen smeedt. n i c k e r : duivel, boze geest. s e l f s : zelf. d a t n o y t v e r r a d e r w i s t : wat nooit een belager wist te verzinnen. s p o k e r : duivelskunstenaar; d a c h t : bedacht. o n g e b o n d e n : uit de band. o o c k : nog; o m m e -g a e n : gebeuren. w a g e n : gewagen, spreken. S t i l : rustig, zonder iets te doen. j o n g e n : page, knecht. m a e l : reiszak; i n t e s e t t e n : neer te zetten. o n t r e n t : by. k l e e t : kledij. a e n v o e d e n : bevredigen. n a m w a e r : merkte. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 74 1030 1035 1040 1045 1050 1055 Sy stroyt door al het dorp dat sy uyt hare kist, Gout, peerels, eenigh gelt, en veel juweelen mist. Stracx zijn op haer geklagh de boeren aen-gekomen,1029 Die eyschen wederom al watter is genomen: De rackers van de schout zijn mede daer ontrent,1031 Die na den vreemden roep de strenge rechters sent.1032 Daer gaet men 't heydens rot ten nausten ondersoecken, De vrouwen in haer keurs, de mannen in de broecken.1034 Maer, siet, de loose maeght die wees den ridder aen,1035 En seyt het slim bejagh by hem te zijn begaen.1036 Als dit Andreas hoort soo komt hy toe-getreden, Hy lough de juffer toe, en seyd' haer dese reden: Komt souckt, vriendinne, souckt al wat gy soucken meught; By my is anders niet als trou en ware deught. Indien ick van bedrogh hier schuldigh wort bevonden, Soo ben ick wel getroost om vast te zijn gebonden,1042 En soo te zijn gestraft gelijck men guyten doet,1043 Die soecken haer bejagh op ander luyden goet. Ick sal noch boven dat u seven-mael betalen, Wat ghy van u çieraet hier uyt sult konnen halen: Doorsouckt vry dese mael, en watje vorder siet, Een peert dat niet en let en vreest den ros-kam niet.1048 Hier op soo gaet de schout, en syne rappe gasten,1049 De male van den vrient wel happigh ondertasten,1050 En, siet, van stonden aen soo komt het aen den dagh, Al wat voor aerdigh tuygh daer in verholen lagh. Don Ian op dit gesicht is wonderlick verslagen, Noyt was hy soo verbaest van al syn leven-dagen;1054 Hy staet gelijck een steen met droufheyt overstort, 1029 1031 1032 1034 1035 1036 1042 1043 1048 1049 1050 1054 S t r a c x : terstond; g e k l a g h : beklag. r a c k e r s : gerechtsdienaars. n a d e n v r e e m d e n r o e p : op het vreemd gerucht. k e u r s : keurslijf. l o o s e : valse, bedrieglijke. b e j a g h : bedrijf. w e l g e t r o o s t : ten volle bereid. g u y t e n : schelmen. n i e t e n l e t : niets scheelt. g a s t e n : kerels. h a p p i g h : begerig; o n d e r t a s t e n : doorzoeken. v e r b a e s t : verbijsterd. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 75 1060 1065 1070 1075 1080 Eylaes! de jongelingh en weet niet waer het schort. Stracx riep de juffer uyt: Koomt vanght ons dese bouven,1057 Die met haer vuyl bejagh het gansche lant bedrouven. Maer grijpt eerst desen gast, die eerst soo moedigh sprack,1059 Hy is de rechte gront van al het ongemack. Hier vanght den rechter aen den ridder seer te schelden, Hy noemt het heydens volck een plage van de velden,1062 Een peste van de stadt, een schroom van yder huys,1063 Een schuym van bouve-jacht en alle vuyl gespuys. Daer stont een krijghs-man by die sigh des gingh bemoeyen, Wech (seyt hij) met den bouf, hy dient te leeren roeyen.1066 En even met het woort soo geeft hy hem een slagh,1067 Soo dapper als hy kan, soo vinnigh als hy magh.1068 Andreas suysebolt, syn hersens zijn bewogen,1069 Syn geesten al gelijck door gramschap op-getogen,1070 Hy denckt niet waer hy is, hy weet niet wat hy doet, Syn geest die speelt alleen ontrent syn edel bloet.1072 Hy stelt hem dan te weer, en gaet den krijghs-man tegen, Hy valt hem op het lijf, en vat syn eygen degen, Hy treft hem in het hert met soo een diepen steeck, Dat hem de leven-kracht van stonden aen besweeck.1076 Daer schreeut men overhoop. Andreas wort gebonden,1077 En al het heydens rot na Murçia gesonden; Daer is het hals-gerecht van dat geheele lant,1079 Soo dat men daer ontrent geen hooger rechter vant. Terwijlen dit gebeurt, Constançe, gansch verslagen, 1057 1059 1062 1063 1066 1067 1068 1069 1070 1072 1076 1077 1079 S t r a c x : meteen. m o e d i g h : overmoedig. s c h r o o m : schrik. b o u v e -j a c h t : boeventroep. t e l e e r e n r o e y e n : nl. op de galeien. e v e n m e t h e t w o o r t : terwijl hij dit zegt. d a p p e r : krachtig. b e w o g e n : ontsteld. S y n g e e s t e n : men veronderstelde, dat er in het bloed fijne, vluchtige vloeistoffen aanwezig zijn, die het eigenlijk beginsel uitmaken van gevoel en beweging; a l g e l i j c k : allemaal; o p -g e t o g e n : naar de hersenen opgestegen. s p e e l t a l l e e n o n t r e n t : richt zich op niets anders dan. v a n s t o n d e n a e n b e s w e e c k : onmiddellijk verliet. o v e r h o o p : door elkaar. h a l s -g e r e c h t : rechtbank, die ter dood veroordelen kan. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 76 1085 1090 1095 1100 1105 1110 Is van den bleycken angst als buyten haer gedragen,1082 Daer is een killigh sweet dat uyt haer aders schiet. Vermits sy haren vrient aldus gebonden siet. Maer desen onverlet soo wortse mé genomen,10851085 En is met al het rot tot in de stadt gekomen; Daer krielt men overhoop al waer de vrijster quam, Vermits een yder lust in haer gesichte nam. De fame van de maeght aen alle kant gevlogen, Heeft oock de lant-vooghdin tot in het hert bewogen, Sy maeckt haer veerdigh op, sy gaet tot haren man,1091 Daer seytse voor de maeght al watse seggen kan;1092 Al met soo grooten ernst dat haer wort toe-gelaten,1093 Het jongh, het geestigh dier te nemen van der straten, Te brengen op het slot. Maiombe wasser by, En was om dit geval van ganscher herten bly. Sy meynt, soo maer de vrou hoort Pretiose spreken, Dat haer noch goet onthael noch gunste sal ombreken. En soo als sy het gist soo wasset dattet viel,1099 Me-vrou ontfingh de maeght als met een open ziel. Sy blijft gelijck verdwelmt in hare soete wangen,1101 Sy blijft aen haer gelaet met al de sinnen hangen, Sy neemtse byder hant, sy leytse door de zael, Sy valt haer om den hals en kustse menighmael. Sy spreeckt Maiombe toe, sy vraeght verscheyde saken, Maer verre boven al die Pretiose raken, Sy vraeght hoe out sy was. Het wijf dat antwoort haer, Dat nu haer nichte quam ontrent de vijftien jaer.1108 Hier op is in de vrou een drouve luym geresen;1109 Dus oudt soud' even nu mijn weerde dochter wesen, Indien de goede God dien uytgelesen schat 1082 1085 1085 1091 1092 1093 1099 1101 1108 1109 b u y t e n h a e r g e d r a g e n : buiten zich zelf. d e s e n o n v e r l e t : desniettegenstaande. l u s t i n h a e r g e s i c h t e n a m : haar gaarne wilde zien. m a e c k t h a e r v e e r d i g h o p : maakt zich onmiddellijk klaar. v o o r : ten gunste van. e r n s t : aandrang. g i s t : verwacht; v i e l : gebeurde. v e r d w e l m t i n : geheel verbijsterd kijken naar. n i c h t e : kleindochter. e e n d r o u v e l u y m g e r e s e n : een verdrietige stemming opgekomen. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 77 1115 1120 1125 1130 1135 (Dit sprack vrou Giomaer) aen ons gelaten had. Maer, laes! nu is het kint in syne jonge dagen Met listen wech-geruckt, en uytet lant gedragen. Constançe waerje zijt, of immer komen meught, God zy door synen geest ontrent u teere jeught. De maeght gingh onderdies me-vrou de handen kussen, En bid haer evenstaegh haer druck te willen blussen;1118 En t'wijl vrou Giomaer vast sit op haer en sagh,1119 Ontsluyt het aerdigh dier aldus syn drouf geklagh.1120 Indien ghy, weerde vrou, hebt eenigh welbehagen In mijne teere jeught, soo hoort mijn angstigh klagen, En mijn bedroufde stem. De goede jongelingh, Dien in het naeste dorp de lant-drost heden vingh,1124 Dat is mijn weerde vrient, in trou aen my gebonden, Daer wort geen beter mensch in al het lant gevonden; Al is de krijghsman doot het is syn eygen schult,1127 Hy bracht den vromen helt tot enckel onverdult.1128 Hy slough hem met een vuyst dat hem de tanden bloeden, Soo dat syn edel hert hierom begon te woeden. Hy is geen rouwe gast die oyt syn leven stal,1131 Gelijck men metter tijt wel ondervinden sal.1132 Hy is een edelman. laet alles overwegen, En ondersoeckt het stuck gelijck het is gelegen, Ghy sult met oogen sien, en tasten metter hant, Dat niemant oyt bedrogh in al syn handel vant. Soo dese jongelingh gedwongen is te sterven, Soo moet ick van gelijck mijn jonge leven derven,1138 Mijn hert is al te weeck, mijn wesen al te teer, 1118 1119 1120 1124 1127 1128 1131 1132 1138 e v e n s t a e g h : gestadig, onafgebroken; h a e r d r u c k t e w i l l e n b l u s s e n : haar verdriet te willen doen ophouden. v a s t s i t o p h a e r e n s a g h : voortdurend naar haar zit te kijken. O n t s l u y t : begint. l a n t -d r o s t : ambtenaar, die o.a. in naam van de heer de lijfstraffelijke rechtspleging uitoefent; v i n g h : gevangen heeft genomen. A l i s d e k r i j g h s m a n d o o t : Indien de krijgsman dood is. v r o o m : dapper; t o t e n k e l o n v e r d u l t : geheel buiten zichzelf. o y t s y n l e v e n s t a l : ooit van zijn leven heeft gestolen. o n d e r v i n d e n : bevinden. v a n g e l i j c k : eveneens. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 78 1140 1145 1150 1155 1160 1165 Als hy syn leven laet, wil ick geen leven meer. Ick bid u, weerde vrou, met al de gansche leden,1141 Om u verheven stam, om u beleefde zeden,1142 Indien oyt soete min, indien oyt reyne vlam In uwen geest ontstack, in uwen boesem quam; Soo slaet een gunstigh oogh op twee soo jonge menschen, Die geensins hoogen staet of machtigh gelt en wenschen, Maer poogen een te zijn in vreught en ongeval, Tot dat de bleecke doot haer eenmael scheyden sal. Met dat de jonge maeght haer reden heeft gesproken,1149 Zijn haer met groot verdriet veel tranen uyt-gebroken, Soo dat het siltigh nat een stroom, een gansche beeck, En aen vrou Giomaer een stage vloet geleeck. Sy dan, mits dit geklagh, gevoelt haer gansch bewogen,1153 Gevoelt haer innigh hert als uyt het lijf getogen; Daer is, 'k en weet niet wat, dat haer de sinnen roert, En dat haer angstigh hert geweldigh omme-voert.1156 Men siet in dit gepeys men siet haer oogen vlieten,1157 Soo dat haer in den schoot de druppels henen schieten. De lant-vooght onderdies koomt treden in de zael, Verwondert dat hy sagh den druck van syn gemael.1160 En hier op koomt de maeght hem vallen aen de voeten, En gaet hem insgelijcx met drouve woorden groeten; Sy weent, en bid, en smeeckt, met soo een heuschen mont, Dat hem de goede man al med' ontsteken vont.1164 Hy kan, met alle kracht, syn tranen niet bedwingen, Die hem, als tegen danck, op mont en wangen springen;1166 Hy staet geheel verbaest, hy staet een wijle stil, Onseker wat hy doen, of wat hy laten wil. 1141 1142 1149 1153 1156 1157 1160 1164 1166 m e t a l d e g a n s c h e l e d e n : met heel mijn wezen. O m : vanwege; b e l e e f d e z e d e n : vriendelijk karakter. h a e r r e d e n h e e f t g e s p r o k e n : is uitgesproken. m i t s d i t g e k l a g h : door deze klacht. o m m e -v o e r t : doet bewegen, te keer gaat. v l i e t e n : stromen. g e m a e l : echtgenote. o n t s t e k e n : aangedaan. a l s t e g e n d a n c k : tegen wil en dank. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 79 1170 1175 1180 1185 1190 1195 Maiomb' hout onderdies haer sinnen op-getogen,1169 En wough haer drouven stant met al haer gansch vermogen.1170 Sy rijst ten lesten op, en seyt: Eerweerde vrou, My dunckt ick weet behulp voor desen swaren rou. Wilt ghy een kleynen tijt hier uyte zael vertrecken. Ick sal u metter daet een wonder stuck ontdecken,1174 Hoort my een woort alleen, hoort wat ick seggen sal, Ghy sult een eynde sien van dit bedrouft geval. Maiombe sonder meer begaf haer uyter zalen, En gingh van stonden aen een aerdigh doosjen halen;1178 En alsse weder quam daer Giomara stont, Soo knieltse veerdigh neer, en opent haren mont. Vergeeft my, seyt het wijf, dat ick eens heb bedreven, En dat ick nu ter tijt u wil te kennen geven, Of soo ick na de wet ben weerdigh harde straf, Soo geeft my aen den beul, en sent my naer het graf. Ick sal (hoe dattet gaet) de rechte waerheyt spreken, Ghy mooght aen desen romp u leet en droufheyt wreken;1186 Ick sal tot aller stont verdragen met gedult Wat ghy my voor verdriet hierom doen lijden sult. Het is nu derthien jaer, of luttel min geleden, Dat ick mijn reyse nam door al de Spaensche steden, En door het platte lant, ick sochte mijn bejagh, Tot dat ick in Madril een aerdigh meysjen sagh, Een kint nau twee jaer out behangen met juweelen, Daer ick, na mijn verstant, behoorde van te deelen,1194 De voester, soo ick sagh, die stont daer op de straet, Met seker kamer-maeght verwerret in de praet.1196 Ick greep het jonge schaep, en sonder lange dralen Soo reysd' ick inder haest in onbekende palen: En als ick was ter plaets daer ick my seker vont,1199 1169 1170 1174 1178 1186 1194 1196 1199 o p -g e t o g e n : gespannen. w o u g h : woog af, wikte; s t a n t : toestand. o n t d e c k e n : openbaren. a e r d i g h : prachtig. r o m p : lichaam. n a m i j n v e r s t a n t : volgens mijn opvatting; d e e l e n v a n : een aandeel hebben van. s e k e r k a m e r -m a e g h t : een of ander kamermeisje; v e r w e r r e t : verwikkeld. s e k e r : veilig. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 80 1200 1205 1210 1215 1220 1225 Doen leyd' ick in beraet, wat my te plegen stont.1200 Ick had eens vast gestelt (ick wil de waerheyt seggen)1201 Het kint, van als ontbloot, tot vondelingh te leggen, Om al syn rijck çieraet, en wattet vorder had, Te houden voor een roof, en als mijn eygen schat.1204 Maer als ick recht doorsagh syn geest en frissche leden, Doen vond' ick mijn gepeys te strijden met de reden; En daer op nam ick voor het meysjen op te voen, Op hope dattet ons eens voordeel mochte doen. Ick hebbet dan besorght, ick hebbet laten leeren,1209 Al wat te rechter tijt haer jonckheyt mocht vereeren,1210 Soo dat het geestigh dier veel schoone dingen kan, En is (mijns oordeels) weert den besten edelman. Maer wat is quaet te doen! wat heb ick drouve slagen1213 Om dit ondeugend' werck in mijne ziel gedragen! Hoe was ick evenstaegh gepijnight in den geest! Wat heb ick niet gesorght! wat heb ick niet gevreest!1216 Wat heb ick menighmael mijn herte voelen beven, En drillen als een riet van harden wint gedreven!1218 Ick schroomd' (oock in den slaep) van haest te zijn beklapt,1219 Of door een snegen schout alree te zijn betrapt. Wel, ick ben des geleert, en hebbe voor-genomen,1221 Noyt in soo bangen praem mijn ziel te laten komen;1222 Ick wil aen al ons volck en wie my raken magh,1223 Ontraden dit bedrijf en alle vuyl bejagh. Wel doen is rechte vreught; maer alle slimme gangen1225 Zijn doodelick vergif die ons de ziele prangen.1226 Hier is dan nu de tijt dat ick mijn schult beken, 1200 1201 1204 1209 1210 1213 1216 1218 1219 1221 1222 1223 1225 1226 l e y d ' i c k i n b e r a e t : overlegde ik bij mijzelf; p l e g e n : doen. e e n s : eenmaal, eerst. v o o r e e n r o o f : als buit. b e s o r g h t : ervoor gezorgd. v e r e e r e n : een glans verlenen aan. d r o u v e s l a g e n : zware slagen. g e s o r g h t : geducht. d r i l l e n : trillen. h a e s t t e z i j n b e k l a p t : spoedig verraden te worden. i c k b e n d e s g e l e e r t : ik heb mijn les eruit getrokken. N o y t : nooit meer; p r a e m : benauwdheid. m y r a k e n : mij aangaan. s l i m m e g a n g e n : listig bedrijf. p r a n g e n : benauwen. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 81 Vermits ick op den wegh van beter leven ben. Mijn heer, siet dit juweel, en dese goude keten, 1230 Ghy sult van stonden aen den ganschen handel weten: Of wijst dit niet genough den gront van dit geval,1231 Soo leest eens desen brief dien ick u geven sal. Soo haest als sy het schrift den lant-vooght had gegeven, Hy siet van stonden aen al datter is geschreven; 1235 Hy lasset overluyt en met een open mont, En dit was inder daet dat hyder in bevont. Het jongh dochterken dat by my is, en dat ick den naem van Pretiose gegeven hebbe, hiet eygentlick Constance, en is een eenigh kint van Don Ferdinando 1240 d'Assevedo Ridder van Calatrava, ende van vrouw Giomara di Menesez. Ick stal het selve kint in de stadt van Madril op Hemelvaerts-dagh, ten elf uren, in 't jaer duysent vijf hondert vijf en tnegentigh. Het kint hadde doen ter tijt aen dese juweeltjens die in dit 1245 kofferken leggen. Ick hebbe korts daer nae dit alsoo vernomen, en goet gevonden, 't selve by memorie te1246 stellen, misschien of het schier of morgen te passe1247 mochte komen. Met dat vrou Giomaer haer man dit hoorde lesen, 1250 Soo is in haer gemoet een nieu gewoel geresen.1250 Sy kent het kleyn çieraet, sy kustet menighmael, En sijght uyt enckel vreught in onmacht op de zael.1252 De lant-vooght recht haer op, verbaest van dese saken, En staet een lange wijl, onseker wat te maken.1254 1255 Me-vrou, nu wat verquickt, hoewel noch flau genough,1255 Vraeght stracx: Waer is het kint dat desen keten drough? Het wijf seyt: Weerde vrou, die met u heeft gesproken, 1231 1246 1247 1250 1252 1254 1255 w i j s t : wijst aan; d e n g r o n t v a n d i t g e v a l : de toedracht van dit feit. b y m e m o r i e t e s t e l l e n : te boek te stellen. m i s s c h i e n o f : of het mogelijk; s c h i e r o f m o r g e n : vandaag of morgen. g e w o e l : ontroering. u y t : van; o p d e z a e l : op de zaalvloer, kamervloer. m a k e n : doen. v e r q u i c k t : bijgekomen; n o c h f l a u g e n o u g h : nog heel zwak. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 82 1260 1265 1270 1275 1280 1285 Iuyst doen u metter daet syn tranen uyt-gebroken, Dat is het aerdigh dier in desen brief vermelt, En dat tot heden toe u drouve sinnen quelt. Dat is u eygen kint, by my wel eer gestolen, En door mijn slim beleyt tot heden toe verholen. Ick bidde twijffelt niet, maer neemt u dochter aen, En laet na desen tijt u drouve klachten staen. Terstont vrou Giomaer, met yver aen-gesteken,1265 Is uyt het stil vertreck in aller ijl geweken,1266 Sy gaet met grooten ernst en uytermaten ras,1267 En geeft haer na de zael daer Pretiose was. Die sat daer vast omringht met al de kamer-maeghden,1269 Die met een treurigh hert de jonge maeght beklaeghden, Soo om het drouf geval, als om haer soeten aert, En dat haer teere jeught met heydens is gepaert.1272 Me-vrou gaet sigh in ernst na Pretiose strecken,1273 Gaet aen de jonge maeght den boesem open trecken, En siet haer witte-borst. men vont een kleyne vrat, Die sy ter slincker hant ontrent den tepel had. En als men haer den voet ter aerden dede setten, En met een vlijtigh oogh daer op bestont te letten,1278 Soo bleeck het metter daet, dat twee van hare teen Zijn als een swane-poot gewassen tegen een.1280 Me-vrou is buyten haer. De teyckens hier gevonden, De vrat op hare borst, haer teenen dus gebonden, En 't gunt men uyt het schrift met klare woorden las,1283 Versekert haer genough wie Pretiose was. Sy grijpt haer in den arm, sy kustse menigh-werven,1285 Sy voelt een diepe vreught, en schijnter in te sterven, 1265 1266 1267 1269 1272 1273 1278 1280 1283 1285 y v e r : vurig verlangen. s t i l : waar een stilte was gevallen. e r n s t : verlangen. v a s t o m r i n g h t m e t : helemaal omringd door. i s g e p a e r t m e t : leeft onder. s i g h s t r e c k e n : zich begeven. v l i j t i g h : nauwkeurig; b e s t o n t t e : ging. g e w a s s e n t e g e n e e n : aan elkaar gegroeid. 't g u n t : hetgeen; s c h r i f t : geschrift. g r i j p t h a e r i n d e n a r m : neemt haar in de armen. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 83 1290 1295 1300 1305 1310 Sy gaet tot haren man, die sy van herten mint, En seyt hem: Weerde vrient, siet hier u eenigh kint; Hier is u weerde vrucht, die ick u heb gedragen,1289 Daerom ghy hebt getreurt soo veel bedroufde dagen; Hier is het eenigh pant van onse soete jeught,1291 Ontfanght het nu ter tijt, en dat in rechte vreught. De teyckens al gelijck, aen my terstont gebleken,1293 En laten mijn gemoet niet meer in twijffel steken. Sy is het even-selfs die ick u heb gebaert,1295 Haer lichaem wijstet uyt, en haer geheelen aert. Voor al soo komt my voor, hoe dat ick was bewogen,1297 En ick en weet niet hoe, als buyten my getogen, Wanneer ick eerst het kint ontrent ons deure sagh, En hier noch onbewust in dese venster lagh.1300 De man (die even soo een wonder hart bewegen1301 Had door syn gansche lijf en in de ziel gekregen, Iuyst doen het aerdigh dier hem eerst voor oogen quam) Seyt dat hy dese maeght voor syne dochter nam,1304 Seyt dat hy aen het wijf haer diefte wil vergeven,1305 En haer oock bystant doen, om wel te mogen leven,1306 Mits datse nu voortaen wil stillen haren loop,1307 En haer geheel ontdoen van desen vreemden hoop.1308 O Heere, seyt hy voorts, wie kan u wonder wercken, Wie kan, gelijck het dient, u hooge daden mercken!1310 Ghy hebt ons langen tijt gespijst met tranen-broot, Ghy hebt ons af-geleyt tot aen de bleecke doot.1312 Ghy hebt ons eenigh kint, nu soo veel drouve jaren Gedurigh om-gevoert in veelderley gevaren; 1289 1291 1293 1295 1297 1300 1301 1304 1305 1306 1307 1308 1310 1312 u w e e r d e v r u c h t : uw lieve kind. p a n t : bezit. a l g e l i j c k : alle tezamen; t e r s t o n t : zoëven. e v e n -s e l f s : zelf. k o m t m y v o o r : schiet mij te binnen. o n b e w u s t : van niets afwetende; l a g h : vensters in de oude kastelen waren diepe nissen, met banken aan de zijden. b e w e g e n : schok. n a m : hield. d i e f t e : diefstal, kinderroof. b y s t a n t d o e n : geld geven. s t i l l e n h a r e n l o o p : tot rust komen na al het zwerven. o n t d o e n v a n : losmaken van. m e r c k e n : opmerken. a f -g e l e y t : weggevoerd. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 84 1315 1320 1325 1330 1335 1340 Ghy hebtet niet-te-min ghy hebtet noch gespaert, Ghy hebtet, lieve God, tot onse vreught bewaert. Het was ons sonden schult, dat wy u felle slagen Dus hebben uyt-gestaen, en lange moeten dragen. Wy hadden vry al meer tot onse straf verdient;1319 Maer ghy zijt onse God, ons heyl, en ware vrient. 'T is uwe gunst alleen, 't is u genadigh wesen, Dat wy uyt dese doot ten lesten zijn geresen,1322 Dat ghy tot onsen troost dit wonder laet geschien, Dat wy ons weerde pant alhier in vreughde sien.1324 Sy was, eylaes! gegaen, sy was gelijck verloren,1325 Maer sy is wederom als op een nieu geboren.1326 Ghy hebt ons eens gebracht tot aen het duyster graf, Nu wast ghy wederom ons drouve tranen af. Wilt ons van heden aen, wilt ons nu danckbaer maken, Op dat tot uwen dienst ons herte magh ontwaken, Op dat wy nu voortaen in daet en in de schijn,1331 U dienaers, lieve God, u kinders mogen zijn. Constançes hert ontloock terwijlen dit gebeurde,1333 Haer dacht 't en was geen tijt dat sy nu langer treurde; Haer dacht sy vont behulp dat haren druck genas,1335 Vermits haer vader selfs daer eerste lant-vooght was. Haer dacht in volle daet, het stuck was nu gewonnen,1337 Vermits haer saken staen soo wel sy immer konnen.1338 Maer t'wijl sy in den geest hier mede besigh sit, Soo treet haer vader toe, en seyt haer weder dit: God heeft ons grooten troost en blijdschap toe-gesonden, Om dat ghy, weerde kint, ten lesten zijt gevonden, Om dat ghy noch gesont en in het leven zijt; Maer daer is echter wat dat my in 't herte snijt. 1319 1322 1324 1325 1326 1331 1333 1335 1337 1338 v r y : voorzeker. d o o t : dodelijke smart. p a n t : toevertrouwd bezit, kind. g e g a e n : verdwenen. o p e e n n i e u : opnieuw. i n d a e t : in werkelijkheid, inderdaad; i n d e s c h i j n : uiterlijk, voor de mensen. o n t l o o c k : ging open. v o n t : zou vinden; g e n a s : zou genezen. d a c h t : docht; i n v o l l e d a e t : volledig. s o w e l s y i m m e r k o n n e n : zo goed als het maar kan. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 85 1345 Ick sie, eylaes! ick sie dat uwe domme sinnen1345 Een heyden (wat een schand'!) een rouwen heyden minnen,1346 Een heyden sonder doop, die niet en heeft geleert, Hoe dat men God den Soon met reyne sinnen eert. Met oorlof, seyt de maeght, hoort my een weynigh spreken;1349 1350 Ick weet van stonden aen u droufheyt af te breken. De vrient aen my vertrout en is geen heydens man,1351 Maer die in volle daet de Christen leere kan.1352 Hy is noch boven dat van edel bloet geboren, En heeft my, soo ick was, uyt enckel min gekoren.1354 1355 En wat na dit geval noch vorder is geschiet, En seyd' ick na den eysch den ganschen avont niet.1356 Maiombe nam het woort, en gaet de man vertellen, Hoe dat de jongelingh quam onder haer gesellen, Hoe dat hy synen staet en vaders huys verliet, 1360 Vermits hem syn gemoet tot Pretiose riet.1360 Hoe dat hy nevens haer alreede lange dagen Had vorst, en heete son, en alle leet gedragen; En dat dit al gelijck maer was een kleyn begin,1363 Een preuf, en ondersoeck van syn getrouwe min;1364 1365 Dat hy geen dertel spel de vrijster mochte vergen, Noch met ongure jock haer teere sinnen tergen,1366 En dat hy door de lust noyt op en was gevat,1367 Maer dat hy sigh in als met eer gequeten had.1368 In't korte dese vrou verhaelt in lange reden 1370 Al wat de jongh gesel voor desen heeft geleden; Soo datse voor het lest ten vollen openbaert,1371 Hoe dat syn ridders kleet bij haer noch is bewaert. Dit vat de lant-vooght op, en, sonder langh te dralen1373 1345 1346 1349 1351 1352 1354 1356 1360 1363 1364 1366 1367 1368 1371 1373 d o m m e : onervaren. r o u w : ruw. M e t o o r l o f : met uw verlof. v e r t r o u t : verloofd. k a n : kent. m i n : liefde; g e k o r e n : uitverkoren. E n s e y d ' i c k n i e t : zou ik niet kunnen vertellen. r i e t : had gedreven. d i t a l g e l i j c k : dit alles. p r e u f : proeve. o n g u r e : onfatsoenlijke; t e r g e n : prikkelen. n o y t o p e n w a s g e v a t : nooit was meegesleurd. i n a l s : in alles. S o o : en wel zo. v a t d e l a n t -v o o g h t o p : knoopt de landvoogd in zijn oor. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 86 1375 1380 1385 1390 1395 1400 Laet stracx het rijck gewaet daer in de kamer halen. Het wijf dat gaeter om soo veerdigh alsse magh.1375 Siet dus koomt op het lest de waerheyt aen den dagh. De lant-vooght onderdies gaet Pretiose vragen Op al den omme-gangh van hare jonge dagen,1378 Op al des werelts loop, en hoe haer dit beviel,1379 En wat sy des gevoelt ontrent haer jonge ziel. Sy antwoort over-al met soo besette reden,1381 Met soo een goet bescheet en in soo volle leden,1382 Dat (soo de jonge maeght syn dochter niet en waer) Hy streckte voor gewis de sinnen over haer.1384 Hy vont sigh in den geest van hare min bevangen,1385 En bleef aen haer verstant en hare schoonheyt hangen. Maer nu het geestigh dier als dochter hem bestont,1387 Soo is hy gansch verheught tot in syns hertsen gront.1388 En t'wijl de man aldus in blijdschap is geseten, Soo koomt het oude wijf en brenght een gouden keten, En brenght het hant-çieraet, en wat den jongelingh1391 Te voren om den hals of aen de leden hingh. Als dit de lant-vooght siet, en hoort den ridder noemen, En weet van wat geslacht dat hy is afgekomen, Gevoelt hy ander-mael dat syn beswaerden druck1395 Is, door des Heeren gunst, verandert in geluck. Hy danckt God ander-mael met al de gansche sinnen, Dat soo een edelman syn dochter gingh beminnen, En dat syn trouwe gunst noyt eens in hem verdween,1399 Schoon dat de jonge maeght een heydens dochter scheen. Dit heeft terstont de Faem ten luytsten uyt-gekreten, Sy liet het vreemt geval aen alle menschen weten; Oock aen de vrijster selfs die aen den jongelingh 1375 1378 1379 1381 1382 1384 1385 1387 1388 1391 1395 1399 g a e t e r o m : gaat om het te halen. d e n o m m e -g a n g h : het voorgevallene. h o e h a e r d i t b e v i e l : welke gedachten zij daarover had. b e s e t t e : weldoordachte. b e s c h e e t : antwoord; i n s o o v o l l e l e d e n : zo volledig. s t r e c k t e d e s i n n e n o v e r h a e r : zou zijn zinnen op haar gezet hebben. h a r e m i n : liefde tot haar. b e s t o n t : verwant was. h e r t s e n : harten. h a n t -ç i e r a e t : ringen. b e s w a e r d e n : bittere. g u n s t : liefde; n o y t e e n s : nimmer. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 87 Voor desen hare ziel en gansche sinnen hingh. 1405 Die gaet daer aen de wet ten vollen openbaren,1405 Dat sy, eylaes! vervoert van hare groene jaren,1406 Vermits de jongh gesel haer quale niet genas, Hem hadde na geseyt dat hy een roover was. En schoon het selsaem luyt dat by haer is bedreven,1409 1410 Het wort haer evenwel in volle daet vergeven;1410 Andreas spracker voor, de lant-vooght nam het aen,1411 Dies mochtse sonder straf en vreedsaem henen gaen. 'T was al te blijden dagh, geen mensch en mochte treuren, Daer magh niet als vermaeck en soete vreught gebeuren. 1415 De man-slagh wert versoent, de ridder vry gestelt,1415 En alle die het raeckt ontfangen machtigh gelt. De banden, die den helt benaeuden aen de leden, Die worden los gemaeckt of veerdigh af-gesneden; En voor het duyster hol, dat hem gevangen hout, 1420 Soo komt hy voor den dagh geçiert met enckel gout. Syn vader wert terstont daer in de stadt beschreven,1421 En die heeft metter daet sigh op de reys begeven, Die koomt in haesten aen, verheught en wel gesint, Vermits hy synen soon soo wel verselschapt vint.1424 1425 Daer is geen edel geest die oyt heeft leeren dichten,+1425 Of hy valt aen het werck met alle syn gewrichten;1426 Al wat of spits vernuft, of kunste geven magh, Dat koomt om desen tijt ten vollen aen den dagh. Men hoort door al de stadt, door alle groene velden, 1430 En door het gansche rijck van desen handel melden, De snelle weder-klanck die roeptet in het wout,1431 En al de werelt juyght dat Pretiose trout. 1405 1406 1409 1410 1411 1415 1421 1424 1425 1426 1431 Den vermaerden schrijver doctor Pozzo, wort geseyt in 't Spaens dese historie beschreven te hebben. d e w e t : de overheid. g r o e n e : dartele, jeugdige. d a t : wat; b y : door. i n v o l l e d a e t : geheel en al. s p r a c k e r v o o r : was haar voorspraak; h e t : wat hij bijbracht. v e r s o e n t : door een vergelijk verzoend; v r y g e s t e l t : van vervolging ontslagen. b e s c h r e v e n ; per brief ontboden. v e r s e l s c h a p t : verloofd. d i c h t e n : schrijven; m e t a l l e s y n g e w r i c h t e n : uit alle macht. w e d e r -c l a n c k : echo. Pozzo, w o r t g e s e y t : men heeft gezegd dat... Cervantes maakt aan het slot van La Gitanilla melding van Pozo. Zie Inleiding (blz. 11-13). Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje + 88 Aenmerckingen Op het wonderbaer houwelick voren geroert.+ [1433] 1. Oorspronck van de lant-loo[1434] pers, die wy heydens noemen. [1435] 2. Of men uyt een pols of ader[1436] slagh weten kan of yemant [1437] verlieft is, dan niet: dat is, [1438] offer een sekere beweginge in [1439] de slagh-ader te vinden is die [1440] eygentlick op de liefde past.1440 [1441] 3. In de hant te kijcken, ende [1442] daer yemants geluck ofte on[1443] geluck uyt voor te seggen, [1444] van wat kracht het zy. [1445] 4. Van de Physiognomie; en of [1446] uyt yemants wesen ofte gelaet [1447] syn innerlicken aert te seggen [1448] is. En by die gelegentheyt een [1449] sonderlingh trou-geval tus[1450] schen beyde in-gevoert. [1451] 5. Of het geoorloft is op houwe[1452] licksche ofte andere toe-ko[1453] mende saken ondersouck te [1454] doen. [1455] 6. Of het een Christen mensche [1456] geoorloft is met een heyden [1457] in houwelicke te treden. [1458] PHILOGAMVS. Wel hoe, [1459] Sophronisçe? is mijn huys [1460] een haven om soo voor[1461] by te zeylen met een loo[1462] pende spriet?1462 [1463] SOPH. Ick en had u niet [1464] ghesien, Philogame, dan [1465] juyst als ick u stemme [1466] hoorde, en recht voor u + Aenmerckingen op: Opmerkingen bij. voren geroert: dat hiervoor ter sprake is gekomen. 1440 e y g e n t l i c k : naar haar aard, alleen maar; o p ... p a s t : bij... past, samengaat. 1462 m e t e e n l o o p e n d e s p r i e t : met neergelaten boegspriet, dus met opstaande fok (vóórzeil) d.i. in volle vaart. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [1467] deure quam. [1468] PHI. Soo was dan u [1469] voornemen niet, naer ick [1470] hoore, om my de eere [1471] van u versouck te geven.1471 1471 v e r s o u c k : bezoek. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 89 [1472] Dan ick en wil nu des [1473] geen vorder ondersouck [1474] doen, behoudens dat ghy1474 [1475] met my binnen treet, en [1476] dat ghy (naer ons laetste [1477] af-scheyt) my nu ope[1478] ninge wilt doen van uwe [1479] in-vallen op het selsaem1479 [1480] houwelick van den Spaen[1481] schen edelman met het [1482] heydinneken. [1483] SOPH. Eerlicke lieden [1484] zijn ghewoon haer be[1485] loften gestant te doen, [1486] schoon het haer by wijlen [1487] ongelegen is. Wel aen, [1488] treet binnen, en seght my [1489] daer wat ghy van my [1490] versouckt. [1491] PHI. Op de gelegent[1492] heyt1491 van de voornoemde [1493] geschiedenisse, wilde ick [1494] voor eerst (soo het u wel [1495] geviele) een weynigh ver[1496] staen,1495 wat ghy hout van [1497] dese lant-loopers, die men [1498] heydens noemt, en van [1499] waer de selve haar be[1500] gin en oorspronck heb[1501] ben genomen; want sulcx [1502] dunckt my aenmerckens [1503] weert te wesen. [1504] 1. SOPH. Daer wert ver[1505] scheydenlick van gevoelt, [1506] lieve Philogame. Ghy siet1506 [1507] hier van E. Pasquier in1507 1474 1479 1491 1495 1506 1507 b e h o u d e n s d a t : behalve dat. u w e i n -v a l l e n o p : de gedachten, die u te binnen schieten bij. o p d e g e l e g e n t h e y t v a n : naar aanleiding van de toedracht van. v e r s t a e n : vernemen; h o u d e n v a n : denken van. G h y s i e t h i e r : Zie hier (imperatief). E. Pasquier i n s y n 4. b o u c k i n 't 17. c a p .: Les Recherches de la France (Parijs 1596) lib. IV, cap. XVII, fol. 213 ro-214 ro. Zie vs. 1, noot. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [1508] syn 4. bouck in't 17. cap.1508 [1509] van het Ondersouck van [1510] Vrankrijck; die verhaelt [1511] uyt d'oude schrijvers, dat [1512] dese menschen in 't jaer [1513] 1427. in Vrankrijck eerst [1514] zijn gesien, en dat de selve [1515] alsdoen verklaerden ge[1516] sproten te zijn uyt het [1517] laegh Egypten, onlangs1517 [1518] t'onder-gebracht van de [1519] Christenen, en gedwon[1520] gen het Christen geloove [1521] aen te nemen: datse sulcx [1522] hebbende belooft korts [1523] daer na weder van de Sa[1524] raçijnen waren verwon[1525] nen, sonder tegens de sel[1526] ve eenigen sonderlingen [1527] tegen-weer te hebben ge[1528] daen: vervallende alsoo [1529] weder van het Christen [1530] gheloove aen de Saraçij[1531] nen. Dat sulcx gekomen 1508 E. Pasquier i n s y n 4. b o u c k i n 't 17. c a p .: Les Recherches de la France (Parijs 1596) 1517 lib. IV, cap. XVII, fol. 213 ro-214 ro. Zie vs. 1, noot. l a e g h : beneden. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 90 [1532] zijnde tot kennisse van de [1533] Christen vorsten, dat sy [1534] luyden wederom zijn aen[1535] getast1534 ende verwonnen, [1536] en de Saraçijnen verdre[1537] ven; niet willende de1537 [1538] Christen vorsten toe-staen [1539] (vermits haer lichtveer[1540] digheyt1539 ende ontrouwe) [1541] dat de selve in haer landt [1542] souden blijven, ten ware [1543] sy haer eerst hadden ver[1544] vought1543 na Roomen, om [1545] aldaer van den Paus t'ont[1546] fangen soodanigen ordre [1547] als daer goet soude ge[1548] vonden werden hun te [1549] geven; dat de selve daer [1550] op kleyn en groot na [1551] Roomen waren vertroc[1552] ken, en dat de Paus (alles [1553] gehoort ende overwogen [1554] hebbende) de selve hadde [1555] op-geleyt, tot haer boete [1556] en beteringe, seven jaren [1557] langh te mogen gaen1557 [1558] dwalen door de werelt, [1559] sonder middelertijt op [1560] bedden te mogen slapen; [1561] lastende hun even-wel,1561 [1562] om eenighsins hun te1562 [1563] mogen generen, dat yder [1564] kruys-dragende Bisschop1564 [1565] ofte Abt hun soude heb[1566] ben te geven voor een[1567] mael thien ponden tour1534 1537 1539 1543 1557 1561 1562 1564 a e n -g e t a s t : aangevallen. n i e t w i l l e n d e d e C h r i s t e n v o r s t e n t o e -s t a e n :aangeziendeChristenvorsten niet wilden toestaan. v e r m i t s h a r e l i c h t v e e r d i c h e y t : wegens hun onstandvastigheid. h a e r h a d d e n v e r v o u g h t : zich hadden begeven. m o g e n : moeten. l a s t e n d e : de opdracht meegevende. h u n t e g e n e r e n : zich levensonderhoud te verschaffen. k r u y s -d r a g e n d e : Het kruis, meestal aan een halsketting gedragen, is het gewone onderscheidingsteken van alle bisschoppen, en van de abten aan wie de bisschoppelijke insignia zijn toegestaan. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [1568] nois.1567 Datse in den voorsz. [1569] jare 1427. in den Oughst[1570] maent tot Parijs komende [1571] verhaelden vijf jaren al[1572] reede te hebben gedwaelt. [1573] Pasquier verhaelt vorder [1574] uyt het vertellen van die [1575] gene die sulcx als doen1575 [1576] gesien hebben, dat de [1577] mans gansch swart waren, [1578] met swart gekrult hayr, [1579] hebbende in elck oir een [1580] ofte twee silvere ringe[1581] kens: dat de vrouwen [1582] mede voor het meeren[1583] deel mismaeckt ende lee[1584] lick1583 waren, met hayr ge[1585] heel swart, als een peert- 1567 1575 1583 p o n d e n t o u r n o i s : ponden van de stad Tours, die gewoonlijk de halve waarde hadden van een pond Hollandsch en gelijkstonden met 7½ stuiver, soms ook met meer. a l s d o e n : als toen, toen. m i s m a e c k t : wanstaltig. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 91 [1586] steert, gansch slordigh en[1587] de ongedaen in haer klee[1588] dinge,1587 een lappe lakens [1589] om 't lijf gebonden heb[1590] bende met koorden vast [1591] gemaeckt; ende in 't korte [1592] een vreemt gespuys van [1593] menschen. Noch wijders, [1594] datse veel haer werck [1595] maeckten van de lieden in [1596] de hant te kijcken, ende [1597] yder te seggen wat hun [1598] voor geluck ofte ongeluck [1599] gebeuren soude, ofte al[1600] reede gebeurt was: datse [1601] veel onruste tusschen man [1602] ende wijf verweckten en[1603] de vreedsame houwelic[1604] ken vol twist maeckten, [1605] de mans in-beeldende dat1605 [1606] de vrouwen quaet garen [1607] sponnen; van gelijcken1607 [1608] datse door quade kunsten [1609] het gelt uyt de lieden1609 [1610] beurse in de heure konden [1611] doen komen: ende eynte[1612] lick dat de Bisschop van [1613] Parijs ten lesten sigh te[1614] gens de selve stelde, ende [1615] een deftige predicatie te[1616] gens1615 haer bedrijf dede [1617] doen door een prediker [1618] monick genaemt le petit [1619] Iacobin, de welcke onder1619 [1620] andere seer berispte alle [1621] de gene die sigh in de [1622] handen van dit volck had[1623] den sien laten, en de selve [1624] gheloof waren gevende: [1625] en tot besluyt datse van 1587 1605 1607 1609 1615 1619 o n g e d a e n : haveloos. i n b e e l d e n d e : wijs makende. q u a e t g a r e n s p o n n e n : verkeerde zaken bij de hand hadden, ontrouw waren; v a n g e l i j c k e n : eveneens. d e l i e d e n b e u r s e : de beurs van de mensen. d e f t i g e : ernstige. p r e d i k e r m o n i c k : Dominicaan; Iacobin: Jacobijn, Dominicaan. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [1626] daer spoedelick mosten [1627] vertrecken ende haren [1628] wegh nemen nae Pon[1629] toise. Munsterus verhaelt1629 [1630] datse in Duytslant eerst [1631] zijn gesien anno 1417. En [1632] soo ghy breeder bescheet [1633] hier van souckt te weten, [1634] mooght den selven met [1635] andere schrijvers nae sien, [1636] soo 't u gelieft. te weten [1637] Camerar. hist. medit. part.1637 1629 1637 Munsterus: Sebastian Münster (1489-1552), hoogleraar in het Hebreeuws te Heidelberg (1524) en Bazel (1529). Hij schreef een beroemd werk, Cosmographia Universalis, een algemene beschrijving der wereld; daarin is de mededeling die Cats bedoelt, te vinden. Zie a.w., ed. Bazel 1552, lib. 3, cap. 5, blz. 267: ‘Cum ageretur annus post Christum natum 1417...’. Zie r. 2134, noot. Camerar. 6 Philippus Camerarius (1537-1624), zie r. 1, noot 1. Hij schreef o.a. Operae horarum subcisivarum sive meditationes historicae (1591); verm. editie 1609). Zie, aangaande het eerste bezoek der Zigeuners aan Duitsland in 1417, a.w. ed. Frankfort 1644, lib. 1, cap. 17: De Cingaris, quos Germani Zigeuner vocant. Zie r. 2134, noot. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 92 [1638] I. cap. 17. Gesner. in Mi[1639] tridat.1638 AEneam Sylvium &c.1639 [1640] PHI. Ick sal my der[1641] halven vergenought hou[1642] den met dat ick van u ge[1643] hoort hebbe, en wil nu [1644] komen tot de geschiede[1645] nisse selfs. [1646] Ick hebbe voor eerst [1647] gelet in 't lesen van het1647 [1648] eerste deel deser geschie[1649] denisse, dat Pretiose (soo1649 [1650] het scheen) behendelick [1651] wiste uyt te vinden saken [1652] die selfs een doctor in de [1653] medeçijnen niet en konde [1654] bemercken; te weten, dat [1655] Giralde door liefde ver[1656] voert moeste wesen, en [1657] dat sulcx d'oorsake was [1658] van hare sieckte. Nu by1658 [1659] 2. dese gelegentheyt wilde [1660] ick wel onder-recht we[1661] sen,1660 ofte nae de kunsten [1662] der medeçijnen, ofte van1662 [1663] de ondersouckers der na[1664] turen,1663 offer een sekere [1665] bysondere slagh van pols [1666] zy, of eenige gewisse tey[1667] ckens1666 in de slagh-ader [1668] daer uyt yemant (die de [1669] kunste verstaet) sekerlick 1638 1639 1647 1649 1658 1660 1662 1663 1666 Gesner. in Mitridat.: Conrad Gesner (1516-1565), een beroemde polyhistor, schrijver van een literair-historisch werk Bibliotheca Universalis omnium scriptorum in tribus linguis Graeca, Latina et Hebraica extantium (1545-1555). Hij vergeleek in zijn Mithridates sive de differentiis linguarum (1555) in alfabetische volgorde alle talen met elkaar vanaf het Aethiopisch tot en met het Rotwelsch of Bargoens. AEneam Sylvium: Enea Silvio Piccolomini d.i. Paus Pius II (1405-1464) een geleerde humanist. g e l e t d a t : bevonden, opgemerkt dat. s o o h e t s c h e e n : gelijk bleek. b i j d e s e g e l e g e n t h e y t : naar aanleiding van dit geval. w e l : goed. v a n : volgens. o n d e r s o u c k e r s d e r n a t u r e n : natuurvorsers. g e w i s s e : betrouwbare. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [1670] soude konnen weten of[1671] te een jonge deerne ver[1672] lieft ofte met liefde be[1673] vangen is, dan niet. want1673 [1674] indien sulcx gheleert kon[1675] de werden, ick wildet [1676] my wel gelt en tijt laten [1677] kosten om sulcx te weten, [1678] om redenen die ick daer [1679] toe meyne te hebben. [1680] Ten anderen soo ben [1681] ick begerigh te weten, [1682] of men door waer-seg[1683] gers, of diergelijcke soorte [1684] van menschen ondersoeck [1685] magh doen op houwe[1686] lickse ofte andere toe[1687] komende saken. [1688] SOPH. Dit is een vrage1688 [1689] die het geheym en ver- 1673 1688 d a n n i e t : of niet. v r a g e : vraagstuk. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 93 [1690] borgentheyt van de mede[1691] çijnen raeckt, en die midts[1692] dien1691 best by de meesters [1693] van de selve kunste be[1694] slecht1693 soude konnen wer[1695] den: niet-te-min om u [1696] niet verlegen te laten, en1696 [1697] vermits ick al somtijts [1698] mede een weet-gierigh [1699] oogh hebbe laten gaen [1700] over boucken van die ge[1701] legentheyt,1700 soo kan ick [1702] seggen dat eenige van de [1703] ervarenste in die weten[1704] schap, en by namen de [1705] geleerde Avicenna, en met1705 [1706] den selven Franciscus Va[1707] lesius1706 lib. 3 Controvers. [1708] Philos. & medic. cap. 14. [1709] (Iaques Ferrand Agenois de1709 [1710] la maladie d'Amour ou me[1711] lancholie Erotique.) een [1712] groot Spaens doctor, met [1713] verscheyde andere van de [1714] gheleerste in die kunste [1715] vast stellen, datter geen [1716] bysondere ader-slagh en [1717] is, oock geen sekere tey[1718] ckens in de selve, waer [1719] door die sieckte eygent[1720] lick1719 bekent soude konnen [1721] werden. En voor reden1721 [1722] wort by de selve in[1723] gebracht, dat de liefde, 1691 1693 1696 1700 1705 1706 1709 1719 1721 m i d t s d i e n : daarom; b e s t : het best; b y d e m e e s t e r s : door de doctoren. b e s l e c h t : opgelost. v e r l e g e n : in verlegenheid, zonder antwoord. v a n d i e g e l e g e n t h e y t : over de gesteldheid daarvan. Avicenna: Lat. naam van de Islamietische wijsgeer en medicus Ibn Sina (980-1037), in het westen door zijn filosofie en in het oosten door zijn geneeskundige werk Al-Quanun het meest bekend; dit was gegrond op de geneeskunde van Galenus. Franciscus Valesius, lijfarts van Philips II; Spaanse naam Francisco Vallés (1524-1592). Iaques Ferrand Agenois: Jacques Ferrand, een Franse medicus, aan het einde der 16e eeuw te Agen geboren, schrijver van de Traité de la maladie de l'Amour ou Mélancholie érotique (Parijs 1623). e y g e n t l i c k : naar zijn aard, alleen maar. v o o r r e d e n : als reden. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [1724] soo lange die in de palen1724 [1725] van de redelickheyt blijft, [1726] is een genegentheyt die in [1727] het breyn haer woon[1728] plaetse is houdende: maer [1729] buyten ofte boven reden [1730] en regel gaende, dat de [1731] selve dan in de lever ende [1732] niet in het herte sigh ont[1733] hout, ende dien volgende1733 [1734] dat uyt de pols ofte slagh[1735] ader (die uyt het herte [1736] haer beweginge heeft) [1737] geen vaste teyckenen en 1724 1733 i n d e p a l e n v a n d e r e d e l i c k h e y t : binnen de grenzen van het redelijke. d i e n v o l g e n d e : diensvolgens, daarom. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 94 [1738] konnen werden genomen,1738 [1739] om te weten of yemant [1740] met de minne-koortse ge[1741] quelt is, dan niet; en noch [1742] min, wie daer van d' oor[1743] sake mochte wesen. [1744] PHI. Gewisselick het is [1745] my leet dat de kunste soo [1746] verre niet en gaet, en dat [1747] de geesten in soo scherp[1748] sinnigen eeuwe, als wy [1749] beleven, (daer 't al schijnt1749 [1750] ondersocht te werden) [1751] noch soo hooge niet en [1752] zijn geklommen; te meer [1753] vermits ick bemercke, dat [1754] al lange in voorlede tijden [1755] een groot deel van dese [1756] kunst is ondeckt geweest, [1757] even by oude vrouwen1757 [1758] die wat geslepen waren. [1759] Ick sie dat Canace in dit1759 [1760] gast-huys sieck leggende [1761] klaer uyt seyt (als Ovidius [1762] verhaelt) [1763] Mijn voester heeft den brant van mijn bedeckte wonden,1763 [1764] Wt ick en weet niet wat, behendigh ondervonden;17641764 1738 1749 1757 1759 1763 1764 1764 g e n o m e n : opgemaakt. Cats is hier voor zijn tijd zeer modern: hij sluit zich aan bij de nieuwste geneeskundige inzichten, in het bijzonder die van de Dordtse medicus Johan van Beverwyck (1594-1647), die de recente bloedsomlooptheorie van William Harvey, in 1628 gepubliceerd, aanvaardde en zijn De calculo renum et vesicae (1638) aan Cats opdroeg. Vgl. H. Smilde, Jacob Cats (1938), blz. 234. 't a l : alles. e v e n : juist. Canace: dochter van Aeolus, die door Poseidon bemind werd, maar verliefd werd op haar eigen broer Macareus: ze werd toen door Poseidon verlaten en door haar vader gedood of tot zelfmoord gedwongen. Haar voedster was de eerste, die de ‘tekens’ van haar liefde waarnam. 1594 i n d i t g a s t -h u y s : van deze kwaal (lett. in dit ziekenhuis). M i j n v o e t s t e r h e e f t etc.: navolging van Ovidius, Heroides XI, 33-34, Prima malum nutrix animo praesensit anili; Prima mihi nutrix, Aeoli, dixit, amas. Vertaling: De eerste die de kwaal opmerkte, was de voedster met haar oude-vrouwenwijsheid; de voedster was de eerste die mij zei: ‘Dochter van Aeolus, je bent verliefd.’ M i j n v o e t s t e r h e e f t etc.: navolging van Ovidius, Heroides XI, 33-34, Prima malum nutrix animo praesensit anili; Prima mihi nutrix, Aeoli, dixit, amas. Vertaling: De eerste die de kwaal opmerkte, was de voedster met haar oude-vrouwenwijsheid; de voedster was de eerste die mij zei: ‘Dochter van Aeolus, je bent verliefd.’ o n d e r v o n d e n : opgespoord; d a e r ... i n s a g h : waaromtrent ... inzicht had. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [1765] Die seyde my in 't oir: Ick sie het datje mint,1765 [1766] En dat u jeughdigh hert tot vrijen is gesint.1766 [1767] En dat alsoo zijnde, soo [1768] dunckt het my vreemt [1769] dat alle onse groote doc[1770] toren hier in noch maer [1771] als mollen en zijn, daer [1772] een oudt wijf al van doen [1773] af soo klaer in sagh. [1774] SOPH. Al sachtjens, lieve1774 1765 1766 1774 M i j n v o e t s t e r h e e f t etc.: navolging van Ovidius, Heroides XI, 33-34, Prima malum nutrix animo praesensit anili; Prima mihi nutrix, Aeoli, dixit, amas. Vertaling: De eerste die de kwaal opmerkte, was de voedster met haar oude-vrouwenwijsheid; de voedster was de eerste die mij zei: ‘Dochter van Aeolus, je bent verliefd.’ M i j n v o e t s t e r h e e f t etc.: navolging van Ovidius, Heroides XI, 33-34, Prima malum nutrix animo praesensit anili; Prima mihi nutrix, Aeoli, dixit, amas. Vertaling: De eerste die de kwaal opmerkte, was de voedster met haar oude-vrouwenwijsheid; de voedster was de eerste die mij zei: ‘Dochter van Aeolus, je bent verliefd.’ a l s a c h t j e n s : kalm aan, niet zo voorbarig; Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 95 [1775] jongelingh. want al ist [1776] soo, dat ick uyt de getuy[1777] genissen van de geleerde [1778] hebbe geseyt datter geen [1779] eygen pols-slagh en is die [1780] juyst op de liefde past, [1781] soo en volcht daer niet [1782] uyt dat de kunstenaers1782 [1783] uyt andere gelegentheden1783 [1784] (jae oock uyt de pols selfs) [1785] niet al merckelicke dingen [1786] en souden konnen ont[1787] decken, daer uyt men [1788] yemants gestalte zoude1788 [1789] konnen weten. jae ick [1790] segge u in tegen-deel, dat[1791] ter veel ervaren medeçijns [1792] eertijts zijn geweest ende [1793] noch zijn, die door middel [1794] van de kunst ten klaersten1794 [1795] hebben weten t'ondervin[1796] den, dat yemant van die [1797] wespe gesteken was. Avic.1797 [1798] lib. 3. cap. de amore. En [1799] noch meer als dat, Soranus1799 [1800] van Ephesen (als in het [1801] leven van Hippocrates te [1802] lesen is) ondeckte klaer[1803] lick de liefde die de ko[1804] ningh Perdiccas drough1804 [1805] tot Phyla, een by-sit van [1806] syn vader; en dat even op [1807] de selve maniere gelijck [1808] Erasistratus uyt-vont de1808 [1809] brandende genegentheyt [1810] van Antiochus tot Strato1782 1783 1788 1794 1797 1799 1804 1808 k u n s t e n a e r s : beoefenaars der geneeskunst. g e l e g e n t h e d e n : omstandigheden; m e r c k e l i c k e : gewichtige, opmerkelijke. g e s t a l t e : gesteldheid. k u n s t : zie r. 1782. noot Avic. lib. 3: van Avicenna's Al-Quanun. Zie r. 1705 noot. Soranus: geneesheer en schrijver over geneeskunde onder Trajanus en Hadrianus. Aan hem werd het Leven van Hippocrates toegeschreven. Perdiccas: Perdiccas II, koning van Macedonië (± 450-413 v. Chr.). Erasistratus: medicus in Alexandrië omstr. 275 v. Chr., anatomicus; stelde de theorie op van het stromen van de geest door de slagaderen en van het bloed door de aderen. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [1811] nice1810 syn stiefmoeder. (Val.1811 [1812] Max., l. 5 cap. 7). Galenus1812 [1813] in syn bouck, daer hy [1814] handelt van de gene die [1815] den sieckaert maken, be[1816] roemt1815 sigh te hebben kon[1817] nen ondervinden den hey[1818] melicken1817 minnebrant van 1810 1811 1812 1815 1817 Antiochus: Antiochus I van Syrië (324-261 v. Chr.) uit de dynastie der Seleuciden. Val. Max. l. 5 cap. 7: boek 5, hfdst. 7 van Factorum ac Dictorum memorabilium libri IX van de Romeinse geschiedschrijver Valerius Maximus uit de tijd van Tiberius. Dit werk werd tijdens de renaissance door zeer velen gelezen en geciteerd om zijn historische anekdoten. Het verhaal staat in de ed. Frankfort (1627), blz. 181. Galenus: naast Hippocrates de beroemdste Griekse medicus in de oudheid (± 129-199 n. Chr.). Hij leefde in Pergamum, Alexandrië en tenslotte in Rome. d e n s i e c k a e r t m a k e n : zich ziek voordoen. d e n m i n n e b r a n t d i e d e s e l v e g e s e t e n d e g e w e t h a d d e : de vurige liefde die deze was gaan koesteren en kweken voor. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 96 [1819] een Romeynschen ridder, [1820] die de selve geset en gewet [1821] hadde op de by-sit van [1822] een van de groote aldaer.1822 [1823] Van gelijcken roemt de [1824] selve Galenus te hebben [1825] weten na te sporen de [1826] liefde van een voorname[1827] licke1826 jonckvrouwe tot ee[1828] nen schoonen jongelingh [1829] Philades genaemt. Iaques [1830] Ferrand, een geleert Frans1830 [1831] medeçijn, seyt in den jare [1832] 1604. behendelicken on[1833] dervonden1832 te hebben de [1834] malle minne-driften die [1835] een jongh student (een [1836] groot edelman zijnde) hey[1837] melick drough tot een [1838] schoone jonge deerne een [1839] kamer-maeght in den [1840] huyse daer hy sigh ont[1841] hiel, daer van hy de vor[1842] dere geschiedenisse bree[1843] der verhaelt in syn bouck [1844] by hem op dese stoffe1844 [1845] beschreven. [1846] PHI. Wel, na dese e[1847] xempelen uyt-wijsen, soo [1848] en soude men door de [1849] kunst niet alleen konnen [1850] uyt-vinden of yemant lief[1851] de drough, maer oock tot [1852] wien. Ick bidde segh my [1853] doch hoe dat toe gaet; [1854] want my dunckt dat sulcx [1855] een jonghman van myne1855 [1856] ghelegentheyt van groo[1857] ten gebruycke soude kon1822 1826 1830 1832 1844 1855 g r o o t e : groten. v o o r n a m e l i c k e : voorname. Ferrand: zie r. 1709. b e h e n d e l i c k e n : handig en onopgemerkt. o p : over. v a n m i j n e g h e l e g e n t h e y t : in mijn omstandigheden. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [1858] nen1857 wesen. [1859] SOPH. Wel aen, dewijle [1860] ghy des soo begerigh [1861] schijnt te wesen, soo wil [1862] ick u seggen 't gene icker [1863] van bemerckt hebbe. Wilt [1864] ghy weten of yemant met [1865] liefde is bevangen, en op [1866] wien ('t zy dan man of [1867] vrouwe; maer ick sal nu [1868] van de persoon van een [1869] vrouwe spreken) soo siet [1870] dat ghy soetelick en be[1871] hendelick in u hant krijgt [1872] de hant van de gene daer [1873] ghy de preuve van nemen [1874] wilt, ende leght dan u [1875] vinger al sachtjens op hare [1876] pols, ende daer na soo [1877] brenght in u reden te1877 [1878] passe den naem van de [1879] gene die ghy meynt dat [1880] haer meest aen 't herte [1881] leyt; spreeckt van den [1882] selven, loffelick prijsende 1857 1877 v a n g e b r u y c k e : van nut. i n u r e d e n : in uw woorden. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 97 [1883] des selfs schoonheyt, gees[1884] tigheyt, ofte andere goede [1885] gaven, en t'elcken als ghy [1886] dien naem noemt, let dan [1887] neerstelick wat verande[1888] ringh1887 ghy in haer oogen, [1889] wesen, ende sonderlinge1889 [1890] aen haren pols-slagh sult [1891] gevoelen: daer is geen [1892] twijffel aen, soo de minne[1893] pijl haer recht ghetroffen [1894] heeft, of ghy sult een on[1895] gelijcken1894 dril, ende een [1896] veranderlicken pols ge[1897] waer worden, die geen [1898] regel of slagh en sal hou[1899] den. (Paul. AEginet. lib. 3.1899 [1900] cap. 17. de amore.) Ghy [1901] sult oock meer andere [1902] teyckenen uyt haer wesen, [1903] en sonderlingh uyt haer [1904] oogen, konnen af-nemen,1904 [1905] die eer zijn te mercken, [1906] als te schrijven. Maer dan1906 [1907] loopter noch wat op dat [1908] vry aen-merckens weert [1909] is, en van grooten ghe[1910] bruycke; maer daer van [1911] op beter gelegentheyt. [1912] PHI. Ick bidde u en [1913] spaert doch geen broot [1914] voor de vrienden, ende [1915] en laet niet onder u tonge [1916] 'tgene ick soo seer begeere [1917] te horen als yet dat ick nu [1918] ter tijt weet. [1919] SOPH. Neen, vrient, soo [1920] plagh men een boer syn 1887 1889 1894 1899 1904 1906 n e e r s t e l i c k : nauwkeurig. s o n d e r l i n g e : in het bijzonder. e e n o n g e l i j c k e n d r i l : een ongelijkmatig kloppen. Paul. Aeginet.: Paulus Aegineta, in Aegina geboren (7e eeuw n. Chr.) Zijn De re medica libri septem genoot tijdens de renaissance grote bekendheid. Zie ed. Parijs 1532, blz. 22-23. a f -n e m e n : opmaken. d a n l o o p t e r n o c h w a t o p : ook hangt er nog iets mee samen. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [1921] kunst af te vragen: alle [1922] dingen en dienen niet uyt1922 [1923] geseyt aen soo grage gas[1924] ten1923 als ghy en uws gelij[1925] cken zijt; En dusdanige [1926] verborgentheden en wil[1927] len soo op een bot en met1927 [1928] eenen adem niet geleert [1929] wesen. [1930] PHI. Ghy en hebt even[1931] wel dit geenen dooven [1932] geseyt; Ende nu ick den [1933] draet hebbe, ick hope het [1934] kloen wel te sullen vinden.1934 [1935] Ick kan oock lesen (God [1936] danck) en hebbe u schrij[1937] vers hooren noemen die [1938] te vinden zyn, ick meyne [1939] die nae te sien en te letten [1940] watter in steeckt. want 1922 1923 1927 1934 u y t g e s e y t : geopenbaard. g r a g e g a s t e n : gretige gasten, nieuwsgierige heren. o p e e n b o t : ineens. k l o e n : kluwen. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 98 [1941] ick sie alreede wel soo [1942] veel, dat dit ondersouck [1943] niet alleen by de mede[1944] çijnen, maer by de gene [1945] die wat kennisse van saken [1946] hebben, kan gedaen wer[1947] den. Het komt my nu bin[1948] nen1947 dat ick gelesen hebbe, [1949] dat Erasistratus (daer ghy1949 [1950] te voren van gewagh [1951] deet) de liefde van Antio[1952] chus gewaer wiert, ver[1953] mits hy vernam dat syn [1954] ader-slagh t'elcken ver[1955] anderde als Stratonice syn [1956] stief-moeder in de kamer [1957] ofte ontrent het bedde [1958] quam, daer hy sieck lagh. [1959] De poëten hebben daer[1960] om wel geseyt,1960 [1961] Wie is die heeten minne-brant [1962] Behendigh in syn boesem sluyt? [1963] De liefde past op geenen bant;1963 [1964] Sy wil, sy sal, sy moeter uyt. [1965] SOPH. Dat is tot daer [1966] toe goet, soete jongelingh [1967] maer ondertusschen isset [1968] geraden u niet te seer te [1969] willen vergapen aen de [1970] beweginge van de slagh[1971] ader, om altijt daer uyt [1972] een besluyt te maken (als [1973] de selve buyten gewoonte [1974] verandert, en rasser of [1975] harder slaet op den naem [1976] ofte door de aenkomste [1977] van eenigh persoon) dat [1978] t'elcken een uytmuntende1978 [1979] liefde hier van de oorsake [1980] ware. Ghy sout lichtelick [1981] (soo doende) konnen ver1947 1949 1960 1963 1978 h e t k o m t m y n u b i n n e n : daar schiet mij te binnen. Erasistratus: zie r. 1808, noot. w e l : goed. p a s t o p : let op. u y t m u n t e n d e : in het oog lopende. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [1982] vallen in een selsame on[1983] gelegentheyt, als ick eens [1984] verstont een jonge doctor [1985] gheraeckt te zijn, uyt ghe[1986] lijcke oorsake. [1987] PHI. Hoe gingh dat toe, [1988] weerde Sophronisçe? [1989] SOPH. De selve jongen [1990] doctor onder andere heb[1991] bende een wijle vergesel[1992] schapt een vermaerden [1993] medeçijn, als hy by de [1994] siecken gingh (als in Ita[1995] lien tot bericht van de1995 [1996] studenten veel geschiet) en [1997] gewaer zijnde ghewor[1998] den, dat de doctor (als hy 1995 b e r i c h t : onderricht. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 99 [1999] de pols van de siecken [2000] getast hadde) wiste te [2001] seggen waer door de [2002] sieckte was veroorsaeckt, [2003] als door eten van meloe[2004] nen, noten, appelen, vij[2005] gen, ofte diergelijcken [2006] fruyt, bad ernstelick den [2007] man, hem te willen open[2008] baren waer uyt hy sulcx2008 [2009] wist, als hy seyde. De [2010] doctor, na des hem te [2011] hebben laten bidden, sey[2012] de hem, dat hy ontrent de [2013] siecken komende neerste[2014] lick was gewoon acht te [2015] nemen, of hy in of on[2016] trent de kamer van de [2017] siecken niet eenige schel[2018] len van noten, meloenen, [2019] of diergelijcke vruchten2019 [2020] en vernam; en die siende, [2021] dat hy daer op dan aen[2022] gingh.2021 De nieuwe doctor, [2023] dese lesse wel meynende [2024] onthouden te hebben, en[2025] de die willende in 't2025 [2026] werck stellen, was korts [2027] daer na geroepen over [2028] eenen schamelen arbey[2029] der, sieck te bedde leggen[2030] de; voor wiens hutte hy [2031] een vers esels-vel siende [2032] leggen, hadde daer op den [2033] patjent syn pols geraeckt, [2034] ende geseyt dat hy gansch [2035] swaerlick sieck was, en [2036] dat sulcx hem niet vreemt [2037] en docht, dewijle hy soo [2038] harden en onverdouwe[2039] licken2038 kost, te weten esels 2008 2019 2021 2025 2038 s u l c x a l s h y s e i d e : hetgeen hij zeide. n a d e s h e m t e h e b b e n l a t e n b i d d e n : na zich daarom met aandrang te hebben laten vragen. d a e r o p a e n g i n g h : daarop afging. i n 't w e r c k s t e l l e n : toepassen. o n v e r d o u w e l i c k e n : onverteerbare. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [2040] vleesch, hadde bestaen te2040 [2041] eten. De siecke, des ver[2042] wondert zijnde, seyde, dat [2043] de doctor geheel van den [2044] wegh was. want (seyde [2045] hy) ick en hebbe in acht [2046] dagen en langer geen esel [2047] gesien, ten ware mijn [2048] heere den doctor. De [2049] misslagh van de jonge[2050] lingh quam daer uyt, dat [2051] hy den regel dien hy ge[2052] hoort hadde al te breet en [2053] sonder bescheydentheyt in20532053 [2054] 't werck stelde. En voor [2055] u, lieve Philogame, staet [2056] te letten, dat ghy niet in [2057] gelijcke dwalingen en [2058] valt. [2059] PHI. Is daer voor te [2060] vreesen Sophronisçe? Ghy 2040 2053 2053 b e s t a e n t e : gaan. i n 't w e r c k s t e l l e n : toepassen. b e s c h e y d e n t h e y t : oordeel. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 100 [2061] hebt my verklaert dat veel [2062] gheleerde medeçijnen vast [2063] stellen, dat indien op den [2064] naem van eenigh persoon [2065] de pols van een jonge [2066] juffer, en oock haer we[2067] sen, seer verandert, dat [2068] daer uyt vastelick te be[2069] sluyten is datse van des[2070] selfs liefde bevangen is. [2071] SOPH. Maer of het ge[2072] beurde2071 dat yemant een [2073] jonge deerne onteert, en [2074] haer daer na verlaten, ofte [2075] andere schamperheyt aen[2076] gedaen2075 hadde, ende dat sy [2077] daer uyt in quellinge zijn[2078] de2077 gevallen, een doctor [2079] (als ghy) haer daer op [2080] quame te besoucken, en [2081] dat de selve sprekende [2082] van den voorsz. persoon, [2083] gevoelde de slagh-ader [2084] van de voorsz. jonghe [2085] deerne heftiger slaen, als [2086] te voren; soude hy niet [2087] een grooten misslagh doen [2088] daer uyt te besluyten, dat [2089] sulcx uyt liefde geschiede, [2090] daer het uyt het tegen[2091] deel, dat is, uyt louteren [2092] haet, syn oorspronck sou[2093] de hebben? 'T is seker, [2094] dat jae. Want dewijle het [2095] voren is vast gestelt, datter [2096] geen bescheyden en eygen2096 [2097] beweginge in de slagh[2098] ader te vinden is die juyst [2099] alleen past op de minne[2100] sieckte, en dat daerom [2101] met omsichtigheyt en ver[2102] nuft alle omstandigheden 2071 2075 2077 2096 o f : indien. s c h a m p e r h e y t : smaad. i n q u e l l i n g e g e v a l l e n : ziek geworden. b e s c h e y d e n : afzonderlijke; e y g e n : typische. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [2103] moeten werden overwo[2104] gen, eer men yet sulcx [2105] besluyten kan, soo siet [2106] ghy wel hoe los u op[2107] genomen2106 kunste gaet. [2108] PHI. Ick sie wel ghy [2109] sout my geerne wederom [2110] van 't stuck leyden; maer2110 [2111] ick en meyn het daer by [2112] niet te laten, maer moet [2113] het vogeltjen (soo men [2114] seyt) onder de steert sien, [2115] en dan dagh en raet. Maer 3.2115 [2116] wat is u gevoelen, of men [2117] uyt yemants hant ofte [2118] andere leden, uyt de stre[2119] pen en linien van de selve, [2120] yet sulcx ofte andere sa[2121] ken, rakende yemants in[2122] nerlicken aert, nae de 2106 2110 2115 l o s g a e t : onzeker is; o p -g e n o m e n : op u genomen. v a n 't s t u c k l e y d e n : van de zaak afbrengen. d a g h e n r a e t : komt tijd, komt raad. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 101 [2123] kunste kan uyt-vinden? [2124] en of het een Christen [2125] geoorloft is syn handen te [2126] laten sien om eenige voor[2127] segginge in 't stuck van [2128] syn houwelick daer uyt [2129] te mogen verstaen? of dat2129 [2130] hy andere middelen ver[2131] magh te gebruycken, om [2132] van toekomende dingen [2133] de uyt-komste te weten? [2134] Mart. Delrio disq. Mag. lib.2134 [2135] 4. cap. 5. Hier op wat be[2136] richts,2135 weerde Sophro[2137] nisçe. [2138] SOPH. Wat het eerste [2139] aengaet, ick weet datter [2140] geleerde gevonden wer[2141] den die hier van groot2141 [2142] werck maken, en dese [2143] kunste (indiense weerdigh [2144] is soo genaemt te werden) [2145] oock met de schrifture2145 [2146] willen bevestigen, daer2146 [2147] toe treckende de plaetsen [2148] Iob. 37.7. mitsgaders [2149] Exod. 13.9. Dan de over[2150] settinge21492149 van Hieronymus [2151] spreeckt hier klaerder af [2152] als de onse doet, en dient [2153] daerom na-gesien. Even[2154] wel Monsr. Pasquier de 2129 2134 2135 2141 2145 2146 2149 2149 v e r s t a e n : vernemen. Mart. Delrio: Martin Antonio Del Rio S.J. (1551-1608), te Antwerpen uit Spaanse ouders geboren. Prof. theol. te Leuven. Zie Disquisitionum Magicarum Libri VI (ed. Mainz 1617), lib. 4, cap. 3, quaest. 5, blz. 584b-590b; op deze passage (De Chiromantia, ‘Over de handlijnkunde’) berust mede alles wat Cats verder tot r. 2177 zegt. Vermoedelijk volgt Cats Delrio's werk (blz. 585b-589a) eveneens, waar hij als bronnen voor de kennis der zigeuners Munsterus en Camerarius noemt (r. 1629-1640). w a t b e r i c h t s : enige inlichting. h i e r v a n g r o o t w e r c k m a k e n : hiermee hoog weglopen. d e s c h r i f t u r e : de Heilige Schrift. d a e r t o e t r e c k e n d e : daarop toepassende. D a n : maar. d e o v e r s e t t i n g h e v a n Hieronymus: de Vulgaat, waarvan de Latijnse tekst in Job 37:7 en Exodus 13:9 gunstiger voor het ‘handlezen’ schijnt te klinken dan de Nederlandse tekst van de door Cats gebruikte bijbelvertaling (Deux-Aes-bijbel) Bv. Job 37:7 ‘Qui (nl. God) in manu omnium hominum signat, ut noverint singuli opera tua’. Zie r. 2328 en 2334 Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [2155] recher. de Franc. lib. 17. [2156] cap. 39. verhaelt eenige [2157] sonderlinge dingen van [2158] dese gelegentheyt. Doch21582158 [2159] wat my aengaet (uyt[2160] genomen alleen het gene [2161] dat in dese gelegentheyt [2162] uyt natuerlicke redenen [2163] duydelick kan besloten en2163 [2164] bevestight werden) soo [2165] meyne ick dattet al beuse[2166] lingen zijn, daer ick geen [2167] tijt in en soude willen [2168] besteden, als alleenlick 2158 2158 2163 Pasquier: Zie r. 1507/1508. g e l e g e n t h e y t : aangelegenheid. b e s l o t e n e n b e v e s t i g h t : geconcludeerd en gehandhaafd. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 102 [2169] om de ydelheyt van de2169 [2170] menschelicke verstanden [2171] daer in te bemercken: [2172] anders weet ick dat onder2172 [2173] dit bejagh quade kunsten [2174] worden gepleeght, en [2175] daerom en wil ick nie[2176] mant raden sich hier toe [2177] te begeven. [2178] PHI. Maer sout ghy dan [2179] geheelick verstaen te ver[2180] werpen2179 de kunste van [2181] Phisiognomie, dat is, de [2182] wetenschap om uyt het [2183] wesen, gestalte, ofte ge[2184] laet van een mensche, syn [2185] innerlicken aert te ken[2186] nen? daer nochtans ver[2187] scheyde2186 wijse lieden veel [2188] van zijn houdende, daer [2189] oock d'ervarentheyt vry [2190] wat van getuygen kan. [2191] SOPH. Dat is een geheel [2192] ander werck, als het gene [2193] waer van wy nu gespro[2194] ken hebben, en ick en ben [2195] jegenwoordelick niet ge[2196] sint om in het ondersouck [2197] van het selve te treden. 4. [2198] Maer in plaetse van sulcx [2199] soo hebbe ick juyst hier [2200] nu by my een bysonder2200 [2201] trougeval van onsen tijt, [2202] my onlanghs by een vrient2202 [2203] ter hant gestelt, daer in te [2204] sien is datter lieden zijn [2205] die alleen op het gevoelen [2206] van de uyterlicke gestalte 2169 2172 2179 2186 2200 2202 y d e l h e y t : nietigheid. a n d e r s : overigens. v e r s t a e n t e v e r w e r p e n : menen te moeten verwerpen. d a e r v e e l v a n z i j n h o u d e n d e : wat hogelijk waarderen. b y s o n d e r : merkwaardig. b y e e n v r i e n t : waarschijnlijk ontleend aan Philippus Camerarius (H. Smilde, Jacob Cats, 1938, blz. 235): zie r. 1637, noot. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [2207] des lichaems, selfs sonder [2208] behulp van oogen, een [2209] vrouwe weten te ver[2210] kiesen. [2211] PHI. Ey langht my dat [2212] herwaerts, soo het u be[2213] lieft, weerde man, ick sal [2214] 't by mijn selven over[2215] lesen, om u geen tijt te [2216] doen verliesen. [2217] SOPH. Wel aen daer is [2218] het gene dat ghy begeert, [2219] ick heb jegenwoordelick [2220] wat te doen by een vrient [2221] hier ontrent; overleest [2222] middelertijt dit geval, ick [2223] wil haest weder hier zijn,2223 [2224] om dan onse begonnen [2225] reden te volvoeren. [2226] PHI. Ick wil soo doen, [2227] Sophronisçe; soo en sal [2228] mijn wachten niet sonder [2229] vrucht zijn. ghy doet [2230] middelertijt uwe saken. 2223 h a e s t : spoedig. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 103 Daer mede vertreckt Sophroniscus, ende Philogamus, hem uyt-geleyt hebbende, began te lesen als volght. (Philogamus leest dan het door Cats hier ingelaste verhaal Liefde sonder sien verweckt, en schoonheyt blindelinghs verkoren. Het speelt in Antwerpen, waar een blinde dokter, als beloning voor het genezen van de vader, een van diens drie dochters uitkiezen mag om ze tot vrouw te nemen. Zonder mankeren kiest hij op de tast de schoonste uit. Maar deze heeft haar hart reeds aan een ander gegeven, hetgeen tot gevolg heeft dat de blinde ‘Galenus’ van haar afziet en een van haar zusters ten huwelijk ontvangt. De moraal van dit intermezzo heeft Cats in de twee slotverzen neergelegd: De schoonheyt is een blom die al te licht vergaet; Ghy, let op ware deught, die op u trouwen staet.)1 Philogamus en hadde nau het voorsz. trou-geval door-gelesen, ofte Sophroniscus was al weder aen-gekomen. Hy dan bewillekomt ende neder gheseten zijnde, seyde tot Philogamus, Wel laet ons nu den draet van ons voorgaende gespreck hervatten; want al isset soo dat op u nu gelesen trou-geval wel eenige goede bedenckingen konnen werden voort-gebracht, soo heeft de geschiedenisse van de Spaense heydinne de oudtste brieven, ende mitsdien oock het voor-recht van eerst afgehandelt te werden. [2231] 5. Wel aen dan, wat uwe [2232] vordere vrage belanght; [2233] te weten, of het geoor[2234] loft is op de uyt-komste [2235] van toekomende dingen [2236] ondersouck te doen, en [2237] tot dien eynde aen waer[2238] seggers ofte hant-kijck[2239] sters raet te vragen, daer [2240] op segh ick rondelick, 1 Het vermoeden van Dr. H. Smilde, Jacob Cats in Dordrecht, blz. 235, dat Cats tot dit ingelaste verhaal geïnspireerd is door het verhaal van een blinde bedelaar die zich de schoonste uit drie meisjes tot vrouw koos door ze alleen maar met de hand aan te raken, welk verhaal hij dan vond in Philippus Camerarius' Meditationes Historicae (Lib. III Cap. 80) bezit een hoge mate van waarschijnlijkheid, daar Cats in deze dialoog het boek van Camerarius noemt. Zie hierboven blz. 81 (r. 1637). Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 104 [2241] dat neen. Ick stae u toe2241 [2242] dat wijse en kloucke man[2243] nen, uyt ervarentheyt met [2244] lanckheyt van tijde ver[2245] kregen, door voor-tey[2246] ckenen ende sonderlin[2247] ge2246 op-merckinge yet wes2247 [2248] in dese gelegentheyt ver[2249] mogen. Maer sulcx by [2250] spokers, toovenaers, waer[2251] seggers,2250 of diergelijcken [2252] slagh van volck te wil[2253] len gaen onder-vragen, [2254] is beyde by Goddelicke [2255] en menschelicke wetten [2256] opentlick verboden. Gods [2257] woort spreeckt klaer Deut. [2258] 18. De gemeene Rech[2259] ten2258 van gelijcke: ende [2260] de redenen zijn, vermits [2261] het volck lichtelick door [2262] dusdanige voor-segginge [2263] gaende wert gemaeckt, [2264] ende tot nieuwigheyt ge[2265] negen zynde tot onruste [2266] van de staet wert ge[2267] dreven. Doch soo ghy [2268] meer hier van begeert te [2269] lesen, soo siet Lips. in2269 [2270] Exemplis & Monitis Polit. [2271] cap. 4. quaest. liceatne in [2272] eventus inquirere. [2273] 6. PHI. Maer het byson[2274] derste dat uyt dese ghe[2275] schiedenisse in bedencken [2276] behoort te komen, is de [2277] vraghe, of yemant be[2278] hoort, ofte vermagh een [2279] houwelick aen te gaen 2241 2246 2247 2250 2258 2269 d a t n e e n : van niet; s t a e u t o e : geef u toe. s o n d e r l i n g e o p -m e r c k i n g e : bijzondere opmerkzaamheid. y e t w e s : iets. s p o k e r s : tovenaars. D e g e m e e n e R e c h t e n : de landswetten (Romeins Recht). Lips: Justus Lipsius (1547-1606) beroemd filoloog en filosoof, hoogleraar te Leiden, daarna te Leuven. Zie ed. Monita et Exempla Politica (Antwerpen 1605), cap. 5 (niet 4) blz. 42-44. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [2280] met wilde, woeste, ende [2281] rauwe menschen, ofte met [2282] de gene die buyten het2282 [2283] verbont wesende, afghe[2284] sondert zijn van het ware [2285] Christelick geloove. Op [2286] dit gewichtigh point u [2287] oordeel, weerde man. [2288] SOPH. Ick en wil my [2289] geensins ontrecken, goede [2290] jongelingh, hier op myn [2291] gevoelen rondelick te ver[2292] klaren, alsoo het selve [2293] onder al dat wy te samen [2294] gesproken hebben als een [2295] hooft-stuck behoort ge[2296] rekent2295 te werden. Ick seg[2297] ge daerom, nademael dat2297 [2298] het houwelick is een on- 2282 2295 2297 b u y t e n h e t v e r b o n t w e s e n d e : buiten het verband staande van Christus en Zijn Kerk, ongedoopt en buiten de Kerk; a f g h e s o n d e r t : buitengesloten. h o o f t -s t u c k : hoofdpunt. n a d e m a e l : omdat. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 105 [2299] verbroken2298 bant, ende dat [2300] niet alleen de menschen,2300 [2301] maer oock God door het [2302] selve kinderen werden [2303] verweckt; dat mede selfs [2304] de onderlinge verbinte[2305] nisse tusschen den Heere [2306] Christum ende de Kercke, [2307] mitsgaders alle geloovige [2308] zielen, door het houwe[2309] lick wert af-gebeelt; soo [2310] moet noodelick des Hee[2311] ren2310 mont in die gelegent[2312] heyt niet alleenlick om [2313] raet werden gevraeght, [2314] maer behoort oock de [2315] selve raet volkomelick te [2316] werden gevolght, ten eyn [2317] de Godes vrede ons moch[2318] te by-woonen in onse [2319] huyshoudinge. 'T is nu [2320] kennelick dat in Godes [2321] woort (1. Corint. 7.) klaer[2322] lick2321 wert bevonden ons [2323] te zijn bevolen te trouwen [2324] in den Heere: dat is, in de [2325] vreese des Heeren, ende [2326] volgens desselfs in-settin[2327] ge: gelijck by het selve [2328] mede geboden wert geen2328 [2329] jock te trecken met den [2330] ongeloovigen, dewijle het [2331] licht met de duysternisse [2332] niet gemeens en heeft, [2333] noch Christus met Belial [2334] 2. Corint. 6. 14.15. Maer2334 [2335] hoe kan yemant in den 2298 2300 2310 2321 2328 2334 o n v e r b r o k e n : onverbrekelijk. d e m e n s c h e n ... G o d : aan de mensen... aan God. n o o d e l i c k : noodzakelijk. 1. Corint. 7: 1 Korinthe 7:39, waar in de door Cats gebruikte Deux-Aes Bijbel staat (naar de editie-Embden van 1565): ‘... te trouwen met wien sy wil, alleenlick in den Heere.’ g e e n j o c k t e t r e c k e n m e t : geen span te vormen samen met; zie r. 2334, noot. 2 Corint. 6. 14.15: Deux-Aes Bijbel (zie r. 2321): ‘Treckt gheen ander Jock aen, met de ongheloovighe: want wat mededeel (heeft) de gherechticheydt met ongerechticheydt: Ende wat ghemeynschap (heeft) het licht met de duysternisse? Ende wat eendrachticheydt (heeft) Christus met Belial? Of: Wat deel (heeft) de gheloovighe met den ongheloovighen?’ Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [2336] Heere geseyt werden te [2337] trouwen, die met syn2337 [2338] trouwen selfs toont dat [2339] hy een verachter Gods is, [2340] ende als tot syne vyanden [2341] over-gaet? voorwaer in[2342] dien men op eenige ge[2343] lijckheyt in de saken van [2344] trouwen behoort te letten, [2345] de gelijckheyt in het stuck [2346] van den Gods-dienst is [2347] verre boven al te wegen,2347 [2348] sonder eenigheyt in de [2349] welcke geen soetigheyt, [2350] ware vreughde, of vrede 2337 2347 m e t s y n t r o u w e n s e l f s : met zijn huwelijk zelf. b o v e n a l t e w e g e n : boven alles te schatten. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 106 [2351] tusschen de getroude en [2352] is te verhopen, geen over[2353] een-komste in 't op-voe[2354] den van de kinderen, [2355] maer dagelicx stoffe tot [2356] onruste ende oneenigheyt; [2357] alsoo dwalingen en waer[2358] heyt met den anderen2358 [2359] als erf-vyanden zijn, en [2360] staegh onderlinge gewoon [2361] zijn te worstelen; (Licet vir2361 [2362] non oderit uxorem, error [2363] tamen odit veritatem. Salvi[2364] anus.)2363 en in dien gevalle [2365] siet men dat den haet van [2366] de sake op de personen [2367] selfs koomt te vallen, de[2368] wijle elck het syne pooght [2369] voor te spreken. Arnisaeus2369 [2370] de jur. connub. cap. 6. sect. 5. [2371] Heeft men niet gesien dat [2372] in dusdanige houwelicken [2373] de vrouwen zijn af-ge[2374] raden geweest van de [2375] houwelickse gemeenschap [2376] met haren man te plegen, [2377] als aen de selve onreyn [2378] ende niet geoorloft zijn[2379] de? en dat de vrouwen [2380] oock sulcx in 't werck [2381] hebben gepooght te stel[2382] len? en hoe kan in soo[2383] danigen huys-houdinge [2384] een kleyne kercke door [2385] gemeene gebeden en het2385 [2386] lesen van Gods woort ge[2387] houden2386 werden, gelijck 2358 2361 2363 2369 2385 2386 m e t d e n a n d e r e n : met elkaar. Licet vir etc.: ‘Al zou de man de vrouw niet haten, dan haat desniettemin de dwaling de waarheid.’ Salvianus: Ippolito Salviani (1514-1572), lijfarts van paus Julius III en Paulus IV, hoogleraar in de medicijnen te Rome; tevens blijspeldichter. Arnisaeus: Henningus Arnisaeus (± 1580-1636), hoogleraar in de ethiek te Frankfort aan de Oder; later lijfarts van Christiaan van Denemarken. Hij schreef De Iure Connubiorum, ‘Over het Huwelijksrecht’, zie a.w. (editie-Straatsburg 1636), blz. 280-291. g e m e e n e : gemeenschappelijke. v a n : door. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [2388] sulcx onder de Christenen [2389] betaemt, en van Paulus in [2390] 't huys van Philemon wert2390 [2391] gepresen? en hoe kan [2392] doch soodanigen houwe[2393] lick (tot troost van de ge[2394] houden)2393 geseyt werden te [2395] wesen een beelt en ge[2396] lijckenisse van het verbont2396 [2397] met den Salighmaker? [2398] (Molin au Traicté des Ma- 2390 2393 2396 P h i l e m o n : Paulus' brief aan de Griek Philemon (vs. 2; Deux-Aes Bijbel, editie Embden 1565): ‘... ende der Ghemeynte die in dynen huyse is.’ g e h o u d e n : gehuwden. v e r b o n t : nl. van de Kerk. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 107 [2399] riages2398 illicites.) sekerlick in [2400] geender manieren. Ick [2401] segge daerom, indien ye[2402] mant van edelen huyse [2403] wesende sigh tot kleyn[2404] heyt2403 toe-rekent, indien [2405] men hem een houwelick [2406] soude vergen beneden de2406 [2407] weerdigheyt van syn ge[2408] slachte, dat des te meer in [2409] desen gevalle behoort in [2410] achtinge te komen, dat [2411] men dien geestelicken adel [2412] in de gemeenschap der [2413] heyligen niet en verkorte. [2414] PHI. Ick bevinde uwe [2415] redenen van gewichte te [2416] wesen, weerde Sophro[2417] nisçe; maer hoort men [2418] niet sodanigen houwelick2418 [2419] goet te vinden, immers te2419 [2420] lijden, op hope dat een [2421] woest en ongeloovigh2421 [2422] mensche, door syn par[2423] tuyr2422 tot sedigheyt en tot2423 [2424] het geloove sal werden [2425] gebracht, en datter alsoo [2426] winste van een ziele sal [2427] gedaen mogen werden? [2428] SOPH. Dit wort veel [2429] tot verschooninge van [2430] dusdanige houwelicken by [2431] gebracht, lieve Philoga[2432] me: Maer segh my doch [2433] een reys, plagh men wel 2398 2403 2406 2418 2419 2421 2422 2423 Molin: Pierre du Moulin of Petrus Molinaeus (1568-1658), Calvinistisch theoloog en filosoof, hoogleraar in de filosofie te Leiden (1593-1598), later predikant in Frankrijk en in 1621 professor in de theologie te Sedan. Hij schreef o.a. Conseil fidèle et salutaire sur les mariages entre personnes de contraire religion (Charenton 1619). k l e y n h e y t : oneer. v e r g e n : verzoeken. s o d a n i g e n : sodanig een. i m m e r s t e l i j d e n : althans te dulden. w o e s t : barbaars. p a r t u y r : persoon met wie men in het huwelijk treedt. s e d i g h e y t : fatsoenlijk, zedelijk leven. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [2434] een houwelick aen te [2435] gaen met yemant die kael [2436] en beroyt is, op hope dat [2437] hy wel eens rijck soude [2438] mogen werden? [2439] PHI. Neen sekerlick, [2440] weerde Sophronisçe, de [2441] lieden gelooven in dien [2442] deele datse sien en tasten,2442 [2443] en anders niet: de hope [2444] wert maer waen geacht in [2445] dese gelegentheyt. men [2446] moet hier vry al vaster2446 [2447] gaen. [2448] SOPH. Wel indien men [2449] op hope van toekomen[2450] den tijdelicken rijckdom [2451] geen houwelick en wil [2452] gronden, naer onse ma[2453] niere van leven; dient [2454] men dan wel sulcx te doen [2455] op hope van dien on[2456] waerdeerlicken rijckdom [2457] in 't geestelicke? [2458] PHI. Ick was daer ge- 2442 2446 d a t s e : wat ze; i n d i e n d e e l e : op dat punt. v r y a l v a s t e r g a e n : zeker vastere grond onder de voeten hebben. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 108 [2459] vat, weerde Sophronis[2460] çe, eer ick 't recht ge[2461] waer wert. En, om de [2462] waerheyt te seggen, my [2463] dunckt dat uwe rede[2464] nen al vry wat slots2464 [2465] hebben. Maer onderen[2466] tusschen soude ick mis[2467] schien wel by exempe[2468] len2467 konnen bewijsen, dat [2469] de man het wijf, ende [2470] het wijf den man tot [2471] den waren geloove eyn[2472] delick heeft gebracht; het [2473] welck dan nootsakelick [2474] een groot vernougen moet2474 [2475] geven ter weder-zijden. [2476] SOPH. Ick en wil niet [2477] ontkennen, weerde Philo[2478] game, sulcx niet som[2479] wijlen geschiet te zijn, [2480] maer als het gebeurt soo [2481] doet God even het selve [2482] dat hy in de eerste schep[2483] pinge gedaen heeft, treck[2484] ende24832483 het licht uyt de [2485] duysternisse. Maar hier [2486] tegen is te bedencken, dat [2487] niet eenige voor-vallende [2488] saken, die somwijlen eens [2489] gebeuren, maer Gods ge[2490] bodt een regel moet we[2491] sen van ons bedrijf. Het2491 [2492] quaet en is niet te doen op2492 [2493] datter goet van kome; en [2494] wat segen Gods heeft die [2495] te verwachten die Godes [2496] raet niet en volght? Waer 2464 2467 2474 2483 2483 2491 2492 v r y w a t s l o t s h e b b e n : heel wat klem hebben. b y : met. v e r n o u g e n : voldoening en geluk (ed. princeps: v e r n u g e n ). d e e e r s t e s c h e p p i n g e : de schepping van de wereld, gesteld tegenover de tweede of herschepping, nl. die van de gevallen wereld. t r e c k e n d e : halende, te voorschijn roepende. b e d r i j f : gedrag. e n i s n i e t t e d o e n : moet niet gedaan worden. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [2497] by ick dan noch vrage, [2498] nademael het quaet (God [2499] betert) soo vruchtbaer is, [2500] als de ervarentheyt leert; [2501] of het niet te vreesen en [2502] staet, dat de geloovige van [2503] de ongeloovige eer be[2504] schadight2503 soude mogen [2505] werden, als dat de onge[2506] loovige door den geloo[2507] vigen soude werden ge[2508] betert? Is sulcx niet ge[2509] beurt den wijsen ende [2510] machtigen koningh Salo[2511] mon? (1. Reg. 11.) ghy2511 [2512] weet dat wel, jongelingh, [2513] en wat sal dan gemeene2513 [2514] ende geringe verstanden 2503 2511 2513 b e s c h a d i g h t : (geestelijk) nadeel toegebracht. 1 Reg. 11: 1 Koningen 11, waarin verhaald wordt, hoe de wijze Salomo zich door zijn buitenlandse vrouwen tot afgoderij laat verleiden. g e m e e n e : eenvoudige. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 109 [2515] niet konnen over-komen? [2516] De eerste eertzvaders die [2517] om hare uyt-nementheyts [2518] wille kinderen Gods van2518 [2519] Moyses ghenaemt waren, [2520] siende de dochteren der [2521] menschen datse schoon [2522] waren, onderstonden die2522 [2523] ten wijve te nemen (Ge[2524] nes.2523 6. 3) en zijn alsoo [2525] vleeselick, ja vleesch ge[2526] worden, en hebben na2526 [2527] hen getogen den onder[2528] ganck van den geheelen [2529] aert-bodem. En Iacob, die [2530] groote helt en Gods wor[2531] stelaer, hebbende getrout [2532] de dochters Laban, heeft [2533] hy niet gewaer geworden [2534] dat een deel van de af[2535] goderije van de selve de [2536] syne heeft aengekleeft?2536 [2537] Gen. 35.4. [2538] PHI. Ick vernoughe my [2539] uwer redenen, weerde [2540] Sophronisçe, en 'tis (mijns [2541] oordeels) onnoodigh hier [2542] toe meer te seggen: het [2543] out spreeck-woort is hier [2544] en elders niet dan al te [2545] waerachtigh. [2546] 'T nachtegaeltjen op de peul [2547] Dat vermagh te bijster veul.2547 [2548] Efficaces preces mulierum.2548 [2549] Ick daerom uwe aen2518 2522 2523 2526 2536 2547 2548 v a n : door. o n d e r s t o n d e n : waagden. Gen. 6.3: moet zijn Genesis 6:2. n a h e n g e t o g e n : veroorzaakt. d e s y n e h e e f t a e n g e k l e e f t ? Gen. 35.4: de zijnen heeft besmet. In Genesis 35:4 wordt verhaald dat ze hun afgoden bij Jacob inleverden. 'T n a c h t e g a e l t j e n o p d e p e u l : ‘de huisvrouw’ volgens François Halma, Nieuw Nederduytsch en Fransch Woordenboek (Leiden-Utrecht, 1758), blz. 365, dat er nog aan toevoegt: ‘Epithéte qu'on donne à une femme qui gronde au lit.’ ‘Efficaces etc.’: smeekbeden van vrouwen treffen doel. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje [2550] merckinge op mijne ge[2551] daene vrage vast stellende,2551 [2552] sal u des ten hooghsten [2553] bedancken, en de selve in [2554] mijn boesem op-schrij[2555] ven, ende door Godes ge[2556] nade sien in 't werck te2556 [2557] stellen. 2551 2556 v a s t s t e l l e n d e : als juist aanvaardende; s a l : moet. i n 't w e r c k t e s t e l l e n : in praktijk te brengen. Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje 110 Jacob Cats, Het Spaens heydinnetje
© Copyright 2024 ExpyDoc