Klik hier voor het interview (PDF)

Terugblik Voorleestour
‘Ik heb in meerdere klassen het boek ‘Ena en de vissen’
voorgelezen. Een mooi boek dat zich afspeelt
op de Molukken. Wat zo goed aansloot was dat het
verhaal over kinderen gaat van dezelfde leeftijd, dat is
toch belangrijk voor het inlevingsvermogen. De schrijfster
van het boek die tevens de illustrator is, heeft echt
prachtig aansprekende tekeningen gemaakt.’
Het verhaal gaat over Ena en Daantje
die, verantwoordelijk voor het
avondeten, een maaltje vis gaan
vangen. Maar op weg naar huis zijn er
allerlei moeilijkheden en het ziet er
naar uit dat er ’s avonds weinig te eten
zal zijn.
‘Ik vond het leuk om te doen maar ik
had wel graag meer tijd willen hebben
om de sociale context te bespreken.
Het is namelijk een mooi
aanknopingspunt om te praten over
hoe het is als jij als kind voor het eten
thuis moet zorgen. Je ziet in het verhaal
dat het niet voor alle kinderen
vanzelfsprekend is dat er ’s avonds eten op tafel staat. Ik
denk dat het belangrijk is om de leerlingen te laten zien
dat in de landen van herkomst het leefpatroon van
leeftijdsgenootjes vaak heel anders kan zijn, meestal lang
niet zo makkelijk als hier. Bij de keuze van een boek vind ik
het belangrijk dat het uitnodigt om erover te praten’.
‘Ook blijkt het dat bij deze leeftijdsgroep de visuele
informatie, de illustraties maar ook de meegenomen
voorwerpen heel veel bijdragen aan het aandachtig
luisteren. De inbreng van de
leerkrachten was goed, er werd orde
gehouden en de vragen waren goed
voorbereid, ook hadden de kinderen
behoorlijk tijd gekregen voor het
interview’.
‘Ik vind Grootouders lezen voor! een
goed intergenerationeel project dat
ook belangrijk kan zijn om begrip te
kweken voor grootouders met een
andere achtergrond. Omdat Nederland
een multiculturele samenleving is, is
het extra belangrijk ons te realiseren
hoe de meeste multiculturele
grootouders, die weinig scholing
hebben gehad, en hier zijn terecht
gekomen door historische omstandigheden, maar wier
levens, normen en sociale regels heel anders waren’.
‘Ena en de vissen’ is geschreven door Ada Lilipaly-de Voogt, uitgeverij De Fontein 1989 ISBN 90 261 0385 9
De jeugd van Cisca
Om het verhaal van Cisca te kunnen plaatsen moet je
teruggaan in de geschiedenis naar de koloniale periode
van 350 jaar toen Nederland de scepter zwaaide in het
land dat wij nu kennen als Indonesië, maar destijds de
kolonie Nederlands-Indië was. Cisca groeit op in een
roerige tijd.
Ze zegt hierover: ‘Ik heb
verschillende cultuurovergangen
meegemaakt. Eerst van een
semifeodale cultuur naar een
bourgeoiscultuur in Batavia. Toen
de overgang van een koloniale
samenleving naar een
zelfstandige republiek. En als
laatste de overgang naar
Nederland’.
‘Ik herinner me nog dat mijn broers en ik vaak werden
voorgelezen door mijn ooms, de twee jongere broers van
mijn moeder, die door hun ouders uit Banda naar Batavia
waren gestuurd om daar een schoolopleiding te kunnen
volgen. De sprookjes van Andersen en Grimm, die mijn
vader in zijn boekcollectie had, waren favoriet maar ook
alle Nederlandse sprookjes passeerden de revue’.
Cisca groeide op in Batavia, de hoofdstad van NederlandsIndië. Het gezin waaruit ze komt was gericht op de
Nederlandse cultuur. Het meest bepalend daarin was dat
ze met de Nederlandse taal werd opgevoed en Nederlands
onderwijs kreeg. Daarnaast werden thuis veel
Nederlandse maatstaven en normen gehanteerd.
Cisca zegt hierover: ‘mijn vader wist, dat wilde je een
goede toekomst tegemoet gaan, dan moest je het
Nederlands perfect beheersen. Mijn broers en ik kenden
maar heel weinig Maleis en Bandanees, de voertaal van de
meeste familieleden van mijn ouders
en grootouders. Mijn eigen taal heb ik
eigenlijk pas in de Japanse
bezettingstijd geleerd. Ook mijn
moeder was altijd westers ingesteld. Zij
was opgegroeid met het idee dat alles
wat Inlands was, minderwaardig was’.
De grootouders spraken naast beperkt
Nederlands, hun regionale dialect en
Maleis. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in
1940 was maar 5% van de 65 miljoen inlanders
gealfabetiseerd, een gevolg van dat maar een heel beperkt
aantal van de feodale elite naar een Nederlandse school
mocht.
Op de vraag waarom haar ouders niet de vele sagen en
legenden van Java, Sumatra, Bali en de andere
eilanden vertelden zegt ze: ‘het enige Indonesische
verhaal dat verteld werd en dat ik me nog goed herinner is
het verhaal over de ‘Pontianak, een heks die in haar brede
rug een gat had waar ze ongehoorzame kinderen in
meenam. Het verhaal ging dat als je stout was, je
weggehaald zou worden door de heks en je in het gat van
haar rug belandde. In de opvoeding werd dit verhaal
natuurlijk gebruikt om kinderen bang te maken’.
Batavia werd in 1942, het jaar dat Nederlands-Indië bezet werd door Japan, hernoemd tot Djakarta. Na de
onafhankelijkheid van Indonesië werd Djakarta de hoofdstad. In 1972 is de spelling van de stadsnaam veranderd in
Jakarta.
Pontianak (Buntinganak) is een demon die op de Indische archipel zeer gevreesd wordt. Ze wordt meestal
voorgesteld als een oude vrouw met laaghangende borsten of als een beeldschone jongedame met lange haren die
een gat in haar rug moeten bedekken.Pontianak is ontstaan uit een vrouw die in het kraambed gestorven is. Ze heeft
het voorzien op zwangere vrouwen en kleine kinderen. (Buntinganak: Bunting = Zwanger / Anak = Kind) De stad
Pontianak ligt in West-Kalimantan (het vroegere Borneo) en heeft 526.000 inwoners.
Voorlezen kinderen en kleinkinderen
Haar kleinkinderen heeft ze veel voorgelezen in
tegenstelling tot haar eigen kinderen. In de tijd dat haar
kinderen jong waren werkte ze veel. Ze was hoofd van een
technische bibliotheek met 400.000 titels in het
Nederlands, Frans, Engels en Duits van het Ministerie van
Openbare Werken en Communicatie. En in de middag gaf
ze Engelse les. Daarbij kwam dat, in de tijd dat de kinderen
klein waren er praktisch nog geen kinderboeken
bestonden in het Indonesisch. In de beginjaren van de
republiek waren het meestal stripboeken. Door het gebrek
aan onderwijs waren er in de koloniale tijd natuurlijk nog
weinig schrijvers die kinderboeken uit vreemde talen
konden vertalen.
Ze legt uit dat het ontbreken van kinderboeken een van de
gevolgen was van de koloniale overheersing. ‘In de
koloniale tijd waren er geen scholen voor de inlanders, de
autochtone Indonesische bevolking. Het was zelfs
verboden ze op te richten. Mensen die zelf scholen
oprichten zoals Soekarno en Sjahrir werden verbannen
naar afschuwelijke oorden als de oerwouden van NieuwGuinea. Dit had tot gevolg dat bij de onafhankelijkheid
slechts 5% van de bevolking geletterd was. In 1940 telde
Indonesië dan ook maar 600 universitair opgeleiden. En
dat waren dan nog voor het merendeel Indo’s en
Nederlanders. Vandaar dat de boeken die er waren in het
Nederlands of in andere talen geschreven waren’.
In tegenstelling tot haar eigen jeugd groeiden haar
kinderen op met Indonesisch als moedertaal. Voor haar
oudste dochter die in 1951 geboren werd kocht ze op een
gegeven moment alle jeugdboeken die er in het
Indonesisch te krijgen waren. De andere kinderen lazen in
die tijd voornamelijk stripboeken waarin de verhalen van
de Mahabarata en de Ramayana getekend waren.
Tenslotte
Dat boeken altijd belangrijk voor haar zullen zijn heeft ze te danken aan haar opvoeding met een vader die ook erg veel
van boeken hield. Het boek dat ze net uit heeft is ‘Contours mass of violence in Indonesia’ van Dough Kammes en
Catherin Mc. Gregor, over een belangrijke periode uit de Indonesische geschiedenis. Op dit moment leest ze de
bekroonde roman ‘The Buddha in the Attic’ van de Amerikaans- Japanse schrijfster Julie Otsuka. Met haar tweede
achterkleinkind in aantocht zal ze in de Kinderboekwinkel vast een passend kado vinden.
‘The Buddha in the Attic’ is in het Nederlands vertaald onder de titel ‘Waarvan wij droomden’, vertaald door Joris
Vermeulen en gerecenseerd in de Volkskrant door Jessica Durlacher. Het boek is bekroond met de PEN/Faulkner
Award, Prix Femina etranger