handleiding van het overdrachtsdocument

Overdrachtsdocument po - vo Duits/Frans
Handleiding
Wat is het?
Het overdrachtsdocument1 is een hulpmiddel dat leerkrachten en taaldocenten informeert
over de kennis die leerlingen hebben opgebouwd tijdens de lessen Duits/Frans2 in het
primair onderwijs (po). Het geeft een overzicht van wat per leerjaar is behandeld.
Wat heb je er aan?
Dit document wordt ingevuld door de leerkracht die de lessen Duits/Frans op de basisschool
verzorgt. Het is de bedoeling dat het overdrachtsdocument uiteindelijk door de basisschool
aan de docenten Duits/Frans van het voortgezet onderwijs (vo) overdragen wordt. Met deze
informatie is het voor de taaldocenten in het voorgezet onderwijs mogelijk om rekening te
houden met de verworven kennis met betrekking tot taalkennis en -competenties van de
nieuwe leerlingen. Zo hoeven de leerlingen, die al Duitse of Franse lessen op de
basisscholen hebben gekregen, niet bij nul weer te beginnen. Als differentiatie in de les
wordt toegepast, kunnen ze dan hun voorsprong houden.
Het overdrachtsdocument kan daarnaast helpen om beter vorm te geven aan het
taalonderwijs op de basisschool. De lessen Duits of Frans krijgen meer samenhang door
doelstellingen per schooljaar vast te stellen en in verschillende stappen op te splitsen. Het
document kan als leidraad fungeren, gezien er geen eindtermen voor moderne vreemde
talen in het primair onderwijs zijn.
Een kopie kan heel goed gebruikt worden als communicatiemiddel en informatiebron voor de
schoolleiding, voor ouders, et cetera.
Hoe werkt het?
Als een groep of klas leerlingen met de eerste lessen Duits/Frans begint, dan begint de
docent met het gebruik van het overdrachtsdocument. De leerkracht vult het
overdrachtsdocument al vanaf het allereerste jaar van het onderwijs in, voor de groep die
begint met de eerste lessen Duits/Frans. Aan het eind van het schooljaar wordt het
document doorgegeven aan de leerkracht die de lessen het jaar erop verzorgt. Aan het einde
van groep 8 wordt een kopie aan de verschillende middelbare scholen overgedragen waar
de kinderen ingeschreven zijn, bijvoorbeeld aan de brugklascoördinator. Het document wordt
voorzien van een namenlijst van de kinderen die de lessen Duits/Frans hebben gevolgd. Het
document is geen individuele evaluatie van het werk en het niveau van de leerlingen, en
daardoor geen meetinstrument. De functie ervan is om een beeld te geven van wat de
kinderen als groep hebben behandeld: verworven taalcompetenties en -bekwaamheid en
door de docent gebruikt lesmateriaal, toegepaste didactiek en werkvormen.
1
Dit overdrachtsdocument is gebaseerd op overdrachtsdocumenten voor talen die in Frankrijk worden gebruikt,
zie voorbeelden op http://espaceeducatif.ac-rennes.fr/jahia/Jahia/lang/fr/pid/5260.
2
Lees Duits of Frans.
1/4
Het overdrachtsdocument is alleen dan nuttig en efficiënt als het een werkelijk beeld van het
gedane werk weerspiegelt. Daarom is het niet de bedoeling om alles wat in het document
staat te behandelen of aan te kruisen. Er zijn ook geen minimale of maximale eisen
geformuleerd. De inhoud, duur, frequentie en vooruitgang in de lessen Duits/Frans worden
door de docent en de school bepaald. Daarbij is het totaal aantal jaren, net als het start- en
eindmoment van het onderwijs van de Duitse of Franse talen, de verantwoordelijkheid van
de school.
Hoe invullen?
Het overdrachtsdocument is gemakkelijk in te vullen, in de meeste gevallen moet de docent
alleen aankruisen wat er is behandeld. Het biedt een goed overzicht: je ziet meteen wat
nieuw of herhaald is. Daarom kun je hetzelfde onderwerp op verschillende momenten
behandelen, bijvoorbeeld eerst in groep 5 en later weer in groep 6. Dan zet je twee kruisen,
één in de kolom van groep 5 en één in de kolom van groep 6.
Ten slotte is het overdrachtsdocument geen statisch document: als Word-document is het
gemakkelijk aan te passen. Het overdrachtsdocument heeft drie delen: ‘Algemeen’,
‘Lesinhoud’ en ‘Opmerkingen’.
‘Algemeen’
In dit deel wordt algemene informatie gegeven over wat er per leerjaar is gebeurd: in welke
groep hebben de lessen Duits/Frans plaatsgevonden, in welk schooljaar, wie heeft de lessen
verzorgd (de reguliere leerkracht, een externe vakdocent, et cetera.), welke lesmethode
(leergang) is gebruikt. Naast de (eventuele) leergang, moet de docent ook aangeven welke
lesmateriaal en leermiddelen er zijn gebruikt. Bij lesmateriaal en leermiddelen wordt hier
bedoeld: liedjes, boeken, spellen, et cetera. Ook moet er aangegeven worden of er
internationaliseringsactiviteiten zijn georganiseerd zoals de komst van een Duitstalige/
Franstalige gast in de klas, een virtuele uitwisseling (via de computer) met Duitstalige/
Franstalige leerlingen, een reisje naar een Duitstalig/Franstalig gebied, et cetera.
Hier moeten alle vakjes ingevuld worden, maar alleen voor de leerjaren waarin de lessen zijn
gegeven.
‘Lesinhoud’
In dit deel gaat het om de kern van de les, de docent geeft aan wat er is behandeld. De
lesinhoud telt drie onderdelen: ‘Taalhandelingen’, ‘Vocabulaire’ en ‘Kennis van land en
cultuur’.
‘Taalhandelingen’
De taalhandelingen zijn hier korte en kernachtige omschrijvingen van wat een leerling kan
doen in het Duits/Frans. De omschrijving wordt door één of soms meer voorbeelden in het
Duits/Frans gevolgd. Bijvoorbeeld: “Zeggen waar je bent; Ich bin zu Hause. Ich bin in
Berlin/Je suis à la maison. Je suis à Paris.” Deze voorbeelden geven aan wat een leerling
moet kunnen, dat wil zeggen: niet minder maar ook niet (per se) meer. Er wordt geen
verschil gemaakt tussen de mondelinge vaardigheden (luisteren en spreken) en de
schriftelijke vaardigheden (lezen en schrijven). In het basisonderwijs wordt de voorkeur
gegeven aan de mondelinge vaardigheden. Daarom wordt hier verondersteld dat de
2/4
leerlingen de verschillende taalhandelingen sowieso mondeling oefenen. De taalhandelingen
die in het overdrachtsdocument zijn overgenomen, zijn gebaseerd op het eerste niveau (A1)
van het Europese Referentiekader voor de talen (ERK, zie www.erk.nl).
De globale beschrijving van het A1-niveau van het ERK luidt als volgt:
“Kan vertrouwde dagelijkse uitdrukkingen en basiszinnen gericht op de bevrediging van
concrete behoeften begrijpen en gebruiken. Kan zichzelf aan anderen voorstellen en kan
vragen stellen en beantwoorden over persoonlijke gegevens zoals waar hij/zij woont,
mensen die hij/zij kent en dingen die hij/zij bezit. Kan op een simpele wijze reageren,
aangenomen dat de andere persoon langzaam en duidelijk praat en bereid is om te helpen.”
Het A1-niveau is ook het eerste niveau van het internationaal erkende taaldiploma voor Duits
‘Fit in Deutsch 1’. Het overdrachtsdocument kan dus als leidraad fungeren om leerlingen
voor te bereiden voor dit diploma. Meer informatie over Duitse taalcertificaten (GoetheZertifikat) is te vinden op de website van het Goethe-Institut: www.goethe.de3.
De Franse equivalent van dit internationaal erkende taaldiploma is ‘DELF Prim A1’. Er
bestaat een nog lager niveau, DELF Prim A1.1. Het A1.1-niveau wordt al na een paar uren
Frans bereikt. Meer informatie over DELF Prim is te krijgen via de afdeling ‘Coopération
linguistique et examen DELF’ van het Institut Français in Amsterdam: 020 531 95 50 / 020
531 95 34, [email protected].
Elke behandelde taalhandeling wordt door de docent aangekruist in de kolom van de
desbetreffende groep. Als dezelfde taalhandeling later opnieuw is behandeld of verdiept, dan
wordt deze ook opnieuw aangekruist, onder de desbetreffende groep. Als alle
taalhandelingen zijn behandeld, mag verondersteld worden dat de leerlingen een A1-niveau
hebben bereikt. Als ongeveer de helft van de taalhandelingen zijn behandeld, hebben de
leerlingen ongeveer een A1.1-niveau bereikt. Als veel meer taalhandelingen zijn behandeld,
dan hebben leerlingen minimaal een niveau A1+ of zelfs A2 (het tweede niveau van het
ERK) bereikt. Veel meer taalhandelingen betekent hier dat leerlingen meer uitdrukkingen
(chunks) kunnen gebruiken dan die als voorbeelden aangegeven zijn. Extra taalhandelingen/
uitdrukkingen worden in de tabel ‘Extra’ aangegeven.
‘Vocabulaire’
Een paar thema’s zijn in de tabel ‘Vocabulaire’ aangegeven. Deze thema’s zijn gebaseerd op
het A1-niveau van het ERK. Een thema is behandeld, en dus aangekruist, als minimaal zes
items (woorden) per thema zijn geleerd. Bijvoorbeeld bij kleuren zijn leerlingen in staat om
minimaal zes kleuren in het Duits/Frans te benoemen. Extra thema’s worden in de nog open
vakjes aangegeven. Als een thema opnieuw is behandeld en/of verdiept, bijvoorbeeld als er
zes nieuwe items worden geoefend, dan wordt het thema opnieuw aangekruist onder die
groep.
3
Het volledige adres is: www.goethe.de/ins/nl/ams/lrn/prf/ft1/nlindex.htm.
3/4
‘Kennis van land en cultuur’
De aangegeven thema’s zijn suggesties; de docent is vrij om een eigen invulling te geven
aan de kennis van land en cultuur. Het is wel een essentieel onderdeel van de lessen
Duits/Frans en moet dus een belangrijke plek krijgen binnen het onderwijs. Het wordt wel
aangeraden om de kennis van land en cultuur te combineren met internationaliseringsactiviteiten. Extra thema’s worden in de nog open vakjes aangegeven. Als een thema
opnieuw is behandeld en/of verdiept, wordt het thema opnieuw aangekruist onder de
desbetreffende groep.
‘Opmerkingen’
Deze laatste tabel is de plek om relevante opmerkingen voor de volgende leerkracht te
schrijven. Bijvoorbeeld over:
• inzet van de groep;
• wat goed werkte of wat juist minder goed werkte;
• wat de groep interessant of leuk vindt;
• speciale activiteiten die zijn ondernomen;
• speciaal materiaal dat is gebruikt;
• speciale didactiek die is gebruikt (zoals AIM voor Frans), et cetera.
4/4