Vitale Logistiek | call for proposals

Maatschappij- en Gedragswetenschappen
Topconsortium voor Kennis en Innovatie Logistiek
Call for proposals voor Industrieel (R&D) en
fundamenteel onderzoek
Vitale Logistiek. Onderzoek en innovatie
voor de Topsector Logistiek
2014/2015
Den Haag, november 2014
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
Inhoud
1
2
3
4
5
6
Inleiding
1
1.1
Achtergrond
1
1.2
Beschikbaar budget
1
1.3
Geldigheidsduur call for proposals
2
3.1
Wie kan aanvragen
15
3.2
Wat kan aangevraagd worden
15
3.3
Wanneer kan aangevraagd worden
19
3.4
Het opstellen van de aanvraag
19
3.5
Specifieke subsidievoorwaarden
20
3.6
Het indienen van een aanvraag
20
4.1
Procedure
4.2
Criteria
5.1
Contact
5.2
Overige informatie
Doel
Richtlijnen voor aanvragers
Beoordelingsprocedure
Contact en overige informatie
Bijlage(n)
3
15
22
22
24
26
26
26
27
1 Inleiding
1.1
Achtergrond
De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en het
Topconsortium voor Kennis en Innovatie Logistiek (TKI Logistiek) hebben samen het
initiatief genomen tot één call waarin zowel industrieel (R&D) als fundamenteel
onderzoek kan worden ingediend. Industrieel wordt ook wel omschreven als
‘toegepast onderzoek’. In deze call wordt een oproep gedaan tot het indienen van
aanvragen die aansluiten bij de Topsector Logistiek. De inhoudelijke focus staat
beschreven in hoofdstuk 2 van deze call.
De projecten uit de call Vitale Logistiek zullen leiden tot bruikbare resultaten voor
het bedrijfsleven in de topsector Logistiek.
Er zijn twee soorten projecten mogelijk:
-
Fundamenteel onderzoek: consortia van Nederlandse universiteiten, overige
onderzoeksinstellingen en bedrijven dragen bij aan experimentele of
theoretische kennisontwikkeling.
-
Industrieel (R&D) onderzoek: consortia van onderzoeksinstellingen
(waaronder TNO, het hbo, de Grote Technologische instituten (TO2),
instellingen voor toegepast onderzoek en universiteiten) en bedrijven
dragen bij aan de logistieke kennisontwikkeling die direct van belang is voor
bedrijven. Het betreft planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het
opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling
van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten,
procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren.
Indien er voor wordt gekozen om één project in te dienen waarbij zowel sprake is
van fundamenteel als van industrieel onderzoek dient dit in de begroting uitgesplitst
te worden naar de verschillende typen. De regels voor de betreffende typen
onderzoek, waaronder die voor cofinanciering, blijven onverminderd van kracht.
Op de Letter of Interest (LOI) en de uitgewerkte aanvraag dient te worden
aangegeven wat voor soort project wordt ingediend. Het Gebiedsbestuur MaGW
besluit over de fundamentele onderzoeksprojecten, het TKI- bestuur Logistiek
besluit over de projecten voor Industrieel (R&D) onderzoek.
1.2
Beschikbaar budget
Het beschikbare budget voor deze call is maximaal drie miljoen euro. Twee miljoen
is door NWO beschikbaar gesteld voor fundamenteel onderzoek. Door het TKI
Logistiek is één miljoen euro beschikbaar gesteld voor Industrieel (R&D) onderzoek.
Er kan niet met middelen worden geschoven tussen deze twee budgetten.
Binnen de onderzoeksprojecten werken onderzoekers samen met private en/of
publieke partners. Deze partners leveren een financiële bijdrage (cash en/of inkind) aan het onderzoeksproject (zie paragraaf 3.2 wat kan aangevraagd worden).
1.3
Geldigheidsduur call for proposals
Deze call for proposals is geldig tot en met de sluitingsdatum 10 maart 2015.
2
Hoofdstuk 2: Doel / Vitale logistiek
2 Doel
Het doel van de call Vitale Logistiek is het ontwikkelen, delen en toepassen van
nieuwe kennis die nodig is voor de vitaliteit van de Nederlandse logistieke sector
voor de (middel)lange termijn. De projecten uit de call Vitale Logistiek genereren
kennis die bijdraagt aan de doelstellingen van de Topsector Logistiek, zoals
verwoord in de topsectoragenda ‘Partituur naar de Top’, en aan het realiseren van
de roadmaps 1. Het onderzoek is vernieuwend, van hoog niveau, multidisciplinair en
internationaal georiënteerd. Het onderzoek dient te voldoen aan de eisen voor
kwaliteit en utilisatie.
Bij Industrieel (R&D) onderzoek weegt het gebruiken en verspreiden van kennis en
de overdracht van ontwikkelde (en reeds aanwezige relevante) kennis naar partners
en gebruikers zwaarder mee in de beoordeling dan bij fundamenteel onderzoek (zie
paragraaf 4.2 beoordelingscriteria). Er wordt verwacht dat in de
onderzoeksvoorstellen concrete tussen- en eindproducten worden opgenomen die
relevant zijn voor de consortiumpartners.
Kernpunten
Dit document beschrijft de inhoudelijke focus en afbakening van de call Vitale
Logistiek. Onderzoek en innovatie voor de Topsector Logistiek. De inhoud van dit
document moet wetenschappers en toegepaste onderzoekers in Nederland
stimuleren om vernieuwende kennis, inzichten en toepassingen te ontwikkelen die
van belang zijn voor bedrijfsleven en overheidsbeleid gericht op duurzame logistiek
op de korte en (middel)lange termijn. De onderzoekers dienen expliciet de
consequenties van hun onderzoek, zoveel mogelijk kwantitatief, voor de logistieke
sector aan te geven. Daarbij staan voor de sector in het algemeen economie,
ecologie en sociale innovatie centraal. Deze prestaties hebben betrekking op
rentabiliteit van activiteiten en investeringen, duurzaamheid van oplossingen en de
mate waarin de arbeidspopulatie in de logistieke sector wordt versterkt. Daarnaast
dienen de projectvoorstellen aan te geven in hoeverre bijgedragen wordt aan de
prestatiecriteria van de Topsector 2.
Een belangrijke randvoorwaarde voor de projecten is de actieve participatie van het
bedrijfsleven, zowel financieel als inhoudelijk. De projecten dienen
wetenschappelijke kennis te genereren die bijdraagt aan de vitaliteit, innovatiekracht
en duurzaamheid van het Nederlandse logistieke bedrijfsleven. Daarnaast dragen de
projecten bij aan het opleiden van jonge onderzoekers en praktijkmensen, met
behulp van moderne onderzoeks- en onderwijsmiddelen, en het verbinden van
onderzoek aan beleid en beleidsmakers. Hierdoor dragen de projecten bij aan een
brede versterking van de kennisinfrastructuur in Nederland. Het fundamenteel
onderzoek dat onderdeel is van deze call dient tevens te voldoen aan de hoogste
eisen van wetenschappelijke kwaliteit. De selectie en prioriteitstelling van
onderzoeksvoorstellen vindt plaats op basis van de beoordelingsprocedure (zie
hoofdstuk 4).
1
Voor meer informatie en de genoemde documenten, zie de VerDuS Logistiek- website:
http://logistiek.verdus.nl/713
2
Deze criteria zijn terug te vinden in het Meerjarenplan Topsector Logistiek. Zie, voor een lijst van
de KPIs, hieronder in deze brochure.
3
Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek
Positie van deze call in relatie tot de Topsector Logistiek
Met de instelling van het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) wordt
invulling gegeven aan de kennisagenda van de Topsector Logistiek. Deze behoefte
sluit nauw aan bij het Adviesrapport van het Topteam Logistiek Partituur naar de
Top 3. Het topteam schetst daarin een beeld van de uitdagingen waar de logistieke
sector voor staat. Deze call zal er aan bijdragen dat er korte en
langetermijnoplossingen komen voor deze uitdagingen. Hiertoe zijn diverse
initiatieven genomen voor het uitzetten van calls, zowel door NWO, als door het TKI.
Daarnaast is er een aantal andere onderzoeksprogramma’s die bijdragen aan de
kennisdoelstellingen van de Topsector Logistiek. Voorbeelden hiervan zijn het
Dinalog R&D programma, de kennisagenda van het programma Impuls Dynamisch
Verkeersmanagement Vaarwegen (IDVV) van Rijkswaterstaat, de vraaggestuurde
programma’s (VP), Reliable and Sustainable Mobility (RSM) en Stedelijke
Ontwikkeling en Logistiek (SOL) van TNO en het Horizon 2020 programma van de
Europese Commissie.
De programmering van de fundamentele en toegepaste kennisagenda voor de
Topsector Logistiek is gebaseerd op de zes peilers die in de Partituur naar de Top
zijn gedefinieerd, tesamen met een aantal maatschappelijke thema’s. Dit zijn:
1.
Neutraal Logistiek Informatie Platform (NLIP): het ontwikkelen van een open ICT
infrastructuur voor de logistieke sector
2.
Synchromodaliteit: het bevorderen van geintegreerd multimodaal vervoer
3.
Service logistiek: het versterken van logistiek gerelateerd aan dienstverlening
4.
Cross chain control centers (4C): het faciliteren van de bundeling van lading
5.
Trade facilitation: het verminderen van toezichtslast in logistieke ketens
6.
Supply chain finance (SCF): het integreren van kennis van finance in supply
chains
Door de veelheid van programma’s en initiatieven is er in de afgelopen jaren een
veelheid van projecten opgestart 4, en, deels, inmiddels afgerond. Een overzicht van
een aantal representatieve initiatieven en projecten is opgenomen in onderstaand
overzicht.
Projecten uit eerdere logistieke programma’s weergegeven per roadmap
NLIP
Synchro
Service
4C
logistiek
Dinalog
Trade
SCF
facilitation
ULTIMATE,
ProSeLo,
aantal
SIEEG,
Campi en
projecten,
expedited
Synchro-
Maselma
waaronder
payment
modalIT,
4C4more,
SPoT
4C4chem,
ESW
SCF2.0,
4C4D,
Daipex
3
Omdat de logistieke sector nu al een sterke positie heeft en mogelijkheden om nog verder te groeien, is
de sector door het kabinet aangewezen als topsector. Dit houdt in dat de overheid samen met bedrijven en
de wetenschap gericht in de sector investeert. Voor iedere topsector is een topteam samengesteld. Op 17
juni 2011 is de actieagenda voor de Topsector Logistiek (Partituur naar de Top) onder leiding van
boegbeeld Leo van Wijk gepresenteerd en aangeboden aan Minister Verhagen van Economische Zaken,
Landbouw en Innovatie.
4
Zie voor meer informatie over de projecten de website van het tki-logistiek http://www.tki-
logistiek.nl/tki/nl/projecten/ of de website van Verbinden van Duurzame Steden voor de Duurzame
Logistiek en ISCOM- projecten http://logistiek.verdus.nl/2184
4
Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek
IDVV
Connectivit
Prijsvraag
Lean &
eit
Synchro-
Green
Cargonaut,
modaliteit,
(truck &
Portbase en
met
barge)
Logius,
ongeveer
diverse
30
projecten
projecten
ISCOM
3 projecten:
data delen,
interoperabiliteit en
compliance &
control
Duurzame
Dynamic
Synchro-
Offshore
Fresh
Logistiek
urban
modaal
wind farms,
logistics (2
traffic flow
transport
impact of
projecten),
manageme
systeem
nieuwe
resilience,
technologie
last mile
nt.
delivery
TKI- Call
Spare parts
Bouw-
2013
planning
logistiek,
Promenade
MKB,
innovatie
fashion
-cluster,
logistiek
supplier
finance
TKI- Call
Gaming en
Business
2014
datavoor-
intelligence
ziening
voor
synchro
TNO VP*)
Diverse
Participaties
Vooronderzoe
projecten
in een
k trade
rondom
aantal
facilitation
real-time
Dinalog-
agenda,
data voor
projecten
participatie in
synchro,
en EU
EU projecten
partici-
projecten
Cassandra, en
patie in EU
stedelijke
H2020
projecten
logistiek,
Logicon,
H2020
en H2020
*) TNO voert met name onderzoek uit in de roadmaps Synchromodaliteit, 4C en Trade Facilitation
Door dit omvangrijke volume aan projecten zijn belangrijke stappen gezet in het
realiseren van de kennisagenda voor de Topsector. Een significant aantal bedrijven
is betrokken in deze projecten, vanwege de cofinancieringseisen die in nagenoeg
alle programma’s gelden. Een confrontatie van de onderzoeksagenda’s met de
lopende projecten leidt echter ook tot het indentificeren van een aantal witte
vlekken en onbeantwoorde onderzoeksvragen:
1.
Veel van het onderzoek is fundamenteel onderzoek, waarin wetenschappers
nieuwe kennis en inzicht vergaren over concrete logistieke problemen. De
transitie van nieuwe oplossingen naar nieuwe toepassingen wordt slechts
gedeeltelijk gemaakt in de projecten. Hiervoor zijn wel voorzieningen getroffen,
zoals de Dinalog conversion factory, en projecten zoals Synchromodale gaming.
De beperkte adoptie van innovatieve ideeën is echter ook een
onderzoeksprobleem op zichzelf.
5
Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek
2.
Er zijn belangrijke stakeholders in de logistieke sector die grote invloed kunnen
hebben op het succes van nieuwe oplossingen. Als deze stakeholders niet
betrokken zijn bij het ontwikkelen van die oplossingen, maakt dat adoptie en
implementatie bijna onmogelijk. Dit geldt voor een specifieke groep als de
verladers, maar ook voor het bedrijfsleven in het algemeen. Er is behoefte aan
nieuwe modellen voor de samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en
kennisinstellingen, en voor het betrekken van cruciale stakeholders.
3.
Er is een aantal deelgebieden in de logistieke sector die nog onderbelicht zijn in
het onderzoek. Daarnaast is er behoefte aan verdere verdieping van kennis
over het keten- en netwerkkarakter van de logistieke sector. Onderbelichte
deelsectoren zijn bijvoorbeeld de logistiek voor de circulaire economie, zorglogistiek en logistiek in stedelijke omgevingen. Dit zijn zonder uitzondering
deelsectoren waarin logistieke activiteiten plaatsvinden in een complexe
netwerkomgeving.
De call Vitale Logistiek: Onderzoek en innovatie voor de Topsector
Logistiek
In deze call ligt de nadruk op het wetenschappelijk verdiepen en toekomstbestendig
maken van het onderzoek dat in het kader van de Topsector Logistiek wordt en is
uitgevoerd, via NWO en TKI Logistiek- programma’s, maar ook in andere
programma’s en initiatieven. Concreet betekent dit onderzoek naar
verandermanagement, innovatieadoptie, stakeholder engagement, en complexe
vraagstukken in netwerken, steeds in nauwe verbinding met onderliggende
logistieke vraagstukken. Hiermee wordt bereikt dat het potentieel van innovatieve
projecten, het opschalen van resultaten van project naar de gehele sector, en het
reduceren van knelpunten in de adoptie van nieuwe oplossingen op termijn
daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Deze call sluit naadloos aan op het doel van de
Topsector om de logistieke activiteiten in Nederland efficiënter en duurzamer te
maken. Onderwerpen uit de Partituur die de context vormen voor deze call zijn
ketenregie (cross chain control centers, service logistiek en supply chain finance),
een synchromodaal transportsysteem, informatievoorziening en ICT (NLIP) en de
fysieke infrastructuur (kernnetwerk).
Deze call onderscheidt drie thema’s. Het thema Innovatie & Adoptie draagt bij aan
de kennis over het realiseren van het verbeterpotentieel dat in fundamenteel en
toegepast onderzoek naar logistieke problemen wordt geïdentificeerd (zie sectie
2.1). Het thema Governance & Stakeholders draagt bij aan kennis en inzicht
omtrent partijen die betrokken moeten zijn bij innovatie in de logistieke sector, en
succesvolle modellen voor publiek private samenwerking (zie sectie 2.2). Het derde
thema, Netwerkvraagstukken, verdiept kennis over complexe vraagstukken in
logistieke netwerken (zie sectie 2.3).
In deze call zullen binnen deze drie thema’s zowel projecten voor fundamenteel, als
voor toegepast onderzoek ontwikkeld kunnen worden. De thema’s dragen bij aan
alle roadmaps binnen de Topsector Logistiek, afhankelijk van de insteek die in
specifieke projecten wordt gekozen.
Maatschappelijke context
De logistieke sector in Nederland is omvangrijk. Tienduizenden bedrijven en
honderdduizenden werknemers in transport en opslagbedrijven, bij logistieke
dienstverleners, en in de ondersteunende sector zorgen voor een grote bijdrage aan
de Nederlandse exportwaarde. Bovendien draagt logistiek indirect bij aan allerlei
andere bedrijvigheid. Het Topteam Logistiek benoemt naast de bedrijven in de
logistieke sector ook de logistieke functie tot haar aandachtsgebied. Vrijwel alle
bedrijven die te maken hebben met fysieke goederenstromen hebben een logistieke
functie. Hierbij komen beslissingen aan de orde zoals het positioneren van
voorraden en het ontwerpen van netwerken. Zowel de bedrijven in de sector als de
6
Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek
logistieke functie bij productiebedrijven staan onder een voortdurende druk om de
concurrentiepositie te verbeteren. Partijen zoeken naar productiviteitstoename
(meer toegevoegde waarde per gewerkt uur), reducties in kosten, vermindering van
de omgevingsinvloeden (zoals milieu en congestie), verhoging van
betrouwbaarheid, en het ontwikkelen van nieuwe diensten en business modellen.
Een uitstekende logistieke prestatie draagt bij aan die concurrentiepositie. In deze
call zoeken we nadrukkelijk naar voorstellen die op korte of lange termijn kunnen
leiden tot een betere concurrentiepositie van bestaande bedrijven en nieuwe
bedrijfsactiviteiten bij zowel de grote bedrijven als het MKB in de sector, waarbij op
een duurzame wijze economische groei wordt gerealiseerd. Het gaat bij het
goederenvervoer om alle modaliteiten (zeescheepvaart, kustvaart, luchtvaart,
binnenvaart, rail, weg, pijplijnen), en naast het goederenvervoer om andere
logistieke activiteiten, zoals overslag van goederen.
Vanuit het perspectief van de maatschappij en beleid vloeit de keuze voor deze call
ten eerste voort uit het feit dat Nederland een belangrijke rol vervult in het
Europese goederenvervoer en in de aansturing van veel logistieke ketens in (en via)
Europa. Daardoor zijn logistiek en goederenvervoer van groot belang voor de
Nederlandse samenleving, en zijn goederenstromen in, van, naar en door Nederland
van belang voor Europa en zelfs daarbuiten. Om deze rol te kunnen blijven
vervullen en om tot de wereldtop op het gebied van logistiek te kunnen behoren, is
state of the art wetenschappelijke kennis nodig. Ten tweede zorgen
goederenvervoer en logistiek voor belangrijke maatschappelijke uitdagingen, op het
gebied van milieu en congestie en (belasting van) infrastructuurnetwerken (niet
alleen (inter)nationaal, maar ook lokaal en regionaal), en op sociaaleconomisch
vlak. Het milieu-vraagstuk betreft CO2-uitstoot van het goederenvervoer en andere
logistieke activiteiten, en de relatief hoge bijdrage van goederenvervoer aan emissie
van luchtverontreinigende stoffen, waaronder fijnstof. Verder draagt
goederenvervoer bij aan onder andere geluidhinder en barrièrewerking door
infrastructuur. Congestie is de afgelopen decennia sterk toegenomen, en een
verdere toename in de toekomst wordt verwacht. Het goederenvervoer draagt aan
congestie bij, maar is er ook ‘slachtoffer’ van. Die congestie vertaalt zich naar
langere en minder betrouwbare reistijden, met alle nadelige gevolgen voor
bedrijven en burgers van dien. Verder zijn veiligheidsconsequenties van
goederenvervoer en logistiek van groot belang. Het gaat daarbij ten eerste om de
verkeersveiligheid op alle wegtypen, van snelwegen tot wegen binnen de bebouwde
kom, en om de veiligheidsrisico’s van overige logistieke activiteiten. Ten tweede
gaat het om sociale veiligheid (het veilig stellen van de lading en
vervoersmiddelen), en ten derde om ‘security’, waaronder privacy en verstoringen
van datastromen. Op sociaaleconomisch vlak spelen vele vraagstukken, zoals de
werkloosheid onder lager opgeleiden (de logistieke sector verschaft voor deze groep
werkenden veel werkgelegenheid), keuzen ten aanzien van de sectorstructuur
(logistieke diensten zijn minder footloose dan vele andere categorieën diensten) en
een gezonde betalingsbalans. Logistiek en goederenvervoer zijn daarnaast ‘enabler’
voor diverse andere economische activiteiten. Ook is het verminderen van de
afhankelijkheid van goederenvervoer en andere logistieke activiteiten van fossiele
brandstoffen, met name het opraken van olie, en algemener,
grondstoffenschaarste, een belangrijk economisch vraagstuk. Ten slotte lijken
integriteit, ethiek en maatschappelijke verantwoord ondernemen (MVO) ook in de
logistieke sector een grotere rol te gaan spelen.
7
Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek
Op programmaniveau wordt gestuurd op een maximale bijdrage van projecten en
activiteiten aan de streefwaarden van de volgende Key Performance Indicators
(KPI’s) 5:
1.
Extra omzet van nieuwe ketenregie activiteiten – in 2020 dragen Ketenregie
activiteiten € 14,6 mrd. bij aan het BBP;
2.
Aantal vrachtkilometers dat van de weg wordt gehaald - in het jaar 2020
wordt minimaal 85 mln vrachtwagenkilometers van de weg gehaald;
3.
CO2 besparing – in het jaar 2020 wordt 68.700 ton CO2 bespaard of
voorkomen;
4.
Aantal bedrijven dat zich met logistieke of ketenregie activiteiten vestigt in
Nederland, dan wel logistieke activiteiten in Nederland laat uitvoeren of
aansturen – in 2020 zijn 100 bedrijven en activiteiten naar Nederland
gehaald (een stijging van 30% ten opzichte van 2012);
5.
Uitstroom van gekwalificeerde professionals van de opleidingen in de
arbeidsmarkt met een logistiek opleiding en grondige kennis over de
innovatiethema's – in 2020 is de instroom in de opleiding op HBO/WO
niveau gestegen met 50% van 1400 personen (2010) naar 2100 (2020).
6.
Eerste positie in Europa op World Logistics Performance index (2020).
Naast deze vraagstukken wordt ook door het voortschrijdende onderzoek in de
logistieke sector steeds duidelijker dat innovatieadoptie, verandering en
bedrijfsparticipatie in de sector een uitdaging op zichzelf is. Het is voor een sector
die uit duizenden bedrijven bestaat niet voldoende om te innoveren met een
beperkt aantal koplopers. Betrokkenheid van grotere groepen bedrijven bij
vernieuwingsinitieven wordt een steeds grotere noodzaak.
De onderhavige call sluit daarmee goed aan bij de prioriteiten van het Nederlandse
beleid, en bij de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. Het bedrijfsleven
betreft op de eerste plaats de verladers en vervoerders, maar nadrukkelijk ook
allerlei nauw daaraan gerelateerde sectoren, zoals bijvoorbeeld de operationele
dienstverleners, en bedrijven gericht op de financiering en op de ontwikkeling van
ICT.
Hoofdlijnen van de call Vitale Logistiek
De call Vitale Logistiek richt zich op de periode 2016-2040 en is daarmee op de
middellange en lange termijn gericht. Dat neemt niet weg dat diverse (tussentijdse)
onderzoeksresultaten zich kunnen lenen voor implementatie op kortere termijn.
Logistiek wordt breed opgevat en is meer dan alleen transport. De call Vitale
Logistiek richt zich op de bedrijfsinterne logistiek, financiële dienstverlening,
service, etc. voor zover dat van belang is voor het goederenvervoer. Het richt zich
ook op het goederenvervoer zelf en daarvoor gebruikte infrastructuurnetwerken,
evenals op de onderlinge relaties tussen beide, en op relaties met andere disciplines
dan logistiek, zoals rechten, bedrijfskunde en organisatiekunde. Aan bod komen ook
havens, luchthavens, kustvaart en overlandvervoer (weg, rail, binnenvaart,
pijpleidingen) en verschillende geografische schalen (intercontinentaal,
continentaal, (inter)regionaal, stedelijk). De call Vitale Logistiek beoogt niet alle
onderwerpen van belang voor logistiek te omvatten. Zo vallen
technologieontwikkeling (o.a. voertuigen, overslaginfrastructuur,
verhardingssoorten) en voorlichting/educatie erbuiten.
Onderzoek kan betrekking hebben op zowel het ontwerpen van oplossingen,
onderzoek naar mogelijke oplossingen en kansen plus barrières die spelen bij
implementatie van oplossingen, en het beoordelen van oplossingen en andere
5
Zie pagina 6 en 7 het Meerjarenprogramma Topsector Logistiek 2015-2020
8
Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek
ontwikkelingen. Uit de onderzoeksvoorstellen moet duidelijk worden hoe het
onderzoek bijdraagt aan een verduurzaming van de logistiek, of tenminste wat de
belangrijkste duurzaamheidsconsequenties op de economische, ecologische en
sociale dimensie zijn. Elementen die daarbij aan bod dienen te komen (voor zover
relevant), zijn:
•
Economie: werkgelegenheid (direct en indirect), toegevoegde waarde,
economische vitaliteit logistieke en transportbedrijven en betrokken
productiebedrijven, bereikbaarheid, congestie, betrouwbaarheid van
reistijden.
•
Ecologie: vermindering emissie van CO2, en waar van toepassing ook emissie
van fijnstof en andere luchtverontreinigende stoffen, geluidhinder. Andere
effecten, zoals barrièrewerking, ruimtebeslag, visuele aspecten) kunnen
worden aangegeven indien deze relevant zijn.
•
Sociaal: veiligheid (met de kanttekening dat ongevallen ook een economische
component hebben). Congestie en betrouwbaarheid van reistijden hebben
naast een economische ook een sociale component, en zijn reeds genoemd
bij ‘economie’. Verder gaat het om vraagstukken rond werk in de logistieke
sector, gerelateerd aan arbeidsorganisatie, langer werken, arbeidsdeling (ook
met lage lonen landen), rechtvaardige beloning van resources, het betrekken
van lager opgeleiden, etc.
•
Toekomstvastheid: hoe robuust zijn oplossingen voor toekomstige
ontwikkelingen zoals het opraken van olie, instabiliteit in
energiebeschikbaarheid (bijvoorbeeld door geopolitieke ontwikkelingen), en
gerelateerde fluctuaties in energieprijzen, het verminderen van
grondstoffenvoorraden, veranderingen in de internationale arbeidsverdeling,
de opkomst van kleinschalige lokale productie en ontwikkelingen in de
biobased economie en het sluiten van kringlopen (‘Cradle 2 Cradle)?
Bij ieder van deze elementen dienen, waar relevant, rebound effecten expliciet te
worden geadresseerd.
Deze call onderscheidt drie onderzoeksthema’s: Innovatie en Adoptie, Governance &
Stakeholders en Complexe Netwerkvraagstukken. De vraagstukken binnen deze drie
thema’s omvatten zowel software, hardware als orgware. Daarnaast is het mogelijk
voorstellen in te dienen die themaoverschrijdend zijn. Zo zal het structureel oplossen
van adoptievraagstukken ook een governancemodel vragen, en zullen verschillende
stakeholders samen effectiever bepaalde complexe netwerkvraagstukkken kunnen
oplossen.
Onderzoeksthema’s
Onderzoek binnen de drie thema’s kan betrekking hebben op micro (bedrijven), meso
(bedrijfstakken) en macroniveau (algemene trends en maatschappelijke impact),
evenals interacties tussen die niveaus (en reboundeffecten). Innovatief, out-of-thebox onderzoek valt expliciet onder de call Vitale Logistiek.
Hieronder staan de drie onderzoeksthema’s beschreven, waarbij onderscheid wordt
gemaakt volgens het stramien ‘afbakening/duiding’ en ‘belangrijkste vraagstellingen’.
DE DRIE ONDERZOEKSTHEMA’S
2.1 Innovatie en Adoptie
2.1a Onderwerp en afbakening
De centrale ambitie van een innovatie-programma voor de logistieke sector is om
zoveel mogelijk nieuwe, innovatieve ideeën te genereren, maar ook om tenminste
een aantal van deze ideeën te laten landen bij logistieke bedrijven. Dat kan door
bedrijven mee te laten innoveren, en door kennis over te dragen op bedrijven die niet
direct betrokken waren bij de innovatieprojecten. In de logistieke sector wordt,
9
Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek
naarmate de inspanningen in de Topsector Logistiek voortschrijden, met
inachtneming van de projecten die uitgevoerd worden in deze call, steeds duidelijker
dat dat niet genoeg is. Het daadwerkelijk bereiken van de duizenden bedrijven in de
logistieke sector, met innovatieve oplossingen die passen bij de behoeften en het
ontwikkelingsstadium van die bedrijven is een innovatie-uitdaging op zichzelf. Alleen
als ook deze uitdaging geadresseerd zal de volle reikwijdte van de te bereiken
resultaten op het vlak van economie, ecologie en sociale structuur gerealiseerd
kunnen worden.
In de Topsector Logistiek zijn wel initiatieven waar te nemen die bijdragen aan de
adoptie-ambitie. De ontwikkeling van een binnenvaartnetwerksimulatie en -game in
het IDVV project ketenbeheersing, de ontwikkeling van games in het Dinalog project
SALOMO en in het TKI project Synchromodal Gaming, en de Dinalog Conversion
Factory zijn succesvolle activiteiten die leiden tot de betrokkenheid van partijen en de
adoptie van nieuwe ideeën. Er is echter behoefte aan verdieping van de
onderliggende kennis over de mechanismen waarmee bedrijven intensiever bij
innovatieve projecten betrokken kunnen worden.
Het thema Innovatie en Adoptie richt zich op de volgende subthema’s:
•
Verandermanagement
•
Creative design
•
Collective awareness platforms voor de logistiek
2.1b Wetenschappelijke en maatschappelijke vraagstukken en hoofdlijnen
Verandermanagement
Veel van de ambities in de Roadmaps van de Topsector Logistiek zijn afhankelijk van
een verandering in cultuur, een mind shift of een omslag in denken en doen van
bedrijven. Bij de roadmap Synchromodaliteit gaat het daarbij om een veranderend
inzicht bij verladers dat de eisen die zij opleggen aan vervoerders voor de inzet van
specifieke modaliteiten, beperkend zijn, en daarom kostenverhogend uitpakken. Bij
cross chain control centers en service logistiek gaat het om wederzijds vertrouwen
van vervoerders en logistieke dienstverleners dat zij gezamenlijk een betere dienst
kunnen aanbieden dan ieder voor zich. Veel van de projecten gaan over het
ontwerpen van nieuwe, gezamenlijke, oplossingen, en het aantonen dat die
daadwerkelijk beter zijn dan niet samenwerken. Belangrijke onderliggende
veranderingen bij betrokken bedrijven (processen, performance indicatoren, en
gedrag van mensen), waardoor de nieuwe oplossingen ook beklijven, krijgen veel
minder aandacht. De discipline verandermanagement reikt specifieke kennis en
methoden aan waarmee verandering daadwerkelijk gerealiseerd worden. In de
logistieke sector is er behoefte aan een aanpak, gebaseerd op de inzichten uit het
verandermanagement, waarmee projecten daadwerkelijk tot duurzame resultaten
worden gebracht.
Creative design
Het genereren van innovatieve ideeën vindt steeds meer plaats in omgevingen die
een out-of-the-box manier van denken stimuleren. Dergelijke omgevingen worden
gekenmerkt door een relatief restrictieloze aanpak, het combineren van kennis uit
meerdere disciplines, het delen van kennis, kunde en data, en het opheffen van de
klassieke kennis vrager-kennis aanbieder relatie in projecten. In de logistieke sector
zijn er inmiddels ook ervaringen met het organiseren van hackathons, en van cocreatie events, bijvoorbeeld in de zeehaven Rotterdam, en op Schiphol. Dergelijke
initiatieven hebben wel een sterk incidenteel karakter. De onderliggende
infrastructuur van co-creatie ruimtes, een methodologische toolbox, bestaande uit
bijvoorbeeld games en simulatietools, en gestandaardiseerde data en oplossingen (in
de vorm van bijvoorbeeld algoritmiek en dashboards) is nog niet makkelijk
voorhanden. Daarnaast is deze manier van werken bij bedrijven nog heel onbekend,
10
Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek
en zijn er veel vragen over het type problemen en oplossingen die met deze aanpak
zinvol en effectief geadresseerd kunnen worden. Aan de andere kant is er een
groeiende interesse in deze manier van werken in de logistieke sector van bedrijven
die al wel met deze manier van werken hebben kennisgemaakt. Onderzoek naar deze
nieuwe vormgeving van innovatie door co-creatie is daarom dringend noodzakelijk.
Collective awareness platforms voor de logistiek
Een belangrijke voorwaarde voor participatie van bedrijven bij de adoptie van
innovatieve oplossingen is de infrastructuur om grote(re) groepen bedrijven te
betrekken bij onderzoek, ontwikkelingen in de logistieke omgeving en beleid. In de
Europese onderzoeksprogramma’s is hiermee een begin gemaakt met de ontwikkeling
van collective awareness platforms voor sociale innovatie(CAPS). Dit is een ICT
infrastructuur die voortbouwt op sociale media, internet of things (real time data van
logistiek objecten) en gedistribueerde kennisontwikkeling, waarmee zowel collectief
bewustzijn in grote groepen als gezamenlijke, collectieve oplossingsontwikkeling kan
worden ondersteund. De logistieke sector, met haar grote aantal bedrijven en
betrokkenen, alsmede relatief lage organisatiegraad voor wat betreft R&D, zou haar
voordeel kunnen doen met een dergelijke infrastructuur, waarin de macht van de
grote getallen veel beter tot wasdom kan worden gebracht dan in individuele
projecten met een beperkt aantal koplopers. Daarnaast kan in een dergelijke
structuur de kennis die in projecten wordt opgedaan effectief naar een groot deel van
de sector worden uitgedragen. Naast de voorbeelden van CAPS die er nu zijn (gezond
leven, nieuwe economische modellen, burgerparticipatie, energie, en ecologie), lijkt
de logistieke sector ook een uitermate geschikte omgeving voor deze technologie.
2.2 Governance & Stakeholders
2.2a Onderwerp en afbakening
Innovatie is een gedeelde verantwoordelijkheid van bedrijven, overheid en
kennisinstellingen. Het gedeeld belang, en de gezamenlijk ontwikkelde
oplossingsrichtingen komen alleen maar tot hun recht als er goede
samenwerkingsvormen zijn, waarin de belangen van alle betrokken partijen geborgd
zijn. In de logistiek, met haar complexe veld van bedrijven, overheden op
verschillende niveaus, en een breed pallet aan kennisinstellingen is dit niet
eenvoudig. Een groot maatschappelijk logistiek vraagstuk, zoals de problematiek van
de aanleg van het derde spoor van de Betuwelijn naar het Duitse spoornetwerk, is
hier een voorbeeld van. Er zijn innovatieve governance-mechanismen nodig om
logistieke innovaties in dit soort complexe omgevingen tot stand te brengen,
succesvol te implementeren, en voor de langere termijn te laten renderen.
Een hieraan gerelateerde uitdaging is het verzekeren van de betrokkenheid van alle
relevante stakeholders. In veel logistieke projecten zijn verladers, die immers de
opdrachtgever van de logistiek zijn, cruciaal, maar vaak niet of zijdelings betrokken.
Aan de andere kant zijn er succesvolle projecten en programma’s, zoals Lean & Green
Barge, die juist vanuit verladers worden geïnitieerd. Daarnaast is het voor bedrijven
in het algemeen lastig om de sprong te maken tussen experimenteren in projecten
met nieuwe werkwijzen, en het daadwerkelijk implementeren van die nieuwe
werkwijzen in de dagelijkse praktijk. Een vereiste is vaak dat een veel grotere groep
bedrijven een bepaalde nieuwe manier van werken gaat invoeren.
Bijzondere aandacht in dit verband verdient de logistiek in stedelijke omgevingen.
Steden zijn bij uitstek complexe publiek-private omgevingen, waarin allerlei
economische en sociale activiteiten plaatsvinden en elkaar beïnvloeden. Logistiek is
van cruciaal belang voor steden, maar kan tegelijkertijd ook een disproportioneel
grote veroorzaker van problemen zijn. Dit is een bijzondere uitdaging in het speelveld
van publiek-private samenwerking.
11
Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek
Het thema Governance en Stakeholders richt zich op de volgende drie subthema’s:
•
Verladers-betrokkenheid.
•
Nieuwe vormen van publiek private samenwerking en governance.
•
Logistiek in stedelijke omgevingen.
2.2b Wetenschappelijke en maatschappelijke vraagstukken en hoofdlijnen
Verlader-betrokkenheid
Verladers zijn de opdrachtgevers voor vervoerders en logistieke dienstverleners. Met
hun opdrachtverlening bepalen verladers vaak in hoge mate wat de speelruimte van
vervoerders en logistieke partijen is. In een aantal roadmaps in de logistieke sector
wordt die speelruimte ter discussie gesteld. In de roadmap Cross chain control
centers bijvoorbeeld, wordt aangestuurd op samenwerking tussen verladers om
benutting van vervoermiddelen in distributienetwerken verder te optimaliseren. Het is
daarom niet verwonderlijk dat in veel projecten verladers betrokken worden, of het
belang van de rol van verladers keer op keer aan de orde wordt gesteld. Het is echter
vaak moeilijk om vanuit een logistiek vraagstuk verladers daadwerkelijk betrokken te
krijgen bij de uitvoering van onderzoek, laat staan zodanige procesaanpassingen te
laten maken dat de beoogde logistieke verbeteringen ook daadwerkelijk gerealiseerd
kunnen worden. Er is meer onderzoek nodig naar de rol van verladers, de verhouding
tussen verladers en hun dienstverleners, en de mogelijkheden voor verladers om in
pre-competitieve horizontale samenwerkingsverbanden te stappen.
Nieuwe vormen van public private partnership en governance
Er is in de mobiliteitssector een aantal werkende voorbeelden van public private
partnerships, waarin overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen gezamenlijk
proberen om problemen te adresseren en gezamenlijk innoveren. De PraktijkProef
Amsterdam (PPA) is zo’n voorbeeld. Hierin zijn de landelijke en regionale overheid
verenigd met bedrijven, universiteiten en TNO om de filedruk rondom Amsterdam te
reduceren met behulp van nieuwe technologie en gedragsbeïnvloeding. Dergelijke
grootschalige proeven zijn in de logistiek zeldzaam. Er is in de logistieke sector wel
grote behoefte aan de uitrol van praktijkproeven, of living labs, waarin vraagstukken
in de praktijk en op enige schaal worden aangepakt. De manier waarop die living labs
vorm moeten krijgen, welke partijen daarbij betrokken moeten zijn, en welke
technologische ondersteuning de living labs behoeven, dient nader onderzocht te
worden. Er zijn ook een aantal concrete vraagstukken rondom de grote logistieke
knooppunten in Nederland die vragen om een dergelijke aanpak: de noodzaak tot
herinrichting van de vrachtafhandeling op Schiphol als gevolg van wijzigingen in
Europese douaneregelgeving, de aanpak van congestie bij containerterminals op de
Maasvlakte of grote distributiecentra, de duurzame bereikbaarheid van de haven van
Rotterdam of logistieke hotspots, de aanleg van het derde spoor bij de Betuwelijn en,
bijvoorbeeld, de ontwikkeling van synchromodale corridors in Nederland, parallel aan
de TEN-T corridorontwikkeling.
Logistiek in stedelijke omgevingen
Steden zijn centra van economische activiteiten die aan grote veranderingen
onderhevig zijn. Mensen wonen anders, werken anders, winkelen anders. Urbanisatie
is ook een belangrijk thema in de Europese onderzoeksagenda. Dit heeft gevolgen
voor de inrichting van logistieke processen, zowel voor bijvoorbeeld de belevering van
winkels en horeca, als voor de bezorging van pakketten. Zowel bedrijven als
overheden stellen steeds strengere eisen aan de logistieke organisaties die in dit
speelveld acteren. Deze eisen zijn vaak ook nog verschillend per stad of regio. De
manier waarop bedrijven met die eisen om kunnen gaan, de manier waarop
overheden die eisen kunnen handhaven en de manier waarop nieuwe, werkbare,
oplossingen gegenereerd kunnen worden, vereist nieuwe vormen van samenwerking,
monitoring en begeleiding voor logistiek processen en nieuwe
transportmogelijkheden.
12
Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek
Een centraal probleem is de informatievoorziening voor zowel overheden en
bedrijven. Overheden hebben informatie nodig op basis waarvan ze logistieke
prestaties kunnen beoordelen, en op basis waarvan ze de impact op hun regio of
stedelijke omgeving kunnen vaststellen. Bedrijven hebben omgevingsinformatie nodig
waarmee zij hun logistieke prestaties kunnen optimaliseren. Een dergelijke sterk
collectieve informatievoorziening, anders dan basale verkeersinformatie, is op dit
moment niet voorhanden.
Daarnaast is een hardnekkig vraagstuk de manier waarop succes of falen van
initiatieven in stedelijke omgevingen beoordeeld kan worden. Steden zijn zodanig
uniek dat vaak moeilijk een onderscheid kan worden gemaakt tussen contextuele
redenen en projectgerelateerde redenen waarom initiatieven werken of niet. Er is
meer inzicht nodig in de mate waarin kennis kan worden ontwikkeld over logistiek in
stedelijke omgevingen waarbij de specifieke context van steden expliciet een plaats
krijgt.
2.3 Complexe Netwerkvraagstukken
2.3a Onderwerp en afbakening
De logistieke sector wordt gekenmerkt door de commerciële interactie tussen
bedrijven in de vorm van ketens en netwerken. Bedrijven worden daardoor
afhankelijk van partijen waar ze niet direct een commerciële of hiërarchische relatie
mee hebben. Hierdoor ontstaan bijzondere vraagstukken waarin onzekerheid en
onbetrouwbaarheid een grote rol speelt. De manier waarop bedrijven hier mee
omgaan, resulteert in de praktijk in grote inefficiënties in transport en opslag van
goederen, in mismatches tussen ketenvoorraden en marktvraag, en in congestie of
juist overcapaciteit.
In het onderzoek naar planning in netwerkomgevingen zijn nog veel vragen
onbeantwoord. Er wordt veel werk verricht aan - steeds complexere varianten vanstandaardproblemen en aan oplossingsmethoden voor die problemen. Er is echter
nog steeds weinig inzicht in de manier waarop bedrijven samen kunnen plannen. Er is
ook nog weinig inzicht in de manier waarop centrale en decentrale
planningsmechanismen elkaar aan kunnen vullen of af kunnen wisselen in logistieke
netwerken. Zo’n vraagstuk doet zich voor in de haven van Rotterdam, waar terminals
in de haven hun operationele planning willen optimaliseren, terwijl de
binnenvaartschepen die die terminals bezoeken, hun schema’s willen optimaliseren
die zich maar gedeeltelijk in de haven afspelen.
In deze call is gekozen voor een afbakening rondom drie onderwerpen: analytische
tools in ketens, collaborative planning over ketens heen, en integratie van ketens
voor de circulaire economie.
Dit thema van complexe ketenvraagstukken richt zich op de volgende drie
subthema’s:
•
Nieuwe tools voor de analyse van ketenprocessen.
•
Collaborative planning.
•
Ketens voor een circulaire economie.
13
Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek
2.3b Wetenschappelijke en maatschappelijke vraagstukken en hoofdlijnen
Nieuwe tools voor de analyse van netwerkprocessen
Vervoer en logistieke activiteiten genereren steeds meer data, die ook steeds
makkelijker beschikbaar komen voor onderzoek en analyse. Er is behoefte aan
nieuwe analytische tools om processen in logistieke ketens te bestuderen, waarbij
aangesloten wordt bij moderne ontwikkelingen zoals het beschikbaar krijgen van
grote hoeveelheden data uit voertuigen, de omgeving en bedrijfsprocessen, nieuwe
rekenmethoden voor complexe logistieke problemen, en business analytics
ontwikkelingen om de nieuwe inzichten ook aan gebruikers over te kunnen brengen.
Een nieuwe manier van kijken naar logistieke processen is voorgesteld in het
manifest van het Physical Internet Initiative. In dit initiatief wordt een sterk
gestructureerd en modulair logistiek systeem voorgesteld dat steunt op een
informatiearchitectuur die optimaal gebruik maakt van de embedded communicatie
van alle betrokken fysieke objecten, zoals laadeenheden en voertuigen. Het
ontwikkelen van tools die nodig zijn voor de verdere ontwikkeling van het fysieke
internet dragen wellicht op de korte of middellange termijn ook bij aan de verdere
optimalisatie van ons huidige logistieke systeem.
Het verdient aanbeveling om de nieuwe tools op een gestructureerde manier te
ontwikkelen en te ontsluiten, analoog aan het gedachtegoed van de Open Data
ontwikkeling. Een dergelijk ontwikkeling valt in drie stappen uiteen: 1) het
ontwikkelen van gestandaardiseerde en open toegang tot data uit de logistieke
sector, 2) het ontwikkelen van een open onderzoeksinstrumentarium, en 3) het
ontwikkelen van de toegang tot data en onderzoeksresultaten op een laagdrempelige
manier.
In de logistieke sector zijn op elk van deze drie stappen voorzichtige ontwikkelingen
waar te nemen: de container terminals op de Maasvlakte ontsluiten hun data via
toegankelijke data warehouses (maar nog wel alleen voor intern gebruik); in het EU
project CONCOORD wordt gewerkt aan een algoritmiek-bibliotheek voor stedelijke
distributievraagstukken; en in EU projecten zoals CASSANDRA is gewerkt aan
dashboards voor overheden die mee willen kijken in logistieke ketens.
Onderzoeksprojecten kunnen verder bijdragen aan het institutionaliseren van een
onderzoeksinfrastructuur voor de logistieke sector.
Collaborative planning
Er is een groeiende behoefte aan mechanismen voor coördinatie over ketens heen.
Dit vraagstuk doet zich voor in cross chain control centers en service logistiek, maar
ook in synchromodale vervoersoplossingen. Planningsvraagstukken spelen zich vaak
niet meer af binnen een bedrijf, keten of vervoersmodaliteit. De integrale,
collaborative planningsoplossingen, die nodig zijn om deze vraagstukken te
adresseren zijn nog nauwelijks voorhanden en zijn zeker niet beschikbaar voor de
dagelijkse praktijk van bedrijven.
Tegelijkertijd is in de afgelopen jaren een aantal initiatieven in gang gezet die sterk
leunen op samenwerking en collectiviteit. Een voorbeeld is de gezamenlijke
dieptemeting van rivieren die is ontwikkeld in het IDVV project COVADEM door Marin,
in samenwerking met enkele tientallen binnenvaartondernemingen, en gebruik
makend van enkele tientallen schepen. Een ander voorbeeld is het ARTEMIS project
DEMANES, waarin op basis van het poolen van data van verschillende
wegvervoerders wachttijden en doorlooptijden in logistieke knooppunten kunnen
worden voorspeld. De volgende stap in deze vraagstukken is het gezamenlijk plannen
van activiteiten. Hier zit zowel een technische dimensie aan, als een
sociaaleconomische. De technieken voor gezamenlijk plannen in de logistiek moeten
14
Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek
nog worden ontwikkeld. Maar er is ook nog weinig inzicht in de mate waarin
gezamenlijk plannen in de logistiek werkt en op welke manier de huidige populatie
van planners getraind en ondersteund moeten worden om in
samenwerkingsverbanden te gaan plannen.
Ketens voor een circulaire economie
De duurzaamheidsagenda brengt ook een aantal complexe ketenvraagstukken met
zich mee. Vanuit de holistische Cradle2Cradle benadering rijst de vraag in hoeverre
logistiek ketens de circulaire economie ondersteunen. Naar de integratie van
voorwaartse en achterwaartse ketens wordt al een decennium of langer onderzoek
gedaan, maar dit onderzoek beweegt zich nog vooral in de hogere lagen van
distributie en service logistiek. De link tussen circulaire economie en de
maakindustrie wordt nog niet structureel gelegd.
Vanuit een supply chain optiek is deze link veel fundamenteler dan het integreren van
logistieke processen in voorwaartse en achterwaartse ketens. Bedrijven moeten hun
hele productketen van ontwerp tot retour, met daartussen productie, delivery en
service herontwerpen om aan te sluiten bij de principes van de circulaire economie.
Juist in supply chains waar steeds meer activiteiten, waaronder ontwerp, productie,
logistiek en customer care, geoutsourced worden is een dergelijke integrale
benadering van het product van cruciaal belang.
15
Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Vitale Logistiek
3 Richtlijnen voor aanvragers
3.1
Wie kan aanvragen
Elk projectvoorstel heeft één hoofdaanvrager:
•
Bij fundamenteel onderzoek is de hoofdaanvrager hoogleraar of universitair
hoofddocent aan een Nederlandse universiteit, dan wel een NWO- of KNAWinstituut, die een dienstverband heeft voor ten minste de looptijd van het
aanvraagproces en de duur van de subsidieperiode.
•
Bij industrieel onderzoek (R&D) is de hoofdaanvrager verbonden aan een
Nederlandse onderzoeksinstelling voor de looptijd van het beoogde
onderzoek. Nederlandse instellingen zijn instellingen voor toegepast
onderzoek zoals TO2, hbo’s, de universiteiten en Technologische
Topinstituten (TTI’s).
Bij een projectaanvraag waarbij zowel sprake is van fundamenteel onderzoek als
toegepast onderzoek, dient de hoofdaanvrager een aanstelling te hebben aan een
Nederlandse universiteit, dan wel een NWO- of KNAW- instituut.
De call Vitale Logistiek. Onderzoek en innovatie voor de Topsector Logistiek is
interdisciplinair van aard en gericht op samenwerking met partners uit bedrijfsleven,
overheden en maatschappelijke organisaties. Om dit uitgangspunt vorm te geven
dienen alle bij een onderzoeksvoorstel betrokken samenwerkingspartners een
consortium op te richten. Er dienen minimaal twee private partijen bij de aanvraag
betrokken te zijn. Het heeft de voorkeur dat nog meer private partners (als
meefinancierende partij) deel uitmaken van het projectconsortium. Bedrijven worden
aangemerkt als private partners. (Zie bijlage 6.2 Regeling in-kind bijdragen)
De hoofdaanvrager vraagt aan namens het gehele projectconsortium en is
verantwoordelijk voor zowel de samenhang en de resultaten, als ook de financiële
verantwoording.
De hoofdaanvrager en medeaanvrager(s) dienen gedurende de periode waarover
subsidie wordt gevraagd effectief betrokken te blijven bij het onderzoek waarop de
aanvraag betrekking heeft. De instelling dient de aanvragers in de gelegenheid te
stellen gedurende de looptijd van het aanvraagproces en het onderzoek voor een
adequate begeleiding van het onderzoek zorg te dragen. De private partners dienen
als mede-aanvrager op de aanvraag te worden opgenomen.
Een onderzoeker kan in deze ronde niet meer dan tweemaal aanvragen, waarvan
slechts één maal als hoofdaanvrager. Dat betekent dat zij/hij voor één aanvraag als
hoofdaanvrager en voor één andere aanvraag als medeaanvrager kan fungeren, of
tweemaal als medeaanvrager bij twee verschillende aanvragen.
3.2
Wat kan aangevraagd worden
De bij NWO aan te vragen subsidie bedraagt maximaal € 500.000. Er kan subsidie
worden aangevraagd ter dekking van zowel de personele als de materiële kosten die
voor het project moeten worden gemaakt. In het project dienen minimaal twee
onderzoekers aangesteld te worden. Bij fundamentele projecten dienen dit
promovendi of postdoctoraal onderzoekers te zijn. De totale looptijd van een project
is ten minste twee jaar en niet langer dan vier jaar. De beoordelingscriteria voor
beoordeling van de aanvragen staan beschreven in paragraaf 4.2.
16
Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Vitale Logistiek
Subsidie:
-
kan alleen aangevraagd worden voor projecten die starten na aanvraag (dus
niet al lopende projecten), met een maximale doorlooptijd van 4 jaar.
Kosten gemaakt vóór de start van het project komen niet voor subsidie in
aanmerking
-
mag geen bestaande financiering vervangen;
-
wordt niet gegeven voor contractresearch;
-
mag individuele bedrijven niet meer steunen dan wat toegestaan is vanuit
staatssteunkader (art. 1a.6).
Voorwaarden voor Cofinanciering
De private partners in het consortium dienen een concrete bijdrage te leveren aan
het onderzoek.
Er worden twee typen cofinanciering onderscheiden:
1.
In-kind bijdragen
2.
Cash bijdragen
NWO accepteert in-kind bijdragen in mensuren van personeel (integrale kostprijs) of
materiële bijdragen zoals gebruik van specifieke software en toegang tot faciliteiten.
Daarbij geldt wel de voorwaarde dat deze gekapitaliseerd zijn en dat ze integraal
onderdeel uitmaken van het projectplan. Zie hiervoor ook bijlage 6.2 Regeling inkind bijdragen. De bijdrage van de private en publieke partijen moet duidelijk zijn
uit de beschrijving van het project, de planning en het budget in de aanvraag.
Tijdens de looptijd van het project dient de bijdrage bijgehouden te worden in de
projectadministratie die te allen tijde inzichtelijk moet zijn voor NWO. Begeleiding en
consultancy vallen niet onder cofinanciering.
Voor Fundamenteel onderzoek geldt een cofinancieringseis van minimaal 15% van
de projectbegroting; in de vorm van een in-kind of cash bijdrage van private
partners, waarvan minimaal de helft in cash. Bij een projectbegroting van k€ 588,24
kan er k€ 500 subsidie worden aangevraagd, waarbij er minimaal k€ 88,24
cofinanciering is waarvan minimaal k€ 44,12 cash.
Voor Industrieel onderzoek (R&D) geldt een cofinancieringseis van minimaal 50%
van de projectbegroting in de vorm van een in-kind of cash bijdrage van private
partners, waarvan minimaal de helft in cash. Bij een projectbegroting van k€ 1.000
kan er k€ 500 subsidie worden aangevraagd, waarbij er minimaal k€ 500
cofinanciering is waarvan minimaal k€ 250 cash.
De cofinanciering wordt toegevoegd aan het bij NWO aan te vragen subsidiebedrag
en dient te worden opgenomen in de begroting.
De bijdrage in de vorm van cofinanciering moet in een brief bij de aanvraag
bevestigd worden door de private en/of publieke partners die als medefinancier
optreden (‘letter of commitment’; zie ook paragraaf 3.4). De cash bijdrage zal
na honorering door NWO bij de partners worden geïnd en met de NWO
financiering tegelijk in tranches worden uitgekeerd.
Personele kosten
Subsidie kan worden aangevraagd voor de salariskosten van op het onderzoek aan
te stellen personeel. De duur van deze aanstellingen mag de duur van de subsidie
die toegekend is voor het aangevraagde onderzoek nooit overschrijden.
17
Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Vitale Logistiek
Op de subsidieverlening voor fundamenteel onderzoek aan universiteiten is het door
NWO met de VSNU op 2 oktober 2008 gesloten Akkoord Bekostiging
Wetenschappelijk Onderzoek 2008 van toepassing 6 inclusief de meest recente
standaard salaristabellen (zie de NWO-website).
Wetenschappelijk personeel
Onder wetenschappelijk personeel wordt personeel verstaan dat onderzoek verricht:
promovendi en postdoctoraal onderzoekers. Per categorie gelden de volgende
uitgangspunten.
Promovendus (maximaal 4 jaar)
-
Een promovendus kan alleen vanaf het eerste jaar worden aangesteld;
-
de aanstellingsduur bedraagt vier jaar bij een aanstellingsomvang van 1,0
fte.
Postdoconderzoeker (maximaal 4 jaar)
-
Een postdoconderzoeker is op het moment van de aanstelling
gepromoveerd, of de promotiedatum is vastgesteld en vindt binnen zes
maanden na aanstelling plaats;
-
de aanstellingsduur voor een postdoconderzoeker bedraagt minimaal twee
en maximaal vier jaar.
Het is mogelijk en kan meerwaarde hebben om (een gedeelte van) het onderzoek uit
te voeren bij één van de private en/of publieke partners in het consortium. Waar van
toepassing dient dit in het onderzoeksvoorstel beargumenteerd te worden.
Vervangingssubsidie
Een hoogleraar of U(H)D kan voor een gedeelte van zijn of haar
onderwijsverplichtingen worden vrijgesteld door middel van een
vervangingssubsidie, zodat hij of zij zich voor een bepaalde periode kan wijden aan
het gefinancierde onderzoek. Een vervangingssubsidie voor het verrichten van
onderzoek wordt alleen toegekend indien de aanvrager kan aantonen dat een
subsidie voor een promovendus of postdoc niet in het beoogde doel voorziet. Uit de
vervangingssubsidie kunnen de salariskosten worden gedekt van de vervanger.
Hiervoor wordt het vaste salaristarief van een postdoc gehanteerd met een
maximum van € 100.000 per vervanging.
Niet-wetenschappelijk personeel
Onder niet-wetenschappelijk personeel wordt personeel verstaan dat het onderzoek
van de hierboven genoemde personen ondersteunt met specialistische nietwetenschappelijke taken ten behoeve van het onderzoek, bijvoorbeeld
computerprogrammering. Subsidie kan worden aangevraagd voor nietwetenschappelijk personeel op mbo-, hbo- of academisch niveau. De inzet dient
uitdrukkelijk gemotiveerd te worden, zowel wat betreft niveau, als wat betreft duur.
Administratief ondersteunende taken kunnen niet onder deze subsidie worden
aangevraagd.
6
Het Akkoord bekostiging wetenschappelijk onderzoek staat op de NWO- website.
18
Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Vitale Logistiek
Personeel onder vrije tariefstelling: Onderzoekers van kennisinstellingen
Indien een aanstelling niet aan de universiteit plaatsvindt, maar bij een
onderzoeksinstituut of kennisinstelling kan voor de begroting van personele kosten
worden uitgegaan van het brutosalaris volgens werkelijke inschaling en periodiek
van de geldende CAO en alle benodigde opslagen 7. Administratief ondersteunende
taken kunnen niet onder deze subsidie worden aangevraagd.
Deze tarieven zijn bindend; dit laat onverlet dat in de aangevraagde begroting de
omvang en aard van de personele kosten dienen te worden gespecificeerd en
beargumenteerd.
Bench fee
Aan promovendi en postdoconderzoekers wordt een persoonsgebonden bench fee
toegekend. Dit is een vast bedrag ten behoeve van de onderzoeker (bijvoorbeeld
congresbezoek, publicatie van de dissertatie). De hoogte van de bench fee is
vastgesteld op maximaal € 5.000,- en is afhankelijk van het type onderzoeker en de
aanstellingsduur. Het toegekende bedrag wordt separaat en in één keer ter
beschikking gesteld.
Materiële kosten
•
In een aanvraag kan subsidie worden aangevraagd ter dekking van
materiële kosten, zoals: de aanschaf van speciaal voor het onderzoek
benodigde apparatuur en verbruiksgoederen, m.u.v. computers; het houden
van interviews en enquêtes; de aanschaf van databestanden; reis- en
verblijfkosten; management van het projectconsortium, bijvoorbeeld een
(niet-wetenschappelijke) procesmanager (tot maximaal 5% van de
subsidie); het organiseren van (internationale) workshops en
bijeenkomsten; studentassistentie.
Materiële kosten dienen zowel inhoudelijk gemotiveerd als financieel onderbouwd te
worden.
Kosten die niet worden vergoed:
•
Kosten voor computergebruik bij universitaire rekencentra en kosten voor
het gebruik van laboratoria, komen niet in aanmerking voor subsidie. Er is
een aparte call Rekentijd Nationale Computersystemen van het NWOgebied Exacte Wetenschappen voor toegang tot de nationale
computersystemen.
•
Huisvestings-, overhead-, en afschrijvingskosten komen niet voor subsidie
in aanmerking.
•
Kosten die zijn gemaakt ter verkrijging van een accountantsverklaring,
kosten gemaakt voor het bemiddelen voor, en/of verwerven en uitvoeren
van contractresearch, inclusief de daaraan toe te rekenen overige indirecte
kosten en reserveringen voor toekomstige kosten c.q. reservevorming
komen niet in aanmerking voor subsidie.
•
Kosten van apparatuur, van verbruiksgoederen, of van administratieve of
technische hulp, die tot het gebruikelijke voorzieningenpakket van een
universiteit of onderzoeksinstituut moeten worden gerekend, komen
evenmin in aanmerking voor subsidie.
7
Zoals vastgelegd in het EZ- kaderbesluit. Zie:
http://wetten.overheid.nl/BWBR0024796/geldigheidsdatum_15-01-2010
19
Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Vitale Logistiek
3.3
Wanneer kan aangevraagd worden
De sluitingsdatum voor het indienen van uitgewerkte aanvragen is dinsdag 10
maart 2015, 14:00 uur.
Om de belangstelling te peilen en de beoordelingprocedure adequaat in te kunnen
richten, dienen Letters of Interest (LOI’s) voor de eerst tranche uiterlijk dinsdag 10
februari 2015 vóór 14.00 uur te zijn ingediend. Het indienen van een LOI is
verplicht! Wie geen LOI indient kan later geen volledig uitgewerkte aanvraag
indienen. Zie in dit verband ook paragraaf 3.6 en het tijdschema in de bijlage.
Aanvragen kunnen na de deadline niet meer worden verbeterd of aangevuld.
3.4
Het opstellen van de aanvraag
LOI formulieren voor het aanvragen van subsidie en de toelichting hierop kunnen
via de website van NWO worden gedownload: www.nwo.nl/vitalelogistiek. Voor
het elektronisch indienen dient gebruik te worden gemaakt van het systeem Iris
dat via de NWO-website toegankelijk is
(www.iris.nwo.nl)
De uitgewerkte subsidieaanvraag bestaat uit twee delen: een factsheet en het
aanvraagformulier.
-
De factsheet wordt direct ingevuld in het elektronisch aanvraagsysteem Iris
van NWO.
-
Het aanvraagformulier staat op de subsidiepagina van deze call op de NWOwebsite. Dit formulier wordt, zodra ingevuld, toegevoegd als PDF bestand
aan de Iris factsheet.
Aanvraagformulier
Aanvragen dienen in het Engels te worden opgesteld en worden alleen geaccepteerd
wanneer het aanvraagformulier gebruikt is. Nadere instructies staan in het
aanvraagformulier dat kan worden gedownload van de website:
www.nwo.nl/vitalelogistiek. Het pdf-document mag op geen enkele wijze beveiligd
zijn om een goede verwerking van de aanvraag te garanderen.
Op zowel de LOI en de uitgewerkte aanvraag dient te worden aangegeven wat voor
soort project wordt ingediend:
1.
Fundamenteel onderzoek
2.
Industrieel (R&D) onderzoek
Letter(s) of commitment
Bij het indienen van de aanvraag moet het financieel commitment van partner(s)
worden bevestigd met een ‘letter of commitment’. Deze brief bestaat uit een
expliciete verklaring van de overeengekomen financiële en/of gekapitaliseerde
personele en/of materiële bijdrage, een toelichting op hoe de cofinanciering wordt
ingezet en een toelichting op hoe de resultaten van het onderzoek zullen bijdragen
aan de beleids- of praktijkontwikkeling. De in de brief vermelde bedragen moeten
overeenkomen met de bedragen in het budget van de aanvraag. Deze brief dient als
bijlage bij de aanvraag te worden toegevoegd. Indien de aanvraag gehonoreerd
wordt, zal NWO de private en/of publieke partners vragen voor bevestiging van de
medefinanciering (bevestiging van bijdragen door derden). Verdere afspraken
dienen te worden vastgelegd in een (consortium)overeenkomst (zie paragraaf 3.5 en
bijlage 6.1).
20
Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Vitale Logistiek
3.5
Specifieke subsidievoorwaarden
NWO raamwerk voor Publiek-Private Samenwerking (zie bijlage 6.1)
De consortiumpartners dienen bij aanvang van het project een overeenkomst te
sluiten met betrekking tot de rechten (bijvoorbeeld copyrights, intellectueel
eigendom etc.) op producten of zaken die binnen het project worden
ontwikkeld.
NWO hanteert een PPS-Raamwerk voor publiek-private-samenwerking, waarin staat
omschreven aan welke minimale eisen een project agreement dient te voldoen. Het
betreft het vastleggen van afspraken over de consortium governance, financiën,
publicaties, intellectueel eigendom, aansprakelijkheid en geschillen. De NWO
uitgangswaarden ten aanzien van intellectueel eigendom (IP) en kennisoverdracht
staan in dit PPS-Raamwerk beschreven. Wanneer een onderzoeker een voorstel
indient, dienen de consortiumpartners te bevestigen dat zij kennis hebben genomen
van het PPS-Raamwerk, de NWO uitgangswaarden ten aanzien van IP en de
kennisoverdrachtsregels zoals daarin beschreven. Voordat een toegekend project
van start gaat, dienen de projectpartners een project agreement te sluiten in
overeenstemming met het PPS-Raamwerk.
Overige specifieke subsidievoorwaarden
Voor aanvragen voor een subsidie van NWO geldt de NWO-Regeling subsidies 8.
NWO en het TKI Logistiek houden zich het recht voor een aanvraag op
wetenschapsinhoudelijke, beleidsmatige of budgettaire gronden te laten inkorten of
wijzigen als voorwaarde bij eventuele toekenning. Wordt een aanvraag toegekend,
dan wijzen NWO en het TKI Logistiek in principe de hoofdaanvrager aan als
projectleider. Deze ontvangt de aanwijzingen voor projectleiders en de algemene
subsidiebepalingen van NWO.
NWO en het TKI Logistiek monitoren de voortgang en evalueren de resultaten van
het gesubsidieerde onderzoek ten opzichte van de in de aanvraag vermelde planning
en beoogde opbrengst. Indien hierop een aanzienlijke wijziging, in negatieve zin,
wordt geconstateerd, behouden NWO en het TKI Logistiek zich het recht voor
sancties uit te voeren die bij de toekenning nader zijn uiteengezet.
Tenslotte wordt opgemerkt dat het indienen van een LOI verplicht is. Een volledig
uitgewerkte aanvraag is niet ontvankelijk, indien geen Letter of Interest (LOI) is
ingediend.
3.6
Het indienen van een aanvraag
Het indienen van een aanvraag bij NWO kan alleen via Iris, het elektronisch
aanvraagsysteem. Aanvragen die niet via Iris zijn ingediend, worden niet in
behandeling genomen. Een hoofdaanvrager is verplicht zijn/haar aanvraag via
zijn/haar eigen Irisaccount in te dienen.
Indien de hoofdaanvrager nog geen Irisaccount heeft, dient deze dat minimaal een
dag voor het indienen aan te maken. Dit is om eventuele aanmeldproblemen nog op
tijd te kunnen verhelpen. Indien de hoofdaanvrager al een Iris account heeft, hoeft
deze geen nieuw account aan te maken om een nieuwe aanvraag in te dienen.
8
De Regeling Subsidieverlening staat op de NWO- website:
http://www.nwo.nl/subscription-documents/nwo/juridisch/regeling-subsidieverleningnwo
21
Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Vitale Logistiek
Voor vragen van technische aard verzoeken wij u contact op te nemen met de Iris
helpdesk (0900-696 47 47; zie paragraaf 5.1.2).
Onderzoeksinstellingen die een aanvraag als hoofdaanvrager indienen, kunnen als
organisatie in IRIS kiezen voor NWO-TKI Logistiek (met als acroniem ‘NWO-TKI’ en
Den Haag als stad). Bij de contactgegevens kunnen vervolgens de eigen
organisatiegegevens worden ingevoerd. Het wordt aangeraden om hier ruim voor de
deadline mee te beginnen.
22
Hoofdstuk 4: Beoordelingsprocedure / Vitale Logistiek
4 Beoordelingsprocedure
4.1
Procedure
Hieronder worden de verschillende stappen in het beoordelingsproces beschreven.
Aanvragers kunnen het verloop van de beoordelingsprocedure volgen via hun
Irisaccount. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend.
Om de markt te verkennen en de beoordelingsprocedure tijdig en adequaat te
kunnen inrichten is het indienen van een Letter of Interest (LOI) verplicht (zie ook
het tijdschema onderaan deze paragraaf). Een LOI bevat informatie over de
probleemstelling, het type onderzoek waarop de aanvraag betrekking heeft en de
beoogde samenstelling van het consortium.
De eerste stap in de beoordelingsprocedure is altijd een bureau-toets of de aanvraag
in behandeling genomen kan worden.
Criteria voor het in behandeling nemen van de aanvraag
Het secretariaat gaat na of de aanvraag aan de volgende criteria voor indiening
voldoet:
-
Het voorstel is tijdig ingediend via Iris;
-
Er is tijdig een LOI ingediend;
-
De aanvraag is in het Engels opgesteld;
-
Er is gebruikgemaakt van het verplichte aanvraagformulier;
-
Alle vragen zijn beantwoord;
-
Er is ingevuld of het industrieel of fundamenteel onderzoek betreft
-
Het maximale aantal woorden wordt niet overschreden;
-
De aangevraagde onderzoeksformatie valt binnen de grenzen die gesteld
zijn in paragraaf 3.2.
-
De cofinanciering voldoet aan de gestelde voorwaarden;
-
Letter(s) of commitment zijn bijgesloten.
Wanneer correctie van de aanvraag mogelijk is, zal de aanvrager de gelegenheid
krijgen om haar/zijn aanvraag binnen 48 uur aan te passen. Als de aanvraag binnen
de gestelde tijd niet is gecorrigeerd, zal de aanvraag niet in behandeling worden
genomen. Gecorrigeerde aanvragen zullen na goedkeuring alsnog in behandeling
worden genomen.
Voor alle bij de beoordeling en/of besluitneming betrokken personen en betrokken
NWO-medewerkers is de NWO-code belangenverstrengeling van toepassing.
NWO gebruikt met ingang van 1 januari 2012 een nieuwe kwalificatie voor
beoordeelde aanvragen. Informatie over de kwalificatie vindt u op de NWO website.
Beoordelingsprocedure
Het TKI Logistiek heeft een staande Programmacommissie (PC). De
Programmacommissie adviseert het TKI bestuur op strategische hoofdlijnen. Voor
deze subsidie ronde wordt een ad hoc beoordelingscommissie ingesteld. Alle
uitgewerkte voorstellen worden door de programmacommissie behandeld, de
aanvragen die voldoende aansluiten op deze call worden ter beoordeling aan de
beoordelingscommissie voorgelegd.
23
Hoofdstuk 4: Beoordelingsprocedure / Vitale Logistiek
Programmacommissie TKI Logistiek: samengesteld uit leden uit de private sector,
publieke sector en wetenschappers. De programmacommissie TKI Logistiek
wordt ingesteld door het bestuur TKI Logistiek.
(Internationale) beoordelingscommissie Vitale Logistiek: samengesteld uit
internationale wetenschappers en experts op het terrein van toegepast
onderzoek en een technisch voorzitter. De beoordelingscommissie wordt
ingesteld door NWO. Afhankelijk van het aantal uitgewerkte aanvragen is het
mogelijk dat er meerdere internationale beoordelingscommissies worden
ingesteld. Vooralsnog wordt uitgegaan van één commissie. In deze tekst
wordt daarom enkelvoud gebruikt.
Alle commissieleden dienen de gedragscode belangenverstrengeling van NWO te
ondertekenen. De gedragscode is van toepassing op de volledige beoordelingsronde.
Indien nodig zullen commissieleden worden vervangen.
Er wordt gewerkt met een tweestapsprocedure waarbij de aanvraag eerst getoetst
wordt op passendheid in het programma, en na een positief oordeel aan een
internationale beoordelingscommissie wordt voorgelegd.
Stap 1
Nadat de aanvraag door het bureau ontvankelijk is verklaard, worden de aanvragen
behandeld door de Programmacommissie TKI Logistiek. Door de
programmacommissie wordt criterium I aansluiting op de call beoordeeld (zie
paragraaf 4.2 voor een beschrijving van de beoordelingscriteria). Door de
programmacommissie wordt beoordeeld of er voldoende aansluiting is op de
inhoudelijke focus van deze call en de roadmaps van de Topsector Logistiek (zie
hoofdstuk 2 Doel). Aanvragen die niet of onvoldoende aansluiten op de inhoud van
deze call worden afgewezen en niet voorgelegd aan de internationale
beoordelingscommissie.
Stap 2
De uitgewerkte aanvragen waarvan de programmacommissie heeft geoordeeld dat
ze voldoende aansluiten bij deze call worden aan de internationaal samengestelde ad
hoc beoordelingscommissie voorgelegd. De beoordeling door de internationale
beoordelingscommissie vindt plaats aan de hand van de aanvraag, de voorlopige
adviezen, de reactie van de aanvragers daarop en de interviews. De
beoordelingscommissie beoordeelt uitsluitend criterium II kwaliteit en criterium III
kennisvalorisatie (zie paragraaf 4.2). Door de leden van de beoordelingscommissie
worden voorlopige adviezen met eventuele vragen opgesteld die aan de aanvrager
zal worden toegestuurd. De aanvrager kan voorafgaand aan het interview een
schriftelijke reactie op het voorlopig oordeel geven (het wederhoor). Vervolgens zal
de aanvrager worden uitgenodigd voor een interview. Na het interview zal de
beoordelingscommissie de aanvraag een oordeel geven: Excellent, Very Good,
Good/Average of Poor. Uiteindelijk stelt de beoordelingscommissie twee rankings op:
één ranking voor de fundamentele onderzoeksprojecten en één voor de toegepaste
projecten. De gecombineerde projecten worden in beide rankings opgenomen.
Op basis van de oordelen en de ranking van de beoordelingscommissie stelt de
Programmacommissie twee prioriteitenvolgordes op van de zeer goede en excellente
aanvragen. De programmacommissie kan alleen afwijken van de ranking van de
beoordelingscommissie op basis van overwegingen zoals een betere aansluiting bij
de roadmaps of passendheid in het programma (criterium I). Aanvragen die beter
aansluiten bij de vragen uit deze call (zie paragraaf 2.1, 2.2 en 2.3) kunnen op een
hogere plaats in de prioriteringsvolgorde worden geplaatst, mits deze aanvragen als
excellent of zeer goed zijn beoordeeld door de beoordelingscommissie.De
programmacommissie biedt de prioriteirsvolgorde aan het TKI- bestuur en het
Gebiedsbestuur MaGW aan.
24
Hoofdstuk 4: Beoordelingsprocedure / Vitale Logistiek
Het TKI- bestuur en het Gebiedsbestuur MaGW nemen op basis van het advies van
de programmacommissie elk een besluit over welke aanvragen zij willen honoreren.
Alleen aanvragen die als excellent of zeer goed zijn beoordeeld komen voor
honorering in aanmerking. Het formele toewijzingsbesluit wordt voor de
fundamentele projecten genomen door het Gebiedsbestuur MaGW, voor Industrieel
(R&D) onderzoek wordt het formele toewijzingsbesluit genomen door het TKIbestuur.
Indicatief tijdpad
1 december 2014
Oproep tot het indienen van voorstellen
10 februari 2015
Indienen van LOI’s door aanvragers
10 maart 2015
Deadline indienen aanvragen
Maart 2015
Vaststelling in behandeling nemen door het
secretariaat; bericht naar aanvragers hierover
April 2015
Bijeenkomst programmacommissie over
passendheid in deze call
Mei 2015
Opstellen voorlopig advies door
beoordelingscommissie
Mei 2015
Reactie door aanvragers
Juni 2015
Interviews en opstellen definitieve adviezen
door de beoordelingscommissie
Juni 2015
Prioritering door de Programmacommissie
Juli 2015
Besluitvorming door het TKI Bestuur Logistiek
en het Gebiedsbestuur MaGW
4.2
Criteria
Aanvragen worden beoordeeld op onderstaande criteria. Het beoordelingsproces
vindt in twee stappen plaats. De eerste stap betreft beoordeling door de
programmacommissie op criterium I aansluiting op de call. De aanvragen met
voldoende aansluiting worden voorgelegd aan de internationale
beoordelingscommissie. De aanvragen worden door de internationale
beoordelingscommissie beoordeeld op de criteria II en III. Fundamenteel onderzoek
wordt voor 75% beoordeeld op criterium II kwaliteit en voor 25% beoordeeld op
criterium III kennisvalorisatie. Projecten gericht op Industrieel (R&D) onderzoek
worden niet beoordeeld op criterium IIC wetenschappelijke relevantie. Industrieel
(R&D) onderzoek wordt voor 50% beoordeeld op criterium II kwaliteit en voor 50%
beoordeeld op criterium III kennisvalorisatie. Bij onderzoek dat een combinatie is
van fundamenteel en toegepast onderzoek wordt voor 62,5% beoordeeld op
criterium II kwaliteit en voor 37,5% beoordeeld op criterium III kennisvalorisatie.
Deze projecten worden wel beoordeeld op criterium IIC wetenschappelijke
relevantie.
De aanvragen worden getoetst aan de hand van de volgende criteria:
I.
Aansluiting op de call Vitale Logistiek
In hoeverre sluit het voorstel aan op de onderzoeksvragen en draagt het bij aan de
doelen zoals die zijn genoemd in paragraaf 2.1, 2.2 en 2.3 van dit document? In
hoeverre worden de inzichten en problematiek een stap verder gebracht? Kan een
bijdrage worden verwacht aan de centrale vragen van de Topsector Logistiek?
Wordt aangesloten bij de roadmaps van de Topsector Logistiek?
25
Hoofdstuk 4: Beoordelingsprocedure / Vitale Logistiek
II.
Kwaliteit
A. Vraag- en doelstellingen
Zijn de probleemstelling en de onderzoeksvragen helder gedefinieerd, voldoende
afgebakend en adequaat uitgewerkt?
B. Benadering en methoden
Heeft het voorstel een heldere (theoretische) onderbouwing? Zijn de voorgestelde
methoden en technieken en het voorgestelde raamwerk geschikt voor het realiseren
van de probleemstelling en het beantwoorden van de onderzoeksvragen? Is het
werkplan logisch van opbouw, goed gefaseerd en realistisch? Zijn de genoemde
bronnen toegankelijk en geschikt om de onderzoeksvragen te beantwoorden? Is het
voorgestelde tijdschema haalbaar en realistisch?
C. Wetenschappelijke relevantie (niet van toepassing op toegepast onderzoek)
Originaliteit van de probleemstelling: wordt bijgedragen aan nieuwe theorievorming
of onderzoeksmethoden, of worden originele empirische resultaten verkregen?
Levert het voorgestelde onderzoek een originele bijdrage aan theorie, methoden,
ontwerp of kennis?
III.
Kennisvalorisatie
A. Bedrijfsrelevantie (Utilisatie)
Zal het project leiden tot nieuwe technieken, methodes of belangrijke toepassingen?
Is het onderzoek nodig om gebruik te kunnen gaan maken van nieuwe technologie
of nieuwe inzichten? Is het gebruik van de onderzoeksresultaten goed doordacht en
een wezenlijk onderdeel van de aanvraag? Wat is het te verwachten economisch
effect? Is er in het project samenwerking tussen onderzoekers en bedrijfsleven?
B. Toegevoegde waarde van de kennisvalorisatie
Is het beoogde doel van de kennisvalorisatie voldoende helder? Op welke wijze is
voortzetting van de valorisatie van kennis in de waardeketen geborgd?
C. Doeltreffendheid en haalbaarheid van de aanpak
Welke stappen worden gezet om de kennis bruikbaar te maken voor derden?
Worden activiteiten ontplooid om de doelgroep te bereiken? Is de voorgestelde
aanpak adequaat? Wordt het potentieel van het consortium optimaal benut? Tot
welke opbrengsten zullen de specifieke acties leiden? Is de activiteit of het product
geschikt voor en bruikbaar voor het gestelde doel en de doelgroep? Draagt het
onderzoek bij aan de lopende beleidsprocessen en de roadmaps uit de Topsector
Logistiek?
26
Hoofdstuk 5: Contact en overige informatie / Vitale Logistiek
5 Contact en overige informatie
5.1
Contact
5.1.1
Inhoudelijke vragen
Voor inhoudelijke vragen over de call Vitale Logistiek; Onderzoek en innovatie voor
de Topsector Logistiek kunt u contact opnemen met:
Henk Waaijers
[email protected]
070 - 3440 913
Of
Marcus van Leeuwen
[email protected]
070 - 3440 931
5.1.2
Technische vragen over het elektronisch aanvraagsysteem Iris
Bij technische vragen betreffende het gebruik van Iris neemt u contact op met de
Iris helpdesk. Leest u alstublieft eerst de handleiding voordat u de helpdesk om raad
vraagt.
Bereikbaarheid Iris helpdesk: van maandag t/m vrijdag van 11.00 tot 17.00 uur,
telefoonnummer 0900-696 47 47. Helaas ondersteunen niet alle buitenlandse
providers het bellen naar 0900-nummers. U kunt ook uw vraag per e-mail sturen
aan [email protected].
5.2
Overige informatie
De call Vitale Logistiek draagt bij aan de roadmaps uit het innovatiecontract ‘het
concert begint’ en heeft mede als doel om kennis te produceren die ingezet kan
worden om verder invulling te geven aan de roadmaps.
27
Hoofdstuk 6 Bijlage / Vitale Logistiek
6 Bijlage
6.1 NWO-Raamwerk voor Publiek-Private Samenwerking (.pdf)
6.2 Regeling in-kind bijdragen
NWO-Raamwerk voor publiekprivate samenwerking
Versie 25 januari 2012
Dit Raamwerk maakt een onderscheid tussen
•
een consortium = alle partijen die in een programma met elkaar samenwerken
•
de rechtspersoon = de juridische vorm die men voor de samenwerking kiest, en
•
het initiële eigendom van de IP-rechten, dat kan liggen bij verschillende
configuraties van partijen die in het consortium deelnemen (zie sectie 3, punt 5).
Het Raamwerk heeft geen betrekking op consortia die werken met Europese subsidies,
vanwege de specifieke voorwaarden die de EU kan stellen. Wel is het Raamwerk geheel in
lijn met de Europese staatssteunregels.
1. Structuur van het Consortium Agreement
Een consortium agreement bestaat in ieder geval uit de volgende delen:
•
Opsomming van de consortiumpartners en hun wettelijke vertegenwoordiger.
•
Preambule waarin de overwegingen worden gegeven om te komen tot een
consortium agreement en informatie over het project. Hier ook de doelstellingen die
de ondertekenaars van het agreements gezamenlijk beogen te bereiken.
1.
Een artikel met definities van de gebruikte termen.
2.
Een artikel waarin wordt verwezen naar een bijlage met het projectplan, de
3.
Een artikel dat de governance van het consortium regelt.
4.
Een artikel dat de financiën van het consortium regelt.
5.
Een artikel over het vrijgeven van publicaties.
6.
Een artikel dat de omgang met vertrouwelijke gegevens en informatie regelt.
7.
Een artikel dat de omgang met intellectueel eigendom regelt, uit te splitsen naar
projectorganisatie, en verdere projectgegevens.
achtergrondkennis, onderzoeksresultaten (voorgrondkennis) en de verlening van
licenties, aangevuld met een Annex waarin de rechten en plichten en bijbehorende
tijdslimieten van partijen ten aanzien van octrooiaanvragen en
octrooicommercialisering staan.
8.
Een artikel over het uitsluiten van aansprakelijkheid.
9.
Een artikel over het oplossen van wanprestatie.
10. Een artikel over het wijzigen van de consortium agreement, inclusief de bijlage over
het project.
11. Een artikel over het beslechten van geschillen.
12. Een artikel over het inwerkingtreden van de consortium agreement en de duur van
de werking ervan.
13. Een artikel over hoe om te gaan met voortijdige beëindiging.
Toelichting
Ad 3
Onder dit artikel moeten in ieder geval bepalingen worden opgenomen voor:
•
de verplichtingen van de consortiumpartners.
•
de uitwisseling van informatie en de rapportageverplichtingen, intern en extern.
•
het uittreden van bestaande en toetreden van nieuwe leden.
Ad 4
Een optie is om onder dit artikel een regeling op te nemen over het uitbesteden van
werkzaamheden aan derden.
Ad 11
Opnemen dat het gaat om een overeenkomst naar Nederlands recht. Afgesproken moet
worden wat de bevoegde rechtbank is in het geval van een geschil. Een optie is om onder dit
artikel de mogelijkheid van mediation op te nemen.
Ad 12
Een optie is om onder dit artikel een bepaling op te nemen welke artikelen tot wanneer na
afloop van de overeenkomst van kracht blijven.
2. Uitwerking governance
De governance van PPS’en is afhankelijk van de omvang en de complexiteit. De simpelste
vorm is een universitair project met financiering door één publieke subsidieverlener en cofinanciering van een of meerdere private partijen. De governance wordt in zo’n geval
bepaald door de voorwaarden van de publieke subsidieverlener, zolang de publieke
subsidieverlener en de universiteit(en) meerderheidsfinancier in het project zijn. Bij andere
verhoudingen zijn speciale afspraken nodig.
In het geval van een samenwerkingsprogramma bestaande uit meerdere
onderzoeksprojecten, of een PPS met meerdere programma’s/thema’s/flagships etc. kunnen
meerdere lagen van governance nodig zijn. Voor de bovenste laag worden termen gebruikt
als General Assembly, Supervisory Board, Steering Group, Executive Board, etc. Op het
programmatische niveau worden termen gebruikt als Programme Committee, Flagship
Captains, etc. Hieronder bevinden zich de projecten. De taken van de diverse governanceonderdelen worden vastgelegd in het Consortium Agreement.
3. Uitwerking omgang met intellectueel eigendom
Uitgangspunten:
1.
Het doel van de PPS’en waarop dit Raamwerk betrekking heeft, is industriële
innovatie te creëren of versnellen op basis van wetenschappelijk onderzoek van
hoge kwaliteit. De consortiumpartners streven er daarom naar om de kennis en
vindingen die voortkomen uit het onderzoek
(voorgrondkennis/onderzoeksresultaten), zo snel mogelijk te gebruiken in producten
of diensten. De consortiumpartners concretiseren dit streven door gezamenlijk een
IP-procesbeschrijving af te spreken waarin de rechten en plichten en de
bijbehorende tijdlimieten van partijen ten aanzien van octrooiaanvragen en
octrooicommercialisering worden beschreven.
2.
Binnen een PPS moet de kennis vrijelijk of zo vrijelijk mogelijk moet kunnen
vloeien. Een ondernemer moet de resultaten zo snel mogelijk kunnen toepassen
met een minimum aan red tape. In het huidige concurrentieveld is time to market
immers essentieel, meestal veel belangrijker dan langdurige bescherming van zich
snel ontwikkelende technologieën. Daarnaast moeten alle partners openlijk met
elkaar kunnen praten zonder bang te hoeven zijn dat ideeën onverwacht worden
‘overgenomen’.
3.
Deelnemende bedrijven hebben niet op voorhand recht op commercieel gebruik van
de onderzoeksresultaten1. Bedrijven kunnen alleen commerciële rechten verkrijgen
op onderzoeksresultaten door middel van een schriftelijke licentie- of
overdrachtsovereenkomst. Voor het gebruik of eigendom van de
onderzoeksresultaten is een marktconforme vergoeding verschuldigd (‘antistaatssteun’ beding).
Eigendom
4.
Ten aanzien van het initiële eigendom van IP-rechten (dus voordat er licenties
worden gegeven of het eigendom wordt overgedragen aan een commercialiserende
partij) geldt het volgende:
a.
het consortium spreekt van te voren af welke partij of partijen medeeigenaar zijn. Hierbij zijn twee mogelijkheden: (1) de kennisinstelling die de
werkgever is van de uitvinder(s) (ingeval van patenten) of maker(s)
(ingeval van auteursrechten) of (2) zoals (1) plus het bedrijf of de bedrijven
die in het project participeren.
b.
Indien NWO (een van) de publieke subsidieverlener(s) is in een op
valorisatie gericht subsidie-instrument zoals bedoeld in artikel 33 van de
Algemene subsidiebepalingen NWO / NWO-regeling subsidies, kan NWO
mede-eigenaar zijn van de onderzoeksresultaten2.
In de praktijk zal het mede-eigenaarschap van het bedrijf of de bedrijven afhangen
van hun financiële inbreng in het project. Hoe hoger deze inbreng is, hoe meer
motivatie er is om het bedrijf of de bedrijven te laten delen in het initiële eigendom.
In bijlage 1 wordt een getrapt model getoond dat hier als voorbeeld kan dienen.
5.
Het consortium kan alleen juridisch eigendom verkrijgen als het een rechtspersoon
is. NWO geeft de voorkeur aan het aanwijzen van een bestaande rechtspersoon als
penvoerder (bijvoorbeeld een kennisinstelling of NWO in plaats van het oprichten
van een nieuwe rechtspersoon.
6.
Indien toch wordt gekozen voor het consortium als rechtspersoon, dan leggen
Partijen expliciet in het consortium agreement vast, dat het consortium niet zelf een
IP-portfolio zal opbouwen.
1
Tenzij een bijdrage zodanig hoog is (~ 100% van de totale kosten) dat het verkrijgen van
eigendomsrechten in de rede ligt.
2
NWO en FOM zijn qualitate qua eigenaar van onderzoeksresultaten van personeel in dienst van NWO
resp. FOM. STW in zijn geheel is een voorbeeld van een op valorisatie gericht instrument.
7.
Het consortium regelt in de onder punt 1 genoemde IP-procesbeschrijving binnen
welke periode en hoe het de eigendomsrechten op de onderzoeksresultaten
overdraagt aan de participanten in de PPS of, bij geen belangstelling binnen de PPS,
aan derden. Indien ook die niet gevonden worden, stelt het consortium de
resultaten als open source technologie ter beschikking.
Overdracht en/of licentie
Alle bedrijven en kennisinstellingen binnen het consortium die participeren in een project
evalueren het onderzoeksresultaat op technische octrooieerbaarheid en op commercieel
interessante toepassingen, waarna zij een besluit tot al dan niet aanvragen van een octrooi
nemen. De betrokken partijen bepalen onderling wie het octrooi aanvraagt/aanvragen. De
partij die de lead heeft, houdt de andere projectpartijen prompt van alle relevante informatie
op de hoogte en neemt beslissingen in overleg met de andere projectpartijen.
(Bovenstaande geldt tenzij van te voren reeds is afgesproken bij wie de eigendomsrechten
liggen.)
De aanvragende partij(en) betalen de kosten die gemoeid zijn met de aanvraag. Op
programma- en hoger niveau kunnen op maat gesneden consortium-afspraken worden
gemaakt. De partners verstrekken benodigde voor- en achtergrondkennis om gezamenlijk
de doelstellingen van het project en/of programma mogelijk te maken. Ook hierover dienen
op maat gesneden afspraken gemaakt te worden.
Een licentie- of overdrachtovereenkomst moet minimaal aan de volgende voorwaarden
voldoen (zie voor aanvullingen voor grotere consortia bijlage 3):
Licenties
8.
De consortiumpartners hebben tot het einde van de looptijd van het consortium
toegang tot alle voor- en achtergrondkennis ten behoeve van de uitvoering van het
eigen werkpakket binnen het consortium.
9.
Iedere partij verstrekt aan alle andere partijen een licentie voor zijn/haar
voorgrondkennis, zodat die andere partijen deze kennis verder kunnen gebruiken
voor intern en/of niet-commercieel onderzoek en onderwijs. Dit is een belangrijke
licentie aangezien onderzoeksprogramma's vaak worden voortgezet in nieuwe
programma’s.
10. Als een partij achtergrond-IP inbrengt en deze partij geen voorbehoud heeft
gemaakt voor wat betreft terbeschikkingstelling, moet hij hierop tegen
marktconforme voorwaarden een licentie beschikbaar stellen aan de andere
consortiumpartners die daarom vragen, echter slechts voor zover noodzakelijk voor
de commerciële exploitatie van de voorgrondkennis van die partij en voor zover niet
aantoonbaar schadelijk voor of onmogelijk door andere (commerciële) belangen en
overeenkomsten van die partij3. Tevens dienen afspraken gemaakt te worden over
het gebruik van achtergrond-IP ten behoeve van wetenschappelijke
3
Het kan ook zijn dat een partij de kennis niet ter beschikking wil stellen. Dit is mogelijk vooropgesteld
dat dit vooraf wordt aangegeven.
onderzoeksdoeleinden, relevant voor het project, en afspraken over geheimhouding
hiervan.
Vergoeding
11. Een belangstellende partij betaalt een marktconforme vergoeding voor het gebruik
of de eigendom van de onderzoeksresultaten4.
12. Bij de bepaling van de marktconforme vergoeding wordt rekening gehouden met de
geleverde bijdrage aan het onderzoek. Dit kan de financiële bijdrage in cash zijn,
maar ook bijvoorbeeld de in kind bijdrage, de grootte van de partij, meerdere
uitvindingen, het percentage dat een vinding bijdraagt aan een product e.d. De
betrokken partijen stellen in onderhandeling de prijs vast.
13. Bij exclusieve rechten worden de octrooikosten door de belangstellende partij
gedragen. Voor niet-exclusieve rechten geldt dat de partij een gedeelte van de
octrooikosten betaalt.
14. De te betalen vergoeding wordt bepaald in onderhandeling.
15. Inkomsten verkregen uit kennisexploitatie worden geïnd door de partij die de lead
heeft.
16. Indien het consortium de onderzoeksresultaten overdraagt, vergoedt zij uit de
marktconforme vergoeding de universiteit(en) waar de uitvinder(s) werkt/werken,
per overgedragen octrooiaanvraag 50% van de inkomsten verkregen uit
kennisexploitatie als vergoeding. De interne verdeling en aanwending van deze
vergoeding is een zaak van de universiteit5.
17. De andere 50% blijft in het consortium (wordt dus niet uitbetaald aan de
uitvinder(s)) en wordt aangewend voor (nieuw) onderzoek.
18. Vooropgesteld dat aan de staatssteuneisen wordt voldaan, kan voor MKB met
andere voorwaarden dan hetgeen hierboven beschreven is (bijvoorbeeld royalties in
plaats van lump-sum betalingen) aansluiting worden gezocht bij de fase waarin de
onderneming zich bevindt6.
19. De partij die het eigendom of het recht op gebruik van de onderzoeksresultaten
verwerft, vrijwaart het consortium van aanspraken van derden wegens schade door
het gebruik van de onderzoeksresultaten.
4
Tenzij een bedrijf of kennisinstelling op voorhand eigendom verkrijgt omdat bijv. de hoogte van de
bijdrage dit rechtvaardigt.
5
De 3 TU’s verdelen de opbrengst in drie gelijke delen over het universitaire niveau, een tussenniveau
(bijvoorbeeld faculteit of onderzoeksinstituut) en de uitvinder. STW heeft hierover afspraken op maat
met universiteiten. FOM heeft als werkgever van haar promovendi en postdocs een eigen
vergoedingsregeling.
6
Alle terms and conditions werken (in)direct door in de prijs.
BIJLAGE 1: Getrapt model voor
kenniseigendom en gebruiksrecht
Onderzoeksprojecten met cash bijdragen
In onderzoeksprojecten met cash bijdragen van verschillende publiek en private partijen,
wordt het algemeen erkend principe gevolgd dat men meer rechten verwerft naarmate men
meer bijdraagt. Het startpunt van zo’n glijdende schaal, of ‘getrapt model’ is de situatie
waarbij een private partij 100% van de totale projectkosten financiert. In een dergelijk geval
zal het eigendom bij die partij liggen.
In de situatie dat een private partij tenminste 50% van de totale projectkosten financiert,
ligt het eigendom van de resultaten die door de private partij worden gegenereerd en die
gezamenlijk door de publieke en private partij worden gegenereerd, bij de private partij. Het
eigendom van de resultaten die worden gegenereerd door de publieke partij liggen bij de
publieke partij. In dit laatste geval zal de publieke partij een niet-exclusief gebruiksrecht om
niet geven aan de private partij, inclusief recht op sub-licentie aan derden.
In de situatie dat een private partij minder dan 25-50% van de totale projectkosten
financiert, ligt het eigendom van de gezamenlijk gegenereerde resultaten bij de publieke
partij. Het eigendom van alle andere resultaten ligt bij de partij die de resultaten heeft
gegenereerd. De publieke partij zal een niet-exclusief gebruiksrecht geven zonder recht op
sub-licentie aan derden.
In de situatie dat een private partij slechts <25% levert aan de totale projectkosten, gelden
dezelfde principes als in de paragraaf hierboven, met uitzondering dat een partij een
vergoeding dient te betalen voor een niet-exclusief gebruiksrecht.
Wanneer partijen besluiten om samen te werken in een TKI gelden dezelfde principes. In
zo’n geval kunnen private partners hun cash bijdragen samenvoegen, om zo te bepalen welk
regime van eigendom en gebruiksrechten van toepassing is. Daarbij is het van belang om
vooraf overeenstemming te hebben over welke kosten worden gezien als projectkosten en
welke niet.
Onderzoeksprojecten met bijdragen in de vorm van FTEs
Partijen kunnen overeenkomen om samen te werken door FTE’s bij te dragen binnen een
nader te definiëren project. In dit geval zal het eigendom van de resultaten liggen bij de
partij wiens werknemer de resultaten heeft gegenereerd. In het algemeen zal eigendom van
gezamenlijk gegenereerde resultaten worden gezien als gezamenlijk eigendom, tenzij anders
is vastgelegd. Alle partijen hebben vrije toegang tot de resultaten die eigendom zijn van de
andere partijen, zonder recht op sub-licentie aan derden.
Vaak zullen de bijdragen een combinatie zijn van ‘cash’ en ‘in kind’. In die gevallen zullen op
het daarvoor geëigende niveau afspraken gemaakt moeten worden of en zo ja hoe de ‘in
kind’-bijdrage meetelt binnen het hierboven beschreven getrapte model.
Algemene uitgangspunten
Partijen kunnen te allen tijde onderhandelen over exclusieve rechten tegen marktconforme
vergoeding, waarbij rekening wordt gehouden met de bijdrage door private partijen binnen
het project. Gebruiksrechten dienen fair en op redelijke voorwaarden te zijn. Niet exclusieve
gebruiksrechten zijn niet-overdraagbaar, niet-exclusief, wereldwijd en zijn van toepassing op
partijen en hun geaffilieerden. Partijen geven om niet een gebruiksrecht aan andere partijen
in het project voor zover dat nodig is voor de uitvoering van het project. Daarenboven blijft
het eigendom van achtergrondkennis (‘background IP’) liggen bij de betreffende partij. Een
partij geeft toegang tot achtergrondkennis op faire en redelijke voorwaarden aan andere
partijen in het project voor zover dat nodig is voor de uitvoering van het project. Delen van
achtergrondkennis kunnen op redelijke gronden hiervan worden uitgesloten.
Vastgesteld door het Algemeen Bestuur van NWO d.d. 25 januari 2012
1
Hoofdstuk 6: Bijlagen /
6.2
Regeling in-kind bijdragen door private en (semi-)publieke partijen
Definities
Private partijen
Ondernemingen worden aangemerkt als private partners. Onder onderneming
verstaat NWO: activiteit van een organisatorisch verband of een persoon gericht op
duurzame deelname aan het economisch verkeer met behulp van arbeid en kapitaal
en met het oogmerk winst te behalen. Internationale private partijen kunnen
meedoen.
(Semi-)publieke partijen
Als publieke partners worden aangemerkt instellingen die niet tot de door NWO
erkende onderzoeksinstellingen behoren (i.e. instellingen die niet bij NWO
voorstellen mogen indienen, zoals TNO en DLO) en niet tot de categorie van private
partijen behoren.
Bepalingen
1. Mogelijkheid tot deelname door private partijen en (semi-)publieke
partijen met in-kind bijdragen
Private partijen en (semi-)publieke partijen participeren doorgaans in NWO
onderzoeksprogramma’s door middel van een financiële contributie aan het
programma- dan wel projectbudget.
In de NWO projecten kunnen private en (semi-)publieke partijen participeren met
een (gedeeltelijke) in-kind bijdrage onder de volgende voorwaarden:
− De private en publieke partners in het projectconsortium dienen naast de NWO
financiering gezamenlijk tenminste 15% van de projectkosten bij
fundamenteel onderzoek en 50% van de projectkosten bij industrieel
onderzoek te dragen in deze call. Bijdragen van private en publieke partijen
kunnen zowel cash als in- kind zijn. De totale in-kind bijdrage mag echter nooit
meer dan de helft zijn van de totale bijdrage van het projectconsortium
(publieke en private partners) aan een project. De uitgangswaarde voor de
dekking van de projectkosten van een aanvraag is dus voor fundamenteel
onderzoek: 85 % NWO-financiering + 7,5 % cash partnerbijdrage + 7,5 % inkind partnerbijdrage.
Voor industrieel onderzoek: 50 % NWO-financiering + 25 % cash
partnerbijdrage + 25 % in-kind partnerbijdrage.
Een lagere in-kind deelname is mogelijk zolang dit door een hogere cash
bijdrage gecompenseerd wordt tot
de gevraagde verhouding van NWO-financiering – partner inbreng. In cash
bijdragen worden verrekend met NWO.
−
In-kind bijdragen moeten:
•
essentieel zijn voor het project;
•
opgenomen zijn in de door NWO goedgekeurde begroting van de
onderzoekskosten van de projectaanvraag waarin de private dan wel
(semi-) publieke partij participeert;
•
vallen binnen één van de onder 3 vermelde kostencategorieën.
2. Committering
Indien een externe partner zal participeren in het onderzoeksproject met een
(gedeeltelijke) in-kind bijdrage zoals hierboven omschreven, zal deze (private of
publieke) partij zich voor de betreffende in-kind bijdrage plus eventuele financiële
(cash) bijdrage aan het NWO-project committeren.
3. In te brengen in-kind bijdragen
In een onderzoeksproject mogen door private en publieke partijen als in-kind
2
Hoofdstuk 6: Bijlagen /
bijdragen worden ingebracht de volgende rechtstreeks aan het onderzoeksproject
toe te rekenen en door de externe private of publieke partij gemaakte kosten (zie
ook bepaling 1):
−
Loonkosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon,
berekend op basis van het jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens
de kolom loon voor de loonbelasting van de loonstaat, verhoogd met de
wettelijke dan wel de op grond van een individuele of collectieve
arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van 1650
productieve uren per jaar. Hierover mag een opslag worden opgevoerd voor
overige algemene kosten, groot ten hoogste 50% van de hierboven bedoelde
loonkosten. Het hieruit volgende aan het project toe te schrijven uurtarief,
inclusief de genoemde 50% opslag voor algemene kosten, is gemaximeerd op
€ 100. Project management, begeleiding, coördinatie en consultancy vallen
−
niet onder de matching.
Kosten van te verbruiken materialen, hulpmiddelen en software(licenties) die
direct verband houden met project, gebaseerd op de oorspronkelijke
aanschafprijzen.
−
Gebruik van apparatuur, machines, en infrastructuur:
•
Kosten van aanschaf en gebruik van apparatuur, machines, en
infrastructuur, met dien verstande dat wordt uitgegaan van de aan
het project toe te rekenen afschrijvingskosten, berekend op basis
van de oorspronkelijke aanschafprijzen en een afschrijvingstermijn
van tenminste vijf jaar; kosten van consumables en onderhoud
tijdens de gebruiksperiode.
•
Kosten van aanschaf en gebruik van apparatuur, machines en
infrastructuur, die niet uitsluitend voor het project zijn aangeschaft,
worden slechts als projectbijdragen op de voet van het hier
bovenstaande naar rato in aanmerking genomen, indien een
sluitende urenverantwoording per machine respectievelijk van de
apparatuur aanwezig is.
•
In-kind bijdragen in de vorm van korting op de normale aanschafprijs
in het economisch verkeer (list-prijs) van apparatuur, machines en
infrastructuur. De korting dient dan minimaal 25% van de listprijs te
bedragen. De kosten die ten laste gebracht worden van het
apparatuur budget van het project bedragen dan de listprijs
verminderd met die korting.
•
In-kind bijdragen in de vorm van het beschikbaar stellen van
software.
4. Verantwoording van in-kind bijdragen
Private en publieke partijen dienen hun in-kind bijdragen aan NWO te
verantwoorden middels een opgave van ingebrachte kosten, te verstrekken aan
NWO binnen drie maanden na afloop van het onderzoeksproject waaraan de in-kind
bijdrage is geleverd. De aanvraag tot vaststelling van de in-kind bijdrage dient
tegelijkertijd met de aanvraag tot subsidievaststelling door de academische
partner(s) te worden ingediend, vergezeld van een gezamenlijke inhoudelijke
eindrapportage. Indien de te verantwoorden in-kind bijdrage hoger is dan k€ 125
dient een accountantsverklaring te worden aangeleverd. In andere gevallen volstaat
een schriftelijke verklaring dat de ingebrachte in-kind inspanningen daadwerkelijk
aan het project toe te schrijven zijn.
Indien de private of publieke partij die zich met een in-kind bijdrage aan een
onderzoeksproject heeft gecommitteerd en (een deel van) deze in-kind bijdrage
uiteindelijk niet inbrengt dan wel niet kan verantwoorden, zal NWO deze partij
factureren voor (dit deel van) de in-kind bijdrage zodat de totaal toegezegde
bijdrage gestand wordt gedaan.
Uitgave:
Nederlandse Organisatie voor
Wetenschappelijk Onderzoek
Bezoekadres:
Laan van Nieuw Oost-Indië 300
2593 CE Den Haag
november 2014