Maatschappij- en Gedragswetenschappen Topconsortium voor Kennis en Innovatie Logistiek Call for proposals voor Industrieel (R&D) en fundamenteel onderzoek Vitale Logistiek. Onderzoek en innovatie voor de Topsector Logistiek 2014/2015 Den Haag, november 2014 Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Inhoud 1 2 3 4 5 6 Inleiding 1 1.1 Achtergrond 1 1.2 Beschikbaar budget 1 1.3 Geldigheidsduur call for proposals 2 3.1 Wie kan aanvragen 15 3.2 Wat kan aangevraagd worden 15 3.3 Wanneer kan aangevraagd worden 19 3.4 Het opstellen van de aanvraag 19 3.5 Specifieke subsidievoorwaarden 20 3.6 Het indienen van een aanvraag 20 4.1 Procedure 4.2 Criteria 5.1 Contact 5.2 Overige informatie Doel Richtlijnen voor aanvragers Beoordelingsprocedure Contact en overige informatie Bijlage(n) 3 15 22 22 24 26 26 26 27 1 Inleiding 1.1 Achtergrond De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en het Topconsortium voor Kennis en Innovatie Logistiek (TKI Logistiek) hebben samen het initiatief genomen tot één call waarin zowel industrieel (R&D) als fundamenteel onderzoek kan worden ingediend. Industrieel wordt ook wel omschreven als ‘toegepast onderzoek’. In deze call wordt een oproep gedaan tot het indienen van aanvragen die aansluiten bij de Topsector Logistiek. De inhoudelijke focus staat beschreven in hoofdstuk 2 van deze call. De projecten uit de call Vitale Logistiek zullen leiden tot bruikbare resultaten voor het bedrijfsleven in de topsector Logistiek. Er zijn twee soorten projecten mogelijk: - Fundamenteel onderzoek: consortia van Nederlandse universiteiten, overige onderzoeksinstellingen en bedrijven dragen bij aan experimentele of theoretische kennisontwikkeling. - Industrieel (R&D) onderzoek: consortia van onderzoeksinstellingen (waaronder TNO, het hbo, de Grote Technologische instituten (TO2), instellingen voor toegepast onderzoek en universiteiten) en bedrijven dragen bij aan de logistieke kennisontwikkeling die direct van belang is voor bedrijven. Het betreft planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Indien er voor wordt gekozen om één project in te dienen waarbij zowel sprake is van fundamenteel als van industrieel onderzoek dient dit in de begroting uitgesplitst te worden naar de verschillende typen. De regels voor de betreffende typen onderzoek, waaronder die voor cofinanciering, blijven onverminderd van kracht. Op de Letter of Interest (LOI) en de uitgewerkte aanvraag dient te worden aangegeven wat voor soort project wordt ingediend. Het Gebiedsbestuur MaGW besluit over de fundamentele onderzoeksprojecten, het TKI- bestuur Logistiek besluit over de projecten voor Industrieel (R&D) onderzoek. 1.2 Beschikbaar budget Het beschikbare budget voor deze call is maximaal drie miljoen euro. Twee miljoen is door NWO beschikbaar gesteld voor fundamenteel onderzoek. Door het TKI Logistiek is één miljoen euro beschikbaar gesteld voor Industrieel (R&D) onderzoek. Er kan niet met middelen worden geschoven tussen deze twee budgetten. Binnen de onderzoeksprojecten werken onderzoekers samen met private en/of publieke partners. Deze partners leveren een financiële bijdrage (cash en/of inkind) aan het onderzoeksproject (zie paragraaf 3.2 wat kan aangevraagd worden). 1.3 Geldigheidsduur call for proposals Deze call for proposals is geldig tot en met de sluitingsdatum 10 maart 2015. 2 Hoofdstuk 2: Doel / Vitale logistiek 2 Doel Het doel van de call Vitale Logistiek is het ontwikkelen, delen en toepassen van nieuwe kennis die nodig is voor de vitaliteit van de Nederlandse logistieke sector voor de (middel)lange termijn. De projecten uit de call Vitale Logistiek genereren kennis die bijdraagt aan de doelstellingen van de Topsector Logistiek, zoals verwoord in de topsectoragenda ‘Partituur naar de Top’, en aan het realiseren van de roadmaps 1. Het onderzoek is vernieuwend, van hoog niveau, multidisciplinair en internationaal georiënteerd. Het onderzoek dient te voldoen aan de eisen voor kwaliteit en utilisatie. Bij Industrieel (R&D) onderzoek weegt het gebruiken en verspreiden van kennis en de overdracht van ontwikkelde (en reeds aanwezige relevante) kennis naar partners en gebruikers zwaarder mee in de beoordeling dan bij fundamenteel onderzoek (zie paragraaf 4.2 beoordelingscriteria). Er wordt verwacht dat in de onderzoeksvoorstellen concrete tussen- en eindproducten worden opgenomen die relevant zijn voor de consortiumpartners. Kernpunten Dit document beschrijft de inhoudelijke focus en afbakening van de call Vitale Logistiek. Onderzoek en innovatie voor de Topsector Logistiek. De inhoud van dit document moet wetenschappers en toegepaste onderzoekers in Nederland stimuleren om vernieuwende kennis, inzichten en toepassingen te ontwikkelen die van belang zijn voor bedrijfsleven en overheidsbeleid gericht op duurzame logistiek op de korte en (middel)lange termijn. De onderzoekers dienen expliciet de consequenties van hun onderzoek, zoveel mogelijk kwantitatief, voor de logistieke sector aan te geven. Daarbij staan voor de sector in het algemeen economie, ecologie en sociale innovatie centraal. Deze prestaties hebben betrekking op rentabiliteit van activiteiten en investeringen, duurzaamheid van oplossingen en de mate waarin de arbeidspopulatie in de logistieke sector wordt versterkt. Daarnaast dienen de projectvoorstellen aan te geven in hoeverre bijgedragen wordt aan de prestatiecriteria van de Topsector 2. Een belangrijke randvoorwaarde voor de projecten is de actieve participatie van het bedrijfsleven, zowel financieel als inhoudelijk. De projecten dienen wetenschappelijke kennis te genereren die bijdraagt aan de vitaliteit, innovatiekracht en duurzaamheid van het Nederlandse logistieke bedrijfsleven. Daarnaast dragen de projecten bij aan het opleiden van jonge onderzoekers en praktijkmensen, met behulp van moderne onderzoeks- en onderwijsmiddelen, en het verbinden van onderzoek aan beleid en beleidsmakers. Hierdoor dragen de projecten bij aan een brede versterking van de kennisinfrastructuur in Nederland. Het fundamenteel onderzoek dat onderdeel is van deze call dient tevens te voldoen aan de hoogste eisen van wetenschappelijke kwaliteit. De selectie en prioriteitstelling van onderzoeksvoorstellen vindt plaats op basis van de beoordelingsprocedure (zie hoofdstuk 4). 1 Voor meer informatie en de genoemde documenten, zie de VerDuS Logistiek- website: http://logistiek.verdus.nl/713 2 Deze criteria zijn terug te vinden in het Meerjarenplan Topsector Logistiek. Zie, voor een lijst van de KPIs, hieronder in deze brochure. 3 Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek Positie van deze call in relatie tot de Topsector Logistiek Met de instelling van het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) wordt invulling gegeven aan de kennisagenda van de Topsector Logistiek. Deze behoefte sluit nauw aan bij het Adviesrapport van het Topteam Logistiek Partituur naar de Top 3. Het topteam schetst daarin een beeld van de uitdagingen waar de logistieke sector voor staat. Deze call zal er aan bijdragen dat er korte en langetermijnoplossingen komen voor deze uitdagingen. Hiertoe zijn diverse initiatieven genomen voor het uitzetten van calls, zowel door NWO, als door het TKI. Daarnaast is er een aantal andere onderzoeksprogramma’s die bijdragen aan de kennisdoelstellingen van de Topsector Logistiek. Voorbeelden hiervan zijn het Dinalog R&D programma, de kennisagenda van het programma Impuls Dynamisch Verkeersmanagement Vaarwegen (IDVV) van Rijkswaterstaat, de vraaggestuurde programma’s (VP), Reliable and Sustainable Mobility (RSM) en Stedelijke Ontwikkeling en Logistiek (SOL) van TNO en het Horizon 2020 programma van de Europese Commissie. De programmering van de fundamentele en toegepaste kennisagenda voor de Topsector Logistiek is gebaseerd op de zes peilers die in de Partituur naar de Top zijn gedefinieerd, tesamen met een aantal maatschappelijke thema’s. Dit zijn: 1. Neutraal Logistiek Informatie Platform (NLIP): het ontwikkelen van een open ICT infrastructuur voor de logistieke sector 2. Synchromodaliteit: het bevorderen van geintegreerd multimodaal vervoer 3. Service logistiek: het versterken van logistiek gerelateerd aan dienstverlening 4. Cross chain control centers (4C): het faciliteren van de bundeling van lading 5. Trade facilitation: het verminderen van toezichtslast in logistieke ketens 6. Supply chain finance (SCF): het integreren van kennis van finance in supply chains Door de veelheid van programma’s en initiatieven is er in de afgelopen jaren een veelheid van projecten opgestart 4, en, deels, inmiddels afgerond. Een overzicht van een aantal representatieve initiatieven en projecten is opgenomen in onderstaand overzicht. Projecten uit eerdere logistieke programma’s weergegeven per roadmap NLIP Synchro Service 4C logistiek Dinalog Trade SCF facilitation ULTIMATE, ProSeLo, aantal SIEEG, Campi en projecten, expedited Synchro- Maselma waaronder payment modalIT, 4C4more, SPoT 4C4chem, ESW SCF2.0, 4C4D, Daipex 3 Omdat de logistieke sector nu al een sterke positie heeft en mogelijkheden om nog verder te groeien, is de sector door het kabinet aangewezen als topsector. Dit houdt in dat de overheid samen met bedrijven en de wetenschap gericht in de sector investeert. Voor iedere topsector is een topteam samengesteld. Op 17 juni 2011 is de actieagenda voor de Topsector Logistiek (Partituur naar de Top) onder leiding van boegbeeld Leo van Wijk gepresenteerd en aangeboden aan Minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. 4 Zie voor meer informatie over de projecten de website van het tki-logistiek http://www.tki- logistiek.nl/tki/nl/projecten/ of de website van Verbinden van Duurzame Steden voor de Duurzame Logistiek en ISCOM- projecten http://logistiek.verdus.nl/2184 4 Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek IDVV Connectivit Prijsvraag Lean & eit Synchro- Green Cargonaut, modaliteit, (truck & Portbase en met barge) Logius, ongeveer diverse 30 projecten projecten ISCOM 3 projecten: data delen, interoperabiliteit en compliance & control Duurzame Dynamic Synchro- Offshore Fresh Logistiek urban modaal wind farms, logistics (2 traffic flow transport impact of projecten), manageme systeem nieuwe resilience, technologie last mile nt. delivery TKI- Call Spare parts Bouw- 2013 planning logistiek, Promenade MKB, innovatie fashion -cluster, logistiek supplier finance TKI- Call Gaming en Business 2014 datavoor- intelligence ziening voor synchro TNO VP*) Diverse Participaties Vooronderzoe projecten in een k trade rondom aantal facilitation real-time Dinalog- agenda, data voor projecten participatie in synchro, en EU EU projecten partici- projecten Cassandra, en patie in EU stedelijke H2020 projecten logistiek, Logicon, H2020 en H2020 *) TNO voert met name onderzoek uit in de roadmaps Synchromodaliteit, 4C en Trade Facilitation Door dit omvangrijke volume aan projecten zijn belangrijke stappen gezet in het realiseren van de kennisagenda voor de Topsector. Een significant aantal bedrijven is betrokken in deze projecten, vanwege de cofinancieringseisen die in nagenoeg alle programma’s gelden. Een confrontatie van de onderzoeksagenda’s met de lopende projecten leidt echter ook tot het indentificeren van een aantal witte vlekken en onbeantwoorde onderzoeksvragen: 1. Veel van het onderzoek is fundamenteel onderzoek, waarin wetenschappers nieuwe kennis en inzicht vergaren over concrete logistieke problemen. De transitie van nieuwe oplossingen naar nieuwe toepassingen wordt slechts gedeeltelijk gemaakt in de projecten. Hiervoor zijn wel voorzieningen getroffen, zoals de Dinalog conversion factory, en projecten zoals Synchromodale gaming. De beperkte adoptie van innovatieve ideeën is echter ook een onderzoeksprobleem op zichzelf. 5 Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek 2. Er zijn belangrijke stakeholders in de logistieke sector die grote invloed kunnen hebben op het succes van nieuwe oplossingen. Als deze stakeholders niet betrokken zijn bij het ontwikkelen van die oplossingen, maakt dat adoptie en implementatie bijna onmogelijk. Dit geldt voor een specifieke groep als de verladers, maar ook voor het bedrijfsleven in het algemeen. Er is behoefte aan nieuwe modellen voor de samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen, en voor het betrekken van cruciale stakeholders. 3. Er is een aantal deelgebieden in de logistieke sector die nog onderbelicht zijn in het onderzoek. Daarnaast is er behoefte aan verdere verdieping van kennis over het keten- en netwerkkarakter van de logistieke sector. Onderbelichte deelsectoren zijn bijvoorbeeld de logistiek voor de circulaire economie, zorglogistiek en logistiek in stedelijke omgevingen. Dit zijn zonder uitzondering deelsectoren waarin logistieke activiteiten plaatsvinden in een complexe netwerkomgeving. De call Vitale Logistiek: Onderzoek en innovatie voor de Topsector Logistiek In deze call ligt de nadruk op het wetenschappelijk verdiepen en toekomstbestendig maken van het onderzoek dat in het kader van de Topsector Logistiek wordt en is uitgevoerd, via NWO en TKI Logistiek- programma’s, maar ook in andere programma’s en initiatieven. Concreet betekent dit onderzoek naar verandermanagement, innovatieadoptie, stakeholder engagement, en complexe vraagstukken in netwerken, steeds in nauwe verbinding met onderliggende logistieke vraagstukken. Hiermee wordt bereikt dat het potentieel van innovatieve projecten, het opschalen van resultaten van project naar de gehele sector, en het reduceren van knelpunten in de adoptie van nieuwe oplossingen op termijn daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Deze call sluit naadloos aan op het doel van de Topsector om de logistieke activiteiten in Nederland efficiënter en duurzamer te maken. Onderwerpen uit de Partituur die de context vormen voor deze call zijn ketenregie (cross chain control centers, service logistiek en supply chain finance), een synchromodaal transportsysteem, informatievoorziening en ICT (NLIP) en de fysieke infrastructuur (kernnetwerk). Deze call onderscheidt drie thema’s. Het thema Innovatie & Adoptie draagt bij aan de kennis over het realiseren van het verbeterpotentieel dat in fundamenteel en toegepast onderzoek naar logistieke problemen wordt geïdentificeerd (zie sectie 2.1). Het thema Governance & Stakeholders draagt bij aan kennis en inzicht omtrent partijen die betrokken moeten zijn bij innovatie in de logistieke sector, en succesvolle modellen voor publiek private samenwerking (zie sectie 2.2). Het derde thema, Netwerkvraagstukken, verdiept kennis over complexe vraagstukken in logistieke netwerken (zie sectie 2.3). In deze call zullen binnen deze drie thema’s zowel projecten voor fundamenteel, als voor toegepast onderzoek ontwikkeld kunnen worden. De thema’s dragen bij aan alle roadmaps binnen de Topsector Logistiek, afhankelijk van de insteek die in specifieke projecten wordt gekozen. Maatschappelijke context De logistieke sector in Nederland is omvangrijk. Tienduizenden bedrijven en honderdduizenden werknemers in transport en opslagbedrijven, bij logistieke dienstverleners, en in de ondersteunende sector zorgen voor een grote bijdrage aan de Nederlandse exportwaarde. Bovendien draagt logistiek indirect bij aan allerlei andere bedrijvigheid. Het Topteam Logistiek benoemt naast de bedrijven in de logistieke sector ook de logistieke functie tot haar aandachtsgebied. Vrijwel alle bedrijven die te maken hebben met fysieke goederenstromen hebben een logistieke functie. Hierbij komen beslissingen aan de orde zoals het positioneren van voorraden en het ontwerpen van netwerken. Zowel de bedrijven in de sector als de 6 Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek logistieke functie bij productiebedrijven staan onder een voortdurende druk om de concurrentiepositie te verbeteren. Partijen zoeken naar productiviteitstoename (meer toegevoegde waarde per gewerkt uur), reducties in kosten, vermindering van de omgevingsinvloeden (zoals milieu en congestie), verhoging van betrouwbaarheid, en het ontwikkelen van nieuwe diensten en business modellen. Een uitstekende logistieke prestatie draagt bij aan die concurrentiepositie. In deze call zoeken we nadrukkelijk naar voorstellen die op korte of lange termijn kunnen leiden tot een betere concurrentiepositie van bestaande bedrijven en nieuwe bedrijfsactiviteiten bij zowel de grote bedrijven als het MKB in de sector, waarbij op een duurzame wijze economische groei wordt gerealiseerd. Het gaat bij het goederenvervoer om alle modaliteiten (zeescheepvaart, kustvaart, luchtvaart, binnenvaart, rail, weg, pijplijnen), en naast het goederenvervoer om andere logistieke activiteiten, zoals overslag van goederen. Vanuit het perspectief van de maatschappij en beleid vloeit de keuze voor deze call ten eerste voort uit het feit dat Nederland een belangrijke rol vervult in het Europese goederenvervoer en in de aansturing van veel logistieke ketens in (en via) Europa. Daardoor zijn logistiek en goederenvervoer van groot belang voor de Nederlandse samenleving, en zijn goederenstromen in, van, naar en door Nederland van belang voor Europa en zelfs daarbuiten. Om deze rol te kunnen blijven vervullen en om tot de wereldtop op het gebied van logistiek te kunnen behoren, is state of the art wetenschappelijke kennis nodig. Ten tweede zorgen goederenvervoer en logistiek voor belangrijke maatschappelijke uitdagingen, op het gebied van milieu en congestie en (belasting van) infrastructuurnetwerken (niet alleen (inter)nationaal, maar ook lokaal en regionaal), en op sociaaleconomisch vlak. Het milieu-vraagstuk betreft CO2-uitstoot van het goederenvervoer en andere logistieke activiteiten, en de relatief hoge bijdrage van goederenvervoer aan emissie van luchtverontreinigende stoffen, waaronder fijnstof. Verder draagt goederenvervoer bij aan onder andere geluidhinder en barrièrewerking door infrastructuur. Congestie is de afgelopen decennia sterk toegenomen, en een verdere toename in de toekomst wordt verwacht. Het goederenvervoer draagt aan congestie bij, maar is er ook ‘slachtoffer’ van. Die congestie vertaalt zich naar langere en minder betrouwbare reistijden, met alle nadelige gevolgen voor bedrijven en burgers van dien. Verder zijn veiligheidsconsequenties van goederenvervoer en logistiek van groot belang. Het gaat daarbij ten eerste om de verkeersveiligheid op alle wegtypen, van snelwegen tot wegen binnen de bebouwde kom, en om de veiligheidsrisico’s van overige logistieke activiteiten. Ten tweede gaat het om sociale veiligheid (het veilig stellen van de lading en vervoersmiddelen), en ten derde om ‘security’, waaronder privacy en verstoringen van datastromen. Op sociaaleconomisch vlak spelen vele vraagstukken, zoals de werkloosheid onder lager opgeleiden (de logistieke sector verschaft voor deze groep werkenden veel werkgelegenheid), keuzen ten aanzien van de sectorstructuur (logistieke diensten zijn minder footloose dan vele andere categorieën diensten) en een gezonde betalingsbalans. Logistiek en goederenvervoer zijn daarnaast ‘enabler’ voor diverse andere economische activiteiten. Ook is het verminderen van de afhankelijkheid van goederenvervoer en andere logistieke activiteiten van fossiele brandstoffen, met name het opraken van olie, en algemener, grondstoffenschaarste, een belangrijk economisch vraagstuk. Ten slotte lijken integriteit, ethiek en maatschappelijke verantwoord ondernemen (MVO) ook in de logistieke sector een grotere rol te gaan spelen. 7 Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek Op programmaniveau wordt gestuurd op een maximale bijdrage van projecten en activiteiten aan de streefwaarden van de volgende Key Performance Indicators (KPI’s) 5: 1. Extra omzet van nieuwe ketenregie activiteiten – in 2020 dragen Ketenregie activiteiten € 14,6 mrd. bij aan het BBP; 2. Aantal vrachtkilometers dat van de weg wordt gehaald - in het jaar 2020 wordt minimaal 85 mln vrachtwagenkilometers van de weg gehaald; 3. CO2 besparing – in het jaar 2020 wordt 68.700 ton CO2 bespaard of voorkomen; 4. Aantal bedrijven dat zich met logistieke of ketenregie activiteiten vestigt in Nederland, dan wel logistieke activiteiten in Nederland laat uitvoeren of aansturen – in 2020 zijn 100 bedrijven en activiteiten naar Nederland gehaald (een stijging van 30% ten opzichte van 2012); 5. Uitstroom van gekwalificeerde professionals van de opleidingen in de arbeidsmarkt met een logistiek opleiding en grondige kennis over de innovatiethema's – in 2020 is de instroom in de opleiding op HBO/WO niveau gestegen met 50% van 1400 personen (2010) naar 2100 (2020). 6. Eerste positie in Europa op World Logistics Performance index (2020). Naast deze vraagstukken wordt ook door het voortschrijdende onderzoek in de logistieke sector steeds duidelijker dat innovatieadoptie, verandering en bedrijfsparticipatie in de sector een uitdaging op zichzelf is. Het is voor een sector die uit duizenden bedrijven bestaat niet voldoende om te innoveren met een beperkt aantal koplopers. Betrokkenheid van grotere groepen bedrijven bij vernieuwingsinitieven wordt een steeds grotere noodzaak. De onderhavige call sluit daarmee goed aan bij de prioriteiten van het Nederlandse beleid, en bij de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. Het bedrijfsleven betreft op de eerste plaats de verladers en vervoerders, maar nadrukkelijk ook allerlei nauw daaraan gerelateerde sectoren, zoals bijvoorbeeld de operationele dienstverleners, en bedrijven gericht op de financiering en op de ontwikkeling van ICT. Hoofdlijnen van de call Vitale Logistiek De call Vitale Logistiek richt zich op de periode 2016-2040 en is daarmee op de middellange en lange termijn gericht. Dat neemt niet weg dat diverse (tussentijdse) onderzoeksresultaten zich kunnen lenen voor implementatie op kortere termijn. Logistiek wordt breed opgevat en is meer dan alleen transport. De call Vitale Logistiek richt zich op de bedrijfsinterne logistiek, financiële dienstverlening, service, etc. voor zover dat van belang is voor het goederenvervoer. Het richt zich ook op het goederenvervoer zelf en daarvoor gebruikte infrastructuurnetwerken, evenals op de onderlinge relaties tussen beide, en op relaties met andere disciplines dan logistiek, zoals rechten, bedrijfskunde en organisatiekunde. Aan bod komen ook havens, luchthavens, kustvaart en overlandvervoer (weg, rail, binnenvaart, pijpleidingen) en verschillende geografische schalen (intercontinentaal, continentaal, (inter)regionaal, stedelijk). De call Vitale Logistiek beoogt niet alle onderwerpen van belang voor logistiek te omvatten. Zo vallen technologieontwikkeling (o.a. voertuigen, overslaginfrastructuur, verhardingssoorten) en voorlichting/educatie erbuiten. Onderzoek kan betrekking hebben op zowel het ontwerpen van oplossingen, onderzoek naar mogelijke oplossingen en kansen plus barrières die spelen bij implementatie van oplossingen, en het beoordelen van oplossingen en andere 5 Zie pagina 6 en 7 het Meerjarenprogramma Topsector Logistiek 2015-2020 8 Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek ontwikkelingen. Uit de onderzoeksvoorstellen moet duidelijk worden hoe het onderzoek bijdraagt aan een verduurzaming van de logistiek, of tenminste wat de belangrijkste duurzaamheidsconsequenties op de economische, ecologische en sociale dimensie zijn. Elementen die daarbij aan bod dienen te komen (voor zover relevant), zijn: • Economie: werkgelegenheid (direct en indirect), toegevoegde waarde, economische vitaliteit logistieke en transportbedrijven en betrokken productiebedrijven, bereikbaarheid, congestie, betrouwbaarheid van reistijden. • Ecologie: vermindering emissie van CO2, en waar van toepassing ook emissie van fijnstof en andere luchtverontreinigende stoffen, geluidhinder. Andere effecten, zoals barrièrewerking, ruimtebeslag, visuele aspecten) kunnen worden aangegeven indien deze relevant zijn. • Sociaal: veiligheid (met de kanttekening dat ongevallen ook een economische component hebben). Congestie en betrouwbaarheid van reistijden hebben naast een economische ook een sociale component, en zijn reeds genoemd bij ‘economie’. Verder gaat het om vraagstukken rond werk in de logistieke sector, gerelateerd aan arbeidsorganisatie, langer werken, arbeidsdeling (ook met lage lonen landen), rechtvaardige beloning van resources, het betrekken van lager opgeleiden, etc. • Toekomstvastheid: hoe robuust zijn oplossingen voor toekomstige ontwikkelingen zoals het opraken van olie, instabiliteit in energiebeschikbaarheid (bijvoorbeeld door geopolitieke ontwikkelingen), en gerelateerde fluctuaties in energieprijzen, het verminderen van grondstoffenvoorraden, veranderingen in de internationale arbeidsverdeling, de opkomst van kleinschalige lokale productie en ontwikkelingen in de biobased economie en het sluiten van kringlopen (‘Cradle 2 Cradle)? Bij ieder van deze elementen dienen, waar relevant, rebound effecten expliciet te worden geadresseerd. Deze call onderscheidt drie onderzoeksthema’s: Innovatie en Adoptie, Governance & Stakeholders en Complexe Netwerkvraagstukken. De vraagstukken binnen deze drie thema’s omvatten zowel software, hardware als orgware. Daarnaast is het mogelijk voorstellen in te dienen die themaoverschrijdend zijn. Zo zal het structureel oplossen van adoptievraagstukken ook een governancemodel vragen, en zullen verschillende stakeholders samen effectiever bepaalde complexe netwerkvraagstukkken kunnen oplossen. Onderzoeksthema’s Onderzoek binnen de drie thema’s kan betrekking hebben op micro (bedrijven), meso (bedrijfstakken) en macroniveau (algemene trends en maatschappelijke impact), evenals interacties tussen die niveaus (en reboundeffecten). Innovatief, out-of-thebox onderzoek valt expliciet onder de call Vitale Logistiek. Hieronder staan de drie onderzoeksthema’s beschreven, waarbij onderscheid wordt gemaakt volgens het stramien ‘afbakening/duiding’ en ‘belangrijkste vraagstellingen’. DE DRIE ONDERZOEKSTHEMA’S 2.1 Innovatie en Adoptie 2.1a Onderwerp en afbakening De centrale ambitie van een innovatie-programma voor de logistieke sector is om zoveel mogelijk nieuwe, innovatieve ideeën te genereren, maar ook om tenminste een aantal van deze ideeën te laten landen bij logistieke bedrijven. Dat kan door bedrijven mee te laten innoveren, en door kennis over te dragen op bedrijven die niet direct betrokken waren bij de innovatieprojecten. In de logistieke sector wordt, 9 Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek naarmate de inspanningen in de Topsector Logistiek voortschrijden, met inachtneming van de projecten die uitgevoerd worden in deze call, steeds duidelijker dat dat niet genoeg is. Het daadwerkelijk bereiken van de duizenden bedrijven in de logistieke sector, met innovatieve oplossingen die passen bij de behoeften en het ontwikkelingsstadium van die bedrijven is een innovatie-uitdaging op zichzelf. Alleen als ook deze uitdaging geadresseerd zal de volle reikwijdte van de te bereiken resultaten op het vlak van economie, ecologie en sociale structuur gerealiseerd kunnen worden. In de Topsector Logistiek zijn wel initiatieven waar te nemen die bijdragen aan de adoptie-ambitie. De ontwikkeling van een binnenvaartnetwerksimulatie en -game in het IDVV project ketenbeheersing, de ontwikkeling van games in het Dinalog project SALOMO en in het TKI project Synchromodal Gaming, en de Dinalog Conversion Factory zijn succesvolle activiteiten die leiden tot de betrokkenheid van partijen en de adoptie van nieuwe ideeën. Er is echter behoefte aan verdieping van de onderliggende kennis over de mechanismen waarmee bedrijven intensiever bij innovatieve projecten betrokken kunnen worden. Het thema Innovatie en Adoptie richt zich op de volgende subthema’s: • Verandermanagement • Creative design • Collective awareness platforms voor de logistiek 2.1b Wetenschappelijke en maatschappelijke vraagstukken en hoofdlijnen Verandermanagement Veel van de ambities in de Roadmaps van de Topsector Logistiek zijn afhankelijk van een verandering in cultuur, een mind shift of een omslag in denken en doen van bedrijven. Bij de roadmap Synchromodaliteit gaat het daarbij om een veranderend inzicht bij verladers dat de eisen die zij opleggen aan vervoerders voor de inzet van specifieke modaliteiten, beperkend zijn, en daarom kostenverhogend uitpakken. Bij cross chain control centers en service logistiek gaat het om wederzijds vertrouwen van vervoerders en logistieke dienstverleners dat zij gezamenlijk een betere dienst kunnen aanbieden dan ieder voor zich. Veel van de projecten gaan over het ontwerpen van nieuwe, gezamenlijke, oplossingen, en het aantonen dat die daadwerkelijk beter zijn dan niet samenwerken. Belangrijke onderliggende veranderingen bij betrokken bedrijven (processen, performance indicatoren, en gedrag van mensen), waardoor de nieuwe oplossingen ook beklijven, krijgen veel minder aandacht. De discipline verandermanagement reikt specifieke kennis en methoden aan waarmee verandering daadwerkelijk gerealiseerd worden. In de logistieke sector is er behoefte aan een aanpak, gebaseerd op de inzichten uit het verandermanagement, waarmee projecten daadwerkelijk tot duurzame resultaten worden gebracht. Creative design Het genereren van innovatieve ideeën vindt steeds meer plaats in omgevingen die een out-of-the-box manier van denken stimuleren. Dergelijke omgevingen worden gekenmerkt door een relatief restrictieloze aanpak, het combineren van kennis uit meerdere disciplines, het delen van kennis, kunde en data, en het opheffen van de klassieke kennis vrager-kennis aanbieder relatie in projecten. In de logistieke sector zijn er inmiddels ook ervaringen met het organiseren van hackathons, en van cocreatie events, bijvoorbeeld in de zeehaven Rotterdam, en op Schiphol. Dergelijke initiatieven hebben wel een sterk incidenteel karakter. De onderliggende infrastructuur van co-creatie ruimtes, een methodologische toolbox, bestaande uit bijvoorbeeld games en simulatietools, en gestandaardiseerde data en oplossingen (in de vorm van bijvoorbeeld algoritmiek en dashboards) is nog niet makkelijk voorhanden. Daarnaast is deze manier van werken bij bedrijven nog heel onbekend, 10 Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek en zijn er veel vragen over het type problemen en oplossingen die met deze aanpak zinvol en effectief geadresseerd kunnen worden. Aan de andere kant is er een groeiende interesse in deze manier van werken in de logistieke sector van bedrijven die al wel met deze manier van werken hebben kennisgemaakt. Onderzoek naar deze nieuwe vormgeving van innovatie door co-creatie is daarom dringend noodzakelijk. Collective awareness platforms voor de logistiek Een belangrijke voorwaarde voor participatie van bedrijven bij de adoptie van innovatieve oplossingen is de infrastructuur om grote(re) groepen bedrijven te betrekken bij onderzoek, ontwikkelingen in de logistieke omgeving en beleid. In de Europese onderzoeksprogramma’s is hiermee een begin gemaakt met de ontwikkeling van collective awareness platforms voor sociale innovatie(CAPS). Dit is een ICT infrastructuur die voortbouwt op sociale media, internet of things (real time data van logistiek objecten) en gedistribueerde kennisontwikkeling, waarmee zowel collectief bewustzijn in grote groepen als gezamenlijke, collectieve oplossingsontwikkeling kan worden ondersteund. De logistieke sector, met haar grote aantal bedrijven en betrokkenen, alsmede relatief lage organisatiegraad voor wat betreft R&D, zou haar voordeel kunnen doen met een dergelijke infrastructuur, waarin de macht van de grote getallen veel beter tot wasdom kan worden gebracht dan in individuele projecten met een beperkt aantal koplopers. Daarnaast kan in een dergelijke structuur de kennis die in projecten wordt opgedaan effectief naar een groot deel van de sector worden uitgedragen. Naast de voorbeelden van CAPS die er nu zijn (gezond leven, nieuwe economische modellen, burgerparticipatie, energie, en ecologie), lijkt de logistieke sector ook een uitermate geschikte omgeving voor deze technologie. 2.2 Governance & Stakeholders 2.2a Onderwerp en afbakening Innovatie is een gedeelde verantwoordelijkheid van bedrijven, overheid en kennisinstellingen. Het gedeeld belang, en de gezamenlijk ontwikkelde oplossingsrichtingen komen alleen maar tot hun recht als er goede samenwerkingsvormen zijn, waarin de belangen van alle betrokken partijen geborgd zijn. In de logistiek, met haar complexe veld van bedrijven, overheden op verschillende niveaus, en een breed pallet aan kennisinstellingen is dit niet eenvoudig. Een groot maatschappelijk logistiek vraagstuk, zoals de problematiek van de aanleg van het derde spoor van de Betuwelijn naar het Duitse spoornetwerk, is hier een voorbeeld van. Er zijn innovatieve governance-mechanismen nodig om logistieke innovaties in dit soort complexe omgevingen tot stand te brengen, succesvol te implementeren, en voor de langere termijn te laten renderen. Een hieraan gerelateerde uitdaging is het verzekeren van de betrokkenheid van alle relevante stakeholders. In veel logistieke projecten zijn verladers, die immers de opdrachtgever van de logistiek zijn, cruciaal, maar vaak niet of zijdelings betrokken. Aan de andere kant zijn er succesvolle projecten en programma’s, zoals Lean & Green Barge, die juist vanuit verladers worden geïnitieerd. Daarnaast is het voor bedrijven in het algemeen lastig om de sprong te maken tussen experimenteren in projecten met nieuwe werkwijzen, en het daadwerkelijk implementeren van die nieuwe werkwijzen in de dagelijkse praktijk. Een vereiste is vaak dat een veel grotere groep bedrijven een bepaalde nieuwe manier van werken gaat invoeren. Bijzondere aandacht in dit verband verdient de logistiek in stedelijke omgevingen. Steden zijn bij uitstek complexe publiek-private omgevingen, waarin allerlei economische en sociale activiteiten plaatsvinden en elkaar beïnvloeden. Logistiek is van cruciaal belang voor steden, maar kan tegelijkertijd ook een disproportioneel grote veroorzaker van problemen zijn. Dit is een bijzondere uitdaging in het speelveld van publiek-private samenwerking. 11 Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek Het thema Governance en Stakeholders richt zich op de volgende drie subthema’s: • Verladers-betrokkenheid. • Nieuwe vormen van publiek private samenwerking en governance. • Logistiek in stedelijke omgevingen. 2.2b Wetenschappelijke en maatschappelijke vraagstukken en hoofdlijnen Verlader-betrokkenheid Verladers zijn de opdrachtgevers voor vervoerders en logistieke dienstverleners. Met hun opdrachtverlening bepalen verladers vaak in hoge mate wat de speelruimte van vervoerders en logistieke partijen is. In een aantal roadmaps in de logistieke sector wordt die speelruimte ter discussie gesteld. In de roadmap Cross chain control centers bijvoorbeeld, wordt aangestuurd op samenwerking tussen verladers om benutting van vervoermiddelen in distributienetwerken verder te optimaliseren. Het is daarom niet verwonderlijk dat in veel projecten verladers betrokken worden, of het belang van de rol van verladers keer op keer aan de orde wordt gesteld. Het is echter vaak moeilijk om vanuit een logistiek vraagstuk verladers daadwerkelijk betrokken te krijgen bij de uitvoering van onderzoek, laat staan zodanige procesaanpassingen te laten maken dat de beoogde logistieke verbeteringen ook daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden. Er is meer onderzoek nodig naar de rol van verladers, de verhouding tussen verladers en hun dienstverleners, en de mogelijkheden voor verladers om in pre-competitieve horizontale samenwerkingsverbanden te stappen. Nieuwe vormen van public private partnership en governance Er is in de mobiliteitssector een aantal werkende voorbeelden van public private partnerships, waarin overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen gezamenlijk proberen om problemen te adresseren en gezamenlijk innoveren. De PraktijkProef Amsterdam (PPA) is zo’n voorbeeld. Hierin zijn de landelijke en regionale overheid verenigd met bedrijven, universiteiten en TNO om de filedruk rondom Amsterdam te reduceren met behulp van nieuwe technologie en gedragsbeïnvloeding. Dergelijke grootschalige proeven zijn in de logistiek zeldzaam. Er is in de logistieke sector wel grote behoefte aan de uitrol van praktijkproeven, of living labs, waarin vraagstukken in de praktijk en op enige schaal worden aangepakt. De manier waarop die living labs vorm moeten krijgen, welke partijen daarbij betrokken moeten zijn, en welke technologische ondersteuning de living labs behoeven, dient nader onderzocht te worden. Er zijn ook een aantal concrete vraagstukken rondom de grote logistieke knooppunten in Nederland die vragen om een dergelijke aanpak: de noodzaak tot herinrichting van de vrachtafhandeling op Schiphol als gevolg van wijzigingen in Europese douaneregelgeving, de aanpak van congestie bij containerterminals op de Maasvlakte of grote distributiecentra, de duurzame bereikbaarheid van de haven van Rotterdam of logistieke hotspots, de aanleg van het derde spoor bij de Betuwelijn en, bijvoorbeeld, de ontwikkeling van synchromodale corridors in Nederland, parallel aan de TEN-T corridorontwikkeling. Logistiek in stedelijke omgevingen Steden zijn centra van economische activiteiten die aan grote veranderingen onderhevig zijn. Mensen wonen anders, werken anders, winkelen anders. Urbanisatie is ook een belangrijk thema in de Europese onderzoeksagenda. Dit heeft gevolgen voor de inrichting van logistieke processen, zowel voor bijvoorbeeld de belevering van winkels en horeca, als voor de bezorging van pakketten. Zowel bedrijven als overheden stellen steeds strengere eisen aan de logistieke organisaties die in dit speelveld acteren. Deze eisen zijn vaak ook nog verschillend per stad of regio. De manier waarop bedrijven met die eisen om kunnen gaan, de manier waarop overheden die eisen kunnen handhaven en de manier waarop nieuwe, werkbare, oplossingen gegenereerd kunnen worden, vereist nieuwe vormen van samenwerking, monitoring en begeleiding voor logistiek processen en nieuwe transportmogelijkheden. 12 Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek Een centraal probleem is de informatievoorziening voor zowel overheden en bedrijven. Overheden hebben informatie nodig op basis waarvan ze logistieke prestaties kunnen beoordelen, en op basis waarvan ze de impact op hun regio of stedelijke omgeving kunnen vaststellen. Bedrijven hebben omgevingsinformatie nodig waarmee zij hun logistieke prestaties kunnen optimaliseren. Een dergelijke sterk collectieve informatievoorziening, anders dan basale verkeersinformatie, is op dit moment niet voorhanden. Daarnaast is een hardnekkig vraagstuk de manier waarop succes of falen van initiatieven in stedelijke omgevingen beoordeeld kan worden. Steden zijn zodanig uniek dat vaak moeilijk een onderscheid kan worden gemaakt tussen contextuele redenen en projectgerelateerde redenen waarom initiatieven werken of niet. Er is meer inzicht nodig in de mate waarin kennis kan worden ontwikkeld over logistiek in stedelijke omgevingen waarbij de specifieke context van steden expliciet een plaats krijgt. 2.3 Complexe Netwerkvraagstukken 2.3a Onderwerp en afbakening De logistieke sector wordt gekenmerkt door de commerciële interactie tussen bedrijven in de vorm van ketens en netwerken. Bedrijven worden daardoor afhankelijk van partijen waar ze niet direct een commerciële of hiërarchische relatie mee hebben. Hierdoor ontstaan bijzondere vraagstukken waarin onzekerheid en onbetrouwbaarheid een grote rol speelt. De manier waarop bedrijven hier mee omgaan, resulteert in de praktijk in grote inefficiënties in transport en opslag van goederen, in mismatches tussen ketenvoorraden en marktvraag, en in congestie of juist overcapaciteit. In het onderzoek naar planning in netwerkomgevingen zijn nog veel vragen onbeantwoord. Er wordt veel werk verricht aan - steeds complexere varianten vanstandaardproblemen en aan oplossingsmethoden voor die problemen. Er is echter nog steeds weinig inzicht in de manier waarop bedrijven samen kunnen plannen. Er is ook nog weinig inzicht in de manier waarop centrale en decentrale planningsmechanismen elkaar aan kunnen vullen of af kunnen wisselen in logistieke netwerken. Zo’n vraagstuk doet zich voor in de haven van Rotterdam, waar terminals in de haven hun operationele planning willen optimaliseren, terwijl de binnenvaartschepen die die terminals bezoeken, hun schema’s willen optimaliseren die zich maar gedeeltelijk in de haven afspelen. In deze call is gekozen voor een afbakening rondom drie onderwerpen: analytische tools in ketens, collaborative planning over ketens heen, en integratie van ketens voor de circulaire economie. Dit thema van complexe ketenvraagstukken richt zich op de volgende drie subthema’s: • Nieuwe tools voor de analyse van ketenprocessen. • Collaborative planning. • Ketens voor een circulaire economie. 13 Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek 2.3b Wetenschappelijke en maatschappelijke vraagstukken en hoofdlijnen Nieuwe tools voor de analyse van netwerkprocessen Vervoer en logistieke activiteiten genereren steeds meer data, die ook steeds makkelijker beschikbaar komen voor onderzoek en analyse. Er is behoefte aan nieuwe analytische tools om processen in logistieke ketens te bestuderen, waarbij aangesloten wordt bij moderne ontwikkelingen zoals het beschikbaar krijgen van grote hoeveelheden data uit voertuigen, de omgeving en bedrijfsprocessen, nieuwe rekenmethoden voor complexe logistieke problemen, en business analytics ontwikkelingen om de nieuwe inzichten ook aan gebruikers over te kunnen brengen. Een nieuwe manier van kijken naar logistieke processen is voorgesteld in het manifest van het Physical Internet Initiative. In dit initiatief wordt een sterk gestructureerd en modulair logistiek systeem voorgesteld dat steunt op een informatiearchitectuur die optimaal gebruik maakt van de embedded communicatie van alle betrokken fysieke objecten, zoals laadeenheden en voertuigen. Het ontwikkelen van tools die nodig zijn voor de verdere ontwikkeling van het fysieke internet dragen wellicht op de korte of middellange termijn ook bij aan de verdere optimalisatie van ons huidige logistieke systeem. Het verdient aanbeveling om de nieuwe tools op een gestructureerde manier te ontwikkelen en te ontsluiten, analoog aan het gedachtegoed van de Open Data ontwikkeling. Een dergelijk ontwikkeling valt in drie stappen uiteen: 1) het ontwikkelen van gestandaardiseerde en open toegang tot data uit de logistieke sector, 2) het ontwikkelen van een open onderzoeksinstrumentarium, en 3) het ontwikkelen van de toegang tot data en onderzoeksresultaten op een laagdrempelige manier. In de logistieke sector zijn op elk van deze drie stappen voorzichtige ontwikkelingen waar te nemen: de container terminals op de Maasvlakte ontsluiten hun data via toegankelijke data warehouses (maar nog wel alleen voor intern gebruik); in het EU project CONCOORD wordt gewerkt aan een algoritmiek-bibliotheek voor stedelijke distributievraagstukken; en in EU projecten zoals CASSANDRA is gewerkt aan dashboards voor overheden die mee willen kijken in logistieke ketens. Onderzoeksprojecten kunnen verder bijdragen aan het institutionaliseren van een onderzoeksinfrastructuur voor de logistieke sector. Collaborative planning Er is een groeiende behoefte aan mechanismen voor coördinatie over ketens heen. Dit vraagstuk doet zich voor in cross chain control centers en service logistiek, maar ook in synchromodale vervoersoplossingen. Planningsvraagstukken spelen zich vaak niet meer af binnen een bedrijf, keten of vervoersmodaliteit. De integrale, collaborative planningsoplossingen, die nodig zijn om deze vraagstukken te adresseren zijn nog nauwelijks voorhanden en zijn zeker niet beschikbaar voor de dagelijkse praktijk van bedrijven. Tegelijkertijd is in de afgelopen jaren een aantal initiatieven in gang gezet die sterk leunen op samenwerking en collectiviteit. Een voorbeeld is de gezamenlijke dieptemeting van rivieren die is ontwikkeld in het IDVV project COVADEM door Marin, in samenwerking met enkele tientallen binnenvaartondernemingen, en gebruik makend van enkele tientallen schepen. Een ander voorbeeld is het ARTEMIS project DEMANES, waarin op basis van het poolen van data van verschillende wegvervoerders wachttijden en doorlooptijden in logistieke knooppunten kunnen worden voorspeld. De volgende stap in deze vraagstukken is het gezamenlijk plannen van activiteiten. Hier zit zowel een technische dimensie aan, als een sociaaleconomische. De technieken voor gezamenlijk plannen in de logistiek moeten 14 Hoofdstuk 2: Doel / Vitale Logistiek nog worden ontwikkeld. Maar er is ook nog weinig inzicht in de mate waarin gezamenlijk plannen in de logistiek werkt en op welke manier de huidige populatie van planners getraind en ondersteund moeten worden om in samenwerkingsverbanden te gaan plannen. Ketens voor een circulaire economie De duurzaamheidsagenda brengt ook een aantal complexe ketenvraagstukken met zich mee. Vanuit de holistische Cradle2Cradle benadering rijst de vraag in hoeverre logistiek ketens de circulaire economie ondersteunen. Naar de integratie van voorwaartse en achterwaartse ketens wordt al een decennium of langer onderzoek gedaan, maar dit onderzoek beweegt zich nog vooral in de hogere lagen van distributie en service logistiek. De link tussen circulaire economie en de maakindustrie wordt nog niet structureel gelegd. Vanuit een supply chain optiek is deze link veel fundamenteler dan het integreren van logistieke processen in voorwaartse en achterwaartse ketens. Bedrijven moeten hun hele productketen van ontwerp tot retour, met daartussen productie, delivery en service herontwerpen om aan te sluiten bij de principes van de circulaire economie. Juist in supply chains waar steeds meer activiteiten, waaronder ontwerp, productie, logistiek en customer care, geoutsourced worden is een dergelijke integrale benadering van het product van cruciaal belang. 15 Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Vitale Logistiek 3 Richtlijnen voor aanvragers 3.1 Wie kan aanvragen Elk projectvoorstel heeft één hoofdaanvrager: • Bij fundamenteel onderzoek is de hoofdaanvrager hoogleraar of universitair hoofddocent aan een Nederlandse universiteit, dan wel een NWO- of KNAWinstituut, die een dienstverband heeft voor ten minste de looptijd van het aanvraagproces en de duur van de subsidieperiode. • Bij industrieel onderzoek (R&D) is de hoofdaanvrager verbonden aan een Nederlandse onderzoeksinstelling voor de looptijd van het beoogde onderzoek. Nederlandse instellingen zijn instellingen voor toegepast onderzoek zoals TO2, hbo’s, de universiteiten en Technologische Topinstituten (TTI’s). Bij een projectaanvraag waarbij zowel sprake is van fundamenteel onderzoek als toegepast onderzoek, dient de hoofdaanvrager een aanstelling te hebben aan een Nederlandse universiteit, dan wel een NWO- of KNAW- instituut. De call Vitale Logistiek. Onderzoek en innovatie voor de Topsector Logistiek is interdisciplinair van aard en gericht op samenwerking met partners uit bedrijfsleven, overheden en maatschappelijke organisaties. Om dit uitgangspunt vorm te geven dienen alle bij een onderzoeksvoorstel betrokken samenwerkingspartners een consortium op te richten. Er dienen minimaal twee private partijen bij de aanvraag betrokken te zijn. Het heeft de voorkeur dat nog meer private partners (als meefinancierende partij) deel uitmaken van het projectconsortium. Bedrijven worden aangemerkt als private partners. (Zie bijlage 6.2 Regeling in-kind bijdragen) De hoofdaanvrager vraagt aan namens het gehele projectconsortium en is verantwoordelijk voor zowel de samenhang en de resultaten, als ook de financiële verantwoording. De hoofdaanvrager en medeaanvrager(s) dienen gedurende de periode waarover subsidie wordt gevraagd effectief betrokken te blijven bij het onderzoek waarop de aanvraag betrekking heeft. De instelling dient de aanvragers in de gelegenheid te stellen gedurende de looptijd van het aanvraagproces en het onderzoek voor een adequate begeleiding van het onderzoek zorg te dragen. De private partners dienen als mede-aanvrager op de aanvraag te worden opgenomen. Een onderzoeker kan in deze ronde niet meer dan tweemaal aanvragen, waarvan slechts één maal als hoofdaanvrager. Dat betekent dat zij/hij voor één aanvraag als hoofdaanvrager en voor één andere aanvraag als medeaanvrager kan fungeren, of tweemaal als medeaanvrager bij twee verschillende aanvragen. 3.2 Wat kan aangevraagd worden De bij NWO aan te vragen subsidie bedraagt maximaal € 500.000. Er kan subsidie worden aangevraagd ter dekking van zowel de personele als de materiële kosten die voor het project moeten worden gemaakt. In het project dienen minimaal twee onderzoekers aangesteld te worden. Bij fundamentele projecten dienen dit promovendi of postdoctoraal onderzoekers te zijn. De totale looptijd van een project is ten minste twee jaar en niet langer dan vier jaar. De beoordelingscriteria voor beoordeling van de aanvragen staan beschreven in paragraaf 4.2. 16 Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Vitale Logistiek Subsidie: - kan alleen aangevraagd worden voor projecten die starten na aanvraag (dus niet al lopende projecten), met een maximale doorlooptijd van 4 jaar. Kosten gemaakt vóór de start van het project komen niet voor subsidie in aanmerking - mag geen bestaande financiering vervangen; - wordt niet gegeven voor contractresearch; - mag individuele bedrijven niet meer steunen dan wat toegestaan is vanuit staatssteunkader (art. 1a.6). Voorwaarden voor Cofinanciering De private partners in het consortium dienen een concrete bijdrage te leveren aan het onderzoek. Er worden twee typen cofinanciering onderscheiden: 1. In-kind bijdragen 2. Cash bijdragen NWO accepteert in-kind bijdragen in mensuren van personeel (integrale kostprijs) of materiële bijdragen zoals gebruik van specifieke software en toegang tot faciliteiten. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat deze gekapitaliseerd zijn en dat ze integraal onderdeel uitmaken van het projectplan. Zie hiervoor ook bijlage 6.2 Regeling inkind bijdragen. De bijdrage van de private en publieke partijen moet duidelijk zijn uit de beschrijving van het project, de planning en het budget in de aanvraag. Tijdens de looptijd van het project dient de bijdrage bijgehouden te worden in de projectadministratie die te allen tijde inzichtelijk moet zijn voor NWO. Begeleiding en consultancy vallen niet onder cofinanciering. Voor Fundamenteel onderzoek geldt een cofinancieringseis van minimaal 15% van de projectbegroting; in de vorm van een in-kind of cash bijdrage van private partners, waarvan minimaal de helft in cash. Bij een projectbegroting van k€ 588,24 kan er k€ 500 subsidie worden aangevraagd, waarbij er minimaal k€ 88,24 cofinanciering is waarvan minimaal k€ 44,12 cash. Voor Industrieel onderzoek (R&D) geldt een cofinancieringseis van minimaal 50% van de projectbegroting in de vorm van een in-kind of cash bijdrage van private partners, waarvan minimaal de helft in cash. Bij een projectbegroting van k€ 1.000 kan er k€ 500 subsidie worden aangevraagd, waarbij er minimaal k€ 500 cofinanciering is waarvan minimaal k€ 250 cash. De cofinanciering wordt toegevoegd aan het bij NWO aan te vragen subsidiebedrag en dient te worden opgenomen in de begroting. De bijdrage in de vorm van cofinanciering moet in een brief bij de aanvraag bevestigd worden door de private en/of publieke partners die als medefinancier optreden (‘letter of commitment’; zie ook paragraaf 3.4). De cash bijdrage zal na honorering door NWO bij de partners worden geïnd en met de NWO financiering tegelijk in tranches worden uitgekeerd. Personele kosten Subsidie kan worden aangevraagd voor de salariskosten van op het onderzoek aan te stellen personeel. De duur van deze aanstellingen mag de duur van de subsidie die toegekend is voor het aangevraagde onderzoek nooit overschrijden. 17 Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Vitale Logistiek Op de subsidieverlening voor fundamenteel onderzoek aan universiteiten is het door NWO met de VSNU op 2 oktober 2008 gesloten Akkoord Bekostiging Wetenschappelijk Onderzoek 2008 van toepassing 6 inclusief de meest recente standaard salaristabellen (zie de NWO-website). Wetenschappelijk personeel Onder wetenschappelijk personeel wordt personeel verstaan dat onderzoek verricht: promovendi en postdoctoraal onderzoekers. Per categorie gelden de volgende uitgangspunten. Promovendus (maximaal 4 jaar) - Een promovendus kan alleen vanaf het eerste jaar worden aangesteld; - de aanstellingsduur bedraagt vier jaar bij een aanstellingsomvang van 1,0 fte. Postdoconderzoeker (maximaal 4 jaar) - Een postdoconderzoeker is op het moment van de aanstelling gepromoveerd, of de promotiedatum is vastgesteld en vindt binnen zes maanden na aanstelling plaats; - de aanstellingsduur voor een postdoconderzoeker bedraagt minimaal twee en maximaal vier jaar. Het is mogelijk en kan meerwaarde hebben om (een gedeelte van) het onderzoek uit te voeren bij één van de private en/of publieke partners in het consortium. Waar van toepassing dient dit in het onderzoeksvoorstel beargumenteerd te worden. Vervangingssubsidie Een hoogleraar of U(H)D kan voor een gedeelte van zijn of haar onderwijsverplichtingen worden vrijgesteld door middel van een vervangingssubsidie, zodat hij of zij zich voor een bepaalde periode kan wijden aan het gefinancierde onderzoek. Een vervangingssubsidie voor het verrichten van onderzoek wordt alleen toegekend indien de aanvrager kan aantonen dat een subsidie voor een promovendus of postdoc niet in het beoogde doel voorziet. Uit de vervangingssubsidie kunnen de salariskosten worden gedekt van de vervanger. Hiervoor wordt het vaste salaristarief van een postdoc gehanteerd met een maximum van € 100.000 per vervanging. Niet-wetenschappelijk personeel Onder niet-wetenschappelijk personeel wordt personeel verstaan dat het onderzoek van de hierboven genoemde personen ondersteunt met specialistische nietwetenschappelijke taken ten behoeve van het onderzoek, bijvoorbeeld computerprogrammering. Subsidie kan worden aangevraagd voor nietwetenschappelijk personeel op mbo-, hbo- of academisch niveau. De inzet dient uitdrukkelijk gemotiveerd te worden, zowel wat betreft niveau, als wat betreft duur. Administratief ondersteunende taken kunnen niet onder deze subsidie worden aangevraagd. 6 Het Akkoord bekostiging wetenschappelijk onderzoek staat op de NWO- website. 18 Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Vitale Logistiek Personeel onder vrije tariefstelling: Onderzoekers van kennisinstellingen Indien een aanstelling niet aan de universiteit plaatsvindt, maar bij een onderzoeksinstituut of kennisinstelling kan voor de begroting van personele kosten worden uitgegaan van het brutosalaris volgens werkelijke inschaling en periodiek van de geldende CAO en alle benodigde opslagen 7. Administratief ondersteunende taken kunnen niet onder deze subsidie worden aangevraagd. Deze tarieven zijn bindend; dit laat onverlet dat in de aangevraagde begroting de omvang en aard van de personele kosten dienen te worden gespecificeerd en beargumenteerd. Bench fee Aan promovendi en postdoconderzoekers wordt een persoonsgebonden bench fee toegekend. Dit is een vast bedrag ten behoeve van de onderzoeker (bijvoorbeeld congresbezoek, publicatie van de dissertatie). De hoogte van de bench fee is vastgesteld op maximaal € 5.000,- en is afhankelijk van het type onderzoeker en de aanstellingsduur. Het toegekende bedrag wordt separaat en in één keer ter beschikking gesteld. Materiële kosten • In een aanvraag kan subsidie worden aangevraagd ter dekking van materiële kosten, zoals: de aanschaf van speciaal voor het onderzoek benodigde apparatuur en verbruiksgoederen, m.u.v. computers; het houden van interviews en enquêtes; de aanschaf van databestanden; reis- en verblijfkosten; management van het projectconsortium, bijvoorbeeld een (niet-wetenschappelijke) procesmanager (tot maximaal 5% van de subsidie); het organiseren van (internationale) workshops en bijeenkomsten; studentassistentie. Materiële kosten dienen zowel inhoudelijk gemotiveerd als financieel onderbouwd te worden. Kosten die niet worden vergoed: • Kosten voor computergebruik bij universitaire rekencentra en kosten voor het gebruik van laboratoria, komen niet in aanmerking voor subsidie. Er is een aparte call Rekentijd Nationale Computersystemen van het NWOgebied Exacte Wetenschappen voor toegang tot de nationale computersystemen. • Huisvestings-, overhead-, en afschrijvingskosten komen niet voor subsidie in aanmerking. • Kosten die zijn gemaakt ter verkrijging van een accountantsverklaring, kosten gemaakt voor het bemiddelen voor, en/of verwerven en uitvoeren van contractresearch, inclusief de daaraan toe te rekenen overige indirecte kosten en reserveringen voor toekomstige kosten c.q. reservevorming komen niet in aanmerking voor subsidie. • Kosten van apparatuur, van verbruiksgoederen, of van administratieve of technische hulp, die tot het gebruikelijke voorzieningenpakket van een universiteit of onderzoeksinstituut moeten worden gerekend, komen evenmin in aanmerking voor subsidie. 7 Zoals vastgelegd in het EZ- kaderbesluit. Zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0024796/geldigheidsdatum_15-01-2010 19 Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Vitale Logistiek 3.3 Wanneer kan aangevraagd worden De sluitingsdatum voor het indienen van uitgewerkte aanvragen is dinsdag 10 maart 2015, 14:00 uur. Om de belangstelling te peilen en de beoordelingprocedure adequaat in te kunnen richten, dienen Letters of Interest (LOI’s) voor de eerst tranche uiterlijk dinsdag 10 februari 2015 vóór 14.00 uur te zijn ingediend. Het indienen van een LOI is verplicht! Wie geen LOI indient kan later geen volledig uitgewerkte aanvraag indienen. Zie in dit verband ook paragraaf 3.6 en het tijdschema in de bijlage. Aanvragen kunnen na de deadline niet meer worden verbeterd of aangevuld. 3.4 Het opstellen van de aanvraag LOI formulieren voor het aanvragen van subsidie en de toelichting hierop kunnen via de website van NWO worden gedownload: www.nwo.nl/vitalelogistiek. Voor het elektronisch indienen dient gebruik te worden gemaakt van het systeem Iris dat via de NWO-website toegankelijk is (www.iris.nwo.nl) De uitgewerkte subsidieaanvraag bestaat uit twee delen: een factsheet en het aanvraagformulier. - De factsheet wordt direct ingevuld in het elektronisch aanvraagsysteem Iris van NWO. - Het aanvraagformulier staat op de subsidiepagina van deze call op de NWOwebsite. Dit formulier wordt, zodra ingevuld, toegevoegd als PDF bestand aan de Iris factsheet. Aanvraagformulier Aanvragen dienen in het Engels te worden opgesteld en worden alleen geaccepteerd wanneer het aanvraagformulier gebruikt is. Nadere instructies staan in het aanvraagformulier dat kan worden gedownload van de website: www.nwo.nl/vitalelogistiek. Het pdf-document mag op geen enkele wijze beveiligd zijn om een goede verwerking van de aanvraag te garanderen. Op zowel de LOI en de uitgewerkte aanvraag dient te worden aangegeven wat voor soort project wordt ingediend: 1. Fundamenteel onderzoek 2. Industrieel (R&D) onderzoek Letter(s) of commitment Bij het indienen van de aanvraag moet het financieel commitment van partner(s) worden bevestigd met een ‘letter of commitment’. Deze brief bestaat uit een expliciete verklaring van de overeengekomen financiële en/of gekapitaliseerde personele en/of materiële bijdrage, een toelichting op hoe de cofinanciering wordt ingezet en een toelichting op hoe de resultaten van het onderzoek zullen bijdragen aan de beleids- of praktijkontwikkeling. De in de brief vermelde bedragen moeten overeenkomen met de bedragen in het budget van de aanvraag. Deze brief dient als bijlage bij de aanvraag te worden toegevoegd. Indien de aanvraag gehonoreerd wordt, zal NWO de private en/of publieke partners vragen voor bevestiging van de medefinanciering (bevestiging van bijdragen door derden). Verdere afspraken dienen te worden vastgelegd in een (consortium)overeenkomst (zie paragraaf 3.5 en bijlage 6.1). 20 Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Vitale Logistiek 3.5 Specifieke subsidievoorwaarden NWO raamwerk voor Publiek-Private Samenwerking (zie bijlage 6.1) De consortiumpartners dienen bij aanvang van het project een overeenkomst te sluiten met betrekking tot de rechten (bijvoorbeeld copyrights, intellectueel eigendom etc.) op producten of zaken die binnen het project worden ontwikkeld. NWO hanteert een PPS-Raamwerk voor publiek-private-samenwerking, waarin staat omschreven aan welke minimale eisen een project agreement dient te voldoen. Het betreft het vastleggen van afspraken over de consortium governance, financiën, publicaties, intellectueel eigendom, aansprakelijkheid en geschillen. De NWO uitgangswaarden ten aanzien van intellectueel eigendom (IP) en kennisoverdracht staan in dit PPS-Raamwerk beschreven. Wanneer een onderzoeker een voorstel indient, dienen de consortiumpartners te bevestigen dat zij kennis hebben genomen van het PPS-Raamwerk, de NWO uitgangswaarden ten aanzien van IP en de kennisoverdrachtsregels zoals daarin beschreven. Voordat een toegekend project van start gaat, dienen de projectpartners een project agreement te sluiten in overeenstemming met het PPS-Raamwerk. Overige specifieke subsidievoorwaarden Voor aanvragen voor een subsidie van NWO geldt de NWO-Regeling subsidies 8. NWO en het TKI Logistiek houden zich het recht voor een aanvraag op wetenschapsinhoudelijke, beleidsmatige of budgettaire gronden te laten inkorten of wijzigen als voorwaarde bij eventuele toekenning. Wordt een aanvraag toegekend, dan wijzen NWO en het TKI Logistiek in principe de hoofdaanvrager aan als projectleider. Deze ontvangt de aanwijzingen voor projectleiders en de algemene subsidiebepalingen van NWO. NWO en het TKI Logistiek monitoren de voortgang en evalueren de resultaten van het gesubsidieerde onderzoek ten opzichte van de in de aanvraag vermelde planning en beoogde opbrengst. Indien hierop een aanzienlijke wijziging, in negatieve zin, wordt geconstateerd, behouden NWO en het TKI Logistiek zich het recht voor sancties uit te voeren die bij de toekenning nader zijn uiteengezet. Tenslotte wordt opgemerkt dat het indienen van een LOI verplicht is. Een volledig uitgewerkte aanvraag is niet ontvankelijk, indien geen Letter of Interest (LOI) is ingediend. 3.6 Het indienen van een aanvraag Het indienen van een aanvraag bij NWO kan alleen via Iris, het elektronisch aanvraagsysteem. Aanvragen die niet via Iris zijn ingediend, worden niet in behandeling genomen. Een hoofdaanvrager is verplicht zijn/haar aanvraag via zijn/haar eigen Irisaccount in te dienen. Indien de hoofdaanvrager nog geen Irisaccount heeft, dient deze dat minimaal een dag voor het indienen aan te maken. Dit is om eventuele aanmeldproblemen nog op tijd te kunnen verhelpen. Indien de hoofdaanvrager al een Iris account heeft, hoeft deze geen nieuw account aan te maken om een nieuwe aanvraag in te dienen. 8 De Regeling Subsidieverlening staat op de NWO- website: http://www.nwo.nl/subscription-documents/nwo/juridisch/regeling-subsidieverleningnwo 21 Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Vitale Logistiek Voor vragen van technische aard verzoeken wij u contact op te nemen met de Iris helpdesk (0900-696 47 47; zie paragraaf 5.1.2). Onderzoeksinstellingen die een aanvraag als hoofdaanvrager indienen, kunnen als organisatie in IRIS kiezen voor NWO-TKI Logistiek (met als acroniem ‘NWO-TKI’ en Den Haag als stad). Bij de contactgegevens kunnen vervolgens de eigen organisatiegegevens worden ingevoerd. Het wordt aangeraden om hier ruim voor de deadline mee te beginnen. 22 Hoofdstuk 4: Beoordelingsprocedure / Vitale Logistiek 4 Beoordelingsprocedure 4.1 Procedure Hieronder worden de verschillende stappen in het beoordelingsproces beschreven. Aanvragers kunnen het verloop van de beoordelingsprocedure volgen via hun Irisaccount. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend. Om de markt te verkennen en de beoordelingsprocedure tijdig en adequaat te kunnen inrichten is het indienen van een Letter of Interest (LOI) verplicht (zie ook het tijdschema onderaan deze paragraaf). Een LOI bevat informatie over de probleemstelling, het type onderzoek waarop de aanvraag betrekking heeft en de beoogde samenstelling van het consortium. De eerste stap in de beoordelingsprocedure is altijd een bureau-toets of de aanvraag in behandeling genomen kan worden. Criteria voor het in behandeling nemen van de aanvraag Het secretariaat gaat na of de aanvraag aan de volgende criteria voor indiening voldoet: - Het voorstel is tijdig ingediend via Iris; - Er is tijdig een LOI ingediend; - De aanvraag is in het Engels opgesteld; - Er is gebruikgemaakt van het verplichte aanvraagformulier; - Alle vragen zijn beantwoord; - Er is ingevuld of het industrieel of fundamenteel onderzoek betreft - Het maximale aantal woorden wordt niet overschreden; - De aangevraagde onderzoeksformatie valt binnen de grenzen die gesteld zijn in paragraaf 3.2. - De cofinanciering voldoet aan de gestelde voorwaarden; - Letter(s) of commitment zijn bijgesloten. Wanneer correctie van de aanvraag mogelijk is, zal de aanvrager de gelegenheid krijgen om haar/zijn aanvraag binnen 48 uur aan te passen. Als de aanvraag binnen de gestelde tijd niet is gecorrigeerd, zal de aanvraag niet in behandeling worden genomen. Gecorrigeerde aanvragen zullen na goedkeuring alsnog in behandeling worden genomen. Voor alle bij de beoordeling en/of besluitneming betrokken personen en betrokken NWO-medewerkers is de NWO-code belangenverstrengeling van toepassing. NWO gebruikt met ingang van 1 januari 2012 een nieuwe kwalificatie voor beoordeelde aanvragen. Informatie over de kwalificatie vindt u op de NWO website. Beoordelingsprocedure Het TKI Logistiek heeft een staande Programmacommissie (PC). De Programmacommissie adviseert het TKI bestuur op strategische hoofdlijnen. Voor deze subsidie ronde wordt een ad hoc beoordelingscommissie ingesteld. Alle uitgewerkte voorstellen worden door de programmacommissie behandeld, de aanvragen die voldoende aansluiten op deze call worden ter beoordeling aan de beoordelingscommissie voorgelegd. 23 Hoofdstuk 4: Beoordelingsprocedure / Vitale Logistiek Programmacommissie TKI Logistiek: samengesteld uit leden uit de private sector, publieke sector en wetenschappers. De programmacommissie TKI Logistiek wordt ingesteld door het bestuur TKI Logistiek. (Internationale) beoordelingscommissie Vitale Logistiek: samengesteld uit internationale wetenschappers en experts op het terrein van toegepast onderzoek en een technisch voorzitter. De beoordelingscommissie wordt ingesteld door NWO. Afhankelijk van het aantal uitgewerkte aanvragen is het mogelijk dat er meerdere internationale beoordelingscommissies worden ingesteld. Vooralsnog wordt uitgegaan van één commissie. In deze tekst wordt daarom enkelvoud gebruikt. Alle commissieleden dienen de gedragscode belangenverstrengeling van NWO te ondertekenen. De gedragscode is van toepassing op de volledige beoordelingsronde. Indien nodig zullen commissieleden worden vervangen. Er wordt gewerkt met een tweestapsprocedure waarbij de aanvraag eerst getoetst wordt op passendheid in het programma, en na een positief oordeel aan een internationale beoordelingscommissie wordt voorgelegd. Stap 1 Nadat de aanvraag door het bureau ontvankelijk is verklaard, worden de aanvragen behandeld door de Programmacommissie TKI Logistiek. Door de programmacommissie wordt criterium I aansluiting op de call beoordeeld (zie paragraaf 4.2 voor een beschrijving van de beoordelingscriteria). Door de programmacommissie wordt beoordeeld of er voldoende aansluiting is op de inhoudelijke focus van deze call en de roadmaps van de Topsector Logistiek (zie hoofdstuk 2 Doel). Aanvragen die niet of onvoldoende aansluiten op de inhoud van deze call worden afgewezen en niet voorgelegd aan de internationale beoordelingscommissie. Stap 2 De uitgewerkte aanvragen waarvan de programmacommissie heeft geoordeeld dat ze voldoende aansluiten bij deze call worden aan de internationaal samengestelde ad hoc beoordelingscommissie voorgelegd. De beoordeling door de internationale beoordelingscommissie vindt plaats aan de hand van de aanvraag, de voorlopige adviezen, de reactie van de aanvragers daarop en de interviews. De beoordelingscommissie beoordeelt uitsluitend criterium II kwaliteit en criterium III kennisvalorisatie (zie paragraaf 4.2). Door de leden van de beoordelingscommissie worden voorlopige adviezen met eventuele vragen opgesteld die aan de aanvrager zal worden toegestuurd. De aanvrager kan voorafgaand aan het interview een schriftelijke reactie op het voorlopig oordeel geven (het wederhoor). Vervolgens zal de aanvrager worden uitgenodigd voor een interview. Na het interview zal de beoordelingscommissie de aanvraag een oordeel geven: Excellent, Very Good, Good/Average of Poor. Uiteindelijk stelt de beoordelingscommissie twee rankings op: één ranking voor de fundamentele onderzoeksprojecten en één voor de toegepaste projecten. De gecombineerde projecten worden in beide rankings opgenomen. Op basis van de oordelen en de ranking van de beoordelingscommissie stelt de Programmacommissie twee prioriteitenvolgordes op van de zeer goede en excellente aanvragen. De programmacommissie kan alleen afwijken van de ranking van de beoordelingscommissie op basis van overwegingen zoals een betere aansluiting bij de roadmaps of passendheid in het programma (criterium I). Aanvragen die beter aansluiten bij de vragen uit deze call (zie paragraaf 2.1, 2.2 en 2.3) kunnen op een hogere plaats in de prioriteringsvolgorde worden geplaatst, mits deze aanvragen als excellent of zeer goed zijn beoordeeld door de beoordelingscommissie.De programmacommissie biedt de prioriteirsvolgorde aan het TKI- bestuur en het Gebiedsbestuur MaGW aan. 24 Hoofdstuk 4: Beoordelingsprocedure / Vitale Logistiek Het TKI- bestuur en het Gebiedsbestuur MaGW nemen op basis van het advies van de programmacommissie elk een besluit over welke aanvragen zij willen honoreren. Alleen aanvragen die als excellent of zeer goed zijn beoordeeld komen voor honorering in aanmerking. Het formele toewijzingsbesluit wordt voor de fundamentele projecten genomen door het Gebiedsbestuur MaGW, voor Industrieel (R&D) onderzoek wordt het formele toewijzingsbesluit genomen door het TKIbestuur. Indicatief tijdpad 1 december 2014 Oproep tot het indienen van voorstellen 10 februari 2015 Indienen van LOI’s door aanvragers 10 maart 2015 Deadline indienen aanvragen Maart 2015 Vaststelling in behandeling nemen door het secretariaat; bericht naar aanvragers hierover April 2015 Bijeenkomst programmacommissie over passendheid in deze call Mei 2015 Opstellen voorlopig advies door beoordelingscommissie Mei 2015 Reactie door aanvragers Juni 2015 Interviews en opstellen definitieve adviezen door de beoordelingscommissie Juni 2015 Prioritering door de Programmacommissie Juli 2015 Besluitvorming door het TKI Bestuur Logistiek en het Gebiedsbestuur MaGW 4.2 Criteria Aanvragen worden beoordeeld op onderstaande criteria. Het beoordelingsproces vindt in twee stappen plaats. De eerste stap betreft beoordeling door de programmacommissie op criterium I aansluiting op de call. De aanvragen met voldoende aansluiting worden voorgelegd aan de internationale beoordelingscommissie. De aanvragen worden door de internationale beoordelingscommissie beoordeeld op de criteria II en III. Fundamenteel onderzoek wordt voor 75% beoordeeld op criterium II kwaliteit en voor 25% beoordeeld op criterium III kennisvalorisatie. Projecten gericht op Industrieel (R&D) onderzoek worden niet beoordeeld op criterium IIC wetenschappelijke relevantie. Industrieel (R&D) onderzoek wordt voor 50% beoordeeld op criterium II kwaliteit en voor 50% beoordeeld op criterium III kennisvalorisatie. Bij onderzoek dat een combinatie is van fundamenteel en toegepast onderzoek wordt voor 62,5% beoordeeld op criterium II kwaliteit en voor 37,5% beoordeeld op criterium III kennisvalorisatie. Deze projecten worden wel beoordeeld op criterium IIC wetenschappelijke relevantie. De aanvragen worden getoetst aan de hand van de volgende criteria: I. Aansluiting op de call Vitale Logistiek In hoeverre sluit het voorstel aan op de onderzoeksvragen en draagt het bij aan de doelen zoals die zijn genoemd in paragraaf 2.1, 2.2 en 2.3 van dit document? In hoeverre worden de inzichten en problematiek een stap verder gebracht? Kan een bijdrage worden verwacht aan de centrale vragen van de Topsector Logistiek? Wordt aangesloten bij de roadmaps van de Topsector Logistiek? 25 Hoofdstuk 4: Beoordelingsprocedure / Vitale Logistiek II. Kwaliteit A. Vraag- en doelstellingen Zijn de probleemstelling en de onderzoeksvragen helder gedefinieerd, voldoende afgebakend en adequaat uitgewerkt? B. Benadering en methoden Heeft het voorstel een heldere (theoretische) onderbouwing? Zijn de voorgestelde methoden en technieken en het voorgestelde raamwerk geschikt voor het realiseren van de probleemstelling en het beantwoorden van de onderzoeksvragen? Is het werkplan logisch van opbouw, goed gefaseerd en realistisch? Zijn de genoemde bronnen toegankelijk en geschikt om de onderzoeksvragen te beantwoorden? Is het voorgestelde tijdschema haalbaar en realistisch? C. Wetenschappelijke relevantie (niet van toepassing op toegepast onderzoek) Originaliteit van de probleemstelling: wordt bijgedragen aan nieuwe theorievorming of onderzoeksmethoden, of worden originele empirische resultaten verkregen? Levert het voorgestelde onderzoek een originele bijdrage aan theorie, methoden, ontwerp of kennis? III. Kennisvalorisatie A. Bedrijfsrelevantie (Utilisatie) Zal het project leiden tot nieuwe technieken, methodes of belangrijke toepassingen? Is het onderzoek nodig om gebruik te kunnen gaan maken van nieuwe technologie of nieuwe inzichten? Is het gebruik van de onderzoeksresultaten goed doordacht en een wezenlijk onderdeel van de aanvraag? Wat is het te verwachten economisch effect? Is er in het project samenwerking tussen onderzoekers en bedrijfsleven? B. Toegevoegde waarde van de kennisvalorisatie Is het beoogde doel van de kennisvalorisatie voldoende helder? Op welke wijze is voortzetting van de valorisatie van kennis in de waardeketen geborgd? C. Doeltreffendheid en haalbaarheid van de aanpak Welke stappen worden gezet om de kennis bruikbaar te maken voor derden? Worden activiteiten ontplooid om de doelgroep te bereiken? Is de voorgestelde aanpak adequaat? Wordt het potentieel van het consortium optimaal benut? Tot welke opbrengsten zullen de specifieke acties leiden? Is de activiteit of het product geschikt voor en bruikbaar voor het gestelde doel en de doelgroep? Draagt het onderzoek bij aan de lopende beleidsprocessen en de roadmaps uit de Topsector Logistiek? 26 Hoofdstuk 5: Contact en overige informatie / Vitale Logistiek 5 Contact en overige informatie 5.1 Contact 5.1.1 Inhoudelijke vragen Voor inhoudelijke vragen over de call Vitale Logistiek; Onderzoek en innovatie voor de Topsector Logistiek kunt u contact opnemen met: Henk Waaijers [email protected] 070 - 3440 913 Of Marcus van Leeuwen [email protected] 070 - 3440 931 5.1.2 Technische vragen over het elektronisch aanvraagsysteem Iris Bij technische vragen betreffende het gebruik van Iris neemt u contact op met de Iris helpdesk. Leest u alstublieft eerst de handleiding voordat u de helpdesk om raad vraagt. Bereikbaarheid Iris helpdesk: van maandag t/m vrijdag van 11.00 tot 17.00 uur, telefoonnummer 0900-696 47 47. Helaas ondersteunen niet alle buitenlandse providers het bellen naar 0900-nummers. U kunt ook uw vraag per e-mail sturen aan [email protected]. 5.2 Overige informatie De call Vitale Logistiek draagt bij aan de roadmaps uit het innovatiecontract ‘het concert begint’ en heeft mede als doel om kennis te produceren die ingezet kan worden om verder invulling te geven aan de roadmaps. 27 Hoofdstuk 6 Bijlage / Vitale Logistiek 6 Bijlage 6.1 NWO-Raamwerk voor Publiek-Private Samenwerking (.pdf) 6.2 Regeling in-kind bijdragen NWO-Raamwerk voor publiekprivate samenwerking Versie 25 januari 2012 Dit Raamwerk maakt een onderscheid tussen • een consortium = alle partijen die in een programma met elkaar samenwerken • de rechtspersoon = de juridische vorm die men voor de samenwerking kiest, en • het initiële eigendom van de IP-rechten, dat kan liggen bij verschillende configuraties van partijen die in het consortium deelnemen (zie sectie 3, punt 5). Het Raamwerk heeft geen betrekking op consortia die werken met Europese subsidies, vanwege de specifieke voorwaarden die de EU kan stellen. Wel is het Raamwerk geheel in lijn met de Europese staatssteunregels. 1. Structuur van het Consortium Agreement Een consortium agreement bestaat in ieder geval uit de volgende delen: • Opsomming van de consortiumpartners en hun wettelijke vertegenwoordiger. • Preambule waarin de overwegingen worden gegeven om te komen tot een consortium agreement en informatie over het project. Hier ook de doelstellingen die de ondertekenaars van het agreements gezamenlijk beogen te bereiken. 1. Een artikel met definities van de gebruikte termen. 2. Een artikel waarin wordt verwezen naar een bijlage met het projectplan, de 3. Een artikel dat de governance van het consortium regelt. 4. Een artikel dat de financiën van het consortium regelt. 5. Een artikel over het vrijgeven van publicaties. 6. Een artikel dat de omgang met vertrouwelijke gegevens en informatie regelt. 7. Een artikel dat de omgang met intellectueel eigendom regelt, uit te splitsen naar projectorganisatie, en verdere projectgegevens. achtergrondkennis, onderzoeksresultaten (voorgrondkennis) en de verlening van licenties, aangevuld met een Annex waarin de rechten en plichten en bijbehorende tijdslimieten van partijen ten aanzien van octrooiaanvragen en octrooicommercialisering staan. 8. Een artikel over het uitsluiten van aansprakelijkheid. 9. Een artikel over het oplossen van wanprestatie. 10. Een artikel over het wijzigen van de consortium agreement, inclusief de bijlage over het project. 11. Een artikel over het beslechten van geschillen. 12. Een artikel over het inwerkingtreden van de consortium agreement en de duur van de werking ervan. 13. Een artikel over hoe om te gaan met voortijdige beëindiging. Toelichting Ad 3 Onder dit artikel moeten in ieder geval bepalingen worden opgenomen voor: • de verplichtingen van de consortiumpartners. • de uitwisseling van informatie en de rapportageverplichtingen, intern en extern. • het uittreden van bestaande en toetreden van nieuwe leden. Ad 4 Een optie is om onder dit artikel een regeling op te nemen over het uitbesteden van werkzaamheden aan derden. Ad 11 Opnemen dat het gaat om een overeenkomst naar Nederlands recht. Afgesproken moet worden wat de bevoegde rechtbank is in het geval van een geschil. Een optie is om onder dit artikel de mogelijkheid van mediation op te nemen. Ad 12 Een optie is om onder dit artikel een bepaling op te nemen welke artikelen tot wanneer na afloop van de overeenkomst van kracht blijven. 2. Uitwerking governance De governance van PPS’en is afhankelijk van de omvang en de complexiteit. De simpelste vorm is een universitair project met financiering door één publieke subsidieverlener en cofinanciering van een of meerdere private partijen. De governance wordt in zo’n geval bepaald door de voorwaarden van de publieke subsidieverlener, zolang de publieke subsidieverlener en de universiteit(en) meerderheidsfinancier in het project zijn. Bij andere verhoudingen zijn speciale afspraken nodig. In het geval van een samenwerkingsprogramma bestaande uit meerdere onderzoeksprojecten, of een PPS met meerdere programma’s/thema’s/flagships etc. kunnen meerdere lagen van governance nodig zijn. Voor de bovenste laag worden termen gebruikt als General Assembly, Supervisory Board, Steering Group, Executive Board, etc. Op het programmatische niveau worden termen gebruikt als Programme Committee, Flagship Captains, etc. Hieronder bevinden zich de projecten. De taken van de diverse governanceonderdelen worden vastgelegd in het Consortium Agreement. 3. Uitwerking omgang met intellectueel eigendom Uitgangspunten: 1. Het doel van de PPS’en waarop dit Raamwerk betrekking heeft, is industriële innovatie te creëren of versnellen op basis van wetenschappelijk onderzoek van hoge kwaliteit. De consortiumpartners streven er daarom naar om de kennis en vindingen die voortkomen uit het onderzoek (voorgrondkennis/onderzoeksresultaten), zo snel mogelijk te gebruiken in producten of diensten. De consortiumpartners concretiseren dit streven door gezamenlijk een IP-procesbeschrijving af te spreken waarin de rechten en plichten en de bijbehorende tijdlimieten van partijen ten aanzien van octrooiaanvragen en octrooicommercialisering worden beschreven. 2. Binnen een PPS moet de kennis vrijelijk of zo vrijelijk mogelijk moet kunnen vloeien. Een ondernemer moet de resultaten zo snel mogelijk kunnen toepassen met een minimum aan red tape. In het huidige concurrentieveld is time to market immers essentieel, meestal veel belangrijker dan langdurige bescherming van zich snel ontwikkelende technologieën. Daarnaast moeten alle partners openlijk met elkaar kunnen praten zonder bang te hoeven zijn dat ideeën onverwacht worden ‘overgenomen’. 3. Deelnemende bedrijven hebben niet op voorhand recht op commercieel gebruik van de onderzoeksresultaten1. Bedrijven kunnen alleen commerciële rechten verkrijgen op onderzoeksresultaten door middel van een schriftelijke licentie- of overdrachtsovereenkomst. Voor het gebruik of eigendom van de onderzoeksresultaten is een marktconforme vergoeding verschuldigd (‘antistaatssteun’ beding). Eigendom 4. Ten aanzien van het initiële eigendom van IP-rechten (dus voordat er licenties worden gegeven of het eigendom wordt overgedragen aan een commercialiserende partij) geldt het volgende: a. het consortium spreekt van te voren af welke partij of partijen medeeigenaar zijn. Hierbij zijn twee mogelijkheden: (1) de kennisinstelling die de werkgever is van de uitvinder(s) (ingeval van patenten) of maker(s) (ingeval van auteursrechten) of (2) zoals (1) plus het bedrijf of de bedrijven die in het project participeren. b. Indien NWO (een van) de publieke subsidieverlener(s) is in een op valorisatie gericht subsidie-instrument zoals bedoeld in artikel 33 van de Algemene subsidiebepalingen NWO / NWO-regeling subsidies, kan NWO mede-eigenaar zijn van de onderzoeksresultaten2. In de praktijk zal het mede-eigenaarschap van het bedrijf of de bedrijven afhangen van hun financiële inbreng in het project. Hoe hoger deze inbreng is, hoe meer motivatie er is om het bedrijf of de bedrijven te laten delen in het initiële eigendom. In bijlage 1 wordt een getrapt model getoond dat hier als voorbeeld kan dienen. 5. Het consortium kan alleen juridisch eigendom verkrijgen als het een rechtspersoon is. NWO geeft de voorkeur aan het aanwijzen van een bestaande rechtspersoon als penvoerder (bijvoorbeeld een kennisinstelling of NWO in plaats van het oprichten van een nieuwe rechtspersoon. 6. Indien toch wordt gekozen voor het consortium als rechtspersoon, dan leggen Partijen expliciet in het consortium agreement vast, dat het consortium niet zelf een IP-portfolio zal opbouwen. 1 Tenzij een bijdrage zodanig hoog is (~ 100% van de totale kosten) dat het verkrijgen van eigendomsrechten in de rede ligt. 2 NWO en FOM zijn qualitate qua eigenaar van onderzoeksresultaten van personeel in dienst van NWO resp. FOM. STW in zijn geheel is een voorbeeld van een op valorisatie gericht instrument. 7. Het consortium regelt in de onder punt 1 genoemde IP-procesbeschrijving binnen welke periode en hoe het de eigendomsrechten op de onderzoeksresultaten overdraagt aan de participanten in de PPS of, bij geen belangstelling binnen de PPS, aan derden. Indien ook die niet gevonden worden, stelt het consortium de resultaten als open source technologie ter beschikking. Overdracht en/of licentie Alle bedrijven en kennisinstellingen binnen het consortium die participeren in een project evalueren het onderzoeksresultaat op technische octrooieerbaarheid en op commercieel interessante toepassingen, waarna zij een besluit tot al dan niet aanvragen van een octrooi nemen. De betrokken partijen bepalen onderling wie het octrooi aanvraagt/aanvragen. De partij die de lead heeft, houdt de andere projectpartijen prompt van alle relevante informatie op de hoogte en neemt beslissingen in overleg met de andere projectpartijen. (Bovenstaande geldt tenzij van te voren reeds is afgesproken bij wie de eigendomsrechten liggen.) De aanvragende partij(en) betalen de kosten die gemoeid zijn met de aanvraag. Op programma- en hoger niveau kunnen op maat gesneden consortium-afspraken worden gemaakt. De partners verstrekken benodigde voor- en achtergrondkennis om gezamenlijk de doelstellingen van het project en/of programma mogelijk te maken. Ook hierover dienen op maat gesneden afspraken gemaakt te worden. Een licentie- of overdrachtovereenkomst moet minimaal aan de volgende voorwaarden voldoen (zie voor aanvullingen voor grotere consortia bijlage 3): Licenties 8. De consortiumpartners hebben tot het einde van de looptijd van het consortium toegang tot alle voor- en achtergrondkennis ten behoeve van de uitvoering van het eigen werkpakket binnen het consortium. 9. Iedere partij verstrekt aan alle andere partijen een licentie voor zijn/haar voorgrondkennis, zodat die andere partijen deze kennis verder kunnen gebruiken voor intern en/of niet-commercieel onderzoek en onderwijs. Dit is een belangrijke licentie aangezien onderzoeksprogramma's vaak worden voortgezet in nieuwe programma’s. 10. Als een partij achtergrond-IP inbrengt en deze partij geen voorbehoud heeft gemaakt voor wat betreft terbeschikkingstelling, moet hij hierop tegen marktconforme voorwaarden een licentie beschikbaar stellen aan de andere consortiumpartners die daarom vragen, echter slechts voor zover noodzakelijk voor de commerciële exploitatie van de voorgrondkennis van die partij en voor zover niet aantoonbaar schadelijk voor of onmogelijk door andere (commerciële) belangen en overeenkomsten van die partij3. Tevens dienen afspraken gemaakt te worden over het gebruik van achtergrond-IP ten behoeve van wetenschappelijke 3 Het kan ook zijn dat een partij de kennis niet ter beschikking wil stellen. Dit is mogelijk vooropgesteld dat dit vooraf wordt aangegeven. onderzoeksdoeleinden, relevant voor het project, en afspraken over geheimhouding hiervan. Vergoeding 11. Een belangstellende partij betaalt een marktconforme vergoeding voor het gebruik of de eigendom van de onderzoeksresultaten4. 12. Bij de bepaling van de marktconforme vergoeding wordt rekening gehouden met de geleverde bijdrage aan het onderzoek. Dit kan de financiële bijdrage in cash zijn, maar ook bijvoorbeeld de in kind bijdrage, de grootte van de partij, meerdere uitvindingen, het percentage dat een vinding bijdraagt aan een product e.d. De betrokken partijen stellen in onderhandeling de prijs vast. 13. Bij exclusieve rechten worden de octrooikosten door de belangstellende partij gedragen. Voor niet-exclusieve rechten geldt dat de partij een gedeelte van de octrooikosten betaalt. 14. De te betalen vergoeding wordt bepaald in onderhandeling. 15. Inkomsten verkregen uit kennisexploitatie worden geïnd door de partij die de lead heeft. 16. Indien het consortium de onderzoeksresultaten overdraagt, vergoedt zij uit de marktconforme vergoeding de universiteit(en) waar de uitvinder(s) werkt/werken, per overgedragen octrooiaanvraag 50% van de inkomsten verkregen uit kennisexploitatie als vergoeding. De interne verdeling en aanwending van deze vergoeding is een zaak van de universiteit5. 17. De andere 50% blijft in het consortium (wordt dus niet uitbetaald aan de uitvinder(s)) en wordt aangewend voor (nieuw) onderzoek. 18. Vooropgesteld dat aan de staatssteuneisen wordt voldaan, kan voor MKB met andere voorwaarden dan hetgeen hierboven beschreven is (bijvoorbeeld royalties in plaats van lump-sum betalingen) aansluiting worden gezocht bij de fase waarin de onderneming zich bevindt6. 19. De partij die het eigendom of het recht op gebruik van de onderzoeksresultaten verwerft, vrijwaart het consortium van aanspraken van derden wegens schade door het gebruik van de onderzoeksresultaten. 4 Tenzij een bedrijf of kennisinstelling op voorhand eigendom verkrijgt omdat bijv. de hoogte van de bijdrage dit rechtvaardigt. 5 De 3 TU’s verdelen de opbrengst in drie gelijke delen over het universitaire niveau, een tussenniveau (bijvoorbeeld faculteit of onderzoeksinstituut) en de uitvinder. STW heeft hierover afspraken op maat met universiteiten. FOM heeft als werkgever van haar promovendi en postdocs een eigen vergoedingsregeling. 6 Alle terms and conditions werken (in)direct door in de prijs. BIJLAGE 1: Getrapt model voor kenniseigendom en gebruiksrecht Onderzoeksprojecten met cash bijdragen In onderzoeksprojecten met cash bijdragen van verschillende publiek en private partijen, wordt het algemeen erkend principe gevolgd dat men meer rechten verwerft naarmate men meer bijdraagt. Het startpunt van zo’n glijdende schaal, of ‘getrapt model’ is de situatie waarbij een private partij 100% van de totale projectkosten financiert. In een dergelijk geval zal het eigendom bij die partij liggen. In de situatie dat een private partij tenminste 50% van de totale projectkosten financiert, ligt het eigendom van de resultaten die door de private partij worden gegenereerd en die gezamenlijk door de publieke en private partij worden gegenereerd, bij de private partij. Het eigendom van de resultaten die worden gegenereerd door de publieke partij liggen bij de publieke partij. In dit laatste geval zal de publieke partij een niet-exclusief gebruiksrecht om niet geven aan de private partij, inclusief recht op sub-licentie aan derden. In de situatie dat een private partij minder dan 25-50% van de totale projectkosten financiert, ligt het eigendom van de gezamenlijk gegenereerde resultaten bij de publieke partij. Het eigendom van alle andere resultaten ligt bij de partij die de resultaten heeft gegenereerd. De publieke partij zal een niet-exclusief gebruiksrecht geven zonder recht op sub-licentie aan derden. In de situatie dat een private partij slechts <25% levert aan de totale projectkosten, gelden dezelfde principes als in de paragraaf hierboven, met uitzondering dat een partij een vergoeding dient te betalen voor een niet-exclusief gebruiksrecht. Wanneer partijen besluiten om samen te werken in een TKI gelden dezelfde principes. In zo’n geval kunnen private partners hun cash bijdragen samenvoegen, om zo te bepalen welk regime van eigendom en gebruiksrechten van toepassing is. Daarbij is het van belang om vooraf overeenstemming te hebben over welke kosten worden gezien als projectkosten en welke niet. Onderzoeksprojecten met bijdragen in de vorm van FTEs Partijen kunnen overeenkomen om samen te werken door FTE’s bij te dragen binnen een nader te definiëren project. In dit geval zal het eigendom van de resultaten liggen bij de partij wiens werknemer de resultaten heeft gegenereerd. In het algemeen zal eigendom van gezamenlijk gegenereerde resultaten worden gezien als gezamenlijk eigendom, tenzij anders is vastgelegd. Alle partijen hebben vrije toegang tot de resultaten die eigendom zijn van de andere partijen, zonder recht op sub-licentie aan derden. Vaak zullen de bijdragen een combinatie zijn van ‘cash’ en ‘in kind’. In die gevallen zullen op het daarvoor geëigende niveau afspraken gemaakt moeten worden of en zo ja hoe de ‘in kind’-bijdrage meetelt binnen het hierboven beschreven getrapte model. Algemene uitgangspunten Partijen kunnen te allen tijde onderhandelen over exclusieve rechten tegen marktconforme vergoeding, waarbij rekening wordt gehouden met de bijdrage door private partijen binnen het project. Gebruiksrechten dienen fair en op redelijke voorwaarden te zijn. Niet exclusieve gebruiksrechten zijn niet-overdraagbaar, niet-exclusief, wereldwijd en zijn van toepassing op partijen en hun geaffilieerden. Partijen geven om niet een gebruiksrecht aan andere partijen in het project voor zover dat nodig is voor de uitvoering van het project. Daarenboven blijft het eigendom van achtergrondkennis (‘background IP’) liggen bij de betreffende partij. Een partij geeft toegang tot achtergrondkennis op faire en redelijke voorwaarden aan andere partijen in het project voor zover dat nodig is voor de uitvoering van het project. Delen van achtergrondkennis kunnen op redelijke gronden hiervan worden uitgesloten. Vastgesteld door het Algemeen Bestuur van NWO d.d. 25 januari 2012 1 Hoofdstuk 6: Bijlagen / 6.2 Regeling in-kind bijdragen door private en (semi-)publieke partijen Definities Private partijen Ondernemingen worden aangemerkt als private partners. Onder onderneming verstaat NWO: activiteit van een organisatorisch verband of een persoon gericht op duurzame deelname aan het economisch verkeer met behulp van arbeid en kapitaal en met het oogmerk winst te behalen. Internationale private partijen kunnen meedoen. (Semi-)publieke partijen Als publieke partners worden aangemerkt instellingen die niet tot de door NWO erkende onderzoeksinstellingen behoren (i.e. instellingen die niet bij NWO voorstellen mogen indienen, zoals TNO en DLO) en niet tot de categorie van private partijen behoren. Bepalingen 1. Mogelijkheid tot deelname door private partijen en (semi-)publieke partijen met in-kind bijdragen Private partijen en (semi-)publieke partijen participeren doorgaans in NWO onderzoeksprogramma’s door middel van een financiële contributie aan het programma- dan wel projectbudget. In de NWO projecten kunnen private en (semi-)publieke partijen participeren met een (gedeeltelijke) in-kind bijdrage onder de volgende voorwaarden: − De private en publieke partners in het projectconsortium dienen naast de NWO financiering gezamenlijk tenminste 15% van de projectkosten bij fundamenteel onderzoek en 50% van de projectkosten bij industrieel onderzoek te dragen in deze call. Bijdragen van private en publieke partijen kunnen zowel cash als in- kind zijn. De totale in-kind bijdrage mag echter nooit meer dan de helft zijn van de totale bijdrage van het projectconsortium (publieke en private partners) aan een project. De uitgangswaarde voor de dekking van de projectkosten van een aanvraag is dus voor fundamenteel onderzoek: 85 % NWO-financiering + 7,5 % cash partnerbijdrage + 7,5 % inkind partnerbijdrage. Voor industrieel onderzoek: 50 % NWO-financiering + 25 % cash partnerbijdrage + 25 % in-kind partnerbijdrage. Een lagere in-kind deelname is mogelijk zolang dit door een hogere cash bijdrage gecompenseerd wordt tot de gevraagde verhouding van NWO-financiering – partner inbreng. In cash bijdragen worden verrekend met NWO. − In-kind bijdragen moeten: • essentieel zijn voor het project; • opgenomen zijn in de door NWO goedgekeurde begroting van de onderzoekskosten van de projectaanvraag waarin de private dan wel (semi-) publieke partij participeert; • vallen binnen één van de onder 3 vermelde kostencategorieën. 2. Committering Indien een externe partner zal participeren in het onderzoeksproject met een (gedeeltelijke) in-kind bijdrage zoals hierboven omschreven, zal deze (private of publieke) partij zich voor de betreffende in-kind bijdrage plus eventuele financiële (cash) bijdrage aan het NWO-project committeren. 3. In te brengen in-kind bijdragen In een onderzoeksproject mogen door private en publieke partijen als in-kind 2 Hoofdstuk 6: Bijlagen / bijdragen worden ingebracht de volgende rechtstreeks aan het onderzoeksproject toe te rekenen en door de externe private of publieke partij gemaakte kosten (zie ook bepaling 1): − Loonkosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolom loon voor de loonbelasting van de loonstaat, verhoogd met de wettelijke dan wel de op grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van 1650 productieve uren per jaar. Hierover mag een opslag worden opgevoerd voor overige algemene kosten, groot ten hoogste 50% van de hierboven bedoelde loonkosten. Het hieruit volgende aan het project toe te schrijven uurtarief, inclusief de genoemde 50% opslag voor algemene kosten, is gemaximeerd op € 100. Project management, begeleiding, coördinatie en consultancy vallen − niet onder de matching. Kosten van te verbruiken materialen, hulpmiddelen en software(licenties) die direct verband houden met project, gebaseerd op de oorspronkelijke aanschafprijzen. − Gebruik van apparatuur, machines, en infrastructuur: • Kosten van aanschaf en gebruik van apparatuur, machines, en infrastructuur, met dien verstande dat wordt uitgegaan van de aan het project toe te rekenen afschrijvingskosten, berekend op basis van de oorspronkelijke aanschafprijzen en een afschrijvingstermijn van tenminste vijf jaar; kosten van consumables en onderhoud tijdens de gebruiksperiode. • Kosten van aanschaf en gebruik van apparatuur, machines en infrastructuur, die niet uitsluitend voor het project zijn aangeschaft, worden slechts als projectbijdragen op de voet van het hier bovenstaande naar rato in aanmerking genomen, indien een sluitende urenverantwoording per machine respectievelijk van de apparatuur aanwezig is. • In-kind bijdragen in de vorm van korting op de normale aanschafprijs in het economisch verkeer (list-prijs) van apparatuur, machines en infrastructuur. De korting dient dan minimaal 25% van de listprijs te bedragen. De kosten die ten laste gebracht worden van het apparatuur budget van het project bedragen dan de listprijs verminderd met die korting. • In-kind bijdragen in de vorm van het beschikbaar stellen van software. 4. Verantwoording van in-kind bijdragen Private en publieke partijen dienen hun in-kind bijdragen aan NWO te verantwoorden middels een opgave van ingebrachte kosten, te verstrekken aan NWO binnen drie maanden na afloop van het onderzoeksproject waaraan de in-kind bijdrage is geleverd. De aanvraag tot vaststelling van de in-kind bijdrage dient tegelijkertijd met de aanvraag tot subsidievaststelling door de academische partner(s) te worden ingediend, vergezeld van een gezamenlijke inhoudelijke eindrapportage. Indien de te verantwoorden in-kind bijdrage hoger is dan k€ 125 dient een accountantsverklaring te worden aangeleverd. In andere gevallen volstaat een schriftelijke verklaring dat de ingebrachte in-kind inspanningen daadwerkelijk aan het project toe te schrijven zijn. Indien de private of publieke partij die zich met een in-kind bijdrage aan een onderzoeksproject heeft gecommitteerd en (een deel van) deze in-kind bijdrage uiteindelijk niet inbrengt dan wel niet kan verantwoorden, zal NWO deze partij factureren voor (dit deel van) de in-kind bijdrage zodat de totaal toegezegde bijdrage gestand wordt gedaan. Uitgave: Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Bezoekadres: Laan van Nieuw Oost-Indië 300 2593 CE Den Haag november 2014
© Copyright 2024 ExpyDoc