Behandeling ritmestoornis (EFO en/of ablatie)

Behandeling ritmestoornis
(EFO en/of ablatie)
Locatie Molengracht Breda
Inhoud
Pagina
Inleiding
1.
2.
3.
3
Ritmestoornissen
3
1.1
Oorzaak
3
1.2
Onderzoek
3
1.3
Behandeling
3
EFO
4
2.1
Voorbereiding
2.2.
Behandeling
Ablatie
3.1
4
4
5
Nazorg
6
6272i CAR.0029/1013
2
Inleiding
Waarschijnlijk heeft u deze folder in handen, omdat bij u sprake is van een ritmestoornis of een
geleidingsstoornis. In deze folder leest u wat dat precies is en hoe dat te behandelen is. Zodat u
zich daarop kunt voorbereiden.
Een ritmestoornis houdt in dat het hart te langzaam, te snel of onregelmatig klopt. Bij een
geleidingsstoornis klopt het hart te traag, of de boezems en kamers trekken niet in de juiste
volgorde samen. Het kan dan zijn dat de 'voortgeleiding' van een hartslag ergens in het hart
hapert, wat tot een korte onderbreking leidt.
1. Ritmestoornissen
Bij een ritmestoornis klopt het hart te langzaam, te snel of onregelmatig. Dit kan vervelend zijn,
maar het is onschuldig. Vaak gaat een ‘aanval’ na een paar uur weer over. Sommige mensen
moeten leren leven met een onregelmatige hartslag. Andere patiënten hebben regelmatig ‘extra
slagen’. Dit hoeft geen probleem te zijn voor uw gezondheid. Belangrijk is om te onderzoeken hoe
uw ritmestoornis verloopt en hoe er mee om kunt gaan. De behandelend cardioloog bespreekt dit
met u.
Bij een ritmestoornis heeft u last van een of meer van de volgende verschijnselen:
•
hartkloppingen of bonzend hart;
•
een aanval van pijn op de borst, druk, of een beklemmend, benauwd gevoel;
•
transpiratie, misselijkheid, vermoeidheid;
•
angst, kortademigheid, hyperventilatie;
•
een licht gevoel in het hoofd, duizeligheid, ‘zwart’ voor de ogen zien.
1.1 Oorzaak
Een ritmestoornis kan vele oorzaken hebben:
•
een reactie op bepaalde stoffen, zoals veel alcohol of koffie, roken en drugsgebruik;
•
een hartinfarct of kransslagaderverstopping;
•
een hartklepafwijking;
•
te hoge bloeddruk;
•
te snel werkende schildklier;
•
een ziekte van de hartspier (cardiomyopathie);
•
hormonale veranderingen;
•
ouderdom.
1.2 Onderzoek
In het ziekenhuis onderzoekt de cardioloog om wat voor ritmestoornis het gaat. Daarbij zijn de
volgende vragen belangrijk:
•
Slaat het hart te langzaam of te snel?
•
Is het ritme regelmatig of onregelmatig?
•
Heeft u de ritmestoornis voortdurend of bij perioden, in aanvallen?
•
Is er sprake van duizeligheid of een neiging tot wegraken tijdens de ritmestoornis?
•
Bent u bij de ritmestoornis ook kortademig, of heeft u pijn op de borst?
1.3 Behandeling
Als de ritmestoornis gevonden is, krijgt u de beste behandeling. Bijvoorbeeld een advies voor
medicijnen en het veranderen van leefregels. Soms is dit niet voldoende en krijgt u bovendien een
Electrofysiologisch Onderzoek (EFO).
6272i CAR.0029/1013
3
2. EFO
Tijdens een Electrofysiologisch Onderzoek leidt de cardioloog (na een plaatselijke verdoving) een
smal buisje (katheter) via de lies door een bloedvat naar het hart. Zo kan de cardioloog de
geleiding van het hart meten. Via de katheter geeft hij prikkels in het hart om geleidingsstoornissen en hartritmestoornissen op te sporen en te lokaliseren. Als duidelijk is om welk type
ritmestoornis of geleidingsstoornis het gaat, volgt de meest passende therapie.
Er zijn een aantal therapiemogelijkheden, die de cardioloog uiteraard met u bespreekt:
Geen behandeling.
Naar aanleiding van het onderzoek besluit de cardioloog om geen behandeling toe te passen.
Een behandeling met medicijnen.
U krijgt medicijnen voorgeschreven en eventueel onderzoekt de cardioloog u nog een keer op
een later tijdstip.
Een ablatiebehandeling.
U krijgt een ablatiebehandeling waarover u verderop meer uitleg leest.
2.1 Voorbereiding
De voorbereiding op een EFO bestaat uit vier onderdelen:
Bloedverdunners. Tijdens het EFO krijgt u heparine, dat is een bloedverdunnend middel.
Gebruikt u bloedverdunners via de trombosedienst (zoals: marcoumar of sintommitis/
acenocoumarol)? Dan kan het zijn dat u daarmee moet stoppen. U hoort dit als u de
telefonische opname-oproep krijgt.
Medicatie. Misschien vraagt de cardioloog u om enkele dagen voor het onderzoek met de
medicijnen tegen de ritmestoornissen te stoppen. Dit vergemakkelijkt het opwekken van de
ritmestoornissen tijdens het onderzoek. U hoort van de arts om welke medicijnen het
gaat. Uw overige medicijnen blijft u gewoon innemen. Soms krijgt u het advies om uw plaspillen
(diuretica) niet in te nemen tot na het onderzoek.
Licht ontbijt. U gebruikt alleen een licht ontbijt (twee beschuiten en een kopje thee) op de
morgen van het onderzoek.
Liezen scheren. De arts brengt de katheters via de liezen in. Daarom is het van belang om deze
een dag van tevoren te scheren. Dit voorkomt huidinfecties. De verpleegkundige scheert of
controleert de liezen op de avond voor de EFO.
2.2 Behandeling
Het onderzoek vindt plaats op de afdeling hartkatheterisatie. Tijdens de behandeling ligt u op een
smalle behandeltafel. Boven u hangt een röntgenbuis, want er wordt met röntgenstraling gewerkt.
Bent u zwanger? Zegt u dit dan vooral tegen de cardioloog! Het onderzoek mag dan NIET
doorgaan.
6272i CAR.0029/1013
4
Apparatuur
U krijgt kabels voor het hartfilmpje (ECG), een bloeddrukband en een zuurstofmeter (aan de
wijsvinger). Er worden verschillende ‘plakkers’ op uw lichaam geplakt. Via al deze plakkers is te
meten hoe het met uw hartritme gaat. De arts brengt de geleiding van het hart zo goed in kaart.
Na het aansluiten op de apparatuur krijgt u een steriel laken over u heen.
Katheters
Na het ontsmetten van de liezen zal de cardioloog de liezen verdoven en aanprikken. Hij brengt
buisjes in met ventieltjes (sheats). Hierdoor schuift hij de katheters naar binnen. De ventieltjes
sluiten de opening naar het bloedvat af. Daardoor treedt er weinig tot geen bloedverlies op. In de
bloedvaten lopen geen zenuwen, dus u voelt het niet als de katheters opschuiven richting het hart.
Stilliggen
Tijdens het inbrengen van de katheters en gedurende het onderzoek zelf, blijft u stil liggen. Als u
gaat verliggen, diep ademhaalt of praat, is het mogelijk dat katheters verplaatsen. Omdat een
juiste positionering essentieel is, is het heel belangrijk dat rustig blijft liggen. Als de katheters op
de verschillende plaatsen in het hart liggen, vindt hartstimulatie plaats via externe apparatuur. U
voelt dat uw hart sneller gaat kloppen. Soms slaat het hart over en dat voelt u in uw keel.
Opwekken
Via de katheters wordt een ritmestoornis in het hart opgewekt. Door dit te observeren kan de
cardioloog de juiste diagnose stellen en de behandeling daarop afstemmen. Soms is het nodig om
per infuus medicijnen toe te dienen die de stoornis opwekken. U krijgt hier misschien een
opgejaagd gevoel door. Ook kunt u duizelig of licht in het hoofd worden, of wat misselijk zijn na de
toediening. Dit gaat snel voorbij. U hoort het van de verpleegkundige als u de medicatie ontvangt.
De totale procedure duurt anderhalf tot een uur en loopt soms uit tot enkele uren.
3. Ablatie
Is er bij u sprake van ernstige ritmestoornissen die niet voldoende reageren op medicijnen? Dan
kan het zijn dat u een ablatie (radiofrequente katheterablatie, RFCA) krijgt. De cardioloog schakelt
dan een klein gedeelte van het hartweefsel definitief uit via verhitting of bevriezing. Het kan dan
geen ritmestoornis meer veroorzaken. Ook dit gebeurt via katheters. Meestal sluit deze
behandeling aan bij het EFO, maar soms moet vindt het plaats tijdens een tweede opname. De arts
bespreekt dit met u.
Opnieuw opwekken
Het wegbranden of bevriezen van een stukje hartweefsel is soms gevoelig. Het geeft een branderig
gevoel in de borst. Na afloop van de ablatie neemt de pijn snel af. Om zeker te weten dat de
ritmestoornis uitblijft, wekt de arts na het ableren opnieuw een ritmestoornis op. Dit gaat op
dezelfde wijze als bij het EFO. Als de ritmestoornis uitblijft, is de ablatie succesvol gebleken.
Herhaling
Soms is het nodig om meerdere keren te ableren. Of om een groter gebied te behandelen als naast
het geableerde stukje hartweefsel na verloop van tijd toch weer een ritmestoornis optreedt. Uw
arts bespreekt dit met u en u ontvangt opnieuw een oproep.
6272i CAR.0029/1013
5
3.1 Nazorg
De arts verwijdert na de behandeling meestal direct de katheters en de buisjes met ventieltjes
(sheats) uit de lies. Soms kiest hij ervoor om de sheats nog een paar uur te laten zitten.
Bijvoorbeeld als er aan het einde van het EFO en/of de ablatie nog bloedverdunners toegediend
zijn.
Bedrust
Bij het verwijderen van de sheats drukt de verpleegkundige ongeveer tien minuten op de plaats in
de lies waar de sheats zaten. Daarna krijgt u een pleisterdrukverband. U mag terug naar de
afdeling en vier uur uitrusten in bed. Als u de sheats nog heeft als u naar de afdeling gaat, dan
verwijdert de verpleging die na twee uur bedrust. U krijgt dan een pleisterdrukverband en blijft zes
uur liggen. Na het rusten gaat het pleisterdrukverband er voorzichtig af. U mag dan weer uit bed.
Hartfilmpje
Weer terug op de verpleegafdeling mag u gewoon eten en drinken. De dag na de behandeling
wordt nog een hartfilmpje gemaakt. Als de cardioloog deze beoordeeld heeft en alles naar wens is,
mag u naar huis. U krijgt van de verpleegafdeling een datum voor een afspraak mee met de
electrofysioloog, voor ongeveer acht weken na behandeling.
U kunt beter niet zelf naar huis rijden. Omdat er nog een wondje in de lies zit, is het verstandig dat
iemand u ophaalt. De eerste dagen na de behandeling is het beter om niet te zwaar te tillen en
geen sport te beoefenen. Daarna mag u uw gewone dagelijkse dingen weer oppakken.
6272i CAR.0029/1013
6