Dieet van Aalscholvers in de Oostvaardersplassen in 1990-1994 Kees Koffijberg & M. Platteeuw RIZA-werkdocument 97.092X DIEET VAN AALSCHOLVERS IN DE OOSTVAARDERSPLASSEN IN 19901994 0 0 SAMENVATTING 2 1 INLEIDING 3 2 METHODE EN MATERIAAL 4 2.1 Verzamelen van braakballen 4 2.2 Detenuineren en meten van prooiresten 5 2.3 Bepalen van vislengte en visgewicht 5 3 RESULTATEN 9 3.1 Voedselsamenstelling 9 3.2 Visgewicht per braakbal 14 3.3 Lengtefrequentie verdeling gegeten vis 17 4 DISCUSSIE EN AANBEVELINGEN 24 4.1 Dieetsamenstelling 24 4.2 Dagrantsoenen 24 4.3 Aanbevelingen voor verder onderzoek 25 5 LITERATUUR 27 0 Samenvatting In dit rapport wordt een globale uitwerking gepresenteerd van de dieetgegevens van Aalscholvers in de broedkolonie van de Oostvaardersplassen in de jaren 1990 tot en met 1994. In deze jaren is steeds tijdens het jaarlijkse kleurringen van de jonge vogels onder de nesten waarin deze te ringen jongen zich bevonden gezocht naar verse braakballen. Deze zijn uitgeplozen en alle determineerbare onverteerde delen, zoals otolieten, kauwplaten en keeltanden. zijn emit gehaald, op vissoort gedetermineerd en gemeten. teneinde ook van de grootte en het gewicht van de geconsumeerde vis een indruk te verkrijgen. Gedurende alle besproken seizoenen maakten Pos. Baars, Spiering en Blankvoom een belangrijk deel uit van het dieet van de vogels. In 1992, een extreem goed jaar voor jonge Snoekbaars, bleken de Aalscholvers eveneens een opvallend aandeel van hun voedsel onder deze vissoort te hebben gezocht. Andere algemene trends waren: • een daling van het aandeel Pos tussen 1990 en 1992, gevolgd door een geleidelijk herstel tot en met 1994 • een vrijwel constant aandeel Spiering, ondanks een sterke daling van het aanbod tussen 1991 en 1992 • een gestage toename van het aandeel Blankvoom tussen 1990 en 1994 • een opvallend gering aandeel Baars in 1994. De toenemende trend van de Aalscholvers om in het Usselmeer te gaan vissen lijkt samen te hangen met het toenemende aandeel Blankvoom in het dieet. De samenstelling van het dieet lijkt niet of nauwelijks samen te hangen met de nestplaatskeuze binnen de kolonie. Meestal zullen vrijwel alle vogels uit de kolonie ongeveer dezelfde foerageerplaatsen opzoeken. Vogels die binnen een bepaald seizoen meer grote jongen op het nest hadden staan vertoonden in de meeste jaren een lichte neiging om iets grotere vis te vangen (waarschijnlijk afkomstig van het Usselmeer). Niettemin waren ze niet in staat de hogere inspanning van het meer jongen voeden te compenseren met een hogere eigen voedselopname. Deze trend was niet waarneembaar in het beste jaar (1990). toen het broedsucces niet minder dan 2.5 jongen per paar bedroeg, en evenmin in het slechtste jaar, toen slechts 0.22 jong per nest werd grootgebracht. Het broedsucces in een bepaald seizoen bleek sterk positief gecorreleerd te zijn met het dagrantsoen van de volwassen vogels. Er was geen aantoonbaar verband tussen dagrantsoen en aantal grote jongen op het nest. Het lijkt buitengewoon interessant om deze basisgegevens in de toekomst verder te bewerken, vooral wanneer dat in samenhang gebeurt met detailgegevens over de jaarlijkse visbemonsteringen en met de complete dataset van de kleurring terugmeldingen. Relaties tussen visplaatskeuze, dieetsamenstelling, energetische balans en reproductief succes van Aalscholvers zijn van fundamentele betekenis voor inzicht in hoe deze vogels met hun voedselvoorraden omgaan in een natuurlijke situatie. 1 Inleiding Aalscholvers zijn gespecialiseerde viseters (Cramp & Simmons 1977). Voedselstudies aan de soort hebben reeds sinds de jaren dertig plaatsgevonden, eerst door middel van uitgebraakte vis in de broedkolonies (Van Dobben 1952. De Boer 1972) en later vooral door analyse van braakballen (o.a. Voslamber 1988, Marteijn & Dirksen 1991, Platteeuw et al. 1992, Veldkamp 1994. Dirksen et al. 1995). Bij laatstgenoemde methode worden gegevens van gegeten vis gereconstrueerd op basis van onverteerbare visresten die met de braakbal zijn uitgebraakt. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van otolieten (gehoorsteentjes), keeltanden. kaken en recent ook kauwplaten (zie Veldkamp 1995). Deze resten zijn soortspecifiek en met behulp van een groottemaat van het gevonden visrestant kan vanuit bekende correlaties met de vislengte de lengte van de gegeten vis worden gereconstrueerd. Vervolgens kan op dezelfde wijze ook het gewicht worden bepaald. Deze wijze van voedselanalyse heeft als nadeel dat een onderschatting van vislengte en met name visgewicht kan optreden als gevolg van slijtage van de gevonden visresten (zie Zijlstra & Van Eerden 1995), maar heeft als groot voordeel dat gedurende het hele jaar gegevens kunnen worden verzameld, zowel in broedkolonies als op slaapplaatsen. Bovendien kan middels braakbalanalyse een schatting worden gemaakt van de dagelijkse voedselopname, doordat Aalscholvers in de regel slechts een braakbal per dag produceren, die de voedselresten van de vorige dag bevat (Zijlstra & Van Eerden 1995, Trauttmansdorff & Wasserman 1995). In dit rapport wordt verslag gedaan van een analyse van braakballen die verzameld zijn in de broedkolonie van de Oostvaardersplassen in Zuidelijk Flevoland. Deze kolonie is in 1978 ontstaan en heeft na een snelle ontwikkeling gedurende de jaren tachtig een voorlopig hoogtepunt bereikt in 1992 met 8380 broedparen (Van Eerden & Gregersen 1995). De voedselgebieden van de Aalscholvers van de Oostvaardersplassen liggen voornamelijk op het Markermeer en Usselmeer (o.a. Voslamber 1988. Van Eerden & Voslamber 1995) en met name sinds 1992 ook deels in het Ketelmeer, de binnenwateren van Flevoland en de Randmeren (eigen waarn.). In de kolonie hebben eerder reeds verschillende voedselstudies plaatsgevonden (Voslamber 1988, Platteeuw 1988, Nienhuis 1995). Bij de huidige studie is gebruik gemaakt van braakballen uit de jaren 1990-94 die verzameld zijn tijdens het jaarlijks ringen van de nestjongen in mei en juni. De volgende vragen stonden centraal: (1) hoe ziet de voedselsamenstelling er uit; (2) wat is de dagelijkse voedselopname en welke ontwikkelingen hebben hierin plaatsgevonden en (3) is de voedselsamenstelling en -opname afhankelijk van de locatie binnen de kolonie of het aantal jongen in het nest. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de gevolgde werkwijze, waama in hoofdstuk 3 de resultaten worden gepresenteerd. De presentatie van de gegevens heeft een basaal karakter en moet gezien worden als een eerstelijns rapportage van de beschikbare gegevens. 2 Methode en materiaal 2.1 Verzamelen van braakballen In de aalscholverkolonie van de Oostvaardersplassen zijn sinds 1983 jaarlijks een groot aantal nestjongen van Aalscholvers geringd (zie o.a. Van Eerden & Zijlstra 1985). De jongen worden geringd als ze ongeveer 30 dagen oud zijn. Tijdens het ringen zijn tevens op de nestrand of onder het nest aanwezige braakballen geraapt. Deze ballen zijn afkomstig van de ouders van het desbetreffende nest, en zijn in de meeste gevallen gcproduceerd in de voorafgaande weken. Jonge Aalscholvers verteren het voedsel dat ze van de ouders krijgen gevoerd geheel, en produceren dus geen braakbal (Trauttmansdorff & Wasserman 1995). In alle gevallen zijn enkel nog intact zijnde ballen verzameld; restanten en bijv. door Meerkoeten aangevreten braakballen zijn niet geraapt. De braakballen zijn elk afzonderlijk verpakt en tot verdere analyse ingevroren bij -20°C. In dit rapport zijn gegevens verwerkt van braakballen die in de jaren 1990-1994 zijn verzameld. Totaal gaat het om 387 ballen. Vinddata staan vermeld in tabel I. Tabel I. Data waarop braakballen zijn verzameld, 1990-94. Tevens is voor elk jaar het totaal aantal gevonden ballen weergegeven (N). jaar verzameldata N 1990 1991 1992 1993 1994 25,29,30,31 mei; 1,5,6,14 juni 21,23,27,29,30 mei; 7 juni 1,2,3,5 juni 4,7,9 juni 23,24,30 juni; I juli 47 106 98 48 88 2.2 Determineren en meten van prooiresten De braakballen zijn onderzocht in het laboratorium van Oranjewoud Lelystad (L. van Bakkum). De ballen zijn hiervoor eerst ontdooid, waama ze zijn uitgeplozen en onderzocht op visresten. Visresten (otolieten, keeltanden en kauwplaten) zijn uitgeprepareerd, gedroogd en vervolgens bekeken onder een binoculair en gedetermineerd met behulp van de referentiecollectie van M.R. van Eerden (RWS-RIZA). In enkele gevallen is hierbij bijstand verleend door R. Noordhuis (RWS-RIZA) en J. Nienhuis. Alle prooiresten zijn tot op soortsniveau gedetermineerd; alleen voor ondetermineerbare otolieten van sommige karperachtigen is steeds Cyprinide spec, aangehouden. Met behulp van de micrometer van het binoculair is van alle otolieten en kauwplaten de lengte bepaald in eenheden van 0.1mm. Bij otolieten van Blankvoom is de breedte gemeten. Van keeltanden is de kortste zijde gemeten (zie o.a. Veldkamp 1995), met behulp van een schuifmaat. Bij Pos, Baars en Spiering zijn otolieten niet uilgeselecteerd op links en rechts (vissen hebben twee otolieten); het aantal vissen is hier dus steeds het aantal otolieten gedeeld door twee. Als in een bal van een van beide soorten meer dan 50 otolieten aanwezig waren, is een willekeurig monster van 50 otolieten gemeten en zijn de overige alleen geteld. Deze werkwijze hoefde in de praktijk alleen toegepast te worden bij Pos en Spiering, soorten waarvan soms grote aantallen otolieten in een braakbal aanwezig zijn. Bij de overige vissoorten zijn de otolieten op links en rechts uitgeselecteerd en is het aantal vissen gelijk aan het maximum aantal van links of rechts. Bij soorten waarvan ook kauwplaten en keeltanden zijn gevonden (Brasem, Blankvoom, Cyprinide spec.) is het aantal vissen bepaald op basis van het maximum aanwezige aantal resten van een bepaald type; in de praktijk veelal keeltanden en kauwplaten. Bij keeltanden is hierbij steeds onderscheid gemaakt in links en rechts. 2.3 Bepalen van vislengte en visgewicht Met behulp van de maten van de gemeten otolieten, keeltanden en kauwplaten is het mogelijk middels een regressieformule de lengte van de desbetreffende vis te reconstrueren. Volgens hetzelfde principe is het vervolgens mogelijk het gewicht te bepalen. De regressieformules om vislengte en -gewicht te berekenen zijn dezelfde als die door Nienhuis (1995) zijn gehanteerd voor een deels vergelijkbare studie van voedselgegevens uit de Oostvaardersplassen. Tabel 2 geeft een overzicht. Tabel 2. Overzicht van gebruikte regressieformules om vanuit visresten vislengte en -gewicht te bepalen. Vislengte (VL) is steeds de totale vislengte, behalve bij Brasem waar als eenheid de vorklengte is aangehouden. Overige maten: OL otolietlengte; OB otolietbreedte; KT keellandlengte; KP kauwplaatlengte. Alle lengtematen zijn gegeven in millimeters. Visgewicht (VG) is weergegeven in grammen. Bij sommige waarden is transformatie naar natuurlijke logaritmen (In) toegepast. vissoort regressieformule bron1 VL" 3.38+ 3 l.59*Oi In VL = 4.061 + 1.237*lnOfl In KZ. = 3.092 + 0.880* \r\KT \nVL = 3.897 + 0.734* \nKP VL = 21.86 + 63.257*OZ. F£ = 4.57 + 21.660*XT FZ. = 9.64 + 41.467*X7> VL = -11.31 +22.14*0/. VL = -14.73 + 31.1 \*OL VL = -27.20 + 40.64*OZ. VL = -26.4 + 53.3*01 I 2 2 2 3 3 3 I I 1 4 In VG = -10.903 + 2.702*lnf/. In VG = -13.431 + 3.396*In VL \nVG = -12.111 + 3.!89*lnKZ. \nVG = -12.911 + 3.335*lnKZ. In VG = -12.906 + 3.273* In VL Inl'G =-15.593 + 3.722*lnKZ. lnFG = -l 1.306 + 2.96* In KZ, 5 5 3 5 5 5 4 bepalen vislengte: Spiering Blankvoom Brasem Pos Baars Snoekbaars Bot bepalen visgewicht: Spiering Blankvoom Brasem Pos Baars Snoekbaars Bot 1 bronnen: (1) Doombos 1980; (2) Nienhuis 1995; (3) Veldkamp 1994; (4) M.F. Leopold, NIOZ; (5) Platteeuw 1988. Het basismateriaal van de metingen is ingevoerd in spreadsheets (Lotus123). Deze bestanden zijn vervolgens gecombineerd in een database (dBASE III+). In deze database zijn de gegevens per braakbal. per vissoort en per type restant (otoliet. keeltand of kauwplaat) opgeslagen. Daamaast zijn een aantal coderingen omtrent de wijze waarop is gemeten en andere opmerkingen ingevoerd. Voor iedere braakbal is vervolgens het aantal jongen op het nest waarin of-onder de bal is gevonden en de ligging van het nest in de kolonie bepaald. Bij de ligging in de kolonie is een indeling in vier verschillende gebieden (plek 1 t/m plek 4) aangehouden (figuur I). C ""^h ——K 17 7?*^ >J, 16 ^ IS ..:_.__! »::s^:;;;P J7 »^— i ;***£ 7 '' ,'5 -p — ^ S - a e *™ * iilL a ^i'§ii*&/ V *«3TTJ -— r-jhhff r-v- r^zT^LWLm *f^ ' g^ll: • B , \ ^^ -*f-@ > ™ i i « ^ ^ - r ffi i r 9 10 II 12 II K ? V -.d Je 5C *" * " " " 3£ ' ^ L / JT'' \\ nfa \\ * <*i B"4 iWWf " " 'i iy^\/ \m A B*^ r l>^7 rf ' *^ • It s^ ) B——© ' T» • "^T ' ^ ^ T IS 16 17 s #1" y F\r-^i 16 ?o 2i a n Figuur 1. Indeling van de aalscholverkolonie Oostvaardersplassen in de vier gebieden waarvan dieetgegevens zijn onderscheiden. Met behulp van de regressiegegevens uit tabel 2 is per vis de bijbehorende lengte en het gewicht berekend. Voor het bepalen van het bijbehorende gewicht van de niet gemeten otolieten van Pos en Spiering is hei gemiddelde visgewicht van deze soorten in de desbetreffende braakbal vermenigvuldigd met het aantal niet gemeten vissen (c.q. het aantal niel gemeten otolieten gedeeld door 2). Voor Cyprinide spec, is standaard een gewicht van 12 gram aangehouden (Dirksen et al. 1995). voor Rivierdonderpad 3 gram (M.R. van Eerden). Een klein aantal braakballen waarvan resten grotendeels waren beschadigd is niet in de analvses betrokken. 3 Resultaten 3.1 Voedselsamenstelling In de jaren 1990-94 is Pos steeds de belangrijkste prooisoort binnen het spectrum aan gegeten vissoorten die in braakballen in de Oostvaardersplassen zijn gevonden. Het aandeel van deze soort op gewichtsbasis varieert van 37% in 1992 tot 66% in 1990 (figuur 2). Andere vissoorten die in alle jaren een belangrijk deel van het dieet vormen zijn Baars en Spiering. Van Baars is in de meeste jaren een aandeel van ongeveer 20% in het dieet aangetroffen; alleen in 1994 lag de consumptie van deze soort op een lager niveau (8%). De hoeveelheid Spiering varieert van ongeveer 8% in 1990-92 tot rond de 12% in 1993-94. Gezamenlijk nemen deze drie soorten 62% (1992) tot 92% (1990) van het totale gewicht aan geconsumeerde vis voor hun rekening en kunnen als het hoofdvoedsel van de Aalscholvers uit de Oostvaardersplassen worden aangemerkt. Bij de andere vissoorten valt vooral het grote aandeel Snoekbaars in 1992 op (26%). In de andere jaren bedraagt het aandeel van deze soort hooguit 3% (1993). Opvallend is verder een toename van de consumptie van Blankvoom, van 5% in 1990 tot 22% in 1994. In de categorie 'overig', bestaande uit Brasem, Bot, Rivierdonderpad en ongedetermineerde Cypriniden, is het opmerkelijk dat steeds meer Bot wordt gegeten: toenemend van 0% (1990-91) naar 3% in 1994, zie ook bijlage I). voedselsamenstelling, 1990-1994 100% 80% g overig B Blankvoom • Snoekbaars 40% n Spiering g Baars 20% • Pos 0% 1990 1991 1993 1992 JMf 1994 Figuur 2. Voedselsamenstelling van Aalscholvers in de Oostvaardersplassen gedurende 1990-94. Gegeven is het aandeel per vissoort (%) van de totale hoeveelheid geconsumeerde vis (in grammen; 1990: 21493. 1991: 41641, 1992: 29938. 1993: 12541. 1994: 26568). Overige'vissoorten zijn Brasem, Bot, Cyprinide spec, en Rivierdonderpad. Naast het dieet voor de kolonie als geheel is ook gekeken of er binnen de kolonie verschillen in voedsel bestaan. Hiervoor is alleen materiaal uit 1991 en 1994 geanalyseerd, omdat voor de overige jaren niet voldoende braakballen in alle delen waren verzameld. De voedselsamenstelling op basis van gewicht verschilt per locatie maar weinig (figuur 3). Net als in het totaalbeeld vormen op alle vier de onderscheiden plaatsen Pos, Baars en Spiering het hoofdbestanddeel van het voedsel. Met name Spiering en Blankvoom geven op de plekken onderling enige verschillen te zien, maar deze zijn niet eenduidig. Spiering is in 1991 relatief veel vertegenwoordigd op plek 3 en 4, gelegen aan de zuidrand van de kolonie. Blankvoom is vooral in 1994 relatief veel gevonden op plek 1 (het centrum van de kolonie) en plek 4. Opvallend is verder de uitschieter bij Pos op plek 3 in 1994. 9 per plek in kolonie 1991 B overig B Blankvoom Q Snoekbaars OJ • Spiering i B o en Baars • FtoS PLEK1 R.EK2 R.EK3 FLEK4 per plek in kolonie, 1994 H overig * _ Blankvoom 3 s, p Snoekbaars • Spiering o Baars s B HI • Pos a PLEK1 PLEK2 PLEK3 PLEK4 Figuur 3. Voedselsamenstelling van Aalscholvers in de Oostvaardersplassen in 1991 en 1994, per plek in de kolonie (voor indeling zie figuur 1). Gegeven is het aandeel per vissoort (%) van de totale hoeveelheid geconsumeerde vis (in grammen; 1991 plek I: 7330. plek 2: 21812. plek 3: 7634, plek 4: 4697; 1994 plek 1: 5892, plek 2: 6141, plek 3: 6811, plek 4: 6112). Overige' vissoorten zijn Brasem, Bot. Cyprinide spec, en Rivierdonderpad. Gerekend naar het aantal jongen in het nest op het moment van ringen, laat de voedselsamenstelling een nogal variabel patroon zien (figuur 4). In 1990, een jaar met veel nesten in alle categories, zijn slechts kleine verschillen te zien, met een lichte tendens naar een grotere consumptie van Snoekbaars en/of Blankvoom bij ouders met 3 of 4 jongen. Dit patroon komt vooral sterk naar voren in 1992 (Snoekbaars). In mindere mate is dit ook in 1991 (Blankvoom) en 1993 (Blankvoom) het geval. zij het dat het in beide laatstgenoemde jaren maar 2, resp. I braakbal betreft. Bij een hogere opname van Snoekbaars en Blankvoom worden vooral Spiering en Pos minder gegeten. 10 1990 a overig B Blankvoom • Snoekbaars Q Spiering g Baars • Pos 2 3 aantal j o n g e n 1991 Q overig B u Blankvoom Q Snoekbaars J OJ a Q Spiering g Baars • Pos 2 3 aantal jongen II 1992 100% 90% B overig S5 B Blankvoom 3 O Snoekbaars D Spiering B Baars • Pos 2 3 aantal j o n g e n 1993 * B overig I Blankvoom a • Snoekbaars 1 • Spiering a Baars • Pos aantal j o n g e n 1994 100% 80% 60% H overig B Blankvoom Q Snoekbaars • Spiering 40°/c p Baars mP0S 20% 2 3 aantal jongen 12 Figuur 4. Voedselsamenstelling van Aalscholvers in de Oostvaardersplassen gedurende 1990-1994, per aantal jongen in het nest (op moment van ringen). Gegeven is het aandeel per vissoort (%) van de totale hoeveelheid geconsumeerde vis (in grammen; 1990 1 jong: 4689, 2 jong: 4392, 3 jong: 8597, 4 jong: 3815; 1991 I jong: 17626. 2 jong: 22134. 3 jong: 576, 4 jong: 849; 1992 I jong: 11557, 2 jong 15519, 3 jong: 2863. 4 jong: 0; 1993 I jong: 4430, 2 jong: 1967, 3 jong: 810, 4 jong: 0; 1994 1 jong: 16021, 2 jong: 8934, 3 jong: 0, 4 jong: 0). Overige' vissoorten zijn Brasem. Bot. Cyprinide spec, en Rivierdonderpad. 13 3.2 Visgewicht per braakbal Aalscholvers produceren dagelijks een braakbal die de onverteerde resten bevat van het voedsel dat gedurende de vorige dag is geconsumeerd (o.a. Zijlstra & Van Eerden 1995). Hierdoor is het mogelijk een reconstructie te maken van een "dagrantsoen-, door alle gewichten van de gegeten vissen in een braakbal te sommeren. Figuur 5 geeft de frequentieverdeling van braakbalgewichten zoals die in 1990-94 is gevonden. Voor de hele periode bedraagt het gemiddelde visgewicht per braakbal 365.7 gram (± 210.0 gram)(tabel 3A). In de meeste braakballen is 100 tol 700 gram vis aangetroffen, met een maximum van 1384 gram (1994; een bal met enkele grote Blankvooms). De gemiddelde balgewichten laten in de loop van de periode een duidelijke afname zien (tabel 3) en varigren tussen de jaren significant van elkaar (ANOVA, F4356 = 6.917, P < 0.0001). Met name in 1993 en 1994 zijn ook enkele ballen gevonden die geen enkel visrestant bevatten (resp. 2 en 3 ballen op een totaal van 7). 1990, N46 ss 300 J 20.0 i £ 100 * 0.0 ..0 .•.o D D • .• . 50 250 450 650 850 1050 1250 1450 VISGEWICHT, gr n n.r,, 50 250 450 650 850 1050 1250 1450 VISGEWICHT, gr 1992, N93 30 0 20.0 10.0 i 00 OO.OoD 50 Do - 250 450 650 850 1050 1250 1450 VISGEWICHT, gr 1.4 1993, N41 30.0 _f 20.0 < £ 10.0 < 0.0 D...0 50 0 250 450 D a 650 850 1050 1250 1450 VISGEWICHT, gr 1994, N79 30.0 20.0 z i 100 0.0 O.D.DDD 50 250 450 650 850 1050 1250 1450 VISGEWICHT, gr Figuur 5. Freauentieverdeling van het gemiddeld visgewicht per braakbal, 1990-1994. De gewichten zijn ingedeeld in klassen van 100 g (150 is van 100-199 g etc./ Ballen met een visgewicht van minder dan 30 g zijn buiten beschouwing gelaten (zie bijlage 5); de categorie '50' beslaat derhalve ballen van 30-99 g. Tabel 3A. Gemiddeld visgewicht per braakbal. voor de hele kolonie in 1990-94. Weergegeven zijn gemiddelde (GEM), standaarddeviatie (SD) en het aantal geanalyseerde braakballen (N). GEM jaar 1990 1991 1992 1993 1994 S 1990-94 SD V 467.2 407.8 321.6 305.1 335.9 220.5 199.4 199.0 167.4 221.9 46 102 93 41 79 365.7 209.9 361 15 Bij het gewicht van braakballen die in verschillende delen van de kolonie zijn gevonden, valt in 1991 met name het lage gemiddelde voor plek 4 op (tabel 3B); zij het dat deze verschillen niet significant zijn (ANOVA, F3Q7 = 1.900, P = 0.1348). In 1994 zijn de verschillende locaties meer met elkaar in evenwicht en verschillen eveneens niet significant van elkaar (F372 = 1094, P = 0.357). Balgewichten voor verschillende broedselgrootte zijn alleen voor 1990 geanalyseerd (tabel 3B) en geven geen significant onderscheid te zien (F3 4? = 0.391, P = 0.760). Tabel 3B. Gemiddeld visgewicht per braakbal, voor verschillende gebieden binnen de kolonie (1991, 1994, indeling volgens figuur I) en per aantal jongen in het nest (1990). Weergegeven zijn gemiddelde (GEM), standaarddeviatie (SD) en het aantal geanalyseerde braakballen (N). jaar GEM SD N per plek binnen kolonie. 1991: plek 1 plek 2 plek 3 plek 4 430.8 435.5 401.8 313.2 214.6 200.3 190.2 173.2 17 50 19 15 1994: plek 1 plek 2 plek 3 plek 4 392.3 266.1 400.7 290.6 325.6 155.3 223.8 168.7 15 23 17 21 468.9 399.3 537.3 423.9 252.6 105.0 288.6 115.9 10 II 16 9 per aantal jongen: 1 2 3 4 16 3.3 Lengtefrequentie verdeling gegeten vis De lengtefrequentie verdelingen die uit de braakballen zijn gereconstrueerd zijn voor de verschillende vissoorten weergegeven in figuur 6-11. Hoewel deze maten door slijtage van de gevonden restanten in absolute zin veelal een onderschatting te zien zullen geven, vormen ze een goede afspiegeling van de verschillende jaarklassen vis die door de Aalscholvers zijn gegeten. Vergeleken met het aanbod aan verschillende jaarklassen kunnen de lengtefrequentie verdelingen tevens enig licht werpen op de vraag hoe de vogels anticiperen op het beschikbare voedselaanbod. POS 1990 40.0 ^ 30.0 <. 20.0 | 10.0 0.0 13 il 0n « ...... Q 5 7 9 11131517192123252729 -oO VISLENGTE, cm POS 1991 40.0 30.0 20.0 z I 10.0 0.0 llQo _ 13 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE, cm POS 1992 40.0 £ 30 0 AAN" _l 20.0 10.0 0.0 -illIflJ IL. 13 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE. cm 17 POS 1993 40.0 30.0 20.0 z i 10.0 0.0 n OOOo. .0 1 3 5 7 9 111315 17192123252729 VISLENGTE, cm POS 1994 40.0 £ 30.0 < 20.0 I ° 10 o.o .-oO, 1 3 ik. 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE, cm Figuur 6. Lengtefrequentie verdeling (in cm) van Pos, 1990-1994. BAARS 1990 40.0 AANTAL. # 30.0 20.0 10.0 00 J W nDnD0QD o DQQD• o _ . 1 3 5 7 9 11 1 3 1 5 1 7 1 9 2 1 23 25 27 29 VISLENGTE, cm 18 BAARS 1991 40.0 S* 30.0 MO AAN _l < 10.0 h- 0.0 la o .al 13 -i 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE, cm BAARS 1992 40.0 30.0 3z 1 20.0 10.0 aOL 0.0 13 DDDDDD a o o = o 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE, cm BAARS 1993 40.0 # 30.0 20.0 z 1 10.0 0.0 DDDDDDDD, D UDOo, 1 3 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE, cm BAARS 1994 40.0 S? 30 0 <C 20.0 io i ° oo J n oQ. 1 3 5 7 9 11 131517192123252729 VISLENGTE, cm Figuur 7. Lengtefrequentie verdeling (in cm) van Baars. 1990-1994 19 SNOEKBAARS, 1992 z 40 30 20 10 0 o OoOOo oOaOo DDOOD 1 3 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE, cm Figuur 8. Lengtefrequentie verdeling (in cm) van Snoekbaars. BLANKVOORN. 1991 3z 40 30 20 10 0 laOaaOOoooc 1 3 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE, cm BLANKVOORN, 1992 40 _i 30 20 10 z 0 3? g i .DLLD DUo—« 13 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE,cm 20 1992. BLANKVOORN, 1993 SS 40 20 z If 0 •oo 0.00QILD0QO..Q.. 1 3 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE, cm BLANKVOORN, 1994 3? -i | Z 2 40 30 20 10 0 - oOO-QJo DODDDD= 1 3 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE, cm Figuur 9. Lengtefrequentie verdeling (in cm) van Blankvoom. 1991-1994. SPIERING 1990 40.0 £ 30.0 <C 20.0 | 10.0 0.0 | - _ o 0= 1 3 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE, cm 21 SPIERING 1991 40.0 AANTAL, s? 30.0 20.0 10.0 0.0 13 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE, cm SPIERING 1992 40.0 5? 30.0 J 20.0 | Z 10.0 2 0.0 .D 13 . 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE, cm SPIERING 1993 40.0 # 30.0 * 20.0 z 10.0 I 0. 0.0 13 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE, cm SPIERING 1994 400 30.0 < 20.0 r- Z i 10.0 0.0 13 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE, cm Figuur 10. Lengtefrequentie verdeling (in cm) van Spiering. 1990-1994. 22 BRASEM 1990-94 40.0 30.0 20.0 z 3 10.0 D loio I DO ODD 0.0 13 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE, cm BOT 1990-94 40.0 S? 30.0 <: 20.0 | 10.0 D. 0.0 13 n o Hi ODO oUo 5 7 9 11131517192123252729 VISLENGTE, cm Figuur II. Lengtefrequentie verdeling (in cm) van Brasem (1990-1994, boven) en Bot (1990-1994, onder). Bij Brasem is de vislengte uitgedrukt in vorklengte. Van Pos is in 1990. 1993 en 1994 met name veel 1+ vis geconsumeerd. In de overige jaren is ook relatief veel 2+ vis in de ballen aangetroffen; met name in 1990 en 1992 herkenbaar aan het tweetoppige patroon in de lengtefrequentie verdeling. Een dergelijk beeld komt nog sterker naar voren bij Baars. Hoewel in de meeste jaren van deze soort veel 1+ vis is gegeten, zijn de 2+jaarklassen in alle jaren duidelijk aanwezig. Vooral in 1990, 1991 en 1993 vallen ook de kleine hoeveelheden 3+ Baars op. De gevangen Snoekbaars betreft voornamelijk de 1 + jaarklasse; grotere (2+) zijn weinig gevonden en veelal ook reeds te groot om nog als geschikte prooi voor Aalscholvers te kunnen dienen. Van Blankvoom is veel 2+ en 3+ vis gevonden; 1+ vis komt in de braakballen vrijwel niet voor terwijl vooral in 1994 relatief veel van de 3+ jaarklasse is gegeten. De geconsumeerde Spiering betreft voor het grootste deel 1+ vis. Doordat deze soort in het Markermeer en Usselmeer in verschillende groottes voorkomt (Usselmeer groter dan Markermeer) wordt het onderscheiden van de jaarklassen enigszins vertroebeld. De weinige Brasem en Bot waarvan in de braakballen resten zijn getraceerd betreffen vooral de 2+jaarklasse. 23 4 Discussie en aanbevelingen 4.1 Dieetsamenstelling In alle vier de besproken seizoenen blijken Pos. Baars, Spiering en, in toenemende mate, Blankvoom het hoofdbestanddeel van het voedsel van de Aalscholvers van de Oostvaardersplassen uit te maken. Een zeer opvallend fenomeen was de sterke vertegenwoordiging van Snoekbaars in het voedsel in het seizoen van 1992, samenvallend met een hoge piek in het voorkomen van deze vissoort in vooral het Usselmeer (Lammens et al. 1995). Binnen de verslagperiode nam het aandeel Pos tussen 1990 en 1992 duidelijk af, waarna tot en met 1994 weer een licht herstel waarneembaar was. Het aandeel Baars fluctueerde in het algemeen minder, maar was in 1994 duidelijk lager dan in de vier voorgaande jaren. Spiering bleef op basis van gewicht gedurende alle vijf seizoenen op een vergelijkbaar niveau. Gezien de spectaculaire terugval van deze vissoort in het Usselmeer (maar niet in Markermeer) tussen 1991 en 1992 (Lammens et al. 1995) is deze observatie verrassend te noemen. Blankvoom nam tussen 1990 en 1994 duidelijk in belang toe als voedsel voor de Aalscholver, hetgeen stellig samenhangt met de observatie dat de vogels in steeds sterkere mate op het Usselmeer en in steeds geringere mate op het Markermeer gaan vissen (eigen obs.). Blankvoom is al zeker sinds het eind van de jaren zestig vele malen talrijker vertegenwoordigd op het Usselmeer dan op het Markermeer (Lammens et al. 1995). De dieetsamenstelling van individuele Aalscholvers in de Oostvaardersplassen bleek geen duidelijk verband te houden met de nesrplaatskeuze van de vogels binnen de kolonie. Alleen de dieren van plek 3 (zie figuur 1) vertoonden een tendens van meer Pos en minder Blankvoom, hetgeen zou kunnen suggereren dat deze vogels relatief vaker naar het Markermeer zijn gegaan dan hun soortgenoten van de andere drie plekken. Een nauwkeuriger analyse met onderscheid tussen verschillende jaren en verschillende perioden van het jaar en aangevuld met veldwaamemingen over de timing en de richting van de voedseltrek per plek in de kolonie zou nodig zijn om hierover meer zekerheid te krijgen. In drie van de vijf besproken seizoenen bestaat een lichte maar duidelijke tendens van de vogels om meer Blankvoom en/of Snoekbaars (gemiddeld wat grotere vissen dan de Baars, Pos of Spiering in het dieet) te vangen, naarmate ze meer jongen groot te brengen hebben. De twee uitzonderingen worden gevormd door 1990 (broedsucces zeer goed: 2.50 jongen vliegvlug per paar), toen zelfs de vogels met vier grote jongen op het nest nog exact dezelfde prooisamenstelling lieten zien als alle andere categoriefin, en 1993 (broedsucces extreem laag: 0.22 jongen vliegvlug per paar), toen de weinige vogels met drie grote jongen juist vrijwel uitsluitend kleinere vis consumeerden. Naarmate er meer (grote) jongen te voeden zijn, neemt de energetische druk op de ouders toe, die hier veelal op reageren door vaker te gaan vissen (vgl. o.a. Platteeuw et al. 1995). Ze slagen er dan in de regel niet in om met meer vis terug te komen (Platteeuw & Van Eerden 1995), maar het lijkt er op dat ze dan wel grotere vis vangen. Grotere vis (als Snoekbaars en Blankvoom) is vooral in het Usselmeer te vinden (Lammens et al. 1995). Een Aalscholver die in een bepaald broedseizoen door de grootte van zijn broedsel in energetische problemcn komt, lijkt geneigd te zijn voor zijn voedsel naar het verder verwijderde Usselmeer te gaan om grotere vis te vangen, ook al neemt zijn dagelijkse voedselopname hierdoor niet toe. Bovendien worden bij de overheersende ZW-winden de foerageeromstandigheden op het Markermeer eerder ongunstig dan op het Usselmeer. Wanneer Snoekbaars en Blankvoom inderdaad vooral op het Usselmeer gevangen worden, zullen de vogels die deze vis in hun dieet hebben opgenomen waarschijnlijk echter toch hogere energetische uitgaven hebben dan vogels die vooral Pos, Baars of Spiering eten, omdat de vliegafstanden duidelijk groter zijn (Platteeuw & Van Eerden 1995). 4.2 Dagrantsoenen Het gemiddeld dagrantsoenen. uitgedrukt in visgewicht per braakbal. nam tussen 1990 en 1993 sterk af. waama in 1994 weer een licht herstel werd opgemerkt. Er blijkt verder een significant positief verband te bestaan tussen het gevonden (gemiddelde) visgewicht in de braakballen van een bepaald jaar en het broedsucces in dat jaar (Spearman rangcorrelatie toets. r, = 1.0, P < 0.05, n = 5; figuur 12). Een jaar met een goed broedsucces gaat meestal eveneens gepaard met gunstige weersomstandigheden die de vogels in staat stellen dichtbij voedsel te zoeken (Van Eerden et al. 1991. Van Eerden & Voslamber 1995). In het gunstigste jaar 1990 zien we dan ook dat alle vogels, ongeacht hun broedselgrootte, voornamelijk het 24 typische soortenspectrum aan kleinere vis uit het Markermeer benutten en gemakkelijk tot 2.5 jongen per nest vliegvlug krijgen. In de moeilijker jaren 1991, 1992 en 1994 was het gemiddeld dagrantsoen lager en het aandeel grotere vis (Snoekbaars en Blankvoom) uit het Usselmeer hoger, terwijl het broedsucces schommelde tussen 0.74 en 0.88 vliegvlugge jongen per nest. Ze moeten verder weg, vangen grotere vissen, maar weten niet hun dagrantsoen te verhogen en teren in op reproductieve output. Als de omstandigheden echt dramatisch worden, zoals in 1993, dan kan waarschijnlijk ook het Usselmeer niet meer bevist worden op de grotere prooien. Overal vangen Aalscholvers dan Pos, Baars en/of Spiering, maar wel ten koste van hoge energetische inspanningen, en ze weten dan niet meer dan slechts 0.22 jongen per nest vliegvlug te krijgen. 500 » — en _l 450 m ^ $ 400 tr CD rT o 2: LU C D CO > 350 300 250 0 0.5 1 1.5 2 2.5 3 BROEDSUCCES Figuur 12. Verband tussen het gemiddeld visgewicht per braakbal (gelijk gesteld aan individueel dagrantsoen; vgl. o.a. Zijlstra A Van Eerden 1995) in een jaar en het broedsucces van de gehele kolonie in hetzelfde jaar. De hoeveelheid biomassa vis per braakbal verschilde noch in 1991 noch in 1994 veel in afhankelijkheid van de nestplek binnen de kolonie. In 1991 hadden de Aalscholvers van plek 4, aan de uiterste zuidwestrand van de kolonie, een duidelijk lager gemiddeld dagrantsoen dan hun soortgenoten in de overige delen, terwijl in 1994 ook plek 2 zeer laag scoorde. Het is op zich een bekend fenomeen dat binnen koloniebroeders grote kwaliteitsverschillen bestaan tussen de individuen die zich een territorium in het centrum weten te verwerven en de wat minder sterke exemplaren die zich naar de rand laten dringen. Mogelijk kunnen de vogels aan de rand niet optimaal inspelen op de voedselvluchtbewegingen van de grote groep, waardoor ze in ruimte en tijd steeds net de beste foerageerplaatsen en/of-momenten mis lopen. Enigszins verrassend was het om te constateren dat volwassen Aalscholvers, die meer grote jongen hadden te voeren, niet in bleken te leveren door middel van een lagere dagelijkse voedselopname. Zelfs de vogels die niet minder dan vier grote jongen op het nest hadden staan, scoorden vergelijkbare visgewichten per braakbal als ouders met slechts een jong. Waarschijnlijk betekent dit dat volwassen Aalscholvers, ondanks een zekere mate van onvoorspelbaarheid ten aanzien van het verloop van de beschikbaarheid van vis in de loop van een broedseizoen, zeer goed in staat zijn om hun reproductieve output aan te passen aan de dagelijkse voedselopname die ze zelf tegen het eind van het broedseizoen nog weten te bereiken. 4.3 Aanbevelingen voor verder onderzoek Op vele van de meest intrigerende vragen die deze uitwerking van voedselgegevens heeft opgeroepen, vooral die gericht zijn op de consequenties van voedselkeuze voor het al dan niet succesvol 'draaien' van een aalscholverkolonie, kan in de toekomst meer licht geworpen worden dankzij het feit dat in alle 25 seizoenen waarin jongen gekleurringd zijn ook de hier beschreven voedselgegevens van hun ouders bekend zijn. Het zal dan ook stellig de moeite waard zijn om de capaciteiten van de oudervogels, zoals die uit hun prooikeuze en hun dagelijkse voedselopname naar voren komen, direct te relateren aan de overleving van de door hen voortgebrachte jongen. Daamaast is beter inzicht nodig in de visplaatskeuze van de oudervogels. Na de gedetailleerde studie van Voslamber (1988). betrekking hebbend op het seizoen 1982. is een update zeker geen overdadige luxe. Combinaties van waarnemingen op diverse plaatsen in de kolonie, vliegrichtingen en visgebieden op Ussel- en Markermeer en dieetsamenstelling (zowel kwalitatief naar welke soorten, als ook kwantitatief welke lengteklassen) en van systematische bevissingen van Ussel- en Markermeer kunnen deze detaillering aanbrengen. Voor de precieze inschatting van de energieuitgaven van de volwassen vogels in jaren met verschillende weersomstandigheden of om andere redenen wisselende foerageeromstandigheden zijn betere visplaatsbepalingen van cruciate betekenis. 26 5 Literatuur de Boer, H. 1972. De voedselbiologie van de Aalscholver. Rapport. Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Leersum. Cramp, S. & K.E.L. Simmons 1977. The birds of the western Palearctic. Volume I. Oxford University Press, Oxford. Dirksen, S„ T.J. Boudewijn, R. Noordhuis & E.C.L. Marteijn 1995. Cormorants Phalacrocorax carbo sinensis in shallow eutrophic freshwater lakes: prey choice and fish consumption in the non-breeding period and effects of large-scale fish removal. Ardea 83:167-184. van Dobben, W.H. 1952. The food of the Cormorant in The Netherlands. Ardea 40:1-63. Doombos, G. 1980. Aantallen, verspreiding, aktiviteit, voedsel en konditie van Nonnetjes (Mergus albellus L.) in het zuidwestelijk Usselmeergebied , winter 1977. RIJP rapport 1980-20 Abw. Rijksdienst voor de Usselmeerpolders, Lelystad. van Eerden, M.R. & M. Zijlstra 1985. Aalscholvers Phalacrocorax carbo met kleurringen uit de Oostvaardersplassen. Limosa 61:57-60. van Eerden, M.R., M. Zijlstra & M.J. Munsterman 1991. Factors determining breeding success in Cormorants Phalacrocorax carbo sinensis. In: M.R. van Eerden & M. Zijlstra (eds) Proceedings workshop 1989 on Cormorants Phalacrocorax carbo: 61-Ti. Rijkswaterstaat Directie Flevoland, Lelystad. van Eerden, M.R. & J. Gregersen 1995. Long-term changes in the northwest European population of Cormorants Phalacrocorax carbo sinensis. Ardea 83:61-79. Eerden, M.R. van & B. Voslamber 1995. Mass fishing by Cormorants Phalacrocorax carbo sinensis at lake Usselmeer, The Netherlands: a recent and succesful adaptation to a turbid environment. Ardea 83:199-212. Lammens, E., T. Buijse & W. Dekker 1995. Vissen. In: K.H. Prins, M. Klinge, W. Ligtvoet & J. de Jonge (eds) Biologische monitoring zoete rijkswateren. Watersysteemrapportage Usselmeer en Markermeer 1992. RIZA-nota 94.060. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Marteijn, E.C.L. & S. Dirksen 1991. Cormorants Phalacrocorax carbo sinensis feeding in shallow eutrophic freshwater lakes in The Netherlands in the non-breeding period: prey choice and fish consumption. In: M.R. van Eerden & M. Zijlstra (eds) Proceedings workshop 1989 on Cormorants Phalacrocorax carbo: 135-155. Rijkswaterstaat Directorate Flevoland. Lelystad. Nienhuis, J. 1995 (in druk). Voedselkeuze van Aalscholvers Phalacrocorax carbo sinensis in de Oostvaardersplassen in 1993 in relatie tot het weer en het reproductief succes. Doctoraalverslag. Rijkswaterstaat Directie Flevoland, Lelystad & Rijksuniversiteit Groningen. 27 Platteeuw, M., J.H. Beekman, T.J. Boudewijn & E.C.L. Marteijn 1992. Aalscholvers Phalacrocorax carbo in het Ketelmeer buiten de broedtijd: aantallen, prooikeuze en voedselaanbod. Limosa 65:93-102. Platteeuw, M. 1988. Aalscholvers en hun jongen: Oostvaardersplassen en Naardermeer vergeleken. RUP rapport 1988-32 Abw. Rijksdienst voorde Usselmeerpolders, Lelystad. Platteeuw, M. & M.R. van Eerden 1995. Time and energy constraints of fishing behaviour in breeding Cormorants Phalacrocorax carbo sinensis at lake Usselmeer, The Netherlands. Ardea 83: 223-234. Platteeuw, M.. K. Koffijberg & W. Dubbeldam 1995. Growth of Cormorant Phalacrocorax carbo sinensis chicks in relation to brood size, age ranking and parental fishing effort. Ardea 83: 235-245. Trauttmansdorff, J. & G. Wasserman 1995. Number of pellets produced by immature Cormorants Phalacrocorax carbo sinensis. Ardea 83:133-134. Veldkamp, R. 1994. Voedselkeus van Aalscholvers Phalacrocorax carbo sinensis in NoordwestOverijssel. Rapport Bureau Veldkamp, Steenwijk. Veldkamp, R. 1995. The use of chewing pads for estimating the consumption of cyprinids by Cormorants Phalacrocorax carbo. Ardea 83:135-138. Voslamber, B. 1988. Visplaatskeuze, foerageerwijze en voedselkeuze van Aalscholvers Phalacrocorax carbo in het Usselmeergebied in 1982. Flevobericht 286. Rijksdienst voor de Usselmeerpolders, Lelystad. Zijlstra. M. & M.R. van Eerden 1995. Pellet production and the use of otoliths in determining the diet of Cormorants Phalacrocorax carbo sinensis: trials with captive birds. Ardea 83:123-131. 28 BIJLAGEN 1. Dieetsamenstelling op gewichtsbasis (in gram en % ) , 1990-94. 2. Dieetsamenstelling op gewichtsbasis (in gram en % ) , 1 9 9 1 / 1 9 9 4 , per plek in kolonie (1 t/m 4). 3. Dieetsamenstelling op gewichtsbasis aantal jongen in nest (pull t/m pul4). 4. Dieetsamenstelling op aantalsbasis (aantal individuen en % ) , 1990-94. 5. Frequentieverdeling totaal-visgewicht per braakbal (in gram en % ) , 199094. 6. Lengte-frequentie verdeling gegeten vis, 1990-94; aantal individuen per grootte-klasse (in cm). (1) Pos (2) Baars (3) Snoekbaars (4) Blankvoom (5) Spiering (6) Brasem (7) Bot (in gram en %), 1990-94, per BIJLAGE 1: DIEETSAMENSTELLING OP GEWICHTSBASIS (IN GRAM EN %), 1990-94. 1990 1991 1992 1993 1994 1990 1991 1992 1993 1994 14116 5 21702 5 11034.5 5146.2 13454.6 65.7 52.1 369 41.0 50.6 4001.8 107112 4920 1 2514 0 20220 186 25.7 16.4 20.0 7.6 186 3 150.5 7630 7 362.2 610.9 09 0.4 255 2.9 23 blanvoorn 1152 6 5269 7 3315 8 2331 4 5803 1 5 -1 12.7 11.1 18 6 21.8 spiering 1676 9 3513 0 2481 5 1569 7 3199 2 7 S 8.4 8.3 12.5 12.0 brasem 3349 0.0 339 0 4135 331.3 i e 0.0 1.1 3.3 1.2 00 00 668 167 5 793 0 0 0 0.0 0.2 1.3 3 0 24.0 288.0 144 0 24.0 354 0 01 0.7 0.5 0.2 13 60 6.0 12.0 00 00 0.0 0.0 01 00 41640.8 299384 12540.5 26568.1 po» baars snoekbaars bot cypr. onbek rrv.donderpad TOTAAL 00 21493 1 (IN GRAM EN %), BIJLAGE 2: DIEETSAMENSTELLING OP GEWICHTSBASIS 1991/1994, PER PLEK IN KOLONIE (1 T/M 4). 1991 PLEK1 PLEK2 PLEK3 PLEK11 PLEK4 PLEK2 PLEK4 PLEK3 pos 3825.1 11794.9 4043 7 2038 8 52.2 54.1 53.0 43.4 baars 1548.7 6079.3 1732.0 1345.5 21.1 27.9 22.7 28.6 0.0 132.1 0.0 184 0.0 0.6 0.0 0.4 snoekbaars 1269.0 2757.9 672.8 5700 17.3 12.6 8.8 12.1 spiering 624.0 997.1 1059.3 670.8 8.5 4.6 13.9 14.3 brasem 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 blanvoorn 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 60.0 48.0 126.0 54.0 0.8 0.2 1.7 1.1 3.0 3.0 0.0 00 0.0 0.0 0.0 0.0 73298 21812.4 7633.7 4697.4 bot cypr. onbek riv.donderpad TOTAAL 1994 PLEK1 PLEK2 PLEK1 PLEK4 PLEK3 PLEK2 PLEK3 PLEK4 2562.6 2823.0 4570.9 2989.6 43.5 46.0 67.1 48.9 baars 431.8 652.7 4096 496.5 7.3 10.6 6.0 8.1 snoekbaars 204.4 127.7 29.9 248 9 3.5 2.1 0.4 4.1 2031.6 1341.9 780.4 1649.2 34.5 21.9 11.5 27.0 spiering 655.4 890 4 936.5 559.2 11.1 14.5 13.7 9.1 brasem 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 bot 0.0 118.7 0.0 114.5 0.0 1.9 0.0 1.9 cypr. onbek 6.0 186.0 84.0 54.0 0.1 3.0 1.2 0.9 riv.donderpad 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 5891.8 6140.5 6811.2 6111.9 pos blanvoorn TOTAAL BIJLAGE 3: DIEETSAMENSTELLING OP GEWICHTSBASIS (IN GRAM EN % ) , 199094, PER A A N T A L JONGEN IN NEST (PUL1 T/M PUL4). 1990 pos baars PUL1 PUL2 PUL4 PUL3 PUL1 PUL2 PUL3 PUL4 3315.8 2278.6 5769.3 27528 70.7 51.9 67.1 72.2 461.1 1386.4 1541 8 6125 98 31.6 17.9 16.1 586 0 0 1277 1.2 0.0 0.0 33 snoekbaars 00 blanvoorn 121 7 181.0 768 5 81.5 2.6 41 es 21 spiering 474 7 546.3 4332 2227 10.1 12.4 5.0 5 8 brasem 257.0 0.0 72.2 56 55 0.0 0.8 01 bot 0.0 0 0 00 0.0 0.0 0.0 0.0 0 0 cypr. onbek 00 0 0 120 120 0.0 0.0 01 0 3 0.0 0.0 0.0 0.0 0 0 riv.donderpad TOTAAL 1991 00 00 4688.9 4392.3 PUL1 PUL2 00 8597 0 3814 9 PUL4 PUL3 PUL1 PUL2 PUL3 PUL4 pos 9246 9 11698 9 363 4 308.4 525 52.9 63.1 363 baars 4663.3 5752.9 150.5 133.0 265 26.0 26.1 15.7 18.4 132.1 0.0 0.0 0.1 06 00 00 blanvoorn 2093.2 2754.2 29 1 393 2 11 9 12.4 50 46 3 spiering 1495 8 1622.1 21 0 14 1 85 73 3 6 1 7 brasem 0.0 0.0 00 0.0 0.0 0 0 0 0 0 0 snoekbaars bot cypr onbek 0.0 0.0 0.0 uo 00 0 0 0 0 108.0 168.0 12.0 0.0 06 08 2 1 00 0.0 6.0 0.0 0.0 0.0 0 0 00 00 17625.6 22134.2 575.9 848 7 00 riv.donderpad TOTAAL 1992 PUL1 PUL2 PUL4 PUL3 PUL1 PUL2 PUL4 PUL3 pos 4622 4 baars 2042.4 2347.1 5305 177 15.1 18.5 snoekbaars 2579.7 3763.0 1288 0 22.3 24.2 45.0 blanvoorn 5892.3 519.8 400 18.2 380 9309 1897 8 487.2 8.1 12.2 17.0 spiering 1101.2 1367 0 13.3 <i 5 88 05 brasem 135.4 203.6 0.0 12 13 00 bot 668 0.0 0.0 Of, 0 0 00 cypr. onbek 72.0 48.0 24.0 0.6 03 08 6.0 0.0 0.0 0.1 00 00 11556 6 155189 2862.9 riv donderpad TOTAAL 1993 PUL1 PUL2 PUL4 PUL3 PUL1 PUL2 PUL3 PUL4 1716.6 7760 496 7 38.7 39.5 61.3 baars 533 6 470 8 72.8 12.0 23.9 9 0 snoekbaars 1738 767 0.0 3 9 39 0 0 blanvoorn 889 6 575.1 178 20 1 292 spiering 1058.9 56 1 2230 239 2 9 brasem 45.8 6.0 00 1 0 0 3 oo 0.0 0.0 00 0.0 00 0 0 120 60 00 0.3 0 3 0 0 00 00 0.0 00 00 0 0 pos bot cypr. onbek riv.donderpad TOTAAL 1994 44303 PUL1 1966.7 PUL2 8104 PUL3 PUL4 PUL2 PUL1 PUL3 8810 9 41352 55.0 463 baars 999 0 991.6 62 111 snoekbaars 3564 2544 22 2.8 blanvoorn 3580.3 2222 8 223 24 9 spiering 2028.3 10132 127 11.3 brasem 0.0 00 00 0.0 pos bot 1145 118 7 07 13 cypr. onbek 132 0 198.0 0 8 2 2 00 0 0 oo riv donderpad TOTAAL 00 16021.4 8934.0 2 2 275 PUL4 BIJLAGE 4: DIEETSAMENSTELLING OP AANTALSBASIS (AANTAL INDIVIDUEN EN % ) , 1990-94. pos baars snoekbaars blanvoorn spiering brasem 1992 37.1 1993 45.3 1994 42.2 6.9 3.5 5.0 0 I 1991 31.4 10.9 01 2.1 0.4 0.1 84 0.6 2.0 2.9 2.1 1.7 2487 35.8 55.3 50.5 48.3 49.7 1990 1732 1991 1779 1992 1472 1993 1411 1994 2111 1990 57.3 184 617 274 108 252 6.1 2 3 82 12 7 19 114 114 64 1082 3135 2001 1505 A 0 6 6 3 0.1 0.0 0.2 0.2 0.1 bot 0 0 2 2 23 0.0 0.0 0.1 0,1 0.6 cypr. onbek riv.donderpa TOTAAL 2 24 12 30 0.1 0.4 0.3 2 2 0 0.0 0.0 0.1 01 01 0.6 0 2 4 3025 5674 3965 3114 5002 0.0 BIJLAGE 5: FREQUENTIE VERDELING TOTAAL-VISGEWICHT PER BRAAKBAL (IN GRAM EN %}, 1990-94. BALGEWICHT < 30 30-99 100-199 200-299 300-399 400-499 500-599 600-699 700-799 800-899 900-999 1000-1099 1100-1199 1200-1299 1300-1399 1400-1499 TOTAAL (excl. < 30) 1990 1991 1992 1993 1994 4 4 4 4 1990 1991 1992 1993 1994 7.3 19.5 29.3 22.0 12.2 11.4 21.5 13.9 22.8 11.4 1 5 14 3 9 2.2 4.9 1 1 1 15 8 17 2.2 10.8 9 to 20 12 1I 9 26 12 9 18 12 23 10 b 9 5 13 14 2 7 19.6 19.6 26.1 10.9 25.5 22.5 12.7 15.1 16.1 21.5 12.9 10.8 15.1 4.9 8.9 2 5 5 1 5 4.3 4.9 5.4 2.4 6.3 i 5 2 1 1 2.2 4.9 2.2 2.4 1.3 2 2 l 1 4.3 2.0 1.1 0.0 1.3 3 1 6.5 1.0 0.0 0.0 0.0 1 1 2.2 1.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1.3 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 100 100 100 100 100 1 46 102 93 41 79 9.8 BIJLAGE 6: LENGTE-FREQUENTIE VERDELING GEGETEN VIS, 1 9 9 0 - 9 4 : INDIVIDUEN PER GROOTTE-KLASSE (IN CM), pagina 1. AANTAL POS 1990 1991 1992 1993 1994 1 1 3 5 6 i 2 3 3 3 15 28 10 A 25 65 17 68 49 28 93 131 125 78 107 285 229 221 7 191 163 131 155 72 8 107 172 76 33 5 6 11 82 231 117 7 285 330 145 94 34 12 30 112 58 A 12 I3 12 41 13 1 1 14 0 12 3 0 1 15 1 6 1 1 9 75 232 93 30 10 111 380 162 30 16 2 17 0 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 1470 1205 631 0.0 0.3 2.9 7.4 21.8 18.6 12.2 8.6 12.7 9.4 4.1 1.3 0.7 0.1 1 875 1990 0.0 1264 1993 1994 0.1 0.8 4.4 0.0 0.4 1991 0.0 0.0 1992 0.0 0.2 0.2 1.2 7.7 10.8 10.8 23.7 12.9 6.3 19.8 36.2 11.4 5.2 7.7 13.4 4.7 4.8 9.7 1.1 0.6 i I 19 72 8.9 11.7 15.8 25.9 15.7 7.6 2.8 0 8 0.4 4.8 1.1 0.2 0.1 0.2 0.0 0.8 3.8 6.2 17.5 22.5 26.1 11.5 7.4 2.7 0.9 0.1 0.0 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.1 0.0 0.0 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0 0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 00 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 100 0.0 100 0.0 100 0.0 0.0 0.0 0.0 100 100 BIJLAGE 6: LENGTE-FREQUENTIE VERDELING GEGETEN VIS, 1990-94: INDIVIDUEN PER GROOTTE-KLASSE (IN CM), pagina 2. AANTAL BAARS 1990 1991 1992 1993 1994 1 1990 1991 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 2.0 1992 1993 1994 3 1 3 4 5 0.3 0 4 0.0 3.7 A 5 6 7 8 9 2 12 14 12 0.8 2.0 0.0 13.0 4.8 21 38 7 21 30 11.1 6.3 2.6 19.4 11.9 31 56 15 16 47 16.8 9.3 5.5 14.8 18.7 42 49 26 7 39 22.8 8 1 9.5 6 5 15.5 16 43 3: 4 40 8.7 7 2 11.3 3.7 15.9 4 51 35 5 30 2.2 8 5 12.8 4.6 11.9 10 4 66 24 3 12 1.9 11 0 12.4 2.8 4.8 11 4 70 27 2 8 2.2 11.7 9.9 1 9 3.2 12 7 70 23 1 5 3.5 11.6 8.4 0.9 20 13 11 52 1 1 2 7 6.0 8.6 4.0 1 9 2.8 14 6 30 15 6 3.0 50 5.5 0.0 2.4 15 5 15 10 5 1 2.7 2.5 3.6 4.6 0.4 10 2 9 15 3 2 0.8 ! 4 5.5 2.8 0.8 17 5 1 7 5 1 2 4 0 2 2.6 4.6 0.4 18 5 3 7 5 1 2.7 0.5 2.6 4.6 0.4 19 5 5 6 2 2.7 0.8 2.2 1.9 0.0 20 9 6 3 2 1 4.6 10 1.1 1 9 0.4 21 3 9 2 3 2 1.4 1.5 0.7 2.8 0.8 22 3 6 2 1.4 1 0 0.0 1.9 0.0 23 1 4 1 1 0.5 0.7 0.0 0.9 0.4 24 2 2 1 0.8 0.3 0.0 0.0 0.4 2 1 0.0 0.3 0.0 0.0 0.4 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 00 0.0 0.9 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.5 0.0 0.0 0.0 00 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 100 100 100 100 100 25 20 27 1 28 29 1 30 184 597 274 108 252 BIJLAGE 6: LENGTE-FREQUENTIE VERDELING GEGETEN VIS, 1990-94: AANTAL INDIVIDUEN PER GROOTTE-KLASSE (IN CM), pagina 3. SNOEKBAARS 1990 1991 1992 1993 1994 totaal 1992 totaal 1 0 0.0 0.0 2 0 0.0 0.0 3 0 0.0 00 4 0 0.0 0 0 5 6 7 0 0 0 0.0 oo 0.0 00 0.0 0 0 1 0.0 0 0 3 2 4 00 1 1 0.0 00 1 8 8 5 8 3 1 1 2 0 0 6 a i 63 6 4 9 8.3 25.0 8 1 9 1 2 10 11 7 12 1 13 5 14 1 15 4 1 1 16 17 2 18 19 1 3 6 1 2 1 2 1 0.0 8.3 3 5 2 4 25.0 4 4 9 0.0 2 6 3 7 16.7 0.0 4 1 3 20 7 7 8 5 21 2 2 2 4 0.0 22 13 13 159 0.0 23 24 6 1 1 6 8 1 73 0.0 11 9 8 0.0 25 2 2 2 4 0.0 26 8 8 9 6 0.0 27 4 5 4 g 0.0 2 1 2 0.0 0.0 28 1 1 1 29 1 1 1 2 30 1 82 1 106 1 2 0.0 100 100 2 3 12 7 BIJLAGE 6: LENGTE-FREQUENTIE VERDELING GEGETEN VIS, 1 9 9 0 - 9 4 : INDIVIDUEN PER GROOTTE-KLASSE (IN CM), pagina 4 . AANTAL BLANKVOORN 1990 1991 1992 1993 1994 1 1990 1991 1992 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 3 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1993 1994 A 2 0.0 0.0 0.0 3.1 0.0 5 2 0.0 0.0 0.0 3.1 0.0 6 2 0.0 0.0 0.0 3.1 1.2 0.0 2.6 0.9 0.0 0.0 1 7 3 8 3 9 6 0.0 2.6 7.9 9.4 0,0 9 9 15 1 4 0.0 7.9 13.2 1 6 4.8 1 10 1 28 19 6 7 5.3 24.6 16.7 9.4 8.3 11 1 1-1 2 5 e 5.3 12.3 1.8 7.8 7.1 12 1 8 22 4 1 5.3 7.0 19.3 6.3 1.2 13 2 12 16 10 10 10.5 10.5 14.0 15.6 11.9 14 2 6 1 1 0.0 1.8 5.3 1.6 1.2 15 1 5 11 7 11 5.3 4.4 9.6 10.9 13.1 16 5 2 2 5 3 26.3 1.8 1.8 7.8 3.6 2 1 3 0.0 1.8 0.9 4.7 0.0 1 0 10.5 3.5 0.9 4.7 11.9 21.1 3.5 1.8 1.6 6.0 7 1 17 18 2 4 1 3 19 4 4 2 1 5 1 6 0.0 2.6 0.0 1.6 3 8 5.3 2.6 1.8 4.7 9.5 20 3 21 1 3 2 22 1 3 2 1 5 5.3 2.6 1.8 1.6 6.0 23 3 2 1 3 0.0 2.6 1.8 1.6 3.6 24 1 1 0.0 0.9 0.0 0.0 1.2 25 1 0.0 0.9 0.9 0.0 0.0 26 3 0.0 2.6 0.0 0.0 1.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.9 0.0 0.0 1.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1 1 27 28 1 1 29 30 19 114 114 64 84 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 100 100 100 100 100 BIJLAGE 6: LENGTE-FREQUENTIE VERDELING GEGETEN VIS, 1 9 9 0 - 9 4 : INDIVIDUEN PER GROOTTE-KLASSE (IN CM), pagina 5. SPIERING 1990 1991 1992 1993 1994 1 AANTAL 1990 1991 1992 1993 1994 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 2 1 13 3 3 6 0.2 1.2 0.3 0.9 0.6 3 11 148 58 35 85 2.0 6.0 191 13.6 28.4 31.3 12.1 11.1 19.8 35.7 16.4 18.5 11.0 31.2 41.3 10.4 44 21.2 33.1 13.4 16.3 1.2 8.4 A 5 61 309 99 216 141 340 345 131 337 6 110 132 158 33 136 7 155 121 179 14 166 H 56 )3 25 1 59 11.0 25.4 19.8 27.9 10.1 2.6 0.3 5.8 9 16 4 4 9 2.9 0.4 0.4 0.0 10 4 2 1 0.7 0.3 0.2 0.0 09 01 11 1 3 2 1 0.2 0.2 0.1 0.0 0.1 1 0.0 0.1 0.0 0.3 0.1 0.0 0.1 0.0 0.0 0.0 12 1 13 i 1 1 14 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 15 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 16 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 17 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 18 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 19 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 20 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 21 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 22 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 23 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 24 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 25 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 26 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 27 0.0 0.0 0.0 0.0 00 28 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 29 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 30 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 100 100 100 100 100 556 1087 966 317 1017 BIJLAGE 6: LENGTE-FREQUENTIE VERDELING GEGETEN VIS, 1990-94: AANTAL INDIVIDUEN PER GROOTTE-KLASSE (IN CM), pagina 6. BRASEM 1990 1991 1992 1993 1994 totaal totaal 1 0 0.0 ? 0 0.0 3 0 0.0 4 0 0.0 5 0 0.0 6 o 0.0 7 1 1 5.3 8 1 1 5.3 1 5.3 9 1 10 11 1 2 3 0 1 1 2 10.5 0.0 2 10.5 5.3 1 1 2 10.5 1 1 5.3 2 1 16 17 1 18 0.0 0 14 15 0.0 15.8 12 13 o 19 20 2 0 0.0 2 10.5 21 1 1 5.3 22 1 5.3 23 1 0 0.0 24 0 0.0 5.3 26 1 0 27 0 0.0 28 0 0.0 29 0 0 0.0 19 100 25 1 30 3 0.0 0.0
© Copyright 2024 ExpyDoc