5 minutenpraatje door Cees van de Wouw

PLANTENWERKGROEP
5 minutenpraatje
door Cees van de Wouw
Praten over planten kan op vele manieren en op allerlei niveaus. Het meest gebruikte
platform is een van de wetenschappelijke indelingen; soort, geslacht, familie, orde en
hoger. Zeker, wij, liefhebbers, komen nauwelijks toe aan hogere indelingen. Over die
hogere indelingen waren wetenschappers het vaak ook niet eens. Tegenwoordig,
met de invoering van het begrip Clade, is er eigenlijk geen verschil van mening
meer. Vandaar dat ik geen namen ga noemen van hogere indelingen.
Er zijn wel twee groepen bloemplanten waar iedereen het over eens is, namelijk de
monocotylen en de dicotylen; de eenzaadlobbigen en de tweezaadlobbigen, waarin
de 200.000 soorten bloemplanten verdeeld worden. Alle andere planten zijn wel
groen, maar horen niet bij de bloemplanten, dat wil zeggen planten met meeldraden
en een stamper en bedekte zaden. Dat laatste geef ik hier eigenlijk alleen maar om
het moeilijker te maken. Dennenbomen bij voorbeeld hebben naakte zaden.
Deze keer wilde ik het over de eenzaadlobbigen hebben. Dan kun je kiezen voor de
wetenschappelijke benadering zoals; één zaadlob, geen secundaire diktegroei,
parallel nervig en dergelijke, maar heel veel jaren geleden las ik van iemand een ode
die hij op de eenzaadlobbigen had geschreven. Het grootste deel ben ik vergeten,
dus schrijf ik bij deze maar een nieuwe ode aan de eenzaadlobbigen, om deze
unieke benadering niet verloren te laten gaan.
Van ouds her is de vergelijking van het riet en de eik bekend. De tweezaadlobbige
knoestige eik trotseert met kracht de storm tot hij breekt. Het eenzaadlobbige riet
buigt mee en overleeft de stormkrachten. Dat meebuigende elegante riet heeft indruk
gemaakt en is voor een belangrijk deel kenmerkend voor alle eenzaadlobbigen.
Elegantie en sierlijkheid van een palm bij voorbeeld tegenover de brute kracht van
een eik. Dat begint al meteen bij de kieming. Uit de ene zaadlob komt een worteltje
dat de grond opzoekt. Op de bocht scheurt de huid open en er verschijnt een nieuw
plantje dat zich gracieus opricht. Om dit te kunnen zien moet je wel wat moeite doen.
De meeste (gras)zaden kiemen ondergronds en de ene zaadlob blijft daar achter
terwijl een elegante spriet boven de grond komt. Naarmate de plant groter wordt zie
je dat eigenlijk alles aan de plant gracieus en elegant is. De zijtakken en bladeren
staan niet haaks op de stam, maar volgen vloeiend de vorm van de stengel. Vaak,
zoals bij grassen, zijn de bladeren stengelomvattend en soms, zoals bij bananen,
vormen ze zelfs de dragende kracht van de plant; een schijnstam die ontstaat door
de scheden van de stengelomvattende bladeren. Aan dit sierlijke verschijnen, draagt
zonder meer bij dat meestal de bladeren bij de monocotylen geen bladsteel hebben
en dat de bladeren bijna altijd parallel nervig zijn. Nu moet de term “altijd” niet al te
letterlijk worden genomen, feit is wel dat de eenzaadlobbigen een clade vormen en
Clades krijgen nog maar zelden een status in de plantkunde, zoals eerder
gememoreerd. De herkomst van de eenzaadlobbigen is ongewis. Mogelijk was het
een tweezaadlobbige die één zaadlob verloren heeft. En dat moet dan in het begin
van het Krijt zijn gebeurd. Ook de drietalligheid van bloemen en vruchten tegenover
de vier- en vijftalligheid van de dicotylen vormen een raadsel. En wat te denken van
de bestuiving. Aan de ene kant de orchideeën met hun hooggespecialiseerde
bloemen, die vaak in symbiose moeten leven met een bepaalde insectensoort,
tegenover de eenvormige grassen die alle kleur en specialisatie verloren hebben en
leven van de wind. De wetenschap is er nog niet uit, maar voor mij is in ieder geval
wel duidelijk dat monocotylen in hoge mate aan de schoonheid van de natuur
bijdragen.