Tertiaalsignaal juni 2014 - Protestantse Kerk in Nederland

19
Tertiaalsignaal
juni 2014
Dit is een uitgave van het Expertisecentrum
van de Dienstenorganisatie van de
Protestantse Kerk in Nederland
H.G. Dane
19
Pagina 3 van 19
Inhoud
1
Vooraf
5
2
Godsdienstige ontwikkelingen in Nederland
6
3
Ongebonden spirituelen
9
4
Kerklidmaatschap als sociale praxis (EKD)
10
5
Twee Nederlanden
12
6
Schuldcultuur en schaamtecultuur
13
7
Participatiemaatschappij
14
8
Arm en rijk
16
9
Dertigers en jonger
18
10
Het “Francis effect”
19
Inhoudsopgave
19
Pagina 5 van 19
1
Vooraf
In dit tertiaalsignaal veel aandacht voor godsdienstsociologie. Allereerst verdient het recente
SCP-rapport Geloven binnen en buiten verband aandacht. Het verscheen ongeveer gelijktijdig
met het vijfde rapport in een sinds 1972 lopend longitudinaal onderzoek van de EKD (Duitsland).
Daarnaast onderzoek naar het vooroordeel dat nieuwe spirituelen niet geëngageerd zouden zijn
en de haast toevallige ontdekking in een onderzoek naar doopsgezinden van de nullijn in het
landschap. Tot slot in dit "hoofdstuk" een signaal over “calvinistische moslimjongeren”.
Andere onderwerpen in dit Tertiaalsignaal: de participatiemaatschappij, de nieuwe impuls in de
discussie over arm en rijk dankzij het boek van Thomas Pikkety en enkele signalen uit de wereld
van dertigers en twintigers. Ter afsluiting een schalkse analyse van het succes van Paus Franciscus.
Pagina 6 van 19
2
Godsdienstige ontwikkelingen in Nederland
Onder de titel Geloven binnen en buiten verband. Godsdienstige ontwikkelingen in Nederland,
publiceerde het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) afgelopen mei een rapport over de veranderingen in kerk en godsdienst in ons land. Het accent ligt daarbij op de vraag welke binding de Nederlandse bevolking heeft met het christelijk geloof. Er zijn twee hoofdlijnen in het onderzoek. De
eerste betreft de veranderingen in kerkelijkheid van Nederlanders. De tweede lijn is het onderzoek naar veranderingen in de mate van gelovigheid en de inhoud van geloven.
Kerkelijkheid
De veranderingen in kerkelijkheid zijn groot. In 1958 was 75% van de Nederlanders lid van een
kerk, in 2012 nog maar 30%. Het percentage onder 65-plusser is daarvan het dubbele en van de
jongeren van 17-24 jaar is slechts 22% lid van een kerk. Er is dus sprake van vergrijzing én ont1
groening, een ontwikkeling die ook te zien is in de leeftijdsopbouw van de Protestantse Kerk .
Thuiswonende jongeren en ouders met kinderen zijn vaker lid dan Nederlanders zonder kinderen.
Het aandeel van kerkverlaters is het grootst in de generaties die geboren zijn tussen 1945 en
1974. De meeste generaties zijn overwegend godsdienstig opgevoed. Inzoomend op de generatie van 17-24 jaar zien we het grootste verschil: in 1971 was 76% godsdienstig opgevoed en in
2012 nog maar 48%.
Het percentage kerkgangers is eveneens gedaald: van de kerkleden bezoekt in 2012 nog ongeveer één derde deel wekelijks de eredienst. Voor een groeiend deel van de bevolking fungeert de
kerk als een openbaar nutsbedrijf: je gaat erheen om te rouwen (zo’n 45.000 begrafenissen en
crematies per jaar) en te trouwen, bij nationale gebeurtenissen en bij collectieve rouwverwerking.
Net als een ziekenhuis: goed dat ze er zijn, maar je moet er zo weinig mogelijk zien te belanden.
Het past in het patroon van afbrokkeling van traditionele institutionele structuren. Ook het vertrouwen in de kerk en de kerkelijke gezagsdragers als moreel kompas neemt af. Voor een derde
van de Nederlanders zijn morele uitspraken van de kerken nog relevant.
De kleinere protestantse kerken (christelijk gereformeerd, gereformeerde gemeenten, oudgereformeerden en vrijgemaakt gereformeerd) blijven qua ledental stabiel; de groeiers zijn de
Pinkstergemeenten en evangelische gemeenten. Onderzoeksgegevens laten zien dat er sprake
is van hergroepering binnen het protestantse milieu.
Er is weinig onderzoeksmateriaal over kerkelijkheid en gelovigheid van christen-migranten. De
schattingen over aantallen lopen uiteen van 800.000 tot 1,3 miljoen, vooral wonend in de Randstad. Wekelijks zijn er op ongeveer 930 locaties vieringen. Een illustratief voorbeeld is dat in Amsterdam elke zondag 25.000 migranten naar de kerk gaan tegenover amper 2500 naar een
gemeente van de Protestantse Kerk.
Het aantal moslims in Nederland wordt geschat op ongeveer 825.000. Ongeveer 40% van hen
bezoekt wekelijks de moskee. Daarvan zijn er ruim 450, waaronder 242 Turkse en 179 Marokkaanse.
Gelovigheid
Zoals gezegd richt het SCP haar onderzoeksvraag op de binding van de Nederlandse bevolking
met het christelijk geloof. Het SCP-rapport hanteert drie indicatoren voor gelovigheid:
 Typeert men zichzelf als een gelovig of religieus mens?
 Gelooft men in een God of hogere macht?
 Hoeveel waarde hecht men aan een aantal leerstellingen, te weten: is de bijbel woord van
God, is er leven na de dood, bestaat er een hemel, bestaat er een hel en bestaat de duivel.
1
Zie hiervoor de Statistische Jaarbrief van de Protestantse Kerk, gepubliceerd op 25 april jl.
19
Pagina 7 van 19
Kerkelijkheid en gelovigheid vallen niet samen. Meer dan vier op de tien buitenkerkelijken geloven in een God of hogere macht. De erosie van de kerken loopt blijkbaar niet parallel met de erosie van de belangstelling voor religie en spiritualiteit. Omgekeerd geldt: van de leden van de
Protestantse Kerk geeft 6% aan agnost te zijn, ziet 16% Jezus niet als Gods zoon of door God
gezonden, beschouwt 10% de Bijbel niet zomaar als het woord van God, zegt 15% niet in het
hiernamaals te geloven en zegt 9% nooit te bidden.
Het aantal jonge kerkleden (17-34 jaar) neemt fors af (minus 56% over de periode 1966-2006,
terwijl dat voor de totale bevolking minus 45% is). Tegelijk is sprake van een opmerkelijk verschil
in geloofsopvattingen onder jonge kerkleden ten opzichte van de oudere kerkleden, met name in
de protestantse kring, maar ook bij rooms-katholieke jongeren: gedurende de afgelopen drie decennia stemde slechts één op de tien Nederlanders in met bovengenoemde kerkelijke leerstellingen. Van alle kerkleden is dat rond de 25% en in de groep van 17-30 jarigen is dat circa 45%; bij
protestantse jongere kerkleden zelfs 62%. Deze ‘forse ruk naar orthodox-christelijke geloofsovertuigingen’ doet zich onder de kerkjeugd voor sinds ongeveer 1994. Dat is volgens de onderzoekers slechts voor een deel te verklaren doordat vrijzinniger jongeren uitstromen en orthodoxere
jongeren blijven, het zgn. harde-kern-effect. Andere veronderstellingen kunnen niet worden getoetst met de bestaande gegevens. Enkele hypothesen van het SCP voor de toename van orthodoxie:
 Zoeken naar duidelijkheid en houvast in de toegenomen onzekerheid van de risicomaatschappij.
 Gevolg van een opener en minder eenzijdige godsdienstige opvoeding, waardoor jongeren
minder behoefte hebben zich af te zetten tegen de religie van de oudere generatie.
 Een element kan ook zijn dat kerkelijke jongeren zich meer aangesproken voelen door de
gevoelsmatige persoonlijke benadering en nadruk op beleving en events die we vinden in de
charismatische en evangelische beweging en zij daarmee de daar levende opvattingen overnemen.
Spiritualiteit
Spiritueel is een woord dat sinds de jaren 1990 in zwang is en het accent ligt daarbij op ‘zelfspiritualiteit’, dat is: ‘de overtuiging dat de zin van het leven ligt in de ontdekking van je ware ik, je authentieke zelf’. ‘Religieus’ en ‘spiritueel’ sluiten elkaar niet uit maar ‘religieuzen’ geven aan
spiritualiteit niet altijd dezelfde invulling als ‘spirituelen’ doen. Gelovigen denken meer in termen
van mystiek en voor hen zijn ‘de ander’ en ‘authenticiteit’ belangrijke referentiepunten. Voor spirituelen zijn ‘het (innerlijke) zelf’ en ‘subjectieve zekerheid’ de belangrijkste referentiepunten voor
de zin van het leven.
Deze ‘zelfspiritualiteit’ is in het religieuze landschap sterk in opkomst. De auteur van het rapport,
Joep de Hart, bijzonder hoogleraar aan de Protestantse Theologische Universiteit, hanteert drie
types religie:
 Type 1 legt nadruk op de transcendentheid van God en de scheiding tussen hem en de wereld; de traditionele vormen van katholicisme, protestantisme en islam horen hier toe.
 Type 2 benadrukt de nabijheid en humaniteit van God en de naastenliefde; hier past het vrijzinnige christendom.
 Type 3 legt de nadruk op de harmonie van de natuurlijke en de geestelijke orde en een holistische gevoeligheid. Hier past ook ‘de spiritualiteit van het zelf’ en dit type is veel minder geinstitutionaliseerd en veel meer geïndividualiseerd.
Mondiaal
Mondiaal gezien is het aantal niet-gelovigen toegenomen van 0,2% in 1910 tot 11,8% in 2010.
Het aantal christenen is in dezelfde periode afgenomen van 34,8% tot 32,8%. De toename van
het aantal moslims van 12,6% naar 22,5% in dezelfde periode is opvallend. Van de christenen
woonde in 1910 66% in Europa, in 2010 was dat nog slechts 25%. Waar in Europa de kerken per
dag per saldo ongeveer 7.600 mensen verliezen, komen er per dag 23.000 nieuwe christenen in
Afrika bij.
Pagina 8 van 19
Meer toegespitst op Europa zijn er grote verschillen. Massaal beleefd traditioneel christendom
vind je vooral in Zuid-Europa en delen van Oost-Europa. Een veel meer geseculariseerde context
zien we in Noord- en West-Europa. In Nederland positioneert 39% van de bevolking zich als behorend tot een geloofsgemeenschap, in Duitsland is dat 41%. De andere ons omringende landen
scoren iets hoger. Polen is een opvallende uitzondering met 82%. Van de kerkleden in Europa
gaat minder dan 40% op zijn minst met kerkelijke feestdagen naar de kerk.
Een uitvoeriger samenvatting van het rapport is aan te vragen bij het Expertisecentrum van de
Protestantse Kerk ([email protected]).
Het rapport zelf is te vinden op de website van het SCP.
19
Pagina 9 van 19
3
Ongebonden spirituelen
Onderzoek naar maatschappelijke betrokkenheid van de “ongebonden spirituelen” (gesteld op
24% van de bevolking) werd gedaan door Joantine Berghuijs voor een promotie aan de Universiteit van Utrecht. Deze groep mensen krijgt nog wel eens het verwijt egoïstisch te zijn, omdat ze
“niet blootgesteld worden aan de in de kerk gepreekte moraal”. De Engelse socioloog Steve
Bruce schreef zelfs het boek How contemporary spirituality makes stupid, selfish and unhappy.
Conclusie van de promovenda: het vooroordeel is ongegrond. De zogenoemde ongebonden spirituelen zijn gewoon gemiddeld sociaal betrokken, maar bovengemiddeld betrokken bij natuur-, milieu- en vredesvraagstukken. Levensbeschouwing is niet de doorslaggevende factor voor sociale
betrokkenheid, opleidingsniveau is de belangrijkste factor. (Trouw, 20 maart)
Pagina 10 van 19
4
Kerklidmaatschap als sociale praxis (EKD)
Interessant vergelijkingsmateriaal voor de situatie in Nederland is te vinden in het vijfde onderzoek sinds 1972 onder kerkleden van de Evangelische Kirche in Deutschland (EKD). Opvallend
verschil in benadering is dat in dit onderzoek de gelovige niet wordt opgevat als wel of niet instemmend met bepaalde geloofsopvattingen, maar als een zelfbewuste actor, die zijn of haar
kerkelijkheid en gelovigheid realiseert in een gelaagde sociale praxis. Het gaat de EKDonderzoekers om het perspectief van de kerkleden. Het onderzoek richt zich op communicatieen gemeenschapspatronen tussen individuen onderling en tussen individuen en de eigen gemeente of het instituut kerk. Niet langer meer wordt voor het kerklid het beeld gebruikt van de
“godsdienstige consument”, maar het beeld van de “godsdienstige actor”. Deze actor treedt op in
een netwerk van verbanden, waarbij godsdienstige communicatie en het gevoel van verbondenheid met kerk en gemeente zich voltrekt op macro-, meso- en microniveau.
Wat godsdienst is of als zodanig wordt ervaren, is geen constante grootheid. De inhoud van
godsdienst staat niet vast voor kerkleden. Of een gesprek met anderen ervaren wordt als een geloofsgesprek, hangt af van de invulling van het begrip godsdienstig. Zaken die in de jaren '80 en
'90 van de vorige eeuw sterk verbonden werden met godsdienst, zoals gerechtigheid, vrijheid en
vrede, spelen nu geen rol meer van betekenis als religieuze begrippen. Nu staan zaken centraal
als de dood, het ontstaan van de wereld en de ethische bezinning op het levenseinde.
Het onderzoek naar kerkleden die zichzelf zien als zelfbewuste actoren, kijkt naar twee kanten.
Enerzijds onderkent het dat ondervraagden de vorm en aard van hun kerklidmaatschap zien als
de resultante van een reeks persoonlijke beslissingen. Anderzijds wordt gekeken naar sociale en
maatschappelijk factoren die deze autonoom ervaren beslissingen beïnvloeden. In dit onderzoek
gaat het concreet om vragen als: wat verbindt mensen met het instituut kerk?, Wat benoemen
kerkleden zelf als religieuze thema’s? In welke mate bepalen factoren als opvoeding, leeftijd of
opleiding de verhouding tot het instituut? Uit het onderzoek halen we de volgende thema's naar
voren.
Kerk en geloof
Betrokkenheid bij de kerk zegt nog niets over de aard van de verhouding tot godsdienst. Maar wie
losraakt van de kerk, raakt los van het christelijk geloof. Kerk en christelijke godsdienst hebben
elkaar nodig, zonder dat ze samenvallen. In de jaren '70 en '80 van de vorige eeuw deed onder
theologen en godsdienstsociologen de these opgang dat er een “kerk buiten de kerk” ontstond.
Kerkverlaters zouden als een vijfde colonne een niet-institutioneel christendom in de haarvaten
van de samenleving vormen. Deze these wordt niet ondersteund door de resultaten van het onderzoek. Waar de interactie met de kerk verdwijnt, verdwijnt niet alleen de betrokkenheid op de
kerk, maar ook de persoonlijke godsdienstigheid. Buitenkerkelijken blijken steeds minder buitenkerkelijke gelovigen te zijn. Ze zijn meer en meer ingesteld op de “normaliteit van een leven zonder geloof”. Deze “geloofsloosheid” wordt overigens wel ervaren als een bewuste keuze; ook de
buitenkerkelijke ziet zich als actor. De overweging om weer tot de kerk toe te treden is onder buitenkerkelijken nagenoeg afwezig.
De kerk is dus belangrijk voor de godsdienstigheid van kerkleden, ook als de persoonlijke betrokkenheid bij de kerk zich beperkt tot biografische sleutelmomenten en vroomheid alleen dán nog
gearticuleerd wordt. De kerk is net als vroeger van grote betekenis voor de concretisering en
voortgang van individuele religiositeit. Anders gezegd: de geïndividualiseerde vormen van tegenwoordige religiositeit behouden hun vitaliteit niet alleen, maar toch ook dankzij voorwaarden die
ze zelf niet kunnen scheppen en die de enkeling zich ook niet altijd bewust is.
Nog twee bevindingen:
 De opvattingen die leven onder kerkleden over gewenst kerkelijk gedrag (bv. ten aanzien van
kerkgang en kinderdoop) zijn sterker dan de praktijk die zij er op nahouden. Met de mond
19
Pagina 11 van 19

wordt het belang van kerkbezoek en doop beleden, in de praktijk nemen kerkbezoek en kinderdoop af.
De verantwoording over kerkelijk gedrag is (achteraf) meer inhoudelijk dan vroeger, heeft een
meer belijdend karakter. In ieder geval retrospectief zien de ondervraagden zichzelf als zelfbewuste actoren. In het verlengde hiervan eisen deze zelfbewuste actoren in toenemende
mate kwaliteit van kerkelijke activiteiten. Ze gaan op zoek naar inhoudelijk overtuigende, op
de eigen situatie toegesneden en zorgvuldig geregisseerde activiteiten.
Kerklidmaatschap
Als het gaat om kerkelijke betrokkenheid voltrekt zich een polarisatie. De groep min of meer betrokken leden neemt af; de groep sterk geëngageerden neemt licht toe en in deze groep is grote
bereidheid zich als vrijwilliger in te zetten voor de kerk. De groep onverschillige kerkleden stijgt
snel, maar hun onverschilligheid heeft weinig te maken met gebrek aan kwaliteit van het pastoraat of kerkelijke stellingname. Het gaat er niet om dat zij zich afzetten tegen de kerk of uitgesproken anti-kerkelijke opvattingen hebben, de binding tot het instituut verslapt gewoon. De kerk
wordt ze onverschillig en/of ze geven aan voor het alledaagse leven geen godsdienst meer nodig
te hebben. Deze polarisatie blijkt ook onder jongeren. Meer jongeren voelen zich in dit onderzoek
zwak of niet met de kerk verbonden dan tien jaar eerder, meer jongeren voelen zich sterk verbonden, de tussengroep die zich een beetje verbonden voelt, dunt uit. Over het algemeen neemt
de afstand tot de kerk toe, wat samengaat met een toenemende godsdienstige onverschilligheid.
Hoewel het aantal kerkleden daalt en de leden van de EKD een steeds kleiner deel van de bevolking uitmaken, worden de kerkleden (over de vijf onderzoeken in de afgelopen veertig jaar)
steeds stelliger in hun mening dat afscheid nemen van de kerk geen optie is. Dat kan samenhangen met het feit dat de gemiddelde leeftijd in de kerk royaal ligt boven de leeftijd waarop men
gemiddeld de kerk verlaat. Gevraagd naar de reden van lidmaatschap scoort het antwoord “omdat het zo hoort” onder alle categorieën hoog. De onderzoekers constateren in de samenleving
een merkwaardige mix van hang naar traditie, flexibiliteit en vervaging. Deze mix beïnvloedt ons
allemaal, ook in de kerk. Ook een ander algemeen fenomeen lijkt zich hier voor te doen, namelijk
dat mensen tegenwoordig biografische wendingen, beslissingen in de levensloop, achteraf voorzien van een verhaal, van algemeen aanvaardbare reden, waartoe ook behoort “omdat het zo
hoort”. Overigens, hoe sterker de kerkelijke betrokkenheid, des te vaker geeft men als reden voor
die betrokkenheid “omdat ik religieus ben”.
Geloofsopvoeding
Religieuze socialisatie blijkt nog steeds van doorslaggevende betekenis voor kerklidmaatschap.
Religieuze socialisatie neemt snel af. Van hen ouder dan 60 jaar zegt 83% godsdienstig te zijn
opgevoed, van hen onder de 30 is dat nog maar 55%. Te vermoeden is dat deze ontwikkeling
een ingrijpende verandering in het godsdienstig landschap in de Bondsrepubliek zal veroorzaken.
Het wegvallen van religieuze ervaringen, gecombineerd met afnemende godsdienstige kennis
kunnen ertoe leiden dat steeds meer jongeren een leven zonder godsdienst als volstrekt vanzelfsprekend zullen ervaren. Wat weer zal leiden tot minder religieuze opvoeding.
Een uitgebreidere samenvatting van het rapport is verkrijgbaar bij [email protected].
Pagina 12 van 19
5
Twee Nederlanden
Ook sociologie, maar heel anders, levert het boek Langs de nullijn. De twee kanten van Nederland, geschreven door Sietske van der Hoek. Er zijn twee Nederlanden, het ene boven zeeniveau, het andere eronder. Ze verschillen als dag en nacht, ontdekte Van der Hoek. De grens van
de twee Nederlanden ligt op de 0-NAP-lijn, nagenoeg een diagonaal over de kaart van Nederland, van Zeeuws-Vlaanderen langs de IJsselmeerkust naar de stad Groningen en van daar met
een bocht naar Ter Apel. Ten westen van die lijn ligt het land dat door de mens werd ingepolderd,
drooggemalen en ontgonnen. Dat is het land van licht, ruimte en Mondriaan en Angelsaksisch
georiënteerd. Oostelijk vind je de beschutting van bos en beek, romantisch, mystiek, kronkelig.
Van der Hoek deed zijn ontdekking bij het schrijven over de Doopsgezinden in Nederland, die van
oudsher bijna allemaal aan de kust wonen. Onder deze doopsgezinden treft hij een grote bereidheid aan tot aanpassing aan de omstandigheden. Maar als ze emigreren naar streken ver van de
kust, zoals de Amish in Amerika, worden ze uitgesproken orthodox. Dat bracht hem op het idee
verder te kijken. Hij vindt bijvoorbeeld dat het moderne huwelijk met een zelfstandige rol voor de
e
vrouw in de 16 eeuw aan de Noordzeekunst ontstaat, vanwege het feit dat de mannen veel en
vaak lang buitenshuis vertoefden en de onzekerheid groot was of ze zouden terugkeren. “Geen
land ter wereld kent op zo’n klein oppervlak zo’n hoog-laag tegenstelling als Nederland.” Maar
ook in de huidige mondiale economische ontwikkelingen en de verschillen daarin ziet hij de 0-lijn
zich aftekenen. “Kustlanden, ook als ze arm zijn aan hulpbronnen, presteren het best… Zeelucht
maakt vrij, rijk en gelukkig.” (Volkskrant, 4 maart).
Een mooi voorbeeld van geografische sociologie, die onderzoekt hoe het samenleven bepaald
wordt door aardrijkskundige factoren. De stelligheid van Van der Hoek en zijn vele voorbeelden
ter onderbouwing van zijn stelling maken nieuwsgierig naar de inzichten van een geografische
godsdienst-sociologie “langs de nullijn” van Nederland.
19
Pagina 13 van 19
6
Schuldcultuur en schaamtecultuur
Nog meer godsdienstsociologie. Calvinistische moslims, zo noemt journaliste Margalith Kleijwegt
een door haar onderzochte groep zelfbewuste moslim-jongeren in Amsterdam-West, in haar boek
Familie is alles. Onzichtbare ouders tien jaar later. Weliswaar gaat het om een kleine groep goed
opgeleide twintigers, maar de groep van zelfbewuste moslim-jongeren groeit. De Franse politicoloog Olivier Roy spreekt van “born again-moslims”. Kenmerken: streng zijn voor je zelf, je plichten
kennen, soberheid betrachten, geen smoesjes als je een fout maakt. Breder geformuleerd: deze
jongeren omarmen de westerse schuldcultuur, in plaats van de in mediterrane culturen nog dominante schaamtecultuur. Ze durven fouten onder ogen te zien. In de schaamtecultuur draait het
om uiterlijke schijn en openbare eer, in plaats van het afleggen van persoonlijke verantwoording.
In de schuldcultuur staat het persoonlijk geweten centraal. Zoals een moslimjongere verwoordt:
“De enige aan wie je rekenschap verschuldigd bent is je Schepper. Het gaat om het lijntje tussen
Hem en mij.” (Trouw, 12 april.)
Pagina 14 van 19
7
Participatiemaatschappij
Burgermacht op eigen kracht? Onder deze titel verscheen in maart 2014 een verkenning over
‘burgerparticipatie’ van het Sociaal en Cultureel Planbureau. (Zie website SCP voor het volledige
rapport.). Kern van het verhaal:
“In de feitelijke participatie van Nederlanders is de afgelopen decennia weinig veranderd (…)
en ook in de deelname aan vrijwilligerswerk is over langere termijn geen trend waarneembaar. (…) Niet iedereen participeert natuurlijk in gelijke mate. We onderscheiden vijf groepen. Zo is meer dan de helft van de bevolking te karakteriseren als ‘niet-actief’: men
onderneemt niet of nauwelijks activiteiten. 15% is ‘schrijver’: men stuurt wel eens een brief of
e-mail naar de gemeente. 14% is ‘buurtactivist’: men doet vaak iets voor een buurtorganisatie of gaat naar een inspraakbijeenkomst. 6% is ‘politiek-bestuurlijk actief’ en heeft veel contacten met het lokale bestuur en politici. Ten slotte participeert 7% zowel politiek als
maatschappelijk: de ‘allrounders’. Wie spannen zich vooral in voor buurt, wijk of gemeente?
De typische participant is oud, hoger opgeleid en heeft betaald werk.”
Om op deze manier mee te kunnen doen heb je kennelijk een goede opleiding (de ‘diplomademocratie’) en een gevulde portemonnee nodig. Het grootste verschil is: “dat de nonparticipanten simpelweg (veel) minder geïnteresseerd en geïnformeerd zijn over wat er in hun
buurt leeft en in de politiek speelt”. (blz. 134).
Doe-democratie
Het SCP onderscheidt in deze verkenning ‘zelfredzame burgerparticipatie’ van ‘beleidsbeïnvloedende burgerparticipatie’. De eerste neemt toe en de tweede neemt af. Beide spelen zich af in de
publieke sfeer en hebben betrekking op publieke en collectieve belangen. Het gaat bijvoorbeeld
niet om mantelzorg maar wel om het beheren van een buurthuis. In het eerste geval nemen burgers zelf initiatieven die gericht zijn op de voorzieningen en sociale cohesie in de buurt; dat past
goed in wat in het kabinetsbeleid de ‘doe-democratie’ wordt genoemd. In het tweede geval gaat
om het uitoefenen van invloed op het (lokaal/gemeentelijk) beleid van instanties (overheid, bedrijven enz.) door te stemmen, te lobbyen of gebruik te maken van inspraak en medezeggenschap.
Ook die tweede vorm van participatie is in de praktijk vooral gericht op het buurtniveau.
Gemeentelijke overheden geven burgers overigens weinig mogelijkheden om echt invloed uit te
oefenen en in vergelijking met de meeste landen in Europa is Nederland “institutioneel conservatief”. Het SCP noemt hier als voorbeelden in andere landen: referenda, buurtbegrotingen, openbare buurtvergaderingen, agenderingsbevoegdheid voor de gemeenteraad, en deelname in
gemeentelijke bestuurscommissies.
Negatieve dynamiek
Algemene conclusie van het SCP: Er is sprake van (te) hoge verwachtingen over burgerparticipatie en de ‘participatierage’ en dat kan leiden tot een negatieve dynamiek tussen overheden die
niet consistent en burgers die ambivalent zijn. Het is de vraag of actieve overheidsbemoeienis
leidt tot verdringing van vrijwillig initiatief of juist tot het stimuleren daarvan. Ook is de vraag wat
de overheid wel en niet aan de burgers wil en kan overlaten. Als de overheid de toegankelijkheid,
kwaliteit en veiligheid van burger-initiatieven alsnog wil ‘controleren’ of waarborgen leidt dat gemakkelijk tot een negatieve dynamiek. Er is eveneens sprake van een spanning tussen ‘zelfredzame burgerparticipatie’ en ‘beleidsbeïnvloedende burgerparticipatie’. In de eerste vorm moet de
overheid echt loslaten en bij de tweede vorm moet ze de regie en eindverantwoordelijkheid in
handen houden. Het is dan de vraag aan de burger of hij ervoor kiest andere burgers te vertrouwen of juist de overheid. Het risico is dat burgerparticipatie beperkt blijft tot de eerste vorm en dat
die alleen maar gaat over de kleine zaken zoals de speeltuin en het buurtgroen. Terwijl bij de din-
19
Pagina 15 van 19
gen die er echt toe doen, zoals de zorg en het onderwijs, alleen de tweede vorm van participatie
mogelijk is. Als dat onvoldoende mogelijk is of beleidsbeïnvloeding niet serieus genomen wordt,
haken burgers gemakkelijk af. Dat leidt niet alleen tot minder ‘zelfredzame participatie’ maar ook
tot minder vertrouwen in politieke en democratische participatie waarin de grote maatschappelijke
vraagstukken aan de orde komen.
Eigenaarschap
Hoofdstuk 7 van de verkenning bespreekt op basis van het onderzoek een aantal voor participatie
belangrijke perspectieven. (Perspectieven die wellicht in het kader van gemeenteopbouw en kerk
ook interessant zijn.) Eigenaarschap is een belangrijke voorwaarde voor het succes van participatie. Vrijwilligers hebben waardering en een schouderklopje nodig en ook een kleine onkostenvergoeding is essentieel. Er moet serieus naar hen geluisterd worden en zij moeten goed
geïnformeerd worden én feedback krijgen op hun inbreng. Inspraak met een reactie in de sfeer
van: ‘dat nemen we mee’ wordt niet gepikt en heeft vaak een averechts effect. Kleinschaligheid
en een persoonlijke benadering zijn belangrijk en met wet- en regelgeving moet je soepel omgaan. Kleinschaligheid betekent ook dat participatie beter slaagt als je zaken zo veel als mogelijk
op het niveau van kleine kernen of buurten regelt en niet centraal.
Behoeften van burgers centraal
In dit verband vermelden we ook een recente brochure van de VNG, Decentrale kernboodschappen voor het nationaal hervormingsprogramma 2014. Interessant is dat de brochure laat zien hoe
vergaand decentraal gemeentelijk beleid gekoppeld is aan in Europees verband afgesproken
doelstellingen op langere termijn (2020):
 75% van de bevolking tussen 20 en 64 jaar moet werk hebben.
 Het aantal mensen dat slachtoffer is van armoede en sociale uitsluiting of dat dreigt te worden, moet met 20 miljoen gedaald zijn.
Gemeenten werken steeds meer vraaggestuurd, vanuit de behoeften van de burger, en stellen
minder het aanbod van de regelingen centraal. Een instrument om de vraag van de burger te
achterhalen is het gebruik van keukentafelgesprekken. Via deze gesprekken bij de burger thuis
wordt hun vraag opgehaald en wordt bekeken of en hoe het netwerk van de betreffende burger
ingeschakeld kan worden om aan zijn hulpvraag te voldoen. Als hiertoe geen mogelijkheden zijn,
wordt bekeken welke collectieve voorzieningen uitkomst kunnen bieden. Wanneer ook dit geen
soelaas biedt, kan in het uiterste geval via een individuele voorziening hulp geboden worden. Met
deze methodiek willen gemeenten meer maatwerk bieden voor hetgeen de burger nodig heeft.
De inzet van buurtcoaches of sociale wijkteams draagt ertoe bij dat de situatie beter kan worden
bekeken vanuit één regiepunt en niet vanuit verschillende, onafhankelijk van elkaar opererende
hulpverleners. Hierdoor wordt het gemakkelijker om de burger centraal te stellen.”
Belang van steden
Overigens pleit de filosoof Benjamin Barber voor burgermeesters aan de macht. "Steden hebben
de ideale omvang voor ingrijpende veranderingen die er toe doen. Bedenk dat 80% van de CO²uitstoot van de steden komt, niet van de boerderijen. Begin jaren '90 was Bogota, de hoofdstad
van Colombia, een van de meest vuile en verstopte steden ter wereld. De invoering van een fijnmazig openbaar vervoer en het op grote schaal promoten van het gebruik van de fiets hebben in
twintig jaar het aanzien van de stad onherkenbaar veranderd. De lucht is schoon en mensen komen op tijd op de plaats waar ze moeten zijn. Stedelijke politiek wordt veel minder beheerst door
ideologische debatten, alle partijen zijn oplossingsgericht. Steden hebben samen wereldwijd
meer voor elkaar gekregen dan de staten die het Kyoto-protocol ondertekenden”, aldus Barber.
(Trouw, 15 maart)
Pagina 16 van 19
8
Arm en rijk
Thomas Piketty
Niet te missen in het afgelopen tertiaal: het wereldwijde succes van de Franse econoom Thomas
Piketty, met zijn best-seller Capital in de 21st century. Daarin toont hij op basis van gegevens
over een lange reeks van jaren dat vermogen veel beter rendeert dan arbeid. Klassiek gezegd: in
het arbeidsproces wordt meerwaarde geproduceerd, die verdwijnt in de zakken van de kapitaalverschaffers. De geproduceerde meerwaarde gaat de uitgekeerde loonkosten verre te boven.
Gevolg is een toenemende koof tussen arm en rijk in de wereld, tussen mensen die van hun werk
afhankelijk zijn en hen “die op rozen zitten”, een kloof die op den duur een ondermijning kan worden voor democratie en sociale stabiliteit.
Opmerkelijk is het enthousiasme en de waardering waarmee het klassiek marxistische inzicht van
de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid wordt onthaald. Kennelijk is de tijd er rijp voor. De tijdgeest blijkt in hoge mate bepalend voor de ontvankelijkheid van ideeën. Zo onderzocht de OESO
in 2009 hervormingen van de verzorgingsstaat in tien Europese landen. Conclusie: niet de partijpolitieke kleur van een regering is bepalend voor het beleid, maar de (geest van de) tijd, waarin
zij opereert. Begin jaren negentig gingen bijvoorbeeld in alle tien landen de uitkeringen omlaag,
ongeacht de kleur van de regering.
Ook het inzicht van Piketty werd eerder zonder succes gelanceerd. In 1984 schreef de Nederlandse socioloog Nico Wilterdink: Vermogensverhoudingen in Nederland, waarin hij een pleidooi
voert voor hogere vermogensbelasting. Even was zijn studie “hot”, de regering toonde belangstelling, er kwam een denktank. Twee jaar later lag het boek in de ramsj. Het politiek klimaat werd
bepaald door Reagan en Tatcher: minder overheid, meer markt, minder belasting. De Nederlandse Piketty strandde op de tijdgeest. (NRC, 17 mei)
De discussie over Piketty, zijn onderzoeksmateriaal en zijn conclusies komt op gang. Zijn invloed
zal niet op stel en sprong leiden tot een aanzienlijke verhoging van de vermogensbelasting, al
zou het alleen maar zijn omdat effect alleen bereikt wordt als het wereldwijd gebeurt. Anders profiteren alleen de belastingparadijzen. Toch zijn er signalen dat beleidsmakers nieuwe instrumenten aan het ontwikkelen zijn, die getuigen van een nieuwe koers. Het IMF denkt na over een
Global Wealth Taks. De steun aan de financiële sector (in de VS ontvangt de sector impliciet 50
miljard, in de eurozone 300 miljard dollar steun, terwijl de sector weinig belasting betaalt) kan stevig worden ingekrompen. De farmaceutische industrie verdient hoge winsten dankzij door de
overheid gegarandeerde patenten; de overheid kan ook onderzoek vooraf financieren. Allemaal
mogelijkheden, die bespreekbaar zijn, mede onder invloed van de studie van Piketty. (Trouw, 17
mei)
Opheffing DISK
In mei vond de opheffingsbijeenkomst plaats van DISK, Dienst aan de Industriële Samenleving
vanwege de Kerken. Sinds 1972 was er een oecumenisch landelijk bureau voor het industriepastoraat. Gaandeweg werd het werkterrein van DISK verbreid. Naast het industriepastoraat werd in
de jaren '80 van de vorige eeuw de aandacht verbreed naar hen die ten gevolge van massaontslagen (vooral) in textiel en scheepsbouw buiten het arbeidsproces kwamen te staan en afhankelijk werden van een uitkering. De werkgroep Arme Kant van Nederland/EVA werd in 1987
opgericht. EVA staat voor Economie, Vrouwen en Armoede. Duidelijk werd dat vrouwen meer en
anders door armoede worden getroffen. Hier hoeft niet ingegaan te worden op de noodzaak te
stoppen met DISK/Arme Kant/EVA. De vraagstukken waar DISK gedurende zijn bestaan aandacht voor vroeg zijn niet voorbij. Steeds meer kinderen in Nederland groeien op in armoede,
melden Unicef en Defence for Children in het rapport Kinderen in Tel, 2014. Sinds 2009 is het
aantal met 10% gestegen tot 197.000. Opgroeien in armoede heeft grote gevolgen voor het welzijn van de kinderen en hun schoolprestaties. (NRC, 14 maart)
19
Pagina 17 van 19
Herverdeling van arbeid
Een ander aandachtsveld: de dringend noodzakelijk herverdeling van werk. De kans op werk voor
veel VMBO-ers neemt in snel tempo af, omdat het werk op VMBO-3-niveau wordt geautomatiseerd of naar het buitenland gaat. Naar schatting 1 miljoen banen gaan hierdoor verloren. Het is
een illusie te menen dat “na de crisis” de werkgelegenheid wel weer zal aantrekken. Economen
zijn het er over eens dat de arbeidsmarkt ingrijpend en blijvend verandert. Grote groepen VMBOleerlingen worden opgeleid zonder werkelijk kans op een baan. Frustratie ligt op de loer. Frustratie ook bij veel 50-plussers die door de crisis werkloos zijn geworden. De kans voor hen om terug
te keren op de arbeidsmarkt is klein. Toch is er nog geen spoor van discussie over herverdeling
van arbeid, zoals we die in de jaren '80 van de vorige eeuw kenden. Toen werden maatregelen
genomen als VUT en arbeidsduurverkorting. Even was er sprake van deeltijd-WW, maar die is
weer verdwenen en niemand heeft het er meer over. Trinus Hoekstra schreef een opiniestuk voor
Trouw en heeft de zaak aangekaart in de Werkgroep Samenlevingsvragen van de Raad van Kerken. Grote economische belangen staan op het spel. Werkeloosheid houdt de lonen laag. Gecombineerd met de daaraan gekoppelde lage uitkeringen is werkloosheid dus goed voor de
Nederlandse concurrentiepositie.
Pagina 18 van 19
9
Dertigers en jonger
Een ingezonden brief van een man van 36 (NRC, 24 april) onder de kop Wij dertigers, getrainde
consumenten, zijn het spoor bijster, bij het overlijden van Gabriél Garcia Márquez. “Een van die
wijze erudiete mannen die mij leerden dat het niet verkeerd is om rustig en gematigd te zijn, of
zelfs af en toe te twijfelen; die mij zeggen dat ik niet altijd op scherp hoef te staan en dat het misschien wel goed is om even pauze te nemen. Zij vormen stille bakens. En bakens heeft mijn generatie mannen, de dertigers, zeker nodig. Want wij zijn het spoor bijster. Ondanks dat we hoger
opgeleid zijn dan ooit – of misschien wel juist daarom – hebben we geen idee wat te doen. De
meesten van ons geloven al lang niet meer in een god die het leven richting kan geven, het kapitalisme heeft definitief gewonnen, “links” bestaat niet meer, we zijn volwassen geworden en komen er nu achter dat we niet meer zijn dan perfect getrainde consumenten. Onze identiteit wordt
bepaald door wat we bezitten. We werken allemaal in het bedrijfsleven, want ook bij de overheid
draait het om efficiëntie en resultaten. We willen dan ook allemaal “wat anders”, naar het is “een
moeilijke tijd”. Mannen als Márquez tonen ons dan een vertrouwen dat ons volkomen vreemd is.
Dat het leven goed is –gewoon omdat je leeft.”
Eigen levensstijl
Uit de mond van een veertiger (René Gude in Trouw van 19 maart) klinkt dezelfde verzuchting
zo. “Het hele leven is inmiddels georganiseerd als een modulair georganiseerde beroepsopleiding. Het onderwijs is volkomen als individuele vakopleiding ingericht. De burger kiest individueel
een geheel eigen levensstijl, leidend naar een uniek persoonlijkheid, waar hij of zij de verbijsterende carrière aan dankt. Wij ouwetjes – iedereen boven de 40 – herkennen hierin de panacee
e
tegen de collectivistische missers van de 20 eeuw. Maar als gevolg van deze goede bedoeling
spelen we onszelf nu wel heel erg uit elkaar. In het openbaar delibereren we alleen nog over
middelen, nooit over doelen. Maar generaties die niet historisch getraumatiseerd zijn, zoeken
hoopvolle ontmoetingen en vitale projecten. Er is een verschuiving gaande van zelfverwerkelijking
naar zingeving. Er is behoefte aan nieuwe “collectieven”. Om te beginnen kunnen we die gevaarlijke activiteit “collectiefvorming” veilig beoefenen in het theater, de kerk, het stadion en de academie, de school – van scholè, vrijplaats. In vrijplaatsen oefen je voor een samenleving die er
nog niet is.”
Trouwen
En de twintigers wagen het huwelijk. Nog steeds daalt het aantal huwelijken in Nederland. In
2013 werden 74.000 huwelijken en partnerschappen geregistreerd, 6000 minder dan in 2012. De
leeftijd waarop mannen voor het eerst trouwen is gestegen naar 33 jaar, voor vrouwen ligt dat op
30 jaar. Maar er lijkt een kentering merkbaar. Trendwatcher Palmaerts: "Jongeren van nu hebben
het gezin en monogamie erg hoog zitten. Jongeren tussen 18 en 24 jaar lijken meer vertrouwen
te hebben in de eigen toekomst dan in die van de wereld. En als ze aan de eigen toekomst denken, zien ze een erg traditioneel beeld voor zich, huisje-boompje-beestje. Driekwart van deze
jongeren zegt graag te willen trouwen. Tijd doorbrengen met de partner scoort voor meer jongeren het hoogst als het gaat om gelukkig worden, dan een leuke baan (30%) of hobby (27%). De
keuze voor het huwelijk lijkt een reactie op de verlammende keuzevrijheid van jongeren. 'Een
vaste situatie is zoveel aantrekkelijker dan al die keuzevrijheid. Dat leidt toch alleen maar tot onrust.', aldus een net getrouwde 24-jarige student medische ethiek. 'Al die zogenaamde vrijheid,
wat betekent die nou eigenlijk?'."
De trendwatcher: "De jongeren vinden zelfontplooiing nog steeds heel belangrijk. Maar de vorige
generatie zag ontwikkeling als iets individueels. De huidige generatie wil vooral iets over zichzelf
leren met behulp van een ander.” (NRC, 8 maart)
19
Pagina 19 van 19
10
Het “Francis effect”
Hoe slaagde Paus Franciscus erin om in heel korte tijd het kelderende imago van ’s werelds oudste multinational weer in de lift te krijgen? Hij hanteerde de volgende drie management-principes.
1. Strategische focus. Terug naar een duidelijke core business, te weten: de armen helpen.
En dat direct zelf in praktijk brengen: zich vernoemen naar het eeuwenoude toonbeeld
van eenvoud, geen duur appartement, geen dure auto, geen dure schoenen, voeten
wassen van de armen. Minder geld voor zaken als leerstellige discussies en pontificale
ceremonies. Veranderingen beginnen aan de top, doe wat je zegt.
2. Herpositionering van het merk. Wel vasthouden aan de oude waarden over bijvoorbeeld
huwelijk, abortus, homoseksualiteit, maar minder uitsluitend. “Wie ben ik om te oordelen?” vroeg hij zich af met betrekking tot de homoseksuele praktijk.
3. Reorganisatie. Hij benoemde acht kardinalen om de kerkelijke organisatie tegen het licht
te houden en schakelde twee externe organisaties in (McKinsey en KPMG) om administratie en financiën door te lichten.
Of het werkt? Is het alleen window-dressing? Zijn er meer fundamentele veranderingen nodig,
zoals in de positie van de vrouw in de kerk? De toekomst zal het leren.
(The Economist, 19 april).