Drie liederen aan mijn medeburgers

Drie liederen aan mijn medeburgers
Aeneas Mackay
bron
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers. F.P. Sterk, Breda 1832
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/mack007drie01_01/colofon.php
© 2011 dbnl
5
Opdragt.
Wie deelt in deze sombre dagen,
Mijn Vaderland! niet in uw lot?
Wie hoort niet naar uw droevig klagen?
Wie gaat voor u niet tot zijn' God?
Van alle zijden zijt g'omgeven,
Van list, bedrog en 't zwarst verraad;
Men gunt u naauw bestaan en leven,
Geen volk is immer zoo gehaat.
En wie zou dan zijn beste krachten
Niet wijden aan het Vaderland?
Het zal ons pogen nooit verachten:
O Burgers, leeft voor Nederland.
Ik dank aan 't land van onze vad'ren,
Mijn zedelijk, verlicht bestaan:
Ik leerde er stil tot God te nad'ren:
Ik leerde er vrijheid te verstaan.
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
6
Toont uw trofeeën en paleizen,
En roemt o vreemden, uw natuur:
Wij zullen u de vrijheid wijzen,
De deugd en een verlicht bestuur.
Reist naar de puinen van Athene,
Spreekt van haar aanzien en haar pracht;
Bewondert kapiteel en steenen,
En roemt haar schoone kunst en magt!
Als 't oude Nederland moet zinken,
Dan roemt men hooger eed'ler daân,
En 't gansche land moog vrij verdrinken;
Noord-Neêrlands deugd die blijft bestaan!
Ik geef u Vaderland! mijn leven,
Ik ben 't u duizendmaal verpligt,
En ben ik in gevaar van sneven,
Dat alles voor mijn liefde zwicht'!
En stem ik Burgeren! mijn snaren,
O wijst mijn lied niet van de hand:
Ik zal u trachten 't evenaren,
In liefde voor het Vaderland!
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
7
I.
1 October 1830.
Herdenkt uw afkomst, ô BATAVEN!
Herdenkt wie uwe vaders zijn,
Die u en deugd en vrijheid gaven
En uwen naam, van schande rein.
Ook gij, gij hebt geen juk verdragen,
Tot slaven zaagt g'u nooit verlagen,
Hoe naauw in het gevaar gebragt.
Dan werdt g'ontvonkt, toen gij uw vadren
In uwen geest zaagt tot u nadren,
En 't juk vervloekt hebt en veracht.
Euroop' moest van ons wijsheid leeren,
Niet om naar Oost of West te gaan,
Maar om als man, de vrijheid t' eeren,
En in de grootheid vast te staan!
Vrij mogt een ander beter droomen,
Tot hooger idealen komen,
Tot meerder vrijheid kwam hij niet.
Nog was 't verstand bij hem aan 't dwalen,
Toen gij zijn aandacht kondt bepalen,
En op uw wijsheid staren liet.
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
8
En zult gij 't nu dan koel verdragen,
Dat op den Nederlandschen grond,
Verwaat'nen uwen roem verlagen,
En dat uw moed hen niet weerstond?
En zoudt g' als leeuwen niet ontwaken,
Uw vijand niet met fierheid naken,
En schudden stout de manen af?
Om aan die muiteren te leeren,
Hoe zij de vrijheid moeten eeren,
Die Neêrlands leeuw hun eenmaal gaf!
En waar, waar zijn uw jongelingen,
Wier jeugdig hart ontgloeit en brandt,
Om trots den haat der vreemdelingen,
In 't vuur te staan voor 't Vaderland?
Gewis die zoo veel deugden erven,
Zij zullen met geen schande sterven,
Maar toonen wat BATAVEN zijn;
Die vreemde zeden trotsch verachten,
En fier zijn op hun eigen krachten,
Goddank! van waan en grootspraak rein.
Denkt aan uw broeders in het Zuiden,
Die branden door denzelfden gloed,
En 't aan Europa zullen duiden,
Hoe 't oproer zijne misdaad boet!
BATAVEN, wilt het altijd toonen,
Dat burgers hier in eendragt woonen,
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
9
En hand aan hand als broeders gaan,
Nooit moogt ge met dien eernaam noemen
Hen die en wet en pligt verdoemen,
Naar 't leven onzer vrijheid staan.
Herdenkt uw Vorsten o BATAVEN,
Ja Vorsten, vaders niet in schijn,
Die U hun goed en leven gaven,
U vrij van kluisters deden zijn.
Hun deugd zal Neêrlands roem vermeeren,
Oranjes kleur uw vlag vereeren,
En Vorst en Volk vereenigd zijn!
En dacht ge nog aan oude veeten,
Dan mogt ge geen BATAVEN heeten,
Maar gij zoudt Neêrlands val bereîn.
Gij weet dat vreemden u verachten,
Bewijst den vreemdling wie ge zijt:
Ontwikkelt zedelijke krachten,
En wapent u ten heilgen strijd.
BATAVEN, toont uw deugden weêr,
De Godheid zal uw krachten schragen,
En nimmer zal Europa vragen:
‘Bestaan er geen BATAVEN meer?’
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
10
II.
October 1830, (op het laatst.)
Herleeft o Burgers van het Noorden,
BATAVEN, 't is weêr d' oude naam;
Geen naam die ooit ons zoo bekoorde,
Nog hecht hij ons op nieuw te zaam;
Wij voelen weêr het nieuwe leven,
Wij zien weêr 't doelwit van ons streven,
In 't welzijn van Noord-Nederland!
Wij willen 't meer dan 't leven hoeden;
Uw heil zal al ons leed vergoeden,
O dierbaar, dierbaar Vaderland!
De Vorst is weêr de Vorst van 't Noorden,
De Vader van het Noordsch geslacht,
Zij, die zoo wreed zijn rust verstoorden,
Die tegenstrevers van zijn magt,
Zoo vaak door hem te wel bejegend,
Met weldaân wonderlang gezegend,
Zijn thans teregt door hem veracht.
Een Noordsche kracht zal hem bezielen
Geen muiter hier zijn troon vernielen;
Waar eendragt heerscht, is d'overmagt.
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
11
De geest des duivels is aan 't zweven
En gaat ook hier in Neêrland rond
Reeds loert hij op ons rustig leven
Och! of een ieder hem verstond.
O Nederlanders, wilt ontwaken!
Ras zal hij hier zijn woning maken,
Met al d' afgrijslijkheid der hel!
Ontwaakt! hij sluit der braven oogen
Mistrouwt, of gij zijt haast bedrogen,
Daar is geen redding noch herstel!
O komt en vliegt verwoed te wapen,
De vijand nadert uwen grond,
En wilt u aan geen schijn vergapen,
Als of gij u in rust bevondt;
Maar strijdt, al moest ge strijdend sterven,
Bewaakt uw regten en uw erven,
En staat die aan geen' muiter af;
Hij wil uw haav' en goed vernielen,
U zelven en uw kroost ontzielen,
U nog bespotten op uw graf!
Gij zult uw Vaderland bewaren,
Uw eigen roem blijft onbesmet,
Geheel Euroop zal op u staren,
Terwijl g' alleen u zelven redt.
O wilt de Noordsche deugden toonen,
Bewijst, dat moed en trouw hier woonen:
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
12
BATAVEN ziet waar dat gij staat:
Kiest tusschen schand' en 't roemvol sneven,
Het heil van 't Vaderland en 't leven;
Ja kiest, ligt is één uur te laat!
En is de keus door u bezworen
En waagt g' uw leven voor uw eer,
Verheft te zaam uw heilge kooren,
En buigt u voor de Godheid neêr.
Noord-Neêrland moet Gods tempel wezen,
Dan heeft het Noorden niets te vreezen
En staat het vast in allen nood.
O volgt het voorbeeld van uw vadren,
Om altijd tot uw' God te nadren,
Op Hem te zien tot in den dood.
Welaan! wij trekken 't zwaard en smeeken
O God uw' zegen op den strijd;
Wij zullen fier de regten wreken
Van Neêrland, dat geen schande lijdt.
Wij zweren God wij zullen sterven,
Als Nederland zijn eer moet derven
Of bukken onder vreemd beheer.
Wij gaan! met U doet niets ons beven,
Voor d' onafhanklijkheid te sneven,
Dat is uw wil te doen, o Heer!
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
13
III.
November 1830.
Volhardt, volhardt o Nederlanders,
Of 't is gedaan met uwen naam,
Ja ziet uw trotsche tegenstanders,
Benijden ons onz' oude faam.
Gij zijt van Vorsten laag verlaten,
Zij hooren hen slechts, die u haten,
En spotten met uw droevig lot.
Wilt op die Vorsten nimmer bouwen,
Noch op hun eeden ooit vertrouwen;
Men buigt voor 't Jacobijnen rot.
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
14
Voorheen traadt g' in vergaderzalen,
En schreeft gij wet en pligten voor;
Thans moet gij des te dieper dalen,
En krijgt gij bij geen' Vorst gehoor!
Zij, in wier naam wordt regt gesproken,
Zij hebben 't eerst het regt ontdoken,
Ja 't regt geofferd aan 't belang!
Zij spelen met verbond en eeden,
Tuig Neêrland, Neêrland tuig het heden,
Hoor hen verstoten van uw' rang.
Dáár ligt gij aan der Vorsten banden,
Die banden van uw heil en bloei,
Zij weren welvaart van uw stranden,
Waar ééns der volken wimpel woei!
Komt! boeit vrij groote Mogendheden!
Komt vrij en eer en regt vertreden,
En waagt het, met een pennestreek,
Dat kleine land te doen verdwijnen,
Of zijnen handel t' ondermijnen,
Opdat zich uw jaloerschheid wreek'!
't Mogt nu in Belgie gelukken,
Wat g' in het Oosten hebt getracht,
Brittanje, dat ons neêr wilt drukken,
En helsch met onze rampen lacht;
Doch ééns zult g' onze wraak ontwaren,
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
15
Als wij de Teems weêr overvaren,
En Doggersbank herleven doen!
Gij kunt ons alles, alles rooven,
Maar nooit den moed in ons verdooven,
Om Neêrlands vrijheid te behoên!
O zalig uur, dat weêr zal komen,
Dat wij door onafhanklijkheid,
Ons bloed op Neêrlands grond doen stroomen,
En strijden voor regtvaardigheid.
Het wapen blijft in onze handen,
Tot dat de vrijheid onzer landen,
Door onzen moed bevestigd zij;
En niemand vreez' het graf der vadren,
Of 't marmer van VAN SPEYK te nadren:
Aldáár zij 't hart van wroeging vrij!
Tergt Vorsten! doet den nood vrij duren,
Het Hollandsch harte weifelt niet,
't Volhardt ten spijt der nageburen,
Terwijl 't een eenig voorbeeld biedt.
Vrij kan men geld en mannen vragen,
Stil, moedig zal men 't leed verdragen,
Want ja! volharding is een pligt.
Denkt aan uw eer! volhardt BATAVEN,
Of weder zijt gij fransche slaven:
Volhardt of gij hebt niets verrigt.
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
16
Moet dan ons Vaderland verdwijnen,
Dat Neêrland, nog Europa's eer;
Dan zal zijn glorie luistrijk schijnen,
En 't daalt met eedle grootheid neêr.
Gelijk de gloeijend avondstralen
Den glans en pracht der zon verhalen,
Zóó zullen onze laatste daân,
Mijn vaderland! uw deugden staven.
O houdt dan moed, en zweert Bataven:
Met God volharden of vergaan.
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
17
Kleinigheden.
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
19
Schutters-lied.
Wijs: (Wien Neêrlands bloed, enz.)
Komt Broeders! komt naar 't veld van eer,
Het geldt ons Vaderland!
Komt Broeders! toont uw kloekheid weêr,
Verdedigt Nederland!
De muiter is uw Broeder niet,
Hij, die ons hoonen dorst,
Die regt en wet omverre stiet,
En Vaderland en Vorst.
Wij allen zweeren hechten trouw
Aan 't Huis dat ons regeert;
ORANJE steunt ons staatsgebouw,
Terwijl het vrijheid eert;
Het waakt voor Neêrlands eigenheid,
Het blijft zijn eed gestand;
En 't is Goddank! dezelfde strijd,
Voor Vorst en Vaderland.
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
20
o Onvergeetlijk voorgeslacht!
Wij zijn nog niet ontaard;
Nog leeft uw deugd in volle kracht,
Nog zijn w' onze afkomst waard!
Wij vreezen nog het sterven niet!
Nog blaakt een fiere borst,
Nog stemmen wij het oude lied,
Voor Vaderland en Vorst.
o God, wij gaan met u ten strijd:
Geef d' overwinning, Heer!
Wij strijden voor regtvaardigheid,
Wij sterven tot uw eer.
Wees Gij, o God! in heil en nood,
De God van Nederland!
Verhoor ons staamlend in den dood,
Voor Vorst en Vaderland.
Vaartwel, o ouders, vrienden, kroost,
Ziet ons met blijdschap gaan,
Vindt in onze eer en moed uw troost,
Vuurt ons tot strijden aan!
En, weent gij eenmaal op ons graf,
o Schrijft er met uw hand:
‘Hij leeft altijd, die 't leven gaf
Voor Vorst en Vaderland.’
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
21
De stervende grijsaard aan zijnen zoon,
vrijwillig dienst nemende.
Mijn zoon, kom tot uw' grijzen vader,
Wiens ziel ontgloeit van nieuwe vreugd,
En treed in 't wapentuig hem nader,
Herinner hem zijn vroege jeugd!
Mijn zoon, nu kan ik dankend sterven,
Het nageslacht is niet ontaard:
Nog wil het goed en leven derven,
Als men zich tegen Neêrland schaart.
Geen vreemde moet u wetten geven,
o Waak voor onafhanklijkheid:
Het is uw pligt voor haar te sneven,
God wil en zegent zulk een strijd!
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
22
Als Engeland ons wil regeren,
Met 't helsche Frankrijk zamenspant
Om onze vrijheid te verteren,
Dan strijd en sterf voor 't Vaderland!
De vrijheid ons van God gegeven,
Door onze vaderen bestreên,
Zij u meer waard, dan 't nietig leven:
Met haar vliegt ons geluk daar heen.
Mijn zoon, wil mij nog eenmaal hooren,
Mijn laatste bede is, ‘zie op God!’
Wat thans de duivel moog verstoren,
Een almagt stuurt uw gansche lot.
Vaarwel! de hoorn schalt! ten strijde!
Snel heen! geef mij voor 't laatst uw hand,
En blijft gij u aan Neêrland wijden,
Dan zie 'k u ginds in 't Vaderland!
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
23
Gebed.
o Vader, wij buigen ons neêr,
Wij zijn in den nood en gevaren,
Doe Gij onze stormen bedaren,
Wees Gij weder Nederlands Heer!
o Zie Gij ons liefderijk aan,
o Leer ons op U te betrouwen,
Uw wijsheid in alles 't aanschouwen,
U 't eeren in al onze daân!
o Vader, wij hoeden uw gift,
De vrijheid door U ons gegeven,
Meer waard dan ons goed en ons leven,
Ons diep in het harte gegrift.
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
24
o Vader bestuur Gy ons lot!
Verhoor onz' ootmoedige bede!
Geef Nederland welvaart en vrede!
Red Neêrland o eeuwige God!
o Vader, o spreek en gebied'
Zijn rampen en kommer geboden,
Wij dragen met U onze nooden:
Ja amen uw wille geschied'!
En zijn wij bij U, onzen Heer,
Dan stemmen wij heilige koren
En danken voor 't lot ons beschoren,
En zingen U hallels ter eer!
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
25
Het Russiesch leger vóór den slag bij Warschauw.
De dag brak aan, de dag van 't laatste strijden:
Het Russiesch leger, 't magtigste van deez' aard,
Ging zich ten zege of roemvol sterven wijden;
Het stond, gedoscht in 't wapentuig, geschaard.
Het leger, dat in d' Erivaansche velden,
Op Balkans toppen eeuw'ge lauwren plukt',
En niet dan helden bij zijn vanen telde,
Dat altijd overwon en nooit verdrukt';
Dat leger boog voor d' Almagt zich ter neder;
Het voelde reuzenkracht, maar weed z' aan God,
Het smeekt alléén van Hem, de zege weder:
't Geloofde, 't hoopte en gaf aan Hem zijn lot.
Met heilgen eerbied werd 't gebed gelezen,
En elk beval der godheid zijne ziel;
De moed ontgloeide en 't kende dood noch vreezen,
't Rees op, het streed, het won en Warschau viel!
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
26
Het Nederlandsche meisje.
Zoo gij mijn dierbre! mij bemint,
Dan vliegt ge naar het veld van eer,
Of als u mijne liefde bindt,
Zoo reken op mijn hart niet meer.
Bezweer mij op uw zwaard uw moed:
Bemin mij minder dan uw eer,
Ik wil dat gij uw pligt voldoet,
Ik geef u aan Oud-Neêrland weêr.
Geen lafaard is mijn liefde waard,
Noch hij die thans geen wapen draagt,
Dat mijne liefde in haat ontaard',
Wanneer g' uw hoofd om mij niet waagt!
En als gij éénmaal wederkeert,
Als echt Bataaf, van schande rein,
Gij wordt met lauweren vereerd,
Ik zelve zal uw lauwer zijn.
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
27
Gelegenheids stukje.
Wanneer men, aan den disch gezeten,
Zoo wat verandering begeert
En menschen heeft, die rijmlaars heeten,
Dan zij 't als of men commandeert:
Rekruten voor.
Toen niemand van Bourbons wou hooren,
En Charles X een reisje deed,
Zag men Philippe op eens verkoren.
De wijze krijgsman zegt: dat heet
Contramarcheren op de plaats.
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
28
PÉRIER ging naast de koning zitten,
Maar ziet hoe aardig hij 't ook vond,
Hij was wat bang voor zekre hitte,
En riep in heel Europa rond:
Bajonet af.
Hij wil zoo wat systeempjes maken,
En zetten hier en daar een paal
Om in 't alignement te raken;
- Maar stil, wat zegt de liberaal?
Guides ingerukt.
De conferentie (wat aan 't hollen,
Verknoeijend eer en wet en regt,)
Die commandeert haar protocollen,
En 't is voorwaar als of zij zegt:
Met regimenten in 0 passen en échelon.
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
29
Hoe zijn die protocollenmakers
In angst en vrees voor Hollands daân!
Hoe mak zijn thans, die pligtverzakers,
Zij hebben ons bevel verstaan:
Regts van directie veranderen marsch.
Och of die vrienden van het Noorden,
Nu nog bedwelmd door 't fransch venijn'
Nog eens den laffen vrede stoorden!
Dan zou het eindlijk voor ons zijn;
Achterste gelederen opgerukt marsch.
En hij die voorging in het goede,
De held van eer en orde en regt,
Die WILLEM die Euroop behoede,
Heeft hun, als oud soldaat, gezegd,
Guides op uw voorman rigt u.
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers
30
En wij, wij zullen nimmer dalen,
Als eendragt in ons land regeert,
Als elk een kent der vrijheid, palen,
Als ieder burger commandeert,
Binnenste sectiën opgesloten: marsch.
Die Neêrland mint, wat ook verkeere,
Aan Vorst en Vaderland zich sluit,
't Oranje, blanche, bleu blijft eeren,
Hij neemt het glas en roept het luid:
Vaandel op 't alignement.
Aeneas Mackay, Drie liederen aan mijn medeburgers