Gids van diagnostische en therapeutische procedures in de cardiologie Dr Frank Bauwens Inhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. EKG 24u EKG-monitoring Langdurige EKG-monitoring 24u Bloeddrukmonitoring Echografie van het hart of echocardiografie 5a 5b TransThoracale echocardiografie: echocardiografie via de borstwand Transoesofageale echocardiografie: echocardiografie via de slokdarm Inspanningstest (EKG) Alternatieve ‘inspannigstesten’ 7a MIBI-scan 7b Stress echocardiografie 8. Invasief hartonderzoek in het cathlab 9. Interventionele behandeling in het cathlab 10. Opsporen en behandelen van ritmestoornissen in het cathlab 11. Implantatie van pacemakers en cardioverterdefibrillators in het cathlab www.drfrankbauwens.be 1. EKG Met een electrocardiogram (of EKG) worden de electrische potentialen, gegenereerd in het hart opgetekend. Thv elk lidmaat worden een electrode aangebracht en thv de borst worden 6 electrodes gekleefd (soms meer en/of op andere dan klassieke plaatsen). De electrische activiteit van het hart wordt alzo gedetecteerd en via apparatuur neergeschreven op papier. Er kunnen heel wat afwijkingen worden gedetecteerd zoals een doorgemaakt hartinfarct, een verdikte hartspier, ritmestoornissen,… 2. 24u EKG-monitoring Door Holterregistratie wordt gedurende 24 uur (soms langer) een elektrocardiogram gemaakt. Hiermee kan de oorzaak van klachten zoals hartkloppingen, duizeligheid, wegrakingen etc. mogelijk worden aangetoond, dit terwijl de patient zijn dagelijkse bezigheden thuis of op uw werk voortzet. Ook kan de doelmatigheid van een behandeling met medicijnen worden gecontroleerd of de werking van een pacemaker worden bekeken. Het toestel worden op de consultative aangebracht. Er worden elektrodes op de borst geplakt die met snoertjes zijn verbonden aan een kleine recorder (gewicht ca. 70 gram). De recorder wordt in een schoudertasje meegegeven of aan de broeksriem bevestigd. De patient wordt gevraagd een dagboekje bij te houden, waarin klachten en dagelijkse bezigheden met de exacte tijd erbij worden ingevuld. De dag van het onderzoek gebruikt de patiënt best geen bodylotion in verband met het aanbrengenvan de elektroden. Tijdens het onderzoek kan de patient niet douchen of baden. Ruimvallende kleding wordt aangeraden. 3. Langdurige EKG-monitoring Soms is het nodig om het hartritme langer dan 24u te volgen. Dit kan met een ‘event recorder’. Er zijn verschillenbde vormen, met electroden (foto), zonder electroden. Als er klachten zijn moet de patiënt de registratie starten. Veelal draagt de patiënt het toestel gedurende 1 week (kan ook langer). Douchen kan, maar voordat u onder de douche gaat, moet eerst de stekker uit de recorder worden gehaald, vervolgens moeten de elektroden (dopjes) van de plakkers worden afgehaald en daarna. Kunnen de plakkers van de huid worden gehaald (deze plakkers worden nadien NIET meer gebruikt). Na het douchen moet de huid goed worden drooggemaakt. Na ongeveer 15 minuten, als de huid weer goed droog is en afgekoeld, kunnen de nieuwe plakkers op de huid worden aangebracht (zie tekening) Geen bodylotion gebruiken! Als er enige irritatie van de huid ontstaat, dient de plakker net naast de oude locatie te worden aangebracht zodat de huid wat tot rust kan komen. Nadat de nieuwe plakkers zijn aangebracht worden de elektroden (dopjes) weer aan de plakkers vastgemaakt. Als laatste wordt de stekker weer in de recorder geplaatst. Daarna is de recorder klaar om weer op te nemen. 4. 24u Bloeddrukmonitoring Met een 24-uursbloeddrukmeting wordt dmv een automatische bloeddrukmeter gedurende 24 uur de bloeddruk gemeten (op vooraf bepaalde intervallen, bv om de 15 à 30 minuten). De waarden worden in het geheugen van het toestel opgeslagen en kunnen later via de computer worden opgevraagd. De arts krijgt door dit onderzoek een goed beeld van de bloeddruk gedurende de dag , 's nachts, tijdens dagelijkse activiteiten en vooral, in afwezigheid van de arts. Bloeddruk schommelt gedurende de dag. De bloeddruk gaat omhoog bij inspanning, sterke emoties of bij verandering van houding. Op het spreekuur van een arts is de patiënt vaak gespannen. De bloeddruk stijgt. Dit staat bekend als het witte-jasfenomeen. Hoe werkt het? Om de arm van de patient wordt een manchet aangelegd met daaraan vast een bloeddrukmeter. Deze wordt gedragen op de heup met een riem. Het apparaat meet overdag elke 15 minuten de bloeddruk en 's nachts iedere 30 minuten. De bloeddrukwaarden kunnen door de patient zelf niet worden afgelezen. Hiermee voorkomt men dat (onbewust) de bloeddruk wordt beïnvloed (zeg maar een soort ‘witte-jas-fenomeen’, maar dan zonder arts in de buurt). Tijdens het meten van de bloeddruk blaast de bloeddrukmanchet aan uw bovenarm automatisch op en loopt weer leeg. De bloeddrukmeter meet de bovendruk en onderdruk en slaat alle bloeddrukwaarden automatisch op. Het apparaat meet tegelijkertijd uw hartslag. Zijn er risico's? Een 24-uursbloeddrukmeting is een veilig onderzoek. Mogelijks heeft de patient last van tintelingen in de arm of vingers tijdens de meting en een pijnlijke arm tijdens het opblazen van de bloeddrukmanchet. Dit gaat vanzelf weer over. Mogelijk slaapt de patient of zijn partner minder goed door het geluid dat het apparaat 's nachts bij de meting maakt. Waar moet de patiënt op letten? Op de meetdag moet de patiënt gewoon doen wat hij normaal ook zou doen. Enkele tips: De bloeddrukmanchet blijft de hele dag en nacht om de arm zitten. De draagriem mag 's nachts af. De patient draagt bovenkleding waarvan de mouwen ruim vallen. Hij mag niet douchen of baden. Gedurende de meting moet de patient zijn arm stil houden. Hoe rustiger de arm wordt gehouden, hoe beter de meting verloopt. Als de meting toch niet lukt, dan herhaalt het apparaat de meting. Als dit meerdere keren achter elkaar gebeurt moet worden gecontroleerd of de manchet nog goed zit. Als de patient niet kan slapen van het geluid van het oppompen moet hij het meetapparaat onder zijn kussen leggen. Wat schrijft u in het dagboek? Aan de patient wordt gevraagd een dagboekje bij te houden waarin hij al zijn bevindingen kan noteren (alle activiteiten waarbij hij zich moet inspannen, zoals bijvoorbeeld werken, fietsen, traplopen, boodschappen doen, strijken, het tijdstip van het innemen van de medicamenten, hoe laat hij naar bed gaat en weer opstaat, andere bijzonderheden die de bloeddruk zouden kunnen beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld emoties, …) 5. Echografie van het hart of echocardiografie 5a. TransThoracale echocardiografie: echocardiografie via de borstwand De volgende figuren tonen echografische beelden van de 4 hartkamers. Tussen de voorkamers en de hartkamers zijn hartkleppen aanwezig (‘mitralisklep’ tussen linker voorkamer en linker hartkamer, tricuspidalisklep tussen rechter voorkamer en rechter hartkamer). Vanuit de linker hartkamer ontspringt de aorta of hoofdslagader van het lichaam. Tussen de linker hartkamer en de aorta is er een 3e hartklep (‘aortaklep’). Tussen de rechter hartkamer en de slagader die naar de longen gaat is er een 4e hartklep (‘pulmonalisklep’) (niet te zien op de echofiguren). Aorta Linker voorkamer Longslagader Rechter voorkamer Linker hartkamer Rechter hartkamer De vier hartkleppen, van links naar rechts: -tricuspidalisklep, tussen rechter vookamer en rechter hartkamer -pulmonalisklep, tussen de rechter hartkamer en de longslagader -aortaklep, tussen de linker hartkamer en de aorta -mitralisklep, tussen de linker voorkamer en de linker hartkamer Linker hartkamer Rechter hartkamer Linker voorkamer Rechter voorkamer Hartkleppen Rechter hartkamer Aorta Linker voorkamer Linker hartkamer Een echocardiografie brengt het hart in beeld met behulp van ultrasone geluidsgolven. Het is de meest frequent verrichte niet-invasieve beeldvorming van het hart. De patient moet zijn medicatie niet stoppen en hij moet niet nuchter zijn. Met ontbloot bovenlichaam gaat de patient op zijn linkerzijde op de onder zoekstafel liggen. In deze houding is het contact van het hart met de borstkas optimaal. Het onderzoek gebeurt onder ECG-monitoring. De gel die op de borstkas wordt aangebracht dient om de geluidsgolven beter te geleiden. Met de echosonde gaat de arts over de borstkas om beelden te maken van het hart. De echosonde zendt ultrasone geluidsgolven uit en het hart kaatst deze terug. Een computer vangt de echo op en verwerkt het tot een bewegend beeld. Op de beelden zien we zowel de vorm en structuur van het hart, de pompfunctie van beide kamers en specifieke delen van de hartspier en de functie van de verschillende hartkleppen. Deze beelden stellen de arts in staat om zowel aangeboren als verworven hartafwijkingen op te sporen. Het onderzoek duurt ongeveer 30 minuten. Door het toedienen van het medicament dobutamine kan men een inspanning nabootsen en zien of bepaalde delen van de hartspier al dan niet een verminderde pompfunctie vertonen wat dan kan wijzen op een doorbloedingsstoornis (vernauwing in één van de kransslagaders) (zie verder). Het onderzoek is pijnloos. De ultrageluidsgolven zijn volkomen onschadelijk. Dit onderzoek is veilig voor zwangere vrouwen en kinderen. 5b. Transoesofageale echocardiografie: echocardiografie via de slokdarm Echografisch onderzoek van het hart kan ook via de slokdarm of oesofagus (zie volgende figuren). Bij een transoesofagale echocardiografie maakt de cardioloog gebruik van een sonde die via de slokdarm tot achter het hart wordt gebracht. De ultrasone geluidsgolven die worden uitgezonden, gaan door de verschillende weefsels en worden teruggekaatst. De teruggekaatste golven worden door het echocardiografietoestel ontleed en omgezet in beeld. De slokdarmecho heeft tot voordeel dat de organen die dicht bij de slokdarm liggen, veel beter in beeld worden gebracht. Het hart en de aorta, alsook de kleinere hartstructuren zoals de voorkamers, de grote bloedvaten en de mitralis- en tricuspidalisklep, kunnen bestudeerd worden. De patient moet nuchter zijn. Een minimum nuchtere toestand van 4 tot 6 uur voor het onderzoek is vereist. Om het braakreflex te onderdrukken wordt de keel lokaal verdoofd door middel van een spray. Bij allergie aan verdoving zoals Xylocaïne moet de arts verwittigd worden. Als het inbrengen van de sonde moeilijk verloopt, kan dit vergemakkelijkt worden door het toedienen van een het medicament Dormicum waardoor de patient een beetje slaperig wordt en de spiertonus verslapt. Tijdens het onderzoek ligt de patient op zijn linkerzijde op de onderzoekstafel. De arts brengt de sonde langzaam in via de keel en zal op een bepaald moment vragen om een slikbeweging te maken waardoor hij de sonde kan opschuiven tot in de slokdarm. Dit kan een onaangenaam gevoel geven en soms veroorzaakt dit braakneigingen. Het ademen door de neus en via de buik voorkomt of onderdrukt dit gevoel. Eens de sonde ter plaatse, maakt de arts vanuit verschillende hoeken de nodige beelden van het hart. De duur van dit onderzoek varieert van patiënt tot patiënt maar duurt meestal niet langer dan 20 minuten. Het risico verbonden aan het verrichten van dit onderzoek is bijzonder klein. Soms kan de keel wat gevoelig zijn tot enkele uren na het onderzoek. Het is aangeraden om tenminste nog 1 uur te wachten alvorens iets te drinken of te eten om verslikken te voorkomen. Indien Dormicum toegediend werd, is het mogelijk dat de patient zich wat duizelig en minder alert voelt. Een wagen besturen kan dan niet zodat het meebrengen van een begeleider die de patiënt naar huis kan brengen wenselijk is. Een uitermate zeldzame complicatie is de slokdarmperforatie. Indien er in het dagelijkse leven slikproblemen zijn moet er dan ook eerst een gastroscopie verricht worden (onderzoek van de slokdarm bij de maagdarmspecialist). Het onderzoek is verder tegenaangewezen bij patiënten die een gekend divertikel van Zenker hebben, een uitstulping van de slokdarm die vaak slikproblemen geeft, alsook bij personen die een tumor van de slokdarm vertonen. 6. Inspanningstest (EKG) Bij de inspanningstest wordt er een ECG gemaakt tijdens inspanning. Dat gebeurt in het ziekenhuis op een fiets (hometrainer), ook wel fietstest wordt genoemd. Omdat veel hartziekten alleen bij extra belasting van het hart op het ECG zichtbaar worden, is het belangrijk dat de activiteit van het hart tijdens inspanning wordt onderzocht. Een voorbeeld is angina pectoris of pijn op de borst, een veel voorkomend symptoom van de coronaire slagaderziekte. Hierbij is één van de kransslagaders (coronaire slagader) vernauwd. Als de nood aan zuurstof toeneemt (bv bij inspanning) kan die kransslagader niet aan de behoeften voldoen en ontstaat zuurstofnood. Dit kan gepaard gaan met pijn op de borst (angina pectoris) en typische EKG- veranderingen. Bij iemand met angina pectoris kan het ECG in rust dus volkomen normaal zijn. Voor wie zich zorgen maakt over zijn hart, kan een simpele inspanningstest heel geruststellend zijn. Geeft de test geen afwijkingen op het ECG dan is het risico dat het gaat om angina pectoris al veel kleiner. In onderstaande figuur zien we een overzicht van de kransslagaders. De RCA staat voor rechter kransslagader, de LCA voor linket kransslagader. Beide slagaders ontspringen uit de hoofdslagader en voorzien in de bevloeiing van de hartspier. Door een vernauwing in één van de karnsslagaders kan zuurstofnood ontstaan in de hartspier met als gevolg pijn op de borst en typische EKG-veranderingen (daling van het ST-segment) als uiting van zuurstofnood. Hoe gebeurd de test? Het kan zijn dat de arts vraagt sommige medicamenten 48u op voorhand te stoppen. In de kamer waar de inspanningstest plaatsvindt, staan een hometrainer en een computer waarop de resultaten worden verwerkt. Meestal is er een gespecialiseerde ziekenhuismedewerk(st)er die helpt. Het bovenlichaam wordt ontbloot, zodat er elektroden op de huid bevestigd kunnen worden (4 op de rug, 6 op de borstkas). Elektroden kunnen de elektrische prikkel door het hart volgen. Om de arm wordt een manchet bevestigd voor de bloeddrukmeting. Op het stuur van de hometrainer bevindt zich een teller die het aantal toeren per minuut aangeeft. Het is de bedoeling om de wijzer op de teller zoveel mogelijk stabiel te houden op dezelfde plek, dus op hetzelfde aantal toeren. Intussen wordt de weerstand op de trappers langzaam opgevoerd, waardoor het steeds moeilijker wordt de wijzer op z’n plaats te houden. Terwijl de fietser zich in het zweet werkt, moet hij aangeven of hij klachten krijgt, zoals pijn op de borst. De inspanningstest gaat door totdat de fietser zelf aangeeft dat hij niet meer kan of totdat de maximale hartfrequentie is bereikt (of tenminste 85% van de maximale hartfrequentie). De maximale hartfrequentie wordt vastgesteld aan de hand van de leeftijd, en verschilt dus van persoon tot persoon. Mannen rekenen hun maximale hartfrequentie uit door hun leeftijd van 220 af te trekken, vrouwen van 200. Bij een man van 25 is de maximale hartfrequentie dus 195 hartslagen per minuut, bij een man van 50 zijn dat 170 slagen per minuut. Bij mensen die aan sport doen, kan de maximale hartfrequentie hoger liggen dan bij ongetrainde mensen. Wanneer het ECG tijdens de inspanningstest een afwijking vertoont die wijst op een slechte doorbloeding van de hartspier, dan wordt de inspanningstest beëindigd. Meestal uit zich dat in een lichte verlaging van het zogenoemde ST-segment op het ECG, een indicatie voor zuurstofgebrek van de hartspier. Nog normaal ST-segment ST-depressie ST-depressie, gepaard met thoracale pijn Als een hartritmestoornis ontstaat wordt de fietsproef ook gestopt. Ook een plotselinge daling van de bloeddruk, wat een teken kan zijn van een verminderde pompkracht van het hart en dus van een globaal zuurstoftekort in de hartspier, is een redden om de fietsproef te stoppen. Het inspanningsonderzoek brengt een klein risico met zich mee. De hartspier wordt meer dan normaal belast, waardoor zich heel soms complicaties voordoen. Het risico op een hartinfarct tijdens de inspanningstest is erg klein. Iets groter is het risico op een hartritmestoornis, maar in beide gevallen gaat het om een vrijwel verwaarloosbaar risico. Mocht er toch iets gebeuren, dan is in het ziekenhuis alle medische zorg voorhanden. Overigens wordt een inspanningsonderzoek alleen aangevraagd als de dokter denkt dat het veilig kan. Bij klachten moet de patiënt de arts onmiddellijk verwittigen. 7. Alternatieve ‘inspannigstesten’ : Alternatieve ‘inspanningstesten’ worden voorzien voor patiënten bij wie het EKG onbruikbaar is voor diagnostiek (deze patiënten vertonen vaak een ‘linker bundeltakblok’, een afwijking die het EKG voor verdere diagnostiek onbruikbaar maakt) of voor patiënten die geen inspanning kunnen leveren op de fiets. In dat geval wordt de inspanning vervangen door toediening van medicatie die een inspanning nabootst. Meest frequent wordt de ‘perfusiescintigrafie of MIBI-scan’ van het myocard of hartspier gebruikt, een andere mogelijkheid is de stressechocardiografie. 7a. MIBI-scan Doel van het onderzoek Een myocardscintigrafie onderzoekt de doorbloeding van de hartspier met behulp van een SPECT-scan, na injectie in de bloedbaan van een licht radioactieve stof of isotoop, nml. het technetium (99mTc) sestamibi. Deze stof stapelt zich tijdelijk op in de hartspier en wel volgens de doorbloeding van de hartspier. Met een speciale camera (gammacamera, zie figuur links) kan men de straling (gammastralen) van het isotoop detecteren en alzo een beeld van samenstellen van de hartspierdoorbloeding (zie figuur rechts). Tekorten in de doorbloeding, meestal veroorzaakt door vernauwingen van de kransslagaders, worden hiermee opgespoord. Tevens laat deze test ook toe de spierkracht van het hart te onderzoeken (bepaling van de ejectie fractie). Een myocardscintigrafie bestaat uit 2 delen: tijdens een rustonderzoek wordt het isotoop toegediend aan de patiënt in rust, tijdens een inspanningsonderzoek of stressonderzoek wordt het isotoop toegediend ofwel bij bijna maximale inspanning tijdens een inspanningstest op de fiets ofwel na toediening van Persantine (farmacologische stresstest) bij patiënten die niet kunnen fietsen. Uit de vergelijking van de beelden bij rust en tijdens/na stress kan met oordelen of er gebieden zijn in de hartspier die zuurstofnood lijden (in rust normaal doorbloed, bij stress minder doorbloed) of vervangen zijn door litteken (na bv een hartinfarct) (zowel in rust als bij inspanning verminderde doorbloeding). Soms worden deze onderzoeken uitgevoerd in een dagprotocol: MIBI rust + inspanning of MIBI rust + Persantine. Voorbereiding • Volgende medicatie moet gestopt worden 2 dagen voor het onderzoek en op de dag van het onderzoek zelf: o Bètablokkers • • • • • o Theophylline o Nitraten o Persantine o Calciumantagonisten o Pijnstillers met coffeïne en paracetamol De cardioloog of behandelende arts bepaalt welke andere medicijnen tijdelijk niet mogen ingenomen worden, omdat zij de resultaten van het onderzoek kunnen beïnvloeden. Bij klachten na het stoppen van de medicatie moet de paatiënt zijn arts onmiddellijk verwittigen. De laatste 24 uur voor het onderzoek mag er GEEN KOFFIE, THEE, COLA OF CHOCOLADEMELK worden gedronken. Ook het eten van chocolade is verboden. De dag van het onderzoek mag niet gerookt worden. De dag van het onderzoek is de patiënt nuchter. De patiënt moet wel iets meebrengen om te eten MIBI in rust De patiënt meldt zich nuchter aan op de dienst nucleaire geneeskunde (Radio-Isotopen) alwaar het isotoop (kleine dosis licht radioactief) wordt ingespoten. Om te zorgen dat de radioactieve vloeistof optimaal door de hartspier wordt opgenomen, wordt een uur gewacht voordat de opnames gemaakt worden. Tijdens dit uur moet de patiënt iets eten (zonder koffie, thee of chocolade), bv. een boterham met boter en kaas. Een uur later worden op de dienst nucleaire geneeskunde met de gammacamera opnames van het hart gemaakt. Een MIBI-rust neemt ongeveer 2 uur in beslag. Gebeurt dit echter in dagprotocol (met inspanning of persantine) dan moet u rekening houden met een tijdsduur van 4 uur. MIBI bij inspanning d.m.v. een fietsproef Hiervoor meldt de patiënt zich aan op de dienst cardiologie waar een klassieke fietsproef zal verricht worden. Op het moment van maximale inspanning wordt het isotoop ingespoten, waarna patiënt nog 1 minuut moet doorfietsen. Na de fietsproef mag de patiënt nu ook iets gaan eten (zonder koffie, thee of chocolade). Een uur later worden op de dienst nucleaire geneeskunde met de gammacamera opnames van het hart gemaakt. Een MIBI-inspanning neemt ongeveer 2 uur in beslag. Gebeurt dit echter in dagprotocol (met rust) dan moet u rekening houden met een tijdsduur van 4 uur. MIBI bij inspanning d.m.v. Persantine Indien de patiënt niet in staat is te fietsen, wordt op de dienst nucleaire geneeskunde (Radio-Isotopen) via een infuus een medicijn toegediend (Persantine). Deze medicatie bootst een lichamelijke inspanning na. Ook nu krijgt de patiënt het isotoop ingespoten waarna men iets mag eten (maar geen koffie, thee of chocolade). Nadien worden op de dienst nucleaire geneeskunde de opnames van het hart gemaakt door middel van de gammacamera. Aandachtspunten • De hoeveelheid radioactieve stof gebruikt tijdens het onderzoek is te vergelijken met de hoeveelheid straling van een gemiddeld röntgenonderzoek (bv. een radiografie van de longen). De dosering is dus bijzonder klein en blijft ruim beneden de door de Wereld Gezondheidsorganisatie gestelde normen. De isotoop verdwijnt binnen enkele dagen geheel uit het lichaam. • • • Indien de patiënte zwanger is of borstvoeding geeft moet ze de arts hierover inlichten. Ook als de ptiënt aan astma lijdt, moet hij de arts verwittigen. Zoals bij elke stresstest bestaat er een zeker risico maar de frequentie is minimaal. 7b. Stress echocardiografie In deze test wordt de inspanning nagebootst met de stof Dobutamine. Dobutamine heeft tot doel de hartfrequentie te doen oplopen en daarom dient medicatie die het hartritme vertraagt 48 uur voor het onderzoek gestopt te worden. Indien patiënt tijdens het afbouwen of stopzetten van de medicatie problemen zou ondervinden, dient hij contact op te nemen met de behandelende arts. Tijdens het onderzoek ligt de patiënt met ontbloot bovenlichaam op de onderzoekstafel. Het onderzoek gebeurt onder ECG-monitoring. Via een intraveneus infuus wordt dobutamine toegediend aan oplopende dosissen. Door de toediening van dobutamine wordt een lichamelijke inspanning nagebootst waardoor het hart sneller gaat slaan, vergelijkbaar met lichamelijke inspanning. Deze opgewekte inspanning leidt tot een verhoogde nood aan zuurstof van de hartspier en indien de bloedvaten van het hart een belangrijke vernauwing vertonen, zal dit zich uiten door zuurstofgebrek in uw hartspier. De echobeelden die de cardioloog maakt, tonen dan afwijkende bewegingspatronen waarop het zuurstoftekort zichtbaar is. De test duurt ongeveer 30 minuten. Na de test blijft de patiënt nog gedurende 1 uur onder toezicht. Zoals bij elke stresstest bestaan ook hier mogelijke bijwerkingen, maar in de medische literatuur wordt deze test bestempeld als veilig en ernstige bijwerkingen zijn dan ook zeldzaam. 8. Invasief hartonderzoek in het cathlab (coronarografie, angiocardiografie van de hartkamers, aortografie, linker hartcatheterisatie, rechter hartcatheterisatie, myocardbioptie) De vermelde onderzoeken tot nu zijn niet-invasieve onderzoeken. Soms moeten we invasief te werk gaan (zeg maar de patiënt binnen dringen via de bloedbaan) om een diagnose te kunnen stellen, bevestigen of uitsluiten of ook om meer details te kennen van het probleem en om eventueel een behandeling te kunnen toepassen. Het invasieve hartonderzoek noemt men een hartcatheterisatie. Dit kan bestaan uit: - coronarografie: inspuiten van radiografisch contrast in de kransslagaders terwijl een Röntgenopname gemaakt wordt van de kransslagaders. Er wordt alzo een film gemaakt van de met contrast gevulde kransslagaders. Uitsparingen in het contrast zijn plaatsen waar de kransslagaders vernauwd zijn (zie figuur, witte pijl). Door alle kransslagaders te filmen kan met de diagnose van ‘coronaire insufficiëntie’ bevestigen, de uitgebreidheid ervan in kaart brengen en de behandeling beter richten. - Angiocardiografie van de linker hartkamer: er wordt een groter volume contrast in de linker hartkamer gespoten, opnieuw tijdens het maken van een Röntgenopname van de hartkamer. De film die gemaakt wordt laat toe de samentrekking van de hartspier te beoordelen, globaal en lokaal (opsporen van infarctzones) (zie figuur). In dit voorbeeld zien we globaal een goede contractie op uitzondering van een zone (zwarte pijltjes) in de voorwand (infarct) Tevens kan de mitralisklep beoordeeld worden op lekkage (‘mitralisklepinsufficiëntie’). - aortagrafie: er wordt een groter volume contrast in de aorta gespoten, net boven de aortaklep, opnieuw tijdens het maken van een Röntgenopname van de aorta. De film die gemaakt wordt laat toe de diameter van de aorta te meten (‘aneurysma’ of uitzetting uitsluiten/aantonen) en de aortaklep te beoordelen op lekkage (‘aortaklepinsufficiëntie’) - drukmetingen in linker hartkamer en aorta (linker hartcatheterisatie) wordt meestal uitgevoerd als een coronarografie wordt gedaan (hetzelfde geldt voor de linkerkamerangiografie). Deze drukmeting laat toe de vullingsdruk van het hart te beoordelen (druk op het eind van de diastole of relaxatie in de linker kamer, verhoogd bij ademnood obv ‘hartfalen’). Door de druk in de hartkamer en de aorta bij systole of contractie te vergelijken kan met nagaan of de aortaklep vernauwd is of niet (‘aortaklepstenose’). - drukmetingen in rechter hartholtes en longslagader (rechter hartcatheterisatie) worden meestal maar gedaan in bijzondere omstandigheden zoals in geval van hartkleplijden, in geval van hartfalen en in geval van pulmonaire hypertensie. Hiervoor wordt een speciale catheter gebruikt, de Swan-Ganz catheter (zie figuur). Thermodilutiemodule die toelaat aan de tip de temperatuur te Toegang tot lumen meten dat uitmond in de tip Toegang tot lumen dat bij normale positionering in het rechter ventrikel uitmond Hier kan de ballon die op de tip zit worden gevuld Onder de blauwe beschermhoes zit de tip van de catheter met een ballonnetje erom heen. Er worden drukken gemeten in de rechter voorkamer, de rechter hartkamer en de longslagader. Door de longslagader (een vertakking ervan) tijdelijk af te sluiten met het ballonnetje op de tip van de catheter wordt een druk gemeten die overeenkomt met de druk in de linker voorkamer (pulmonaire capillaire wiggedruk) (zie figuur). Door de pulmonaire capillaire wiggedruk te vergelijken met de druk in de linker hartkamer op het einde van de diastole kan men nagaan of de mitralisklep vernauwd is of niet (‘mitralisklepstenose’). Naast het registeren van de drukken worden ook bloedstaaltjes genomen voor de bepaling van zuurstofsaturaties in de verschillende rechter hartholtes, alsook in de aorta (opsporen van shunts tussen linker en rechter hart, zie figuur). Doorgeen het gaatje gaat zuurstofrijk bloed van de linker hartkamer naar de rechter hartkamer. Normaal is daar zuurstofarmbloed, zoals in de rechter voorkamer. Bij het meten van de zuurstofsaturaties in de rechter voorkamer en de rechter hartkamer zal een verschil gedetecteerd worden. Het onderzoek wordt ook aangevuld met het injecteren van koud water in de rechter hartkamer om obv thermodilutie (het verschil tussen de temperatuur van het ingespoten water en de temperatuur aan de tip van de catheter) het hartdebiet te berekenen. - soms zal men met de hulp van een speciaal tangetje een stukje hartspier preleveren om dat dan vervolgens onder de microscoop te analyseren (diagnose van myocarditis, sommige infiltratieve aandoeningen zoals amyloidose, opvolging van harttransplantpatiënten). Een inwendig hartonderzoek gebeurd in een hartcatheterisatiekamer of ‘cathlab’ (zie figuur). Röntgencamera Monitors voor volgen van het EKG en de radiografische opnames Onderzoekstafel Het inwendige hartonderzoek maakt gebruik van catheters (dunne holle buisjes) die via de bloedvaten naar het hart worden geleid. De bloedvaten kunnen worden bereikt op eenvoudige manier in de lies, de pols of de elleboogplooi. Die plaatsen worden eerst geschoren en ontsmet, vervolgens wordt een plaatselijke verdoving toegepast (Xylocaïne) en dan worden de slagader en de ader (in geval van rechter hartcatheterisatie) aangeprikt met een dikke naald. In het bloedvat wordt vervolgens een kort buisje (sheath) geplaatst dat dienst doet als toegangspoort waarlangs alle catheters achtereenvolgens worden opgeschoven (zie figuur). Indien de slagader in de pols of elleboog wordt aangeprikt, wordt in het bloedvat een vaatverwijdend product ingespoten (calciumantagonist). De catheters worden opgeschoven tot aan het begin van de kransslagaders, tot net in het ostium. Vervolgens wordt contrast ingespoten terwijl een Röntgenopname gemaakt wordt. Om een linkerkamerangiografie te maken moet de catheter doorgeen de aortaklep worden gepositioneerd in de linker kamer. Er wordt dan een grotere hoeveelheid contrast ingespoten, wat bij de patiënt een kortdurend, ongevaarlijk, globaal warmtegevoel kan veroorzaken. Meestal verloop het onderzoek vlot en probleemloos. Complicaties zijn evenwel altijd mogelijk en soms zijn ze ernstig. Sterfte is mogelijk (0,08%)! Mogelijke complicaties: Ritmestoornissen: vagale reactie met bradycardie en hypotensie, voorkamerfibrilleren, maar ook ventrikelfibrilleren, ventrikeltachycardie, asystolie Beschadiging van het bloedvat (niet-coronair): dissectie of perforatie van de vaatwand, ontwikkeling van een pseudo-aneurysma (zie figuur), AV-fistel, distale embolisatie van atherogeen materiaal, thrombose op punctieplaats, cholesterolembolen, Ischemie van de hartspier of zelfs en hartinfarct: catheterwedge, dissectie van de kransslagader, luchtembolie, spasme Tamponade Beroerte Nierinsufficiëntie: contrastnefropathie, cholesterolembolen Bloedingen, naar buiten, maar ook retroperitoneaal Allergie op locaal anestheticum, ioodcontrast, Protamine 9. Interventionele behandeling in het cathlab Via dezelfde weg van de hartcatheterisatie zijn we in staat sommige problemen op te lossen. De meest frequente behandeling die zo wordt toegepast is de behandeling van vernauwingen in de kranssladers dmv de ‘Percutane Transluminale Coronaire ballonAngioplastiek’, vroeger PTCA, nu PCI afgekort (Percutane Coronaire Interventie). Percutaan staat voor ‘door de huid’, transluminaal staat voor ‘doorgeen het lumen van het bloedvat’, coronair staat voor ‘behandeling van de kransslagader’ (een gelijkaardige techniek bestaat immers ook voor de bloedvaten in de ledematen of naar de nieren), ballonangioplastiek staat voor ‘openrekken van een vernauwing door middel van opblazen van een klein ballonnetje’ (zie figuur). De catheters worden, zoals bij een coronarografie opgeschoven tot aan het begin van de kransslagaders, tot net in het ostium. Vervolgens wordt, onder het inspuiten van kleine hoeveelheden contrast, een dun voerdraadje doorgeen de vernauwing geplaatst. Vervolgens wordt een balloncatheter over die voerdraad tot in de vernauwing geplaatst en opgeblazen. Deze techniek is nog altijd de meest gebruikte, maar ze wordt bijna altijd gecomplementeerd met de plaatsing van een stent (een cylindertje van gaas, zie figuur). Zo’n stent zit voorgemonteerd op de ballon (zie figuur). Tijdens het opblazen van de ballon wordt die voorgemonteerde stent ook opengerokken en na deflatie van de ballon blijft de stent ter plaatse achter (zie figuur). Door het gebruik van de stent is de kans op acute complicaties en mislukkingen duidelijk verminderd. Er zijn 2 soorten stents, de naakte stent of ‘bare metal stent’ (BMS) en de stent die na de plaatsing langzaam een medicament los laat in de omgevende wand, de ‘drug-eluting stent’ (DES). Het medicament, een cytostaticum wat de celgroei inhibeert, voorkomt een overdreven lichaamsreactie op de plaats van de stent met als gevolg minder terugkerende vernauwingen op de behandelde plaats. Afhankelijk van de klinische omstandigheden zal de arts voor de ene of de andere stent kiezen. Patiënten met diabetes, met terugkerende vernauwingen in een (naakte) stent, met vernauwingen in smalle bloedvaten en met lange vernauwingen hebben meest baat bij de DES. Naast plaatsen van stents zijn er nog andere technieken mogelijk zoals bv de ‘rotablatie’ (miniatuur boortje om vooral verkalkte letsels te behandelen). Gezien het dus niet meer alleen gaat om een ‘ballonnetje opblazen’ zoals in de beginjaren spreekt men nu dan ook van een PCI en niet meer van een PTCA. In het kader van de behandeling van vernauwingen van de kransslagaders kunnen bijkomende onderzoeken gedaan worden in het cathlab om na te gaan of een vernauwing wel degelijk belangrijk is of niet. Dat is vooral van belang als er meerdere vernauwingen aanwezig zijn. De meest gebruikte techniek is die van de ‘fractionele flowreserve’ of FFR. Hierbij wordt een drukgradiënt gemeten over de vernauwing voor en na het induceren van maximale coronaire vasodilatatie (door het toedienen IV of IC van Adenosine). De FFR is de verhouding van de druk distaal van de stenose op de druk proximaal van de stenose. Een waarde < 0,80 (FAME, meertakslijden) -0,75 (DEFER, ééntakslijden) betekent dat de stenose significant is. Een behandeling met stenting is dan zinvol. Om de druk te meten voorbij de vernauwing wordt gebruik gemaakt van een voerdraad met drukgevoelige tip. Indien nodig kan dan over die voerdraad een ballon met stent worden geschoven tot in de vernauwing. Een andere techniek is die van de intracoronaire echografie. Deze techniek laat niet alleen de luminale vernauwing zien, maar ook de samenstelling ervan (localisatie van het atheroom, graad van verkalking). Na stenting kan het onderzoek zinvol zijn om de ontplooiing van de stent beter te evalueren. Dit onderzoek behoort niet tot de routineonderzoeken in het cathlab. Al deze technieken zijn niet vrij van complicaties. Dezelfde complicaties als bij het invasieve onderzoek zijn mogelijk. Specifieke complicaties die het gevolg zijn van manipulaties in de kransslagader zijn de coronaire dissectie en de coronaire perforatie met myocardiale ischemie en tamponade als gevolg. Gelukkig zijn die complicaties zeldzaam. Andere behandelingsmodaliteiten in het cathlab zijn oa de sluiting van gaatjes tussen 2 harkamers, het inbrengen van een kunstklep in een vernauwde aortaklep, de behandeling van de mitralisklepinsufficientie, het afsluiten van het hartoortje,… Deze technieken zijn geen routinetechnieken in het cathlab. 10. Opsporen en behandelen van ritmestoornissen in het cathlab De meeste ritmestoornissen van het hart worden gediagnosticeerd dmv het gewone EKG en de behandeling is meestal eenvoudig dmv medicamenten. Soms evenwel is een gespecialiseerd onderzoek aangewezen. Via dezelfde bloedvaten die worden aangeprikt om een hartcatheterisatie uit te voeren kunnen ook electroden worden opgeschoven tot in het hart om er electrische signalen te registreren en electrische impulsen te geven. Dit noemt men een electrofysiologisch onderzoek. (zie onderstaande figuren). Typische electrode die zoals een catheter via de bloedvaten vanuit de lies kan worden opgeschoven tot in de hartholtes. Met die electroden kunnen: - signalen worden geregistreerd (‘inwendig EKG’) - electrische impulsen worden toegediend met de bedoeling ritmestoornissen uit te lokken. Alzo kan men te weten komen welke electrische circuits of gebieden van abnormale electrische activiteit verantwoordelijk zijn voor de ritmestoornis. - ‘radiofrequentie energie’ toepassen om electrische circuits te onderbreken of gebieden van abnormale electrische activiteit te elimineren (‘ablatie’) Meestal worden meerdere electroden in de hartholtes gelegd. Op die manier kan men op verschillende plaatsen tegelijk activiteit registreren en een beter inzicht krijgen in het mechanisme van ritmestoornissen. Als het circuit van een ritmestoornis in kaart is gebracht kan men door gerichte ‘radiofrequente energie’ een circuit onderbreken waardoor de ritmestoornis verdwijnt. Hier zie je meerdere electroden in de hartholtes, zoals gezien tijdens een Röntgendoorlichting van het hart. Dit is een typisch voorbeeld van inwendige EKG’s (de 2 onderste curves), samen met het gewone EKG (de 4 bovenste curves). Door het toedienen van extra impulsen probeert men een ritmestoornis uit te lokken. De extra impulsen zie je in de oranje kader en nadien zie je een ritmestoornis in de roze kader. Op basis van het electrofysiologisch onderzoek kan men verschillende behandelingen voorstellen: - medicamenteuze behandeling - ablatie: dwz dmv toedoenen van extreme hitte (radiofrequentie energie) of extreme koude (cryotherapie) een circuit onderbreken of een plaats van abnormale activiteit elimineren - implantatie van een pacemaker: vooral bij problemen van trage hartritmes (‘bradycardie’) - implantatie van een cardioverter-defibrillator (‘ICD’): bij problemen van levensbedreigende snelle hartritmes (‘ventrikeltachycardie’, ‘ventrikelfibrillatie’), meestal bij patiënten met structurele afwijkingen van het hart, bv na een hartinfarct - zelden worden chirurgische behandelingen voorgesteld zoals het aanleggen van littekens in de voorkamers van het hart om de spontane elektrische impulsen in het hart te verplichten de normale wegen te volgen (Maze procedure) of het wegsnijden van de plaatsen van abnormale elektrische activiteit (meestal gelegen in een uitstulping of ‘aneurysma’ van de hartspier en dat is meestal het gevolg van een hartinfarct) 11. Implantatie van pacemakers en cardioverterdefibrillators in het cathlab Pacemakers worden courant ingeplant. Ze dienen vooral om trage hartritmes op te vangen. Een pacemaker is een implanteerbaar toestel dat de trage hartslagen (bradycardie) helpt regulariseren. Een klein, batterij-aangedreven toestel wordt, via een kleine chirurgische ingreep (plaatselijke verdoving), kort bij het sleutelbeen onder de huid geplaatst. Eén of twee geïsoleerde draden (electrodes) lopen, via bloedvaten (venen), van het toestel naar de rechterzijde van het hart, waar ze constant wordt vastgeankerd (zie figuren). Indien een pacemaker een te trage hartslag of helemaal geen hartslag detecteert, zendt hij elektrische impulsen uit die het hart stimuleren om de hartslag te versnellen/te doen hervatten. De meeste pacemakers hebben dan ook een waarnemende functie die de pacemaker ‘uitzet’ als de hartslag boven een bepaald niveau is en terug ‘aanzet’ als de hartslag te traag is (zie figuur). De eerste 2 deflecties (met de zwarte pijl er tussen die een illustratie is van de tijd die verstrijkt) zijn normale activaties van het hart. De rode pijl is even lang als de zwarte pijl, maar er volgt geen normale activatie en dus neemt de pacemaker het over (de drie deflecties met de blauwe pijlen er tussen). De laatste defectie is weer een normale activatie dewelke door de pacemaker gezien wordt en dus houdt de pacemaker zich in. Implantatie kan gebeuren in de meeste ziekenhuizen. De meeste mensen blijven, nadat de pacemaker werd ingeplant, enkele dagen in het ziekenhuis. De 1e maand na implantatie mag de patiënt niet met de wagen rijden! Het rijverbod is 3 maanden voor professionele chauffeurs. Een cardioverter-defibrillator of ICD is ook een batterij-gevoed toestel dat geïmplanteerd wordt zoals een pacemaker. Eén of meer elektrodes lopen naar het hart. De ICD monitort continu het hartritme. Indien hij een te traag ritme detecteert, legt hij het hart een tempo op net als een pacemaker zou doen. Als hij snelle hartritmes detecteert die potentieel levensgevaarlijk kunnen zijn (‘ventrikeltachycardie, ventrikelfibrillatie) is de ICD in staat een energieshock te geven om het hart te resetten naar een normaal ritme (zie figuur) . Snelle hartslag door ‘ventrikeltachycardie’. ICD geeft een electrische shock. Het hartritme hervat in een normaal ritme. Implantatie van ICD’s gebeurt in gespecialiseerde ziekenhuizen. Ook hier geldt een rijverbod dat evenwel langer is dan na pacemakerimplantatie.
© Copyright 2024 ExpyDoc