Samenvatting

Cover Page
The handle http://hdl.handle.net/1887/25780 holds various files of this Leiden University
dissertation.
Author: Fakih, Farabi
Title: The rise of the managerial state in Indonesia : institutional transition during the
early independence period. 1950-1965
Issue Date: 2014-05-14
Samenvatting
Deze dissertatie positioneert de opkomst van de Indonesische
ontwikkelingsstaat in de periode van de de zogenaamde Orde Lama (Oude
Orde) van President Sukarno. Gesteld wordt dat de wortels van de militaire
technocratie van de Orde Baru (Nieuwe Orde) van President Suharto moeten
worden gezocht in instituties en ideeën die in de jaren vijftig en begin
jaren zestig ontwikkeld werden. De opkomst van het managerialisme, zo
kenmerkend voor de Orde Baru, wordt direct gerelateerd aan de internationale
hulpverleningsstructuur die na de Tweede Wereldoorlog opgeld deed.
Het eerste hoofdstuk behandelt de opkomst in de jaren vijftig van een
nieuwe ‘kennis-elite’. Deze elite verschilde van de politieke elite die aan
de macht was gekomen tijdens de revolutionaire periode (1945-1949).
De nieuwe elite ontleende zijn gezag aan zijn technische en sociaalwetenschappelijke vaardigheden. Hoewel de eerste generatie van de nieuwe
elite pas begin jaren zestig een rol van betekenis ging spelen, beheerste
daarvoor al een klein aantal personen dat hoger onderwijs had genoten tijdens
de koloniale periode, de beleidsmakende organen van de staat. Sukarno’s
inspanningen om zich te bevrijden van de macht van deze experts vormen
het centrale thema van dit hoofdstuk.
De tegenbeweging die Sukarno en angehauchte politici zoals Roeslan
Abdoelgani in gang zetten om het op kennis gebaseerde debat te bestrijden,
werd de ideologische basis van de Geleide Democratiestaat. Tegelijkertijd
ontwikkelde de nieuwe kenniselite, met name zij die begin jaren zestig na
het voltooien van hun proefschrift in de Verenigde Staten naar Indonesië
terugkeerden, een eigen tegenbeweging die zich richtte op het beheersen van
396
THE RISE OF THE MANAGERIAL STATE IN INDONESIA
de massa en de inzet van het leger als middelen van het noodzakelijk geachte
ontwikkelingsproces.
Het tweede hoofdstuk behandelt intellectuele ontwikkelingen binnen
het leger, rondom stafchef Abdul Haris Nasution, de legerleiding en de
commando-opleiding, Seskoad. Het hoofdstuk gaat in op Nasutions ideeën
over de rol van het leger, en meer in het bijzonder de ontwikkeling van de DwiFungsi doctrine. Het bestudeert de ontwikkeling van de officiersopleiding
voor het leger en hoe deze nieuw gecreëerde onderwijsinstelling de weg
vrijmaakte voor het invoeren van nieuwe ideeën uit de Verenigde Staten en
andere delen van de wereld.
Seskoad nam een belangrijke plaats in bij de ontwikkeling van de
doctrines van territoriale en burgerlijke actie van het leger, die beide gericht
waren op de controle van de massa of het volk. De territoriale doctrine
legitimeerde de opkomst van het territoriale korps, dat met zijn macht over
de regio’s en de rurale gebieden een permanente militaire aanwezigheid in het
binnenland van Indonesië bewerkstelligde. De burgeractie-doctrine was een
ontwikkelingsdoctrine die het leger opvatte als een essentieel onderdeel voor
de nationale ontwikkeling, in het bijzonder op ruraal gebied. Beide doctrines
maakten deel uit van de counterinsurgency/anti-oproerstrategie die het leger
in staat stelde de landelijke gebieden te beheersen. De toename van militaire
hulp van de Verenigde Staten leidde ook tot het opzetten van een nieuwe
aanvalstroepenelite. De legerelite werd dus zelf opgedeeld in territoriale en
aanvalsmachten. Deze ontwikkeling was belangrijk voor de plaats die het
leger in de Nieuwe Orde periode ging innemen.
Het derde hoofdstuk gaat dieper in op de ontwikkeling van de
kenniselite. Allereerst wordt het acute tekort aan expertise aan de kaak
gesteld toen de Indonesische staat eind 1949 zijn onafhankelijkheid
verwierf. De staat probeerde dit probleem op twee manieren op te lossen:
door het importeren van kennis en door het ontwikkelen van het hoger
onderwijssysteem. Het importeren van kennis gebeurde op twee manieren:
allereerst door het creëren in 1951van Putaba, een instituut dat Europese
kennis naar Indonesië trachtte te halen. De Putaba-experts zouden moeten
opgaan in het ambtelijke apparaat. Daarnaast werden buitenlandse experts
geworven voor beleidsmakers- posities in het Nationale Plan Bureau en de
verschillende financiële instituties.
SAMENVATTING
397
De tweede manier om te voorzien in het tekort aan kennis was het
ontwikkelen van het hoger onderwijssysteem. Uitbreiding van onderwijs
vond op fenomenale schaal plaats en had als doel afscheid te nemen van de
resten van het koloniale onderwijssysteem. De politieke beslissing om van
het Nederlands naar het Engels over te stappen bracht ook een overstap van
Nederlandse naar Amerikaanse teksten met zich mee. De introductie van het
Amerikaanse Guided Study systeem was een onderdeel van deze verschuiving
van het Nederlandse naar het Amerikaans geïnspireerde onderwijs. De rol
van de buitenlandse experts werd belangrijker naar mate hun aantal steeg. De
econoom Sumitro Djojohadikusomo wist steun te winnen van de UNTAA
om financiering te verkrijgen en experts te sturen. Djojohadikusomo legde
in zijn verschillende functies als minister van Financiën en decaan van de
Economische Faculteit van de Universiteit van Indonesië contacten met
verschillende experts, die betaald werden door de Ford Foundation, de VN en
andere buitenlandse organen. Zo verkreeg hij invloed bij het creëren van het
nationale plan en het vaststellen van een groot aantal wettelijke maatregelen
die bedoeld waren om een levensvatbare ontwikkelingseconomie te creëren.
De rol van de MIT-CENIS en de import van Amerikaanse
moderniseringstheorie volgden dezelfde weg. De macht van de buitenlandse
experts, in het bijzonder de Canadees Benjamin Higgins, speelde een
instrumentale rol in de opstelling van het 1956 Nationale Ontwikkelingsplan,
was aanzienlijk. Dit was waarschijnlijk ook de reden waarom Sukarno de
experts links liet liggen en bijna geobsedeerd werd door het gedrag van
Sumitro Djojohadikusumo. De opkomst en macht van de buitenlandse
experts was in Sukarno’s ogen niets anders dan een manifestatie van het
neokolonialisme.
Het vierde hoofdstuk laat zien hoe een andere belangrijke ideologie uit de
Verenigde Staten, die van wetenschappelijk management, voet aan de grond
kreeg door de introductie van twee nieuwe wetenschappen: bedrijfskunde
en bestuurskunde. Hoewel men zich van begin af aan bewust was van een
tekort aan kennis, werd pas bij het falen van het 1951 Noodplan, of Sumitro
Plan, de noodzaak duidelijk om management capaciteiten te scheppen in
de overheidsbedrijvensector en de bureaucratie. In 1954 maakten Edward
Litchfeld en Alan C. Rankin, bestuurskundigen van Cornell University, een
studiereis naar Indonesië op uitnodiging van de premier en met financiële
steun van de Ford Foundation.
398
THE RISE OF THE MANAGERIAL STATE IN INDONESIA
Op basis van hun rapport werd een reeks van maatregelingen
geïmplementeerd om een nieuwe garde van bestuurskundige specialisten
aan te kweken. In 1958 werden bedrijfsmanagementspecialisten Caldwell
en Timms (beiden Harvard docenten) naar Indonesië gezonden om de staat
van zowel het bedrijfs- als het overheidsmanagement te peilen. In 1958
waren praktisch alle Nederlandse bedrijven genationaliseerd, wat resulteerde
in een golf van opengevallen bestuurlijke functies in nieuw opgerichte
overheidsbedrijven. De plotselinge vraag naar Indonesische managers leidde
tot een toename van het aantal bedrijfskundeopleidingen. Dit kwam ook tot
uiting in het toenemende aantal publicaties op het gebied van management,
zowel in het Indonesisch als in vertalingen.
De uitbreiding van managerial training education en het verheffen van
de manager tot een elitecategorie was een slag in het gezicht van de zittende
politieke elite die werd gedomineerd door(nog vaak Nederlands gevormde)
juristen. Een en ander resulteerde in een verschuiving van nadruk op
juridisch perspectief, naar bestuurlijk perspectief. Dit leidde onvermijdelijk
tot conflicten tussen de juristen en de bestuurskundigen, zoals verwoord in
de scherpe kritiek van Ernst Utrecht op speeches van bestuurskundigen als
Prajul Atmosudirdjo en Tjia Kok Tjiang. Van belang is dat de uitbreiding
van wetenschappelijk bestuur bijdroeg tot de grondwettelijke veranderingen
die tijdens de Geleide Democratie plaatsvonden. Het op het tweede plan
zetten van het recht en de scheiding van machten leek te stroken met de
doelstellingen van de corporatieve staat onder bestuurlijke controle. Het
loslaten van juridische bescherming van het individu kenmerkte in zekere
zin de veranderingen die plaatsvonden in de verhouding tussen staat en
maatschappij.
Betroffen het derde en vierde hoofdstuk de ontwikkeling van kennis
en managers en de daaraan gerelateerde ideologische scheiding van de
geesten bij de instelling van de Geleide Democratie in de late jaren vijftig,
het vijfde hoofdstuk concentreert zich op de ontwikkeling van de nationale
planning tijdens de periode van Geleide Democratie. Het bespreekt Sukarno’s
pogingen om zijn corporatieve ideeën te effectueren door grotere participatie
toe te staan in de nationale economie, vooral in de pas genationaliseerde
overheidsindustrie. Hiertoe werd het nieuwe Depernas planningsinstituut
opgericht. In tegenstelling tot de door buitenlandse experts gedomineerde
planningslichamen, zou Depernas een non-expert of non-professioneel
SAMENVATTING
399
planningsinstituut belichamen: een instituut waarin de rol en participatie
van het volk een hoofdrol zouden spelen.
Het falen van Depernas en het mislukken van de pogingen om de
economie open te stellen voor grotere deelname creëerde onvermijdelijk
een tweedeling tussen de communisten en de managers. Terugkerende
Indonesische studenten die hun doctoraat hadden behaald in diverse sociale
wetenschappen kregen langzaam aan belangrijke functies binnen de overheid.
LIPI-LEKNAS en andere professionele organisaties naast de universiteiten
werden kennisvijvers van nieuwe professionals na hun terugkeer in Indonesië.
Het falen van Depernas leidde tot de oprichting van Bappenas, dat ongeveer
zoals het centrale planningslichaam uit de jaren vijftig opereerde, al hoewel
met meer invloed in de regio’s en zoals gezegd veel sterker geïntegreerd in
het militaire territoriale bestuur. Na het falen van de corporatistische aanpak
stuurde het presidentiële kabinet vanaf 1962 aan op centralisering. Zo werd
in veel opzichten de structuur van de Nieuwe Orde al in de periode 19621965 geïmplementeerd.
Het zesde hoofdstuk bespreekt de implementatie van managerialistische
wetenschappen in de vorm van verschillende social engineering projecten die
gericht waren op de overheidsdienst en de grote massa. Social engineering
was een belangrijk onderdeel van de Geleide Democratie en was een
onmisbaar element in de revolutionaire doelstellingen. Het hervormen van de
Indonesiër was onderdeel van het nationale streven. Dat zowel managers als
staatsideologen rondom Sukarno social engineering steunden, toont wederom
de verenigbaarheid aan van de Geleide Democratie met de Managerial State.
Social engineering werd uitgeoefend via tal van organisaties. Ten eerste
via het Nationale Bestuursinstituut, dat naast vele andere administratieve
organisaties ook managers opleidde. Ten tweede werd een aantal organisaties
aangewezen om het overheidsapparaat te observeren, te indoctrineren en van
nieuwe middelen te voorzien. De Bapekan voerde observaties en onderzoek
uit om problemen van inefficiëntie en slechte organisatie te analyseren.
De Paran werd belast met indoctrinatie en mediatie. De ontwikkeling van
indoctrinatiecursussen en de omvorming van het overheidsapparaat strookten
met de idealen die werden omhelsd door managementspecialisten die in
Indonesië werkten.
Indoctrinatie van traditionele waarden als gotong royong werden in feite
gelegitimeerd door studies die waren uitgevoerd door managementspecialisten
400
THE RISE OF THE MANAGERIAL STATE IN INDONESIA
die in de Verenigde Staten hadden gestudeerd. De herontdekking van
traditionele waarden werd dus geïncorporeerd in de indoctrinatiestrategie
van managementspecialisten en andere sociale wetenschappers. Belangrijk
is dat veel van deze technieken en waarden later werden gebruikt door de
Nieuwe Orde.
Het zevende en laatste hoofdstuk bespreekt de ontwikkeling van
economisch denken in de laatste jaren van de Geleide Democratie. Het toont
het groeiende conflict tussen de ‘productiebenadering’ van de communisten
tegen de monetaire benadering van westers-getrainde economen. In 1962
leidde het falen van de economische planning en mismanagement tot
financiële problemen geleid met als resultaat toenemende inflatie, wat weer
een feitelijk faillissement van een groot deel van de economische sectoren in
overheidshanden tot gevolg had.
De droevige economische positie dwong de regering voor hulp aan te
kloppen bij het IMF en de westerse wereld. Een herstelprogramma genaamd
Deklarasi Ekonomi, of Dekon, werd aangekondigd. In dit programma
werkten westers getrainde Indonesische economen samen met hun westerse
tegenhangers om een programma te ontwikkelen om inflatie te verminderen,
het overheidstekort te verminderen, en westerse leningen te ontvangen via
westerse financieringsorganisaties.
Het falen van Dekon was de uitkomst van zowel de afkeer van Sukarno
van elke vorm van de impopulaire versoberingmaatregelen die een essentieel
onderdeel vormden van het plan, als de afkeer van communisten van elke
vorm van monetaire of Keynesiaanse benaderingen. Tegelijkertijd probeerde
de communisten hun ‘productiebeleid’ door te duwen waarin rentezoekende
structuren worden geanalyseerd in de rurale gebieden en waarin renteverlaging
wordt gezocht door retooling. Dit hield herstructurering in van de rurale
gebieden ten nadele van het leger, de bureaucratie en andere traditionele
vormen van autoriteit. Deze benadering leidde tot een scherp conflict tussen
de communisten en de meer traditionele krachten naast de militaire en
burgerlijke bestuurdersklasse. Tegelijkertijd begonnen veel westers getrainde
economen die socialistische economieën in Oost-Europa(Joegoslavië en
Hongarije) te bestuderen waar ruimte gemaakt werd voor incorporatie van de
marktvormen en analyse. Deze hybride vorm zou voortgezet worden onder
de Nieuwe Orde met behoud van de traditionele vormen van autoriteit. De
SAMENVATTING
401
uitroeiing van de communisten in 1965 betekende in feite het einde van
deze productiebenadering.
Deze studie toont aan dat er een positieve correlatie bestaat tussen
de Geleide Democratie staat en de Nieuwe Orde staat, met name in de
ontwikkeling van militaire en burgerlijke kenniselites, de opkomst van ideeën
over wetenschappelijk bestuur en modernisatietheorie, het voortbrengen
van managers en de opkomst van een managerial staat die met gebruik
van social engineering het overheidsapparaat en de brede bevolking stevig
in de greep hield. De ontwikkeling in de sociale wetenschappen van een
machtsstrategie wijst op de genealogische eenheid in de ideologie van de
staat-samenlevingsrelatie in zowel de Geleide Democratie als de Nieuwe
Orde regimes.