Utrecht, 3 december 2014 Deskundigen oneens over alcoholgerelateerde cognitieve schade Vier kanttekeningen bij de resultaten van een nieuwe Nederlandse studie over alcohol en jonge hersenen. Vandaag is er in de Volkskrant aandacht voor de Utrechtse neuropsychologe Sarai Boelema. De conclusie van haar promotie-onderzoek onder Nederlandse jongeren is dat drinkers niet slechter functioneren als het gaat om geheugen, impulscontrole en concentratievermogen dan niet-drinkers. Zij stelt dus dat er geen bewijs is dat jongeren slechter gaan presteren door alcoholgebruik. Boelema: “Bijna alle bestaande studies vergelijken hoe drinkende en niet drinkende jongeren functioneren op een en hetzelfde moment. De drinkers scoren slechter. Boelema: “Maar die problemen kunnen net zo goed de oorzaak als het gevolg zijn van het alcohol.” De promovenda testte 2.230 jongeren toen ze elf en negentien jaar oud waren. Ze verdeelde ze in zes groepen, van niet-drinkers tot zware drinkers. Het drankgebruik gaf geen verhoogd risico op afwijkingen in het cognitief functioneren, aldus Boelema. Wel vond Boelema een verband tussen probleemgedrag en (met name ernstig) alcoholmisbruik. Jongeren die op jonge leeftijd snel agressief zijn en zich schuldig maken aan zaken als vandalisme en winkeldiefstal, worden later vaker probleemdrinkers. Het gebruik van alcohol doet nog een schepje bovenop het probleemgedrag. Jurriaan Witteman die in opdracht van de Hersenstichting een wetenschappelijk literatuuroverzicht samenstelde over de invloed van binge drinken op de hersenen van jongeren (uitgave STAP, 2014), wijst erop dat de conclusie uit het onderzoek van Boelema geenszins de algemene conclusie is die uit de gehele literatuur getrokken kan worden. Afgaande op de samenvatting van haar werk plaatst Witteman daarom enkele kanttekeningen bij de conclusies van Boelema: Ten eerste heeft Boelema ‘zware drinkers’ en adolescenten met een diagnose ‘alcoholafhankelijkheid’ vergeleken met controles. De gangbare definities van deze begrippen bevatten geen duidelijk omschreven criteria voor het drinkpatroon waarmee er alcohol geconsumeerd wordt. Zo is het mogelijk om als ‘zware drinker’ of ‘alcoholafhankelijk’ te worden betiteld zonder dat men regelmatig binge drinkt (wat gedefinieerd is als het meer dan vier en vijf standaardglazen alcohol consumeren in een interval van twee uur). Het is hiermee mogelijk dat de drinkers in Boelema haar steekproef relatief weinig binge dronken, een drinkpatroon waarvoor er redelijke evidentie is dat het de neurocogntitieve ontwikkeling beïnvloedt. Hiermee zouden de conclusies van Boelema een onderschatting kunnen zijn van de ontwikkelingseffecten voor het grote deel van de Nederlandse adolescenten dat regelmatig binge drinkt. Ten tweede is mogelijk dat de taken die Boelema heeft afgenomen niet gevoelig genoeg waren om effecten van alcoholconsumptie op de neurocognitieve ontwikkeling te meten. Uit het onderzoek naar het effect van binge drinken weten we namelijk dat er met name een negatief effect uitgaat van binge drinken op hersensystemen die aandacht en werkgeheugen ondersteunen. Ten derde heeft Boelema alleen cognitieve tests afgenomen en geen directe metingen van de hersenen. Uit onderzoek naar binge drinken weten we dat er aanwijzingen zijn dat regelmatig binge drinken een effect lijkt te hebben op de hersenstructuur (meer specifiek de witte stof) en de hersenactiviteit en soms zonder dat deze effecten zich vertalen naar afwijkende prestatie op cognitieve tests. Het is daarom wel gesuggereerd dat bij aanvang van regelmatig binge drinken er eerst een subtielere verstoring van de hersenen optreedt die nog gecompenseerd kan worden, maar dat er bij voortgezet binge drinken compensatie faalt en er ook afwijkende cognitieve prestatie optreedt. Het is mogelijk dat in de steekproef van Boelema er wel al verstoring van de hersenen was opgetreden maar dit nog niet zichtbaar was op de cognitieve tests. Ten vierde valt uit de samenvatting op te maken dat voor de groep alcoholafhankelijke vrouwen er wel verstoring van de cognitieve flexibiliteit meetbaar was. Dit resultaat sluit aan op de suggestie uit de binge drink literatuur dat meisjes mogelijk kwetsbaarder zijn voor neurocognitieve ontwikkelingsstoornis door zwaar drinken dan jongens. Bovendien bleek dat alcoholafhankelijkheid probleemgedrag voorspelde, wat mogelijk een gevolg is van het neurotoxisch effect van alcohol op de hersenontwikkeling. Met andere woorden, er waren wel aanwijzingen uit Boelema’s onderzoek voor negatieve effecten van (zwaar) drinken op de neurocognitieve ontwikkeling. Tenslotte moet een wetenschappelijke studie altijd in het licht gezien worden van de al bestaande literatuur. Uit deze literatuur valt op te maken dat er redelijk bewijs is voor de conclusie dat regelmatig binge drinken in eerste instantie de hersenontwikkeling beïnvloedt waarbij cognitieve prestatie soms intact is. Bij voortgezet alcoholgebruik vinden een stuk of vijf longitudinale studies echter ook verstoring van de cognitieve functies en dan met name het werkgeheugen en de aandacht. Dit patroon van resultaten wijst op een initieel prodroom waarbij er wel verstoring is van de hersenontwikkeling door binge drinken zonder dat dit evident is op klassieke cognitieve tests, mogelijk door het vermogen van het adolescente brein om zich aan te passen aan de verstorende invloed van alcoholgebruik. Bij voortgezet gebruik zien we echter ook op cognitieve tests verstoring optreden. Witteman is van mening dat er sterke behoefte is aan meer groot opgezet longitudinaal onderzoek met zowel cognitieve als hersenmetingen om meer inzicht te krijgen in de vraag welke drinkpatronen met name een risico vormen voor de hersenontwikkeling van adolescenten. Wim van Dalen, directeur van het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid STAP, voegt nog toe dat er voorzichtig met de resultaten van dit onderzoek moet worden omgegaan. Hij is het eens met de uitspraak van staatssecretaris van Rijn dat het als een paal boven water staat dat alcohol slecht is voor kinderen (Volkskrant 3 dec. 2014)). Ook is volgens Wim van Dalen duidelijk uit onderzoek dat regelmatig drinken op jonge leeftijd de kans op verslaving op latere leeftijd verviervoudigt. Van Dalen: “Alcohol is daarnaast een carcinogene stof die schadelijk is voor alle belangrijke organen.” Voorzichtigheid blijft derhalve volgens hem sowieso geboden. Utrecht, 3 december 2014 Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid STAP Postbus 9769 | 3506 GT | Utrecht T: 030 6565 041 + 0653295544
© Copyright 2024 ExpyDoc