nummer 5 november 2013 jaargang 16 n Uitgave van de Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie n www.nvmo.org n Capaciteitsplanning: gecompliceerde legpuzzel n ‘Clubblad’ Medische Oncologie viert derde lustrum n sneller toegang tot innovatieve medicijnen? n Oordeel commissie BOM over trabectedine bij gerecidiveerd eOC Nieuwe stap vooruit Nu geregistreerd voor LIJN ÉN EERSTE RECIDIEF AVA1211001 ovariumcarcinoom* *Avastin in combinatie met carboplatine en paclitaxel is geïndiceerd voor de eerstelijnsbehandeling van volwassen patiënten met gevorderde (FIGO-stadia IIIB, IIIC en IV) epitheliaal ovarium-, tuba- of primair peritoneaalcarcinoom. Avastin, in combinatie met carboplatine en gemcitabine, is geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met een eerste teruggekeerde platina-sensitieve epitheliaal ovarium-, tuba- of primair peritoneaal carcinoom, die niet eerder zijn behandeld met bevacizumab of andere VEGF-inhibitoren of middelen die aan de VEGF-receptor binden. Zie voor meer productinformatie elders in deze uitgave. IN DIT NUMMER nummer 5 • november 2013 • jaargang 16 B e r oe p s be la ngen Capaciteitsplanning is een gecompliceerde legpuzzel Hoeveel internist-oncologen zijn de komende 5 jaar nodig? De basis voor het antwoord op deze vraag ligt bij de verwachte zorgvraag en bij de in- en uitstroom van deze professionals. Illustratie: Pixel Pakhuys Maar zo simpel is de realiteit niet, want aspecten als spreiding en concentratie van zorg, taakdifferentiatie, innovatie in kankerbehandelingen en toename van het aantal kankerpatiënten spelen allemaal een rol. Prof. dr. E. Boven gaat in op de complexiteit van het capaciteitsvraagstuk. 10 V e r eniging ‘Clubblad’ Medische Oncologie viert derde lustrum In juni 1998 viel het eerste nummer van Medische Oncologie bij de NVMO-leden op de deurmat. Het officiële verenigingstijdschrift van de NVMO is, mede door de adviezen Illustratie: Pixel Pakhuys van de NVMO-commissie BOM, in 15 jaar uitgegroeid tot gewaardeerd, gerespecteerd en invloedrijk tijdschrift voor iedereen in Nederland die beroepsmatig betrokken is bij het specialisme medische oncologie. Het ‘clubblad’ zou misschien wat vaker ruimte moeten bieden aan een pittige mening of stevig debat. 14 I n te rna tio na a l Fotografie: European Cancer Organisation (ECCO) Sneller toegang tot innovatieve medicijnen? Met méér dan 800 voordrachten en enkele duizenden posters bracht The European Cancer Congress 2013 in Amsterdam voor elk van wat wils voor de 18.000 deelnemers uit ruim 120 landen. Een terugblik op enkele sessies over onder meer versnelde toelating van innovatieve medicijnen, effect van lichamelijke activiteit, werkhervatting, invloed van voeding, symptoommanagement via internet en problematiek bij AYA’s. 18 Redactioneel Tegengestelde berichten over capaciteitsplanning9 Ingezonden De medische oncologie in Nederland: een ‘groeiend’ probleem12 Nieuwe entiteiten Stand van zaken introductie protonentherapie in Nederland22 Richtlijn n Overzicht IKNL nieuwe en komende richtlijnen41 n Herziening richtlijn prostaatcarcinoom bijna afgerond44 n Nationale kwaliteitsslag bij diagnostiek en behandeling hepatocellulair carcinoom48 Promotie n Safety and effectiveness of scalp cooling in cancer patients undergoing cytotoxic treatment53 n A pharmacological approach to personalize the use of anti-cancer drugs55 n Fatigue in cancer survivors: a (neuro)physiological approach57 n Overzicht dissertaties september Medische Oncologie nummer 5201359 november 2013 n Woord vooraf Prof. dr. A.J. Gelderblom, voorzitter NVMO NVMO-nieuws n Nieuws en mededelingen van het NVMO-bestuur n Nieuws en mededelingen van het jNVMO-bestuur Voor u geselecteerd Wetenswaardigheden uit de Nederlandse oncologie Klinisch onderzoek Aantal multidisciplinaire studies Dutch Gynaecological Oncology Group sterk toegenomen BOM Trabectedine in combinatie met liposomaal doxorubicine versus liposomaal doxorubicine bij de behandeling van het gerecidiveerd epitheliaal ovariumcarcinoom Congresagenda Selectie nationale en internationale bijeenkomsten 3 4 5 7 7 27 35 63 Fotografie: Marc de Haan colofon Medische Oncologie is een uitgave van BPM Medica voor de Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie. Het tijdschrift verschijnt 6 maal per jaar in een oplage van 3.100 exemplaren. UitgeverIJ BPM Medica W. (Wijnand) van Dijk, uitgever Redactie BPM Medica H.C.J. (Henri) Neuvel, eindredacteur Van Diemenstraat 344 1013 CR Amsterdam tel. 020 – 303 45 42 e-mail: [email protected] website: www.bpmmedica.nl SECRETARIAAT NVMO Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie Postbus 441 5201 AK ’s-Hertogenbosch e-mail: [email protected] website: www.nvmo.org ADRESWIJZIGINGEN Wilt u een adreswijziging doorgeven in verband met de toezending van het tijdschrift Medische Oncologie? Raadpleeg daarvoor de informatie die bovenaan de a dresdrager vermeld staat bij dit nummer van Medische Oncologie. ABONNEMENTEN NVMO-leden, internist-oncologen, internist-hematologen, klinisch genetici, longartsen, oncologisch chirurgen, radiotherapeuten, ziekenhuisapothekers en stakeholders in de oncologie krijgen het tijdschrift Medische Oncologie kosteloos toegestuurd. Andere professionals kunnen zich via de uitgever a bonneren voor € 114,– per jaar. MEDEWERKERS AAN DIT NUMMER Dr. J.H. (Jan Hein) van Dierendonck, dr. M.W.S.M. (Marten) Dooper, dr. R. (René) Fransen, P.J. (Pieter) van Megchelen, T.C.P. (Twan) van Venrooij, F.J. (Frank) van Wijck LAY-OUT EN OPMAAK Novente vormgevers, Lunteren foto cover Ingekleurde SEM-afbeelding (scanning electron micrograph) van cervixcarcinoomcellen (© Science Photo). drukwerk Veldhuis Media, Raalte ADVERTENTIES Cross Advertising Westerkade 2 3116 GJ Schiedam tel.: 010 - 742 10 23 e-mail: [email protected] website: www.crossadvertising.nl ISSN 1388-2295 © 2013 BPM Medica De oncologie in Nederland leeft! Het thema ‘reinforcing multidisciplinarity’ kwam goed tot zijn recht tijdens The European Cancer Congress 2013 in Amsterdam. Er was een recordaantal deelnemers vanuit veel verschillende disciplines, voor elk wat wils in de vele parallelprogramma’s en een grote Nederlandse inbreng in het congres dat werd geleid door onze eigen ECCO-president Cock van der Velde. Zelfs de koning luisterde de ceremoniële openingssessie op door zijn aanwezigheid en kon de enthousiasmerende keynote lecture van Suzanne Topalian over recente successen in de immunotherapie waarderen. Ook de samen met KWF en NFK georganiseerde publieksdag was drukbezocht en kwam onder leiding van Twan Huijs goed uit de verf. Het NVMO-lagerhuisdebat in De Rode Hoed, op de zondagavond tijdens het Europese congres, leverde soms zelfs geëmotioneerde discussies op rondom controversiële onderwerpen die ons allen momenteel bezighouden. Astrid Joosten vertelde nog nooit zo’n levendig debat te hebben meegemaakt in een dergelijke setting. Dat zal deels te maken hebben gehad met het grote aantal deelnemers; er waren meer dan 120 collega’s aanwezig! De volgende thema’s stonden centraal: voors en tegens van oncologische themaklinieken, hoe uitgebreid willen/kunnen we data verzamelen van onze patiënten (?), internist-oncologen op stage voor herregistratie (?) en – last but not least – consequenties van het SONCOS-normeringsrapport voor de kleinere ziekenhuizen. Dit laatste onderwerp komt eveneens aan bod in deze uitgave van Medische Oncologie; ook de capaciteitsplanning is immers hiermee verbonden. Gelukkig wordt op vele fronten oplossingsgericht gewerkt. Verder komen in dit nummer radiotherapeut Carien Creutzberg en internist-oncoloog Nelleke Ottevanger aan het woord over de laatste activiteiten vanuit de multidisciplinaire Dutch Gynaecological Oncology Group. Naast alle andere lezenswaardige artikelen binnen de veel gelezen reguliere rubrieken is in dit nummer speciale aandacht voor het feit dat ons tijdschrift dit jaar 15 jaar bestaat. Het interview met de onmisbare eindredacteur Henri Neuvel (indertijd junior redacteur), Cees Rodenburg (allereerste voorzitter redactieraad) en Ferry Eskens (huidige voorzitter redactieraad) kan ik u van harte aanbevelen. Ten slotte attendeer ik u, wellicht ten overvloede, graag op twee belangrijke data. Zo is er op 5 november 2013 in Utrecht het gecombineerde symposium van NVMO en SONCOS bestaande uit een masterclass over bedrijfsmatige aspecten van de oncologische zorg en een thematisch symposium over palliatieve zorg en het SONCOS-normeringsrapport. Inschrijving is mogelijk via de website www.congresscare.com. Daarnaast bent u uiteraard van harte uitgenodigd voor de Oncologiedagen voor Nederland en Vlaanderen op (20), 21 en 22 november 2013 op Papendal en in het bijzonder voor de algemene ledenvergadering op 22 november 2013. Ook u hoop ik bij deze NVMO-bijeenkomsten (weer) te mogen verwelkomen! Namens het NVMO-bestuur, Hans Gelderblom, voorzitter NVMO Dit tijdschrift is gedrukt op e cologisch verantwoord papier. woo r d vooraf Redactieraad nD r. F.A.L.M. (Ferry) Eskens, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam (voorzitter redactieraad en bestuurslid NVMO) nD r. J.W.B. (Jan Willem) de Groot, internist-oncoloog, Isala, Zwolle nD r. J.R. (Judith) Kroep, internist-oncoloog, LUMC, Leiden nD r. R.C. (Ron) Rietbroek, internist-oncoloog, Rode Kruis Ziekenhuis, Beverwijk nD r. C.P. (Carolien) Schröder, internist-oncoloog, UMC Groningen nD r. E.J.M. (Ester) Siemerink, internist-oncoloog, Ziekenhuisgroep Twente, locatie Hengelo nD r. H.P. (Harm) Sleeboom, internist-oncoloog, HagaZiekenhuis, ’s-Gravenhage van het nvmo-bestuur NVMO-masterclass en SONCOS-themasymposium Dr. W.E. Fiets toegetreden tot NVMO-commissie BOM De NVMO en SONCOS organiseren op 5 novem- rondom DOT-regels, afsluitregels en registratie- Onlangs is internist-oncoloog dr. W.E. Fiets, werk- ber 2013 in Grand Hotel Karel V te Utrecht een regels. Aansluitend gaan verschillende sprekers zaam in het Medisch Centrum Leeuwarden, toe- masterclass en themasymposium. Tijdens het tijdens een speciale NVMO-masterclass in op getreden tot de NVMO-commissie BOM. De vol- ochtendprogramma belicht NVMO-bestuurslid bedrijfsmatige aspecten van oncologische zorg: ledige actuele samenstelling van de commissie is dr. P. Nieboer de laatste stand van zaken de totstandkoming van prijzen van geneesmid- te raadplegen op de www.nvmo.org/ciebom. Via delen, het juridische kader bij financiële aspec- www.nvmo.org/bom zijn alle uitgebrachte advie- ten van (farmaceutische) zorg en het proces van zen en beleidsdocumenten te raadplegen. budgetonderhandelingen. In de middag vindt een SONCOS-themasymposium plaats waarbij onder meer wordt ingegaan op recente ontwikkelingen in de palliatieve zorg. Verder geeft NVMO-bestuurslid dr. P.C. de Jong een update van het SONCOS-normeringsrapport, waarna er ruimte is voor discussie. Meer informatie over het programma staat op de SONCOS-website (www.soncos.org). Inschrijving is eveneens mogelijk via deze website. Oncologie TV presenteert nieuws van The European Cancer Congress 2013 Webcast DONAMO-cursus over gastro-enterologische oncologie Via de NVMO-website zijn sinds kort video’s te bekijken van de afgelopen september gehouden lezingen van de DONAMO-cursus over ‘gastroenterologische maligniteiten’. Centraal bij deze cursus stonden de onderwerpen subgroepen en genexpressie, peritonitis carcinomatosa, colorectale levermetastasen, BRAF-, KRAS- en NRAS-mutaties, nieuwe moleculaire technieken, Enkele weken geleden deed Oncologie TV vanaf noom. Daarnaast presenteerde een internationaal testen op DPD-deficiëntie en behandelopties de The European Cancer Congress 2013 in team van oncologische specialisten door hen vroeg colorectaal carcinoom. Deze webcast en Amsterdam verslag van de wetenschappelijke geselecteerde highlights op het gebied van achter- webcasts van voorgaande DONAMO-cursussen sessies. In een speciaal journaal bespraken onder eenvolgens gynaecologische tumoren, longcar- zijn te volgen via www.nvmo.org/donamo. De meer internist-oncologen prof. dr. ir. J.J.M. van cinoom, melanoom en urogenitale tumoren. De nascholing is uitsluitend geaccrediteerd voor de der Hoeven en prof. dr. C.J.A. Punt voor de Engelstalige interviews over deze onderwerpen en bezoekers van de nascholing in het Antoni van thuisblijvers het laatste nieuws op het gebied het journaal zijn te bekijken op de NVMO-website Leeuwenhoek. van het colorectaalcarcinoom en mammacarci- via www.nvmo.org/ecc2013. Presentaties Post-ASCO 2013 beschikbaar op NVMO-website Tijdens de Post-ASCO 2013 op donderdag 20 juni 2013 in Ermelo brachten Nederlandse opinieleiders op specifieke gebieden binnen de oncologie verslag uit van de belangrijkste ontwikkelingen die op de ASCO Annual Meeting 2013 in Chicago werden gepresenteerd. Daarbij lichtten zij de implicaties van deze ontwikkelingen toe voor de dagelijkse praktijk in Nederland. Het symposium stond onder voorzitterschap van internist-oncologen dr. P.C. de Jong (Nieuwegein) en prof. dr. E.G.E. de Vries (Groningen). Bent u niet in de gelegenheid geweest om de Post-ASCO 2013 te bezoeken en/of wilt u een specifieke presentatie (nog eens) bekijken? Dat is mogelijk via www.nvmo.org/postasco. Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 5 Nieuws en mededelingen van de NVMO Op 5 november 2013 in Grand Hotel Karel V te Utrecht LET’S THINK IF ONE OF US CAN COME UP WITH AN IDEA TO HELP OUR PATIENTS, WHAT COULD ALL OF US COME UP WITH? Nieuws jNVMO van het jNVMO-bestuur Landelijke Onderwijsdag jNVMO op woensdag 20 november 2013 Casuïstiek gevraagd voor jNVMO-onderwijsdag fouten en supervisie krijgen en geven. De avond zal worden afgeslo- Op woensdag 20 november 2013, de dag voorafgaand aan de Oncologiedagen voor Nederland en Vlaanderen, organiseert de ten met een borrel. jNVMO weer een onderwijsdag voor de fellows medische oncolo- Om de interactie te bevorderen vraagt het jNVMO-bestuur om per univer- gie. Ook deze keer heeft de jNVMO een leerzaam en interactief sitair medisch centrum (UMC) één casus over een van de twee onder- programma weten samen te stellen met zeer goede sprekers. Het werpen van het middagprogramma in te sturen als leidraad voor de middagprogramma bestaat uit sessies over respectievelijk mamma- discussie. Het AMC, Maastricht UMC, UMC Groningen en RadboudUMC carcinoom (prof. dr. S.C. Linn) en geriatrische oncologie (dr. J.E.A. worden verzocht interessante casuïstiek over mammacarcinoom in te Portielje). In tegenstelling tot eerdere berichtgeving bestaat het dienen en het Erasmus MC, LUMC, UMC Utrecht en VU Medisch Centrum avondprogramma uit een interactieve workshop waarbij professio- casuïstiek over geriatrische oncologie. Het jNVMO-bestuur verzoekt de nele docenten ingaan op specifieke problemen en vaardigheden in de desbetreffende UMC’s de casus als Powerpoint-presentatie vóór 10 dagelijkse praktijk, zoals timemanagement, omgaan met (medische) november 2013 te mailen naar [email protected]. voor u geselecteerd CVZ: bewustzijn kosteneffectiviteit bij zowel zorgverleners als patiënten vergroten Personalia p 18 oktober 2013 nam internist-hematoloog prof. dr. P.C. O Huijgens afscheid als hoogleraar Hematologie aan de Vrije Universiteit, hoofd van de afdeling Hematologie van het VUMC en directeur van het onderzoeksinstituut VUMC CCA. Een systematische weging van de effecten en kosten van medische behandelingen kan bijdragen aan het maken van rechtvaardige keuzes in de gezondheidszorg. Volgens het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) is daarvoor wel O p 26 september 2013 hield prof. dr. S.C. Linn, internistoncoloog aan het Antoni van Leeuwenhoek in Amsterdam, haar oratie Zwaar als het moet, licht als het kan bij de aanvaarding van het ambt als hoogleraar Translationele oncologie, met focus op het mammacarcinoom, aan de Universiteit Utrecht. meer onderzoek nodig, omdat over de kosteneffectiviteit nu vaak nog te weinig gegevens beschikbaar zijn. Ook moeten patiënten en zorgverleners volgens het CVZ bereid zijn om de verhouding tussen baten en kosten te laten meewegen bij keuzes in de spreekkamer. Dit staat in het afgelopen september verschenen CVZ-rapport Kosteneffectiviteit in de zorg: op weg naar een genuanceerd O p 13 september 2013 hield radiotherapeut prof. dr. C.L. Creutzberg haar oratie Over leven, lijden en leiden bij de aanvaarding van het ambt als hoogleraar Radiotherapie van gynaecologische tumoren aan de Universiteit Leiden. en geaccepteerd gebruik van kosteneffectiviteitsgegevens in de zorg. Daarin reageert het CVZ op het verzoek van minister Schippers van VWS om het beoordelingsprincipe kosteneffectiviteit verder te operationaliseren. Een pdf van het rapport is te downloaden via www.cvz.nl. Antoni van Leeuwenhoek 100 jaar Op 10 oktober 2013 was exact 100 jaar geleden dat de oprichtingsakte van het Leeuwenhoek is kort na de oprichting daaraan toegevoegd. Ter gelegenheid van het Antoni van Leeuwenhoek werd ondertekend. Het Nederlandsch Kankerinstituut, 100-jarig bestaan werd eerder dit jaar de website www.historad.nl gelanceerd over de zoals het destijds werd genoemd, werd opgericht door uitgever J.H. de Bussy, prof. geschiedenis van de radiotherapie in Nederland en in het Antoni van Leeuwenhoek dr. J. Rotgans (chirurgie) en prof. dr. W.M. de Vries (pathologie). De naam Antoni van in het bijzonder. Fotografie: Antoni van Leeuwenhoek AVL 1913 - 2013: enkele cijfers op een rij Aantal bedden 1915: 17 2013: 180 Aantal nieuwe patiënten 1915: 17 2013: 6.000 1915: 2.747 2013: 70.000 Aantal medewerkers 1916: 10 2013: 3.000 Aantal wetenschappelijke publicaties 1917: 11 2013: 508 1913: 2 2013: 720 Aantal bestralingen Aantal wetenschappers Interieur van een patiëntenkamer aan de Keizersgracht in Amsterdam; de eerste locatie van het Nederlandsch Kankerinstituut. Medische Oncologie nummer 5 n Aantal leden medische staf Aantal operaties november 2013 1913: 2 2013: 155 1915: 98 2013: 5.000 7 Strengthen her defense pag 8 ADV Verbeter het perspectief voor uw patiënt met eerstelijns HER2+ mBC ● Toevoeging van PERJETA® aan een standaard HERcEPTin®/docetaxel regime geeft een statistisch significante verbetering van zowel de progressievrije als de totale overleving in vergelijking met HERcEPTin/docetaxel alleen1,2 ● PERJETA geeft geen toename van de incidentie van cardiale bijwerkingen1,2 ● PERJETA is de eerste HER2 Dimerisatie inhibitor (HDi) en geeft met HERcEPTin duale blokkade van de HER2-receptor1,3,4,5 18,5 * PFS (mediaan) ■ PERJETA + HERcEPTin + docetaxel ■ Placebo + HERcEPTin + docetaxel 12,4 nog niet bereikt† OS (mediaan) ** 37,6 0 10 20 30 Maanden * p<0,0001 ** p=0,0008 † De mediaan voor het PERJETA regime was op het moment van analyse nog niet behaald. Meer dan 50% van de patiënten was nog in leven. 40 50 Referentie 2 Indicatie: PERJETA® (pertuzumab) is geïndiceerd voor gebruik in combinatie met HERcEPTin® (trastuzumab) en docetaxel bij volwassen patiënten met HER2-positieve gemetastaseerde of lokaal teruggekeerde niet-reseceerbare borstkanker die geen eerdere anti HER2-therapie of chemotherapie voor hun gemetastaseerde ziekte hebben gehad. Verkorte productinformatie: zie elders in deze uitgave. Referenties: 1. Baselga J, cortes J, Kim S-B, et al. n Engl J Med. 2012;366:109-119. 2. SPc PERJETA® 2013. 3. Scheuer W, Friess T, Burtscher H, et al. cancer Res. 2009;69:9330-9336. 4. Franklin Mc, carey KD, Vajdos FF, et al. cancer cell. 2004;5:317-328. 5. nahta R, Hung Mc, Esteva FJ. cancer Res. 2004;64:2343-2346. versterk de HER2-blokkade Van de redactieraad Het is een interessante tegenstelling die wij tegenkomen in dit nummer van Medische Oncologie. Enerzijds stelt Epie Boven in een interview dat de instroom van internist-oncologen de komende jaren beperkt kan blijven tot 37 collega’s omdat binnen de medische oncologie steeds meer invulling wordt gegeven aan taakdifferentiatie. Anderzijds becijfert Nienke Bernards in haar ingezonden artikel waarom tussen nu en 2020 een toename van het aantal internist-oncologen met 70 FTE noodzakelijk is. De vraag wie van de twee het bij het rechte eind heeft, kunnen wij niet beantwoorden. Wel constateren wij dat het rekenwerk van Bernards logisch overkomt. Aan de andere kant is het terecht dat Boven de discussie over de capaciteitsplanning breder trekt door deze in het licht van taakherschikking te plaatsen. Onderdelen van de oncologische zorg die goed geprotocolleerd kunnen worden overgedragen aan paramedici zoals verpleegkundig specialisten of physician assistants, ontlasten de internist-oncologen. Het is echter de vraag of dit de behoefte aan groei van het aantal internist-oncologen in de komende jaren inperkt. Het is beslist verdedigbaar om te stellen dat wij door genoemde taakherschikking meer tijd krijgen voor andere onderdelen van onze taakuitoefening dan de patiëntenzorg – onderdelen die nu onder druk staan. Maar het is wel de vraag hoever taakherschikking uiteindelijk kan gaan. Multidisciplinair overleg over patiënten – een belangrijk aspect van het werk – kan door internist-oncologen gewoonweg niet aan verpleegkundig specialisten worden overgelaten. Vanzelfsprekend leidt de discussie over taakherschikking ook tot discussie over de SONCOS-normering. Er zit een vreemde tegenstelling in: enerzijds de SONCOS-eis van minimaal twee internist-oncologen per ziekenhuis en anderzijds de roep om meer taakherschikking naar verpleegkundig specialisten. Waar wordt de ondergrens voor kwalitatief goede zorg nu gelegd? Ook speelt in deze discussie de registratie-eis. Voorstanders zijn van mening om internisten met een jarenlange interesse en ervaring in oncologische zorg retrograde te registreren, aangezien deze collega’s op oncologisch gebied heel goed weten wat ze doen. Tegenstanders vinden dat retrograde registratie weergeeft dat de omstandigheden en niet de kwaliteitseisen het beleid bepalen. Een andere vraag is of en in hoeverre substitutie van oncologische zorg naar de eerste lijn invloed heeft op de behoefte aan internist-oncologen in de komende jaren. Boven stelt terecht te verwachten dat de invloed van die substitutie voorlopig nog heel beperkt zal zijn. Kortom: op basis van deze twee artikelen in dit nummer van Medische Oncologie is er genoeg stof voor discussie. Wij rekenen op uw bijdrage in dezen en zullen in de komende nummers hiervoor ruimte in uw lijfblad gaan reserveren! Redactieraad Medische Oncologie Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 redactioneel Illustratie: Pixel Pakhuys Tegengestelde berichten over capaciteitsplanning 9 Beroepsbelangen ‘De toename van het aantal kankerpatiënten vraagt om meer behandelaars, maar zijn dit alleen internist-oncologen?’ Capaciteitsplanning is een gecompliceerde legpuzzel Hoeveel internist-oncologen zijn de komende 5 jaar nodig? De basis voor het antwoord op deze vraag ligt bij de verwachte zorgvraag en bij de in- en uitstroom van deze professionals. Maar zo simpel is de realiteit niet, want aspecten als spreiding en concentratie van zorg, taakdifferentiatie, innovatie in kankerbehandelingen en toename van het aantal kankerpatiënten spelen allemaal een rol. En dan blijkt capaciteitsplanning ineens een stuk gecompliceerder dan gedacht. A an de ene kant waarschuwt de Jonge Orde dat veel jonge klaren niet aan het werk komen, en aan de andere kant geeft een aantal ziekenhuizen in het kader van de SONCOS-discussie aan een tekort aan internist-oncologen te hebben. Tegengestelde berichten? ‘Nee,’ stelt internistoncoloog prof. dr. E. Boven van het VUMC, ‘het is slechts een schijnbare tegenstelling. Momenteel zijn er meer algemeen chirurgen en urologen opgeleid dan er nodig zijn,’ verduidelijkt ze, ‘terwijl je voor andere specialismen juist de vraag kunt stellen of wel voldoende mensen worden opgeleid.’ Zelf speelt Epie Boven een belangrijke rol in de afweging hierover als het om internist-oncologen gaat, want zij is voorzitter van de NIV-sectie Medische Oncologie en daarmee lid van het Concilium Medicinae Internae. Dat is geen eenvoudige taak, geeft ze direct toe. En niet alleen omdat binnen de interne geneeskunde 13 deelspecialismen bestaan, en het Concilium ervoor moet waken dat geen overschot binnen het ene specialisme ontstaat en een tekort binnen het andere. Er zijn nog veel meer invloeden die de capaciteitsplanning bemoeilijken. hoeveel mensen in opleiding zijn en we kennen de leeftijden van de mensen in het veld. Ook weten we in welke ziekenhuizen in ons land deze mensen werkzaam zijn. We kennen de man-vrouwverdeling en we weten of ze fulltime of in deeltijd werken.’ Deze gegevens vormen het vaste uitgangspunt voor het Capaciteitsorgaan, waarbij een tijdspanne van 5 jaar wordt aangehouden. Bij berekeningen over méér dan 5 jaar zouden té veel beïnvloedende factoren de kwaliteit van de raming kunnen aantasten. ‘We zien bijvoorbeeld dat we op dit moment te maken hebben met een verwachte uitstroom van 33 en een instroom van 37 mensen’, vervolgt Boven haar verhaal. ‘Dat verschil is geen probleem: die 4 mensen plaatsen we wel. Tot zover is dus alles helder. Maar het Capaciteitsorgaan vroeg ons ook of wij voor de komende jaren een raming konden maken op basis van factoren waarmee dit orgaan zelf geen rekening kan houden. Denk in dit kader bijvoorbeeld aan de toename van het aantal kankerpatiënten. Niet alleen omdat kanker steeds vaker voorkomt, maar ook omdat patiënten langer leven. Die toename vraagt om meer behandelaars, maar zijn dit alleen internistoncologen? Misschien moeten het wel meer nurse practitioners zijn. Een ziekenhuis kan niet ongelimiteerd nieuwe medisch specialisten aannemen. Je kunt je dus afvragen of de medisch specialisten alle patiënten moeten zien in alle fasen van de behandeling of dat voor een aantal routinehandelingen taakdifferentiatie mogelijk is. Hoe die taakdifferentiatie zich zal ontwikkelen, laat zich op dit moment moeilijk voorspellen. In ieder geval moeten we hierbij naast de nurse practitioners ook rekening houden met de komst van de ziekenhuisarts. Deze basisarts kan de medisch specialist veel werk uit handen nemen, ook op het gebied van de medische oncologie.’ ‘Adjuvante endocriene therapie lijkt misschien simpel, maar de patiënt heeft wel degelijk behoefte aan specifieke begeleiding’ Venster van 5 jaar De basis voor de capaciteitsraming van internist-oncologen wordt gevormd door de verwachte ontwikkeling van de zorgvraag in de komende jaren en de verwachte uitstroom van nu werkzame internist-oncologen. Boven: ‘We weten 10 SONCOS-normeringsrapport Maar daarmee zijn we er nog niet. Er is bijvoorbeeld ook nog de toename van het aantal beschikbare behandelingen van kanker. ‘Het is nog niet duidelijk of die toename naar een vraag om meer capaciteit leidt’, zegt Boven. ‘Dit geldt ook voor de toenemende vraag naar kwaliteit, bijscholing en klinisch onderzoek. Hiervoor moet ook tijd worden ingeruimd.’ Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 Beroepsbelangen Illustratie: Pixel Pakhuys Daarnaast zijn er de gevolgen van het SONCOSnormeringsrapport om rekening mee te houden. ‘In sommige ziekenhuizen is geen internist-oncoloog aanwezig of minder dan één FTE’, zegt Boven. ‘Dit gaat problemen geven in de uitwerking van de afspraken die in het SONCOS-normeringsrapport zijn vastgelegd, omdat dit aanbeveelt dat minimaal 2 internist-oncologen aanwezig moeten zijn om goede oncologische zorg te kunnen leveren. Ik heb de indruk dat alle kleine ziekenhuizen nu bezig zijn ervoor te zorgen dat ze de zorg kunnen blijven leveren – je ziet samenwerkingsverbanden ontstaan. Moet je dan meer internist-oncologen gaan opleiden? Of kan het werk toch worden gedaan door internisten die in de loop der jaren in de betrokken ziekenhuizen dit werk zijn gaan doen? En moeten we die mensen dan alsnog gaan registreren voor het oncologische aspect van hun werk? De NIV is geen voorstander van die retrograde registratie, maar hierin moet nu echter wel een keuze gemaakt gaan worden en wellicht eenmalig beleid op worden ontwikkeld. Momenteel zitten we middenin de discussie hierover. De uitkomst daarvan kan ook invloed hebben op de specialisatiekeuze die de aios van nu maken.’ De rol van de huisarts Dan is er ook nog de ontwikkeling van de oncologische zorg buiten de ziekenhuismuren om rekening mee te houden. In Engeland bijvoorbeeld zijn het inmiddels de huisartsen die de adjuvante endocriene therapie verstrekken. Dit is een vorm Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 van substitutie van zorg waarbij Boven grote vraagtekens plaatst. ‘Daarvan zijn wij geen voorstander’, zegt de hoogleraar Medische oncologie, in het bijzonder de experimentele therapie. ‘Deze behandeling lijkt misschien simpel, maar de patiënt heeft wel degelijk behoefte aan specifieke begeleiding. In de zorg voor de mammacarcinoompatiënt wordt bijvoorbeeld veel aandacht besteed aan herstel van kanker of aan de invloed van endocriene therapie op de botten. Hierin kan een nurse practitioner een rol spelen, maar het is te specialistisch voor een generalist als de huisarts. En soms is ook gewoon de internist-oncoloog zelf nodig. Als het om de begeleiding van lastige bijwerkingen gaat bijvoorbeeld. De internist-oncoloog kent de specifieke situatie van de patiënt en kan dus actief hierop inspelen. In het kader van therapietrouw is dit een belangrijk gegeven.’ Wel onderschrijft Boven dat de kankerpatiënt ook een huisartspatiënt is en blijft. ‘De huisarts moet als begeleider van deze patiënt een rol blijven spelen’, zegt ze. ‘Bijvoorbeeld in de fase waarin de patiënt slechts enkele keren per jaar naar het ziekenhuis hoeft te komen. De huisarts kan dan goed letten op eventuele klachten die in de tussenliggende tijd ontstaan. En natuurlijk speelt hij ook een rol in de palliatieve fase. Maar of deze rol van de huisarts nu zoveel groter gaat worden dan die op het ogenblik al is, en of daarmee rekening moet worden gehouden in de capaciteitsplanning, vraag ik mij af.’ Frank van Wijck, wetenschapsjournalist 11 Ingezonden Pleidooi voor ontwikkeling toekomstgericht scenario capaciteitsvraagstuk De medische oncologie in Nederland: een ‘groeiend’ probleem De groei in medisch-oncologische zorg resulteert in een toegenomen werkdruk voor internist-oncologen. Om ook in de toekomst goede oncologische zorg te kunnen blijven leveren, pleiten de auteurs in dit artikel voor de ontwikkeling van een toekomstgericht scenario voor het capaciteitsvraagstuk in de medische oncologie. I n Nederland neemt door de naoorlogse geboortegolf het aandeel ouderen de laatste jaren sterk toe. Welvaart heeft ervoor gezorgd dat de levensverwachting van deze ouderen stijgt. Hierdoor is er sprake van een zogeheten ‘dubbele vergrijzing’. Als gevolg van de aanhoudende dubbele vergrijzing zal het aantal nieuwe kankerdiagnoses (incidentie) tot 2020 naar verwachting met 40 procent stijgen. Naast een toename in incidentie zal, mede als gevolg van verbeterde diagnostiek en behandeling, ook de 5-jaarsoverleving verder toenemen. Deze ontwikkelingen tezamen leiden tot een sterke toename van het aantal kankerpatiënten (prevalentie) binnen de verschillende oncologische specialismen. Naar verwachting zal dit belangrijke implicaties hebben voor de werkdruk van internist-oncologen. Aan de hand van het gebruik van systemische therapie in de periode 1990-2010 illustreren wij in dit artikel de toegenomen werkdruk binnen de medische oncologie en maken wij een behoefteraming van het aantal internist-oncologen voor de nabije toekomst. Hiervoor hebben wij data van de Kankerregistratie van het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) gebruikt. Systemische therapieën In 1990 werd in de IKZ-regio bij ruim 8.000 patiënten de diagnose kanker gesteld. In 2010 was dit aantal nieuw gestelde kankerdiagnoses reeds gestegen tot meer dan 17.500 patiënten. Deze toename van het absolute aantal patiënten kent verschillende oorzaken. Allereerst is de bevolking van Noord-Brabant en Limburg de afgelopen 20 jaar gegroeid met ruim een kwart miljoen inwoners. Bovendien verandert de bevolkingsopbouw en stijgt de gemiddelde leeftijd; aangezien kanker vooral voorkomt op hogere leeftijd, dragen de genoemde factoren bij aan de waargenomen verdubbeling van het totaal aantal gestelde oncologische diagnosen. Daarnaast wordt tegenwoordig ook tweemaal zo vaak systemische therapie voorgeschreven, tezamen leidend tot een verviervoudiging van het aantal systemische behandelingen 12 (zie figuur 1A). De toename is het meest uitgesproken in de patiëntengroepen met gastro-intestinale tumoren, pulmonale tumoren en mammacarcinomen (zie figuur 1B). In deze groepen hebben procentuele toenames een sterke relatie met ontwikkelingen zoals het beschikbaar komen van nieuwe middelen en het veranderen van behandelindicaties op basis van nieuwe richtlijnen. Bij patiënten met een gynaecologische maligniteit is het percentage systemisch behandelde patiënten minder toegenomen en onder patiënten met een hematologische of urologische maligniteit lijkt het percentage zelfs te zijn afgenomen. Deels zou dit kunnen worden verklaard doordat het IKZ gegevens registreert omtrent de initiële behandeling die heeft plaatsgevonden binnen 6 maanden na het stellen van de diagnose. De behandeling van patiënten met een indolent verlopende maligniteit (bijvoorbeeld chronische lymfatische leukemie of prostaatcarcinoom) wordt daardoor niet geregistreerd. Hetzelfde geldt veelal voor patiënten die systemisch worden behandeld in het kader van metachrone metastasering. Aangezien in de synchroon gemetastaseerde setting het percentage systemisch behandelde patiënten aanzienlijk is gestegen – van 17 procent in 1990 tot 45 procent in 2010 – is het door ons gerapporteerde aantal systemisch behandelde patiënten toch nog een flinke onderschatting van het daadwerkelijke aantal. Niet alleen het aantal behandelde patiënten is de afgelopen 20 jaar gestegen, ook de complexiteit van de behandelingen is toegenomen. Daarnaast is er een toename van het aantal beschikbare effectieve middelen, wat in de palliatieve setting betekent dat er meerdere lijnen van behandeling per patiënt mogelijk zijn, hetgeen naar verwachting zowel de behandelduur als de uiteindelijke overleving van de individuele patiënt zal laten toenemen. Verder worden alle kankerpatiënten al jaren multidisciplinair besproken. Betrof dit enige jaren geleden één wekelijks multidisciplinair overleg (MDO), tegenwoordig zijn deze multidsiciplinaire besprekingen veelal tumorspecifieke MDO’s, waardoor de tijdsbesteding per internist-oncoloog is toegenomen. Administratieve werkzaamheden Naast de toename van de direct patiëntgerelateerde werklast is ook de administratieve werklast voor internist-oncologen de afgelopen jaren sterk toegenomen. De komst van het digitale dossier, ‘DBC’s op weg naar transparantie’ (DOT), een snel groeiend eisenpakket van de tumorspecifieke registraties en toegenomen studiegerelateerde administratie hebben in belangrijke mate hieraan bijgedragen. Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 Ingezonden Ontwikkelingen die deze groei deels hebben opgevangen zijn dat internist-oncologen minder algemene interne geneeskunde zijn gaan verrichten en zich vrijwel uitsluitend concentreren op de oncologische zorg. Verder wordt de systemische behandeling van pulmonale maligniteiten tegenwoordig overal uitsluitend voorgeschreven door longartsen. Daarnaast zijn er de laatste jaren vele paramedici opgeleid, zoals physician assistants en specialistisch verpleegkundigen, die de goed geprotocolleerde adjuvante systemische therapie onder verantwoordelijkheid van de internist-oncoloog verrichten. Alles bijeengenomen is het echter duidelijk dat de werkdruk voor internist-oncologen is toegenomen en dat het met het huidige aantal internist-oncologen niet meer haalbaar is om op kwalitatief hoog niveau te voldoen aan de sterk veranderende zorgvraag. Capaciteitsvraagstuk De meest voor de hand liggende oplossing is het opleiden van meer internist-oncologen. Een (simpele) rekensom, gebruikmakend van het huidig aantal FTE internist-oncologen anno 2013 in de IKZ-regio en de te verwachten stijging van de prevalentie in Nederland van 419.000 kankerpatiënten in 2009 tot 660.000 kankerpatiënten in 2020, suggereert dat in Nederland het aantal internist-oncologen zal moeten toenemen met 70 FTE tot 2020. Er zal echter ook blijvend moeten worden geïnvesteerd in het opleiden van physician assistants en specialistisch verpleegkundigen, die een steeds belangrijkere rol zullen gaan krijgen. Daarnaast zal er een grotere bijdrage worden verlangd van de eerstelijns gezondheidszorg wat betreft oncologische follow-up na behandeling. Desalniettemin zal de komende jaren proactief beleid moeten worden gevoerd ten aanzien van het capaciteitsvraagstuk in de medische oncologie. Het rapport van de NVMO-commissie Erdkamp uit 2009, waarin is getracht om een redelijke werkweek voor een internist-oncoloog te definiëren, zou samen met de verwachte groei in de medisch-oncologische zorg kunnen dienen als leidraad om een toekomstgericht scenario te ontwikkelen om zodoende in Nederland de komende 20 jaar kwantitatief en kwalitatief goede oncologische zorg te kunnen blijven leveren. Nienke Bernards1, Geert-Jan Creemers2, Hans Gelderblom3, Frans Erdkamp4, Valery Lemmens5 Meer informatie? U heeft zojuist de belangrijkste resultaten van het onderzoek gelezen. Het volledige artikel met daarin onder meer aanvullende resultaten en een uitgebreide discussie kunt u opvragen bij de eerste auteur via [email protected]. De auteurs . N. (Nienke) Bernards, arts-onderzoeker 1 Integraal Kankercentrum Zuid, Eindhoven Afdeling Interne Geneeskunde, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven 2. Dr. G.J. (Geert-Jan) Creemers, internist-oncoloog Afdeling Interne Geneeskunde, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven 3. Prof. dr. A.J. (Hans) Gelderblom, internist-oncoloog en NVMO-voorzitter Afdeling Klinische Oncologie, LUMC, Leiden Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie, Leiden 4. Dr. F.L.G. (Frans) Erdkamp, internist-oncoloog Afdeling Interne Geneeskunde, Orbis Medisch Centrum, Sittard 5. V.E.P.P. (Valery) Lemmens, epidemioloog Integraal Kankercentrum Zuid, Eindhoven Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam Correspondentie: [email protected] (cc: [email protected]) Bron: IKZ Bron: IKZ Figuur 1A. Aantal patiënten behandeld met systemische therapie (IKZ- Figuur 1B. Percentage systemisch behandelde patiënten binnen belangrijke regio, periode 1990-2010). subgroepen (IKZ-regio, periode 1990-2010). Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 13 Vereniging ‘Het is een goed concept en de onderwerpskeuze voldoet – wat wil je nog meer?’ ‘Clubblad’ Medische Oncologie bereikt derde lustrum In juni 1998 viel het eerste nummer van Medische Oncologie bij de NVMO-leden op de deurmat. Het officiële verenigingstijdschrift van de NVMO is, mede door de adviezen van de NVMO-commissie BOM, in 15 jaar uitgegroeid tot gewaardeerd, gerespecteerd en invloedrijk tijdschrift voor iedereen in Nederland die beroepsmatig betrokken is bij het specialisme medische oncologie. Het ‘clubblad’ zou misschien wat vaker ruimte moeten bieden aan een pittige mening of stevig debat. D e inkt van de statuten van de NVMO was eind 1997 amper droog of bij het toenmalige bestuur rees het plan om een verenigingstijdschrift in het leven te roepen. ‘Een bestuur wil natuurlijk communiceren met zijn leden. Het introduceren van een verenigingsperiodiek ligt dan voor de hand’, aldus internist-oncoloog dr. C.J. Rodenburg, destijds secretaris van het NVMO-bestuur en later NVMO-voorzitter als opvolger van prof. dr. D.J.Th. Wagener. Het eerste levensteken van het verenigingstijdschrift kwam in het voorjaar van 1998. ‘Via een eenmalige nieuwsbrief van 4 pagina’s kondigde het toenmalige NVMO-bestuur de spoedige komst aan van het tijdschrift Medische Oncologie’, herinnert H.C.J. Neuvel zich. Al vanaf het begin is Henri Neuvel, eerst als junior redacteur en later als eindredacteur, namens de uitgever van Medische Oncologie betrokken bij de redactie van het tijdschrift. Cees Rodenburg: ‘Het NVMO-bestuur was gecharmeerd van de verenigingstijdschriften die uitgeverij Benecke voor enkele andere medische beroepsverenigingen maakte, zoals het tijdschrift De Psychiater voor de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie en het tijdschrift De Neuroloog voor de Nederlandse Vereniging voor Neurologie. Tijdschriften met vaste rubrieken en relevante artikelen over herkenbare onderwerpen geschreven door ervaren wetenschapsjournalisten en collega-specialisten. Een vergelijkbare formule, toegesneden op ons vakgebied, bleek ook goed te werken voor Medische Oncologie.’ Rodenburg, werkzaam bij het Meander Medisch Centrum in Amersfoort, was de eerste voorzitter van de redactieraad van Medische Oncologie. ‘De rubrieken over bijvoorbeeld nieuwe richtlijnen, klinisch onderzoek en promoties bieden de mogelijkheid goed op de hoogte te blijven van de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen. Rubrieken over verenigingsactiviteiten, beroepsbelangen en organisatorische en maatschappelijke aspecten bieden informatie over ontwikkelingen en discussies zowel binnen als buiten de NVMO die van belang zijn voor het dagelijks handelen van de internist-oncoloog. Medische Oncologie is daardoor nadrukkelijk geen puur wetenschappelijk vaktijdschrift dat alleen over resultaten van klinische studies publiceert en de interpretatie daarvan, maar een verenigingstijdschrift dat de internist-oncoloog breed informeert over alle aspecten die voor de uitoefening van het vak van belang zijn. Dus ook met oog voor maatschappelijke discussies, zoals over de kosten van de gezondheidszorg en meer specifiek medicatie, en met oog voor organisatorische ontwikkelingen binnen de zorg, bijvoorbeeld de toenemende concentratie van oncologische zorg die momenteel plaatsvindt. Daarnaast slaagt de uitgever er goed in voldoende sponsors voor het tijdschrift binnen te halen, zodat Medisch Oncologie voor de NVMO geen financiële post is. Daarbij is overigens gegarandeerd dat de sponsors geen invloed hebben op de redactionele inhoud van het tijdschrift.’ ‘Ons clubblad’ ‘De herkenbaarheid van het tijdschrift heeft er mede aan bijgedragen dat Medische Oncologie door veel internistoncologen als “ons clubblad” wordt gezien’, vult de huidige voorzitter van de redactieraad dr. F.A.L.M. Eskens aan. ‘Om het tijdschrift een goede afspiegeling te laten zijn van de totale breedte van het vakgebied is van begin af aan vastgesteld dat de redactieraad een mix moet zijn van internistoncologen uit zowel algemene ziekenhuizen als academische centra uit de diverse regio’s van het land.’ In het redactiestatuut is vastgelegd dat bij de samenstelling wordt gestreefd naar een redactieraad die voldoende voeling heeft met hetgeen leeft in de verschillende onderdelen van het veld en de diverse geledingen binnen de NVMO. ‘Binnen de vaste onderdelen van het tijdschrift steken de adviezen van de NVMO-commissie BOM al jaren met kop en schouders boven alles uit’, aldus Ferry Eskens. ‘Ik zou af en toe wel eens een provocatief interview in het tijdschrift willen zien’ 14 Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 Vereniging Illustratie: Pixel Pakhuys De internist-oncoloog van het Erasmus MC is behalve voorzitter van de redactieraad van Medische Oncologie ook NVMO-bestuurslid en secretaris van de commissie BOM. ‘Uit de lezersonderzoeken die in de afgelopen jaren enkele malen zijn uitgevoerd en ook het meest recente onderzoek komt telkens naar voren dat deze adviesrapporten door nagenoeg alle NVMO-leden hoog worden gewaardeerd en intensief worden gelezen – overigens niet alleen door NVMO-leden. De commissie BOM heeft inmiddels een gezaghebbende positie verworven als het gaat om de farmacotherapeutische behandeling van kanker in Nederland. Zodra in het tijdschrift een advies van de commissie is gepubliceerd, stromen de e-mails tegenwoordig binnen. E-mails van farmaceutische bedrijven, patiëntenverenigingen en andere organisaties die hun mening kwijt willen over het betreffende advies. De commissie beoordeelt en bespreekt deze correspondentie altijd serieus, maar heeft in haar statuten wel opgenomen dat de inhoudelijke discussie over de rapporten uitsluitend binnen de commissie plaatsvindt en er niet met geneesmiddelfabrikanten inhoudelijk over deze rapporten kan worden gecommuniceerd.’ Groot aanbod onderwerpen Dat Medische Oncologie in een behoefte voorziet werd al spoedig duidelijk. In 2007 veranderde de verschijningsfrequentie van 4 naar 6 maal per jaar. Neuvel: ‘Het vakgebied is door de jaren heen steeds complexer is geworden en daarnaast lijkt het tempo waarin ontwikkelingen plaatsvinden een stuk hoger te liggen. Dat zie je ook terug binnen de redactie: het aanbod aan potentiële onderwerpen is altijd groot en divers. Organisaties en individuen binnen en buiten de medische oncologie weten mij als eindredacteur bijvoorbeeld steeds beter te vinden en dragen gevraagd en ongevraagd suggesties Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 voor onderwerpen aan. Daarnaast hebben de verschillende leden van de redactieraad geregeld zelf uitstekende ideeën en beschikken zij over een waardevol professioneel netwerk. Ook zelf verzamel ik voor iedere redactievergadering uit alle relevante invalshoeken actuele potentiële onderwerpen. Uiteindelijk bepaalt de redactieraad bij elke redactievergadering welke onderwerpen in het tijdschrift aan de orde zullen komen. De raad houdt daarbij alle onderwerpen kritisch tegen het licht en soms is er behoorlijke discussie voordat een onderwerp de eindstreep haalt. Nadat de beoogde redactionele inhoud van een nummer is vastgesteld, benader ik de te interviewen personen en instrueer ik de wetenschapsjournalisten. Vervolgens beoordelen de leden van de redactieraad de uiteindelijke artikelen voorafgaand aan publicatie in Medische Oncologie.’ Ook het aanbod aan proefschriften voor de vaste promotierubriek is in de afgelopen 15 jaar toegenomen. Neuvel: ‘Eén lid van de redactieraad buigt zich voor ieder nummer over een actueel overzicht van proefschriften en maakt vervolgens op basis van specifieke criteria een keuze welke proefschriften we in Medisch Oncologie gaan belichten. En ja, heel soms zijn mensen wel eens teleurgesteld.’ In totaal zijn tot op heden 75 nummers van Medische Oncologie verschenen. Elk nummer heeft een oplage van 3.100 exemplaren. ‘Vanaf het eerste nummer is het tijdschrift in een hogere oplage verzonden dan alleen naar de NVMO-leden’, verklaart Rodenburg. ‘Ook de internist-hematologen, oncologisch chirurgen, radiotherapeuten, longartsen, klinisch genetici, ziekenhuisapothekers en beleidsmakers die in hun dagelijkse praktijk betrokken zijn bij de medische oncologie zien we als belangrijke doelgroep voor het tijdschrift. De behandeling van kanker heeft nu eenmaal een multidisciplinair karakter en dan is het goed » 15 mCRC behandeling in een nieuw licht L.NL.SM.08.2013.0376 Zie voor referenties en productinformatie elders in dit blad Had u voorheen soms het gevoel met lege handen te staan, STIVARGA® biedt nieuw perspectief voor uw patiënt met gemetastaseerd colorectaal carcinoom. Langere overleving§ 23% afname van het risico op overlijden*1 51% afname van het risico op ziekteprogressie#1 Consistent voordeel in alle subgroepen†1 Goede verdraagbaarheid Goed hanteerbaar bijwerkingenprofiel1 Behoud kwaliteit van leven1 Eenvoudige orale dosering Eenmaal daags 4 tabletten2 Flexibele dosisaanpassingen2 Nieuw perspectief voor mCRC patiënten ® tabletten § Ten opzichte van placebo * Gebaseerd op een HR voor OS van 0.77 # Gebaseerd op een HR voor PFS van 0.49 † Inclusief KRAS-mutatiestatus VerenIgIng dat ook andere disciplines en relevante stakeholders op de hoogte zijn van wat er speelt binnen ons vakgebied.’ Blik op de toekomst Het zal geen verbazing wekken dat Eskens, Neuvel en Rodenburg er vanuit gaan dat Medische Oncologie de komende jaren min of meer op dezelfde voet zal verdergaan. De resultaten van het lezersonderzoek onderschrijven dat ook. Rodenburg: ‘Het is een goed concept en de onderwerpskeuze voldoet – wat wil je nog meer?’ Eskens: ‘Natuurlijk zijn er ideeën voor nieuwe rubrieken, bijvoorbeeld een goed inhoudelijk debat over aspecten van een behandeling waarover internist-oncologen onderling of internistoncologen en specialisten uit andere disciplines van mening verschillen. Al moet je daarbij oppassen niet te verzanden in oeverloze discussies. Ook zou ik af en toe wel eens een provocatief interview in het tijdschrift willen zien. Iemand die een pittige mening verkondigt. Het tijdschrift mag af en toe wel wat stouter. Verder lijkt het mij zinvol om in een reeks artikelen de machten en krachten die ons aansturen in kaart te brengen. Welke maatschappelijke organisaties bepalen op een afstand de kaders waarbinnen de internist-oncologen hun vak moeten beoefenen? En in hoeverre heeft de NVMO contact met deze organisaties? Hoe dan ook, ik ben het volmondig eens met Cees: het is een goed concept, het tijdschrift voldoet uitstekend aan zijn doelstellingen.’ Neuvel: ‘Binnenkort gaan we binnen de redactieraad de resultaten van het lezersonderzoek uitvoeriger bespreken en de ideeën voor nieuwe rubrieken verder uitwerken. Voor 2014 moeten we echt gaan mikken op een paar spraakmakende stukken!’ Marten Dooper, wetenschapsjournalist 15 jaar Medische Oncologie in cijfers n n n n n 75 nummers 97 adviezen NVMO-commissie BOM 4 voorzitters redactieraad 24 leden redactieraad vele wetenschapsjournalisten... Medische Oncologie werd van 1998 tot en met 2012 uitgegeven door uitgeverij Benecke. Per 1 januari 2013 zijn de verenigingstijdschriften samen met de betrokken medewerkers overgegaan naar de nieuwe uitgeverij BPM Medica (www.bpmmedica.nl). Cees rodenburg (de eerste voorzitter van de redactieraad), ferry eskens (de huidige voorzitter van de redactieraad) en henri neuvel (eindredacteur) verwachten dat Medische Oncologie de komende jaren min of meer op dezelfde voet zal verdergaan (v.l.n.r.). Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 17 Internationaal Enkele highlights van The European Cancer Congress 2013 Sneller toegang tot innovatieve Met méér dan 800 voordrachten en enkele duizenden posters bracht The European Cancer Congress 2013 in Amsterdam voor elk van wat wils voor de 18.000 deelnemers uit ruim 120 landen. Een terugblik op enkele sessies over onder meer versnelde toelating van innovatieve medicijnen, effect van lichamelijke activiteit, werkhervatting, invloed van voeding, symptoommanagement via internet en problematiek bij AYA’s. I Fotografie: European Cancer Organisation (ECCO) n de wereld van Google en lotgenotencontacten worden patiënten veelvuldig geconfronteerd met informatie over nieuwe medicijnen met gunstige studieresultaten. Als zij hun behandelaar daarom vragen, luidt het antwoord vaak: dit middel is nog niet op de markt. De vraag hoe patiënten sneller dan nu toegang zouden kunnen krijgen tot nieuwe middelen stond centraal in de sessie Accelerating patient access to innovative drugs in Europe?. ‘De tijd tussen goedkeuring door de EMA en de verkrijgbaarheid van een nieuw medicijn varieert in Europese landen van 0 tot 450 dagen’, schetste dr. L. Bergmann (Frankfurt, Duitsland) de spreiding. Nationale variaties in de trajecten voor het vaststellen van de prijs voor en vergoeding van het betreffende geneesmiddel liggen hieraan ten grondslag. Lothar Bergmann pleit voor meer harmonisatie van de verschillende nationale trajecten. Prof. dr. J.H.M. Schellens, lid van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen en lid van de Scientific Advisory Group 18 Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 Internationaal in Amsterdam medicijnen? Oncology van de EMA, ziet wel wat in een systeem waarin nieuwe medicijnen worden getest in kleine, moleculair goed gedefinieerde subsets van patiënten. ‘De nieuwe targeted therapy is gericht tegen een goed omschreven doelwit in de tumorcel. Door alleen patiënten te includeren bij wie dit doelwit aantoonbaar aanwezig is, kun je sneller en goedkoper aantonen of het middel klinisch effectief is. Op een positief studieresultaat zou dan toelating tot de markt kunnen volgen voor alleen die strak omschreven doelgroep. Aanvullende studies kunnen vervolgens nagaan of nog andere subsets van patiënten baat hebben bij het middel.’ Vanwege de belangrijke rol die biomarkers hierbij spelen, pleit internist Jan Schellens om te komen tot een Global Biomarker Network waarin tumormonsters snel onderling kunnen worden uitgewisseld voor moleculaire karakterisering. In de sessie Can drug approval keep pace with translational research in cancer? ging dr. B. Chabner (Boston, Verenigde Staten) nog een stap verder. Hij stelde dat ‘de komst van de targeted drugs en bijbehorende betrouwbare tests voor moleculaire screening van de patiënten het mogelijk maakt medicijnen al na een geslaagde fase I-studie tot de markt toe te laten’. In de Verenigde Staten is dit door de Breakthrough Therapy Act sinds 2012 mogelijk. Nieuwe middelen die in eerste studies veelbelovend blijken, kunnen een aanwijzing krijgen van de FDA. Vervolgens stippelen FDA en geneesmiddelenproducent samen het meest efficiënte pad uit dat naar toelating tot de markt moet leiden. onderzoek – dat lichamelijke activiteit tijdens de behandeling kan leiden tot minder bijwerkingen van de behandeling, bijvoorbeeld tot minder vermoeidheid en minder osteoporose, en het zelfvertrouwen bij de patiënt kan vergroten. ‘Ook bij patiënten die een palliatieve behandeling ondergaan kan lichamelijke activiteit de kwaliteit van leven vergroten. Belangrijk is daarbij altijd uit te gaan van de voorkeuren van de patiënt.’ Voeding en werkhervatting Voedingswetenschapper dr. R. Thompson (Londen, Groot-Brittannië) van het World Cancer Research Fund International ging in op die andere prangende vraag bij patiënten: heeft voeding invloed op mijn behandeling? Op grond van de huidige literatuur ziet ze geen andere aanbeveling dan ‘gezond eten’. ‘Voor onder veel patiënten populaire voedingssupplementen en soja zijn geen positieve, maar ook geen negatieve effecten aangetoond. Voedingssupplementen zijn alleen zinvol als er sprake is van deficiënties.’ Het gewicht van de patiënt is wel van belang op de overlevingskans. ‘Het sterftecijfer onder kankerpatiënten met overgewicht ligt 40 procent hoger dan bij kankerpatiënten zonder overgewicht. Onder mensen met ondergewicht op het moment van de diagnose kanker ligt het sterftecijfer 10 procent hoger dan bij kankerpatiënten met een normaal gewicht’, aldus Rachel Thompson. Epidemioloog dr. L. Sharp (Cork, Ierland) van de National Cancer Registry Ireland onderzocht de factoren die van invloed zijn of mensen na een succesvolle behandeling wegens kanker weer aan het werk gaan. Een actueel vraagstuk gezien het dalen van de leeftijd waarop kanker wordt opgespoord (mede als gevolg van de toename van bevolkingsonderzoeken naar kanker) en de stijging van de leeftijd waarop mensen met pensioen (mogen) gaan. Voorspellende factoren voor een snelle werkhervatting (binnen een halfjaar) zijn de tumorsoort (prostaatcarcinoom > coloncarcinoom > mammacarcinoom), de werkstatus voor de ziekte (zelfstandig ondernemer > werknemer) en het al dan niet hebben ondergaan van chemotherapie (geen chemotherapie > wel chemotherapie). Voor werkgevers geldt bovendien dat hoe meer dienstjaren ze hebben, des te groter de kans is dat ze weer snel aan het werk gaan. Linda Sharp: ‘Tijdige werkhervatting is belangrijk voor patiënten, want het geeft hen meer » ‘De tijd tussen EMAgoedkeuring en de verkrijgbaarheid van een nieuw medicijn varieert in Europese landen van 0 tot 450 dagen’ Effect lichamelijke activiteit Kanker is in sommige gevallen geen dodelijke ziekte meer. De sessie Cancer: now what? Returning to normal life besteedde uitgebreid aandacht aan het leven met kanker en het leven na kanker. Dr. A. Campbell (Dundee, Schotland) besprak het nut van (extra) lichamelijke activiteit tijdens en na de behandeling wegens kanker. Op grond van de beschikbare literatuur concludeert ze dat er géén of slechts zwak bewijs is voor de stelling dat lichamelijke activiteit de kans op kanker verkleint. ‘Wel is er bewijs dat lichamelijke activiteit de kans op terugkeer van coloncarcinoom, mammacarcinoom en prostaatcarcinoom verkleint. Dit ongeacht de BMI van de patiënt.’ Een door veel patiënten gestelde vraag is wat het effect is van lichamelijke activiteit op de behandeling van kanker. Volgens Anna Campbell blijkt – mede uit haar eigen Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 19 1,2 Nieuw Amgen B.V. Postbus 3345 4800 DH Breda www.amgen.nl & Oncology SEP2013816R U biedt uw patiënt bescherming met bewezen effectiviteit en langdurige klinische ervaring Internationaal zelfvertrouwen, meer sociale steun en het gevoel weer terug te keren naar het normale leven.’ Symptoommanagement via internet Internet is anno 2013 niet meer uit het leven weg te denken. De sessie Symptom management via the internet gaf voorbeelden van internetprogramma’s die de patiënt kunnen ondersteunen. ‘Het grootste deel van de zorg bij kanker komt vanuit de patiënt zelf’, stelde dr. C.M. Ruland (Oslo, Noorwegen). ‘De patiënt moet zijn medicijnen innemen, omgaan met de bijwerkingen van de behandeling, zorgdragen voor zijn dagelijkse activiteiten en omgaan met de emoties die de ziekte met zich meebrengt. Het in Oslo ontwikkelde programma Web-CHOICE biedt daarbij ondersteuning. De patiënt kan via een keuzemenu aangeven welke problemen hij als meest hinderlijk ervaart, vragen stellen aan zorgverleners en via een forum met lotgenoten problemen en oplossingen delen. ‘Onderzoek heeft uitgewezen dat patiënten door het programma meer symptomen melden, de symptomen minder stress bij hen veroorzaken en zij minder behoefte aan hulp hebben. Verder stellen de zorgverleners bij consulten meer gerichte vragen en leveren zij meer gerichte informatie aan de patiënten.’ Dr. Y. Wengström (Huddinge, Zweden) heeft soortgelijke ervaringen met een systeem waarmee patiënten via hun smartphone symptomen kunnen bijhouden en adviezen en informatie kunnen opvragen. Leeftijd van de patiënten blijkt geen probleem voor deelname aan deze digitale ondersteuningsvormen. ‘Toegang tot internet is in de Scandinavische landen een groter probleem’, aldus Yvonne Wengström. Beide sprekers stellen dat de digitale ondersteuning idealiter zou moeten worden gekoppeld aan de digitale informatiesystemen waarmee de zorgverleners werken. Daarvoor moeten technische en vooral veel politieke hobbels worden overwonnen. Adolescenten en jongvolwassenen Adolescenten en jongvolwassenen met kanker (18 tot 35 jaar) vallen vaak tussen de wal en het schip. Ze zijn te oud voor de kinderkliniek en qua levensfase (en daaruit voortkomende vragen) passen ze niet goed binnen de oncologieafdeling voor volwassenen. De sessie Cancer in teenagers and young adults besteedde aandacht aan deze patiëntengroep. ‘Bij deze zogeheten AYA’s is vaak sprake van een bijzonder spectrum aan tumoren; zij worden echter zelden geïncludeerd in klini- sche trials en de overleving van AYA’s is vaak slechter dan bij jonge kinderen met vergelijkbare tumoren’, somde prof. dr. I.J. Lewis (Leeds, Groot-Brittannië) enkele problemen op. ‘Er is behoefte aan meer inzicht in de specifieke biologie van tumoren bij AYA’s en behoefte aan specifieke psychosociale ondersteuning van deze patiënten. De European Network of Cancer Research in Children and Adolescents spant zich hiervoor in’, merkte hij op. Dr. D.P. Stark (Leeds, GrootBrittannië) pleit voor meer samenwerking tussen kinderartsen en internist-oncologen. ‘Bij de psychosociale ondersteuning van AYA’s kunnen online communities goede diensten bewijzen’, vertelde prof. dr. W.TA. van der Graaf (RadboudUMC, Nijmegen) tijdens de discussie. ‘Hiermee kunnen de patiënten enerzijds contact houden met hun zorgverleners en anderzijds met medepatiënten.’ De aanwezigheid van een AYA-community zou wel eens een goede indicator kunnen zijn voor de kwaliteit van de zorg voor AYA’s, oppert Dan Stark. Marten Dooper, wetenschapsjournalist Volume zegt niet alles Sinds het verschijnen van het SONCOS-normeringsrapport eind 2012 is de discussie over volumenormen in de oncologische chirurgie ‘hot’. Enkele presentaties tijdens The European Cancer Congress 2013 plaatsen de volumediscussie in perspectief. Een vergelijkende studie (J.L. Dikken e.a.) tussen 4 Europese landen (Nederland, Denemarken, Groot-Brittannië en Zweden) naar de uitkomsten bij chirurgie van maag- of oesofaguscarcinoom bevestigt weliswaar een positieve relatie tussen volume en uitkomsten. Echter: de beste overleving werd behaald in Zweden, waar de meeste operaties juist plaatsvonden in ziekenhuizen met een laag volume. Een Nederlandse studie (S. Siesling e.a.) bij mammacarcinoompatiënten wijst uit dat volume minder van invloed is op de uitkomsten dan patiënt- en tumorkarakteristieken. Een andere Nederlandse studie (F.N. van Erning e.a.) vindt tussen hoog- en laagvolumeziekenhuizen geen verschil in de uitkomsten na chirurgie van colorectaal carcinoom. Screening coloncarcinoom effectief Goed om te weten nu het Nederlandse bevolkingsonderzoek naar coloncarcinoom in de startblokken staat: in landen waar Diabetes vergroot risico op mamma- en coloncarcinoom Preventie van diabetes mellitus betekent ook preventie van mamma- en coloncarcinoom, wijst een Nederlandse studie uit. K. de Bruin en collega’s concluderen op grond van een metaanalyse van 20 studies – met in totaal bijna 2 miljoen patiënten – dat diabetes mellitus het risico op mammacarcinoom verhoogt met 23 procent en het risico op coloncarcinoom met 26 procent. Ook de kans om te overlijden aan deze aandoeningen is bij diabetespatiënten verhoogd: respectievelijk 38 en 30 procent. Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 deze screening reeds plaatsvindt, is de afgelopen jaren de sterfte aan de ziekte sterker gedaald dan in landen zonder screeningsprogramma. Deze conclusie trekken P. Autier en collega’s uit data van het SHARE-project (Survey of Health, Ageing and Retirement in Europe). Ter illustratie: tussen 1996 en 2009 daalde de coloncarcinoomsterfte onder mannen ouder dan 50 jaar in Frankrijk met 31 procent en in Nederland met 4 procent. In Frankrijk onderging in die tijd 34 procent van de mannen in deze leeftijdscategorie een endoscopische screening en in Nederland 12 procent. 21 Nieuwe entiteiten Prof. dr. J.A. Langendijk: ‘De geuite kritiek dat de geplande capaciteit van protonentherapie in Nederland te hoog is ingeschat mist iedere grond’ Protonentherapie als nationaal plan Volgens de initiatiefnemers lijkt niets de introductie van protonenfaciliteiten in Nederland meer in de weg te staan. Zij kozen voor 4 locaties en voor de zogeheten pencil beam scanning-technologie. De hoofden van radiotherapieafdelingen van 7 grote instellingen ondertekenden onlangs een intentieverklaring: zij gaan gezamenlijk optrekken om klinisch onderzoek naar protonentherapie te bevorderen. Radiotherapeut prof. dr. J.A. Langendijk, voorzitter van het Landelijk Platform Protonentherapie, stelt dat het nationale samenwerkingsverband op dit gebied wereldwijd uniek is. Hij verbaast zich erover Kankerregistratie 2005 schatte de Gezondheidsraad hoeveel patiënten in de toekomst jaarlijks voor protonentherapie in aanmerking komen. Dat kwam destijds neer op zo’n 7.000 patiënten oplopend tot ongeveer 10.000 patiënten in 2020. De maximale capaciteit die nu in Nederland wordt gecreëerd zal dan uitkomen op 2.200 patiënten: 3,5 procent van het totaal aantal radiotherapeutische behandelingen. Was het aanvankelijke plan te starten met 1 à 2 instituten, elk met een capaciteit van jaarlijks 1.200 tot 1.500 patiënten, thans is besloten te beginnen met 4 kleinere faciliteiten: in Amsterdam (AMC, Antoni van Leeuwenhoek, VUMC), Delft (Erasmus MC, LUMC, TU Delft) en Groningen (UMC Groningen) zal het gaan om jaarlijks 600 patiënten, en in Maastricht (Maastro dat Zorgverzekeraars Nederland zich nu terughoudend Fotografie: UMC Groningen opstelt tegenover het initiatief. D e landelijke introductie van protonentherapie ligt volgens Hans Langendijk, hoofd van de afdeling Radiotherapie van het UMC Groningen, goed op schema. Gaat het in andere landen veelal om solitaire initiatieven, in Nederland hebben 7 centra zich verenigd om te komen tot een goed gefundeerd nationaal plan. In 2009 zijn in een rapport van de Gezondheidsraad de standaardindicaties voor protonentherapie vastgesteld: intra-oculaire tumoren, schedelbasistumoren, paraspinale tumoren (chordoom en chondrosarcoom) en bepaalde pediatrische tumoren. Daarnaast wordt gesproken van zogeheten model-based (‘potentiële’) ‘In het gunstigste geval zullen we rond 2020 het door het ministerie van VWS vastgestelde quotum van 2.200 patiënten halen’ indicaties: hoofd-halstumoren, gynaecologische tumoren, prostaatcarcinoom, mammacarcinoom en longcarcinoom. Verder wijst het rapport op een relatief kleine categorie patiënten voor wie protonentherapie naar verwachting de incidentie van stralingsgeïnduceerde secundaire tumoren zal verlagen. Daarbij gaat het om onder meer mammacarcinoom, hematologische maligniteiten bij jonge patiënten en seminomen bij jonge mannen. Op basis van de 22 Radiotherapeut Hans Langendijk van het UMC Groningen is voorzitter van het Landelijk Platform Protonentherapie. Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 Nieuwe entiteiten Clinic) om 400 patiënten. ‘Waar de meeste protonencentra 3 à 4 behandelkamers hebben, kiezen wij voor 1 à 2 behandelkamers om de capaciteit landelijk beter te spreiden. Dat leidt vooral tot een betere toegankelijkheid voor patiënten die in aanmerking komen voor deze behandeling.’ Afgelopen zomer is door het ministerie van VWS de Regeling protonentherapie gepubliceerd en naar verwachting zal de formele vergunningsaanvraag in het najaar van 2013 zijn afgerond. Na het verkrijgen van de vergunning volgt de aanbesteding voor de bouw van apparatuur. ‘In het gunstigste geval zal de eerste patiënt eind 2016 worden behandeld en zullen we rond 2020 het door het ministerie van VWS vastgestelde quotum van 2.200 patiënten halen. Tegen die tijd beschikken we tevens over de eerste klinische resultaten van behandelde patiënten. Mede op basis daarvan zal worden geëvalueerd of meer protonenfaciliteiten nodig zijn.’ Pencil beam scanning Wereldwijd zijn de meeste protonenbestralingen uitgevoerd met de zogeheten double scattering-techniek. ‘Nadeel daarvan is het genereren van neutronen die op termijn aanleiding kunnen geven tot secundaire tumoren’, legt Langendijk uit. ‘Bovendien is de ioniserende stralingsdosis van de protonen op hun weg door het lichaamsweefsel – de Bragg peak – uniform verdeeld over een groot oppervlak van het doelgebied, waardoor de eigenschappen van de protonenbundel niet optimaal worden benut. Ook zijn er logistieke nadelen, zoals de noodzaak van het plaatsen van een compensator – die is voor elk stralingsveld en iedere patiënt weer anders – en van het steeds moeten inbrengen van een collimator om, afhankelijk van het doelgebied, de vorm van het veld vast te leggen. Daarom is definitief gekozen voor een techniek die deze nadelen omzeilt: bij pencil-beam scanning of spot scanning “beschildert” een spot van 6 tot 10 mm het doelgebied. Deze tot voor kort alleen in het Zwitserse Villigen toegepaste techniek is inmiddels ook in Heidelberg, Essen, Houston, Chicago en Oklahoma City operationeel en ook in Dresden gaat men ermee werken.’ De grootste winst zal de reductie van schade aan gezonde weefsels betreffen en daartoe willen we gebruikmaken van de in Groningen ontwikkelde model-based strategy. Eerste stap is het berekenen van de waarschijnlijkheid dat zich in het normale weefsel complicaties zullen voordoen – de relatie tussen dosisverdeling in kritieke organen en complicatiekans is voor veel ongewenste neveneffecten al bekend via de normal tissue complication probability-modellen, kortweg NTCP-modellen. Vervolgens worden in silico bij dezelfde patiënt de dosisverdelingen van beide technieken vergeleken.’ De combinatie van NTCP-modellen en in silico-analyses levert dan een schatting op van het verschil in kans op complicaties [1]. Langendijk: ‘Voor deze modelmatige aanpak is internationaal veel belangstelling. Het UMC Groningen en VUMC zijn trouwens al enige jaren bezig hiertoe hun fotonentherapiegegevens gestructureerd te verzamelen en inmiddels zijn ook het Antoni van Leeuwenhoek en de Maastro Clinic hiermee begonnen. Zodra we overgaan op protonen zullen deze gegevens worden toegepast als controledata voor toekomstige studies.’ Indicatieprotocollen Het Landelijk Platform Protonentherapie (LPR) is vanuit de Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie opgericht om indicatieprotocollen, dataregistraties en het verdere invoeringsbeleid uit te werken. Eén van de thema’s is de verwijzing richting protonencentra. LPR-voorzitter Langendijk: ‘Uit ervaring met verwijzingen naar het buitenland weten we hoe complex dat kan zijn – vooral bij de modelmatige aanpak. We willen nu een hulpmiddel ontwikkelen voor de voorselectie: een simpel digitaal diagram waarmee radiotherapeuten kunnen evalueren of hun patiënten in aanmerking komen voor een planningsvergelijking. Vervolgens kan het betreffende instituut de fotonenplanning-CT-scan digitaal versturen naar een protonencentrum, die dan een initiële protonenproefplanning maakt om na te gaan of er een voordeel valt te verwachten. Is aan bepaalde criteria voldaan, dan bepreekt de radiotherapeut van het verwijzende centrum zelf met de patiënt of verwijzing een optie is. Initiatieven voor onderzoek zullen vooral vanuit de protonencentra zelf komen. Je kunt bijvoorbeeld denken aan dosisescalatiestudies, dosisverhoging met gelijkblijvende kans op complicaties, of studies naar hypofractionering waarbij een patiënt minder vaak op bezoek hoeft te komen. Ook zijn we bezig met plannen voor kosteneffectiviteitsstudies.’ ‘Er is voldoende capaciteit nodig voor de door CVZ vastgestelde indicaties en voor klinisch onderzoek’ Gezamenlijke klinische studies Afgelopen april verenigden de radiotherapeutische afdelingen van AMC, Antoni van Leeuwenhoek, Erasmus MC, LUMC, Maastro Clinic, UMC Groningen en VUMC zich officieel om de protonentherapie in Nederland tot een succes te maken. ‘We streven naar eenduidige protocollering, zodat er landelijk richtlijnen komen voor de standaardbehandeling en er in nauwe samenwerking met de diverse regio’s gezamenlijk klinische studies kunnen worden opgezet naar de meerwaarde bij nieuwe indicaties. Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 Vergoedingen en uitbereiding indicaties Hoe zijn de vergoedingen geregeld? Langendijk: ‘De Expertgroep Protonen van het College voor Zorgverzekeringen is » 23 500 mg Sterk werk Bij metastase na tamoxifen Productinformatie elders in deze uitgave. Voor postmenopauzale vrouwen Nieuwe entiteiten inmiddels opgeheven. Men heeft de vierstappenmethodologie gebruikt om te toetsen of protonentherapie voldoet aan de huidige stand van wetenschap en beantwoordt aan de klinische praktijk. Op basis daarvan is gerapporteerd dat protonentherapie deel gaat uitmaken van het zorgverzekeringspakket.’ Langendijk verwacht dat hoofd-halstumoren, longcarcinoom en mammacarcinoom te zijner tijd aan de eerder vastgestelde standaardindicaties zullen worden toegevoegd. ‘Bij mammatumoren heb je in 5 tot 10 procent van de gevallen gevaar voor stralingsschade aan het hart en met protonen kun je dat probleem omzeilen. Overigens denk ik dat het aantal indicaties wat betreft prostaatcarcinoom ook tot zo’n 5 tot 10 procent beperkt zal zijn.’ ‘Verder is in het recente SONCOS-normeringsrapport beschreven aan welke eisen instellingen moeten voldoen om bepaalde tumoren te kunnen behandelen en het spreekt vanzelf dat bij protonentherapie betrokken instituten volledig aan deze SONCOS-criteria zullen voldoen.’ Langendijk is erg ingenomen met het feit dat de samenwerking tussen de initiatieven tijdens de introductie tot nu toe erg voorspoedig verloopt. ‘Er is in den lande een uitstekende onderlinge sfeer en ik denk ook dat we wereldwijd een voorbeeldfunctie hebben voor hoe je zoiets kunt organiseren!’ Jan Hein van Dierendonck, wetenschapsjournalist Referentie 1. Langendijk JA, Lambin P, De Ruysscher D, Widder J, Bos M, Verheij M. Selection of patients for radiotherapy with protons aiming at reduction of side effects: the model-based approach. Radiother Oncol 2013;107(3):267-73. Zorgverzekeraars Nederland maakt bezwaar tegen Regeling Protonentherapie Illustratie: Pixel Pakhuys Zorgverzekeraars Nederland (ZN) liet begin september in een persbericht weten dat, uit oogpunt van kwaliteit en kostenbeheersing, minister Schipper van VWS slechts aan 1 universitair medisch centrum in Nederland een vergunning zou moeten verstrekken, of zelfs zou kunnen overwegen er helemaal van af te zien, omdat in Duitsland voldoende onbenutte capaciteit zou zijn. ZN benadrukt dat in een onlangs met de minister gesloten akkoord over ziekenhuiszorg is afgesproken de kostenstijgingen de komende jaren fors te beperken en nieuwe dure zorgvoorzieningen op beheerste wijze te introduceren. Volgens ZN zou een behandeling in Nederland neerkomen op ongeveer 100.000 euro, terwijl het tarief in Duitsland op ongeveer 35.000 euro ligt. Bovendien speculeert men dat binnen 3 à 4 jaar technologische ontwikkelingen zullen hebben geleid tot goedkopere alternatieven. Al deelt Langendijk de zorg omtrent stijgende zorgkosten, het verbaast hem dat ZN zich nu zo terughoudend opstelt. ‘Het ministerie van VWS heeft jarenlang met alle initiatieven in Nederland gediscussieerd en nagedacht over de beste aanpak. Wat er nu ligt is de meest optimale oplossing. Ook ZN was vertegenwoordigd in de Expertgroep Protonen en heeft alle discussies op de voet gevolgd. Men beweert nu dat 4 centra te veel is, maar uiteindelijk draait het om de benodigde patiëntencapaciteit die groot genoeg moet zijn om de door CVZ vastgestelde indicaties te kunnen behandelen. Daarnaast is capaciteit nodig ten behoeve van klinisch onderzoek. Daarin is nu echter nog niet voorzien. Het ministerie heeft gezamenlijke landelijke protocollen als voorwaarde gesteld, waarbij we vóór 2020 de te verwachten meerwaarde wetenschappelijk moeten hebben aangetoond. Met 1 centrum krijg je dat niet voor elkaar. Dat krijgt dan alle probleemgevallen: patiënten die men bijvoorbeeld niet de beoogde doses kan geven, met als gevolg té heterogene onderzoekscohorten om betrouwbare conclusies te kunnen trekken. De keuze voor spreiding over 4 centra komt voort uit het gegeven dat je onmogelijk 2.200 patiënten kunt behandelen met 1 cyclotron en dan is het logischer om, met het oog op reistijden, de diverse cyclotrons op strategische plaatsen in het land te bouwen. Een recentelijk uitgevoerde inventarisatie laat Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 zien dat in de meeste protonencentra de maximale capaciteit per behandelruimte vaak tegenvalt.’ ZN is volgens Langendijk slecht geïnformeerd over de Duitse capaciteit en de te verwachten behandelkosten in Nederland. ‘Ook in Nederland zal de kostprijs neerkomen op ongeveer 35.000 euro.’ Loont het dan niet nog even te wachten? ‘Er zijn momenteel inderdaad fabrikanten die werken aan compactere – mogelijk goedkopere – gantries, maar zodra je de aanschaf om zo’n reden uitstelt, gebeurt er natuurlijk nooit wat. Wij zijn al 9 jaar bezig met de discussie en voorbereiding. In die tijd zijn er, op de klinische introductie van de pencil-beam scanning-techniek na, geen belangrijke technische ontwikkelingen beschikbaar gekomen. Bovendien staat in de regeling van het ministerie dat we uiterlijk 4 jaar na afgifte van de vergunning moeten zijn gestart. Daartoe hebben we bij de aanvraag een goed gefundeerd plan moeten indienen. De ervaring leert verder dat het altijd veel langer duurt eer nieuwe ontwikkelingen FDA- en CE-goedkeuring hebben dan fabrikanten suggereren.’ 25 1970 1980 1990 2000 2010 Heden 2020 * “Sinds 2010 word ik behandeld met Tasigna®. Ik heb heel snel een complete moleculaire respons bereikt. Volgens mijn dokter is dat een heel goed teken. Het is mijn droom om met de CML-behandeling te kunnen stoppen.” Sanne, 39 jaar, CML-patiënt sinds 2010# 0 91 2 TA S 1 3 2 9 8 1960 Klinisch onderzoek Aantal multidisciplinaire studies van de Dutch Gynaecological Oncology Group sterk toegenomen ‘We doen internationaal nu goed mee’ In de Dutch Gynaecological Oncology Group (DGOG) werken internist-oncologen, radiotherapeuten en gynaecologen samen aan mono- en multidisciplinaire klinische studies. Onderlinge afstemming voorkomt praktische problemen en maakt het gemakkelijker om aansluiting te vinden bij internationale onderzoeksconsortia. ‘O fficieel is de DGOG pas in januari 2010 opgericht, maar de praktische samenwerking loopt nu al ruim 4 jaar’, vertelt radiotherapeut prof. dr. C.L. Creutzberg van het LUMC. Zij is zeer tevreden over het DGOG-samenwerkingsverband. De Nijmeegse internist-oncoloog dr. P.B. Ottevanger van het RadboudUMC vertelt over de vooruitgang in de afgelopen jaren. ‘Vroeger kwam het wel voor dat er vanuit twee disciplines verschillende studies werden gepland voor dezelfde categorie patiënten. Nu stemmen we dat af Fotografie: Frank Muller Nelleke Ottevanger: ‘We onderzoeken of nintedanib en trebananib toegevoegde waarde hebben in de eerstelijns behandeling van ovariumcarcinoom.’ Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 of we proberen bij elkaar aan te haken. Veel studies lopen internationaal, omdat we een specifieke groep patiënten nodig hebben. Vaak worden er veel potentiële patiënten uitgesloten vanwege comorbiditeit. Het zou in de meeste gevallen niet mogelijk zijn om zo’n trial nationaal voor elkaar te krijgen.’ Beginperiode Carien Creutzberg vertelt hoe in haar vakgebied de PORTEC1-studie een belangrijke basis heeft gelegd voor onderlinge samenwerking. De PORTEC-trials onderzoeken postoperatieve radiotherapie bij endometriumcarcinoom. PORTEC-1, bij patiënten met een endometriumcarcinoom met een laag tot intermediate risico, werd ruim 20 jaar geleden opgezet. Zij toonde aan dat uitwendige bestraling voor deze categorie patiënten geen meerwaarde heeft. ‘We hadden jaarlijks bijeenkomsten rond deze studie, die ook hebben bijgedragen aan een snelle implementatie van de studieresultaten in Nederland. Gaandeweg merkten we dat er ook allerlei andere onderwerpen aan de orde kwamen op onze bijeenkomsten. We hebben toen een landelijk platform opgericht’, aldus ‘Er komen twee trials aan met PARP-remmers’ Creutzberg. Binnen dat Landelijk Platform Radiotherapie bij Gynaecologische Tumoren (LPRGT) werd ook de PORTEC2-studie uitgevoerd. Uit deze trial bleek dat brachytherapie bij patiënten met endometriumcarcinoom met een highintermediate risico tot dezelfde overleving leidde als uitwendige bestraling, maar met een aanzienlijk betere kwaliteit van leven. Sindsdien verdient deze vorm van radiotherapie de voorkeur. Multidisciplinaire samenwerking Het LPRGT is een van de drie oprichters van de DGOG, samen met een groep in gynaecologische tumoren geïnteresseerde internist-oncologen van de NVMO en de Werkgroep Oncologische Gynaecologie (WOG) van de NVOG. Een van de directe aanleidingen was de PORTEC-3-studie. Creutzberg kwam door internationale deelname aan deze studie in contact met de Gynecologic Cancer Intergroup (GCIG). Nelleke Ottevanger: ‘In de medische oncologie was er eind jaren ’90 van de vorige eeuw nog een zeer actieve samenwerking in Nederland op het gebied van klinische trials bij gynaecologische tumoren, vooral in de tijd dat paclitaxel en 27 Voor volledige indicatie en productinformatie zie verkorte SmPC elders in dit blad. 1 0 1 2 A F I 1 3 3 8 7 Doorbreek de herhaling bij gevorderd RCC, na falen van ‘VEGF-targeted’ therapie AFINITOR laat meer dan een verdubbeling zien van de PFS na falen van ‘VEGF-targeted’ therapie1 Verlegt grenzen verwante middelen werden geïntroduceerd. Maar de afgelopen jaren vonden steeds meer mensen dat er wel wat meer mocht gebeuren. Wij vonden het dus een heel goed idee om samen met de andere disciplines aansluiting te zoeken bij internationale samenwerkingsverbanden zoals GCIC.’ Creutzberg: ‘We wilden ons graag aansluiten bij de GCIG. We waren toen al in contact met de gynaecologen en de internistoncologen. Vanuit de WOG waren de gynaecologen bezig met het opzetten van een landelijke oncologische onderzoeksgroep zoals ook voor de verloskunde bestaat. Zo is het plan ontstaan om de Nederlandse multidisciplinaire onderzoeksgroep DGOG op te richten en daarmee lid te worden van de GCIC.’ PORTEC-3 en andere trials Waar PORTEC-1 zich richtte op de grote groep van patiënten met een endometriumcarcinoom, is de derde trial in deze reeks juist gericht op de minderheid van patiënten, bij wie een hoger risico op recidief en metastasen bestaat. Bij deze patiënten is zowel radiotherapie als chemotherapie toegepast, met ongeveer vergelijkbare uitkomsten. Wat nog niet goed was onderzocht, is de combinatie van beide. De centrale vraag in PORTEC-3 is dan ook wat de meerwaarde en nadelen zijn van die combinatie. Primaire eindpunt is de 5-jaarsoverleving; daarnaast worden ook toxiciteit en kwaliteit van leven gemeten. Creutzberg: ‘Het is een lastige studie, onder meer vanwege de leeftijd en de comorbiditeit van patiënten. Dankzij internationale samenwerking, van Australië tot Canada, gaan we dit jaar het gewenste aantal van 670 patiënten bereiken. Dat was zonder internationale samenwerking nooit gelukt. Er zijn wel cultuurverschillen. In Canada is het probleem om de chemotherapie weg te laten en in Nederland aarzelen patiënten of zij wel chemotherapie willen. Ook de inclusie voor PORTEC-4 verloopt niet zo snel; we kijken daar of we bij high-intermediate risk de lokale bestraling kunnen vervangen door een beleid van afwachten en behandelen zodra het nodig is. We weten dat maar bij een klein deel van de patiënten een recidief optreedt en dat we dat meestal goed kunnen behandelen. Maar voor patiënten is het moeilijk om op die manier in kansen te denken.’ Fotografie: Marc de Haan Klinisch onderzoek Carien Creutzberg: ‘Het is belangrijk de patiënte zo voor te lichten en te begeleiden, dat ze snel het “herstelwerk” kan starten en haar leven kan blijven leiden.’ omstandigheden tijdens chirurgie. En bij patiënten met een gerecidiveerd ovariumcarcinoom dat wel (weer) platinagevoelig is, wordt de meerwaarde van cytoreductieve chirurgie onderzocht. Kortom: het aantal multidisciplinaire studies binnen de gynaecologische oncologie is in de afgelopen jaren sterk toegenomen. Het is een duidelijk bewijs dat de DGOG-formule werkt. Pieter van Megchelen, wetenschapsjournalist Oratie Creutzberg: betrokken betoog vanuit perspectief patiënt Creutzberg sprak op vrijdag 13 september 2013 in het Leidse Academiegebouw Ontwikkelingen medische oncologie Ottevanger vertelt over een aantal boeiende ontwikkelingen binnen de medisch-oncologische behandeling van gynaecologische tumoren, met name het ovariumcarcinoom. ‘We onderzoeken bijvoorbeeld in internationaal verband of de angiogeneseremmers nintedanib en trebananib toegevoegde waarde hebben in de eerstelijns behandeling van ovariumcarcinoom. Er komen nu ook twee trials aan met PARP-remmers: een in de eerste lijn en een bij het platinumgevoelig recidief. Dat is een nieuwe klasse middelen die het DNA-reparatie-enzym PARP remmen; zij maken kankercellen kwetsbaarder voor celdood.’ Bij patiënten met een gevorderd ovariumcarcinoom (stadium IIIc) loopt de HIPEC-studie naar de meerwaarde van intraperitoneale chemotherapie onder hyperthermische Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 haar oratie uit bij de aanvaarding van het ambt als hoogleraar Radiotherapie van gynaecologische tumoren. Onder de titel Over leven, lijden en leiden plaatste zij het wetenschappelijk onderzoek in de radiotherapie van gynaecologisch tumoren (bijvoorbeeld PORTEC-1 t/m -4) in het perspectief van de patiënt. Zij gaf het volgende voorbeeld. ‘Gynaecologische kanker betekent een aandoening die veel domeinen van het leven van een vrouw raakt. Door de ligging van belangrijke organen in het bekken raakt de behandeling van cervixcarcinoom, dat vaak relatief jonge vrouwen treft, in feite alle domeinen: fertiliteit en hormoonfunctie, energie en dagelijkse bezigheden, seksualiteit, zelfbeeld en vrouwzijn, relatie, werk en inkomen en dan nog sociale rollen in familie en omgeving.’ Even later voegde zij daaraan het volgende toe. ‘Herstel na kanker omvat rehabilitatie op al deze gebieden. Het is belangrijk de patiënte zo voor te lichten en te begeleiden, dat ze snel het “herstelwerk” kan starten en haar leven kan blijven leiden.’ De volledige tekst van haar oratie is te raadplegen op www.lumc.nl/hoogleraren. Meer informatie over de DGOG is te raadplegen op www.dgog.nl. 29 (Advertorial) Onderzoek Skeletal Care Academy wijst uit: Patiënten met botmetastasen onvoldoende geïnformeerd over botcomplicaties In opdracht van de Skeletal Care Academy is in 2012 een Quality of Life onderzoek gehouden onder ruim 100 borst- of prostaatkankerpatiënten met botmetastasen. Primaire doelstelling was inzicht te krijgen in de invloed van botmetastasen en botcomplicaties op de kwaliteit van leven via een online vragenlijst die aan patiënten is voorgelegd door verpleegkundig specialisten en verpleegkundigen. Secundaire doelstelling was beleid en tools te ontwikkelen om de kwaliteit van leven te verbeteren. De belangrijkste conclusies van dit onder- • 42% van de patiënten is nooit geïnformeerd over de mogelijkheid zoek zijn dat 48% van de patiënten uit het van botmetastasen onderzoek binnen 2 jaar na de diagnose van botmetastasen te maken kreeg met • 32% is nooit geïnformeerd over de kans op een botcomplicatie een botcomplicatie, en dat deze een sterke negatieve invloed hebben op de kwaliteit • 23% van de patiënten kreeg geen informatie over de signalen van een van leven. Goede voorlichting over botmebotcomplicatie en waar men alert tastasen en botcomplicaties ontbreekt in op moet zijn. veel gevallen: Patiënten gaven aan dat botmetastasen en botcomplicaties een sterke negatieve invloed hebben op de kwaliteit van leven. Voorlichting en tijdig behandelen zijn dan ook gewenst en worden als positief ervaren. Methode - patiëntenprofiel - doelstellingen Belangrijkste resultaten Primaire doelstelling Secundaire doelstelling Inzicht in de impact van botmetastasen en bot-complicaties op de kwaliteit van leven van patiënten Beleid en tools ontwikkelen om de kwaliteit van leven van patiënten met botmetastasen te verbeteren Online onderzoek bij 109 patiënten met botmetastasen t.g.v. borst-/prostaatkanker (jan-sept 2012) 63% borstkanker 42% van de patiënten is nooit geïnformeerd of kan zich niet herinneren geïnformeerd te zijn over de mogelijkheid dat de kanker kan uitzaaien naar het bot Bestraling van het bot Pathologische fractuur 23% van de patiënten kreeg geen informatie over de signalen waar men alert op moet zijn Van botmetastasen tot botcomplicatie 37% prostaatkanker ALERT ZIJN OP SIGNALEN = TIJDIG BEHANDELEN 48% kreeg binnen 2 jaar na diagnose van botmetastasen te maken met een botcomplicatie Botcomplicaties zijn: 32% is nooit geïnformeerd of kan zich niet herinneren geïnformeerd te zijn over de kans op een botcomplicatie Ruggenmergcompressie Chirurgie op het bot Borstkanker Prostaatkanker Signalen Botmetastasen • Pijn • Vermoeidheid Botcomplicaties • Ernstige (bot)pijn • Moeilijk bewegen • Uitvalsverschijnselen (krachtverlies/tintelingen/ gevoelloosheid) (Advertorial) Onderzoek Skeletal Care Academy wijst uit: met een botcomplicatie. Botcomplicaties zijn het gevolg Botcomplicaties komen veel voor bij borsten prostaatkanker patiënten met botmetastasen: ongeveer de helft van een botmetastase en zijn onder te verdelen in vier van deze patiënten krijgt binnen één à twee jaar te maken categorieën: Patiënten met botmetastasen onvoldoende geïnformeerd over botcomplicaties Bestraling van het bot Pathologische fractuur Chirurgie van het bot Ruggenmergcompressie OverInhet onderzoek opdracht van de Skeletal Care Academy is in 2012 een Quality of Life onderzoek gehouden onder ruim 100 Het Quality Life onderzoek van de Care Primaire borst- ofofprostaatkankerpatiënten metSkeletal botmetastasen. of prostaatkanker doelstelling uitgezaaid was inzicht naar te het krijgen bot:in63% de invloed van devan Academy is in 2012 in Nederland op uitgevoerd met botmetastasen en botcomplicaties de kwaliteit van leven respondenten via een online heeft borstkanker vragenlijst die enaan 37% patiënten prostaatkanker; is voorgelegd medewerking van H.A.M. van Muilekom door verpleegkundig specialisten en1, verpleegkundigen. Secundaire van de doelstelling patiënten kreeg was beleid binnenen2tools jaar te naontwikkelen diagnose J.A. van Spil2, 48% 3 4 om de kwaliteit van leven te verbeteren. van botmetastasen te maken met een botcomplicatie. Het C. Laarakker , J. Moret , Marjo Omtzigt - van den Berg Jeths5, M.M. van Oostwaard6, J. Ouwerkerk7, F.A. de onderzoek is financieel ondersteund door Amgen B.V. Jong8. Het is gehouden onder 109 patiënten met borst- De belangrijkste conclusies van dit onder- • 42% van de patiënten is nooit geïnformeerd over de mogelijkheid zoek zijn dat 48% van de patiënten uit het van botmetastasen onderzoek binnen 2 jaar na de diagnose van botmetastasen te maken kreeg met • 32% is nooit geïnformeerd over de kans op een botcomplicatie een botcomplicatie, en dat deze een sterke negatieve invloed hebben op de kwaliteit • 23% van de patiënten kreeg geen Multidisciplinaire aanpak noodzakelijk informatie over de signalen van een van leven. Goede voorlichting over botmeen ziekenhuisbezoek. Zij en wensen informatie Volgens Verpleegkundig Specialist Jan Alex van Spil van in botcomplicatie waar men alert over tastasen en botcomplicaties ontbreekt de Skeletal Care Academy valt er grote winst te behalen botmetastasen en botcomplicaties met name van de moetOmzijn. veel de gevallen: (70%). dit te bereiken is het noodzakelijk wat betreft kwaliteit van leven voor deze ernstig zieke oncoloogop patiënten, als zij zorgvuldig en eerder worden geïnformeerd dat zowel onder patiënten, artsen als verpleegkundigen de kennis en voorlichting rond botmetastasen en het over het risico op botcomplicaties bij botmetastasen. “Het gaat om de palliatieve fase, waarbij gevoelens van risico op botcomplicaties verbetert. Zo kunnen we op tijd gaven dat botmetastasen botcomplicaties een sterke negatieve signalen van botcomplicaties herkennen, ingrijpeninvloed en angst Patiënten en somberheid vaak aan voorkomen. Patiënten willen en onnodige pijn en/of invaliditeit met een goede behandeling zolanghebben mogelijkop mobiel blijven en dagelijks zo min de kwaliteit van leven. Voorlichting en tijdig behandelen zijn dan ook gewenst mogelijk geconfronteerd worden met pijn, beperkingen voorkomen,” aldus Van Spil. en worden als positief ervaren. Methode - patiëntenprofiel - doelstellingen Belangrijkste resultaten Conclusie: Botmetastasen en botcomplicaties hebben grote impact doelstelling op de kwaliteit van leven Primaire doelstelling Secundaire Inzicht in de impact van botmetastasen en Beleid en tools ontwikkelen om de kwaliteit • Angst & somberheid • Slaap- en concentratiestoornissen bot-complicaties op de kwaliteit van leven van leven van patiënten met botmetastasen •van Effect op dagelijkse activiteiten • Relatieproblemen patiënten te verbeteren • Verminderde mobiliteit Informatie & kennis > Grote winst in kwaliteit van leven 42% van de patiënten is nooit 32% is nooit geïnformeerd 23% van de patiënten Patiënten met botmetastasen vinden informatievoorziening over botcomplicaties geïnformeerd of kan zich niet of kan zich niet herinneren kreeg geen informatie over belangrijk. Hierbij spelen belangrijke ensignalen duidelijke herinneren geïnformeerd te zijn verpleegkundigen geïnformeerd te een zijn over de de waar rol. men alert over de mogelijkheid dat de kans op een botcomplicatie op moet zijn kanker kan uitzaaien naar het bot • Verminderde levensvreugde Online onderzoek bij 109 patiënten met botmetastasen t.g.v. borst-/prostaatkanker (jan-sept 2012) Patiënten willen graag meer informatie over botmetastasen en botcomplicaties 63% borstkanker 37% prostaatkanker 48% kreeg binnen 2 jaar na diagnose van botmetastasen te maken met een botcomplicatie 70% Botcomplicaties zijn:30% van de oncoloog Bestraling van het bot van de verpleegkundige Pathologische 35% fractuur van de patiëntenorganisatie Verpleegkundig Specialist - NKI-AvL, 2 Docent HBOV - Hogeschool Leeuwarden/ Wenckebach Instituut, 3 Coördinator lotgenotencontact - Prostaatkankerstichting.nl, Van B.V., botmetastasen tot botcomplicatie 4 5 Amgen Ervaringsdeskundige (begeleiding van patiënten met gemetastaseerd 6 mammacarcinoom), ALERT Verpleegkundige Osteoporosezorg - Maxima Medisch Centrum, ZIJN OP SIGNALEN = TIJDIG BEHANDELEN 7 Research Coördinator Oncologie - LUMC, 8 Amgen B.V. 1 RuggenmergChirurgie 30% compressie op het bot van de huisarts Borstkanker Botmetastasen Botcomplicaties Prostaatkanker Uitgevoerd door PatientView in opdracht van de Skeletal Care Academy en financieel ondersteund door Amgen Signalen • Pijn • Vermoeidheid • Ernstige (bot)pijn • Moeilijk bewegen • Uitvalsverschijnselen (krachtverlies/tintelingen/ gevoelloosheid) adverteren in Medische Oncologie? Het NVMO-tijdschrift Medische Oncologie wordt gelezen door alle NVMO-leden, internist-oncologen, internist-hematologen, klinisch genetici, longartsen, oncologisch chirurgen, radiotherapeuten en ziekenhuisapothekers. Dit maakt het tijdschrift een uitstekend medium voor uw (personeels)advertenties! nummer 3 juli 2013 jaargang 16 ■ Uitgave van de Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie nummer 4 september 2013 jaargang 16 Uitgave van de Nederlandse ■ www.nvmo.org Vereniging voor Medische Oncologie n Themanummer: uro-oncologie U hebt in 2013 nog de mogelijkheid om te adverteren in: Nummer 6 n nummer 5 november 2013 jaargang 16 n Uitgave van de Nederland se Vereniging www.nvmo.org voor Medi sche Onco logie n www.nvm o.org Verschijningsdatum 19 december 2013 Voor de advertentiemogelijkheden, tarieven, kortingen en overige vragen kunt u vrijblijvend contact opnemen met ■ Observationele CAPRI-studie onderzoekt effect behandelstrategieën CRPC detectie, lokalisatie en stadiëring prostaatcarcinoom verbetert Mp-MRI n Wat als de volumenormen verder worden opgeschroefd? naar optimale behandelopties gemetastaseerd niercelcarcinoom Zoeken n Europe se visie ESMO-voorzitte r prof. dr. M.J. Piccart n De gec ompliceer BOM NVMO-commissie ■ Driennieuwe legpuz Onderzadviezen oek kankerstamcede zel van cap llen KNAW n ‘Clubb -presidentaciprof. teitspl dr.ann J.C. lad’ Medis ingClevers che Oncol n Drie nieuwe advieze ogie viert n NVMO-commis sie n Snelle BOM derde lus r toegang trum tot innova tieve medic n Oorde ijnen? el commis sie BOM ove r trabected ine bij ger ecidiveerd EOC ■ ■ Cross Advertising tel.: 010 - 742 10 23 e-mail: [email protected] Meer informatie is ook te raadplegen op www.crossadvertising.nl Advancing 5FU therapy ● Nieuwe generatie orale 5FU1,3 ● Gelijke effectiviteit, minder toxiciteit2 ● Kleine capsules, minder capsules1 Teysuno® (S-1) is in combinatie met cisplatine geïndiceerd bij volwassenen voor de behandeling van gevorderd maagcarcinoom. 1 Teysuno®, Summary of Product Characteristics, Nordic Group BV 2 Ajani J.A. et al (2010) Journal of Clinical Oncology. 28(9):1547-53 Medische informatie: [email protected] +31 (0)35 54 80 580 3 Satoh T. et al (2012) Expert Opinion on Pharmacotherapy. 13(13): 1943-59 Voor productinformatie zie elders in deze uitgave RUBRIEK BOM Commissie BOM oordeelt over plaats trabectedine bij gerecidiveerd epitheliaal ovariumcarcinoom Op basis van gepubliceerde overlevingsdata oordeelde de NVMO-commissie BOM recentelijk over de plaats van NVMO-commissie BOM trabectedine in combinatie met liposomaal doxorubicine De NVMO-commissie ter Beoordeling van Oncologische Middelen (BOM) versus liposomaal doxorubicine bij de behandeling van is in oktober 1999 door het NVMO-bestuur ingesteld met de opdracht ‘de het gerecidiveerd epitheliaal ovariumcarcinoom. klinische waarde van nieuwe geregistreerde geneesmiddelen, behandelmethoden en behandelindicaties op het gebied van de medische oncologie te beoordelen, met het doel te komen tot een betere landelijke afstemming binnen de beroepsgroep aangaande het toepassen van nieuwe en vaak kostbare geneesmiddelen in de oncologische praktijk’. De commissie beoordeelt een nieuw oncologisch middel wanneer er ten minste één wetenschappelijke publicatie over resultaten van een gerandomiseerde fase III-studie beschikbaar is, wanneer het middel in Europa is geregistreerd (European Medicines Agency) en – indien van toepassing – wanneer beoordeling door de Commissie Geneesmiddelen (CG) van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) heeft plaatsgevonden. De leden van de NVMO-commissie BOM komen in principe 6 keer per jaar bijeen. De commissie publiceert haar adviezen in het NVMO-tijdschrift Medische Oncologie en plaatst ze op de NVMO-website. Alle uitgebrachte adviezen en beleidsdocumenten zijn in pdf-formaat te raadplegen en downloaden via het online archief op de NVMO-website (www.nvmo.org/bom). De NVMO-commissie BOM communiceert in principe niet met producenten van geneesmiddelen over gepubliceerde adviezen. Commissieleden nD r. J.M. (Martijn) Kerst, internist-hematoloog/-oncoloog, Antoni van n Leeuwenhoek, Amsterdam (voorzitter NVMO-commissie BOM) n Dr. F.A.L.M. (Ferry) Eskens, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam Amsterdam n (secretaris NVMO-commissie BOM en bestuurslid NVMO) n n n Dr. ir. H. (Harm) van Tinteren, statisticus, Antoni van Leeuwenhoek, Prof. dr. C.A. (Carin) Uyl-de Groot, hoogleraar Health technology assessment, Instituut voor Medical Technology Assessment, Erasmus Universiteit Rotterdam Dr. L.V. (Laurens) Beerepoot, internist-oncoloog, St. Elisabeth Ziekenhuis, Tilburg n Prof. dr. H.M.W. (Henk) Verheul, internist-oncoloog, VUMC, Amsterdam Dr. W.E. (Edward) Fiets, internist-oncoloog, Medisch Centrum n B.E.P.J. (Birgit) Vriens, internist-oncoloog, Maastricht UMC Leeuwarden n Dr. A.N.M. (Machteld) Wymenga, internist-oncoloog, Medisch Spectrum Prof. dr. A.J. (Hans) Gelderblom, internist-oncoloog, LUMC, Leiden Twente, Enschede (vicevoorzitter NVMO) (voorzitter NVMO) n Prof. dr. H.J. (Henk-Jan) Guchelaar, ziekenhuisapotheker-klinisch De NVMO-commissie BOM wordt ondersteund door ambtelijk secre- farmacoloog, LUMC, Leiden taris T. (Thijs) van Vegchel; adviseur richtlijnen van het Integraal n Dr. A.K.L. (An) Reyners, internist-oncoloog, UMC Groningen Kankercentrum Nederland (IKNL), locatie Amsterdam. n Prof. dr. E.F. (Egbert) Smit, longarts, VUMC, Amsterdam (namens NVALT) Medische Oncologie nummer 5 Correspondentie NVMO-commissie BOM: [email protected]. n november 2013 33 Bij doorbraakpijn heb je geen tijd voor omwegen 1,2 NG GA IN OD NO Het snelle profiel van Instanyl SNEL DOOR DE NEUS 3-7 A-13-4990 3-5 RUBRIEK BOM Trabectedine in combinatie met liposomaal doxorubicine versus liposomaal doxorubicine bij de behandeling van het gerecidiveerd epitheliaal ovariumcarcinoom Introductie Van de 1.100 vrouwen waarbij jaarlijks een epitheliaal ovariumcarcinoom (EOC) wordt gediagnosticeerd, ontwikkelt ongeveer 70 procent op enig moment na eerstelijns behandeling een recidief. De behandeling van dit recidief kan bestaan uit chirurgie indien er sprake is van een lang ziektevrij interval en het gelokaliseerde ziekte betreft. Voor het merendeel van de patiënten zal behandeling met chemotherapie echter de enige optie zijn. Wanneer het ziektevrije interval minimaal een halfjaar bedraagt, is hernieuwde behandeling met een platinumbevattend regime eerste keus. Indien er sprake is van een gerecidiveerd EOC binnen 6 maanden na laatste behandeling, dan is liposomaal doxorubicine een van de behandelingsopties. Monotherapie met trabectedine is bij het gerecidiveerd ovariumcarcinoom effectief met acceptabele bijwerkingen [1-3]. In vitro is er synergie tussen liposomaal doxorubicine en trabectedine vastgesteld. Deze overwegingen vormden de rationale voor de te bespreken studie [4, 5]. De eerste rapportage van deze studie verscheen in 2010 en had als primair eindpunt progressievrije overleving [4]. De data betreffende de totale overleving werden in 2012 gepubliceerd [5]. Trabectedine bindt specifiek aan de kleine groeve van DNA, waardoor de helix naar de grote groeve wordt verbogen. Hierdoor interfereert trabectedine met transcriptiefactoren, eiwitten die met DNA binden en DNA-herstelmechanismen. Deze interacties leiden tot dubbelstrengsbreuken en verstoring van de celcyclus door een vertraging van de S-fase en blokkade van de G2M-fase waarop apoptose optreedt. Trabectedine beïnvloedt ook de productie van cytokines. 1. Kankersoort en lijnen van behandeling Deze bespreking betreft patiënten met een gerecidiveerd EOC na falen van eerstelijns platinumbevattende chemotherapie (zowel platinumgevoelige ziekte als platinumresistente ziekte). 2. V ergelijking met de referentiebehandeling in Nederland De CALYPSO-studie, waarin vrouwen met een eerste recidief van een platinumsensitief EOC werden gerandomiseerd tussen behandeling met carboplatine/paclitaxel of carboplatine/liposomaal doxorubicine, toonde aan dat beide behandelingen even effectief waren en dat behandeling met de combinatie carboplatine/liposomaal doxorubicine minder bijwerkingen, met name minder haaruitval, gaf [6]. Na publicatie van deze gegevens is de combinatie van carbopla- Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 tine/liposomaal doxorubicine in Nederland een gangbare behandeling geworden voor het platinumgevoelig gerecidiveerd EOC. Liposomaal doxorubicine kan als monotherapie voor de behandeling van het platinumresistent EOC worden overwogen. 3. Methoden en kwaliteit van de studie Deze Trans-Atlantische gerandomiseerde fase III-studie (open-label) werd uitgevoerd van april 2005 tot mei 2007. In totaal werden in 124 centra in 21 landen 672 patiënten in een 1:1 verhouding gerandomiseerd tussen liposomaal doxorubicine (LD) versus liposomaal doxorubicine plus trabectedine (LD-T). Er werd gestratificeerd voor performancescore (0 versus 1 en 2) en platinumgevoeligheid (sensitief versus resistent). De primaire eindpunten van de studie waren initieel radiologische PFS (RECIST, onafhankelijke beoordeling) en OS. Na inclusie van 440 patiënten, voor de centrale radiologische beoordeling, is dit veranderd in één primair eindpunt: radiologische PFS. Aanleiding hiervoor was dat OS zou kunnen worden beïnvloed door het geven van andere werkzame behandelingen na progressie. Het aantal te includeren patiënten in de studie bleef ongewijzigd. OS werd een secundair eindpunt, evenals responspercentage (aanhoudende respons ≥ 4 weken volgens RECIST), responsduur en kwaliteit van leven. Kwaliteit van leven werd gemeten met de EORTCC30 en EORTC-OV28. Inclusiecriteria waren histologisch bewezen EOC, niet meer dan 1 platinumbevattende lijn met chemotherapie voorafgaand gehad, ECOG PS 0-2, voldoende hematologische reserve en biochemische reserve en een linkerventrikelejectiefractie (LVEF) binnen de normaalwaarden van het desbetreffende centrum. Liposomaal doxorubicine 50 mg/m2 werd eens per 4 weken intraveneus toegediend. Liposomaal doxorubicine 30 mg/m2 in combinatie met trabectedine 1,1 mg/m2 werd eens per 3 weken toegediend. Trabectedine werd als een 3-uurs infusie toegediend via een centrale lijn. De behandeling werd gecontinueerd tot aan progressie of tot een complete respons werd bereikt, waarna nog 2 of meer cycli konden worden gegeven. Evaluatie vond in beide armen iedere 8 weken plaats. Bij patiënten met een cardiale voorgeschiedenis en bij diegenen die een cumulatieve antracylinedosis van meer dan 360 mg/ m2 hadden bereikt, vond re-evaluatie van de LVEF plaats na elke 2 cycli. Bij het stoppen van de behandeling werd de LVEF ook gemeten. De studie was opgezet om met een power van 90 procent met een tweezijdige significantie van 0,05 een verschil in PFS van 6 weken (mediaan 16 weken voor liposomaal 35 Progressie de baas in mcrpc 1 na docetaxel Xtandi™ (enzalutamide) o Bewezen overlevingswinst (4,8 maanden)1,2 o Verbetering Quality of Life1,2 o Gebruik van steroïden is niet nodig2 www.astellas.nl 13-XTA-012 o Geen extra monitoring vereist2 BOM Palliatief, effectiviteit n winst progressievrije overleving n winst totale overleving 9,2 vs 7,5 maanden – HR: 0,73; 95% CI: 0,56-0,95; P = 0,0170 – 22,2 vs 18,9 maanden – HR: 0,86; 95% CI: 0,72-1,02; P = 0,0835 – < 4% + Bijwerkingen n lethaal < 5% n acuut, ernstig < 25% + n chronisch < 10% onbekend ? geen verschil + Kwaliteit van leven n geen ernstige deterioratie Impact van behandeling n acceptabele behandellast + Level of evidence 1 fase III-studie Kosten + Tabel 1. Studieresultaten afgezet tegenover de PASKWIL-criteria. doxorubicine en mediaan 22 weken voor de combinatie liposomaal doxorubicine plus trabectedine) aan te tonen. Hiervoor waren 650 patiënten nodig en 415 events. Er werd een interim-analyse uitgevoerd voor OS samen met de PFS-analyse na 415 events. De finale analyse van de OS werd verricht na het bereiken van 520 overledenen. Voor radiologische PFS vond een aparte analyse plaats na inclusie van 440 patiënten (geblindeerde analyse door centrale radioloog). 4. E ffectiviteit van de behandeling afgezet tegen de bijwerkingen en impact van de behandeling De studie werd geanalyseerd op basis van de klinische data verkregen tot en met 15 mei 2008. Op dat moment waren er 389 PFS-eindpunten (LD: n = 194; LD-T: n = 195) op basis van onafhankelijke radiologische beoordeling. Het risico op progressieve ziekte volgens onafhankelijke radiologische beoordeling of overlijden was 21 procent lager in de LD-T-groep dan in de LD-groep (HR: 0,79; 95% CI: 0,65-0,96; P = 0,0190). De mediane PFS bedroeg 7,3 maanden in de LD-T-groep en 5,8 maanden in de LD-groep. Subgroepanalyse van platinumsensitieve patiënten toonde een risicoreductie (RR) ten aanzien van de kans op progressie volgens onafhankelijke radiologische beoordeling of overlijden in het voordeel van de LD-T-groep (RR: 27 procent; HR: 0,73; 95% CI: 0,56-0,95; P = 0,0170). Er werd geen verschil gevonden in de kans op progressie volgens onafhankelijke Medische Oncologie nummer 4 n september 2013 radiologische beoordeling of overlijden in de patiënten met een platinumresistent gerecidiveerd EOC. Deze groep betrof 35 procent van de geïncludeerde patiënten (n = 232). In 2012 is de finale OS-analyse gepubliceerd [5]. Na een mediane follow up van 47 maanden waren 522 patiënten overleden. De mediane OS in de LD-T-groep bedroeg 22,2 maanden en in de LD-groep 18,9 maanden (HR: 0,86; 95% CI: 0,72-1,02; P = 0,0835). Er werd geen verschil gevonden in de onderzochte subschalen voor kwaliteit van leven tussen beide behandelingen. Tijdens de behandeling overleden 19 patiënten. Bij 12 van deze patiënten was dit het gevolg van progressieve ziekte. In de LD-groep overleden 2 patiënten (1 ten gevolge van een bijwerking, 1 onbekend). In de LD-T-groep overleden 5 patiënten (allen ten gevolge van bijwerkingen). Er was geen verschil in afname van de LVEF tussen beide groepen. Er werd wel vaker hartfalen gerapporteerd in de LD-T-groep (6 versus 1 patiënt). De meest frequent voorkomende graad 3 en 4 bijwerkingen in respectievelijk de LD-T-groep en LD-groep waren neutropenie (62,7 versus 22,4 procent), febriele neutropenie (6,9 versus 2,1 procent), trombocytopenie (18,3 versus 2,4 procent), ASAT-toename (7,2 versus 0,6 procent) en ALAT-toename (6,9 versus 0,3 procent). In de LD-T-groep kreeg 42 procent van de patiënten op enig moment neutrofiele groeifactoren toegediend. In de LD-groep was dit percentage 17 procent. 37 Bij de behandeling van patiënten met gemetastaseerd HER2+/HR- mammacarcinoom, die progressief zijn na eerdere behandeling(en) met trastuzumab in combinatie met chemotherapie1 Nieuwe registratie bij HER2+/HR- mBC TYVERB in combinatie met trastuzumab: Verticale Duale Blokkade Synergize forces to move forward: Verleng de overleving met 2 bewezen doelgerichte therapieën1 Klinisch relevant verbeterde overleving bij HER2+/HR- mammacarcinoom In deze studie is TYVERB + trastuzumab vergeleken met TYVERB monotherapie: 17,2 maanden totale overleving (vs 8,9 maanden; HR=0,62; 95% CI: 0,42-0,90) en 15,4 weken progressie vrije overleving (vs 8,2 weken; HR=0,73; 95% CI: 0,52-1,03)1 Voor referenties en verkorte productinformatie zie elders in deze uitgave. PROD. september 2013554 EXP. september 2015 NL/LPD/0005/12(2) Mogelijke synergie via verticale duale HER2 signaalblokkade TYVERB, gecombineerd met trastuzumab, richt zich tegen het intracellulaire en extracellulaire deel van de HER2 receptor1-3 Een chemotherapie-vrije behandeling zonder onverwachte veiligheidsignalen1,3 Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. www.health.gsk.nl RUBRIEK BOM Samenvattend De resultaten van deze studie bij patiënten met een gerecidiveerd EOC na 1 eerdere platinumbevattende chemotherapielijn tonen een significante verlenging van het primaire eindpunt PFS van 1,5 maand (PFS: 7,3 versus 5,8 maanden; HR: 0,79; 95% CI: 0,65-0,96, P = 0,0190) op basis van onafhankelijke radiologische beoordeling. Winst in dit primaire eindpunt werd alleen gezien in de groep patiënten met een platinumsensitief gerecidiveerd EOC. De resultaten van deze studie voldoen hiermee niet aan de PASKWILcriteria. De bijwerkingen van de LD-T-combinatie zijn vooral van hematologische aard (graad 3-4 neutropenie) en leiden frequent tot uitstel en stoppen van de behandeling. Bij deze studie is een belangrijke kanttekening te plaatsen: een aanzienlijk deel van de patiënten heeft een behandeling gekregen die niet vergelijkbaar is met de Nederlandse situatie. Immers: bij gerecidiveerd platinumgevoelig EOC zal in de tweedelijns behandeling een platinumbevattend schema worden gegeven. Hiermee voldoet voor deze groep patiënten de controlearm niet als standaardbehandeling. bicine. Ten opzichte van monotherapie met liposomaal doxorubicine is de winst in PFS bescheiden (1,5 maand; HR: 0,79; 95% CI: 0,65-0,96, P = 0,0190) en er is geen significant effect op OS. Referenties trabectedine 1. Sessa C, De Braud F, Perotti A, et al. Trabectedin for women with ovarian carcinoma after treatment with platinum and taxanes fails. J Clin Oncol 2005;23(9):1867-74. 2. Krasner CN, McMeekin DS, Chan S, et al. A phase II study of trabectedin single agent in patients with recurrent ovarian cancer previously treated with platinum-based regimens. Br J Cancer 2007;97(12):1618-24. 3. Del Campo JM, Roszak A, Bidzinski M, et al. Phase II study of trabectedin given as two different every 3 weeks dose schedules (1.5 mg/m2 24 h or 1.3 mg/m2 3 h) to patients with relapsed platinum-sensitive, advanced ovarian cancer. Ann Oncol 2009;20(11):1794-802. 4. Monk BJ, Herzog TJ, Kaye SB, et al. Trabectedin plus pegylated liposomaal doxorubicine in recurrent ovarian cancer. J Clin Oncol 2010;28(19):3107-14. 5. Monk BJ, Herzog TJ, Kaye SB, et al. Trabectedin plus pegylated liposomal doxorubicin (PLD) versus PLD in recurrent ovarian cancer: overall survival analysis. Eur J Cancer 2012;48(15):2361-8. 6. Wagner U, Marth C, Largillier R, et al. Final overall results of phase III CGIG CALYPSO trial of pegylated liposomal doxorubicin and carboplatin vs paclitaxel and carboplatin in platinum-sensitive ovarian cancer patients. Br J Cancer 2012;107(4):588-91. 5. Kosten De Nederlandse Zorgautoriteit heeft de add-on van trabectedine voor deze indicatie niet goedgekeurd. Conclusie Bij vrouwen met een gerecidiveerd EOC is er geen plaats voor de combinatie van trabectedine met liposomaal doxoru- Nieuwe versie adviesrapport bevacizumab bij ovariumcarcinoom Op basis van input vanuit diverse partijen is door de commissie houdend met de verschillende uitkomsten na chirurgie en de BOM nogmaals gekeken naar het rapport aangaande de plaats- beoordeling hiervan in de diverse studies. bepaling van bevacizumab bij de behandeling van het ovarium- U kunt de nieuwe versie van het rapport binnenkort terugvinden carcinoom. Op enkele punten wordt de tekst aangepast, rekening op de website van de NVMO. Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 39 In de COMPARZ studie: • zijn kwaliteit van leven scores in het voordeel van VOTRIENT, voornamelijk bij vermoeidheid en hand-voet syndroom1 • heeft VOTRIENT vergeleken met sunitinib een onderscheidend veiligheidsprofiel1 www.health.gsk.nl Voor de referentie en verkorte productinformatie zie elders in deze uitgave. PROD. augustus 2013 514 EXP. augustus 2015 NL/PTV/0002/13(2) VOTRIENT® toont in de COMPARZ studie vergelijkbare effectiviteit versus sunitinib, bij de 1e lijns behandeling van gevorderd niercelcarcinoom1 richtlijn Nieuwe en aanstaande landelijke richtlijnen Nieuwe richtlijn n Prostaatcarcinoom (evidence-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: prof. dr. Th.M. de Reijke, uroloog, n Palliatieve zorg voor kinderen (evidence-based) AMC, Amsterdam. Voorzitter richtlijnwerkgroep: dr. E. Verhagen, kinderarts, UMC Bijzonderheden: onder regie van het IKNL in samenwerking met Groningen. de KCE. Te raadplegen via: www.oncoline.nl/palliatieve-zorg-voor-kinderen Richtlijnen in ontwikkeling Richtlijnen in concept n Gliomen (evidence-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: dr. T. Seute, neuro-oncoloog, n Anorexie en gewichtsverlies (consensus-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: dr. A. de Graeff, internist-oncoloog, UMC Utrecht. Verwachte publicatiedatum: 2014. UMC Utrecht / Kenniscentrum Palliatieve Zorg Utrecht. n n Colorectaal carcinoom (evidence-based; revisie) Gynaecologische tumoren (consensus-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: dr. W.J. van Driel, gynaecoloog, Richtlijnwerkgroep: prof. dr. C.A.M. Marijnen, radiotherapeut, Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam. LUMC, Leiden. Verwachte publicatiedatum: 2014. Bijzonderheden: bij deze revisie is ook de revisie van de richtlijn Colorectale levermetastasen meegenomen. n n Misselijkheid en braken (consensus-based; revisie) Meningeoom (evidence-based) Voorzitter richtlijnwerkgroep: dr. D. Brandsma, neuroloog, Voorzitter richtlijnwerkgroep: dr. A. de Graeff, internist-oncoloog, Slotervaartziekenhuis, Amsterdam. UMC Utrecht / Kenniscentrum Palliatieve Zorg Utrecht. Verwachte publicatiedatum: 2013. Bijzonderheden: conceptrichtlijn is als pdf-bestand beschikbaar op www.oncoline.nl. n Niet-kleincellig longcarcinoom (consensus-based; modulaire revisie) n Neuro-endocriene tumoren (consensus-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: prof. dr. H.J.M. Groen, longarts, Voorzitter richtlijnwerkgroep: prof. dr. W.W. de Herder, internist- UMC Groningen. endocrinoloog, Erasmus MC, Rotterdam. Verwachte publicatiedatum: 2014. Bijzonderheden: conceptrichtlijn is als pdf-bestand beschikbaar op www.oncoline.nl (voorheen was dit de richtlijn Carcinoïdtumoren van de tractus digestivus). n PTEN-hamartoomtumorsyndroom (consensus-based) Richtlijnwerkgroep: dr. M. Kets, klinisch geneticus, RadboudUMC, Nijmegen. n Oesofaguscarcinoom (evidence-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: prof. dr. P.D. Siersema, MDL-arts, Bijzonderheden: voorheen was dit de richtlijn Cowden-syndroom. Verwachte publicatiedatum: 2014. UMC Utrecht. Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 41 YERVOY® vs gp100: HR=0,66 (95% CI: 0,51,0,87), p=0,0026 a,1 a YERVOY + gp100 vs gp100: HR=0.68 (95% CI: 0.55, 0.85), P=0.0004 Niet aangepast voor verscheidene vergelijkingen. YERVOY vs gp100: HR=0.66 (95% CI: 0.51, 0.87), P=0.0026b 46% 1-jaarsoverleving 2 24% YERVOY® gp100 Bijna verdubbeling van 1-jaars- en 2-jaarsoverleving 2 2-jaarsoverleving 2 Indicatie YERVOY® (ipilimumab) is geïndiceerd voor de behandeling van (inoperabel of gemetastaseerd) melanoom in een gevorderd stadium bij volwassenen die al eerder zijn behandeld. 1 1. YERVOY® Samenvatting van de Productkenmerken. 2. Hodi FS et al. Improved survival with ipilimumab in patients with metastatic melanoma. N Engl J Med. 2010;363(8):711-23. concentraat voor oplossing voor infusie © 2013 Bristol-Myers Squibb Company. Alle rechten voorbehouden. NLIP-136681 05/13 731NL13PR05012 Bewezen long-term survival dat behandelsucces opnieuw definieert bij al eerder behandeld gevorderd melanoom Richtlijn n Schildkliercarcinoom (evidence-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: prof. dr. T.P. Links, internist- Meer informatie? endocrinoloog, UMC Groningen. Reeds gepubliceerde oncologische richtlijnen zijn te raadplegen Verwachte publicatiedatum: 2013. op de website Oncoline (www.oncoline.nl) van het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL). Diverse richtlijnen zijn in het Engels vertaald en te raadplegen via www.oncoline.nl/english. De gegevens over de in dit overzicht vermelde richtlijnen zijn n Spinale metastasen (evidence-based; revisie) opgesteld in overleg met het IKNL. Meer informatie over deze Voorzitter richtlijnwerkgroep: dr. W. Taal, neuroloog, Erasmus MC, richtlijnen is verkrijgbaar bij IKNL-medewerker L.M. (Mirte) Tilma Rotterdam. via [email protected] en tel. 030 – 230 55 30. Verwachte publicatiedatum: 2013. Van consultdiensten naar netwerken Het bespreken van patiënten in een multidisciplinair gangspunt. Concreet stelt IKNL een kwaliteitskader ter overleg (MDO) heeft als doel de kwaliteit van diagnose beschikking waarmee u consultdiensten in netwerkver- en behandeling te vergroten. Als bij een MDO externe band kunt vormgeven. expertise nodig is, dan kunt u de consultdiensten inschakelen. Met ingang van januari 2014 krijgt u de Doel mogelijkheid om per regio de beste invulling te geven Het doel van dit kwaliteitskader is te borgen dat elke aan deze consultdiensten. Consultdiensten worden zo patiënt besproken wordt in een gremium met adequate een integraal onderdeel van de regionale netwerken. expertise. Hiertoe zijn de volgende criteriasets opgesteld: • Benoemingscriteria consulenten (voldoende expertise) Kwaliteitskader MDO • Selectiecriteria casuïstiek (elke patiënt) Om de kwaliteit van deze patiëntbesprekingen vergelijk- • Kwaliteitscriteria voor een goed MDO (het gremium). baar te houden geeft IKNL (samen met koepelorganisaties, Met behulp van deze drie criteriasets zorgen netwerken beroepsverenigingen en NFK) hieraan landelijk richting. ervoor dat patiënten de beste zorg krijgen. De vorm van Oncologische richtlijnen en normeringen dienen als uit- consultatie kan variëren, maar het is essentieel om dit zo te organiseren dat het patiëntproces geen vertraging ondervindt. Meer informatie, ondersteuning nodig bij een MDO of een consulent voordragen? Neem dan contact op met uw adviseur netwerken of kijk op www.iknl.nl Advertentie IKNL.indd 1 Medische Oncologie nummer 5 27-09-13 10:54 n november 2013 43 Richtlijn ‘Om de richtlijn dynamisch en voortdurend up-to-date te houden, zal de kerngroep nieuwe ontwikkelingen continu in de gaten houden’ Herziening richtlijn prostaat Dit najaar of uiterlijk begin 2014 verschijnt de onlangs herziene landelijke evidence-based richtlijn Prostaatcarcinoom. De herziening illustreert de grote veranderingen die de afgelopen 10 jaar hebben plaatsgevonden in de systemische behandeling van het castratieresistent prostaatcarcinoom. Uroloog prof. dr. Th.M. de Reijke en internist-oncoloog J.L.L.M. Coenen lichten de belangrijkste aspecten voor de dagelijkse praktijk toe. ‘T ja, het heeft wel erg lang – zeg maar gerust veel te lang – geduurd voordat er een herziening van de richtlijn plaats heeft kunnen vinden’, verzucht uroloog Theo de Reijke van het Amsterdamse AMC. Hij is voorzitter van de werkgroep die de herziening van de richtlijn heeft uitgevoerd. ‘De oude richtlijn stamt uit 2007, wat betekent dat de wetenschappelijke literatuur waarop deze is gebaseerd hooguit in 2006 werd gepubliceerd. In de afgelopen jaren is zoveel gebeurd op het gebied van prostaatcarcinoom, dat de dagelijkse praktijk inmiddels flink afwijkt van de aanbevelingen in de oude richtlijn. Ik heb daarom al geruime tijd geleden aangedrongen op een herziening van de richtlijn. Maar ja, voordat je daarvoor ook de financiering hebt geregeld ben je weer een paar jaar verder. De herziening is uiteindelijk financieel mogelijk gemaakt door de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten en uitgevoerd met methodologische ondersteuning van het IKNL. De NVU is de initiatiefnemer van de herziening, maar in de werkgroepen waren alle betrokken disciplines en organisaties vertegenwoordigd: van de NVMO tot de NVRO en van de patiëntenvereniging Stichting Prostaatkanker tot de verpleegkundigenvereniging V&VN.’ ‘De vorige landelijke richtlijn was inderdaad sterk verouderd’, beaamt Juleon Coenen. De internist-oncoloog van Isala in Zwolle zit samen met internist-oncoloog prof. dr. J.A. Gietema van het UMC Groningen namens de NIV en de NVMO in de werkgroep die de richtlijn reviseerde. ‘In de vorige richtlijn stond vooral informatie voor urologen. Voor internist-oncologen viel er weinig te halen in de oude tekst. Dat is ook logisch, want ten tijde van het opstellen van die tekst zag de internist-oncoloog amper patiënten met prostaatcarcinoom. Als gevolg van de nieuwe behandelmogelijkheden voor castratieresistent prostaatcarcinoom die de afgelopen jaren beschikbaar zijn gekomen, is de internistoncoloog een grotere rol gaan spelen in de behandeling. Al blijft de uroloog natuurlijk degene die de meeste prostaatcarcinoompatiënten ziet. De internist-oncoloog komt pas in de latere fase van het ziektebeeld in zicht. Ook is de internistoncoloog tegenwoordig vaak betrokken bij de palliatieve zorg bij prostaatcarcinoom. In de herziene versie van de richtlijn Prostaatcarcinoom komen alle onderdelen en alle fasen van de ziekte aan bod: van de waarde van de PSA-test bij vroege opsporing tot de verpleegkundige zorg en nazorg in de palliatieve fase. Het is dus een echt multidisciplinair document.’ Discussie geluwd ‘Multidisciplinair’ is ook het woord dat op tal van plaatsen in de herziene richtlijn terugkomt. De Reijke: ‘De richtlijn benadrukt dat de behandeling van prostaatcarcinoom een multidisciplinaire aangelegenheid is. De patiënt dient in alle stadia van de ziekte te worden besproken in een multidisciplinair overleg van minimaal een uroloog, radiotherapeut en internist-oncoloog. Andere specialisten, bijvoorbeeld een radioloog of een patholoog, kunnen ook aanschuiven bij dit multidisciplinair overleg indien hiervoor aanleiding is. Bij het multidisciplinair overleg wordt ook afgesproken welke medisch specialist op dat moment van de ziekte de hoofdbehandelaar is. In een volgende fase kan een andere specialist die rol overnemen als dat logischer is.’ In het verleden is er rondom de behandeling van prostaatcarcinoom de nodige competentiestrijd geweest tussen urologen en internist-oncologen. Coenen: ‘Met name de komst ‘Ten aanzien van de beste volgorde van het inzetten van de nieuwe medicijnen ontbreekt het gewoonweg aan voldoende wetenschappelijke data’ 44 Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 rIChtlIJn carcinoom bijna afgerond van de orale middelen voor patiënten met castratieresistent prostaatcarcinoom leidde geregeld tot de vraag wie deze middelen moet toedienen: de uroloog of de internistoncoloog? Ik merk dat de discussie hierover inmiddels is geluwd.’ De richtlijn spreekt zich hierover ook niet uit, maar wijst nadrukkelijk op het multidisciplinair overleg. Coenen: ‘Persoonlijk vind ik dat het niet uitmaakt wie deze medicatie geeft, mits de behandelaar het middel goed kent en de bijwerkingen adequaat weet te behandelen. Ook moet ervoor worden gezorgd dat er te allen tijde een goed vangnet is voor het geval de patiënt ernstige bijwerkingen ontwikkelt. Dus niet alleen de hoofdbehandelaar, maar het hele behandelteam moet op de hoogte zijn van alle ins en outs van het betreffende middel. Ieder centrum moet daarbij zelf nagaan hoe zo’n goed vangnet het best te realiseren is. Wie precies de hoofdbehandelaar is – de uroloog of de internist-oncoloog – doet er dan niet zoveel meer toe.’ Rol patiënt in besluitvorming Ten aanzien van de organisatie van de zorg bij prostaatcarcinoom benadrukt de herziene richtlijn ook de rol van de patiënt in de besluitvorming. De Reijke: ‘Multidisciplinair behandelen betekent ook: samen met de patiënt keuzes maken. Goede voorlichting en een goede informatievoorziening aan de patiënt vormen daarbij de eerste stap. In het geval er meer behandelopties mogelijk zijn – bijvoorbeeld prostatectomie versus actief volgen – dan wordt aanbevolen om samen met de patiënt de voor- en nadelen van verschillende opties te bespreken en na te gaan hoe zwaar die vooren nadelen voor de patiënt in kwestie wegen. Daarna maken behandelaar en patiënt samen een keuze.’ ‘Dat geldt ook in sterke mate bij de behandeling van de patiënt met castratieresistent prostaatcarcinoom’, vult Coenen aan. ‘We beschikken nu over diverse behandelmogelijkheden voor dit stadium van de ziekte. Daarbij is er nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs om te kunnen zeggen welke behandeling het best is. Persoonlijke voorkeuren en doelen van de patiënt spelen daarom ook in dit stadium van de ziekte een belangrijke rol bij het maken van keuzes ten aanzien van de verdere behandeling.’ Illustratie: Pixel Pakhuys Behoudende opstelling Zoals gezegd zijn in de herziene richtlijn de vele ontwikkelingen verwerkt die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden op het gebied van prostaatcarcinoom. De Reijke: ‘Specifiek van belang voor de uroloog daarbij is onder meer de ruimere plaats die nu in het diagnostisch traject is ingeruimd voor de mpMRI. De richtlijn beveelt nu een mpMRI-onderzoek aan bij mannen met een blijvende klinische verdenking ondanks herhaalde negatieve TRUS-geleide biopten. Ook beveelt de richtlijn nu aan na een of twee negatieve biopten een PCA3-test uit te voeren. De werkgroep heeft zich hierbij bewust wat behoudend opgesteld. Sommige partijen vinden dat het huidige wetenschappelijke bewijs ten aanzien van » Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 45 There is more to angiogenesis than VEGF-A VEGF-A DOES NOT ACT ALONE As tumors grow, other angiogenic factors such as VEGF-B and placental growth factor (PlGF) can also contribute to angiogenesis.1-3 Inhibiting additional angiogenic factors beyond VEGF-A has become an important area of oncology research. For additional information about the role of VEGF-A, VEGF-B, and PlGF in angiogenesis, go to www.VEGFandBeyond.com. Sano and Regeneron are investigating the potential impact of broad blockade of angiogenic growth factors, including VEGF-A, VEGF-B, and PlGF. References: 1. Zhang F, Tang Z, Hou X, et al. VEGF-B is dispensable for blood vessel growth but critical for their survival, and VEGF-B targeting inhibits pathological angiogenesis. PNAS. 2009;106:6152-6157. 2. Taylor AP, Rodriguez M, Adams K, et al. Altered tumor vessel maturation and proliferation in placenta growth factor-producing tumors: potential relationship to post-therapy tumor angiogenesis and recurrence. Int J Cancer. 2003;105:158-164. 3. Fischer C, Jonckx B, Mazzone M, et al. Anti-PlGF inhibits growth of VEGF(R)-inhibitor-resistant tumors without affecting healthy vessels. Cell. 2007;131:463-475. NL.AFL.13.01.02 Richtlijn deze punten voldoende gegrond is om al wat verder te gaan. De werkgroep heeft ervoor willen waken dat de aanbevelingen in de richtlijn straks gebruikt gaan worden als “bewijs” voor het verkrijgen van vergoedingen van bepaalde onderzoeken.’ Diverse mogelijkheden De (nieuwe) aanbevelingen in de richtlijn die voor de internist-oncoloog van belang zijn, hebben vooral betrekking op de behandeling van het castratieresistent prostaatcarcinoom. Coenen: ‘De richtlijn stelt dat bij progressief castratieresistent prostaatcarcinoom chemotherapie met docetaxel de behandeling van eerste keuze is. De discussie in de praktijk is nu of er plaats is voor abiraterone als eerste keus. De NVMO-commissie BOM stelde onlangs dat er onvoldoende bewijs is dat behandeling met abiraterone zonder voorgaande chemotherapie de totale overleving verbetert en heeft daarom een negatief advies gegeven ten aanzien van deze optie. De richtlijn houdt zich op de vlakte en noemt alleen de mogelijkheid. Persoonlijk zie ik het wel als een optie voor kwetsbare patiënten die chemotherapie niet verdragen. Ook op andere punten, bijvoorbeeld de plaats van radionucliden of de keuze tussen denosumab of zoledroninezuur, houdt de richtlijntekst zich redelijk op de vlakte. De mogelijkheden worden genoemd, maar de richtlijn spreekt geen voorkeur uit voor het een boven het ander. Mede vanwege het feit dat hierbij vaak ook financiële overwegingen een rol spelen. Maar ten aanzien van de beste volgorde van het inzetten van de nieuwe medicijnen ontbreekt het gewoonweg aan voldoende wetenschappelijke data om een harde uitspraak te doen. Er vinden nu diverse studies plaats hierover. Ik verwacht daarom dat de situatie er over een paar jaar weer heel anders uitziet.’ Om in de nabije toekomst snel te kunnen inspelen op de nieuwe inzichten, hoopt De Reijke dat het mogelijk zal zijn de richtlijn van nu af aan continu te onderhouden, in plaats van de richtlijn eens in de zoveel jaar te herzien. ‘Er blijft uit de werkgroep die de herziening heeft uitgevoerd een kerngroep bestaan die de ontwikkelingen op het gebied van prostaatcarcinoom continu in de gaten houdt. Het is de bedoeling dat die kerngroep, wanneer nieuwe kennis daartoe aanleiding geeft, voorstellen doet om de richtlijn op specifieke punten aan te passen. Zo kunnen we de richtlijn dynamisch en voortdurend up-to-date houden.’ Marten Dooper, wetenschapsjournalist De richtlijn: therapeutische aanbevelingen bij mCRPC n Indien er sprake is van een progressief gemetastaseerd castratieresistent prostaatcarcinoom (mCRPC) met een behandelindicatie, dan is docetaxel 75 mg/m2 plus prednison 2 d.d. 5 mg iedere 3 weken de eerste behandeloptie. De beste timing van het starten van deze therapie dient met de patiënt te worden besproken. n Indien er sprake is van een mCRPC met progressie tijdens of na docetaxel, dan kan een behandeling met cabazitaxel, met abiraterone in combinatie met prednison 2 d.d. 5 mg, of met enzalutamide worden besproken. Het beste moment om deze therapie te starten moet met de patiënt worden besproken. n Bij mCRPC kan bij botpijn ten gevolge van metastasen in het skelet intraveneus zoledroninezuur worden toegediend of een behandeling worden gestart met subcutaan toegediend denosumab. Bij patiënten met een mCRPC in een, symptomatisch, verder gevorderd stadium dient een behandeling met 2 d.d. 5 mg prednison te worden overwogen. n Een eenmalige bestraling van 8 Gy wordt aanbevolen bij patiënten met een beperkt aantal pijnlijke botmetastasen. Het gebruik van radionucliden kan worden overwogen bij multipele pijnlijke botmetastasen waarbij conventionele analgetica onvoldoende zijn, lokale radiotherapie niet mogelijk is en chemotherapie geen optie is. Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 47 Richtlijn ‘Je bent continu, in samenspraak met de hepatoloog, een patiënt met twee ziektes aan het behandelen’ Nationale kwaliteitsslag bij diagnostiek en De nieuwe evidence-based richtlijn Hepatocellulair carcinoom zal de zorg voor patiënten met deze ziekte op verschillende punten verbeteren. Enerzijds omdat de zorg meer dan voorheen uniform en volgens de meest recente inzichten wordt uitgevoerd en anderzijds omdat de samenwerking tussen specialismen onderling en behandelcentra is geïntensiveerd en er nieuwe initiatieven zijn ontwikkeld om de zorg nog verder te verbeteren. Er is hierdoor sprake van een nationale kwaliteitsslag. I intraveneus contrast. ‘Welke van beide beeldvormingsmethoden wordt gebruikt, hangt vooral af van de lokale expertise, maar beide technieken zijn geschikt’, vertelt radioloog prof. dr. O.M. van Delden van het AMC in Amsterdam. ‘Hét kenmerk van HCC is de manier waarop het contrast aankleurt en uitwast.’ Verder wordt aangeraden om alleen een biopt te nemen als beeldvorming geen eenduidige diagnose oplevert en wordt geadviseerd het biopteren te laten uitvoeren in centra met HCC-expertise. Otto van Delden: ‘Er is een set criteria voor de beeldvorming waarmee het in de juiste klinische context – patiënten met een chronische leverziekte – mogelijk is om bij een bepaald aantal bevindingen de diagnose te stellen zonder pathologisch onderzoek. Als je deze criteria niet haalt, Illustratie: Pixel Pakhuys n 2011 nam de Landelijke Werkgroep Gastro-Intestinale Tumoren het initiatief om een richtlijn Hepatocellulair carcinoom (HCC) te ontwikkelen. Ondersteund door het IKNL is vervolgens een richtlijnwerkgroep aan het werk gegaan onder voorzitterschap van dr. R.A. de Man van het Erasmus MC in Rotterdam. De inspanningen van de werkgroepleden leidden de afgelopen april tot de goedgekeurde richtlijn. ‘We hebben ervoor gekozen om hierin de in Nederland spelende klinische problemen zo goed mogelijk te bediscussiëren’, vertelt MDL-arts Rob de Man. ‘Voor iedere fase – vroegdetectie, diagnostiek en behandeling – is uitgeschreven wat de voorkeur zou moeten hebben en wat hierbij de overwegingen zijn.’ Eén van de klinische knelpunten die in de richtlijn wordt besproken, is de vraag welke patiënten in aanmerking komen voor surveillance op (pre)maligne leverafwijkingen. De belangrijkste groepen patiënten die hiervoor in aanmerking komen zijn patiënten met de procarcinogene aandoeningen chronische virale hepatitis B en C. Er wordt aanbevolen om deze patiënten tweemaal per jaar te screenen met echografie. Probleem bij deze aanbeveling is dat de bewijzen hiervoor vooral afkomstig zijn uit één studie. Hieruit bleek weliswaar dat surveillance kleinere tumoren oplevert en dat er waarschijnlijk een overlevingswinst is, maar methodologisch was het onderzoek niet erg sterk. ‘De Europese en Amerikaanse richtlijnen hebben echter eenzelfde soort aanbevelingen opgenomen’, vertelt De Man. ‘Met tweemaal per jaar screenen weet je dat je veel echo’s voor niets zult doen, maar we hebben toch gemeend de andere beroepsverenigingen hierin te volgen.’ Diagnostiek alleen in expertisecentra De diagnostiek van HCC dient plaats te vinden met meerfasen-CT met intraveneus contrast of dynamische MRI met 48 Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 Richtlijn behandeling hepatocellulair carcinoom kan het zo zijn dat je wel een biopt moet nemen. Het best is om deze beoordeling over te laten aan het multidisciplinair overleg.’ De aanbeveling om alleen te biopteren in een expertisecentrum is een resultante van de complexiteit van de diagnosestelling, stelt internist-oncoloog dr. H.J. Klümpen van het AMC in Amsterdam. ‘Omdat de indicatiestelling onder meer afhangt van de klinische achtergrond, de beeldvorming en de behandelconsequenties, kan deze het best in een multidisciplinair overleg worden vastgesteld. Daarom bevelen we centralisatie aan.’ Een probleem hierbij is echter dat bij leverafwijkingen niet altijd direct wordt gedacht aan HCC. Heinz-Josef Klümpen: ‘Onder meer in Nederland zijn er relatief veel patiënten met leverafwijkingen die helemaal geen klassieke risicofactoren hebben. Omdat als het ware het label HCC bij hen niet duidelijk zichtbaar is, wordt er soms niet aan gedacht om HCC uit te sluiten en wordt hiervoor dus soms ook pas laat doorverwezen.’ Pathologische beoordeling Ook bij de pathologische beoordeling kan het belangrijk zijn om te beschikken over experts. Dr. J. Verheij, patholoog van het AMC in Amsterdam, legt uit waarom. ‘Omdat in de diagnostiek bij HCC de radiologie als eerste specialisme een rol heeft, komt het bij kleine laesies van 1 tot 2 centimeter relatief vaak voor dat een biopt wordt genomen. Terwijl bij afwijkingen van deze grootte – in de overgang van dysplasie naar HCC – juist sprake is van lastige pathologie. Dit vraagt expertise en daarbij kunnen tegenwoordig diverse nieuwe technieken worden ingezet die niet in alle ziekenhuizen beschikbaar zijn. Mede om deze redenen is centralisatie, of ten minste samenwerking met een expertisecentrum, een sterke aanbeveling.’ Het raadplegen van een expertisecentrum moet verder tijdig gebeuren, benadrukt Joanne Verheij. ‘Als er niet snel genoeg aan wordt gedacht, kan het gebeuren dat er al zoveel andere onderzoeken – extra kleuringen – zijn gedaan, dat er niet meer voldoende materiaal is om de eventueel benodigde kleuringen te verrichten die nou juist het onderscheid tussen dysplasie en HCC kunnen maken. Het is daarom belangrijk dat men weet welke stappen men moet nemen om tot een juiste diagnose te komen. Zowel snelheid als kwaliteit zijn hierbij belangrijk.’ Twee ziekten Bij de behandeling van HCC moet in het oog worden gehouden dat de patiënten als het ware gelijktijdig lijden aan twee aandoeningen, stelt De Man. ‘Er is sprake van de leverziekte zelf, met bijbehorende complicaties, en de tumor. Deze beide factoren beïnvloeden elkaar en hebben zo een effect op de behandelmogelijkheden voor bijvoorbeeld chirurgie of systemische therapie. Door deze beide factoren tegelijk te bekijken, wat gebeurt met behulp van de zogenoemde Barcelona-classificatie (BCLC), kan worden bepaald voor welke behandeling een patiënt in aanmerking komt. Hierin bepalen zowel de leverfunctie als de tumorkarakteristieken mede welke kant je op zou moeten wat betreft de behandeling en waar de grens aan de mogelijkheden ligt.’ ‘Je moet eigenlijk naar alle behandelopties kijken’, vult hoogleraar Radiologie, in het bijzonder de oncologische interventieradiologie, Van Delden aan. ‘De meest curatieve opties zijn resectie en transplantatie. Als dat niet mogelijk is, ga je kijken naar lokale ablatiemogelijkheden en daarbij geeft RFA de meeste kans op curatie. Dit is echter alleen een optie wanneer er niet te veel en niet al te grote tumoren zijn. Als RFA geen optie is, kun je naar een volgende lokale methode kijken, zoals TACE. Wanneer ook die techniek geen optie is, moet je naar systemische behandeling kijken of andere, meer experimentele methoden, zoals yttriumembolisatie of stereotactische radiotherapie. RFA of TACE zijn de standaard voor lokale behandelingen. Voor kleine tumoren is nog onduidelijk welke behandeling beter is, RFA of resectie, maar voor de grotere tumoren, groter dan 3 centimeter, is resectie meer geschikt.’ Voor de systemische behandeling van HCC is sorafenib voorlopig de enige optie Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 Systemische behandeling Voor de systemische behandeling van HCC is sorafenib voorlopig de enige optie. Klümpen: ‘Er is eigenlijk maar één indicatie: wanneer geen lokale behandeling kan worden toegepast of wanneer er sprake is van ziekteprogressie na een dergelijke lokale behandeling. In alle andere omstandigheden, bijvoorbeeld direct na TACE, is niet aangetoond dat behandeling met sorafenib een duidelijk overlevingsvoordeel oplevert. Momenteel worden veel middelen onderzocht als tweedelijns behandeling, maar tot nog toe heeft geen enkel » 49 JEVTANA EEN STAP VERDER OVERLEVING VAN PROSTAATCARCINOOM NEEMT VERDER TOE Verbeter met Jevtana® de overleving van patiënten met gemetastaseerd hormoonresistent prostaatcarcinoom dat niet (meer) reageert op docetaxel. Mediane overleving neemt toe van 12,7 maanden naar 15,1 maanden1 Behoud van performance status1,2 Pijnrespons vergelijkbaar met mitoxantron2 Hanteerbare bijwerkingen; beperkte neuropathie1,2 1 De Bono et al. The Lancet 2010; 376:1147-1154 2 Oudard et al. Ann Oncol 2010, Abstract 871PD Voor verkorte productinformatie zie elders in dit blad. NL.CAB.12.01.03 • • • • Richtlijn ‘Zonder de nieuwe richtlijn waren deze initiatieven mogelijk niet of pas veel later van de grond gekomen’ middel het gehaald tot de klinische praktijk. Er zijn echter wel enkele stoffen die veelbelovend lijken.’ Ook Klümpen spreekt zich uit voor een gecentraliseerde (systemische) behandeling van HCC-patiënten. ‘Omdat bij deze patiënten vaak niet alleen sprake is van HCC, maar ook van levercirrose, is het een regelmatig optredend probleem dat de behandeling met sorafenib de cirrose verergert. En als er sprake is van een gedecompenseerde levercirrose, kun je geen sorafenib meer geven en moet je eerst de cirrose behandelen. Je bent dus continu, in samenspraak met de hepatoloog, een patiënt met twee ziektes aan het behandelen. Daarom is het belangrijk om behandelaars te hebben die ervaring hebben met deze dubbelziekte en moet je een goede hepatoloog in huis hebben.’ Nieuwe initiatieven De totstandkoming van de richtlijn heeft, naast het effect op de patiëntenzorg, meer resultaten opgeleverd. Zo is onder meer het initiatief genomen tot het oprichten van een stichting die een HCC-registry moet gaan opzetten, vertelt Klümpen. ‘Meest belangrijk is misschien wel dat de samenwerking is geïntensiveerd tussen de centra waar deze patiënten worden behandeld. Dit heeft een handvol nieuwe initiatieven opgeleverd, waaronder nieuwe studies, plannen voor retrospectieve analyses van registries en dus plannen voor een registry voor HCC. Zonder deze nieuwe richtlijn waren deze initiatieven mogelijk niet of pas veel later van de grond gekomen.’ Twan van Venrooij, wetenschapsjournalist Richtlijn online De evidence-based richtlijn Hepatocellulair carcinoom is online te raadplegen via www.oncoline.nl/hepatocellulair-carcinoom. Stel dat ik tijdens het ASHof SABC-symposium ... mijn congresprogramma kies en kan aangeven welke presentaties verslagen worden of wie geïnterviewd kan worden wil netwerken op het congres en niet alleen met mijn Nederlandse maar ook met mijn internationale collega’s er dit jaar helaas niet bij kan zijn maar het congres wel wil volgen en ook meedoen niet alleen wil lezen maar ook zien en horen mijn mening wil geven op onderwerpen of op reacties van mijn collega’s Dan is dat nu mogelijk en ja op ieder device! Deze mobile website wordt u aangeboden door Uitgeverij Jaap, uitgever van het blad Oncologie Up-to-date. www.share-at-congress.com Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 51 Want nu is er Zelboraf voor patiënten met een BRAF V600-mutatie Totale overleving (OS) 9,7* ➧ 13,6 ** maanden * dacarbazine ** Zelboraf Positief voor BRAF Voor meer informatie en referenties zie elders in deze uitgave. februari 2013 (HR 0,70)1 prOMOtIe ‘Door onze registratiedatabase te koppelen aan de Kankerregistratie zouden langetermijneffecten gemakkelijker kunnen worden gevolgd’ hoofdhuidkoeling tegen alopecia door chemotherapie: veilig, maar voor verbetering vatbaar Hoofdhuidkoeling tijdens chemotherapie blijkt een veilige en in de helft van de gevallen effectieve strategie tegen alopecia. Helaas wordt deze methode in ziekenhuizen nog weinig aangeboden. Dit stelt C.J.G. den Hurk, die afgelopen september op onderzoek hiernaar promoveerde. Internist-oncologen onderschatten volgens de promovenda het nadelige effect van haaruitval op de kwaliteit van leven. Bovendien leeft er nog steeds de ongerechtvaardigde angst dat hoofdhuidkoeling mogelijk het chemotherapeutische effect op eventuele huidmetastasen teniet doet. J aarlijks hebben in Nederland zo’n 15.000 kankerpatiënten te maken met chemotherapiegeïnduceerde alopecia (CIA), dat vooral voor vrouwen geldt als stigmatiserend. Met name antracyclines en de taxanen veroorzaken CIA en ook irinotocan is berucht. Al ruim 40 jaar wordt ter preventie van CIA geëxperimenteerd met koeling van de hoofdhuid. ‘Oorspronkelijk gebruikte men hoofdtourniquets om de bloedtoevoer in de huid te reduceren’, weet Corina van den Hurk. ‘Vervolgens probeerde men dit te bereiken met ijszakken of in de diepvries gekoelde hoofdkappen, die natuurlijk steeds moesten worden verwisseld. Nadat een fabrikant van bierkoelers zijn vrouw had bezocht die een dergelijke behandeling onderging, kwam hij op het idee een hoofdkap te ontwikkelen die via slangen is verbonden met een pompsysteem en waarbij koelvloeistof door de kap circuleert.’ Resultaten onderzoek Van den Hurk studeerde ergotherapie aan de Hogeschool van Amsterdam, ging na de bachelor-fase door met de studie gezondheidswetenschappen aan de Universiteit Maastricht en behaalde een master in bewegingswetenschappen en epidemiologie. Vanaf 2003 werkte ze als registratiemedewerker bij het voormalige IKO in Nijmegen. Vanaf 2005 startte ze haar onderzoek bij het IKZ in Eindhoven bij internist-oncoloog dr. W.P.M. Breed van het Catharina Ziekenhuis en zijn Leidse collega prof. dr. J.W.R. Nortier van het LUMC. ‘Toen we met het onderzoek startten, werd hoofdhuidkoeling nog slechts door 4 Nederlandse ziekenhuizen toegepast’, vertelt Van den Hurk. ‘Op een gegeven moment kwamen dankzij een donatie van de Stichting Roparun ruim 100 Paxman-scalpcoolers ter beschikking en inmiddels wordt de techniek gebruikt in 76 ziekenhuizen. Sommige ziekenhuizen plaatsen een voorgekoelde kap en dan moeten patiënten zeker 10 à 15 minuten aan de koude wennen – starten met een warme kap is patiëntvriendelijker! Zo’n koelsessie begint 30 minuten vóór het chemotherapie-infuus – die bij paclitaxel wel zo’n 4 uur kan duren – waarna nog 1,5 uur nakoeling volgt. Door koeling treedt vasoconstrictie op, zodat minder cytostaticum de haarfollikels bereikt, en mogelijk wordt ook de stofwisseling in haarfollikelcellen dermate verlaagd, dat ze minder cytostaticum opnemen. De nagestreefde hoofd- Nederland loopt internationaal gezien voorop in het bestuderen van de effectiviteit en veiligheid van hoofdhuidkoeling huidtemperatuur 18 ºC, maar er is aanzienlijke variatie. Soms daalt ze niet onder de 25 ºC. Onze ervaring dat hoofdhuidkoeling bij slechts de helft van de patiënten effectief is doet vermoeden dat de temperatuurdaling in veel gevallen onvoldoende is. Bevochtiging van het haar ter verbetering van de temperatuurgeleiding kan zo’n 3 ºC schelen, maar blijkt zeker geen garantie voor succes. Bovendien is het niet C.J.g. van den hurk promoveerde op 19 september 2013 aan de Universiteit leiden op het onderzoek Safety and effectiveness of scalp cooling in cancer patients undergoing cytotoxic treatment bij promotoren em. prof. dr. J.W.r. Fotografie: Pixel Pakhuys nortier, prof. dr. J.W.W. Coebergh (erasmus Universiteit rotterdam), prof. dr. l.V. van de poll-franse (Universiteit tilburg) en copromotor dr. W.p.M. Breed (IKZ). Voorafgaand aan haar promotie werd over dit onderwerp een symposium gehouden. een pdf van haar proefschrift en meer informatie is te vinden op www.hoofdhuidkoeling.nl. Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 53 Verkorte samenvatting van de productkenmerken van Avastin® Samenstelling: Avastin 25 mg/ml concentraat voor oplossing voor infusie. De flacons bevatten respectievelijk 100 mg bevacizumab in 4 ml of 400 mg bevacizumab in 16 ml. Avastin is verkrijgbaar in verpakkingen van 1 flacon. Indicaties: Avastin (bevacizumab) in combinatie met fluoropyrimidine-bevattende chemotherapie is geïndiceerd voor de behandeling van patiënten met gemetastaseerd colon- of rectumcarcinoom. Avastin in combinatie met paclitaxel is geïndiceerd voor de eerstelijnsbehandeling van patiënten met gemetastaseerde borstkanker. Avastin in combinatie met capecitabine is geïndiceerd voor de eerstelijnsbehandeling van patiënten met gemetastaseerde borstkanker bij wie behandeling met andere opties voor chemotherapie, waaronder taxanen of antracyclinen, niet geschikt wordt geacht. Patiënten die in de 12 voorafgaande maanden op taxanen- en antracycline-gebaseerde regimes in de adjuvante setting hebben ontvangen, dienen te worden uitgesloten van behandeling met Avastin in combinatie met capecitabine. Avastin, toegevoegd aan platinabevattende chemotherapie, is geïndiceerd voor eerstelijnsbehandeling van patiënten met niet-reseceerbare, gevorderde, gemetastaseerde of gerecidiveerde niet-kleincellige longkanker, anders dan met overheersend plaveiselcelhistologie. Avastin (bevacizumab) in combinatie met interferon alfa-2a is geïndiceerd voor de eerstelijnsbehandeling van patiënten met gevorderde en/of gemetastaseerde niercelkanker. Avastin in combinatie met carboplatine en paclitaxel is geïndiceerd voor de eerstelijnsbehandeling van gevorderde (FIGO-stadia IIIB, IIIC en IV) epitheliaal ovarium-, tuba- of primair peritoneaalcarcinoom. Avastin, in combinatie met carboplatine en gemcitabine, is geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met een eerste teruggekeerde platina-sensitieve epitheliaal ovarium-, tuba- of primair peritoneaal carcinoom, die niet eerder zijn behandeld met bevacizumab of andere VEGF-inhibitoren of middelen die aan de VEGF-receptor binden. Contra-indicaties: Avastin is gecontra-indiceerd bij overgevoeligheid voor het actieve bestanddeel of voor één van de hulpstoffen, bij overgevoeligheid voor Chinese hamsterovarium (CHO)-celproducten of andere recombinant humane of gehumaniseerde antilichamen en bij zwangerschap. Werkingsmechanisme: bevacizumab bindt aan de vasculaire endotheliale groeifactor (VEGF), de belangrijkste factor voor vasculogenese en angiogenese, en remt daardoor de binding van VEGF aan zijn receptoren, Flt-1 (VEGFR-1) en KDR (VEGFR-2), op het oppervlak van de endotheelcellen. Neutralisering van de biologische activiteit van VEGF verzwakt de vascularisatie van tumoren, normaliseert de achtergebleven tumorvasculatuur en remt de vorming van nieuwe tumorvasculatuur en daarmee de tumorgroei. Dosering en wijze van toediening: de aanbevolen dosering voor de behandeling van gemetastaseerd colon- of rectumcarcinoom (mCRC), toegediend als intraveneuze infusie, is 5 mg/kg of 10 mg/kg lichaamsgewicht eenmaal per 2 weken of 7,5 mg/kg of 15 mg/kg lichaamsgewicht eenmaal per 3 weken. De aanbevolen dosering voor de behandeling van gemetastaseerde borstkanker is 10 mg/kg lichaamsgewicht eenmaal per 2 weken of 15 mg/kg lichaamsgewicht eenmaal per 3 weken, toegediend als intraveneuze infusie. De aanbevolen dosis Avastin voor de behandeling van niet-kleincellige longkanker (NSCLC) is 7,5 mg/kg of 15 mg/kg lichaamsgewicht eenmaal per 3 weken, toegediend als intraveneuze infusie. De aanbevolen dosering voor de behandeling van gevorderde en/of gemetastaseerde niercelkanker is 10 mg/kg lichaamsgewicht eenmaal per 2 weken, toegediend als intraveneuze infusie. Bij epitheliaal ovarium-, tuba- of primair peritoneaalcarcinoom wordt Avastin naast carboplatine en paclitaxel toegediend tot 6 behandelingskuren, gevolgd door voortgezet gebruik van Avastin als monotherapie totdat ziekteprogressie optreedt óf gedurende maximaal 15 maanden óf totdat onacceptabele toxiciteit zich voordoet, afhankelijk van wat als eerste optreedt. De aanbevolen dosis van Avastin is 15 mg/kg lichaamsgewicht eenmaal per 3 weken, toegediend als intraveneuze infusie. Bij behandeling van teruggekeerde epitheliaal ovarium-, tuba- of primair peritoneaalcarcinoom wordt Avastin in combinatie met carboplatine en gemcitabine toegediend gedurende 6 kuren en tot 10 kuren, gevolgd door voortgezet gebruik van Avastin als monotherapie tot ziekteprogressie. De aanbevolen dosering van Avastin is 15 mg/kg lichaamsgewicht, eenmaal per 3 weken, toegediend als intraveneuze infusie. Waarschuwingen: patiënten hebben mogelijk een verhoogd risico op het ontstaan van maagdarmperforatie wanneer zij behandeld worden met Avastin. Een ontsteking in de buikholte kan een risicofactor zijn voor maag-darmperforaties bij patiënten met mCRC, voorzichtigheid is geboden wanneer deze patiënten worden behandeld. Patiënten die behandeld worden met Avastin kunnen een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van fistels. Avastin kan het proces van wondgenezing nadelig beïnvloeden. Behandeling dient niet gestart te worden binnen ten minste 28 dagen na een ingrijpende operatie of voordat de operatiewond geheel genezen is. Een verhoogde incidentie van hypertensie is waargenomen bij met Avastin behandelde patiënten. In zeldzame gevallen is bij Avastin patiënten melding gemaakt van het ontwikkelen van symptomen die overeenkomen met het Reversibel Posterieur Leukoencefalopathie Syndroom (RPLS). Patiënten met hypertensie in de anamnese kunnen een verhoogde kans hebben op het ontwikkelen van proteïnurie wanneer ze behandeld worden met Avastin. In klinische studies was de incidentie van arteriële trombo-embolische voorvallen hoger bij patiënten die Avastin kregen in combinatie met chemotherapie dan bij degenen die alleen chemotherapie kregen. Patiënten kunnen tijdens behandeling met Avastin risico lopen op ontwikkeling van veneuze trombo-embolische aandoeningen, waaronder pulmonaire embolie. Patiënten die behandeld worden met Avastin hebben een verhoogd risico op bloedingen, vooral op tumorgeassocieerde bloedingen. Patiënten met NSCLC die behandeld worden met Avastin hebben mogelijk risico op ernstige, en in enkele gevallen fatale, pulmonaire bloedingen/hemoptyse. Voorvallen die samenhangen met congestief hartfalen (CHF) werden tijdens klinische onderzoeken gemeld. Een toename in het aantal voorvallen van ernstige neutropenie, febriele neutropenie of infectie met ernstige neutropenie zijn waargenomen bij patiënten die behandeld zijn met enkele myelotoxische chemotherapiekuren in combinatie met Avastin in vergelijking met chemotherapie alleen. Dit werd voornamelijk gezien in combinatie met platina- of taxanen-bevattende therapieën bij de behandeling van NSCLC en gemetastaseerde borstkanker. Patiënten kunnen een verhoogd risico hebben op het optreden van infusie-/ overgevoeligheidsreacties. Gevallen van osteonecrose van de kaak zijn gemeld. Bij de meerderheid van deze gevallen betrof het patiënten die voorafgaand of gelijktijdig waren behandeld met i.v.-bisfosfonaten. Avastin is niet geformuleerd voor intravitreaal gebruik. Ernstige oculaire bijwerkingen en systemische bijwerkingen zijn gemeld na niet goedgekeurd intravitreaal gebruik van Avastin. Avastin kan de vruchtbaarheid van de vrouw verstoren (ovariumfalen). Bijwerkingen: de meest ernstige bijwerkingen zijn maagdarmperforaties, bloedingen, waaronder pulmonaire bloedingen/hemoptyse die vaker voorkomen bij patiënten met NSCLC, en arteriële trombo-embolie. De meest frequent waargenomen bijwerkingen in klinische onderzoeken bij patiënten die Avastin kregen zijn hypertensie, vermoeidheid of asthenie, diarree en buikpijn. Andere zeer vaak voorkomende bijwerkingen zijn febriele neutropenie, leukopenie, trombocytopenie, neutropenie, anorexie, perifere sensorische neuropathie, dysgeusie, hoofdpijn, spraakstoornis, oogaandoening, toegenomen tranenvloed, dyspnoe, epistaxis, rinitis, misselijkheid, braken, obstipatie, stomatitis, rectale bloeding, ovariumfalen, exfolatieve dermatitis, droge huid, huidverkleuring, artralgie, proteïnurie, pyrexie, pijn en slijmvliesontsteking. Aflever status: U.R. Uitgebreide en meest recente productinformatie is beschikbaar op www.roche.nl of kan worden aangevraagd bij Roche Nederland B.V., Postbus 44, 3440 AA WOERDEN, 0348-438171. Voor Roche Oncology services zie www.rocheoncology.nl. Datum: 10/2012. Referentie: 1. Zelboraf Summary of Product Characteristics, Februari Avastin bijsluiterad-MedOncologie-93x138.5mm-22-11-2012.indd 1 2013. 23-11-12 15:47 Verkorte samenvatting van de productkenmerken van Zelboraf Samenstelling: elke filmomhulde tablet Zelboraf bevat 240 mg vemurafenib (als een gecombineerde neerslag van vemurafenib en hypromelloseacetaatsuccinaat). Indicatie: Vemurafenib is geïndiceerd als monotherapie voor de behandeling van volwassen patiënten met een inoperabel of gemetastaseerd melanoom dat positief is voor de BRAF V600-mutatie. Contra-indicaties: overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen. Dosering en wijze van toediening: de aanbevolen dosering van vemurafenib is 960 mg (4 tabletten van 240 mg) tweemaal daags (gelijk aan een totale dagelijkse dosis van 1.920 mg). Vemurafenib mag zowel met als zonder voedsel worden ingenomen, maar consequente inname van beide dagelijkse doses op een lege maag moet worden vermeden. De behandeling met vemurafenib dient geïnitieerd te worden door en onder toezicht plaats te vinden van een bevoegd arts met ervaring met het gebruik van oncologische geneesmiddelen. Behandeling met vemurafenib moet voortgezet worden tot progressie van de ziekte of tot het optreden van onacceptabele toxiciteit. Waarschuwingen: alvorens vemurafenib te gebruiken, moeten patiënten een bevestiging hebben dat de tumor positief is voor de BRAF V600-mutatie, door middel van een gevalideerde test. Bij patiënten bij wie zich een ernstige overgevoeligheidsreactie of ernstige dermatologische reactie ontwikkelt, moet de behandeling met vemurafenib gestaakt worden. Behandeling met vemurafenib wordt niet aanbevolen bij patiënten met niet-corrigeerbare elektrolytenafwijkingen (inclusief magnesium), lang QT-syndroom, of bij patiënten die geneesmiddelen gebruiken waarvan bekend is dat zij het QT-interval verlengen. Elektrocardiogram (ECG) en elektrolyten (inclusief magnesium) moeten bij alle patiënten gecontroleerd worden voorafgaand aan de behandeling met vemurafenib, één maand na aanvang van de behandeling en na een doseringsaanpassing. Vervolgcontroles worden aanbevolen, vooral bij patiënten met een matig tot ernstig verminderde leverfunctie. Patiënten dienen routinematig gecontroleerd te worden op oogaandoeningen. Het wordt aanbevolen om alle patiënten voorafgaand aan de start van de behandeling een dermatologisch onderzoek te laten ondergaan en om de patiënten tijdens de behandeling routinematig te controleren. Alle verdachte huidlaesies dienen weggehaald te worden, dermatopathologisch onderzocht en behandeld te worden volgens de lokale standaardwerkwijze. De voorschrijver dient de patiënt maandelijks te onderzoeken op plaveiselcelcarcinoom van de huid gedurende de behandeling en tot zes maanden daarna. Patiënten dienen een hoofd- en hals/ nekonderzoek te ondergaan, bestaande uit ten minste een visuele inspectie van het mondslijmvlies en een lymfeklierpalpatie voorafgaand aan de start van de behandeling en elke 3 maanden tijdens de behandeling. Daarnaast dienen patiënten een CT-scan van de thorax te ondergaan voorafgaand aan de behandeling en elke 6 maanden tijdens de behandeling. Het wordt aanbevolen om voorafgaand aan de behandeling, na afloop van de behandeling en bij klinisch indicatie, een anaal onderzoek en een bekkenonderzoek (bij vrouwen) te verrichten. Controle op niet- plaveiselcelcarcinoom van de huid dient voortgezet te worden tot 6 maanden na het staken van de behandeling met vemurafenib of tot de start van een andere antikankerbehandeling. Alle patiënten moeten geadviseerd worden om blootstelling aan de zon te vermijden tijdens het gebruik van vemurafenib. Tijdens het gebruik van het geneesmiddel moeten patiënten geadviseerd worden om beschermende kleding te dragen en een breedspectrum Ultraviolet A/Ultraviolet B zonnebrandcrème en lippenbalsem (Factor ≥ 30) te gebruiken wanneer zij buiten zijn als bescherming tegen zonnebrand. Leverenzymen (transaminasen en alkalische fosfatase) en bilirubine moeten gecontroleerd worden voor de start van de behandeling en maandelijks tijdens de behandeling, of indien klinisch geïndiceerd. Vemurafenib dient met voorzichtigheid te worden gebruikt bij patiënten met een ernstig verminderde nierfunctie en deze patiënten moeten nauwlettend gecontroleerd worden. Vemurafenib kan de plasmablootstelling verhogen van geneesmiddelen die voornamelijk gemetaboliseerd worden door CYP1A2 en de plasmablootstelling verlagen van geneesmiddelen die voornamelijk gemetaboliseerd worden door CYP3A4, inclusief orale anticonceptiva. Voor geneesmiddelen die voornamelijk gemetaboliseerd worden via CYP1A2 of CYP3A4 dient een doseringsaanpassing overwogen te worden op grond van hun therapeutische vensters, voordat zij in combinatie met vemurafenib gebruikt worden. Het is mogelijk dat de farmacokinetiek van vemurafenib beïnvloed kan worden door geneesmiddelen die P-gp remmen of beïnvloeden (bijv. verapamil, claritromycine, ciclosporine, ritonavir, kinidine, dronedarone, amiodaron, itraconazol, ranolazine). Gelijktijdige toediening van sterke inductoren van P-gp, glucuronidatie, CYP3A4 (bijv. rifampicine, rifabutine, carbamazepine, fenytoïne of sint-janskruid [hypericine]) dient zo mogelijk vermeden te worden. Vemurafenib remt CYP2C8 in vitro. De relevantie van deze bevinding in vivo is onbekend, maar een risico op een klinisch relevant effect op gelijktijdig toegediende CYP2C8 substraten kan niet worden uitgesloten. Vrouwen die zwanger kunnen worden, moeten effectieve anticonceptie gebruiken tijdens en gedurende minimaal 6 maanden na de behandeling. Bijwerkingen: zeer vaak voorkomende bijwerkingen zijn: plaveiselcelcarcinoom van de huid, keratosis seborrhoica, papilloom van de huid, verminderde eetlust, hoofdpijn, dysgeusie, hoest, diarree, braken, misselijkheid, obstipatie, lichtgevoeligheidsreactie, actinische keratose, uitslag, maculopapulaire uitslag, papulaire uitslag, pruritus, hyperkeratose, erytheem, alopecia, droge huid, zonnebrand, spier- en gewrichtspijn, pijn in de extremiteiten, skeletspierpijn, rugpijn, vermoeidheid, koorts, perifeer oedeem, asthenie en een toename GGT. Vaak voorkomende bijwerkingen zijn: folliculitis, basaalcelcarcinoom, nieuw primair melanoom, paralyse 7e hersenzenuw, duizeligheid, uveïtis, palmoplantair erytrodysesthesiesyndroom, erythema nodosum, keratosis pilaris, artritis, toename ALAT, toename alkalische fosfatase, toename bilirubine, gewichtsverlies en QT verlenging. Andere bijwerkingen zijn ernstige overgevoeligheidsreacties, waaronder anafylaxie en zeldzame gevallen van StevensJohnsonsyndroom. Afleverstatus: U.R. Datum: 02/2013 (v2). Uitgebreide productinformatie is beschikbaar op www.roche.nl of kan worden aangevraagd bij Roche Nederland B.V., Postbus 44, 3440 AA WOERDEN, 0348-438171. Voor Roche Oncology services zie www.rocheoncology.nl. ® prOMOtIe Bron tabel: Corina van den Hurk eenvoudig de hoofdhuidtemperatuur goed te monitoren. Tot nu toe lijmden we kleine temperatuursensoren op de hoofdhuid, maar momenteel ontwikkelen we een onderzoekskap met gaatjes waar we sensoren doorheen kunnen steken. Samen met het Medisch Centrum Alkmaar en LUMC willen we preciezer bepalen bij welke temperaturen koeling effectief wordt dan wel te onaangenaam. Verder kijken we in haarfollikelcellen naar moleculaire parameters als maat voor celdelingsactiviteit en apoptosegevoeligheid en parameters tabel 1. resultaten van hoofdhuidkoeling (n ≥ 10) per type en dosering die een indicatie kunnen geven voor de gevoeligheid voor cytostatica. Ook concentreren we ons op vragen omtrent de farmacokinetiek en -dynamiek van de cytostatica. Kunnen piekspiegels aanhouden tot na de koudebehandeling? Is het denkbaar dat een langere nakoelingstijd de cytostaticumefflux uit de haarfollikelcellen vertraagt?’ Veiligheid en kwaliteit van leven Van den Hurk heeft uitgebreid de veiligheid onderzocht. Zo heeft ze in een onderzoek aangetoond bij mammacarcinoompatiënten die bij diagnose geen metastasen hadden dat er geen verhoogde incidentie is van hoofdhuidmetastasen na adjuvante chemotherapie met hoofdhuidkoeling. ‘Door onze registratiedatabase te koppelen aan de Kankerregistratie zouden langetermijneffecten gemakkelijker kunnen worden gevolgd.’ Door patiënten na succesvolle, niet-succesvolle of zonder hoofdhuidkoeling te onderwerpen aan gevalideerde vragenlijsten van de EORTC hoopte Van den Hurk vast te stellen in hoeverre koeling een gunstig effect heeft op de kwaliteit van leven. ‘Deze lijsten bleken helaas niet sensitief genoeg om dit specifieke item te kunnen meten. Ook bleek een objectieve methode om haardichtheid vast te stellen geen goede maat voor tevredenheid van de patiënt. Daarom willen we nu een specifieke vragenlijst voor haaruitval ontwikkelen.’ Tot slot stelde Van den Hurk vast dat hoofdhuidkoeling kosteneffectief is, al zou dit nog verder kunnen worden verhoogd door de pruikaanschaf uit te stellen totdat daadwerkelijk haarverlies optreedt en ook door de koelmachines frequenter te gebruiken. ‘Er worden nog te veel patiëntengroepen uitgesloten die baat hierbij zouden kunnen hebben en er ligt bij ons een belangrijke taak om de opgedane kennis te delen. Daarom is mijn proefschrift verspreid onder alle NVMO-leden en aangeboden aan alle landelijke oncologieafdelingen. Patiënten zouden uitgebreide informatie op maat moeten krijgen opdat ze zelf tot zo’n behandeling kunnen beslissen.’ chemotherapie. de gegevens zijn verzameld in de periode 2006 tot augus- Jan Hein van Dierendonck, wetenschapsjournalist tus 2013. a pharmacological approach to personalize the use of anti-cancer drugs A.J.M. de Graan, Erasmus Universiteit Rotterdam, 20 september 2013 Promotoren: prof. dr. J. Verweij, prof. dr. A.H.J. Mathijssen Copromotor: dr. R.H.N. van Schaik De juiste dosering van antikankermiddelen is van het grootste belang, gezien het doorgaans smalle therapeutische venster. Farmacokinetiek en farmacodynamiek kunnen van patiënt tot patiënt verschillen. Anne-Joy Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 de Graan onderzocht een aantal genetische factoren en milieufactoren die verschillen tussen patiënten kunnen veroorzaken. In haar eerste (retrospectieve) studie keek zij naar het effect van roken op farmacokinetiek en hematologische toxiciteit van paclitaxel en docetaxel bij 566 kankerpatiënten (137 rokers). De farmacokinetiek veranderde niet significant door roken. Wel hadden rokers minder neutropenie en 55 Verkorte productinformatie YERVOY™ 5 mg/ml concentraat voor oplossing voor infusie Samenstelling: Elke ml concentraat bevat 5 mg ipilimumab. Eén 10 ml injectieflacon bevat 50 mg ipilimumab. Eén 40 ml injectieflacon bevat 200 mg ipilimumab. Farmacotherapeutische categorie: Antineoplastische middelen, monoklonale antilichamen ATC-code: L01XC11. Indicatie: YERVOY is geïndiceerd voor de behandeling van (inoperabel of gemetastaseerd) melanoom in een gevorderd stadium bij volwassenen die al eerder behandeld zijn). Dosering en toediening: De behandeling moet worden geïnitieerd onder toezicht van ervaren medisch specialisten op het gebied van kankerbehandeling. Volwassenen: Het aanbevolen inductieschema van YERVOY is 3 mg/kg, elke 3 weken intraveneus toegediend gedurende 90 minuten met een totaal van 4 doses. De patiënten moeten het volledige inductieregime (4 doses) krijgen, afhankelijk van hoe dit verdragen wordt, ongeacht het verschijnen van nieuwe laesies of groei van bestaande laesies. Beoordelingen van de tumorrespons dienen pas te worden uitgevoerd na voltooiing van de inductietherapie. Leverfunctietests (LFT’s) en schildklierfunctietests moeten worden beoordeeld bij baseline en vóór elke dosis YERVOY. Verder moeten alle klachten en symptomen van immuungerelateerde bijwerkingen, waaronder diarree en colitis, worden geëvalueerd tijdens de behandeling met YERVOY. YERVOY mag niet worden toegediend als een intraveneuze push- of bolusinjectie. Definitief staken van de behandeling of overslaan van doses: Voor het behandelen van immuungerelateerde bijwerkingen kan het nodig zijn om een dosis over te slaan of de behandeling met YERVOY definitief te staken en te starten met systemisch hoog gedoseerde corticosteroïden, of, in sommige gevallen, de toevoeging van een andere immuunonderdrukkende therapie. Dosisverlaging wordt niet aanbevolen. Doses die worden overgeslagen wegens het optreden van een bijwerking mogen niet worden vervangen. Contraindicaties: Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen. Waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen: YERVOY is geassocieerd met inflammatoire bijwerkingen als gevolg van verhoogde of overmatige immuunactiviteit (immuun-gerelateerde bijwerkingen), die waarschijnlijk in verband staan met het werkingsmechanisme van YERVOY. Immuungerelateerde bijwerkingen, die ernstig of levensbedreigend kunnen zijn, kunnen betrekking hebben op het maagdarmkanaal, de lever, de huid, het zenuwstelsel, het endocriene systeem of andere orgaansystemen. Hoewel de meeste immuungerelateerde bijwerkingen tijdens de inductie-periode optraden, werd ook gemeld dat de eerste symptomen maanden na de laatste dosis YERVOY optraden. Tenzij er een alternatieve etiologie is vastgesteld, moeten diarree, verhoogde frequentie van de stoelgang, bloed in de ontlasting, verhoogde leverfunctiewaarden, huiduitslag en endocrinopathie, als inflammatoir en YERVOY-gerelateerd, worden beschouwd. Vroege diagnose en adequate behandeling van de bijwerkingen zijn essentieel om de kans op levensbedreigende complicaties te minimaliseren. Systemische behandeling met hoge doses corticosteroïden met of zonder toegevoegde immuunonderdrukkende therapie kan nodig zijn ter bestrijding van ernstige immuungerelateerde bijwerkingen. In geval van een ernstige infusiereactie moet de infusie met YERVOY worden gestaakt en moet geschikte medische behandeling worden toegediend. Patiënten met milde of matige infusiereactie mogen onder nauw toezicht YERVOY toegediend krijgen. Premedicatie met antipyretica en antihistaminica kan worden overwogen. YERVOY moet worden vermeden bij patiënten met ernstige actieve auto-immuunziekten waarbij verdere immuunactivering mogelijk onmiddellijk levensbedreigend kan worden en het moet met voorzichtigheid worden gebruikt bij andere patiënten met een voorgeschiedenis van auto-immuunziekte. Per individuele patiënt moet een zorgvuldige baten-risico analyse worden gemaakt. Elke ml van dit geneesmiddel bevat 0,1 mmol (of 2,30 mg) natrium. Dit dient in overweging te worden genomen bij de behandeling van patiënten op een natriumarm dieet. Bijwerkingen: YERVOY wordt het meest geassocieerd met bijwerkingen als gevolg van een verhoogde of overmatige immuunactiviteit. De meeste van deze bijwerkingen, ook de ernstige bijwerkingen, verdwenen na aanvang van de geschikte medische behandeling of stopzetting van YERVOY. Bij patiënten die in studie MDX010-20 3 mg/kg YERVOY als monotherapie kregen, waren de meest gemelde bijwerkingen (≥ 10% van de patiënten) diarree, huiduitslag, pruritus, vermoeidheid, misselijkheid, braken, verminderde eetlust en buikpijn. De meerderheid was mild tot matig van aard (graad 1 or 2). De behandeling met YERVOY werd wegens bijwerkingen stopgezet bij 10% van de patiënten. Afleverstatus: UR. Verkorte Productinformatie VOTRIENT® Samenstelling: Votrient bevat per filmomhulde tablet pazopanib (als hydrochloride), overeenkomend met 200 of 400 mg pazopanib. Indicaties: niercelcarcinoom (RCC) pazopanib is bij volwassenen geïndiceerd voor de eerstelijnsbehandeling van gevorderd niercelcarcinoom en voor patiënten die eerder een cytokinebehandeling hebben ondergaan voor het gevorderde stadium van de ziekte. Wekedelensarcoom (STS): Votrient is geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met bepaalde subtypes van gevorderd wekedelensarcoom die eerder chemotherapie voor gemetastaseerde ziekte hebben ondergaan of bij wie binnen 12 maanden na (neo-)adjuvante therapie progressie is opgetreden. Werkzaamheid en veiligheid zijn alleen vastgesteld bij bepaalde histologische tumorsubtypes van STS. Dosering: de behandeling met Votrient mag uitsluitend worden gestart door een arts met ervaring in de toediening van middelen tegen kanker. De aanbevolen dosering voor de behandeling van RCC en STS is 800 mg pazopanib eenmaal daags. Pazopanib moet worden ingenomen zonder voedsel, ten minste één uur voor of twee uur na een maaltijd. Dosisaanpassingen: dosisaanpassingen moeten gebeuren met stapsgewijze verhogingen van 200 mg, gebaseerd op de individuele verdraagbaarheid om zo bijwerkingen te beheersen. De dosering pazopanib mag de 800 mg niet overschrijden. Speciale patiëntengroepen: voor doseringen bij speciale patiëntengroepen wordt verwezen naar de volledige productinformatie. Contra-indicaties: overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor (één van) de in rubriek 6.1 vermelde hulpstof(fen). Waarschuwingen: pazopanib moet met voorzichtigheid worden toegediend aan patiënten met een licht tot matig verminderde leverfunctie en deze patiënten moeten nauwkeurig gecontroleerd worden. Serumlevertesten moeten worden uitgevoerd voor het begin van de behandeling met pazopanib en in week 3, 5, 7 en 9. Daarna moet controle plaatsvinden in maand 3 en maand 4 op klinische indicatie. Na maand 4 moet periodieke controle blijven plaatsvinden. De bloeddruk moet goed onder controle zijn voordat met de behandeling met pazopanib gestart wordt. Patiënten moeten regelmatig gecontroleerd worden op hypertensie en moeten, indien nodig, behandeld worden met een standaard antihypertensiebehandeling. De behandeling met pazopanib moet worden gestaakt als er een aanhoudende hoge bloeddruk is (140/90 mm Hg) of als er ernstige arteriële hypertensie is, die aanhoudt ondanks anti-hypertensiebehandeling en een verlaging van de pazopanibdosering. Er is PRES(Posterieur reversibel encefalopathiesyndroom) /RPLS (reversibele posterieure leuko-encefalopathie) gemeld in samenhang met pazopanib. PRES/RPLS kan zich uiten als hoofdpijn, hypertensie, insult, lethargie, verwarring, blindheid en andere visuele en neurologische stoornissen, en kan dodelijk zijn. Patiënten die PRES/RPLS ontwikkelen, moeten permanent stoppen met de behandeling met pazopanib. De veiligheid en werkzaamheid van pazopanib moeten worden overwogen voor aanvang van de therapie bij patiënten met reeds bestaande hartdisfunctie. Onderbreking van pazopanib en/of verlaging van de dosis moeten worden gecombineerd met de behandeling van hypertensie bij patiënten met een significante vermindering van de LVEF, zoals klinisch geïndiceerd. Patiënten moeten zorgvuldig worden gecontroleerd op klinische tekenen of symptomen van congestief hartfalen. Meting bij baseline van de LVEF en periodiek daarna wordt aanbevolen bij patiënten met een risico op hartdisfunctie. Pazopanib moet met voorzichtigheid worden gebruikt bij patiënten met een geschiedenis van een QT-intervalverlenging, bij patiënten die antiarrhythmica of andere geneesmiddelen gebruiken die het QT-interval kunnen verlengen en bij personen met een relevante, reeds bestaande hartziekte. Bij het gebruik van pazopanib wordt aanbevolen het elektrocardiogram zowel bij de start als periodiek te controleren en elektrolyten (bijvoorbeeld calcium, magnesium, kalium) binnen het normale bereik te houden. Pazopanib moet met voorzichtigheid worden gebruikt bij patiënten die een verhoogd risico hebben op myocardinfarct, ischemische beroerte, TIA en veneuze trombo-embolie. Trombotische microangiopathie (TMA) is gemeld. Patiënten die TMA ontwikkelen, moeten permanent stoppen met de behandeling met pazopanib. Het reversibel zijn van de TMA-effecten is waargenomen nadat met de behandeling werd gestopt. Pazopanib wordt niet aanbevolen bij patiënten met een voorgeschiedenis van haemoptoë, cerebrale of klinisch significante gastro-intestinale (GI) hemorragie in de voorgaande zes maanden. Pazopanib moet met voorzichtigheid worden gebruikt bij patiënten met een risico op GI-perforatie en –fistels. Er zijn gevallen van ernstige infecties (met of zonder neutropenie) gemeld, die in een aantal gevallen een dodelijke afloop hadden. Vanwege het risico op proteïnurie wordt aanbevolen aan de baseline en daarna periodiek een urineanalyse uit te voeren en patiënten moeten gecontroleerd worden op verergering van proteïnurie. Indien patiënten een graad 4 proteïnurie ontwikkelen, moet de behandeling met pazopanib worden gestaakt. Interacties: CYP3A4-remmers en -inductoren kunnen het pazopanib-metabolisme wijzigen. Gelijktijdig gebruik van CYP3A4-inductoren/remmers dient te worden vermeden vanwege het risico op een gewijzigde pazopanib-spiegel. Voor aanpassing van doseringen bij patiënten die behandeld worden met deze geneesmiddelen wordt verwezen naar de volledige productinformatie. Toediening van pazopanib samen met andere geneesmiddelen met een smalle therapeutische breedte, die substraten zijn van CYP3A4, dient te worden vermeden. De biobeschikbaarheid van pazopanib wordt door voedsel ongeveer verdubbeld. Gelijktijdige toediening van pazopanib met esomeprazol verlaagt de biologische beschikbaarheid van pazopanib met ongeveer 40% (AUC en Cmax) en gelijktijdige toediening van pazopanib met geneesmiddelen die de pH in de maag verhogen moet worden vermeden. Voorzichtigheid is geboden bij het gelijktijdig toedienen van pazopanib met substraten van UGT1A1. Zwangerschap: er zijn niet voldoende gegevens bekend over het gebruik van pazopanib bij zwangere vrouwen. Borstvoeding moet worden gestaakt tijdens behandeling met pazopanib. Bijwerkingen: de belangrijkste ernstige bijwerkingen vastgesteld in de RCC- en STS-onderzoeken, waren TIA, ischemische beroerte, myocardischemie, myocard- en herseninfarct, hartdisfunctie, maagdarmperforatie en -fistels, QT-verlenging en pulmonale, gastrointestinale en cerebrale bloedingen, PRES/RPLS en TMA. Alle bijwerkingen zijn gemeld bij < 1% van de behandelde patiënten. Van PRES/RPLS en TMA zijn de frequenties tot op heden onbekend. Andere belangrijke ernstige bijwerkingen die werden vastgesteld in de STS-onderzoeken omvatten veneuze trombo-embolische gebeurtenissen, linkerventrikeldisfunctie en pneumothorax. Fatale gebeurtenissen die als mogelijk gerelateerd aan het gebruik van pazopanib werden beschouwd, waren onder meer gastro-intestinale bloedingen, longbloeding/hemoptysis, abnormale leverfunctie, darmperforatie en ischemische beroerte. De vaakst voorkomende bijwerkingen (bij ten minste 10% van de patiënten) van elke graad in de RCC- en STS-onderzoeken waren onder meer: diarree, veranderde haarkleur, hypopigmentatie van de huid, exfoliatieve huiduitslag, hypertensie, misselijkheid, hoofdpijn, vermoeidheid, anorexie, braken, dysgeusie, stomatitis, gewichtsverlies, pijn, verhoogde ALAT en verhoogde ASAT. Voor de volledige lijst van bijwerkingen wordt verwezen naar de volledige productinformatie. Verpakking: elke verpakking van Votrient® in polyethyleen flessen met hoge dichtheid (HDPE) met een kindveilige polypropyleen deksel bevat 30 (200 mg) of 60 (400 mg) tabletten. (EU/1/10/628/001, EU/1/10/628/004). Aflevering en prijs: Votrient kan worden besteld bij uw groothandel en is per 1 januari 2013 declarabel als ‘add-on’. U.R. en voor de prijs zie G-standaard. Voor medische vragen of bijwerkingen over dit product belt u met het Medical Customer Support Center, tel. (030) 6938123. Voor de volledige productinformatie zie de geregistreerde Samenvatting van de Productkenmerken (1 juli 2013) op www.health.gsk.nl. GlaxoSmithKline BV, Huis ter Heideweg 62, 3705 LZ Zeist. Verkorte Productinformatie (16 juli 2013) Reference 1: Motzer,R.J. et al. Pazopanib versus Sunitinib in Metastatic Renal-Cell Carcinoma. N Engl J Med 2013;369:722-31. Voor volledige productinformatie, zie geregistreerde Samenvatting van de Productkenmerken. Bristol-Myers Squibb B.V., Woerden, juni 2012 concentraat voor oplossing voor infusie www.health.gsk.nl/votrient PROD. augustus 2013 514 EXP. augustus 2015 NL/PTV/0002/13(2) AFINITOR® 5 mg en 10 mg tabletten. Samenstelling: Tabletten met 2,5 mg, 5 mg of 10 mg everolimus. Indicaties: HormoonreceptorReferenties: 1. Bennett D et al. Consensus panel recommendations for the assessment and management of breakthrough pain. Part 2: management. P&T 2005;30:354-61 2. Zeppetella G. positieve gevorderde borstkanker: Afinitor is geïndiceerd voor de behandeling van hormoonreceptor-positieve, HER2/neu-negatieve gevorderde NL_2013-514_Votrient_VPI_93x138.indd 1 09.09.2013 Dynamics of breakthrough pain vs. pharmacokinetics of oral morphine: implications for borstkanker, in combinatie met exemestaan, bij postmenopauzale vrouwen zonder symptomatische viscerale ziekte na recidief of progressie volgend management. Eur J Cancer Care 2009; 18(4):331-7 3. SmPC Instanyl® 50, 100, 200 µg/dosis 4. Kress op een niet-steroïde aromatase-remmer. Neuro-endocriene tumoren van pancreatische oorsprong: Afinitor is geïndiceerd voor de behandeling HG et al. Efficacy and tolerability of intranasal fentanyl spray 50 to 200 mg for breakthrough pain in patients with cancer: a phase III, multinational, randomized, double blind, placebo-controlled, crossover trial with a 10-month, van inoperabele of gemetastaseerde, goed of matig gedifferentieerde neuro-endocriene tumoren van pancreatische oorsprong bij volwassenen open-label extension treatment period. Clin Ther 2009;31(6):1177-91 5. Mercadante S et al. A comparison of intranasal fentanyl met progressieve ziekte. Niercelcarcinoom: Afinitor is geïndiceerd voor de behandeling van patiënten met gevorderd niercelcarcinoom, bij wie de spray with oral transmucosal fentanyl citrate for the treatment of breakthrough cancer pain – an open-label, randomised, crossover ziekte progressief is geworden tijdens of na behandeling met ‘VEGF-targeted’ therapie. Farmacotherapeutische groep: Proteïnekinaseremmers. trial. Curr Med Res Opin 2009;25(11):2805-2815 6. Dale O, Hjortkjaer R, Kharasch ED. Nasal administration of opioids for pain Dosering: De aanbevolen dosis is eenmaal daags 10 mg everolimus. De behandeling dient te worden voortgezet zolang een klinisch voordeel wordt management in adults. Acta Anaesthesiol Scand. 2002;46:759–770 7. Grassin-Delyle S et al. Intranasal drug delivery: An efficient and non-invasive route for systemic administration Focus on opioids. Pharmacology & Therapeutics 134 (2012) 366–379. waargenomen of totdat onaanvaardbare toxiciteit optreedt. Behandeling van ernstige en/of onverdraagbare vermoedelijke bijwerkingen kan dosisverlaging en/of tijdelijke onderbreking noodzakelijk maken. Bij bijwerkingen van Graad 1 is een dosisaanpassing gewoonlijk niet nodig. Als dosisverlaging Instanyl 50 microgram/dosis neusspray, oplossing. Instanyl 100 microgram/dosis neusspray, oplossing. Instanyl 200 nodig is, is de aanbevolen dosis 5 mg per dag en dient deze niet lager dan 5 mg per dag te zijn. Zie SPC voor een overzicht van aanbevelingen voor microgram/dosis neusspray, oplossing. Instanyl 50 microgram neusspray, oplossing in verpakking voor eenmalig gebruik. dosisaanpassingen bij specifieke bijwerkingen. Als een dosis wordt gemist, dient de patiënt geen aanvullende dosis te nemen, maar de volgende Instanyl 100 microgram neusspray, oplossing in verpakking voor eenmalig gebruik. Instanyl 200 microgram neusspray, oplossing in verpakking voor eenmalig gebruik. Kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling: 1 dosis (100 microliter) bevat voorgeschreven dosis zoals gebruikelijk. Speciale populaties: De veiligheid en werkzaamheid van Afinitor bij kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 fentanylcitraat overeenkomend met respectievelijk 50, 100 en 200 microgram fentanyl. Farmaceutische vorm: Neusspray, jaar zijn niet vastgesteld. Bij ouderen (≥65 jaar) en patiënten met nierfunctiestoornissen is dosisaanpassing niet nodig. Bij lichte leverinsufficiëntie oplossing. Heldere, kleurloze oplossing. Therapeutische indicaties: Instanyl is geïndiceerd voor de behandeling van doorbraakpijn is de aanbevolen dosis 7,5 mg per dag, bij matige leverinsufficiëntie is de aanbevolen dosis 5 mg per dag en bij ernstige leverinsufficiëntie alleen bij volwassenen die al een onderhoudsbehandeling met opioïden ontvangen tegen chronische kankerpijn. Doorbraakpijn is een aanbevolen indien het gewenste voordeel opweegt tegen het risico. In dat geval mag een dosis van 2,5 mg per dag niet worden overschreden. De tijdelijke exacerbatie van pijn die optreedt bovenop een bestaande, aanhoudende pijn die reeds onder controle is. Patiënten die een onderhoudsbehandeling met opioïden ontvangen, gebruiken minstens 60 mg orale morfine per dag, minstens 25 microgram transdosis moet worden aangepast als de leverstatus (Child-Pugh) van een patiënt tijdens de behandeling verandert. Wijze van toediening: Eenmaal dermale fentanyl per uur, minstens 30 mg oxycodon per dag, minstens 8 mg orale hydromorfon per dag of een equianalgetische daags oraal toedienen, elke dag op hetzelfde tijdstip, consequent met of zonder voedsel. Afinitor-tabletten dienen in hun geheel te worden doorgeslikt dosis van een ander opioïd gedurende één week of langer. Dosering en wijze van toediening: De behandeling dient te worden met een glas water. De tabletten mogen niet worden fijngekauwd of fijngemalen. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor de werkzame stof, voor ingesteld door en onder toezicht te blijven van een arts met ervaring in de behandeling van kankerpatiënten met opioïden. De neusandere rapamycinederivaten of voor (één van) de hulpstoffen. Waarschuwingen: Niet-infectieuze pneumonitis komt zeer vaak voor. Afinitor heeft spray in verpakking voor eenmalig gebruik bevat slechts één dosis en mag niet van te voren worden getest. Voor verdere informatie, zie de volledige IB-tekst. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen. immunosuppressieve eigenschappen en kan de patiënt vatbaar maken voor infecties. Bestaande infecties dienen adequaat te worden behandeld Gebruik bij opioïd-naïeve patiënten. Ernstige respiratoire depressie of ernstige obstructieve longaandoeningen. Eerdere faciale en volledig verdwenen te zijn vóór de start van de behandeling. Als een diagnose van een invasieve systemische schimmelinfectie is gesteld, dient radiotherapie. Terugkerende epistaxisaanvallen. Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik: Zoals bij alle krachtige Afinitor onmiddellijk en blijvend te worden gestaakt en dient de patiënt te worden behandeld met een geschikte antischimmelbehandeling. Veiligheid en opioïden kan er klinisch significante respiratoire depressie optreden bij gebruik van fentanyl en moeten patiënten geobserveerd werkzaamheid van Afinitor bij patiënten met carcinoïd tumoren zijn niet vastgesteld. Overgevoeligheidsreacties en orale ulceraties zijn waargenomen. worden op deze effecten. Patiënten met pijn die een chronische opioïdbehandeling ontvangen, ontwikkelen een tolerantie voor respiratoire depressie en dus is het risico op respiratoire depressie bij deze patiënten lager. Gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen Bij orale ulceraties wordt lokale behandeling aanbevolen, echter gebruik van mondspoelingen met alcohol, peroxide, jodium en tijmderivaten dienen die het centrale zenuwstelsel onderdrukken kan het risico op respiratoire depressie verhogen. Bij patiënten met chronische obstructe worden vermeden. Aanbevolen wordt om de nierfunctie, bloedglucose, lipiden en hematologische parameters vóór de start van de behandeling tieve longaandoeningen kan fentanyl ernstigere bijwerkingen hebben. Bij deze patiënten kunnen opioïden de ademhalingsprikkel en daarna regelmatig te controleren. Gevallen van nierfalen (waaronder acuut nierfalen), sommige met fatale afloop, zijn waargenomen. Vooral bij onderdrukken en de weerstand van de luchtwegen verhogen. Fentanyl dient met zorg te worden toegediend aan patiënten met patiënten met bijkomende risicofactoren die de nierfunctie verder kunnen verslechteren, moet de nierfunctie worden gecontroleerd. Patiënten met matige tot ernstige lever- of nierfunctiestoornissen. De invloed van lever- en nierfunctiestoornissen op de farmacokinetiek van Instanyl is niet geëvalueerd; wanneer fentanyl echter intraveneus wordt toegediend, is de klaring gewijzigd als gevolg van lever- en zeldzame erfelijke aandoeningen als galactose-intolerantie, Lapp-lactasedeficiëntie of glucose-galactose malabsorptie, dienen dit geneesmiddel niet te nierfunctiestoornissen, veroorzaakt door veranderingen in metabole klaring en plasma-eiwitten. Fentanyl dient met zorg te worden gebruiken. Afinitor kan een verstoorde wondgenezing geven en daarom is voorzichtigheid geboden bij het gebruik in de perioperatieve periode. Niet gebruikt bij patiënten met tekenen van een verhoogde intracraniale druk, een verminderd bewustzijn of coma. Instanyl dient met aanbevolen tijdens de zwangerschap en bij vrouwen die zwanger kunnen worden en geen anticonceptie gebruiken. Vrouwen die zwanger kunnen worzorg te worden gebruikt bij patiënten met een hersentumor of hoofdletsel. Fentanyl kan bradycardie veroorzaken. Fentanyl dient den, moeten zeer effectieve anticonceptie gebruiken terwijl ze Afinitor krijgen en tot 8 weken na het beëindigen van de behandeling. Vrouwen die Afidaarom met zorg te worden toegediend aan patiënten met bradyaritmie. Opioïden kunnen hypotonie veroorzaken, vooral bij patienten met hypovolemie. Instanyl dient daarom met zorg te worden gebruikt bij patiënten met hypotonie en/of hypovolemie. Als de nitor gebruiken dienen geen borstvoeding te geven. Amenorroe (secundaire amenorroe en andere menstuele onregelmatigheden) en geassocieerde patiënt herhaalde episodes van epistaxis of nasaal ongemak ervaart bij het gebruik van Instanyl, dient een andere toedieningsvorm onevenwichtige verdeling van LH/FSH werd waargenomen bij vrouwelijke patiënten. Op basis van niet-klinische bevindingen kan de vruchtbaarheid bij voor de behandeling van doorbraakpijn overwogen te worden. De totale blootstelling aan fentanyl bij personen met een mannen en vrouwen aangetast worden door behandeling met everolimus. Mannelijke patiënten moeten niet belet worden om kinderen te verwekken. verkoudheid, zonder eerdere behandeling met een nasale vasoconstrictor, is vergelijkbaar met die bij gezonde personen. Tolerantie en lichamelijke en/of psychische afhankelijkheid kan optreden na herhaald gebruik van opioïden zoals fentanyl. Iatrogene verslaving Interacties: Gelijktijdige toediening met remmers en inductoren van CYP3A4 en/of de multidrug efflux pomp P-glycoproteïne dient te worden na therapeutisch gebruik van opioïden komt echter zelden voor bij de behandeling van kankergerelateerde pijn. Ontwenningsververmeden. Men dient voorzichtig te zijn bij het gebruik in combinatie met oraal toegediende CYP3A4-substraten met een smalle therapeutische schijnselen kunnen optreden door de toediening van stoffen met opioïd-antagonistische activiteit, bijv. naloxon, of door analgetica index. De immuunrespons op vaccinaties kan worden beïnvloed en daarom kan vaccinatie minder werkzaam zijn tijdens de behandeling. Het gebruik met een gecombineerde agonistische en antagonistische werking (bijv. pentazocine, butorfanol, buprenorfine, nalbufine). Wanneer van levende vaccins dient tijdens de behandeling te worden vermeden. Bijwerkingen: Zeer vaak voorkomend: infecties, anemie, trombocytopenie, de behandeling met Instanyl wordt gestart, dienen andere toedieningsvormen overwogen te worden voor gelijktijdige behandeling van samenlopende ziektes die via de neus kunnen worden behandeld. Bijwerkingen: Met het gebruik van Instanyl kunnen typische hyperglykemie, hypercholesterolemie, hypertriglyceridemie, anorexia, dysgeusie, hoofdpijn, pneumonitis, dyspneu, bloedneus, hoesten, stomatitis, opioïd-gerelateerde bijwerkingen worden verwacht. Vaak zullen na voortgezet gebruik van het geneesmiddel de meeste van deze diarree, slijmvliesontsteking, braken, nausea, rash, droge huid, pruritis, nagelafwijkingen, vermoeidheid, asthenie, perifeer oedeem, pyrexie, verlaagd bijwerkingen verdwijnen of in intensiteit afnemen. De meest ernstige bijwerkingen zijn respiratoire depressie (mogelijk leidend tot gewicht. Vaak voorkomend: leukopenie, lymfopenie, neutropenie, diabetes mellitus, hypofosfatemie, hypokaliëmie, hyperlipidemie, hypocalciëmie, apneu of ademstilstand), circulatoire depressie, hypotensie en shock. Alle patiënten dienen nauwlettend te worden geobserveerd op dehydratie, insomnia, conjunctivitis, ooglidoedeem, hypertensie, bloeding, longembolie, hemoptyse, nierfalen (inclusief acuut nierfalen), proteïnurie, deze bijwerkingen. De volgende categorieën worden gebruikt om de bijwerkingen volgens frequentie van voorkomen te rangschikken: zeer vaak (≥1/10); vaak (>1/100 en <1/10); soms (>1/1.000 en <1/100); zelden (>1/10.000 en <1/1.000); en zeer zelden droge mond, buikpijn, orale pijn, dysfagie, dyspepsie, verhoogd alanine-aminotransferase, verhoogd aspartaat-aminotransferase, palmoplantair ery(<1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). Binnen elke frequentiegroep worden bijwertrodysesthesiesyndroom, erytheem, huidexfoliatie, acneïforme dermatitis, onychoclasis, huidlaesies, milde alopecia, artralgie, verhoogd creatinine, kingen gerangschikt naar afnemende ernst. Psychische stoornissen: Soms: afhankelijkheid, insomnia. Niet bekend: hallucinaties. borstkaspijn . Soms voorkomend: zuivere rode bloedcelaplasie, ageusie, opvliegers, diepe veneuze trombose, acute respiratory-distress syndrome, Zenuwstelselaandoeningen: Vaak: somnolentie, duizeligheid, hoofdpijn. Soms: sedatie, myoclonus, paresthesie, dysesthesie, congestief hartfalen, angio-oedeem en verstoorde wondgenezing. Everolimus werd in klinische studies geassocieerd met hepatitis B reactivatie. dysgeusie. Evenwichtsorgaan- en ooraandoeningen: Vaak: vertigo. Soms: kinetosis. Hartaandoeningen: Soms: hypotensie. Bloedvataandoeningen: Vaak: blozen, opvliegers. Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen: Vaak: keelirritatie. Soms: Raadpleeg voor een compleet overzicht van de bijwerkingen de samenvatting van de productkenmerken. Afleverstatus: U.R. Verpakking en respiratoire depressie, epistaxis, neuszweer, rhinorrhea. Maagdarmstelselaandoeningen: Vaak: misselijkheid, braken. Soms: constiPrijs: Zie Z-Index. Vergoeding: Per 1 januari 2013 volledig vergoed via een add-on. Datering SPC: Juli 2013. Raadpleeg voor meer informatie patie, stomatitis, droge mond. Huid- en onderhuidaandoeningen: Vaak: hyperhidrose. Soms: pijnlijke huid, pruritus. de geregistreerde samenvatting van de productkenmerken (SPC). De SPC is te verkrijgen bij Novartis Pharma B.V., Postbus 241, 6800 LZ Arnhem, Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen: Soms: pyrexie. Overige informatie: Farmacotherapeutische 026-3782555, of via www.novartisoncology.nl. groep: analgetica; opioïden. ATC-code: N02AB03. Kanalisatie: UR. Registratiehouder: Nycomed Danmark ApS, Langebjerg 1, DK-4000 Roskilde, Denemarken. Volledige informatie is verkrijgbaar via de lokale vertegenwoordiger in Nederland: Takeda Nederland bv, Hoofddorp. In het Register ingeschreven onder EU/1/09/531/001-009 (verpakking met meerdere Referentie: 1. Samenvatting van de productkenmerken AFINITOR® juli 2013. doses; in Nederland zijn verpakkingen met 10 en 40 doses beschikbaar) en EU/1/09/531/010-021 (verpakking voor eenmalig gebruik; in Nederland is een verpakking met 6 neussprays voor eenmalig gebruik beschikbaar. Alleen voor ziekenhuizen). Voor ondersteunend educatief materiaal, zie www.instanyl.nl (6 augustus 2012) SNEL DOOR DE NEUS 3-7 12:50:33 leucopenie, mogelijk vanwege activering van het beenmerg door het roken. Vervolgens onderzocht De Graan de invloed van SNP’s in verschillende enzymen en transporters betrokken bij de afbraak van paclitaxel op de farmacokinetiek van dit middel. Alleen voor vrouwelijke draagsters van CYP3A4*22 vond zij een verhoogd risico voor ernstige neurotoxiciteit. Met behulp van de DMET-chip (drug-metabolizing enzyme and transporter), die 1.936 farmacologisch relevante SNP’s in 225 genen bevat, ontwikkelde De Graan een voorspellend model voor lage paclitaxelklaring. Dit model omvat 14 SNP’s en heeft een sensitiviteit van 95 procent. Maar het model heeft een dermate lage positief voorspellende waarde, dat gebruik van de chip voor het opsporen van patiënten met een lage klaring niet loont. Vervolgonderzoek met de DMET-chip moet uitwijzen of het mogelijk is bijwerkingen en farmacokinetiek van paclitaxel en docetaxel te voorspellen. De transporteiwitten OATP1B1 en OATP1B3 spelen een rol bij de opname van docetaxel in de lever, waar het wordt afgebroken. In een muismodel verhoogt het uitschakelen van deze transporteiwitten de blootstelling aan docetaxel, maar bij patiënten blijkt genetische variatie in één van beide transporteiwitten geen effect te hebben op de docetaxelspiegels. Mogelijk is er alleen een effect wanneer er in beide transporteiwitten een genetische variatie is. De Graan testte of de afbraak van het lichaamseigen 4α-hydroxycholesterol een maat kan zijn voor het metabolisme van paclitaxel en docetaxel, aangezien de afbraak door hetzelfde enzym (CYP3A) plaatsvindt. Er werd echter geen klinisch relevante correlatie gevonden tussen afbraak van 4α-hydroxycholesterol en beide antikankermiddelen. Ten slotte onderzocht de promovenda in een prospectieve studie of dextromethorfan te gebruiken is om het metabolisme van tamoxifen te voorspellen. In de gebruikte test bleek dextromethorfan het tamoxifenmetabolisme accuraat te voorspellen. Darmee is aangetoond dat dextromethorfan in potentie te gebruiken is om de behandeling met tamoxifen te individualiseren. A.J.M. de Graan studeerde geneeskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar ze werd geselecteerd voor de onderzoeksmaster clinical research. In het kader hiervan volgde ze vakken aan de Johns Hopkins University in Baltimore (Verenigde Staten) en bij de afdeling Interne Oncologie van het Erasmus MC in Rotterdam. Uit die laatste stage is haar promotieonderzoek voortgekomen, waarmee zij begon na het behalen van de mastergraad in 2010. Sinds maart 2013 loopt zij coschappen ter afronding van de artsopleiding. René Fransen, wetenschapsjournalist fatigue in cancer survivors: a (neuro)physiological approach H. Prinsen, Radboud Universiteit Nijmegen, 9 september 2013 Promotoren: prof. dr. G. Bleijenberg, prof. dr. A. Heerschap Copromotor: dr. H.W.M. van Laarhoven Cognitieve gedragstherapie (CGT) is een effectieve behandeling van ernstige vermoeidheid bij ziektevrije kankerpatiënten. Over de fysiologische achtergrond van deze vermoeidheid is betrekkelijk weinig bekend. Biomedisch wetenschapper Hetty Prinsen vergeleek diverse parameters bij ziektevrije kankerpatiënten (minimaal 1 jaar na therapie) met vermoeidheid: in een groep die CGT ontving en in een groep die 6 maanden op een wachtlijst bleef staan. Ook maakte zij een vergelijking met niet-vermoeide patiënten. Ziektevrije vermoeide patiënten hadden in vergelijking met niet-vermoeide patiënten een slechtere lichamelijke conditie, zo bleek uit een inspanningstest, maar die was niet te verklaren uit verschillen in lichamelijke activiteit, Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 geloof in eigen kunnen ten aanzien van de inspanningstest of sociale steun. De oorzaak van het verschil in lichamelijke conditie blijft daarmee onbekend. Een vergelijking van vermoeide patiënten die CGT ontvingen of op de wachtlijst stonden liet geen verschil zien in lichamelijke conditie of lichamelijke activiteit. Het positieve effect van CGT op vermoeidheid was niet te verklaren door een verandering in deze factoren. Vervolgens maakte Prinsen een vergelijking tussen patiënten met vermoeidheid na kanker met en zonder CGT op basis van een MRI-scan. Zij keek naar afwijkingen in volumetrische en metabolische markers 57 Fotografie: Pixel Pakhuys Fotografie: Pixel Pakhuys prOMOtIe TASIGNA® 150 mg en 200 mg capsules. Samenstelling: Capsules met 150 mg of 200 mg nilotinib. Indicaties: 150 mg en 200 mg capsules: Behandeling van volwassen patiënten met nieuw gediagnosticeerde Philadelphia-chromosoom positieve chronische myeloïde leukemie (CML) in de chronische fase. 200 mg capsules: Behandeling van volwassenen met Philadelphiachromosoom positieve chronische myeloïde leukemie (CML) in de chronische fase of acceleratiefase die resistent of intolerant zijn voor eerder toegediende geneesmiddelen waaronder imatinib. Gegevens op het gebied van de werkzaamheid bij patiënten met CML in blastaire crisis zijn niet beschikbaar. Dosering: 300 mg tweemaal daags voor nieuw gediagnosticeerde patiënten met CML in de chronische fase. 400 mg tweemaal daags voor patiënten met CML in de chronische fase of acceleratiefase die resistent of intolerant zijn voor eerder toegediende geneesmiddelen. Tasigna moet tweemaal daags worden ingenomen met een tussenpoos van ongeveer 12 uur. Capsules in hun geheel doorslikken met water. Geen voedsel nuttigen 2 uur vóór inname van de dosis en ten minste 1 uur daarna. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor het werkzaam bestanddeel of voor één van de hulpstoffen. Waarschuwingen: Trombocytopenie, neutropenie en anemie kunnen optreden en zijn in het algemeen omkeerbaar en goed behandelbaar door dosisverlaging of tijdelijk staken van Tasigna. Compleet bloedbeeld moet elke twee weken worden bepaald in de eerste 2 maanden en vervolgens iedere maand of op klinische indicatie. Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met QT-interval verlenging of significant risico op ontwikkeling ervan (bijv. patiënten met congenitale QT-verlenging; met ongecontroleerde of significante hartaandoening zoals recent myocardinfarct, hartfalen, instabiele angina pectoris of klinisch significante bradycardie; of patiënten die antiarrhythmica krijgen of andere geneesmiddelen die leiden tot QT-verlenging). Controle van effecten op QT(c) interval is wenselijk, een ECG uitgangswaarde is aanbevolen vóór behandeling met Tasigna en indien klinisch geïndiceerd. Hypokaliëmie of hypomagnesiëmie corrigeren vóór Tasigna toediening, en spiegels periodiek controleren tijdens de therapie.Soms optredende gevallen (0,1 tot 1%) van plotselinge dood zijn gemeld bij met Tasigna behandelde patiënten met een medisch verleden van hartaandoeningen of met significante cardiale risicofactoren. Controle van het lipidenprofiel voorafgaand aan behandeling met Tasigna en gedurende de behandeling, indien klinisch geïndiceerd, wordt aanbevolen. Tasigna mag niet samen met voedsel worden ingenomen. Vermijd grapefruitsap en ander voedsel waarvan bekend is dat het CYP3A4 remt. Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met leverfunctiestoornissen of met een voorgeschiedenis van pancreatitis. Overweeg om patiënten met een totale gastrectromie vaker te controleren, omdat de biologische beschikbaarheid van nilotinib verminderd zou kunnen zijn. Vanwege het mogelijk voorkomen van tumorlysissyndroom (TLS) worden correctie van klinisch significante dehydratie en behandeling van hoge urinezuurwaarden aanbevolen vóór behandeling met Tasigna gestart wordt. Tasigna capsules bevatten lactose en dienen niet gebruikt te worden door patiënten met zeldzame erfelijke aandoeningen als galactose-intolerantie, Lapp lactasedeficiëntie of glucose-galactose malabsorptie. Tasigna dient niet tijdens de zwangerschap te worden gebruikt, tenzij strikt noodzakelijk. Vruchtbare vrouwen moeten zeer effectieve anticonceptie gebruiken tijdens behandeling met Tasigna. Vrouwen mogen geen borstvoeding geven tijdens behandeling met Tasigna. Interacties: Nilotinib niet gelijktijdig gebruiken met krachtige of matige CYP3A4 remmers of CYP3A4 inductoren. Tasigna kan gelijktijdig met warfarine worden gebruikt, maar de controle van farmacodynamische markers van warfarine (INR of PT) na de start van nilotinib therapie wordt aanbevolen. Voorzichtigheid is geboden met substraten van CYP3A4, CYP2C8, CYP2C9, CYP2D6 en UGT1A1, met een smalle therapeutische index. Nilotinib moet met voorzichtigheid worden gebruikt bij patiënten die worden behandeld met antiarrhythmica of andere geneesmiddelen die kunnen leiden tot QT-interval verlenging. Bijwerkingen: Zeer vaak voorkomende bijwerkingen: hoofdpijn, misselijkheid, rash, pruritus, alopecia, droge huid, myalgie, vermoeidheid, asthenie, hypofosfatemie, hyperbilirubinemie, verhoogd alanineaminotransferase, verhoogd aspartaataminotransferase, verhoogd lipase. Vaak voorkomende bijwerkingen: obstipatie, diarree, braken, (boven)buikpijn, dyspepsie, erytheem, artralgie, spierspasmen, botpijn, pijn in extremiteiten, perifeer oedeem, folliculitis, infectie van de bovenste luchtwegen, huidpapilloom, eosinofilie, febriele neutropenie, pancytopenie, lymfopenie, verstoorde elektrolytenbalans, diabetes mellitus, hypercholesterolemie, hyperlipidemie, hypertriglyceridemie, hyperglykemie, verminderde eetlust, depressie, slapeloosheid, angst, duizeligheid, perifere neuropathie, hypo-esthesie, paresthesie, oogbloeding, periorbitaal oedeem, oog pruritus, conjunctivitis, droge ogen, vertigo, angina pectoris, aritmie, palpitaties, verlengd QT-interval, hypertensie, flushing, (inspannings) dyspnoe, neusbloeding, hoest, dysfonie, pancreatitis, buikklachten, opgezette buik, dysgeusie, flatulentie, leverfunctieafwijking, nachtelijk zweten, eczeem, urticaria, hyperhidrose, kneuzing, acne, dermatitis, skeletspierpijn (op de borst), rugpijn, pijn in de flank, nekpijn, pollakisurie, pijn op de borst, pijn, pyrexie, last van de borstkas, malaise, verlaagd hemoglobine, verhoogd bloedamylase, verhoogd bloedalkalinefosfatase, verhoogd gammaglutamyltransferase, verhoogd bloedcreatininefosfokinase, afname of toename in gewicht, verhoogd bloedinsuline, verhoogd lipoproteïne. Soms voorkomende bijwerkingen: pneumonie, urineweginfectie, gastro-enteritis, bronchitis, herpesvirusinfectie, candidiasis, trombocytemie, leukocytose, hyperthyroïdie, hypothyroïdie, dehydratie, toegenomen eetlust, jicht, dyslipidemie, intracraniële bloeding, migraine, bewustzijnsverlies, tremor, aandachtsstoornis, hyperesthesie, visusstoornis, troebel zien, conjunctivale bloeding, vermindering in scherp zien, ooglidoedeem, fotopsie, hyperemie, oogirritatie, hartfalen, pericardiale effusie, coronaire vaatziekten, hartgeruis, cyanose, hypertensieve crisis, perifere arteriële occlusieve ziekte, hematomen, arteriosclerose, pulmonaal oedeem, pleurale effusie, interstitiële longziekte, pleurapijn, pleuritis, faryngolaryngeale pijn, irritatie van de keel, maagdarmbloedingen, melaena, mondzweren, gastro-oesofagale reflux, stomatitis, oesofaguspijn, droge mond, gastritis, verhoogde gevoeligheid van de tanden, hepatotoxiciteit, toxische hepatitis, geelzucht, exfoliatieve rash, geneesmiddeleneruptie, pijn aan de huid, ecchymose, zwelling in het gelaat, stijfheid van de skeletspieren, spierzwakte, zwelling van de gewrichten, dysurie, mictiedrang, nycturie, borstpijn, gynaecomastie, erectiele disfunctie, gelaatsoedeem, gravitatie oedeem, griepachtige verschijnselen, koude rillingen, gevoel van verandering van lichaamstemperatuur, verhoogd bloedlactaatdehydrogenase, verlaagd bloedglucose, verhoogd bloedureum, verlaagde globulinen. Afleverstatus: U.R. Verpakking en prijs: Zie Z-Index. Vergoeding: Volledig vergoed. Datering SmPC: juli 2013. Raadpleeg voor meer informatie de geregistreerde samenvatting van de productkenmerken (SmPC). Voorschrijvers en apothekers worden bij introductie van Tasigna voorzien van een informatiepakket. De SmPC en het informatiepakket zijn te verkrijgen bij Novartis Pharma B.V., Postbus 241, 6800 LZ Arnhem, 026-3782555, of via www.novartisoncology.nl. Verkorte productinformatie Faslodex® (29FEB2012) Farmaceutische vorm en samenstelling: Faslodex bevat 250 mg fulvestrant in 5 ml oplossing voor injectie in voorgevulde spuit. Farmacotherapeutische categorie: endocriene therapie, anti-oestrogenen. ATC code: L02BA03. Indicatie: Faslodex wordt gebruikt voor de behandeling van postmenopauzale vrouwen met oestrogeenreceptor positieve, lokaal gevorderde of gemetastaseerde borstkanker bij recidief tijdens of na adjuvante antioestrogeenbehandeling of progressie van de ziekte tijdens een anti-oestrogeenbehandeling. Dosering: Volwassen vrouwen (inclusief ouderen): 500 mg met intervallen van 1 maand, met een aanvullende 500 mg dosis 2 weken na de initiële dosis. Langzaam intramusculair toedienen van 2 opeenvolgende 5 ml injecties (1-2 minuten/injectie), één in elke bilspier. De veiligheid en werkzaamheid van Faslodex bij kinderen vanaf de geboorte tot 18 jaar zijn niet vastgesteld. Er worden geen dosisaanpassingen aanbevolen bij patiënten met milde tot matige nierinsufficiëntie (creatinineklaring ≥ 30 ml/min). Veiligheid en werkzaamheid werden niet onderzocht bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 30 ml/min). Er worden geen dosisaanpassingen aanbevolen bij patiënten met milde tot matige leverinsufficiëntie, echter Faslodex dient met voorzichtigheid te worden gebruikt omdat de blootstelling aan fulvestrant toegenomen kan zijn. Er zijn geen gegevens bij patiënten met ernstige leverinsufficiëntie. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen, zwangerschap en borstvoeding, ernstige leverinsufficiëntie. Waarschuwingen en voorzorgen: Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met milde tot matige leverinsufficiëntie, ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 30 ml/min), een bloedende diathese, thrombocytopenie of bij patiënten die anticoagulantia gebruiken. Er moet rekening worden gehouden met trombo-embolische voorvallen bij risicopatiënten. Fulvestrant geeft mogelijk risico op osteoporose. Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met asthenie voor het besturen van voertuigen en het bedienen van machines. Interacties: Er zijn geen klinisch relevante interacties bekend. Bijwerkingen: Zeer vaak (≥1/10): misselijkheid; verhoogde leverenzymen (ALT, AST, ALP); asthenie; reacties op de plaats van injectie. Vaak (≥1/100, <1/10): urineweginfecties; overgevoeligheidsreacties; anorexie; hoofdpijn; veneuze trombo-embolie; warmteopwellingen (opvliegers); braken; diarree; verhoogd bilirubine; huiduitslag; rugpijn. Soms (≥1/1 000, <1/100): leverfalen; hepatitis; verhoogd gamma-GT; vaginale moniliasis; leukorroe; vaginale bloedingen; bloeding op de plaats van injectie; hematoom op de plaats van injectie. Afleverstatus: U.R., volledige vergoeding. Uitgebreide productinformatie: voor de volledige productinformatie wordt verwezen naar de SPC-tekst op www.astrazeneca.nl (SPC tekst Faslodex® goedgekeurd 17 februari 2012). Voor overige informatie en literatuurservice: AstraZeneca BV, Postbus 599, 2700 AN Zoetermeer. Tel. (079) 363 22 22. Referentie: 1. SmPC Tasigna, juli 2013. *Claim t.o.v. Glivec®. #Betreft een fictieve patiënt Zie voor meer informatie de geregistreerde productinformatie. Deze productinformatie wordt regelmatig aangepast. Voor de meest recente versie van de productinformatie verwijzen wij u daarom naar onze website www.amgen.nl. ▼Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Stivarga® 40 mg filmomhulde tabletten Samenstelling: Werkzame stof: 40 mg regorafenib. Hulpstoffen: Cellulose, microkristallijn, crosscarmellosenatrium, magnesiumstearaat, povidon (K-25), siliciumdioxide (colloïdaal watervrij), rood ijzeroxide (E172), geel ijzeroxide (E172), lecithine (afkomstig van soja), macrogol 3350, polyvinylalcohol (partieel gehydrolyseerd), talk, titaandioxide (E171). Indicatie: Behandeling van volwassen patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom (CRC), die eerder zijn behandeld met, of niet in aanmerking komen voor beschikbare therapieën. Die kunnen bestaan uit chemotherapie op basis van fluoropyrimidine, een anti-VEGF behandeling en een anti-EGFR behandeling. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor (één van) de hulpstoffen. Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik: Het wordt aanbevolen om leverfunctietesten (ALAT, ASAT en bilirubine) uit te voeren voordat de behandeling wordt gestart en de leverfunctie gedurende de eerste 2 maanden van de behandeling zorgvuldig (minimaal eenmaal per twee weken) te controleren. Daarna dient periodieke controle, ten minste eenmaal per maand en op klinische indicatie te worden voortgezet. Milde, indirecte (ongeconjugeerde) hyperbilirubinemie kan bij patiënten met het syndroom van Gilbert optreden. Zorgvuldig controleren van de algehele veiligheid wordt aanbevolen bij patiënten met milde of matige leverfunctiestoornis. Stivarga wordt niet aanbevolen voor gebruik bij patiënten met ernstige leverfunctiestoornis (ChildPugh C). Bij het voorschrijven aan patiënten met KRAS-gemuteerde tumoren wordt de behandelend arts aanbevolen een zorgvuldige afweging te maken van de voordelen en de risico’s. Bloedbeeld en stollingsparameters dienen te worden gecontroleerd bij patiënten met aandoeningen met een verhoogd bloedingsrisico en bij patiënten die worden behandeld met antistollingsmiddelen of andere gelijktijdig toegediende geneesmiddelen die het risico op bloedingen verhoogt. Permanent stoppen dient te worden overwogen in geval van ernstige bloedingen. Patiënten met een voorgeschiedenis van ischemische hartziekten dienen te worden gemonitord op klinische klachten en symptomen van myocardischemie. Bij patiënten die cardiale ischemie en/of een myocardinfarct ontwikkelen, wordt onderbreking van de behandeling aanbevolen totdat herstel is opgetreden. De beslissing om de behandeling opnieuw te starten dient gebaseerd te zijn op een zorgvuldige afweging van de potentiële voordelen en risico’s voor de individuele patiënt. Behandeling dient permanent te worden stop gezet als er geen herstel optreedt. Bij patiënten die posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES) ontwikkelen wordt staken van de behandeling met Stivarga aanbevolen, in combinatie met behandeling van de hypertensie en ondersteunende medische behandeling van andere symptomen. Het wordt aanbevolen de behandeling met Stivarga stop te zetten voor patiënten die gastro-intestinale perforatie of fistels ontwikkelen. De bloeddruk dient voorafgaand aan de behandeling onder controle gebracht te worden en het wordt aanbevolen om de bloeddruk te monitoren en hypertensie te behandelen. In geval van ernstige of aanhoudende hypertensie, ondanks adequate medische behandeling, dient de behandeling tijdelijk te worden onderbroken en/of de dosis te worden verlaagd. In geval van een hypertensieve crisis dient de behandeling te worden stopgezet. Bij patiënten die een grote operatie zullen ondergaan wordt voorzichtigheidshalve aanbevolen de behandeling tijdelijk te onderbreken, en de behandeling te hervatten gebaseerd op klinische beoordeling van voldoende wondgenezing. Behandeling van handvoethuidreactie (HFSR) kan bestaan uit het gebruik van keratolytische crèmes en vochtinbrengende crèmes ter verlichting van de symptomen. Dosisverlaging en/of tijdelijk onderbreken van de behandeling, of bij ernstige of aanhoudende gevallen permanent stopzetten van de behandeling met Stivarga, dienen te worden overwogen. Het wordt aanbevolen om biochemische en metabole parameters tijdens de behandeling met Stivarga te controleren en indien nodig een gepaste, vervangingstherapie te starten. Tijdelijke onderbreking van de behandeling of dosisverlaging, of permanent stopzetten van de behandeling, dient in geval van significante aanhoudende of terugkerende afwijkingen te worden overwogen. De dagelijkse dosis van 160 mg bevat 2,427 mmol (of 55,8 mg) natrium en 1,68 mg lecithine (afkomstig van soja). Bijwerkingen: Zeer vaak: Infectie, trombocytopenie, anemie, verminderde eetlust en voedselinname, hoofdpijn, hemorragie*, hypertensie, dysfonie, diarree, stomatitis, hyperbilirubinemie, HFSR, huiduitslag, asthenie/vermoeidheid, pijn, koorts, slijmvliesontsteking, gewichtsverlies. Vaak: leukopenie, hypothyreoïdie, hypokaliëmie, hypofosfatiëmie, hypocalciëmie, hyponatriëmie, hypomagnesiëmie, hyperurikemie, tremor, smaakstoornissen, droge mond, gastrooesofageale reflux, gastro-enteritis, verhoogde transaminases, droge huid, alopecia, nagelaandoening, exfoliatieve huiduitslag, skeletspierstijfheid, proteïnurie, verhoogde amylase, verhoogde lipase, afwijkende INR waarde. Soms: myocardinfarct, myocardischemie, hypertensieve crisis, gastro-intestinale perforatie*, gastro-intestinale fistel, ernstig leverletsel*, erythema multiforme. Zelden: keratoacanthoom/plaveiselcelcarcinoom van de huid, PRES, Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse. * er zijn gevallen met fatale afloop gemeld Handelsvorm: Verpakking met 84 (3 flessen met 28) tabletten. Nummer van de vergunning: EU/1/13/858/001002. Vergunninghouder: Bayer Pharma AG, 13342 Berlijn, Duitsland. Verdere informatie beschikbaar bij: Bayer B.V, Energieweg 1, 3641 RT Mijdrecht, tel. 0297 280 666 Afleveringstatus: U.R. Datum goedkeuring/herziening van de SmPC: 26 augustus 2013. Versie: september 2013. Uitgebreide informatie (SmPC) is op aanvraag beschikbaar. Referenties: 1. Grothey A, et al. The Lancet 2012;381(9863):303-12. 2. SmPC Stivarga® (regorafenib), 2013. Referenties 1. www.farminform.nl data assessed via www.close-up-online.nl on August 17th 2012 2. SmPC Neulasta®. Juli 2013 Amgen B.V. Postbus 3345 4800 DH Breda www.amgen.nl L.NL.SM.08.2013.0376 Tas 182 SmPC_Sanne 93x138,5.indd 1 27-09-2013 08:57 Neulasta® -pegfilgrastim – verkorte productinformatie. Samenstelling: Neulasta voorgevulde spuit bevat 6 mg pegfilgrastim in 0,6 ml (10 mg/ml) oplossing voor injectie. Afleveringsvorm: Verpakking per stuk met of zonder een automatische naaldbeschermer. Farmacotherapeutische categorie: Cytokinen, ATC-code: L03AA13. Indicatie: Verminderen van de duur van de neutropenie en de incidentie van febriele neutropenie bij patiënten die behandeld worden met cytotoxische chemotherapie voor maligniteiten (met uitzondering van chronische myeloïde leukemie en myelodysplastische syndromen). Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen. Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik: Beperkte klinische data suggereren een vergelijkbaar effect voor pegfilgrastim en filgrastim op de tijd tot herstel van ernstige neutropenie bij patiënten met de novo acute myeloïde leukemie. De langetermijneffecten bij acute myeloïde leukemie zijn echter niet vastgesteld. Daarom met voorzichtigheid gebruiken bij deze patiëntengroep. Na toediening van G-CSF zijn soms pulmonale bijwerkingen, in het bijzonder interstitiële pneumonie, gerapporteerd. Hoger risico lopen patiënten met een recente geschiedenis van longinfiltraten of pneumonie. Ontstaan van pulmonale symptomen, die gepaard gaan met radiologische kenmerken van longinfiltraten, en verslechtering van de longfunctie samen met een stijging van het aantal neutrofielen, kunnen voortekenen zijn van “Adult Respiratory Distress Syndrome” (ARDS). Overweeg in dat geval zorgvuldig het gebruik van Neulasta. Het capillaire-lek-syndroom is gerapporteerd na toediening van een granulocyt-kolonie stimulerende factor en wordt gekenmerkt door hypotensie, hypoalbuminemie, oedeem en bloedindikking. Patiënten die symptomen van het capillaire-lek-syndroom ontwikkelen, dienen nauwgezet gevolgd te worden en standaard symptomatische behandeling te ontvangen, wat een behoefte aan intensieve zorg zou kunnen betekenen. Er zijn soms, meestal asymptomatische, gevallen van miltvergroting en gevallen van miltruptuur, in sommige gevallen fataal, opgetreden na toediening van pegfilgrastim. Regelmatige controle van het aantal trombocyten en het hematocrietgehalte wordt aanbevolen. De naaldbeschermer van de voorgevulde spuit bevat droog natuurlijk rubber, dat allergische reacties kan veroorzaken. Neulasta bevat sorbitol: niet gebruiken bij fructose-intolerantie. Bijwerkingen: Zeer vaak: botpijn,skeletspierstelselpijn, misselijkheid en hoofdpijn. Vaak: trombocytopenie, reacties op de injectieplaats (inclusief pijn op de injectieplaats). Soms: overgevoeligheids-reacties, anafylaxie, splenomegalie, miltruptuur, pulmonale bijwerkingen (interstitiële pneumonie, longoedeem, longinfiltraten en longfibrose), ARDS. Bij patiënten met sikkelcelziekte: geisoleerde gevallen van sikkelcelcrises. Sweetsyndroom, cutane vasculitis, leukocytose, niet-cardiale pijn in de borst, verhoogd urinezuur, verhoogd lactaatdehydrogenase, verhoogd alkalische fosfatase, voorbijgaande verhogingen leverfunctietesten van ALAT of ASAT. Zelden: capillaire-lek-syndroom. Pediatrische patiënten: Bij kinderen van 0-5 jaar is een hogere frequentie ernstige bijwerkingen waargenomen dan bij kinderen van 6-21 jaar en volwassenen. De frequentst gerapporteerde bijwerking was botpijn. Aflevering en vergoeding: U.R. Neulasta wordt volledig vergoed. Voor prijzen zie Z-index. Voor meer informatie zie de geregistreerde productinformatie (25 juli 2013/ Sep2013747I). Amgen B.V. Minervum 7061, 4817 ZK BREDA, tel. 076-5732500 prOMOtIe in de hersenen die eerder zijn gevonden bij patiënten met chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). Hierbij vond zij geen relatie tussen afname van de vermoeidheid en deze markers. Dit suggereert dat de onderliggende fysiologie bij CVS en vermoeidheid van kanker verschilt. Lage perifere spiervermoeidheid en hoge centrale spiervermoeidheid spelen een rol bij CVS en neuromusculaire ziekten. Prinsen onderzocht of dit ook een rol speelt bij vermoeidheid na kanker bij patiënten die 6 maanden CGT ontvingen en patiënten op de wachtlijst. Zij vond geen verandering in beide parameters tussen de groepen en concludeert dat deze geen rol spelen bij vermoeidheid na kanker. Prinsen onderzocht verder de immuunrespons van patiënten met vermoeidheid na kanker op de jaarlijkse griepvaccinatie. Zij concludeerde dat die respons niet verschillend was van niet vermoeide patiënten. Na één injectie was er een beschermende antistofrespons en voldoende cellulaire respons. Wel zag zij verschillen in de baseline-metingen van het immuunsysteem, die nader onderzoek rechtvaardigen. Ook bij CVS-patiënten bleek de respons op het griepvaccin voldoende en niet verschillend van die van gezonde controlepersonen. Prinsen concludeert dat het onderzoek geen biomarkers voor vermoeidheid na kanker heeft opgeleverd, maar wel duidelijke aanwijzingen van een fysiologisch verschil met CVS. H. Prinsen studeerde biomedische wetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Na het behalen van de mastergraad in 2008 startte zij haar promotieonderzoek aan de afdeling Medische Oncologie van het RadboudUMC. Sinds januari 2013 werkt zij in de Verenigde Staten op de Diagnostic Radiology Department van de Yale School of Medicine in New Haven aan onderzoek naar hersenmetabolisme van patiënten met multipele sclerose. René Fransen, wetenschapsjournalist promoties september 2013 erasmus Universiteit rotterdam 4 september 2013 Osteogenic toxicity in childhood acute lymphoblastic leukemia M.L. te Winkel 4 september 2013 Programming towards the hematopoietic stem cell lineage P. Solaimani Kartalaei www.eur.nl 20 september 2013 A pharmacological approach to personalize the use of anti-cancer drugs A.J.M. de Graan (zie samenvatting dissertatie vanaf pagina 55) 17 september 2013 Discovery and validation of prostate cancer biomarkers F.H. Jansen 12 september 2013 Wilms tumors: genotypes and phenotypes H. Segers 11 september 2013 radboud Universiteit nijmegen www.ru.nl 26 september 2013 TCR translocations at the normalmalignant T cell interface N.S.D. Larmonie Cytoskeletal regulation in tumor progression: the interplay between TRPM7 and cellular tension J.A.J. Middelbeek 26 september 2013 11 september 2013 Determinants and sequelae of altered body composition in childhood cancer survivors K. Blijdorp Challenges in diagnosis, grading and staging of localized prostate cancer D.M. Somford 23 september 2013 6 september 2013 Serum antibodies in lung cancer D. de Costa Laryngeal mucosal premalignant lesions: diagnostic and therapeutic management A.J.H.M. Fleskens 19 september 2013 6 september 2013 Chronic pancreatitis and pancreatic cancer E.C.M. Sikkens Risk of cancer after coal tar treatment J.H.J. Roelofzen 11 september 2013 4 september 2013 Molecular diagnosis in bladder cancer T.C.M. Zuiverloon Uniformity in recall among Dutch breast screening radiologists J.M.H. Timmers 9 september 2013 Fatigue in cancer survivors: a (neuro)physiological approach H. Prinsen (zie samenvatting dissertatie vanaf pagina 57) Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 59 Cutterguide: No Printing Process: Offset GD: RK 26169 Size: 93x138 mm Pages: 1 Colors: C M Y K (4 Colors) Native File: Indesign CS5 Windows Generated in: Acrobat Distiller 9.0 Verkorte productinformatie Xtandi™ 40 mg zachte capsules Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Samenstelling: Tyverb bevat per filmomhulde tablet lapatinibditosylaatmonohydraat, overeenkomend met 250 mg lapatinib. Indicaties: Tyverb is geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met borstkanker bij wie de tumor een overexpressie van HER2 (ErbB2) vertoont in combinatie met capecitabine voor patiënten met gevorderde of gemetastaseerde ziekte met progressie na eerdere behandeling met een antracycline en taxane bevattend behandelregime en behandeling met trastuzumab voor gemetastaseerde ziekte. Geïndiceerd in combinatie met trastuzumab voor patiënten met hormoonreceptor-negatieve gemetastaseerde ziekte met progressie na eerdere behandeling met trastuzumab in combinatie met chemotherapie. Daarnaast is het geïndiceerd in combinatie met een aromataseremmer voor postmenopauzale vrouwen met hormoonreceptorpositieve gemetastaseerde ziekte, die op dit moment niet in aanmerking komen voor chemotherapie. De patiënten in de registratieonderzoeken waren niet eerder behandeld met trastuzumab of een aromataseremmer. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de werkzaamheid van deze combinatie ten opzichte van trastuzumab in combinatie met een aromataseremmer in deze patiëntengroep. Dosering: De dagelijkse dosering Tyverb mag niet worden verdeeld. Tyverb moet ten minste één uur voor of ten minste één uur na de maaltijd worden ingenomen. Tyverb/capecitabine combinatiedosering: de aanbevolen dosering lapatinib is 1.250 mg (vijf tabletten) eenmaal daags. De aanbevolen dosering voor capecitabine is 2.000 mg/m2/dag ingenomen in twee doseringen met een interval van 12 uur op dagen 1-14 in een kuur van 21 dagen. Tyverb/trastuzumab combinatiedosering: de aanbevolen dosering Tyverb is 1.000 mg (vier tabletten) eenmaal daags continu; de aanbevolen dosering voor trastuzumab is 4 mg/kg toegediend als intraveneuze oplaaddosis, gevolgd door 2 mg/kg IV per week. Tyverb/aromataseremmer combinatiedosering: de aanbevolen dosering van Tyverb is 1.500 mg (zes tabletten) eenmaal daags. Raadpleeg de volledige productinformatie van de te gebruiken aromataseremmer voor volledige doseringsaanbevelingen. Speciale patiëntengroepen: voor doseringen bij speciale patiëntengroepen wordt verwezen naar de volledige productinformatie. Contra-indicaties: overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor (één van) de hulpstof (fen). Waarschuwingen: voorzichtigheid is geboden indien Tyverb wordt toegediend aan patiënten bij wie de functie van het linkerventrikel (LVEF) verminderd kan zijn. De LVEF moet geëvalueerd worden bij alle patiënten, voordat de behandeling wordt gestart en moet tijdens de behandeling worden gecontroleerd. Tyverb moet voorzichtig gebruikt worden bij patiënten met aandoeningen die kunnen resulteren in verlenging van het QTc-interval (waaronder hypokalemie, hypomagnesiëmie, congenitaal QT-syndroom of gebruik van andere geneesmiddelen waarvan bekend is dat ze het QT-interval verlengen). Tyverb is in verband gebracht met meldingen van pulmonale toxiciteit, waaronder interstitiële longziekte en pneumonitis; deze kan ernstig zijn en leiden tot longfalen. Patiënten moeten gecontroleerd worden op symptomen van pulmonale toxiciteit en moeten worden verteld van het voorkomen ervan. Er wordt geadviseerd voorzichtig te zijn bij het voorschrijven van Tyverb aan patiënten met een ernstig verminderde nierfunctie. Voorzichtigheid is geboden als lapatinib wordt voorgeschreven aan patiënten met een matig of ernstig verminderde leverfunctie. Er zijn tijdens het gebruik van lapatinib meldingen gedaan van hepatotoxiciteit; in zeldzame gevallen kan deze fataal zijn. De leverfunctie (transaminasen, bilirubine en alkalische fosfatasen) moet gecontroleerd worden voordat met de behandeling wordt gestart en daarna maandelijks, of op klinische indicatie. De lapatinibtoediening moet worden gestaakt, als de wijzigingen in de leverfunctie ernstig zijn. De patiënt mag dan niet opnieuw met lapatinib behandeld worden. Wegens meldingen van diarree (waaronder ernstige diarree) is een profylactische behandeling met anti-diarreemiddelen belangrijk. Bij het begin van de behandeling moet de frequentie en consistentie van de stoelgang worden vastgesteld om veranderingen gedurende de behandeling te bepalen en patiënten die extra risico lopen op diarree te kunnen identificeren. Patiënten moeten veranderingen in de stoelgang meteen rapporteren. Bij ernstige gevallen van diarree kan het nodig zijn oraal of intraveneus elektrolyten en vocht toe te dienen, naast het onderbreken of staken van de behandeling met lapatinib. Raadpleeg de volledige productinformatie voor de gehele tekst. Interacties: gelijktijdig gebruik van CYP3A4-inductoren moet worden vermeden vanwege het risico op een verminderde lapatinibspiegel. Gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4-remmers moet worden vermeden vanwege het risico op verhoogde lapatinibspiegel. Tijdens de behandeling met lapatinib moet het drinken van grapefruitsap of eten van grapefruit worden vermeden. Toediening van lapatinib samen met andere geneesmiddelen met een smalle therapeutische breedte, die substraten zijn van CYP3A4 of CYP2C8 moet worden vermeden. Toediening van lapatinib samen met stoffen die de pH van de maag verhogen moet worden vermeden, omdat de oplosbaarheid en absorptie van lapatinib kan afnemen. Na een voorbehandeling met een protonpompremmer nam de lapatinibblootstelling af met gemiddeld 27%. Voorzichtigheid is geboden als lapatinib gelijktijdig wordt toegediend met paclitaxel. De biobeschikbaarheid van lapatinib wordt door voedsel tot ongeveer viervoudig vergroot, afhankelijk van het tijdstip van inname. Lapatinib remt het transporteiwit Pgp in vitro bij klinisch relevante concentraties. Intraveneus toegediend docetaxel had geen significante invloed op de AUC of Cmax van een van beide actieve bestanddelen. Toegediend irinotecan resulteerde in een toename van ongeveer 40% in de AUC van SN-38, de actieve metaboliet van irinotecan. Zwangerschap: er zijn niet voldoende gegevens bekend over het gebruik van lapatinib bij zwangere vrouwen. Bijwerkingen: zeer vaak: diarree (die kan leiden tot dehydratie), insomnia, hoofdpijn, misselijkheid, braken, dyspepsie, stomatitis, constipatie, buikpijn, rash (waaronder acneïforme dermatitis), anorexia, opvliegers, droge huid, palmoplantair erytrodysesthesie, alopecia, pruritus, pijn in de ledematen, pijn in de rug, arthralgia, vermoeidheid, mucosale ontsteking, asthenie, epistaxis, hoesten, dyspnoe. Vaak: afname van de linkerventrikel ejectiefractie, hepatotoxiciteit, hyperbilirubinemie, nagelafwijkingen waaronder paronychia, constipatie, hoofdpijn. Soms: interstitiële longziekte/pneumonitis. Zelden: overgevoeligheidsreacties waaronder anafylaxie. Bij het gebruik van lapatinib in combinatie met trastuzumab was een toename in de incidentie van cardiale toxiciteit, maar deze bijwerkingen waren qua aard en ernst vergelijkbaar met de bijwerkingen die werden gerapporteerd bij het klinisch programma van lapatinib. Verpakking: elke verpakking Tyverb® bevat 70, 84 of 140 tabletten in HDPE flessen (EU/1/07/440/004, EU/1/07/440/006 en EU/1/07/440/005). Aflevering en prijs: Tyverb kan worden besteld bij uw groothandel en is per 1 januari 2013 declarabel als ‘add-on’. U.R. en voor de prijs zie G-standaard. Dit geneesmiddel is geregistreerd onder zogenaamde “voorwaardelijke toelating”. Voor medische vragen of bijwerkingen over dit product belt u met het Medical Customer Support Center, tel. (030) 6938123. Voor de volledige productinformatie zie de geregistreerde Samenvatting van de Productkenmerken (25 juli 2013) op www.health.gsk.nl. GlaxoSmithKline BV, Huis ter Heideweg 62, 3705 LZ Zeist. Verkorte Productinformatie (21 augustus 2013) Referenties: 1. Samenvatting van de Productkenmerken van Tyverb, 25 juli 2013. 2. Scaltriti M, Verma C, Guzman M, et al. Lapatinib, a HER2 tyrosine kinase inhibitor, induces stabilization and accumulation of HER2 and potentiates trastuzumab-dependent cell cytotoxicity. Oncogene. 2009;28(6):803-814. 3. Herceptin Summary of Product Characteristics 2011. http://www.emea.europa.eu/docs/en_GB/document_library/EPAR_-_Product_Information/human/ 000278/WC500074922.pdf. Accessed May 22, 2013. verb_MO-Advert-(A4)_SPC-93x138_GSKEDC-NL-2013-013_D4.indd 2 PROD. september 2013554 EXP. september 2015 NL/LPD/0005/12(2) Verkorte Productinformatie TYVERB® Samenstelling: Elke capsule bevat 40 mg enzalutamide. Therapeutische indicatie: behandeling van volwassen mannen met gemetastaseerde castratieresistente prostaatkanker bij wie de ziekte progressief was tijdens of na behandeling met docetaxel. Dosering en wijze van toediening: De aanbevolen dosis is 160 mg enzalutamide (vier capsules van 40 mg) als eenmaal daagse orale dosis met of zonder voedsel. Bij een ≥ Gr 3 toxiciteit of onverdraaglijke bijwerking, dient de behandeling gedurende één week gestopt te worden of tot symptomen verbeteren tot ≤ graad 2. Voorzichtigheid is geboden bij matige leverinsufficiëntie en gebruik is niet aanbevolen bij ernstige leverinsufficiëntie. Voorzichtigheid is geboden bij ernstige nierinsufficiëntie of terminale nierziekte. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor enzalutamide of één van de hulpstoffen; vrouwen die zwanger zijn of kunnen worden. Waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik: Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met een voorgeschiedenis van insulten of andere predisponerende factoren. Tevens kan het risico op insulten groter zijn bij gelijktijdig gebruik van insultdrempel verlagende geneesmiddelen. Xtandi is een krachtige enzyminductor en kan leiden tot verlies van werkzaamheid van geneesmiddelen die gevoelige substraten zijn van CYP3A4, CYP2C9, CYP2C19, CYP1A2 of UGT1A1. Een evaluatie van gelijktijdig gebruikte geneesmiddelen dient uitgevoerd te worden bij de start van behandeling. Gelijktijdig gebruik dient over het algemeen vermeden te worden als het therapeutische effect van deze geneesmiddelen van groot belang is voor de patiënt en dosisaanpassingen niet makkelijk uitgevoerd kunnen worden op basis van monitoring van werkzaamheid of plasma concentraties. Bij gelijktijdig gebruik dienen patiënten beoordeeld te worden op het mogelijke verlies van farmacologische effecten (of toename van de effecten in gevallen waarbij actieve metabolieten worden gevormd) tijdens de eerste maand van behandeling met Xtandi. Indien nodig dient een dosisaanpassing overwogen te worden. Effecten op enzymen kunnen gedurende één maand of langer na het stoppen met Xtandi aanhouden. Een geleidelijke dosisverlaging van het gelijktijdig toegediende geneesmiddel kan noodzakelijk zijn wanneer er wordt gestopt met de Xtandi behandeling. Gelijktijdige toediening met warfarine en coumarine-achtige anticoagulantia dient te worden vermeden en bij gelijktijdige toediening met een door CYP2C9 gemetaboliseerde anticoagulans dient extra INR monitoring te worden uitgevoerd. Er dient rekening gehouden te worden met het feit dat in de klinische studie geen patiënten ingesloten werden met een recent MI (in de voorgaande 6 maanden) of onstabiele angina (in de voorgaande 3 maanden), hartfalen klasse III of IV van de NYHA behalve bij een LVEF ≥ 45%, een lange QT, een QTcF > 470 ms, bradycardie of ongecontroleerde hypertensie. De veiligheid en werkzaamheid van Xtandi in combinatie met chemotherapie zijn niet vastgesteld. Patiënten met fructose-intolerantie dienen Xtandi niet te gebruiken. Interacties: Gelijktijdige toediening met sterke CYP2C8 remmers dient vermeden te worden. Indien niet mogelijk dient de dosering Xtandi in combinatie met remmers verlaagd te worden naar 80 mg. Naast verwachte interactie met geneesmiddelen die gevoelige substraten zijn van CYP3A4, CYP2C9, CYP2C19, CYP1A2 of UGT1A1, kunnen P-gp, MRP2, BCRP en OAT1B1 ook geïnduceerd worden. Geneesmiddelen met een nauw therapeutisch bereik die substraten zijn voor P-gp dienen met voorzichtigheid gelijktijdig gebruikt te worden. Bijwerkingen: zeer vaak (≥ 1/10) hoofdpijn, opvliegers; vaak (≥ 1/100 tot < 1/10) neutropenie, visuele hallucinaties, angst, cognitieve aandoeningen, geheugenstoornissen, hypertensie, droge huid, pruritus, fracturen, vallen; soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100) leukopenie, insult, amnesie, stoornis van aandacht. Aard en inhoud van de verpakking: Een kartonnen etui met daarin blisterverpakkingen met 28 zachte capsules. Elke doos bevat 4 etuis (112 zachte capsules). Afleverstatus: UR. Volledige productinformatie is op aanvraag verkrijgbaar bij: Astellas Pharma B.V. Sylviusweg 62, 2333 BE Leiden. Tel.: 071-5455854 Fax: 071-5455850. Datum SmPC 21 juni 2013. Referenties: 1. Scher HI et al. NEJM 2012;367(13):1187-1197; 2. SmPC Xtandi, juni 2013. 13-XTA-012 10/10/2013 3:44:00 P 3-XTA - 1B 93x138,5_DEF.indd 1 12-09-13 15 Verkorte voorschrijfinformatie Teysuno® (tegafur, gimeracil en oteracil). Naam en actieve ingrediënten: Teysuno® 15 mg/4,35 mg/11,8 mg harde capsules bevatten 15 mg tegafur, 4,35 mg gimeracil en 11,8 mg oteracil (als 14,7 mg oteracil-monokalium). Teysuno® 20 mg/ 5,8 mg/15,8 mg harde capsules bevatten 20 mg tegafur, 5,8 mg gimeracil en 15,8 mg oteracil (als 19,6 mg oteracilmonokalium). Therapeutische indicaties: Teysuno is geïndiceerd bij volwassenen voor de behandeling van gevorderd maagcarcinoom indien in combinatie met cisplatine gegeven. Dosering en wijze van toediening: Teysuno dient alleen te worden voorgeschreven door een gekwalificeerd arts met ervaring in de behandeling van kankerpatiënten met antineoplastische geneesmiddelen. De aanbevolen standaarddosis Teysuno, wanneer het gegeven wordt in combinatie met cisplatine, is 25 mg/ m2 (uitgedrukt als tegafurgehalte) tweemaal daags, ‘s ochtends en ‘s avonds, gedurende 21 opeenvolgende dagen, gevolgd door 7 dagen rust (1 behandelingscyclus). Teysuno capsules moeten ten minste 1 uur vóór of 1 uur na de maaltijd met water worden ingenomen. Deze behandelingscyclus wordt om de 4 weken herhaald. De aanbevolen dosis cisplatine in dit regime is 75 mg/m2 via intraveneuze infusie, eenmaal in de vier weken. Na 6 cycli moet de cisplatine worden gestaakt zonder stopzetten van Teysuno. Indien cisplatine wordt gestaakt voordat 6 cycli zijn voltooid, kan de behandeling met alleen Teysuno worden hervat wanneer wordt voldaan aan de criteria voor herstarten. Raadpleeg de Samenvatting Productkenmerken (SPC) van Teysuno voor het berekenen van de standaarddosis en verlaagde doses Teysuno en cisplatine en de berekeningen naar lichaamsoppervlak (BSA, body surface area) voor doses Teysuno die in combinatie met cisplatine worden gegeven. Patiënten die met Teysuno in combinatie met cisplatine worden behandeld, dienen nauwlettend te worden gemonitord en laboratoriumonderzoek van hematologie, leverfunctie, nierfunctie en serumelektrolyten dient frequent te worden verricht. Raadpleeg de Samenvatting van de Productkenmerken (SPC) van cisplatine voor informatie over hyperhydratievoorbehandeling. De patiënten dienen poliklinische voorschriften mee te krijgen voor anti-emetica en voor middelen tegen diarree. Raadpleeg de Samenvatting Productkenmerken (SPC) van Teysuno voor informatie over toxiciteit, dosisaanpassing en gebruik bij nierinsufficientie. Er wordt geen aanpassing van de standaarddosis geadviseerd voor patiënten met een leeftijd van > 70 jaar, leverfunctiestoornissen of patiënten van Aziatische etniciteit. Teysuno mag niet worden toegediend aan kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor de werkzame bestanddelen (tegafur, gimeracil en oteracil) of voor één van de hulpstoffen. Voorgeschiedenis van ernstige en onverwachte reacties op fluoropyrimidinetherapie. Bekende dihydropyrimidinedehydrogenase (DPD)-deficiëntie. Zwangerschap en borstvoeding.Ernstige beenmergdepressie (ernstige leukopenie, neutropenie of trombocytopenie). Ernstige nierfunctiestoornissen (CrCl lager dan 30 ml/min). Medetoediening van andere fluoropyrimidines bij Teysuno. Behandeling binnen 4 weken met DPD-remmers, inclusief sorivudine of chemisch verwante analogen zoals brivudine. Contra-indicaties voor cisplatine: raadpleeg de Samenvatting van de Productkenmerken (SPC) van cisplatine. Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen: Diarree, dehydratie, beenmergdepressie, renale toxiciteit, oculaire toxiciteit, cumarinederivaat-anticoagulans, DPD-inductoren, microsatellietinstabiliteit (MSI), glucose/galactose intolerantie/malabsorptie. Kan niet gebruikt worden als vervanging van andere orale 5 FU-producten. Interacties: Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd bij volwassen of pediatrische patiënten. Raadpleeg de Samenvatting Productkenmerken (SPC) van Teysuno voor informatie over interactie met andere fluoropyrimidines, sorivudine and brivudine, CYP2A6-remmers, folinaat/foliumzuur, nitro-imidazolen, waaronder metronidazol en misonidazol, methotrexaat, clozapine, cimetidine, cumarinederivaat-anticoagulans, fenytoïne, allupurinol. Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen: Teysuno heeft een matige invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen, omdat vermoeidheid, duizeligheid, wazig zien en misselijkheid vaak voorkomende bijwerkingen zijn van Teysuno Bijwerkingen (Raadpleeg de SmPC voor meer informatie): Zeer vaak voorkomend (≥ 1/10): Neutropenie, leukopenie, anemie, trombocytopenie, anorexie, perifere neuropathie, diarree, braken, nausea, obstipatie, vermoeidheid, asthenie. Vaak voorkomend (≥ 1/100, < 1/10): Febriele neutropenie, lymfopenie, dehydratie, hypokaliëmie, hyponatriëmie, hypocalciëmie, hypomagnesiëmie, hypoalbuminemie, hyperkaliëmie, slapeloosheid, duizeligheid, hoofdpijn, dysgeusie, visusstoornis, lacrimale stoornis, conjunctivitis, oogstoornis, gehoorstoornis, doofheid, hypotensie, diepe veneuze trombose, hypertensie, dyspneu, epistaxis, hikken, hoesten, gastro-intestinale bloeding, stomatitis, gastro intestinale ontsteking, flatulentie, abdominale pijn, dysfagie, abdominaal ongemak, dyspepsie, droge mond, hyperbilirubinemie, verhoogd alanine-aminotransferase, verhoogd aspartaat-aminotransferase, palmair-plantair erytrodysesthesie-syndroom, huiduitslag, hyperpigmentatie van de huid, droge huid, pruritus, alopecie, spier- of botpijn. Soms (≥ 1/1000, < 1/100): Septische shock, bijnierbloeding, cerebrovasculair accident, hartfalen, acuut myocardinfarct, hartfibrilleren, trombose in de arteria iliaca, hypovolemische shock, arteriële trombose in een ledemaat, pulmonale embolie, luchtwegbloeding, gastro-intestinale perforatie, toxische nefropathie, multi-orgaanfalen. Zelden (≥ 1/10.000, < 1/1000) en zeer zelden (< 1/10.000) voorkomend: Consumptiecoagulopathie, leukoencefalopathie, interstitiële longaandoening, acute pancreatitis, acuut leverfalen, toxische epidermale necrolyse, stevens-johnson-syndroom, rhabdomyolyse. Afleverstatus: UR Houder van de vergunning voor het in de handel brengen: Nordic Group BV, Siriusdreef 22, 2132 WT, Hoofddorp, Nederland. Nummer van de vergunning voor het in de handel brengen: EU/1/11/669/001, Teysuno 15 mg, 42 capsules, EU/1/11/669/002, Teysuno 15 mg, 126 capsules, EU/1/11/669/003, Teysuno 20 mg, 84 capsules, EU/1/11/669/004, Teysuno 20 mg, 84 capsules. Datum van samenstelling van de tekst: Augustus 2012 Lokale vertegenwoordiger voor Nederland: Nordic Pharma BV, Tolweg 15, 3741 LM, Baarn, Nederland Tel: +31 (0)35 54 80 580, email: [email protected]. morgen zijn we er nog dichterbij KWF Kankerbestrijding zorgt voor minder kanker, meer genezing en een betere kwaliteit van leven voor patiënten. Kijk vandaag nog op kwfkankerbestrijding.nl om te zien wat ú kunt doen. iedereen verdient een morgen prOMOtIe rijksuniversiteit groningen Universiteit Maastricht www.rug.nl www.maastrichtuniversity.nl 27 september 2013 Medicines from microbes: exploiting the power of computational genomics for natural products discovery and engineering M.H. Medema 26 september 2013 Intention-based decision support: a new way of representing and implementing clinical guidelines in a decision support system A.A. Latoszek-Berendsen 16 september 2013 CT biomarkers in lung cancer screening X. Xie 12 september 2013 16 september 2013 Lung nodule assessment in low-dose CT lung cancer screening: validation of detection and volumetric measurement Y. Zhao Hypoxia-induced metastasis: the role of the unfolded protein response H. Mujcic 11 september 2013 Angiogenesis in pediatric brain tumors: therapeutic possibilities? M. Sie Universiteit van amsterdam www.uva.nl 25 september 2013 13 september 2013 5 september 2013 4 september 2013 Significance of radiologically determined prognostic factors for head and neck cancer W.L. Lodder Venous thrombosis in cancer patients: prediction, diagnosis and management A. Kleinjan Imaging of hepatic hypervascular tumors and clinical implications M. Bieze On the TRAIL of innate immune responses M. Balzarolo Universiteit Utrecht www.uu.nl 18 september 2013 Clinical pharmacology of novel anticancer drug formulations F.E. Stuurman 11 september 2013 Drug trafficking in mice: on vivo functions of OATP uptake transporters and ABC efflux transporters D. Iusuf Vrije Universiteit www.vu.nl 12 september 2013 Ureter injury during laparoscopic hysterectomy P.F. Janssen 4 september 2013 End-of-life care and preferences for (non) treatment decisions in older people during their last three months of life P.J. Kaspers Universiteit leiden www.leidenuniv.nl 26 september 2013 19 september 2013 10 september 2013 The role of clinical, pathological and molecular characteristics in colorectal cancer management S.C. Bruin Safety and effectiveness of scalp cooling in cancer patients undergoing cytotoxic treatment C.J.G. van den Hurk (zie interview met promovenda vanaf pagina 53) Breast cancer stories on the internet R.I. Overberg Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 promoveert u binnenkort? Meld uw promotieonderzoek dan aan bij de redactie van Medische Oncologie via [email protected] of stuur een gedrukt exemplaar van uw proefschrift naar de redactie via onderstaand adres. BPM Medica Redactie Medische Oncologie H.C.J. Neuvel, eindredacteur Van Diemenstraat 344 1013 CR Amsterdam 61 Masterclass Gemetastaseerd Colorectaalcarcinoom Nieuwe ontwikkelingen en behandelinzichten Onder leiding van internationale experts David Ferry (UK) & Dirk Arnold (DE) en een internist-oncoloog uit uw regio Eindhoven 13 november 2013 18.30 - 21.00 uur Rotterdam 14 november 2013 18.30 - 21.00 uur Amsterdam 27 januari 2014 18.30 - 21.00 uur Zwolle 28 januari 2014 18.30 - 21.00 uur Kijk voor het volledige programma op www.benecke.nl COngresagenda n 1 november 2013 n 20 november 2013 Boerderij Mereveld, Utrecht DUOS Jaarsymposium 2013 www.stichtingduos.nl Congrescentrum papendal, arnhem 4e Landelijke Onderwijsdag jNVMO www.nvmo.org/oncologiedagen2013 n 4 november 2013 n 21 – 22 november 2013 n 6 – 8 maart 2014 st. gallen, Zwitserland 2nd St. Gallen EORTC Gastrointestinal Cancer Conference www.oncoconferences.ch Congrescentrum papendal, arnhem Oncologiedagen voor Nederland en Vlaanderen 2013 www.nvmo.org/oncologiedagen2013 n 26 – 29 maart 2014 n 4 – 8 november 2013 n 28 – 29 november 2013 n 8 – 10 mei 2014 n 5 november 2013 n 4 december 2013 n 30 mei – 3 juni 2014 n 7 – 10 december 2013 n 1 juni 2014 n 10 – 14 december 2013 n 19 juni 2014 n 17 januari 2014 n 26 – 30 september 2014 n 6 – 7 februari 2014 n 23 – 25 november 2014 de reehorst, ede 3e Multidisciplinaire WIN-O Symposium Melanoom www.win-o.nl WtC, rotterdam 15th World Congress of Psycho-Oncology www.congresscare.com ss rotterdam, rotterdam 35 Jaar NVRO: Breaking the Waves www.nvro.nl grand hotel Karel V, Utrecht NVMO Masterclass Bedrijfsmatige Aspecten van Oncologische Zorg & Thematisch Symposium SONCOS Palliatieve Zorg & Normeringsrapport 2013 www.soncos.org n 6 november 2013 de reehorst, ede 6e Nationale Symposium Kanker bij Ouderen www.gerionne.nl n 7 – 9 november 2013 dubrovnik, Kroatië 4th Trends in Head and Neck Oncology www.headandneckoncology2013.org new Orleans, Verenigde staten ASH Annual Meeting 2013 www.hematology.org san antonio, Verenigde staten San Antonio Breast Cancer Symposium 2013 www.sabcs.org Koepelkerk, amsterdam 16e Nationale Longkanker Symposium www.longkankersymposium.nl n 7 – 9 november 2013 Brussel, België Markers in Cancer: Joint Meeting by the ASCO, EORTC and NCI www.markersincancer.eu n 15 – 17 november 2013 antoni van leeuwenhoek, amsterdam DONAMO 2013: Nieuwe Ontwikkelingen www.avl.nl/donamo Marseille, frankrijk 5th European Multidisciplinary Meeting on Urological Cancers www.emuc2013.org hotel landgoed Zonheuvel, doorn 1e Multidisciplinaire Congres van DCCG, DGCG, DOCG, DPCG www.congresscare.com genève, Zwitserland European Lung Cancer Conference 2014 www.esmo.org Brussel, België IMPAKT Breast Cancer Conference 2014 www.esmo.org Chicago, Verenigde staten 49th ASCO Annual Meeting www.asco.org Chicago, Verenigde staten NVMO Nederlandse Avond ASCO 2014 www.congresscare.com heerlickheijd van ermelo, ermelo Post-ASCO 2014 www.congresscare.com Madrid, spanje 39th ESMO Congress www.esmo.org amsterdam 7th European Multidisciplinary Colorectal Cancer Congress www.dccg.nl Sponsors NVMO Medische Oncologie nummer 5 n november 2013 63 We take cancer personally De Roche Oncology portal is vernieuwd! Vanaf nu is onze informatie nóg beter toegespitst op wat u, als behandelaar van oncologiepatiënten, wilt weten. U kunt makkelijker op indicatie zoeken en de nieuwe vormgeving zorgt voor een overzichtelijke presentatie van alles wat de portal u te bieden heeft: congresjournaals en webcasts nieuws en klinische studies presentatiemateriaal (online) nascholingen productinformatie Registeren is heel eenvoudig: 1. Vul uw gegevens in op www.rocheoncolgy.nl 2. Na controle van uw gegevens ontvangt u uw inlogcode 3. Log in en vind alles wat u wilt weten www.rocheoncology.nl Alles wat ú wilt weten. De informatie op deze site is bedoeld voor internist oncologen, hematologen en andere specialisten werkzaam binnen de onco- en hematologie en hen die daarvoor in opleiding zijn. Roche behoudt zich het recht voor om registraties zonder opgaaf van reden te weigeren.
© Copyright 2024 ExpyDoc