Doelstelling: Herhaling van de vaardigheden werken met tijd, ruimte, maatschappelijke domeinen en bronnen. De leerlingen passen dit toe op de eigen samenleving. De leerlingen herhalen begrippen uit Pionier 1. De volgende begrippen behoren reeds tot de voorkennis van de leerlingen: -- bron -- statussymbool -- landbouwsamenleving -- generatie -- evolutie -- datum -- breuk of discontinuïteit -- sociaal, economisch, politiek en cultureel domein -- periode -- lokaal, regionaal -- levenswijze -- neolithicum -- metropool -- sedentair -- oorzaak/gevolg -- ongelijkheid (zie level 6 -- specialisatie in Pionier 1: ontstaan van -- bestuur -- wetgeving privébezit en ongelijkheid) De leerlingen leren ook nieuwe begrippen kennen, zoals democratie (politiek domein), consumptiemaatschappij (economisch domein), welvaartsstaat en ontwikkelingsland (sociaal domein), revolutie en golf. Nummers van de leerplandoelstellingen: zie jaarplan aan het begin van deze handleiding. Opdrachten 1-7: werken met bronnen p. 9-12 Hier worden enkele begrippen en vaardigheden herhaald die de leerlingen in Pionier 1 reeds gezien hebben. Wijs de leerlingen op het bestaan van het Begrippenregister achteraan het boek. Groene begrippen kennen ze reeds uit Pionier 1. De andere begrippen zijn nieuw of hebben een meer uitgebreide definitie dan in Pionier 1. Telkens wordt de pagina vermeld. Suggesties bij de bronnen Bron A: -- Check bij de leerlingen of ze weten op welke datum de nationale feestdag in België valt. Bron B: Enkele tips inzake woordenschatdidactiek: -- Laat de leerlingen zelf een definitie formuleren van politieke partij. In een eerste fase kan dat gebeuren met gesloten boek. In een tweede fase kunnen ze hun definitie verbeteren/ aanvullen aan de hand van de tekst die bij bron B staat. Laat hen het begrip vervolgens ook opzoeken in het Begrippenregister achteraan. -- Check bij de leerlingen of ze zich nog herinneren uit Pionier 1 wat lokaal en wat regionaal betekent. -- Het begrip democratie zal ook uitvoerig behandeld worden in level 4, waar duidelijk wordt dat aan dit begrip verschillende betekenissen toegekend kunnen worden. Bron C: -- De foto’s illustreren het begrip consumptiemaatschappij. Laat de leerlingen ook hier zelf een definitie formuleren. Wijs hen erop dat het om een samenstelling gaat door de begrippen consumptie en maatschappij als twee aparte woorden op het bord te schrijven. -- Laat de leerlingen zelf voorbeelden geven van statussymbolen, producten en diensten. Bron D: -- Check eventueel bij de leerlingen of ze weten bij welke levensbeschouwing de gebouwen horen: • kerk: christelijk gebedshuis • synagoge: joods gebedshuis • moskee: islamitisch gebedshuis Bron E en bron F illustreren de tegenstelling tussen welvaartstaat en ontwikkelingsland. De foto’s tonen eenzelfde gegeven: afgedankte pc’s. Toch is het contrast tussen beide foto’s groot: wat met die afgedankte pc’s gebeurt, is afhankelijk van de ruimte. Dit toont het belang aan van de vraag ‘in welke tijd en ruimte doet zich iets voor?’, een van de belangrijkste vragen in het historisch onderzoek … Het zou een automatisme moeten zijn bij de leerlingen om zich bij bronnen steeds de vraag ‘waar en wanneer?’ te stellen. De bronnenfiches op de binnenkant van de achterflap kunnen hen hierbij helpen. Andere vragen die hierbij aan bod komen zijn ‘wie is de maker van de bron?’ en ‘is de bron betrouwbaar?’. Opdracht 8: overhoring geschiedenis (herhaling leerstof pionier 1) p. 12-13 Deze opdracht heeft in de marge een stericoon en is dus een differentiatieopdracht, die weggelaten kan worden zonder een essentieel deel van de leerstof te verliezen. De overhoring die de leerling hier dienen te verbeteren, bevat uitsluitend vragen over de behandelde leerstof in Pionier 1. Opdracht 9 en 10: werken met een tijdbalk (achterflap) p. 14-16 Hier wordt een fragment afgebeeld uit de tijdbalk op de achterflap. De woorden die de leerlingen moeten invullen zijn allemaal afkomstig uit Pionier 1. Ook dit is dus een herhalingsopdracht. Op de tijdbalk kunnen ze echter ook al zien wat ze in Pionier 2 en verder zullen ontdekken. Wijs de leerlingen erop dat de tijdbalk zowel van boven naar beneden (wat deed zich voor in een bepaalde periode?) als van links naar rechts (hoe evolueerden de dingen?) gelezen kan worden. In hun portfolio vinden de leerlingen op p. 277 een uitgebreide uitleg bij de tijdbalk. Laat de leerlingen in een eerste fase zo veel mogelijk woorden op de juiste plaats noteren. In een tweede fase kunnen ze aan de hand van de tijdbalk op de achterflap controleren of ze dit correct gedaan hebben. Tip Probeer tijdens de lessen zo vaak mogelijk te verwijzen naar de tijdbalk op de achterflap. Het is een onmisbaar leerinstrument voor de leerlingen, dat een algemeen overzicht biedt van de belangrijkste ontwikkelingen en stappen in de geschiedenis van de mensheid. Opdracht 11: werken met een tijdbalk (indeling volgens periode en volgens levenswijze - zie pionier 1) p. 16-17 De afgebeelde tijdbalken kennen de leerlingen reeds uit Pionier 1. In deze opdracht knopen we terug aan bij de landbouwevolutie. Zo frissen we het geheugen van de leerlingen op vooraleer aan de klassieke oudheid te beginnen, zodat ze de gebeurtenissen in een voldoende ruim kader kunnen plaatsen. Ook de tijdbalk op de achterflap helpt hen om continuïteit en discontinuïteit steeds in het achterhoofd te houden. De leerlingen leren de betekenisnuance tussen evolutie en revolutie (twee soorten veranderingen) aan de hand van een strip. Opdracht 12: de drie golven p. 18 De leerlingen leren de drie golven kennen die onze levenswijze grondig veranderden. Veranderingen ontstaan niet overal tegelijkertijd: ze vinden ongelijktijdig plaats. De leerlingen vullen enkele gegevens van tijd en ruimte aan. Opdracht 13: industriële revolutie p. 18 Na het ontstaan en de ontwikkeling van de landbouw (de landbouwevolutie) duurde het nog verschillende millennia vooraleer er sprake was van een tweede fundamentele verandering: de industriële revolutie. Bij het behandelen van de klassieke oudheid in Pionier 2 is het aanbevolen om vaak terug te verwijzen naar 'waar komen we vandaan?’ en vooruit te verwijzen naar ‘waar gaan we naartoe?’ (continuïteit en discontinuïteit). Daartoe kan de tijdbalk op de achterflap nuttig zijn. Level 2 wat bronnen ons vertellen Doelstelling: -- Herhaling van de vaardigheid werken met bronnen (historische kritiek). De leerlingen passen dit toe op authentieke bronnen uit het verleden en bronnen uit de eigen samenleving. -- De leerlingen leren nieuwe onderzoeksmethodes kennen om bronnen te identificeren en te dateren. (Onderzoeksmethodes die tot de voorkennis van de leerlingen behoren: koolstof 14-methode, DNA-onderzoek) -- De leerlingen het inzicht bijbrengen dat bronnenonderzoek tot kennis leidt, dat kennis en wetenschap evolueren en dat historici gebruikmaken van wetenschap om meer te weten te komen over de samenlevingen van vroeger. -- Het inzicht bijbrengen dat er over het begrip evolutie zowel wetenschappelijke verklaringen als religieuze opvattingen bestaan (wetenschap <> creationisme). -- Een voorbeeld van een probleemstelling uitwerken a.d.h.v. kaarten. Nummers van de leerplandoelstellingen: zie jaarplan aan het begin van deze handleiding. 2.2 authentieke bronnen p. 23-25 Om het onderscheid tussen verhalen en authentieke bronnen te onderstrepen, worden er in Pionier twee symbooltjes gebruikt. Het ‘zegel’symbool wijst op een authentieke bron. CD Cd 1 – track 1 Dit radiofragment komt uit het archief van Radio 2 Limburg. Suggestie bij bron 3 (SIS-kaart) Hier kun je de leerlingen de fiche laten invullen a.d.h.v. hun eigen SIS-kaart. Zo wordt het net iets echter! 2.3 bronnen identificeren en dateren p. 26-29 Typologie: Achtergrondinformatie The first Russian helmets can be dated approximately to the same time as the first Russian and Byzantine literary sources that mention them*. Only assumptions can be made about the helmets of earlier periods, as there are no finds on the territory of Eastern Europe that can be dated to the 6th, 7th or 8th centuries. The helmets of the 10th century do not necessarily have any connections with helmets of earlier times. * Luitprand talks about Russian helms in 941 AD (M. Stuslilevich, The History of the Middle Ages, 1864, p. 477), later Leo the Deacon writes about them. Uit: Kirpichnikov, Anatolij N., Old Russian Arms and Armour: Helmets, gepubliceerd als: ‘Drevnerusskoe Oruzhie III: Dospech, Kompleks Boevych Sredstv IX-XIII vv.’ Chap. 2: ‘Shlemy’ Arkheologiia SSSR [Akademiia Nauk SSSR, Institut Arkheologii] vol. E1-36, ‘Nauka’: Leningrad 1971 Russische helmen: galerij Op pionier.deboeck.com vind je bij Level 2 – Typologie: Russische helmen een galerij met afbeeldingen van de gevonden helmen. De nummers bij de foto’s stemmen overeen met die op de kaart in het boek. Laat de leerlingen hun favoriete helm kiezen en lokaliseren op de kaart. 2.4 bronnenonderzoek leidt tot kennis p. 30-35 Enkele interessante bronnen over de evolutieleer en het creationisme: -- www.evolutietheorie.ugent.be -- Blancke, S., De essentie: evolutietheorie, Luster, Antwerpen, 2009 -- Haring, B., Kaas en de evolutietheorie, Houtekiet, Antwerpen, 2001 Evolutietheorie: ACHTERGRONDINFORMATIE Dikwijls worden de termen ‘evolutie’ en ‘evolutietheorie’ door elkaar gehaald. Dit ligt mede aan de basis van de twijfel bij sommige niet-evolutie-biologen over het al dan niet algemeen aanvaard zijn van de evolutietheorie. Wat is ‘evolutietheorie’? De evolutietheorie steunt op de visie die Darwin had over het proces achter het ontstaan van soorten. Deze visie is ondertussen verfijnd door kennis over overerfbaarheid en de dynamiek van populaties van organismen. Kort samengevat stelt de evolutietheorie dat, als gevolg van een natuurlijke selectie (in brede zin), bepaalde varianten van een soort binnen een populatie meer succes zullen kennen om zich voort te planten dan andere varianten. Dit gaat dan op voor planten, dieren, bacteriën, zwammen, ééncelligen, etc. Als gevolg van dit proces, zullen nieuwe soorten ontstaan uit een gemeenschappelijke voorouder. Dit kan resulteren in min. drie mogelijke patronen: 1 de nieuwe soorten hebben zich succesvol aangepast, elk aan hun nieuwe omgeving (en blijven dus elk als soort bestaan) 2 één soort heeft zich aangepast aan de wijzigende omgeving, maar de andere niet (in dit geval blijft slechts één soort over die verschillend is van de voorouder) 3 de aanpassingen aan de veranderende omgeving gebeurt niet snel genoeg om zich met voldoende individuen te kunnen voortplanten (en de soort sterft dan uit). Deze mogelijke patronen, die aanleiding kunnen geven tot nieuwe evolutieve lijnen (elke nieuwe soort kan op zijn beurt terug aanleiding geven tot andere soorten), vertonen dus een vertakkend patroon waarbij elke tak een nieuwe soort is, en elke knoop in die vertakking een gemeenschappelijke voorouder van nieuwe soorten. Korte takken zijn dan soorten die snel zijn uitgestorven, lange takken zijn soorten die een lange evolutieve geschiedenis kennen. Je kan dit patroon dus voorstellen als een boom (of struik), waarbij takken verder verwijderd van de wortel later zijn ontstaan (er is dus een tijdsas verbonden aan deze boom). In evolutief onderzoek noemt men een dergelijke boom van verwantschappen tussen soorten (maar ook tussen groepen soorten) een ‘cladogram’. Zo kan men een cladogram opstellen voor alle groepen organismen, zoals bijvoorbeeld alle soorten binnen de onderfamilie van de darwinvinken, of alle families aan vinken binnen de orde van de zangvogels (waartoe deze darwinvinken behoren), maar ook van alle grote groepen dieren (zoals bijvoorbeeld vogels) binnen het dierenrijk. Wat is dan ‘evolutie’? Een cladogram, zoals hierboven vermeld, geeft een beeld van wat de evolutie is geweest van een bepaalde groep. In het voorbeeld van het cladogram van alle soorten darwinvinken, geeft dit een beeld over de verwantschap tussen de verschillende soorten darwinvinken met een hoge snavel (dus diegene die zich voeden met hard voedsel) ten opzichte van die met een andere snavelvorm. Dit leert ons bijvoorbeeld of alle darwinvinken met een hoge snavel afkomstig zijn van éénzelfde gemeenschappelijke voorouder, of eerder onafhankelijk van elkaar, meerdere keren zijn ontstaan uit een voorouder met een kleine snavel. Belangrijk is wel dat een dergelijk cladogram ons alleen iets leert over de verwantschappen van enkel die soorten die in de voorafgaande analyse (om tot het cladogram te komen) werden opgenomen. Dit wil zeggen dat 1 dit niet een volledig beeld biedt van de evolutie van de darwinvinken (daarvoor moet men ook een beeld hebben van de selectieprocessen en ecologische omstandigheden die aan de basis liggen van het ontstaan van die soorten, enz.) 2 het levert ook geen informatie op over soorten die niet in de analyse zijn opgenomen (bvb. soorten darwinvinken die uitgestorven zouden zijn, en waarvan de fossielen niet gekend zijn). Dit verklaart waarom een gekend patroon van evolutieve verwantschap van een bepaalde groep kan veranderen naarmate men nieuwe informatie ter beschikking heeft. Het vertakkingspatroon in een cladogram kan namelijk grondig door elkaar gegooid worden als men nieuwe informatie aan de analyse toevoegt. Vandaar dat bijvoorbeeld de vondst van een nieuw fossiel de aanleiding kan zijn tot het formuleren van een nieuw beeld op de evolutie van de groep waartoe dit fossiel behoort. Maar, dit impliceert niet dat dit eveneens een nieuw beeld werpt op de evolutietheorie! Ongeacht welk cladogram men verkrijgt, de manier waarop de ‘takken’ ontstaan in een dergelijke evolutieve boom steunt steeds op de processen zoals beschreven in de evolutietheorie. Uit: Adriaens, D. (docent Vakgroep Biologie), Wat is het verschil tussen evolutie en evolutietheorie?, in: www.evolutietheorie.ugent.be Creationisme: ACHTERGRONDINFORMATIE Ondanks de neiging van mensen om creationisten en evolutionisten in een aparte groep te plaatsen, verwijst het creationisme naar een veel wijdere groep van opvattingen. Dit artikel geeft een korte inleiding in creationistische posities. […] Het eerste deel van dit artikel bestudeert de verscheidenheid van creationistische theorieën van christelijk creationisme, omdat het christendom in zijn verscheidenheid de meest toonaangevende religie is in de Verenigde Staten. (Creationisme in elke andere vorm heeft een relatieve kleine kracht in andere delen van de wereld). Aangezien creationisme gradueel in evolutietheorie wordt gerangschikt, worden er in deel 1 evolutionaire opvattingen weergegeven. Deel 2 geeft niet-christelijk creationisme weer en bekijkt de andere opvattingen over het ontstaan. […] Deel 1: de creatie/evolutievoortzetting in het christelijk creationisme Platte-Aarde-aanhangers De aanhangers van de Platte-Aarde geloven dat de aarde plat is en bedekt met een koepel. Het water boven de koepel was de oorzaak van Noah’s overstroming. Dit geloof is gebaseerd op het letterlijk interpreteren van de bijbel. Er zijn referenties zoals ‘de vier hoeken van de aarde’ en de ‘cirkel van de aarde’. Weinig mensen geloven hierin maar toch zijn er een klein aantal. Geocentristen Geocentristen geloven dat de aarde rond is maar ontkennen dat hij rond de zon draait en dat de zon het centrum is van ons zonnestelsel. Net als de Platte-Aardeaanhangers geloven ze dat het water van Noah’s overstroming afkomstig is van een koepel. Hun geloof is gebaseerd op het letterlijk lezen van de bijbel. ‘Het is helemaal geen interpretatie, het is wat de woorden zeggen.’(Willis 2000) Zowel Platte-Aarde-aanhangers als geocentristen geven de kosmologische standpunten van de oude Hebreeuwers weer. Geocentrisme is niet wijd verspreid, maar één geocentrist (Tom Willis) wilde evolutie, geschiedenis van de aarde en wetenschappelijke methodologie uit het leerplan van de lagere school in Kansas schrappen. Jonge-Aarde-creationisme Jonge-Aarde-creationisten claimen dat ze als basis de letterlijke interpretatie van de bijbel gebruiken. Ze geloven dat de aarde tussen de 6 000 en 10 000 jaar oud is, dat het leven letterlijk in zes dagen is gecreëerd, dat dood en verval het resultaat is van de erfzonde van Adam en Eva en dat de geologie geïnterpreteerd moet worden in de zin van Noah’s vloed. Aan de andere kant accepteren ze dat de aarde rond is en dat het zonnestelsel heliocentrisch is. JongeAarde-creationisten hebben de moderne beweging van het wetenschappelijk creationisme gepopulariseerd door de ideeën te nemen van George McCready Price, een Zevende Dag Adventist, en ze te publiceren in The Genesis Flood (Whitcomb & Morris 1961). Het Jonge-Aarde-creationisme is vandaag de dag de meest invloedrijke tak van het creationisme. […] Oude-Aarde-creationisme Deze creationisten aanvaarden de bewijzen voor de leeftijd van een zeer oude aarde maar behouden het geloof dat het leven speciaal gecreëerd was door God. Ze blijven hun geloof baseren op de bijbel. Er zijn verschillende manieren waarop ze hun geloof met de wetenschap combineren. […] Progressief creationisme Progressief creationisme is vandaag de dag de meeste gebruikelijke visie van het Oude-Aarde-creationisme. Het aanvaardt de meeste moderne fysieke wetenschappen. Ze zien zelfs de Big Bang als bewijs van de creërende kracht van God, maar ze verwerpt de moderne biologie. Progressieve creationisten geloven in het algemeen dat God verschillende soorten organismen in volgorde heeft gecreëerd, in de volgorde van fossiele data, maar zeggen dat nieuwe soorten speciaal gecreëerd zijn, dat het geen genetische varianten zijn van oudere gerelateerde soorten. Intelligent-Ontwerp-creationisme Intelligent-Ontwerp-creationisme is afgeleid van het argument van Paley, dat Gods ontwerp gezien kan worden in het leven. Moderne IOC doen nog steeds beroep op de complexiteit van het leven en in se wijkt het dus maar weinig af van het argument van Paley, maar het argument is wel veel technischer geworden, ze gebruiken nu ook microbiologie en wiskundige logica. Intelligent ontwerp wordt nu grotendeels als een overkoepelende term voor het anti-evolutionair standpunt gebruikt waarin creationisten van alle strekkingen zich verzamelen om de algemene wetenschappelijke methodologie aan te vallen. Een gemeenschappelijk neiging van IOC is om evolutie gelijk te stellen met het filosofisch materialisme. […] Theïstische evolutie Theïstische evolutie stelt dat God schept doorheen de evolutie. Theïstische evolutionisten variëren in het geloof over hoeveel God zich mengt in dit proces. Ze aanvaarden de meeste moderne wetenschappen, maar ze gebruiken God voor de zaken die buiten het domein van wetenschap vallen, zoals bijvoorbeeld de menselijke ziel. Dit is de visie van de paus en ze wordt onderwezen in protestantse seminaries. Deel 2: niet-christelijk creationisme Niet gemakkelijk klasseerbare posities Er zijn posities die niet in het bovenstaande rijtje passen. Ze zijn ook niet religieus (hoewel de raeliaanse positie wel de basis is voor een geloof). Ze hebben weinig invloed, maar ze zijn noemenswaardig als illustratie van de variëteiten van overtuigingen die mensen hebben: -- Raelianen geloven dat het leven op aarde werd gecreëerd door wetenschappers van een andere planeet. De wetenschappers bleven de aarde bezoeken en werden aanzien als goden. -- Panspermia verdedigt de positie dat het primitieve leven, in de vorm van bacteriën en andere microben, naar de aarde werd gebracht van andere sterrenstelsels. Ander leven evolueerde van daaruit. -- De Catastrofische Evolutie stelt dat evolutie plots ontstond, gedreven door extreme, planeetwijde catastrofes. Naar: Isaac, M., Wat is creationisme?, in: www.evolutietheorie.ugent.be BIBLIOGRAFIE Blancke, S., De essentie: evolutietheorie, Luster, Antwerpen, 2009. Clerinx, H., Kelten en de lage landen, Davidsfonds, 2005. Haring, B., Kaas en de evolutietheorie, Houtekiet, Antwerpen, 2001. Kirpichnikov, Anatolij N., Old Russian Arms and Armour: Helmets, gepubliceerd als: ‘Drevnerusskoe Oruzhie III: Dospech, Kompleks Boevych Sredstv IX-XIII vv.’ Chap. 2: ‘Shlemy’ Arkheologiia SSSR [Akademiia Nauk SSSR, Institut Arkheologii] vol. E1-36, ‘Nauka’: Leningrad 1971. www.evolutietheorie.ugent.be Centrale probleemstelling: Twee centra van macht (het Minoïsche paleis en de Myceense burcht) worden met elkaar vergeleken. Tijd: Minoïsche cultuur (ca. 2000 v.C. – ca. 1400 v.C.), Myceense cultuur (ca. 1600 v.C. – ca. 1100 v.C.) Ruimte: de oud-Griekse Wereld (Griekse vasteland, eilanden Egeïsche Zee, Kreta, kusten KleinAzië) Domeinen: politiek – economisch – cultureel Leerplandoelstellingen: 43 tot en met 51 actua p. 41-42 1 Heldencultuur Interessant is de typische keuze die de held moet maken: de grote liefde of ten dienste staan van de gemeenschap. Vooral ook omdat die keuze ook aan bod komt in het bronnenonderzoek. Als het enigszins mogelijk is kun je scènes laten zien uit enkele hedendaagse films waar die moeilijke keuze aan bod komt. 2 Archeologie Over archeologie zijn hele boeken geschreven. Leerlingen hebben vaak een geromantiseerd beeld van een archeoloog. Dat komt doordat die in films altijd superspannende avonturen beleven. Dat beeld mag kritisch besproken worden. Ook hier is het misschien eens leuk om als inleiding tot de les een fragment te laten zien uit Raiders of the Lost Ark waar Indiana Jones aan de haal gaat met een belangrijk beeldje. Meteen daarna kun je dan laten zien wat een archeoloog echt doet en dat zijn werk zeer minutieus gebeurt. Dus (helaas) geen boobytraps of wilde indianen. overzichtstekening en tijdlijn p. 43 Doelstelling: Op de overzichtstekeningen en tijdlijn krijgen de leerlingen een idee over wat ze in het level gaan leren. uitdaging p. 46 WERKWIJZE In de Uitdaging moeten de leerlingen de Minoïsche samenleving vergelijken met de Myceense samenleving. Nadat ze door de Poort gegaan zijn op de rechterbladzijde zoeken ze zelf naar antwoorden op de vragen van de Uitdaging. Antwoorden vinden ze in de Nieuwsflash en het Zoekspel. Antwoorden kunnen ze markeren, maar ook noteren op p. 46. Op die bladzijde staat ‘Uitdaging’ in het rood, zodat ze gemakkelijk terug te vinden is bij het terugbladeren. De leraar heeft de keuze om afwisselend leerlingen zelfstandig aan het werk te zetten, zelf te vertellen of een coachende rol in te nemen. Wanneer de leerlingen bij de Babbelbox arriveren, worden de antwoorden die ze op de Uitdaging hebben klassikaal geëvalueerd. Vervolgens is er ruimte om nog andere vragen uit de Babbelbox te behandelen. Die werkwijze stimuleert het zelfstandig onderzoek. zoekspel p. 48 Het zoekspel omvat drie pagina’s die de leerlingen invullen aan de hand van de informatie die ze krijgen bij de verschillende ingerichte informatiehoeken. De klas wordt verdeeld in vijf groepen. Elke groep mag plaatsnemen bij een informatiehoek en heeft daar ongeveer 7 minuten de tijd om antwoorden te vinden op de verschillende vragen. Je kan als leraar wat meer of minder tijd voorzien afhankelijk van het niveau van de studenten. Hou er rekening mee dat het mogelijk is dat het zoekspel moet worden voortgezet tijdens een tweede lesuur. Wanneer de vooropgestelde tijd verstreken is, schuiven alle groepen door naar een volgende hoek. Onderstaand model geeft misschien een beter beeld van hoe het zoekspel in z’n werk gaat. De leraar bepaalt vervolgens zelf of hij/zij het zoekspel verbetert (voor punten) of dat er klassikaal wordt verbeterd (zonder punten). In ieder geval zijn er per klas maar vijf exemplaren (dus 1 per groep) die verbeterd hoeven te worden. Infohoek tekst 1 Infohoek tekst 2 Kijkhoek Infohoek: 3 luisterfragmenten Infohoek surfen op het net INFOHOEK: KIJKEN NAAR EEN FRAGMENT VAN DE FILM ‘TROY’ Leeshoek 1 Hier vind je informatie die je kan helpen om vraag a op te lossen. Sir Arthur John Evans (1851-1941) was een alom gerespecteerde Engelse archeoloog. Hij verwierf bekendheid door zijn opgraving van het paleis van Knossos en zijn onderzoek naar de Minoïsche beschaving. In 1894 bracht Evans voor het eerst een bezoek aan Kreta. Sinds de plek van het paleis van Knossos ontdekt werd, deed Evans onderzoek naar het Minoïsche geschrift. Toen Kreta in 1900 onafhankelijk werd, kocht hij het terrein van de opgravingen aan. Vervolgens deed hij daar van 1900 tot 1931 opgravingen. Daarvoor nam hij ongeveer 100 werknemers aan en spendeerde hij 250 000 Engelse ponden. Van 1921 tot 1935 schreef hij bovendien het werk Het paleis van Minos te Knossos, waarin hij zijn opgravingen beschreef. Dat zesdelige werk wordt gezien als de bijbel van de Minoïsche architectuur. Toch hebben vele hedendaagse historici en archeologen commentaar op het werk van Evans. De Engelsman zou volgens hen vaak te snel conclusies getrokken hebben en nogal wat foutjes tegen de regels van de archeologie gemaakt hebben. Een van die regels stelt dat je geen reconstructies mag maken van voorwerpen of gebouwen zonder te weten hoe die voorwerpen of gebouwen er echt hebben uitgezien. De slangengodin is een van de meest gereproduceerde kunstwerken uit de oudheid. Helaas zijn er maar weinig mensen die weten dat het originele beeldje geen hoofd en linkerarm heeft. Toen men het beeldje vond, liet Evans het meteen ‘fixen’ door Halvor Bagge, een Scandinavische kunstenaar. Die maakte een nieuwe arm en een nieuw hoofd zonder te weten hoe het origineel eruitzag. Vooral de creatie van de kat is op zijn minst bedenkelijk te noemen. De opgelapte versie De originele versie Ook bij de prachtige fresco’s kwam er nogal wat fantasie aan te pas. Of wat dacht je van dit fresco, waar maar 5 % van overbleef, en dat toch weer helemaal tot leven kwam. Uiteraard baseerde men zich op andere afbeeldingen, maar toch … En ook het paleis van Knossos zelf werd hier en daar weer opgebouwd, zonder de originele plannen bij de hand te hebben. Op de foto zie je duidelijk het verschil tussen de nieuwbouw en de oude ruïne. Luisterhoek Hier vind je informatie die je kan helpen om vragen a, d en e op te lossen. Luister goed naar de ingelezen teksten. Je kunt ze hieronder ook meevolgen. 1 De Minoïsche cultuur bloeide in Kreta tijdens de bronstijd in het tweede millennium v.C. Deze samenleving voerde handel met het hele Middellandse Zeegebied. Vele Griekse mythen en legenden verwijzen naar Minoïsche verhalen. Een van de bekendste verhalen is dat van de Minotaurus, dat zich afspeelt in Knossos. De Minotaurus was half mens, half hemelstier en leefde volgens de legende in het labyrint rond het paleis van koning Minos in Knossos, waar hij zich voedde met mensenvlees. 2 Eind 19de eeuw werd Sir Arthur John Evans wereldberoemd door zijn opgravingen in Knossos. Hij bestudeerde het moeilijk ontcijferbare Minoïsche schrift en groef faiencebeeldjes op die volgens hem slangengodinnen voorstelden. De opgegraven beeldjes waren vaak erg beschadigd. Oorspronkelijk had dit beeldje maar één arm en geen hoofd. Arthur Evans liet een nieuw hoofd en een nieuwe arm maken en hij liet ineens ook een kattenfiguurtje maken voor op het hoofd van het beeld. Onder zijn leiding werd ook een reconstructie van het paleis in Knossos gemaakt. Tegenstanders beweren dat zijn reconstructie niet historisch correct is. Het is moeilijk om hier juiste uitspraken over te doen, aangezien het lineair-A, een vroege vorm van Minoïsche schrift, nog steeds niet helemaal ontcijferd werd, en we dus weinig weten over de Minoïsche cultuur. Historici zijn het ook niet eens over hoe de Minoïsche cultuur aan haar einde kwam. De oorzaak kan een vulkaanuitbarsting geweest zijn, gevolgd door een Myceense verovering van het eiland. CD 3 De Myceense cultuur bloeide in de tweede helft van het tweede millennium v.C. De grootste en bekendste plaats uit die cultuur was Mycene. Mycene werd gebouwd op een heuvel op het Griekse schiereiland. De Myceners bouwden een burcht met hoge muren rond. Zo’n versterkte burcht op een heuvel noemt men een akropolis. De stenen van die stadsmuren zijn zo groot en zo zwaar dat men niet kon geloven dat mensen die muren gebouwd hadden. De oude Grieken vertelden dat dit het werk was van cyclopen, woeste reuzen met één oog. Daarom noemt men die muren cyclopische muren. Op de afbeelding zie je een man staan, waardoor je een idee krijgt over de grootte van de steenblokken. De gigantische muren waren nodig, want de Myceners hadden heel wat vijanden. De Myceners waren een volk van krijgers die vochten en plunderden. Vanaf 1400 v.C. namen ze de zeehandel over van Kreta. De Myceners bleven vaak ten strijde trekken, waarschijnlijk ook tegen Troje, een belangrijke nederzetting aan de Bosporus. Over deze Trojaanse oorlog schreef de dichter Homeros eeuwen later een beroemd epos: de Ilias. Rond 1100 v.C. kwam er een einde aan de Myceense cultuur. De rijke Myceense steden vervielen of werden verwoest en de handel verminderde. Die periode van verval noemt men de Donkere Eeuwen. Er is weinig over geweten, want ook het gebruik van het schrift verminderde en geschreven bronnen uit die tijd zijn er dus bijna niet. Cd 1: tracks 2 t.e.m 3 Surfhoek Hier vind je informatie die je kan helpen om vragen b, c, d en e op te lossen. In de Surfhoek ga je via Google of een andere zoekmachine op zoek naar informatie en afbeeldingen om vooral de waar/niet waar-oefening op te lossen. Bovendien kun je foto’s en typische kenmerken van zowel het paleis van Knossos als de Myceense burcht opzoeken. Aangezien niet alle lokalen over internet beschikken, hebben wij een alternatief voorzien voor de surfhoek, dit onder de vorm van een prentenhoek (zie verder). Kijkhoek Hier vind je informatie die je kan helpen om vraag f op te lossen. In deze hoek bekijk je een fragment uit Troy, een film over de Trojaanse oorlog, een van de bekendste verhalen uit de Griekse mythologie. DVD DVD 1- track 1: level 3-Paard van Troje Leeshoek 2 Hier vind je informatie die je kan helpen om vraag f op te lossen. Mythologische verhalen gaan meestal over goden, helden en mensen die superspannende avonturen beleven. De verhalen geven vaak ook een antwoord op de belangrijke vragen die de mens zich stelt. Het onderstaande verhaal over de Minotaurus geeft bijvoorbeeld een verklaring voor de benaming ‘Egeïsche Zee’. De Minotaurus Ik ben de Minotaurus en dit is mijn relaas … Alles begon toen Minos ruzie had met zijn broers. Allen wilden ze koning worden van Knossos. Poseidon zond een prachtige witte stier naar Minos als teken van zijn koningschap, op voorwaarde dat hij de stier meteen zou offeren. Dat deed Minos niet en Poseidon zwoer wraak te nemen. De god zorgde ervoor dat Pasiphaë, de vrouw van Minos, verliefd werd op de stier. Van het één kwam het ander en enige tijd later werd ik geboren. Koning Minos sloot me op in een labyrint, waar ik tot op heden verblijf. Af en toe sluit Minos een paar meisjes en jongens op in het labyrint en die peuzel ik dan op. Lekker, zo’n stukje vlees. Ik ben Theseus en ik eet de Minotaurus op als ontbijt! Ik kom uit Athene en ben de zoon van koning Aegeus. Om de negen jaar worden we verplicht zeven jongens en meisjes aan koning Minos uit te leveren. Hij sluit die dan op in het labyrint, waar ze levend worden verslonden door het monster dat daar woont. Maar deze keer ga ik mee en ik zweer het je: die Minotaurus gaat eraan! Nadat Theseus de Minotaurus had gedood, zeilde hij met de andere jongelingen terug naar Athene. In hun haast vergaten ze de zwarte zeilen (een teken van rouw) te vervangen door witte. Dat was nochtans de afspraak als het avontuur goed was afgelopen. Van op de rotsen zag de Atheense koning Aegeus het schip naderen met zwarte zeilen. Overtuigd dat zijn zoon Theseus dood was, pleegde hij zelfmoord door van de rotsen in de zee de springen. Sindsdien heet die zee de Egeïsche Zee. De Trojaanse oorlog Ik ben Agamemnon, koning van Mycene en heerser over de Griekse wereld! Het begon allemaal toen die idiote prins, Paris van Troje, de vrouw van mijn broer Menelaus afsnoepte. Hij was razend, dat kun je je wel inbeelden. Hij vroeg mijn hulp en ik ging er graag op in. Met wel duizend schepen vertrokken we naar Troje, vastberaden de stad in te nemen en de vrouw van mijn broer terug te halen. Nu zijn we al bijna tien jaar aan het vechten. Er komt maar geen einde aan. Hoe krijgen we die verdomde Trojanen op de knieën? Hey, ik ben Odysseus, koning van Ithaka, en ik weet hoe we Troje kunnen veroveren. Ik ben altijd al wat slimmer geweest dan al die dommeriken die wanhopig proberen om Troje in te palmen. Mijn plan is het volgende: we bouwen een reusachtig paard, stoppen er wat soldaten in en laten het dan achter voor de poorten van Troje. Dan doen we alsof we wegvaren. Ik ken die Trojanen! Ze zullen het paard aanvaarden als een offer en het meenemen binnen de stadsmuren. ’s Nachts kruipen onze soldaten uit het paard, vermoorden ze de wachters en openen ze de poort. Hahaha, wat ben ik toch slim! Prentenhoek (Hier vind je informatie die je kan helpen vraag 2, 3, 4 en 5 op te lossen) 1) De Minoïsche samenleving het grondplan van het paleis van Knossos een impressie van het stierspringen te Knossos een fresco van het stierspringen te Knossos stierhoorns als versiering in de architectuur aarden kruiken die dienden voor de opslag van handelsproducten fresco met prachtige scène uit de natuur: hier dolfijnen fresco van een griffioen, een legendarisch dier 2) De Myceense samenleving een gouden beker versierd met prachtige reliëfs, ca. 1500 v.C. het prachtige gouden dodenmasker van Agamemnon, ca. 1550 – 1500 v.C. de toegangspoort tot Mycene, versierd met een reliëf van twee leeuwen rond een zuil foto van de stevige verdedigingsmuren rondom Mycene toegang tot het koepelgraf van Atreus nieuwsflash CD p. 51 Cd 1 – tracks 4 t.e.m.6 Transcriptie 1626 v.C. Eiland ontploft Rampzalig nieuws, beste lezers! Vorige week is het eiland Thera de lucht in gegaan. Thera ligt in de Egeïsche Zee ten noorden van Kreta en maakt deel uit van een vulkanisch gebied. Al enige tijd volgden kleine en middelgrote aardbevingen elkaar op. Vele bewoners waren dan ook reeds gevlucht voor het naderende onheil. De achterblijvers hoopten op een goddelijke redding. En dan was het zover. Alles begon te trillen, de aarde scheurde open en een onvoorstelbare ontploffing deed de wereld met verstomming slaan. De vulkaan spuwde tonnen as de lucht in en hele delen van het eiland verdwenen in de schuimende golven van de Egeïsche Zee. Niemand weet of er overlevenden zijn. Deze vulkaanuitbarsting betekent een ramp voor de landbouw op en de handel tussen de eilanden die in de buurt liggen. Ook de bewoners van Knossos zagen met lede ogen aan hoe de ramp zich voltrok. Een ooggetuige vertelt: ‘De aarde beefde meneer, ze beefde als nooit tevoren. Golven van meters hoog vernielde een deel van de haven. En dan zagen we ze: de gigantische zwarte wolk. Ze kwam uit het noorden en naderde snel. Het leek alsof de goden een donkere schaduw over de wereld wierpen. Het begon te regenen. Dikke zwarte druppels vol as plensden neer en veranderden ons mooie eiland in een afschuwelijke donkere hel! Wat hebben we de goden misdaan dat ze ons zo straffen?’ 12de en 11de eeuw v.C. Donkere eeuwen Rond 1200 v.C. breekt een donkere periode aan! Woeste en nietsontziende zeevolkeren plunderen de Griekse eilanden. Ook de Myceners blijken niet opgewassen tegen de verassende aanvallen van overzee. Vele van hun steden gaan in vlammen op. De bevolking vlucht of sluit zich aan bij de plunderaars. Ongeveer honderd jaar later verschijnen dan ook nog eens de Doriërs, een mysterieus krijgersvolk dat zich vanuit het noorden meester maakt van het Griekse vasteland. Ze bezetten voornamelijk de Peloponnesos, Kreta en Rhodos. Van de oude Myceense steden behoudt enkel Athene haar onafhankelijkheid. 1450 v.C. Myceners veroveren Kreta De Myceners, een moedig krijgersvolk, hebben nu ook het eiland Kreta veroverd. Dat mag niet verbazen, beste lezers. De vechtersbazen komende uit het noordoosten van de Peloponnesos, hadden al meerdere koninkrijken op de knieën gedwongen en voelen zich onoverwinnelijk. Nu was de tijd gekomen ook de Minoïsche cultuur te onderwerpen aan het gezag der Myceners. De verfijnde Kretenzers hadden geen verhaal tegen de stoere Myceners. Thasos, Myceens aanvoerder vertelt: ‘We kenden de zwakke punten der Kretenzers. Ze bouwden bijvoorbeeld paleizen zonder verdedigingsmuren. Uitdagend of gewoon naïef, ik weet het niet. In ieder geval was de verovering van Knossos een koud kunstje. Ook vechten was niet echt aan hen besteed, want veel verliezen aan onze kant waren er niet. En nu zwaaien wij hier de plak! Eindelijk, want dit eiland is echt wel een handelscentrum waar wij handig gebruik van zullen maken om de Myceense invloed nog verder uit te breiden.’ bronnenonderzoek p. 52 Tip voor de leerkracht: het is natuurlijk leuk om nog meer fragmenten uit de Ilias te laten lezen, en eventueel ook uit de Odyssee. De Nederlandse schrijfster bewerkte de verhalen op een prachtige manier in Ilios en Odysseus (DROS, I., Ilios en Odysseus, Querido Kinderboeken, Amsterdam 2001) babbelbox p. 53 Uitdaging 2: Spiderman moet ook de keuze maken tussen de liefde en het heldendom. Misschien tof om een paar scènes waar dit aan bod komt klassikaal te bekijken en te bespreken.
© Copyright 2024 ExpyDoc