Begin juli vond in Zuid-Afrika de Internationale Wiskunde Olympiade (IMO) plaats. Nederland behaalde de dertiende plek in het landenklassement en presteerde hiermee beter dan ooit tevoren. Van de zes teamleden had Jeroen Winkel de hoogste score: 32 van de 42 punten. Hij bespreekt in dit artikel de allermoeilijkste opgave van deze IMO. ■ door Jeroen Winkel Blauwe lijnen 26 Opgave 6 van deze IMO ging over n lijnen in ‘algemene ligging’. Dit wil zeggen dat er geen twee lijnen evenwijdig zijn aan elkaar, en dat er geen drie lijnen door één punt gaan. Deze lijnen verdelen het vlak in een aantal gebieden, waarvan sommige een eindige oppervlakte hebben. Deze noemen we de eindige gebieden. De bedoeling is om √n of meer van de lijnen blauw te kleuren, zó dat geen enkel eindig gebied een volledig blauwe rand krijgt. In figuur 1 zie je een voorbeeld met 5 lijnen. Er zijn 6 eindige gebieden: 4 driehoeken, een vierhoek en een vijfhoek. In het plaatje zijn 3 lijnen blauw gekleurd terwijl geen van de eindige gebieden een volledig blauwe rand heeft. Het werkt dus in dit voorbeeld, want 3 ≥ √5. Merk op dat als een van de andere twee lijnen ook nog blauw zou worden gekleurd, dan ofwel gebied 1 danwel gebied 2 (en in dat geval ook de gebieden 3 en 4) een volledig blauwe rand zou krijgen. Aantal punten Om wat meer gevoel voor de opgave te krijgen, bekijken we eerst maar eens wat een algemene ligging precies inhoudt. Elke twee lij- nen zijn niet evenwijdig, dus snijden elkaar. Ook zijn er geen drie lijnen die door één punt gaan, dus voor elk paar lijnen is er precies één snijpunt. Het aantal snijpunten is dus gelijk aan het aantal tweetallen lijnen. Het aantal tweetallen lijnen is n(n – 1)/2: er zijn n mogelijkheden voor de ene lijn, n – 1 mogelijkheden voor de andere lijn, en de deling door 2 is nodig omdat anders elk tweetal dubbel wordt geteld. Het aantal snijpunten van n lijnen in algemene ligging is dus n(n – 1)/2. Maximale kleuringen In figuur 2 zie je een figuur waarbij 7 lijnen zijn getekend. Het lukt eenvoudig om er 4 blauw te kleuren, zodat aan de voorwaarden wordt voldaan: de 15 eindige gebieden hebben allemaal niet een volledig blauwe rand. Omdat 4 ≥ √7, is dit voldoende. We zien echter ook dat het niet mogelijk is om nóg een lijn blauw te kleuren; dan zou er een eindig gebied ontstaan met een volledig blauwe rand. We noemen deze kleuring daarom maximaal. Ook de kleuring in figuur 1 was maximaal. Wat weten we van deze maximale kleuringen? 1 5 6 Figuur 1 2 4 3 Figuur 2 P YTHAGORAS NOVEMBER 2014 27 Het Nederlandse team: v.l.n.r. Bob Zwetsloot (16 jaar, Noordwijkerhout, 5 vwo, Teylingen College Leeuwenhorst; reisde mee als winnaar van de aanmoedigingsprijs), Michelle Sweering (goud, 17 jaar, Krimpen aan den IJssel, 6 vwo, Erasmiaans Gymnasium Rotterdam), Matthew Maat (zilver, 14 jaar, Enschede, 4 vwo, Bonhoeffer College Enschede), Peter Gerlagh (goud, 18 jaar, Tilburg, 6 vwo, Theresia Lyceum Tilburg), Bas Verseveldt (zilver, 17 jaar, Tilburg, 6 vwo, Theresia Lyceum Tilburg), Jeroen Winkel (goud, 17 jaar, Nijmegen, 6 vwo, Stedelijk Gymnasium Nijmegen), Tysger Boelens (brons, 18 jaar, Ter Apel, 6 vwo, RSG Ter Apel). P YTHAGORAS NOVEMBER 2014 28 Ten eerste is het duidelijk dat er altijd eentje moet bestaan: we kunnen gewoon één voor één lijnen blauw kleuren, totdat het niet meer kan. En als we een maximale kleuring hebben, weten we ook dat als we een willekeurige niet-blauwe lijn blauw kleuren, er dan een eindig gebied ontstaat dat wel een volledig blauwe rand heeft (anders hadden we die lijn toch nog blauw kunnen maken bij het maken van de maximale kleuring). Elke niet-blauwe lijn zit dus aan de rand van ten minste één eindig gebied waarvan de rand verder helemaal blauw is. Noem nu een snijpunt van twee blauwe lijnen een blauw punt. We gaan koppelingen maken tussen niet-blauwe lijnen en blauwe punten. We weten dat elke nietblauwe lijn aan ten minste één eindig gebied grenst waarvan de rand voor de rest alleen blauw is. Dit gebied heeft minstens twee blauwe zijden (namelijk als het in feite een driehoek is) en van zijn hoekpunten is er dus minstens één een blauw punt. Nu wordt de niet-blauwe lijn aan één van deze blauwe punten gekoppeld. In figuur 3 zie je een voorbeeld: de niet-blauwe lijn zit hier aan een vierhoek en twee driehoeken die elk verder alleen maar blauwe lijnen bevatten. Als er meerdere van zulke eindige gebieden zijn met verder alleen maar blauwe lijnen, kiezen we er gewoon eentje. Kies bijvoorbeeld de vierhoek. Dit gebied bevat twee blauwe punten: A en B. De niet-blauwe lijn kan dus gekoppeld worden aan A of B: dit maakt niet uit, ook hier kiezen we er weer willekeurig eentje. Noteer met k het aantal blauwe lijnen in een maximale kleuring. We weten van deze lijnen ook dat ze allemaal niet evenwijdig zijn aan elkaar en dat er geen drie lijnen door één punt gaan, dus ook deze k lijnen zijn in algemene ligging. Dus er zijn k(k – 1)/2 blauwe punten. Rondom elk blauw punt liggen precies 4 gebieden (zie figuur 3: de vier gebieden rondom punt B zijn aangegeven). Dus naast elk blauw punt kunnen hoogstens 4 eindige gebieden liggen waarvan maar één stukje van de rand niet blauw is, dus er kunnen hoogstens 4 lijnen aan dit punt gekoppeld zijn. Dus elke niet-blauwe lijn is gekoppeld aan een blauw punt, en elk blauw punt is gekoppeld aan ten hoogste 4 niet-blauwe lijnen: er zijn dus hoogstens 4 keer zoveel niet-blauwe lijnen als er blauwe punten zijn. Er zijn n – k niet-blauwe lijnen en k(k – 1)/2 blauwe punten, dus n – k ≤ 4 · k(k – 1)/2 = 2k(k – 1), dus n ≤ 2k2 – 2k + k < 2k2, dus k ≥ n / 2 . We hebben nu dus al een kleuring met minstens n / 2 blauwe lijnen! Dit was op de IMO 3 punten waard, van de 7. Met de klok mee Om te bewijzen dat we √n lijnen blauw kunnen kleuren, moeten we onze methode enigszins aanpassen. We hadden eerst voor elke niet-blauwe lijn een gebied gevonden dat die lijn aan de rand heeft, en verder alleen blauwe lijnen, en de niet-blauwe lijn vervolgens gekoppeld aan een willekeurig blauw punt in het gebied. Nu nemen we niet een willekeurig blauw punt in het gebied, maar het eerste blauwe punt dat we krijgen als we vanaf de niet-blauwe lijn met de klok mee de punten langsgaan. In figuur 3 zou (als we weer de vierhoek zouden kiezen) de niet-blauwe lijn dus gekoppeld worden aan punt B, en niet punt A. Nog steeds is elke niet-blauwe lijn nu gekoppeld aan een blauw punt. We kunnen nu echter bewijzen dat bij elk blauw punt hoogstens 2 niet-blauwe lijnen horen. We doen dit door aan te nemen dat er een blauw punt is dat bij minstens 3 niet-blauwe 2 1 B 3 4 A Figuur 3 P YTHAGORAS NOVEMBER 2014 C m B x l A y Figuur 4 lijnen hoort, en dan een tegenspraak af te leiden. Stel dus dat er een blauw punt A is dat bij minstens 3 niet-blauwe lijnen hoort. Dan zijn er dus 3 gebieden rondom A, waarvan de rand bijna helemaal blauw is. Daarvan moeten er dan 2 naast elkaar liggen. Noem de niet-blauwe lijn in de rand van het ene gebied l en die in de rand van het andere gebied m, waarbij het gebied van m in de richting van de klok na het gebied van l komt (zie figuur 4, maar let nog even niet op de ligging van de punten B of C; we voeren deze punten straks pas in en gaan ook dan pas afleiden welke dichter bij A ligt). In deze figuur zijn niet alle lijnen getekend; er kunnen nog andere blauwe en/of niet-blauwe lijnen tussendoor lopen. Noteer met x de lijn door A die grenst aan beide gebieden, en met y de andere lijn door A. We weten dat m het enige niet-blauwe stukje is van het gebied boven A, en l het enige niet-blauwe stukje van het gebied links van A. Noteer met B het snijpunt van l en x, en met C het snijpunt van m en x. We weten dat B en C niet hetzelfde punt zijn, omdat er geen drie lijnen door een punt gaan. Ook weten we dat A het eerste blauwe punt is als we vanuit lijnstuk l kloksgewijs langs de punten lopen. Er zit dus precies één lijnstuk tussen l en A. Er lopen maar twee lijnen door A, en aangezien het met de klok mee gaat, moet dit lijnstuk AB zijn. Dit betekent dus dat B in het gebied van l zit. Kennelijk zitten A en B in hetzelfde gebied, dus er kan geen enkele lijn meer door het lijnstuk AB lopen, want die zou B dan van het gebied afsnijden. Dit betekent dus ook dat C niet op het lijnstuk AB ligt, want de lijn m loopt door C. Dus B ligt tussen A en C. Nu bekijken we het gebied dat hoort bij de lijn m. Dit is dan een gebied met één niet-blauw stukje, name- lijk van de lijn m, en A zit in het gebied. Maar als A in het gebied zit, dan zit B ook in het gebied, want er loopt geen lijn door het lijnstuk AB. Maar dan zit er ook een stukje van l in de rand, en l is niet blauw. We hebben nu dus nog een niet-blauw stukje in de rand van het gebied. Dit leidt tot de tegenspraak. Dus elke niet-blauwe lijn is nu gekoppeld aan een blauw punt, en elk blauw punt is gekoppeld aan hoogstens 2 niet-blauwe lijnen. Dus het aantal nietblauwe lijnen is hoogstens 2 keer zo groot als het aantal blauwe punten. Het aantal niet-blauwe lijnen is n – k en het aantal blauwe punten is k(k – 1)/2, dus n – k ≤ 2 · k(k – 1)/2 = k(k – 1) = k2 – k, dus n ≤ k2, dus k ≥ √n. We hebben dus √n of meer blauwe lijnen! Nog meer blauwe lijnen? Wat we nu hebben bewezen is niet alleen dat we √n of meer lijnen blauw kunnen kleuren; het is dat elke maximale kleuring al minstens √n blauwe lijnen heeft. Het maakt dus niet uit hoe we het doen, als we steeds maar nieuwe lijnen blauw maken totdat het niet meer kan, komen we al op minstens √n blauwe lijnen. Het is daarom niet verbazingwekkend dat we op een groter aantal blauwe lijnen uit kunnen komen door een slimmere methode te gebruiken: de teamleider van het Amerikaanse IMO-team Po-Shen Loh heeft bewezen dat het ook met c logn · √n blauwe lijnen kan, voor een zekere constante c > 0. Dit bewijs gebruikt moeilijkere technieken en combinatorische stellingen. Voor n groot genoeg geldt natuurlijk c logn > 1. Er geldt zelfs c logn > M voor elke M die je maar wilt, mits je n maar groot genoeg maakt. Dit is dus een grote verbetering. ■ P YTHAGORAS NOVEMBER 2014 29
© Copyright 2024 ExpyDoc