PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/25352 Please be advised that this information was generated on 2015-01-24 and may be subject to change. Behandeling van het chalazion door middel van corticosteroïdinjecties Een literatuuronderzoek Inleiding A.T.J.M. BAUENS P.H.J. GIESEN Baijens ATJM, Giesen PHJ. Behandeling van het chalazion door middel van cortico steroïdinjecties. Een literatuuronderzoek. Huisarts Wet 1997; 40(13): 644-8. Samenvatting Wat is de effectiviteit van intralesionale corticosteroïdinjecties ter behan deling van het chalazion in de huisartspraktijk? Nagegaan werd wat in de literatuur bekend is over succespercentages, al dan niet in vergelij king met conservatieve en/of chirurgische the rapie, mogelijke bijwerkingen en recidieven, en welke injectietechniek wordt toegepast. De succespercentages van injectietherapie komen globaal overeen met die van de chirurgische therapie. Genezing van het chalazion treedt op binnen 1 tot 2 weken na de injectie(s). Bijwer kingen kwamen weinig voor en waren van voorbijgaande aard. Uit het onderzoek blijkt dat intralesionale injectietherapie een effectie ve, veilige en gemakkelijk uitvoerbare behan deling van het chalazion is. Als beleid in de huisartspraktijk wordt voorgesteld: uitleg om trent de aard van de aandoening, afwachten, conservatieve therapie, injectie met corticosteroïden (volgens de voorgestelde techniek) en indien onvoldoende resultaat, chirurgische the rapie. Vakgroep Huisarts-, Sociale en Verpleeghuisgeneeskunde, Katholieke Universiteit Nijmegen, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen. A.T.J.M. Baijens, huisarts; P.H.J. Giesen, huisarts, Correspondentie: P.H J . Giesen. Dit artikel is gebaseerd op de scriptie waarm ee de eerste auteur dit jaar de tw eede prijs van de Jan van Es prijs won. Het chalazion, ook wel gerstekorrel of ha-* gelkorrel genoemd, is een chronische granulomateuze ontsteking van een klier van Meibom .1'5 Deze klieren bevinden zich in de tarsus, een bindweefselplaat aan de conjunctivale zijde in het bovenste en on derste ooglid. De inhoud van de klier van Meibom, hoofdzakelijk bestaande uit lipiden, vermengt zich met het traanvocht en voorkomt te snelle verdamping van de traanfilm .2 Door verstopping van de afvoergang van een klier treedt een steriele ontstekingsreactie op in de vorm van een granuloom met reuzencellen .1,3 De oorzaak van de verstopping is on duidelijk, maar een mogelijke samenhang met blefaritis, acne rosacea en vitamineA-deficiëntie is beschreven .2,3 Er kunnen zich gelijktijdig diverse chalazia ontwik kelen. De aandoening zou wat vaker op treden in het bovenste dan in het onderste ooglid .1 Per jaar ziet de huisarts in een standaardpraktijk twee tot vier nieuwe chalazia, vrijwel alle bij volwassenen en tweemaal zo vaak bij vrouwen als bij man nen .3,6 Over het algemeen geeft een chalazion alleen kosmetische klachten. De patiënt bemerkt een pijnloze, circumscripte zwel ling in het ooglid, die in een aantal weken tot maanden geleidelijk is ontstaan .1'4 Bij onderzoek vindt men een vaste, cir cumscripte zwelling in het ooglid met een doorsnede van enkele millimeters tot één centimeter. Meestal bevindt de zwelling zich op enige afstand van de ooglidrand. De bovenliggende huid heeft een normaal aspect en is verschuifbaar over de zwel ling. Bij eversie van het ooglid ziet men een blauw-grijs knobbeltje (in het begin stadium soms fluweelrood):3Differentieel diagnostisch is het hordeolum veruit de belangrijkste aandoe ning .7 Daarnaast dient men rekening te houden met de mogelijkheid van een naevus, hyperkeratose en zeer zeldzame car cinomen .8 è Het chalazion is een onschuldige aandoe ning die in een aantal gevallen spontaan verdwijnt, en soms na een conservatieve 644 behandeling met warme compressen en ooglidhygiëne; deze behandeling moet overigens langdurig worden volgehouden .5,9*11 De gerapporteerde succespercen tages variëren sterk: van 25 procent binnen 6 maanden tot 40-77 procent binnen 4 weken .9’11 Mogelijk heeft deze variatie te maken met de verschillen in behandelintensiteit: hoe intensiever de conservatieve behandeling, des te hoger het succesper centage. Naast conservatieve therapie is chirur gische verwijdering in Nederland de meest gangbare therapie. De patiënt wordt hiertoe vaak verwezen naar de oogarts, maai* de ingreep kan ook worden verricht door de huisarts. De techniek van incisie en curettage is gedetailleerd beschreven door Ooms.12 Een andere mogelijkheid is intralesio nale injectietherapie met corticosteroïden. Deze behandeling werd reeds in 1964 be schreven door LeinfelderP Daam a is het effect aangetoond in diverse onderzoeken. In ons land is deze behandelmethode ech ter nauwelijks beschreven .5 Het leek ons dan ook zinnig te onderzoeken of injectie therapie bij het chalazion bruikbaar is voor de Nederlandse huisartspraktijk. Hiertoe hebben wij een literatuurstudie verricht met de volgende onderzoeksvragen: • Wat zijn de succespercentages van in jectietherapie met corticosteroïden al leen of in vergelijking met chirurgi sche-, conservatieve therapie en/of pla cebo? • Hoe verloopt de procedure van de intra lesionale corticosteroïdinjecties bij de behandeling van het chalazion? • W at is er bekend over de bijwerkingen (aantal en ernst) en recidieven van de injectietherapie? Literatuur Onder de trefwoorden ‘chalazion’, ‘chalazions’, ‘chalazia’, ‘Meibomianitis’ en ‘Meibomian cyst(s)’ werd een Medlinesearch verricht over de jaren 1966-1995. De gevonden artikelen werden geselec teerd o p : - taal (Nederlands, Engels, Frans en Duits); HUISARTS EN WETENSCHAP 1997; 40(13) - hoofdonderwerp (chalazion); - soort artikel (al dan niet vergelijkend onderzoek over injcctietherapie). Tevens werd in de indices van het Neder lands voor Gen eeski inde (1986-1993) en Hu isi iris en Weten schap (1987-1993) gezocht onder de trefwoor den ‘ehalazion', ‘ooglid' en ‘oogaandoeningen'. De jaargangen 1994 t/ni mei 1996 werden handmatig geraadpleegd. Tenslot te werd gezocht via verwijzingen in de opgespoorde literatuur en in leerboeken. Per geselecteerde publicatie werd gekeken naar: aantal behandelde chalazia; gebruikte soort eorlicosleroïd en toege paste dosering; Kmsto mitmir, jiior puhlirütin HniSil^juin. I 1)80"' mr* « »* -s ■ *> » 1 ‘¿ s s * * ? • > ƒ * I ' • ) T* r l ’.ilv,). » f. , » »IA* ViiiiliMux. X \M V" mm, m V y ’ Jr-nn. * Succespercentages De succespercentages van acht follow-upstudies met uitsluitend injectietherapie va rieerden van 73 tot 93 procent. Onder ge nezing werd verstaan: geen zichtbare of palpabele laesie meer (<1 mm) en geen erytheem van het ooglid. In één onderzoek1** bedroeg het succespercentage Soort corticosteroid Dosering Succes* Bijwerkingen* Recidieven (n) Duur follow-up I7 triamcinolon acetonide 5 mg/ml 0,05-0,2 ml 76% 1 2 6 weken triamcinolon acetonide 5 mg/ml 0,05-0,2 ml 73% 1t 0 2 weken 20 triamcinolon acetonide 5 mg/ml 0,1-0,5 ml 90% 0 7 9-11 maanden 24 triamcinolon acetonide 5 mg/ml 0,1-0,2 ml 88% 0 0 6 maanden dexamothasonfosfaat 4 mg/ml 0,1-0,6 ml 38% 0 0 1 week 110 triamcinolon acetonide 5 mg/ml 0,12 ml 93% 4 5 2-3 maanden 34 triamcinolon acetaat 10 mg/ml 0,1-0,2 ml 85% 5 2-6 maanden 38 triamcinolon acetonide 1 0 mg/ml triamcinolon diacetaat 40 mg/ml methylprednisolon 40 mg/ml 0,1-0,3 ml I I I I 5 I I 87% I I I I I I 10 I I I l l triamcinolon acetonide 10 mg/ml 0,02*0,2 ml 88% 0 0 2 ï f W | P « « u m j» ( ) 1 V.\* 1 M V :‘ K hu j. in H f j" ' Vul Onze zoekstrategie leverde 16 onder zoeksartikelen op. In negen prospectieve studies (zonder controlegroep) werden pa tiënten die intralesionale injectietherapie ondergingen gedurende enige tijd ver volgd (tabel /). Zeven artikelen hadden betrekking op vergelijkend onderzoek met conservatieve therapie, placebotherapie of chirurgische therapie(ën) {tabel 2). Het aantal patiënten per studie varieerde van 12 tot 243 (totaal 869). Het aantal chalazia per studie varieerde van 17 tot 298 (totaal 1038). Alle onderzoeken vonden plaats in >.# » •« ' castuMi, n m ' ix M o h rin . - aantal en aard van de bijwerkingen; - aantal recidieven binnen de follow-up. Attutai dinlozia H )/B u T ■ au * een oogheelkundige setting in de tweede lijn. Gezien het oriënterende karakter van de literatuurstudie en de beperkte opbrengst van de search werd besloten niet al te strenge eisen aan het materiaal te stellen en alle beschikbare onderzoeksartikelen te gebruiken. F o llo w -u p s tu d ie s m e t u its lu ite n d in je c tie th e ra p ie Tabel 1 f succespercentage 2 weken na 1-2 injec- b ü 25 sin:i:osp()i(:ontt)ij(! 2 w okor 1 no 1 à 2 injcctina; bijw orkincjon: nantnl l 0,1 >0,3 ml 0,1-0,3 ml t I 3 maanden I I 4 weken cjolo d o p o sitio s. t *• \ iKM.tfiiitïhi iu ip o rin fm :tio . t 1 v o i irb ijo n n n ri w im p o r vorlius. HUISARTS EN WETENSCHAP 1997; 40(13) 645 slechts 38 procent; in deze studie kregen de patiënten echter slechts één injectie toe gediend en was de follow-up beperkt tot één week. De meeste chalazia waren binnen 1 tot 2 weken genezen. Vaak genas het chalazion al na één injectie (variërend van 4114 tot 79 procent1*). Een tweede injectie vond plaats als het chalazion op het controletijdstip (meestal na 1 week) niet minstens voor de helft in omvang was afgenomen. In die gevallen leidde de tweede injectie vaak tot genezing (variërend van 1224 tot 54 procent26), eveneens meestal binnen l2 weken. In twee studies kregen sommige patiën ten placebotherapie met fysiologisch zout (tabel 2 ).24,25 Deze therapie leidde in geen enkel geval tot genezing. In één studie werd injectietherapie vergeleken werd met conservatieve therapie (warme compressen en ooglidhygiëne met watten staafjes, gedrenkt in fysiologisch zout ).28 Na 6 weken was 43 procent genezen met uitsluitend conservatieve therapie, 80 pro cent na injectietherapie en 90 procent na gecombineerde therapie. In vier studies werd injectietherapie verge leken werd met chirurgische therapie: • In de studie van Watson & Austin wer den 56 chalazia behandeld met injectie therapie (succespercentage 77 procent) en 56 chalazia met incisie en curettage (suc cespercentage 90 procent). Van de chirur gisch behandelde chalazia hadden 8 pa tiënten een nieuwe operatie nodig wegens recidief. In deze studie onttrokken veel patiënten (uit beide groepen) zich aan de nacontrole .26 • In de studie van Jacobs et a l kregen de patiënten eenmalig een injectie met triaminolonhexacetonide 5 mg/ml of onder gingen zij incisie en drainage. Na twee weken bedroeg het succespercentage van injectietherapie slechts 9 procent, tegen 60 procent na chiairgische behandeling. In dit onderzoek werd echter een afwijkend, zeer lang werkend corticosteroïd ge bruikt .27 • In de studie van Epstein & Putter man Tabel 2 Vergelijkende studies Behandelmethode Dosering Succes* Bijwerkingen* Recidieven (n) Dua, 198224 90 ?, niet blind, 6-22 maanden 15 fysiologisch zout 15 dexamethason 4 mg/ml 60 triamcinolonacetonide 5 mg/ml I I 0,05-0,3 ml I I 0 I 93% I I 0 0 0 ?1 Sloas, 198325 gerandomiseerd, niet blind, <3 weken 22 10 fysiologisch zout 12 triamcinolonacetonide 5 mg/ml I 10,1-0,2 ml I 0 76% 0 0 ?» 9 van de placebogroep kregen alsnog corticosteroïden (8 genezen) Watson, 198426 gerandomiseerd, 6 weken 112 56 triamcinolonacetonide 10 mg/ml 56 incisie en curettage 0,02-0,2 ml 77% 0 ? 90% 0 38% uitval bij nacontrole 27% chirurgiegroep kreeg heroperatie i.v.m. recidief 23 triamcinolonheaxaacetonide 5 mg/ml 27 incisie en curettage 0,05-0,2 ml 9% 2 7« eenmalige injectie 60% 0 I 0,05-0,5 ml I 43% 80% 90% 0 1 0 1 1 3 eenmalige injectie soort corticosteroïd niet uitgesplist naar groepen b en a+b 0,2 ml 90% 98% 0 2 I3 I eenmalige injectie 3 patiënten bleken carcinoom te hebben (uitgesloten) 94% 0 0 eenmalige injectie 77% 75% 0 0 4 6 Eerste auteur, jaar publicatie Aantal Studie-opzet en -duur chalazia Jacobs, 198427 gerandomiseerd, 6 weken 50 Garrett, 198 828 gerandomiseerd, 2,7-4,7 maanden 22 Epstein, 198829 niet gerandomiseerd, 6 weken 298 Prassad, 199230 ?, 12 maanden 100 7 conservatief (a) 5 corticosteroïd (b)t 10 combinatie a en b 88 excisie en drainage 207 excisie + drainage met triamcinolon acetonide 40 mg/ml 34 subconjunctivale totale excisie 34 incisie en drainage 34 triamcinolonacetonide 20 mg/ml 0,2 ml 4 Opm erkingen * Succes: succespercentage 2 weken na 1 a 2 injecties; bijwerkingen: aantal gele deposities. t Triamcinolondiacetaat 5 mg/ml of triamcinolonhexacetonide 5 mg/ml.. 646 HUISARTS EN WETENSCHAP 1997; 40(13) werden in totaal 298 chalazia operatief behandeld door middel van totale exeisie en drainage. De eerste 88 chalazia werden uitsluitend operatief behandeld (succes percentage 90 procent). De overige chala zia werden tijdens een identieke chirurgi sche ingreep tevens behandeld met een injectie van triamciuolonaeetonide 40 mg/ml. Dit werd meteen na de excisie rondom in de tarsus geïnjecteerd. Deze gecombineerde therapie leverde een suc cespercentage op van 98 procent."’ • In de studie van Prascui Gupta werd subconjunctivale totale excisie vergeleken met incisie en drainage en met injcctietherapie. Zij vonden succespercentages van 94 procent voor subeonjunetivale totale excisie, 76 procent voor incisie en draina ge en 75 procent voor injectietherapie.11’ Voor de injecties werd gebruik gemaakt van een tuberculinespuitje (1 ml) met een naald van 25-30 Gauge. De injecties wer den rechtstreeks in het chalazion gegeven, via de huid of vanaf de conjunctivale zijde. In het laatste geval werd meestal gebruik gemaakt van een chalazionklem en werd lokale anesthesie (druppels) gegeven. De pijn en de hinder die de patiënten onder vonden tijdens de ingreep, was niet groter dan bij een injectie voor lokale anesthesie. Er vond geen nabehandeling plaats. Bijwerkingen en recidieven Procedure Het meest gebruikte eorticosteroïd was triamcinolonaeetonide in een concentratie van 5 mg/ml. In enkele studies werd triamcinolonacelonide 10 mg/ml gebruikt"1,11’**’ of een ander soort eorlieosleroïd.l‘>,22,27,2s De dosering per injectie varieerde van 0 ,0 2 ml tot 0 ,6 ml, afhankelijk van de m'ootte van het chalazion. In elf studies werd maximaal 0 ,2 ml per keer geïnjec teerd (ook bij grotere chalazia). O nder/ook naar de dosis-respons ont brak. In zeven studies werd melding gemaakt van een gelig-witte depositie subcutaan ter hoogte van de injectieplaats.,4,16,20’22,27'2y Deze bijwerking trad op binnen enkele dagen tot een week na de injectie en ver dween spontaan binnen 2-4 weken tot en kele maanden. Bij één patiënt bleek het nodig deze depositie te extirperen. De ge lige deposities kwamen vaker voor bij pa tiënten die injecties via de huid kregen (15x) dan transconjunctivaal (6 x). In de studie van Vidaiuri & P e ’e r 2 kwam deze bijwerking relatief vaak voor; zij gebruik ten echter hogere concentraties corticosteroïd en injecteerden in deze gevallen vanaf de huidzijde. In één studie 16 deed zich een bacteriële superinfectie voor, waarvoor antibiotica werden gegeven. In één studie 17 kregen ln je c tie te c h n ie k • • Vul een tuberculinespuitje m et 0,2 ml triamcinolon acetonide 5 mg/ml. Hiertoe wordt Kenacort A10 {10 mg/ml) 1:1 verdund met fysiologisch zout). Geef lokale anesthesie door middel van oxybuprocaïne-oogdruppels (minims). • Everteer het ooglid. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van een chalazionklem. • Als het chalazion goed in zicht is, w o rd t de naald zo centraal mogelijk in het chalazion gebracht. De naald w ordt hierbij zodanig geplaatst dat men geen risico loopt per ongeluk andere delen van het oog te raken. • Vervolgens wordt 0,1 -0,2 ml tnamcmolonacetonide geïnjecteerd, afhankelijk van de grootte van het chalazion. • Het ooglid w o rd t teruggebracht in zijn normale stand. Nabehandeling is niet nodig. i* , m v M . i9t t ■v « p ■ i ■ i .......... .. HUISARTS EN WETENSCHAP 1997; 40(13) drie patiënten een kleine lichtrode ver kleuring ter plaatse van de injectie. Eén patiënt verloor enkele wimpers een w eek na de tweede injectie ;21 deze wimpers kwamen echter weer snel teaig. In acht studies traden recidieven op tij dens de follow-up , 14,17,20’22,28'30 De duur van de follow-up bedroeg meestal meestal 4-6 weken tot 6 maanden; de uitersten waren 1 week|l) en 22 m aanden .24 Het per centage recidieven varieerde van 1 2 14 tot 35 procent . 17 H et merendeel van de reci dieven trad op bij harde en/of grote chala zia (diameter > 6 mm of een inhoud >36 17^1 m m ). Beschouwing Op grond van onze literatuurstudie komen we tot enkele voorlopige aanbevelingen: • Als een patiënt zich presenteert m et een chalazion, wordt uitleg gegeven o m trent de aard van de aandoening en het te verwachten beloop. In principe kan het spontane beloop enkele m aanden worden afgewacht; eventueel kan con servatieve therapie w orden toegepast (warme compressen 4x daags 10 m inu ten en 2 x daags schoonmaken van het ooglid met een wattenstaafje gedrenkt in fysiologisch zout). • Indien verwijdering van het chalazion gewenst is, kan de huisarts intralesionale injectietherapie toepassen (kader). • Indien het chalazion na 2 weken niet (volledig) is genezen, kan een tweede injectie worden gegeven. • Indien er na twee injecties geen of on voldoende resultaat is, volgt chirurgi sche verwijderingen pathologisch-anatomisch onderzoek van het verwijderde weefsel. De ingreep is eenvoudig uit te voeren bin nen één consult. De procedure kost weinig tijd, is relatief pijnloos en diverse chalazia kunnen in hetzelfde consult behandeld worden. De ingreep is minder beangsti gend voor de patiënt dan een operatieve ingreep en er is geen kans op beschadiging van de canaliculus lacrimalis of nabloedingen. Bovendien is geen nabehandeling (oogverband, antibiotica) nodig, zodat er geen arbeidsverzuim optreedt. ■ 647 Literatuur 1 Duke-Elder S, MacFaul PA. System of oph thalmology. Vol. XIII. The ocular adnexa. London: Henry Kimpton, 1974. p. 242-7. 2 Kanski JJ, editor. Clinical ophthalmology. A systematic approach. London: Butterworths, J989. 3 Streefkerk JG, Verheij ThJM, red. Kleine kwalen in de huisartspraktijk. Utrecht: Bun ge, 1993. 4 Stilma JS, Voorn ThB. Praktische oogheel kunde. Houten/Zaventem: Bohn Stafleu Van Loghum, 1993. 5 Bergink GJ, Gill K. Kleine kwalen in de huisartsgeneeskunde; het chalazion. Ned Tijdschr Geneesk 1989; 133: 2024-5. 6 Van de Lisdonk EH, Van den Bosch WHM, Huy gen FJA, Lagro-Janssen ALM, redac tie. Ziekten in de huisartspraktijk. Utrecht: Bunge, 1990. 7 Giesen PHJ, Van de Lisdonk EH. Diagnos tiek en behandeling van het hordeolum in de huisartspraktijk. Verslag van een huisartsgeneeskundige conferentie. Huisarts Wet 1995; 38: 348-50. 8 De Keizer RJW, Scheffer E. Masquerade of eyelidtumours. Doc Ophthalmol 1989; 72: 309-21. 9 Cottrell DG, Bosanquet RC, Fawcett IM. Chalazions: the frequency of spontaneous resolution. BMJ 1983; 287: 1595. 10 Bohigian GM. Chalazion. A clinical eva luation. Ann Ophthalmol 1979; 11: 1397. 1 1 Perry HD, Serniuk RA. Conservative treat 648 ment of chalazia. Ophthalmology 1980; 87: 218-21. 12 Ooms FEM. Chalazion. Practitioner [Nl] 1989; 6:61. 13 Leinfelder PJ. Depomedrol in treatment of acute chalazion. Am J Ophthalmol 1964; 58: 1078. 14 Pizzarello LD, Jakobiec FA, Hofeldt AJ, et al. Intralesional corticosteroid therapy of chalazia. Am J Ophthal 1978; 85: 818-21. 15 Pizzarello LD, Jokobiec FA, Hofeldt AJ, et al. Intralesional corticosteroid therapy of chalazia-correction. Am J Ophthal 1979; 87: 582-3. 16 Boisdequin D, Michiels L. Traitement du chalazion par injection locale de corticoides. Bull Soc Beige Ophthal 1980; 188/9: 13-6. 17 Palva J, Pohjanpelto PEJ. Intralesional cor ticosteroid injection for the treatment of chalazia. Acta Ophthal 1983; 61: 933-7. 18 Castren J, Stenborg T. Corticosteroid injec tion of chalazia. Acta Ophthal 1983; 61: 938-42. 19 Verdeaux S, Jonnier G, Cantenot L, et al. Traitement du chalazion par injection locale de corticoides. Bull Soc Ophthalmol Fr 1985;85:71-3. 20 Mohan K, Dhir SP, Munjal VP, Jain IS. The use of intralesional steroids in the treatment of chalazion. Ann Ophthalmol 1986: 18: 158-60. 21 King RA, Ellis PP. Treatment of chalazia with corticosteroid injections. Ophthalmic 22 23 24 25 26 27 28 29 30 Surg 1986; 17:351-3. Vidaurri LJ, Pe’er J. Intralesional corticos teroid treatment of chalazia. Ann Ophthal mol 1986; 18:339-40. Jain PK, Misuria V. Recent non-surgical approach in the treatment of chalazion. Ind J Ophthal 1988; 36: 34. Dua HS, Nilawar DV. Nonsurgical therapy of chalazion. Am J Ophthal 1982; 94: 4245. Sloas HA, Starling J, Galentine PG, Hargett NA. Treatment of chalazia with injectable triamcinolone. Ann Ophthalmol 1983; 15: 78-80. Watson AP, Austin DJ. Treatment of chala zions with injection of a steroid suspension. BrJ Ophthal 1984; 68:833-5. Jacobs PM, Thaller VT, Wong D. Intrale sional corticosteroid therapy of chalazia: a comparison with incision and curettage. Br J Ophthal 1984: 68:836-7. Garrett GW, Gillespie ME, Mannix BC. Adrenocorticosteroid injection vs conser vative therapy in the treatment of chalazia. Ann Ophthalmol 1988; 20: 196-8. Epstein GA, Putterman AM. Combined ex cision and drainage with intralesional corti costeroid injection in the treatment of chro nic chalazia. Arch Ophthalmol 1988; 106: 514-6. Prasad S, Gupta AK. Subconjunctival total excision in the treatment of chronic chala zia. Ind J Ophthal 1992; 40; 103-5. HUISARTS EN WETENSCHAP 1997; 40(13)
© Copyright 2024 ExpyDoc