25352___.PDF - Radboud Repository

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University
Nijmegen
The following full text is a publisher's version.
For additional information about this publication click this link.
http://hdl.handle.net/2066/25352
Please be advised that this information was generated on 2015-01-24 and may be subject to
change.
Behandeling van het chalazion
door middel van corticosteroïdinjecties
Een literatuuronderzoek
Inleiding
A.T.J.M. BAUENS
P.H.J. GIESEN
Baijens ATJM, Giesen PHJ. Behandeling
van het chalazion door middel van cortico­
steroïdinjecties. Een literatuuronderzoek.
Huisarts Wet 1997; 40(13): 644-8.
Samenvatting Wat is de effectiviteit van intralesionale corticosteroïdinjecties ter behan­
deling van het chalazion in de huisartspraktijk?
Nagegaan werd wat in de literatuur bekend is
over succespercentages, al dan niet in vergelij­
king met conservatieve en/of chirurgische the­
rapie, mogelijke bijwerkingen en recidieven,
en welke injectietechniek wordt toegepast. De
succespercentages van injectietherapie komen
globaal overeen met die van de chirurgische
therapie. Genezing van het chalazion treedt op
binnen 1 tot 2 weken na de injectie(s). Bijwer­
kingen kwamen weinig voor en waren van
voorbijgaande aard. Uit het onderzoek blijkt
dat intralesionale injectietherapie een effectie­
ve, veilige en gemakkelijk uitvoerbare behan­
deling van het chalazion is. Als beleid in de
huisartspraktijk wordt voorgesteld: uitleg om­
trent de aard van de aandoening, afwachten,
conservatieve therapie, injectie met corticosteroïden (volgens de voorgestelde techniek) en
indien onvoldoende resultaat, chirurgische the­
rapie.
Vakgroep Huisarts-, Sociale en Verpleeghuisgeneeskunde, Katholieke Universiteit
Nijmegen, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.
A.T.J.M. Baijens, huisarts; P.H.J. Giesen,
huisarts,
Correspondentie: P.H J . Giesen.
Dit artikel is gebaseerd op de scriptie
waarm ee de eerste auteur dit jaar de tw eede
prijs van de Jan van Es prijs won.
Het chalazion, ook wel gerstekorrel of ha-*
gelkorrel genoemd, is een chronische granulomateuze ontsteking van een klier van
Meibom .1'5 Deze klieren bevinden zich in
de tarsus, een bindweefselplaat aan de
conjunctivale zijde in het bovenste en on­
derste ooglid. De inhoud van de klier van
Meibom, hoofdzakelijk bestaande uit lipiden, vermengt zich met het traanvocht en
voorkomt te snelle verdamping van de
traanfilm .2 Door verstopping van de afvoergang van een klier treedt een steriele
ontstekingsreactie op in de vorm van een
granuloom met reuzencellen .1,3
De oorzaak van de verstopping is on­
duidelijk, maar een mogelijke samenhang
met blefaritis, acne rosacea en vitamineA-deficiëntie is beschreven .2,3 Er kunnen
zich gelijktijdig diverse chalazia ontwik­
kelen. De aandoening zou wat vaker op­
treden in het bovenste dan in het onderste
ooglid .1 Per jaar ziet de huisarts in een
standaardpraktijk twee tot vier nieuwe
chalazia, vrijwel alle bij volwassenen en
tweemaal zo vaak bij vrouwen als bij man­
nen .3,6
Over het algemeen geeft een chalazion
alleen kosmetische klachten. De patiënt
bemerkt een pijnloze, circumscripte zwel­
ling in het ooglid, die in een aantal weken
tot maanden geleidelijk is ontstaan .1'4
Bij onderzoek vindt men een vaste, cir­
cumscripte zwelling in het ooglid met een
doorsnede van enkele millimeters tot één
centimeter. Meestal bevindt de zwelling
zich op enige afstand van de ooglidrand.
De bovenliggende huid heeft een normaal
aspect en is verschuifbaar over de zwel­
ling. Bij eversie van het ooglid ziet men
een blauw-grijs knobbeltje (in het begin­
stadium soms fluweelrood):3Differentieel diagnostisch is het hordeolum veruit de belangrijkste aandoe­
ning .7 Daarnaast dient men rekening te
houden met de mogelijkheid van een naevus, hyperkeratose en zeer zeldzame car­
cinomen .8
è
Het chalazion is een onschuldige aandoe­
ning die in een aantal gevallen spontaan
verdwijnt, en soms na een conservatieve
644
behandeling met warme compressen en
ooglidhygiëne; deze behandeling moet
overigens langdurig worden volgehouden .5,9*11 De gerapporteerde succespercen­
tages variëren sterk: van 25 procent binnen
6 maanden tot 40-77 procent binnen 4
weken .9’11 Mogelijk heeft deze variatie te
maken met de verschillen in behandelintensiteit: hoe intensiever de conservatieve
behandeling, des te hoger het succesper­
centage.
Naast conservatieve therapie is chirur­
gische verwijdering in Nederland de
meest gangbare therapie. De patiënt wordt
hiertoe vaak verwezen naar de oogarts,
maai* de ingreep kan ook worden verricht
door de huisarts. De techniek van incisie
en curettage is gedetailleerd beschreven
door Ooms.12
Een andere mogelijkheid is intralesio­
nale injectietherapie met corticosteroïden.
Deze behandeling werd reeds in 1964 be­
schreven door LeinfelderP Daam a is het
effect aangetoond in diverse onderzoeken.
In ons land is deze behandelmethode ech­
ter nauwelijks beschreven .5 Het leek ons
dan ook zinnig te onderzoeken of injectie­
therapie bij het chalazion bruikbaar is voor
de Nederlandse huisartspraktijk. Hiertoe
hebben wij een literatuurstudie verricht
met de volgende onderzoeksvragen:
• Wat zijn de succespercentages van in­
jectietherapie met corticosteroïden al­
leen of in vergelijking met chirurgi­
sche-, conservatieve therapie en/of pla­
cebo?
• Hoe verloopt de procedure van de intra­
lesionale corticosteroïdinjecties bij de
behandeling van het chalazion?
• W at is er bekend over de bijwerkingen
(aantal en ernst) en recidieven van de
injectietherapie?
Literatuur
Onder de trefwoorden ‘chalazion’, ‘chalazions’, ‘chalazia’, ‘Meibomianitis’ en
‘Meibomian cyst(s)’ werd een Medlinesearch verricht over de jaren 1966-1995.
De gevonden artikelen werden geselec­
teerd o p :
- taal (Nederlands, Engels, Frans en
Duits);
HUISARTS EN WETENSCHAP 1997; 40(13)
- hoofdonderwerp (chalazion);
- soort artikel (al dan niet vergelijkend
onderzoek over injcctietherapie).
Tevens werd in de indices van het Neder­
lands
voor Gen eeski inde
(1986-1993) en Hu isi iris en Weten schap
(1987-1993) gezocht onder de trefwoor­
den ‘ehalazion', ‘ooglid' en ‘oogaandoeningen'. De jaargangen 1994 t/ni mei 1996
werden handmatig geraadpleegd. Tenslot­
te werd gezocht via verwijzingen in de
opgespoorde literatuur en in leerboeken.
Per geselecteerde publicatie werd gekeken
naar:
aantal behandelde chalazia;
gebruikte soort eorlicosleroïd en toege­
paste dosering;
Kmsto mitmir, jiior puhlirütin
HniSil^juin. I 1)80"'
mr*
« »* -s ■ *>
»
1 ‘¿ s s * * ? •
> ƒ * I ' • ) T* r
l ’.ilv,).
»
f.
,
»
»IA*
ViiiiliMux.
X
\M V"
mm, m V y ’
Jr-nn.
*
Succespercentages
De succespercentages van acht follow-upstudies met uitsluitend injectietherapie va­
rieerden van 73 tot 93 procent. Onder ge­
nezing werd verstaan: geen zichtbare of
palpabele laesie meer (<1 mm) en geen
erytheem van het ooglid. In één onderzoek1** bedroeg het succespercentage
Soort corticosteroid
Dosering
Succes*
Bijwerkingen*
Recidieven (n)
Duur follow-up
I7
triamcinolon acetonide
5 mg/ml
0,05-0,2 ml
76%
1
2
6 weken
triamcinolon acetonide
5 mg/ml
0,05-0,2 ml
73%
1t
0
2 weken
20
triamcinolon acetonide
5 mg/ml
0,1-0,5 ml
90%
0
7
9-11
maanden
24
triamcinolon acetonide
5 mg/ml
0,1-0,2 ml
88%
0
0
6 maanden
dexamothasonfosfaat
4 mg/ml
0,1-0,6 ml
38%
0
0
1 week
110
triamcinolon acetonide
5 mg/ml
0,12 ml
93%
4
5
2-3 maanden
34
triamcinolon acetaat
10 mg/ml
0,1-0,2 ml
85%
5
2-6 maanden
38
triamcinolon acetonide
1 0 mg/ml
triamcinolon diacetaat
40 mg/ml
methylprednisolon
40 mg/ml
0,1-0,3 ml
I
I
I
I 5
I
I 87%
I
I
I
I
I
I 10
I
I
I
l
l
triamcinolon acetonide
10 mg/ml
0,02*0,2 ml
88%
0
0
2
ï
f W
| P « « u m j»
(
)
1
V.\*
1 M V :‘
K hu j. in H f j" '
Vul
Onze zoekstrategie leverde 16 onder­
zoeksartikelen op. In negen prospectieve
studies (zonder controlegroep) werden pa­
tiënten die intralesionale injectietherapie
ondergingen gedurende enige tijd ver­
volgd (tabel /). Zeven artikelen hadden
betrekking op vergelijkend onderzoek met
conservatieve therapie, placebotherapie of
chirurgische therapie(ën) {tabel 2). Het
aantal patiënten per studie varieerde van
12 tot 243 (totaal 869). Het aantal chalazia
per studie varieerde van 17 tot 298 (totaal
1038). Alle onderzoeken vonden plaats in
>.# » •« '
castuMi, n m ' ix
M o h rin .
- aantal en aard van de bijwerkingen;
- aantal recidieven binnen de follow-up.
Attutai dinlozia
H )/B u
T ■
au *
een oogheelkundige setting in de tweede
lijn.
Gezien het oriënterende karakter van de
literatuurstudie en de beperkte opbrengst
van de search werd besloten niet al te
strenge eisen aan het materiaal te stellen
en alle beschikbare onderzoeksartikelen te
gebruiken.
F o llo w -u p s tu d ie s m e t u its lu ite n d in je c tie th e ra p ie
Tabel 1
f
succespercentage 2 weken na 1-2 injec-
b
ü
25
sin:i:osp()i(:ontt)ij(! 2 w okor 1 no 1 à 2 injcctina; bijw orkincjon:
nantnl
l
0,1 >0,3 ml
0,1-0,3 ml
t
I 3 maanden
I
I
4 weken
cjolo d o p o sitio s.
t *• \ iKM.tfiiitïhi iu ip o rin fm :tio . t 1 v o i irb ijo n n n ri w im p o r vorlius.
HUISARTS EN WETENSCHAP 1997; 40(13)
645
slechts 38 procent; in deze studie kregen
de patiënten echter slechts één injectie toe­
gediend en was de follow-up beperkt tot
één week.
De meeste chalazia waren binnen 1 tot
2 weken genezen. Vaak genas het chalazion al na één injectie (variërend van 4114
tot 79 procent1*). Een tweede injectie vond
plaats als het chalazion op het controletijdstip (meestal na 1 week) niet minstens
voor de helft in omvang was afgenomen.
In die gevallen leidde de tweede injectie
vaak tot genezing (variërend van 1224 tot
54 procent26), eveneens meestal binnen l2 weken.
In twee studies kregen sommige patiën­
ten placebotherapie met fysiologisch zout
(tabel 2 ).24,25 Deze therapie leidde in geen
enkel geval tot genezing. In één studie
werd injectietherapie vergeleken werd
met conservatieve therapie (warme compressen en ooglidhygiëne met watten­
staafjes, gedrenkt in fysiologisch zout ).28
Na 6 weken was 43 procent genezen met
uitsluitend conservatieve therapie, 80 pro­
cent na injectietherapie en 90 procent na
gecombineerde therapie.
In vier studies werd injectietherapie verge­
leken werd met chirurgische therapie:
• In de studie van Watson & Austin wer­
den 56 chalazia behandeld met injectie­
therapie (succespercentage 77 procent) en
56 chalazia met incisie en curettage (suc­
cespercentage 90 procent). Van de chirur­
gisch behandelde chalazia hadden 8 pa­
tiënten een nieuwe operatie nodig wegens
recidief. In deze studie onttrokken veel
patiënten (uit beide groepen) zich aan de
nacontrole .26
• In de studie van Jacobs et a l kregen de
patiënten eenmalig een injectie met triaminolonhexacetonide 5 mg/ml of onder­
gingen zij incisie en drainage. Na twee
weken bedroeg het succespercentage van
injectietherapie slechts 9 procent, tegen 60
procent na chiairgische behandeling. In
dit onderzoek werd echter een afwijkend,
zeer lang werkend corticosteroïd ge­
bruikt .27
• In de studie van Epstein & Putter man
Tabel 2 Vergelijkende studies
Behandelmethode
Dosering
Succes*
Bijwerkingen*
Recidieven (n)
Dua, 198224
90
?, niet blind, 6-22 maanden
15 fysiologisch zout
15 dexamethason 4 mg/ml
60 triamcinolonacetonide
5 mg/ml
I
I 0,05-0,3 ml
I
I
0
I 93%
I
I
0
0
0
?1
Sloas, 198325
gerandomiseerd, niet
blind, <3 weken
22
10 fysiologisch zout
12 triamcinolonacetonide
5 mg/ml
I
10,1-0,2 ml
I
0
76%
0
0
?»
9 van de placebogroep
kregen alsnog corticosteroïden (8 genezen)
Watson, 198426
gerandomiseerd, 6 weken
112
56 triamcinolonacetonide
10 mg/ml
56 incisie en curettage
0,02-0,2 ml
77%
0
?
90%
0
38% uitval bij nacontrole
27% chirurgiegroep kreeg
heroperatie i.v.m. recidief
23 triamcinolonheaxaacetonide 5 mg/ml
27 incisie en curettage
0,05-0,2 ml
9%
2
7«
eenmalige injectie
60%
0
I 0,05-0,5 ml
I
43%
80%
90%
0
1
0
1
1
3
eenmalige injectie
soort corticosteroïd niet
uitgesplist naar groepen
b en a+b
0,2 ml
90%
98%
0
2
I3
I
eenmalige injectie
3 patiënten bleken
carcinoom te hebben
(uitgesloten)
94%
0
0
eenmalige injectie
77%
75%
0
0
4
6
Eerste auteur, jaar publicatie
Aantal
Studie-opzet en -duur
chalazia
Jacobs, 198427
gerandomiseerd, 6 weken
50
Garrett, 198 828
gerandomiseerd,
2,7-4,7 maanden
22
Epstein, 198829
niet gerandomiseerd,
6 weken
298
Prassad, 199230
?, 12 maanden
100
7 conservatief (a)
5 corticosteroïd (b)t
10 combinatie a en b
88 excisie en drainage
207 excisie + drainage
met triamcinolon­
acetonide 40 mg/ml
34 subconjunctivale totale
excisie
34 incisie en drainage
34 triamcinolonacetonide
20 mg/ml
0,2 ml
4
Opm erkingen
* Succes: succespercentage 2 weken na 1 a 2 injecties; bijwerkingen: aantal gele deposities.
t Triamcinolondiacetaat 5 mg/ml of triamcinolonhexacetonide 5 mg/ml..
646
HUISARTS EN WETENSCHAP 1997; 40(13)
werden in totaal 298 chalazia operatief
behandeld door middel van totale exeisie
en drainage. De eerste 88 chalazia werden
uitsluitend operatief behandeld (succes­
percentage 90 procent). De overige chala­
zia werden tijdens een identieke chirurgi­
sche ingreep tevens behandeld met een
injectie van triamciuolonaeetonide 40
mg/ml. Dit werd meteen na de excisie
rondom in de tarsus geïnjecteerd. Deze
gecombineerde therapie leverde een suc­
cespercentage op van 98 procent."’
• In de studie van Prascui
Gupta werd
subconjunctivale totale excisie vergeleken
met incisie en drainage en met injcctietherapie. Zij vonden succespercentages van
94 procent voor subeonjunetivale totale
excisie, 76 procent voor incisie en draina­
ge en 75 procent voor injectietherapie.11’
Voor de injecties werd gebruik gemaakt
van een tuberculinespuitje (1 ml) met een
naald van 25-30 Gauge. De injecties wer­
den rechtstreeks in het chalazion gegeven,
via de huid of vanaf de conjunctivale zijde.
In het laatste geval werd meestal gebruik
gemaakt van een chalazionklem en werd
lokale anesthesie (druppels) gegeven. De
pijn en de hinder die de patiënten onder­
vonden tijdens de ingreep, was niet groter
dan bij een injectie voor lokale anesthesie.
Er vond geen nabehandeling plaats.
Bijwerkingen en recidieven
Procedure
Het meest gebruikte eorticosteroïd was
triamcinolonaeetonide in een concentratie
van 5 mg/ml. In enkele studies werd triamcinolonacelonide 10 mg/ml gebruikt"1,11’**’
of een ander soort eorlieosleroïd.l‘>,22,27,2s
De dosering per injectie varieerde van
0 ,0 2 ml tot 0 ,6 ml, afhankelijk van de
m'ootte van het chalazion. In elf studies
werd maximaal 0 ,2 ml per keer geïnjec­
teerd (ook bij grotere chalazia).
O nder/ook naar de dosis-respons ont­
brak.
In zeven studies werd melding gemaakt
van een gelig-witte depositie subcutaan ter
hoogte van de injectieplaats.,4,16,20’22,27'2y
Deze bijwerking trad op binnen enkele
dagen tot een week na de injectie en ver­
dween spontaan binnen 2-4 weken tot en­
kele maanden. Bij één patiënt bleek het
nodig deze depositie te extirperen. De ge­
lige deposities kwamen vaker voor bij pa­
tiënten die injecties via de huid kregen
(15x) dan transconjunctivaal (6 x). In de
studie van Vidaiuri & P e ’e r 2 kwam deze
bijwerking relatief vaak voor; zij gebruik­
ten echter hogere concentraties corticosteroïd en injecteerden in deze gevallen vanaf
de huidzijde.
In één studie 16 deed zich een bacteriële
superinfectie voor, waarvoor antibiotica
werden gegeven. In één studie 17 kregen
ln je c tie te c h n ie k
•
•
Vul een tuberculinespuitje m et 0,2 ml triamcinolon acetonide 5 mg/ml.
Hiertoe wordt Kenacort A10 {10 mg/ml) 1:1 verdund met fysiologisch zout).
Geef lokale anesthesie door middel van oxybuprocaïne-oogdruppels
(minims).
•
Everteer het ooglid. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van een
chalazionklem.
• Als het chalazion goed in zicht is, w o rd t de naald zo centraal mogelijk in het
chalazion gebracht. De naald w ordt hierbij zodanig geplaatst dat men geen
risico loopt per ongeluk andere delen van het oog te raken.
• Vervolgens wordt 0,1 -0,2 ml tnamcmolonacetonide geïnjecteerd, afhankelijk
van de grootte van het chalazion.
• Het ooglid w o rd t teruggebracht in zijn normale stand.
Nabehandeling is niet nodig.
i* ,
m v M .
i9t t
■v « p ■ i ■
i .......... ..
HUISARTS EN WETENSCHAP 1997; 40(13)
drie patiënten een kleine lichtrode ver­
kleuring ter plaatse van de injectie. Eén
patiënt verloor enkele wimpers een w eek
na de tweede injectie ;21 deze wimpers
kwamen echter weer snel teaig.
In acht studies traden recidieven op tij­
dens de follow-up , 14,17,20’22,28'30 De duur
van de follow-up bedroeg meestal meestal
4-6 weken tot 6 maanden; de uitersten
waren 1 week|l) en 22 m aanden .24 Het per­
centage recidieven varieerde van 1 2 14 tot
35 procent . 17 H et merendeel van de reci­
dieven trad op bij harde en/of grote chala­
zia (diameter > 6 mm of een inhoud >36
17^1
m m ).
Beschouwing
Op grond van onze literatuurstudie komen
we tot enkele voorlopige aanbevelingen:
• Als een patiënt zich presenteert m et een
chalazion, wordt uitleg gegeven o m ­
trent de aard van de aandoening en het
te verwachten beloop. In principe kan
het spontane beloop enkele m aanden
worden afgewacht; eventueel kan con­
servatieve therapie w orden toegepast
(warme compressen 4x daags 10 m inu­
ten en 2 x daags schoonmaken van het
ooglid met een wattenstaafje gedrenkt
in fysiologisch zout).
• Indien verwijdering van het chalazion
gewenst is, kan de huisarts intralesionale injectietherapie toepassen (kader).
• Indien het chalazion na 2 weken niet
(volledig) is genezen, kan een tweede
injectie worden gegeven.
• Indien er na twee injecties geen of on­
voldoende resultaat is, volgt chirurgi­
sche verwijderingen pathologisch-anatomisch onderzoek van het verwijderde
weefsel.
De ingreep is eenvoudig uit te voeren bin­
nen één consult. De procedure kost weinig
tijd, is relatief pijnloos en diverse chalazia
kunnen in hetzelfde consult behandeld
worden. De ingreep is minder beangsti­
gend voor de patiënt dan een operatieve
ingreep en er is geen kans op beschadiging
van de canaliculus lacrimalis of nabloedingen. Bovendien is geen nabehandeling
(oogverband, antibiotica) nodig, zodat er
geen arbeidsverzuim optreedt.
■
647
Literatuur
1 Duke-Elder S, MacFaul PA. System of oph­
thalmology. Vol. XIII. The ocular adnexa.
London: Henry Kimpton, 1974. p. 242-7.
2 Kanski JJ, editor. Clinical ophthalmology.
A systematic approach. London: Butterworths, J989.
3 Streefkerk JG, Verheij ThJM, red. Kleine
kwalen in de huisartspraktijk. Utrecht: Bun­
ge, 1993.
4 Stilma JS, Voorn ThB. Praktische oogheel­
kunde. Houten/Zaventem: Bohn Stafleu
Van Loghum, 1993.
5 Bergink GJ, Gill K. Kleine kwalen in de
huisartsgeneeskunde; het chalazion. Ned
Tijdschr Geneesk 1989; 133: 2024-5.
6 Van de Lisdonk EH, Van den Bosch WHM,
Huy gen FJA, Lagro-Janssen ALM, redac­
tie. Ziekten in de huisartspraktijk. Utrecht:
Bunge, 1990.
7 Giesen PHJ, Van de Lisdonk EH. Diagnos­
tiek en behandeling van het hordeolum in
de huisartspraktijk. Verslag van een huisartsgeneeskundige conferentie. Huisarts
Wet 1995; 38: 348-50.
8 De Keizer RJW, Scheffer E. Masquerade of
eyelidtumours. Doc Ophthalmol 1989; 72:
309-21.
9 Cottrell DG, Bosanquet RC, Fawcett IM.
Chalazions: the frequency of spontaneous
resolution. BMJ 1983; 287: 1595.
10 Bohigian GM. Chalazion. A clinical eva­
luation. Ann Ophthalmol 1979; 11: 1397.
1 1 Perry HD, Serniuk RA. Conservative treat­
648
ment of chalazia. Ophthalmology 1980; 87:
218-21.
12 Ooms FEM. Chalazion. Practitioner [Nl]
1989; 6:61.
13 Leinfelder PJ. Depomedrol in treatment of
acute chalazion. Am J Ophthalmol 1964;
58: 1078.
14 Pizzarello LD, Jakobiec FA, Hofeldt AJ, et
al. Intralesional corticosteroid therapy of
chalazia. Am J Ophthal 1978; 85: 818-21.
15 Pizzarello LD, Jokobiec FA, Hofeldt AJ, et
al. Intralesional corticosteroid therapy of
chalazia-correction. Am J Ophthal 1979;
87: 582-3.
16 Boisdequin D, Michiels L. Traitement du
chalazion par injection locale de corticoides. Bull Soc Beige Ophthal 1980; 188/9:
13-6.
17 Palva J, Pohjanpelto PEJ. Intralesional cor­
ticosteroid injection for the treatment of
chalazia. Acta Ophthal 1983; 61: 933-7.
18 Castren J, Stenborg T. Corticosteroid injec­
tion of chalazia. Acta Ophthal 1983; 61:
938-42.
19 Verdeaux S, Jonnier G, Cantenot L, et al.
Traitement du chalazion par injection locale
de corticoides. Bull Soc Ophthalmol Fr
1985;85:71-3.
20 Mohan K, Dhir SP, Munjal VP, Jain IS. The
use of intralesional steroids in the treatment
of chalazion. Ann Ophthalmol 1986: 18:
158-60.
21 King RA, Ellis PP. Treatment of chalazia
with corticosteroid injections. Ophthalmic
22
23
24
25
26
27
28
29
30
Surg 1986; 17:351-3.
Vidaurri LJ, Pe’er J. Intralesional corticos­
teroid treatment of chalazia. Ann Ophthal­
mol 1986; 18:339-40.
Jain PK, Misuria V. Recent non-surgical
approach in the treatment of chalazion. Ind
J Ophthal 1988; 36: 34.
Dua HS, Nilawar DV. Nonsurgical therapy
of chalazion. Am J Ophthal 1982; 94: 4245.
Sloas HA, Starling J, Galentine PG, Hargett
NA. Treatment of chalazia with injectable
triamcinolone. Ann Ophthalmol 1983; 15:
78-80.
Watson AP, Austin DJ. Treatment of chala­
zions with injection of a steroid suspension.
BrJ Ophthal 1984; 68:833-5.
Jacobs PM, Thaller VT, Wong D. Intrale­
sional corticosteroid therapy of chalazia: a
comparison with incision and curettage. Br
J Ophthal 1984: 68:836-7.
Garrett GW, Gillespie ME, Mannix BC.
Adrenocorticosteroid injection vs conser­
vative therapy in the treatment of chalazia.
Ann Ophthalmol 1988; 20: 196-8.
Epstein GA, Putterman AM. Combined ex­
cision and drainage with intralesional corti­
costeroid injection in the treatment of chro­
nic chalazia. Arch Ophthalmol 1988; 106:
514-6.
Prasad S, Gupta AK. Subconjunctival total
excision in the treatment of chronic chala­
zia. Ind J Ophthal 1992; 40; 103-5.
HUISARTS EN WETENSCHAP 1997; 40(13)