Eene wandeling in het Gulpdal op een schoonen lentemorgen. Wie

Eene wandeling in het Gulpdal op een schoonen lentemorgen.
Wie van natuurschoon houdt vergete niet in den lentetijd eene wandeling te doen door het lieve
Gulpdal. Nabij het kasteel Neuburg betreedt gij het dal. De weg voert u langs vette weilanden en
vruchtbare akkers, aan beide kante begrensd door boschrijke hoogten. In dat dal hoort gij niet het
gesnor der machienen, noch het gerommel van den spoorwagen, gij ziet er geen fabrieken of
kolenmijnen die de lucht verpesten door hun dampen; het is er rustig en vredig en gij ademt er de
frische zuivere landlucht. Voorbij het kasteel Caersfeld ontwaart gij een dorpje, dat vroeger meetelde
in de geschiedenis als rijksheerlijkheid, doch nu begraven en verscholen ligt tusschen het gebergte.
Het is het dorpje Slenaken. – De kleine landhuisjes langs den weg spreken u wel niet van groote
rijkdommen, doch verraden ook geen armoede. Welvaart heerscht er in dat dal en de boer kan bij
zijne eenvoudige en goedkope levenswijze ieder jaar een net stuivertje overleggen voor den ouden
dag. Aan het einde van het dorpje ziet gij het kerkje verscholen achter het groen der boomen. Van
buiten heeft het niets aantrekkelijks, niets wat uw oog bekoort, doch treedt gij binnen, dan wordt gij
verrast en onwillekeurig zegt gij bij u zelven: wat is het allerkeurig netjes, het lijkt wel een
kloosterkerkje. Eene eenvoudige doch deftige schildering, de Patroonheiligen van het dorp rustend
op hun voetstukken langs de muren der kerk, tien geschilderde vensters, geschonken door de
ingezetenen van het dorp, dat alles geeft aan het inwendige een recht feestelijk aanzien. Alles wat gij
daar ziet, getuigt van de vrijgevigheid en den godsdienstzin der landbewoners. Dat kerkje is den
landman dierbaar en hij brengt gaarne een offertje tot opluistering zijner Kerk, omdat de zoetste
herinneringen zijns levens innig daarmee verbonden zijn.
Treed nu naar buiten en slaat den breeden grintweg in, die u voert over de Gulp naar de hoogte,
bekroond door de bosschen. Wanneer gij gekomen zijt tot bij het Bosch, rust dan even uit en ziet om
u heen. Voor uwe voeten ligt dan het liefelijke Gulpdal en gij geniet een schouwspel dat zijn weerga
niet vindt.
In de diepte ligt het dorpje verscholen tusschen het groen; daarlangs slingert zich de zilveren beek,
voor u uit op de hoogte het gehucht Beschilberg met het klooster Hoog-Cruts, waaraan zoovele blijde
maar ook droevige herinneringen verbonden zijn. Aan uwe rechterhand strekt zich de vallei uit
begrensd door de hooge boomrijen van den rijksweg. Aan uwe linkerhand ligt het dorpje Teuven met
zijn majestueuzen gothieken tempel, hoog uitstekend boven het geboomte; achter u het bosch.
Wanneer gij nu een schoonen lentemorgen treft en gij ziet den nachtelijken hemel opklaren en in het
Oosten zich kleuren met een purpergloed, zoo schoon als geen schilder het op het doek kan brengen,
en gij ziet de wolken drijven in dien gloed en als met eerbied terugwijken voor de zon die statig
boven den gezichtseinder zich verheft en eene zee van licht over het geheele landschap doet
uitstromen; en gij ziet het groen van boomen en kruiden verfrischt en verjongd, als had den goede
God in den afgeloopen nacht alles weder opnieuw geverfd en gevernist; en gij ziet het bedauwde
veld tintelen en glinsteren als ware het millioenen diamanten bezaaid en gij hoort in het nabijzijnd
Bosch het ontwaakt gevogelte zijn koorzang aanheffen en gij vangt de verkwikkendste geuren op die
als wierook rondom u opstijgen uit akker en beemd, zegt het zelf, zoudt gij niet het ongevoeligste
aller schepselen moeten zijn, als alles u niet in verrukking bracht en gij niet genegen waart uit te
roepen: Natuur wat zijt gij schoon! Ja, de natuur is schoon, wonderschoon in het Gulpdal en de
bewoners van dat dal mogen wel blijde zijn, dat de algoede God hen zoo rijkelijk heeft bedeeld, maar
dan moeten zij ook een danklied aanheffen ter ere van Hem, Die al dat schoon heeft geschonken. Ja,
bewoners van het Gulpdal dankt Uwen Schepper met woorden, dankt Hem met daden, dankt Hem
geheel uw leven, totdat Hij u overvoerem van dit aardsche Paradijs naar het hemelsche.
Bron: Maessen, H. (Pastoor)
Korte schets der geschiedenis van de parochie Slenaken.Boosten & Stols, Maastricht; p. 60-62.