1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Acuzide 20/12,5, filmomhulde tabletten 20/12,5 mg 2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Acuzide filmomhulde tabletten bevatten quinaprilhydrochloride, overeenkomend met 20 mg quinapril, alsmede 12,5 mg hydrochloorthiazide (HCTZ). Voor een volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3. FARMACEUTISCHE VORM Filmomhulde tabletten. Beschrijving Acuzide 20/12,5: roze, driehoekige, biconvexe, filmomhulde tabletten met breukstreep. 4. 4.1 KLINISCHE GEGEVENS Therapeutische indicaties Behandeling van hypertensie bij patiënten die onvoldoende hebben gereageerd op quinapril of een diureticum als monotherapie. 4.2 Dosering en wijze van toediening De tabletten met een glas water zonder kauwen doorslikken. Dosering bij patiënten zonder diuretica Bij deze patiënten bedraagt de aanbevolen aanvangsdosering ½ tablet quinapril/hydrochloorthiazide 20/12,5 per dag. Afhankelijk van het klinische effect kan de dosis verhoogd worden tot 1 tablet quinapril/hydrochloorthiazide 20/12,5 éénmaal daags gegeven. Voor patiënten die geen diureticum gebruiken, ongeacht of ze wel of geen monotherapie met quinapril hebben ontvangen, is de aanbevolen begindosis quinapril/HCTZ 10/6,25 mg. De gebruikelijke onderhoudsdosis is 20/12,5 mg. Dosering bij patiënten die behandeld worden met diuretica Voorzichtigheid is geboden, want deze patiënten kunnen een volume- of zoutdepletie hebben. De diuretische therapie dient daarom twee tot drie dagen voor instelling met quinapril/hydrochloorthiazide te worden gestaakt. Indien dit niet mogelijk is, dient de behandeling met quinapril alleen te worden ingesteld met een aanvangsdosering van 5 mg, om het risico van symptomatische hypotensie tot een minimum te beperken. De dosering kan dan verhoogd worden, dan wel worden gecombineerd met hydrochloorthiazide teneinde de vooropgestelde bloeddrukverlaging te bereiken. Indien deze titratie resulteert in doses die gelijk zijn aan die van de combinatie, dan kan quinapril/hydrochloorthiazide toegediend worden. Bij patiënten die worden behandeld met een diureticum is de aanbevolen begindosis quinapril gesteld op 5 mg, teneinde het risico van overmatige bloeddrukverlaging tot een minimum te beperken. De dosis dient te worden getitreerd om de gewenste bloeddrukverlaging te realiseren. Indien titratie leidt tot soortgelijke doses als voor het combinatieproduct, kan in plaats daarvan quinapril/HCTZ worden voorgeschreven. ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 1 van 21- Dosering bij patiënten met nierinsufficiëntie Bij patiënten met een creatinineklaring van 30-60 ml/min mag niet met quinapril/hydrochloorthiazide begonnen worden indien de reactie op quinapril of hydrochloorthiazide onvoldoende is, maar alleen na vaststelling van de dosering van de afzonderlijke bestanddelen ervan. In geval van gebruik van alleen quinapril bedraagt de aanbevolen dosering 5 mg. Indien een gelijktijdige behandeling met een diureticum vereist is bij patiënten met nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 30 ml/min), zal eerder een lisdiureticum dan een thiazide diureticum gekozen worden. In deze situatie wordt het gebruik van quinapril/hydrochloorthiazide afgeraden. Bij patiënten die daarnaast een diureticum moeten gebruiken, kan dosistitratie met quinapril/HCTZ plaatsvinden. De initiële begindosis is 10/6,25. De bloeddrukregulering kan worden gehandhaafd met de gebruikelijke doses quinapril/HCTZ. Indien gecombineerde behandeling met een diureticum noodzakelijk is bij patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis (<30 ml/min), verdient een lisdiureticum de voorkeur boven een thiazidediureticum als combinatietherapie met quinapril. Voor patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis wordt quinapril/HCTZ dan ook niet aanbevolen. Oudere patiënten (> 65 jaar) Fysiologische veranderingen gepaard gaande met het ouder worden kunnen het effect op de behandeling bij hypertensie beïnvloeden. Tevens dalen de vormings- en eliminatiesnelheid van quinaprilaat bij patiënten boven de 65 jaar; deze komen goed overeen met patiënten met een nierinsufficiëntie, die ook regelmatig bij ouderen wordt waargenomen. Leeftijd op zich lijkt de werkzaamheid of veiligheid van quinapril niet te beïnvloeden. Aangezien de nierfunctie lijkt achteruit te gaan bij het ouder worden, is de aanbevolen aanvangsdosis in deze patiënten 5 mg quinapril éénmaal daags, gevolgd door titratie tot het optimale effect. Kinderen en adolescenten De effectiviteit en veiligheid van quinapril/hydrochloorthiazide is bij kinderen niet vastgesteld. 4.3 Contra-indicaties Quinapril/HCTZ is gecontra-indiceerd bij: tweede en derde trimester van de zwangerschap (zie rubriek 4.4 en 4.6). patiënten met overgevoeligheid voor één van de hulpstoffen. patiënten met overgevoeligheid voor een van de werkzame bestanddelen, waaronder patiënten met een voorgeschiedenis van angio-oedeem gerelateerd aan een eerdere behandeling met ACE-remmers. patiënten met erfelijk/idiopathisch angioneurotisch oedeem. patiënten met een dynamische uitstroomobstructie van het linkerventrikel. patiënten met anurie of ernstige nierdisfunctie. patiënten met overgevoeligheid voor andere sulfonamidederivaten. Het gelijktijdig gebruik van quinapril met aliskiren-bevattende geneesmiddelen is gecontra-indiceerd bij patiënten met diabetes mellitus of nierinsufficiëntie (GFR < 60 ml/min/1,73 m2) (zie rubrieken 4.5 en 5.1). 4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik Voorzichtigheid dient te worden betracht bij het toedienen van quinapril/HCTZ aan geselecteerde patiënten met aortastenose. Dubbele blokkade van het renine-angiotensine-aldosteronsysteem (RAAS) Er is bewijs dat bij gelijktijdig gebruik van ACE-remmers, angiotensine II-receptorantagonisten of aliskiren het risico op hypotensie, hyperkaliëmie en een verminderde nierfunctie (inclusief acuut nierfalen) toeneemt. ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 2 van 21- Dubbele blokkade van RAAS door het gecombineerde gebruik van ACE-remmers, angiotensine IIreceptorantagonisten of aliskiren wordt daarom niet aanbevolen (zie rubrieken 4.5 en 5.1). Als behandeling met dubbele blokkade absoluut noodzakelijk wordt geacht, mag dit alleen onder supervisie van een specialist plaatsvinden en moeten de nierfunctie, elektrolyten en bloeddruk regelmatig worden gecontroleerd. ACE-remmers en angiotensine II-receptorantagonisten dienen niet gelijktijdig te worden ingenomen door patiënten met diabetische nefropathie. Aliskiren mag niet gelijktijdig met quinapril worden toegediend in patiënten met diabetes mellitus of een gestoorde nierfunctie (glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) < 60 ml/min/1,73 m2) (zie rubrieken 4.3, 4.4 en 4.5). Het gelijktijdig gebruik van aliskiren met quinapril wordt afgeraden bij andere patiënten (zie rubriek 4.3 en 4.5). Overgevoeligheidsreacties Overgevoeligheidsreacties kunnen optreden bij patiënten met of zonder een voorgeschiedenis van allergie of bronchiaal astma, bijv. purpura, fotosensibiliteit, urticaria, necrotiserende angiitis, ademhalingsproblemen waaronder pneumonie en longoedeem, anafylactische reacties. Hypotensie Quinapril/HCTZ kan symptomatische hypotensie veroorzaken, gewoonlijk niet vaker dan wanneer de afzonderlijke bestanddelen als monotherapie toegediend worden. Symptomatische hypotensie wordt zelden waargenomen bij patiënten met ongecompliceerde hypertensie. Hypotensie komt eerder voor bij hypertensieve patiënten die behandeld worden met quinapril als de patiënt een volumetekort heeft, bijvoorbeeld door behandeling met diuretica, het volgen van een zoutarm dieet, dialyse, diarree of braken, of als de patiënt ernstige renine-afhankelijke hypertensie heeft (zie rubriek 4.5). Alle patiënten moeten worden gewaarschuwd dat te weinig drinken, overmatige transpiratie of uitdroging tot extreme bloeddrukdaling kan leiden als gevolg van een verminderd vochtvolume. Voorzichtigheid dient te worden betracht bij het toedienen van quinapril/HCTZ aan patiënten die gelijktijdig behandeld worden met andere antihypertensiva. De thiazidecomponent van quinapril/HCTZ kan de werking van andere antihypertensiva versterken, vooral ganglionaire of perifere adrenerge blokkers. Het antihypertensieve effect van de thiazidecomponent kan ook versterkt zijn bij patiënten die een sympathectomie hebben ondergaan. Indien symptomatische hypotensie optreedt, dient de patiënt plat op de rug gelegd te worden en moet zo nodig een intraveneus infuus met een fysiologische zoutoplossing aangelegd worden. Een voorbijgaande hypotensieve reactie is geen contra-indicatie voor het toedienen van verdere doses. Een verlaging van de dosis quinapril of van eventuele gelijktijdig toegediende diuretica moet echter overwogen worden als deze reactie zich voordoet. Bij patiënten met congestief hartfalen, al dan niet met geassocieerde nierinsufficiëntie, kan behandeling van hypertensie met een ACE-remmer een excessieve daling van de bloeddruk veroorzaken, wat kan samengaan met oligurie, azotemie, en in uitzonderlijke gevallen acuut nierfalen en de dood van zulke patiënten. Behandeling met quinapril/HCTZ dient onder strikt medisch toezicht gestart te worden. Patiënten dienen nauwlettend gecontroleerd te worden gedurende de eerste twee weken van de behandeling en telkens na een verhoging van de dosis. Patiënten dienen te worden gewaarschuwd dat ze melding moeten maken van een licht gevoel in het hoofd, met name gedurende de eerste dagen van behandeling met quinapril/HCTZ. Indien er syncope optreedt, moet de patiënten worden verteld dat ze de behandeling moeten stopzetten totdat ze hun arts hebben geraadpleegd. Hartfalen/Hartaandoeningen Als gevolg van het remmen van het renine-angiotensine-aldosteronsysteem kunnen veranderingen in de nierfunctie verwacht worden bij personen die daar gevoelig voor zijn. Bij patiënten met ernstig hartfalen ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 3 van 21- waarbij de nierfunctie kan afhangen van de activiteit van het renine-angiotensine-aldosteronsysteem zou de behandeling met quinapril geassocieerd kunnen zijn met oligurie en/of progressieve azotemie, en in zeldzame gevallen met acuut nierfalen en/of de dood. Hoest Hoest is gemeld bij het gebruik van ACE-remmers. Kenmerkend is dat het een droge, aanhoudende hoest is die verdwijnt na het stoppen van de behandeling. Door ACE-remmers opgewekte hoest moet beschouwd worden als een onderdeel van de differentiële diagnose van hoest. Nierfunctiestoornissen Voorzichtigheid dient te worden betracht bij het toedienen van quinapril/HCTZ aan patiënten met een nieraandoening. Bij ernstige nieraandoeningen kunnen thiaziden azotemie veroorzaken en bij patiënten met een matige nierinsufficiëntie (creatinineklaring 10-20 ml/min) hebben thiaziden meestal geen effect en kan het effect bij herhaalde dosering cumulatief zijn. Er is onvoldoende ervaring met patiënten met een ernstige beperking van de nierfunctie (creatinineklaring <10 ml/min). Voor de behandeling met een ACE-remmer dient stenose van de nierarterie worden uitgesloten bij patiënten die een niertransplantatie hebben ondergaan. De halfwaardetijd van quinaprilaat wordt langer naarmate de creatinineklaring afneemt. Patiënten met een creatinineklaring van <60 ml/min vereisen een lagere begindosis quinapril (zie rubriek 4.2). De dosering van deze patiënten moet op basis van de therapeutische respons opwaarts getitreerd worden en de nierfunctie moet nauwlettend in de gaten gehouden worden, hoewel eerste onderzoeken er niet op wijzen dat quinapril een verdere afname van de nierfunctie veroorzaakt. Klinische studies bij hypertensieve patiënten met unilaterale of bilaterale stenose van de nierarteriën lieten verhoogde concentraties ureumstikstof in het bloed en serumcreatinine zien bij een aantal patiënten na behandeling met een ACE-remmer. Deze toenames waren bijna altijd reversibel door de behandeling met de ACE-remmer en/of het diureticum stop te zetten. Bij zulke patiënten dient de nierfunctie gecontroleerd te worden tijdens de eerste weken van de behandeling. Bij sommige patiënten met hypertensie of hartfalen zonder duidelijke al bestaande renovasculaire aandoeningen zijn verhoogde concentraties ureumstikstof in het bloed en serumcreatinine waargenomen (>1,25 keer de bovengrens voor normale waarden). Deze verhogingen zijn meestal minimaal en voorbijgaand van aard, met name wanneer quinapril gelijktijdig met een diureticum is gegeven. De verhogingen in concentraties ureumstikstof in het bloed en serumcreatinine zijn waargenomen bij respectievelijk 2% en 2% van de patiënten met hypertensie die een monotherapie ontvingen en bij respectievelijk 4% en 3% van de patiënten met hypertensie die quinapril/HCTZ gebruikten. Bij patiënten met een al verzwakte nierfunctie is de kans groter dat dit voorkomt. Een verlaging van de dosis en/of stoppen met het diureticum en/of quinapril kan nodig zijn. Leverfunctiestoornissen Voorzichtigheid dient te worden betracht bij het toedienen van quinapril/HCTZ aan patiënten met een leverfunctiestoornis of progressieve leverziekte, aangezien behandeling met thiaziden minimale veranderingen in de vloeistof- en elektrolytbalans tot gevolg kan hebben, wat een hepatische coma kan veroorzaken. Quinapril wordt snel gehydrolyseerd door hepatische esterase tot de voornaamste metaboliet en krachtige ACE-remmer quinaprilaat (zie rubriek 5.1). Quinaprilaatconcentraties zijn verlaagd bij patiënten met alcoholische cirrose door verminderde hydrolysatie van quinapril. In zeldzame gevallen worden ACE-remmers in verband gebracht met een syndroom dat begint als cholestatische geelzucht en zich ontwikkelt tot een snel uitbreidende hepatische necrose (in sommige gevallen fataal). Patiënten die tijdens de behandeling met een ACE-remmer geelzucht of een duidelijke verhoging van de leverenzymen ontwikkelen, dienen te stoppen met het nemen van quinapril/HCTZ en moeten gepaste medische nazorg krijgen. ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 4 van 21- Immuungemedieerde reacties op geneesmiddelen / anafylactoïde reacties Desensibilisatie: bij patiënten die met ACE-remmers behandeld worden tijdens een desensibilisatiebehandeling met wespen/bijengif, zijn aanhoudende, levensbedreigende anafylactoïde reacties waargenomen. Deze reacties werden bij dezelfde patiënten vermeden door de behandeling met de ACE-remmers tijdelijk te staken, maar traden weer op bij onopzettelijke, hernieuwde blootstelling. Bij het gebruik van thiaziden zijn het Stevens-Johnsonsyndroom en exacerbatie of activering van systemische lupus erythematosus gerapporteerd. Hemodialyse en LDL-aferese Patiënten die gehemodialyseerd worden met high-flux polyacrylonitril (‘AN69’)-membranen lopen een zeer groot risico op anafylactoïde reacties wanneer zij behandeld worden met ACE-remmers. Deze combinatie moet daarom vermeden worden, ofwel door het gebruik van alternatieve antihypertensieve geneesmiddelen of alternatieve mebranen voor hemodialyse. Vergelijkbare reacties zijn waargenomen tijdens aferese met lage-dichtheid-lipoproteïnen met dextraansulfaat. Deze methode mag daarom niet gebruikt worden bij patiënten die behandeld worden met ACE-remmers. Angio-oedeem Angio-oedeem is gerapporteerd bij patiënten die behandeld werden met ACE-remmers. Indien laryngeale stridor of angio-oedeem van gezicht, tong of glottis optreedt, dient de behandeling onmiddellijk stopgezet te worden en moeten de aangewezen medische maatregelen genomen worden. De patiënt dient strikt gecontroleerd te worden totdat de zwelling is verdwenen. Wanneer de zwelling zich beperkt tot het gezicht en de lippen, zal de aandoening gewoonlijk zonder behandeling verdwijnen; antihistaminica kunnen helpen bij het verlichten van de symptomen. Angio-oedeem waarbij de larynx is aangedaan kan fataal zijn. Wanneer de tong, glottis of larynx dermate opgezwollen zijn dat een luchtwegobstructie waarschijnlijk is, dient onmiddellijk met een adequate behandeling gestart te worden, bijvoorbeeld subcutane toediening van een adrenalineoplossing 1:1000 (0,3 tot 0,5 ml). Van negroïde patiënten die behandeld werden met ACE-remmers is gerapporteerd dat ze een hogere incidentie van angio-oedeem hebben in vergelijking met niet-negroïde patiënten. Daarnaast moet opgemerkt worden dat in gecontroleerde klinische studies gevonden werd dat het effect van ACE-remmers op de bloeddruk bij negroïde patiënten kleiner was dan bij niet-negroïde patiënten. Patiënten die gelijktijdig een mTOR-remmer (bijvoorbeeld everolimus, temsirolimus) of een DPP-IVremmer (bijvoorbeeld sitagliptin, vildagliptine) gebruiken, kunnen een verhoogd risico lopen op angiooedeem. Voorzichtigheid moet in acht worden genomen bij het starten van een behandeling met een mTORremmer of een DPP-IV-remmer bij een patiënt die reeds een ACE-remmer gebruikt. Patiënten met een voorgeschiedenis van angio-oedeem niet gerelateerd aan behandeling met ACE-remmers kunnen een groter risico lopen op angio-oedeem wanneer zij een ACE-remmer nemen (zie rubriek 4.3) Intestinaal angio-oedeem Intestinaal angio-oedeem is gerapporteerd bij patiënten die behandeld worden met ACE-remmers. Deze patiënten vertoonden abdominale pijn (al dan niet met misselijkheid of braken). In sommige gevallen was er geen voorgeschiedenis van angio-oedeem in het gezicht en was het C-1-esteraseniveau normaal. Het angiooedeem werd gediagnosticeerd door procedures als een abdominale CT-scan of echoscopie of tijdens operaties, en de symptomen verdwenen nadat werd gestopt met het nemen van de ACE-remmer. Intestinaal angiooedeem moet opgenomen worden in de differentiële diagnose van patiënten die ACE-remmers nemen en die abdominale pijn hebben. Stoornissen in de serumelektrolytenbalans ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 5 van 21- Patiënten die quinapril/HCTZ krijgen, dienen gecontroleerd te worden op klinische tekenen van door thiaziden veroorzaakte verstoringen van de vloeistof- of elektrolytenbalans. Bij zulke patiënten dienen de elektrolytenconcentraties in serum (met name natrium en kalium) regelmatig te worden bepaald. Omdat quinapril de productie van aldosteron vermindert, kan het in combinatie met hydrochloorthiazide, door diuretica veroorzaakte hypokaliëmie minimaliseren. De tegenovergestelde effecten van quinapril en hydrochloorthiazide op de kaliumconcentratie in serum zullen elkaar bij veel patiënten ongeveer opheffen, waardoor er geen netto-effect op de kaliumconcentratie in serum gezien zal worden. Bij andere patiënten kan een van beide effecten dominant zijn waardoor sommige patiënten toch kaliumsupplementatie nodig zullen hebben. Een beginbepaling en periodieke bepalingen van de elektrolytenconcentraties in serum om eventuele stoornissen van de elektrolytenbalans te ontdekken, moeten regelmatig uitgevoerd worden. Behandeling met thiazidediuretica is in verband gebracht met hypokaliëmie, hyponatriëmie en hypochloremische alkalose. Deze verstoringen manifesteren zich soms als een of meerdere van de volgende symptomen: droge mond, dorst, zwakte, lethargie, slaperigheid, rusteloosheid, spierpijn of -krampen, verslapte spieren, hypotensie, oligurie, tachycardie, misselijkheid, verwardheid, toevallen en braken. Het risico van hypokaliëmie is het grootst bij patiënten met levercirrose, patiënten met een sterke diurese, patiënten die oraal onvoldoende elektrolyten opnemen en patiënten die gelijktijdig behandeld worden met corticosteroïden of een adrenocorticotroop hormoon (ACTH) of met andere geneesmiddelen waarvan bekend is dat ze het risico op hypokaliëmie verhogen (zie rubriek 4.5). De bepalingen van serum- en urine-elektrolyten zijn met name belangrijk wanneer de patiënt excessief overgeeft of parenteraal vloeistoffen krijgt. Elektrolytstoornissen, zoals hypokaliëmie en hypomagnesiëmie, kunnen hartritmestoornissen veroorzaken en de toxische effecten van digoxine versterken (zie ook rubriek 4.5). Chloride tekorten ondergeschikt aan thiazide behandeling zijn over het algemeen mild en vereisen alleen onder uitzonderlijke omstandigheden speciale behandeling (o.a. bij lever- of nierziekten). Tijdens warm weer kan verdunde hyponatriëmie ontstaan bij patiënten met oedeem; wateronthouding is een toepasselijkere therapie hiervoor dan de toediening van zout, behalve in zeldzame gevallen als de hyponatriëmie levensbedreigend is. Bij een werkelijke zoutdepletie is de voorkeursbehandeling een geschikte natriumvervanger. Thiaziden kunnen de renale uitscheiding van calcium verlagen, hetgeen kan leiden tot een lichte en tijdelijke verhoging van het serumcalcium indien geen aandoeningen van het calciummetabolisme bekend zijn. Bij een paar patiënten die langdurig werden behandeld met thiazide zijn pathologische veranderingen van de schildklier waargenomen samen met hypercalciëmie en hypofosfatemie. Ernstigere complicaties van hyperparathyroïdisme (vorming van nierstenen, botafbraak en maagzweren) zijn niet waargenomen. Significante hyperkaliëmie kan hyperparathyroïdisme verhullen. Behandeling met thiazide dient gestopt te worden voordat de werking van de schildklier wordt getest. Thiazidediuretica kunnen verhogingen van de serumwaarden van cholesterol, triglyceriden en urinezuur veroorzaken. Deze effecten zijn doorgaans gering van aard, maar bij vatbare patiënten kan het optreden van manifeste jicht of manifeste diabetes worden bespoedigd. Thiaziden kunnen de renale uitscheiding van magnesium verhogen, hetgeen hypomagnesemie kan veroorzaken (zie rubriek 4.5). Gelijktijdig gebruikte medicatie die de kaliumconcentratie in het serum zouden kunnen verhogen, dient zorgvuldig te worden overwogen. ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 6 van 21- Aan patiënten moet verteld worden dat zij geen kaliumsupplementen of zoutvervangers met kalium mogen gebruiken zonder dit eerst met hun arts te overleggen (zie rubriek 4.5). Ontregelde glucosewaarden Het gebruik van quinapril/hydrochloorthiazide kan de glucosecontrole verstoren. Bij patiënten met diabetes kunnen ACE-remmers de gevoeligheid voor insuline versterken en zijn ze in verband gebracht met hypoglykemie wanneer deze patiënten behandeld werden met orale antidiabetica of insuline. Het gebruik van hydrochloorthiazide kan hyperglycemie veroorzaken. Depletie van serumkalium vermeerdert de glucoseintolerantie. Het is raadzaam bij gebruik van quinapril/hydrochloorthiazide naast de kaliumwaarden ook de glucosewaarden te controleren, met name tijdens de eerste maand van behandeling. Geef indien nodig een kaliumsupplement om de juiste serumkaliumwaarden te handhaven en pas, indien vereist, de diabetesmedicatie aan (zie rubriek 4.5). Neutropenie/agranulocytose In zeldzame gevallen zijn ACE-remmers in verband gebracht met agranulocytose en beenmergdepressie bij patiënten met ongecompliceerde hypertensie, maar dit komt vaker voor bij patiënten met nierfunctiestoornissen, met name als zij ook aan collageen-vasculaire ziekten lijden en gelijktijdig immunosuppresiva of andere middelen gebruiken die gerelateerd kunnen zijn aan neutropenie/agranulosytose. Bij meer dan 2000 patiënten die tijdens klinische onderzoeken zijn behandeld met quinapril zijn er geen tekenen gemeld van neutropenie (< 1500 polymorf/mm3) of agranulocytose (< 2000 WBC/mm3). Net als bij andere ACE-remmers dient het aantal witte bloedcellen bij patiënten met collageen-vasculaire ziekten en/of nierziekten gecontroleerd te worden. Aan patiënten moet verteld worden dat zij enig teken van infectie die niet binnen twee of drie dagen overgaat direct moeten melden (bijv. een zere keel, koorts). Systemische lupus erythematodes Er is gerapporteerd dat thiazidediuretica systemische lupus erythematodes kunnen verergeren of activeren. Operatie/narcose Bij patiënten die een zware operatie ondergaan of tijdens narcose met middelen die hypotensie veroorzaken, kan quinapril de vorming van angiotensine II blokkeren na een compensatoire reninesecretie. Als hypotensie als gevolg van dit mechanisme optreedt, dan kan de hypotensie gecorrigeerd worden door volumevergroting. Acute myopie en secundair gesloten kamerhoek glaucoom Hydrochloorthiazide, een sulfonamide, kan een idiosyncratische reactie veroorzaken, die leidt tot acute voorbijgaande myopie en acuut gesloten kamerhoek glaucoom (zie rubriek 4.8). Symptomen zijn onder andere het acute optreden van verminderde gezichtsscherpte of oogpijn en doen zich meestal voor binnen uren tot weken na de start met het geneesmiddel. Onbehandeld acuut gesloten kamerhoek glaucoom kan leiden tot permanent verlies van het gezichtsvermogen. De primaire behandeling is het zo snel mogelijk staken van hydrochloorthiazide. Directe medische of chirurgische behandelingen kunnen worden overwogen als de intraoculaire druk niet onder controle blijft. Risicofactoren voor het ontwikkelen van acuut gesloten kamerhoek glaucoom kunnen onder meer een voorgeschiedenis van sulfonamide- of penicillineallergie zijn. Urinezuur Het gebruik van thiazide diuretica is geassocieerd met hoge concentraties urinezuur wat kan leiden tot jicht (zie rubriek 4.5). Zwangerschap Therapie met ACE-remmers moet niet gestart worden tijdens zwangerschap. Patiënten die een zwangerschap plannen moeten omgezet worden op een andere anti-hypertensieve therapie met een bekend veiligheidsprofiel voor gebruik tijdens zwangerschap, tenzij het voortzetten van de ACE-remmer therapie noodzakelijk wordt geacht. Als zwangerschap wordt vastgesteld, dient de behandeling met ACE-remmers ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 7 van 21- onmiddellijk gestaakt te worden, en moet, indien nodig, begonnen worden met een alternatieve therapie (zie rubriek 4.3 en 4.6). Lactose Patiënten met zeldzame erfelijke aandoeningen als galactose-intolerantie, Lapp-lactasedeficiëntie of glucosegalactosemalabsorptie dienen dit geneesmiddel niet te gebruiken. Lithium Lithium mag over het algemeen niet in combinatie met diuretica gegeven worden. Diuretica verminderen de lithiumklaring in de nieren en vormen een groot risico op lithiumtoxiciteit (zie rubriek 4.5). 4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie Tetracycline en andere geneesmiddelen die interactie aangaan met magnesium Bij gezonde vrijwilligers is een vermindering van ongeveer 28-37% van de absorptie van tetracycline gezien bij gelijktijdige toediening daarvan met quinapril, vanwege de aanwezigheid van magnesiumcarbonaat in het middel. Het wordt aangeraden gelijktijdige toediening met tetracycline te vermijden. Deze interactie moet in overweging genomen worden wanneer quinapril en tetracycline gelijktijdig voorschreven worden. Geneesmiddelen die de kaliumconcentratie in het bloed beïnvloeden Quinapril/HCTZ bevat een thiazidediureticum die de urine-excretie van kalium kan verhogen. Daarnaast bevat het een ACE-remmer die kalium vasthoudt door de aldosteronconcentratie te verlagen. Hypokaliëmie kan optreden als quinapril in combinatie met hydrochloorthiazide gebruikt wordt. Het is af te raden om standaard kaliumsparende diuretica of kaliumsupplementen toe te voegen, omdat dit een verhoogde kaliumconcentratie in het serum tot gevolg kan hebben. Aangezien wijzigingen in kaliumconcentraties gepaard kunnen gaan met veranderingen in glucosewaarden wordt regelmatige glucosecontrole aangeraden wanneer geneesmiddelen gebruikt worden die de kaliumconcentratie beïnvloeden (zie rubriek 4.4). Andere diuretica Quinapril/HCTZ bevat een diureticum. Gelijktijdig gebruik van een ander diureticum kan een additief effect hebben. Bij patiënten die diuretica nemen, en vooral bij patiënten die daarnaast een volume- en/of zouttekort hebben, kan ook een excessieve daling van de bloeddruk optreden bij het begin van de behandeling of na een dosisverhoging van een ACE-remmer. Andere antihypertensiva Er kan een additief effect of een versterking van de werking optreden wanneer quinapril/HCTZ gecombineerd wordt met andere antihypertensiva zoals nitraten en vasodilatatoren. Operatie/narcose Hoewel er geen gegevens beschikbaar zijn die wijzen op een interactie tussen quinapril en anesthetica die hypotensie veroorzaken, dient hiermee toch rekening gehouden te worden wanneer patiënten eenzware operatie ondergaan of onder narcose gebracht worden. Van ACE-remmers is namelijk aangetoond dat ze de vorming van angiotensine II blokkeren na een compensatoire reninesecretie. Dit kan leiden tot hypotensie, wat gecorrigeerd kan worden door middel van volumevergroting (zie rubriek 4.4). Thiaziden kunnen de arteriële respons op noradrenaline verminderen. Tijdens spoedoperaties dienen preanesthetica en anesthetica in verminderde doses toegediend te worden. Thiaziden kunnen de reactie op tubocurarine versterken. Patiënten die een operatieve ingreep en/of anesthesie moeten ondergaan, dienen hun arts te melden dat zij een ACE-remmer gebruiken. Lithium ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 8 van 21- Lithium mag over het algemeen niet in combinatie met diuretica gegeven worden. Diuretica verminderen de lithiumklaring in de nieren en vormen een groot risico op lithiumtoxiciteit. Verhoogde lithiumwaarden in serum en symptomen van lithiumtoxiciteit zijn gemeld bij patiënten die tegelijkertijd lithium en behandeling met een ACE-remmer ontvingen, als gevolg van het natriumuitdrijvende effect van deze middelen. Het risico op lithiumtoxiciteit kan met quinapril/HCTZ verhoogd zijn. Voorzichtigheid dient te worden betracht bij het toedienen van quinapril/HCTZ en een regelmatige controle van de lithiumwaarden in serum is aan te raden. Andere geneesmiddelen Bij het gelijktijdig gebruik van quinapril met propranolol of cimetidine, zijn geen belangrijke kinetische interacties waargenomen. Het anticoagulerende effect van een enkelvoudige dosis warfarine (gemeten door middel van de protrombinetijd) werd niet significant beïnvloed door gebruik van quinapril tweemaal daags. Corticosteroïden, ACTH Een versterkte elektrolytdepletie, in het bijzonder hypokaliëmie, is waargenomen. Sympathicomimetica met vasoconstrictief effect (bijvoorbeeld epinefrine) De vasoconstrictie is mogelijk minder sterk. De toepassing van deze stoffen hoeft echter niet bij voorbaat te worden uitgesloten. Niet-depolariserende spierrelaxantia (bijv. tubocurarine) Mogelijke toename van de gevoeligheid voor het spierrelaxans kan optreden. Niet-steroïdale ontstekingsremmers (NSAID’s) waaronder selectieve cyclo-oxygenase-2-remmers (COX-2remmers) Bij ouderen, patiënten met volumedepletie (onder andere door behandeling met diuretica) of met een gestoorde nierfunctie, kan de gelijktijdige toediening van NSAID’s en quinapril leiden tot een verslechtering van de nierfunctie, waaronder mogelijk acuut nierfalen. Daarnaast kunnen NSAID’s en quinapril een additief effect hebben op de toename van serumkalium. Deze effecten zijn meestal omkeerbaar. Controleer de nierfunctie periodiek bij patiënten die worden behandeld met quinapril en een NSAID. Het bloeddrukverlagende effect van ACE-remmers, waaronder quinapril, kan worden verminderd door NSAID’s. Stoffen die mTOR of DPP-IV remmen Patiënten die gelijktijdig een mTOR-remmer (bijvoorbeeld everolimus, temsirolimus) of een DPP-IVremmer (bijvoorbeeld sitagliptin, vildagliptin) gebruiken, kunnen een verhoogd risico lopen op angiooedeem vanwege een verlaagde activiteit van DPP-IV, een enzym dat deel uitmaakt van het metabolisme van bloedvatverwijdende peptiden zoals substantie P en bradykinine. Van mTOR-remmers is bekend dat zij de DPP-IV activiteit in transplantatiepatiënten verlagen. Voorzichtigheid moet in acht worden genomen bij het starten van een behandeling met een mTOR-remmer of een DPP-IV-remmer bij een patiënt die reeds een ACE-remmer gebruikt. Allopurinol, cytostatische en immunosuppressieve middelen, systemische corticosteroïden en procainamide Gelijktijdige toediening met ACE-remmers kan leiden tot een verhoogd risico op leukopenie. Alcohol, barbituraten en narcotica Versterking van orthostatische hypotensie kan optreden. Middelen geassocieerd met torsades de pointes Vanwege het potentiële risico op hypokaliëmie moet voorzichtigheid betracht worden bij een gelijktijdige toediening van hydrochloorthiazide met medicijnen zoals digitalisglycosiden of middelen die geassocieerd worden met torsades de pointes. ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 9 van 21- Antacida Antacida kunnen de biologische beschikbaarheid van quinapril/HCTZ verminderen. Antidiabetica (orale hypoglykemische middelen en insuline) Het gebruik van quinapril/hydrochloorthiazide kan de glucosecontrole verstoren. Bij behandeling van diabetes met orale antidiabetica of insuline kunnen ACE-remmers de gevoeligheid voor insuline versterken en mogelijk hypoglykemie veroorzaken. Het gebruik van thiazidediuretica kan naast hypokaliemie leiden tot hyperglycemie. Het is raadzaam om bij gelijktijdig gebruik van ACE-remmers en thiazide diuretica de glucosewaarden te controleren, met name tijdens de eerste maand van de behandeling (zie rubriek 4.4). Ionenuitwisselaars De absorptie van hydrochloorthiazide wordt aanzienlijk geremd door de aanwezigheid van ionenuitwisselaars, zoals cholestyramine en colestipol. Enkelvoudige dosering van deze ionenuitwisselaars binden hydrochloorthiazide en verminderen de gastrointestinale absorptie van hydrochloorthiazide met respectievelijk 85% en 43%. Quinapril/hydrochloorthiazide en deze producten dienen niet gelijktijdig te worden ingenomen. Digoxine Door thiazide geïnduceerde elektrolytverstoringen, d.w.z. hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, verhogen het risico op digoxinetoxiciteit, hetgeen kan leiden tot fatale aritmievoorvallen (zie rubriek 4.4). Dubbele blokkering van het renine-angiotensine-systeem (RAAS) De gegevens uit klinische studies laten zien dat dubbele blokkade van het renine-angiotensinealdosteronsysteem (RAAS) bij het gecombineerde gebruik van ACE-remmers, angiotensine IIreceptorantagonisten en aliskiren, in verband wordt gebracht met een hogere frequentie van bijwerkingen zoals hypotensie, hyperkaliëmie en een verminderde nierfunctie (inclusief acuut nierfalen) in vergelijking met het gebruik van een enkel geneesmiddel dat op het RAAS werkt. De bloeddruk, nierfunctie en elektrolyten moeten nauwkeurig bewaakt worden bij patiënten die worden behandeld met quinapril/HCTZ en andere middelen die het RAAS-systeem kunnen beïnvloeden (zie rubrieken 4.3, 4.4 en 5.1). Bij patiënten met diabetes of een gestoorde nierfunctie (GFR < 60 ml/min/1,73 m2) mag aliskiren niet gelijktijdig worden toegediend met quinapril/HCTZ. Gelijktijdig gebruik met aliskiren wordt afgeraden bij andere patiënten (zie rubrieken 4.3 en 4.4). Jichtmedicatie (allopurinol, uricosurica, xanthineoxidaseremmers) Thiazide geïnduceerde hyperurikemie kan het onder controle houden van jicht door allopurinol en probenecid verstoren. De gelijktijdige toediening van hydrochlorothiazide en allopurinol kan de incidentie van overgevoeligheidsreacties bij gebruik van allopurinol verhogen. 4.6 Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding Zwangerschap ACE-remmers: Het gebruik van ACE-remmers gedurende het eerste trimester van de zwangerschap wordt niet aanbevolen (zie rubriek 4.4). Het gebruik van ACE-remmers is gecontraïndiceerd gedurende het tweede en derde trimester van de zwangerschap (zie rubriek 4.3 en 4.4). Er kunnen geen duidelijke conclusies getrokken worden uit resultaten van epidemiologisch onderzoek naar de kans op teratogene effecten als gevolg van blootstelling aan ACE-remmers tijdens het eerste trimester van de zwangerschap; een kleine toename in het risico kan echter niet worden uitgesloten. Patiënten die een zwangerschap plannen moeten omgezet worden op een andere anti-hypertensieve therapie met een bekend ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 10 van 21- veiligheidsprofiel voor gebruik tijdens zwangerschap, tenzij het voortzetten van de ACE-remmer therapie noodzakelijk wordt geacht. Als zwangerschap wordt vastgesteld dient de behandeling met ACE-remmers onmiddellijk gestaakt te worden, en moet, indien nodig, begonnen worden met een alternatieve therapie. Het is bekend dat blootstelling aan ACE-remmers gedurende het tweede en derde trimester foetale toxiciteit (verslechterde nierfunctie, oligohydramnie, achterstand in schedelverharding) en neonatale toxiciteit (nierfalen, hypotensie, hyperkaliëmie) kan induceren (zie rubriek 5.3). Als blootstelling vanaf het tweede trimester van de zwangerschap heeft plaatsgevonden, wordt een echoscopie van de nierfunctie en de schedel aanbevolen. Pasgeborenen van wie de moeder een ACE-remmer heeft gebruikt dienen nauwkeurig gecontroleerd te worden op hypotensie (zie rubriek 4.3 en 4.4). Hydrochloorthiazide: Er is slechts beperkte ervaring met het gebruik van hydrochloorthiazide tijdens zwangerschap, met name in het eerste trimester. Experimenteel onderzoek bij dieren is niet toereikend. Hydrochloorthiazide passeert de placenta. Op basis van de farmacologische werkzaamheid van hydrochloorthiazide kan het gebruik hiervan tijdens het tweede en derde trimester defoetoplacentaire perfusie verstoren en leiden tot fœtale en neonatale effecten zoals icterus, verstoring van de elektrolytenbalans en trombocytopenie. Hydrochloorthiazide dient niet te worden gebruikt voor zwangerschapsoedeem, zwangerschapshypertensie of pre-eclampsie, omdat dit het risico op verminderd plasmavolume en placentaire hypoperfusie oplevert, terwijl het geen positieve invloed op het ziektebeeld heeft. Hydrochloorthiazide dient niet te worden gebruikt voor essentiële hypertensie bij zwangere vrouwen, behalve in het zeldzame geval dat er geen andere behandeling mogelijk is. Borstvoeding Quinapril De beperkte beschikbare farmacokinetische gegevens laten zeer lage concentraties in de moedermelk zien (zie rubriek 5.2). Hoewel deze concentraties klinisch irrelevant lijken, wordt het gebruik van Acuzide 20/12,5 tijdens het geven van borstvoeding niet aanbevolen bij vroeggeborenen en in de eerste weken na de geboorte, omdat er een hypothetisch risico op cardiovasculaire en renale effecten bestaat en omdat er onvoldoende klinische ervaring is. Als het kind wat ouder is, kan het gebruik van Acuzide 20/12,5 tijdens borstvoeding worden overwogen als de behandeling noodzakelijk is voor de moeder en het kind wordt gecontroleerd op mogelijke bijwerkingen. Hydrochloorthiazide Hydrochloorthiazide wordt in zeer kleine hoeveelheden uitgescheiden in de moedermelk. Thiaziden in zeer hoge doseringen veroorzaken sterke diuerese wat vermindering van de melkproductie tot gevolg kan hebben. Het gebruik van Acuzide 20/12,5 tijdens het geven van borstvoeding wordt niet aanbevolen. Indien Acuzide toch wordt gebruikt tijden het geven van borstvoeding dient de dosering zo laag mogelijk te zijn. 4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen Bij het besturen van voertuigen of het bedienen van machines dient rekening te worden gehouden met het mogelijk incidentele optreden van duizeligheid of vertigo, vooral bij het begin van de behandeling met quinapril/hydrochloorthiazide. 4.8 Bijwerkingen De veiligheid van quinapril/HCTZ is beoordeeld bij 1571 patiënten in gecontroleerde en niet-gecontroleerde studies. In klinische studies met quinapril/HCTZ werd geen ongewenst voorval gezien dat specifiek betrekking had op deze combinatie van geneesmiddelen. De ongewenste voorvallen bleven beperkt tot reeds eerder gerapporteerde gebeurtenissen voor quinapril of hydrochloorthiazide. In gecontroleerde studies waren de vaakst gemelde ongewenste voorvallen (bij ten minste 1% van de patiënten die waren behandeld met een combinatie van quinapril en hydrochloorthiazide) hoofdpijn (6,7%), duizeligheid (4,8%), hoesten (3,2%) en vermoeidheid (2,9%). Het verdient vermelding dat er bij het hoesten meestal geen slijm wordt opgegeven en dat het hoesten ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 11 van 21- hardnekkig van aard is en na stopzetting van de behandeling vanzelf verdwijnt. Doorgaans waren de ongewenste voorvallen mild en van voorbijgaande aard, en werd er geen relatie gezien tussen bijwerkingen en leeftijd, geslacht, ras of therapieduur. (zie rubriek 4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik, Angio-oedeem en Hypotensie.) Stopzetting van de therapie als gevolg van bijwerkingen was noodzakelijk bij circa 2% van de patiënten. Hoofdpijn (0,5%) was de meest voorkomende reden voor stopzetting, gevolgd door hoesten en misselijkheid en/of braken (0,2%). Het betrof de volgende klinische ongewenste voorvallen die waarschijnlijk, mogelijk of zeker verband houden met de behandeling, of waarbij de relatie met de behandeling onzeker is, waargenomen bij 0,5% tot 1,0%32 van de patiënten die met quinapril plus hydrochloorthiazide in gecontroleerde en niet-gecontroleerde studies waren behandeld, alsmede minder vaak gezien klinisch significante gebeurtenissen die in klinische studies, postmarketing (aangegeven met *) of in combinatie met HCTZ zijn waargenomen: De volgende bijwerkingen zijn waargenomen en gerapporteerd tijdens behandeling met quinapril/HCTZ, met de volgende frequenties: zeer vaak (≥1/10); vaak (≥1/100, <1/10); soms (≥1/1.000, ≤1/100); zelden (≥1/10.000, ≤1/1.000); zeer zelden (≤1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). Systeem/orgaanklasse Frequentie Bijwerkingen Infecties en parasitaire aandoeningen Vaak Bronchitis, hogere luchtweginfectie, faryngitis1, rhinitis1 Soms Virale infectie, urineweginfectie, sinusitis Bloed- en lymfestelselaandoeningen Niet bekend Agranulocytose2, hemolytische anemie1, neutropenie2, trombocytopenie1, eosinofilie1 Immuunsysteemaandoeningen Niet bekend Anafylactoïde reactie1 Voedings- en stofwisselingsstoornissen Vaak Hyperkaliëmie2 ,hyperurikemie1, jicht1 Zelden Glucosetolerantie verminderd Vaak Slapeloosheid1 Soms Verwardheid1, depressie1, nervositeit1 Vaak Duizeligheid1, hoofdpijn1, slaperigheid1 Soms Voorbijgaande ischemische aanvallen (TIA’s)1, syncope1, paresthesie1, smaakstoornis1 Zelden Evenwichtsstoornis Niet bekend Cerebrale bloeding1 Soms Amblyopie1 Zeer zelden Wazig zien1 Psychische stoornissen Zenuwstelselaandoeningen Oogaandoeningen ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 12 van 21- Niet bekend Acute myopie3 Acuut gesloten kamerhoekglaucoom3 Evenwichtsorgaan- en ooraandoeningen Soms Vertigo1, tinnitus1 Hartaandoeningen Vaak Angina pectoris2, tachycardie1, palpitaties1 Soms Myocardinfarct1 Niet bekend Stoornissen in het hartritme (aritmieën) Vaak Vasodilatatie1 Soms Hypotensie1 Niet bekend Posturale hypotensie1 Vaak Hoesten1, Soms Dyspneu1, droge keel Zelden Eosinofiele pneumonitis2, Bloedvataandoeningen Ademhalingsstelsel-, borstkasen mediastinumaandoeningen bovenste luchtweginfectie door angio-oedeem (dat dodelijk kan zijn)1 angioneurotisch oedeem1 Niet bekend Bronchospasme1 Vaak Braken1 , diarree1 ,dyspepsie1, abdominale pijn1, misselijkheid1 Soms Flatulentie1, droge mond1 Zelden Constipatie, glossitis Zeer zelden Ileus1, intestinaal angiooedeem Niet bekend Pancreatitis1 Lever- en galaandoeningen Niet bekend Hepatitis1, cholestatische icterus1 Huid- en onderhuidaandoeningen Soms Alopecia1, fotosensitiviteit1, pruritus1, uitslag1, angiooedeem2, toegenomen transpiratie2 Zelden Huidveranderingen kunnen geassocieerd zijn met koorts, spier- en gewrichtspijn (myalgieën, artralgieën, artritis), vaatontsteking (vasculitis), psoriasisachtige huiduitslag1 Zeer zelden Urticaria1 Niet bekend Toxische epidermale Maagdarmstelselaandoeningen ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 13 van 21- necrolyse1, erythema multiforme1, exfoliatieve dermatitis1, pemphigus1, purpura, StevensJohnsonsyndroom1 Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen Vaak Rugpijn1, myalgie1 Soms Artralgie1 Niet bekend Gegeneraliseerde lupus erythematosus Nier- en urinewegaandoeningen Soms Renale disfunctie1, proteïnurie Niet bekend Interstitiële nefritis Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen Soms Impotentie1 Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Vaak Asthenie1, pijn op de borst1, vermoeidheid1 Soms Koorts1, gegeneraliseerd oedeem1, perifeer oedeem1 Niet bekend Serositis Vaak Verhoogd serumcreatinine1, verhoogd ureumstikstof in het bloed1* Bloedcholesterol verhoogd1, bloedtriglyceriden verhoogd1, hematocriet verlaagd1, leverenzym verhoogd, bloedbilirubine verhoogd, antinucleaire antistof verhoogd1, rode bloedcelsedimentatiesnelheid verhoogd. Onderzoeken Niet bekend * Dergelijke verhogingen komen eerder voor bij patiënten die tegelijkertijd behandeld worden met een diureticum dan bij patiënten die alleen met quinapril behandeld worden. Deze waargenomen verhogingen zijn bij voortzetting van de behandeling vaak reversibel. 1 Bijwerkingen geassocieerd met de quinaprilcomponent, frequenties waargenomen tijdens het nemen van quinapril/HCTZ. 2 Bijwerkingen geassocieerd met de quinaprilcomponent, frequenties waargenomen bij quinapril, bijwerkingen niet geassocieerd met de quinapril/HCTZ-component. 3 Acute myopie en acuut gesloten kamerhoekglaucoom (zie rubriek 4.4). Testresultaten klinisch laboratorium: Serumelektrolyten: (zie rubriek 4.4). ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 14 van 21- Creatinine, BUN (blood urea nitrogen): Verhogingen (>1,25 keer de bovenlimiet van normale waarden) in de serumcreatinine- en BUN-spiegel werden respectievelijk waargenomen bij 3% en 4% van de patiënten die met quinapril/HCTZ waren behandeld (zie rubriek 4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik). Urinezuur in serum, glucose, magnesium, PBI, functietests parathyroïde en calcium: (zie rubriek 4.4). Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen: De veiligheid van quinapril is beoordeeld bij 4960 proefpersonen en patiënten, en het middel bleek goed te worden verdragen. Van deze groep namen 3203 patiënten, onder wie 655 oudere patiënten, deel aan gecontroleerde klinische studies. De veiligheid op langere termijn voor quinapril is beoordeeld bij ruim 1400 patiënten die gedurende één jaar of langer waren behandeld. Hematologietest: (zie rubriek 4.4). 4.9 Overdosering Er is geen informatie beschikbaar over overdosering met quinapril/HCTZ bij mensen. De meest waarschijnlijke klinische verschijnselen zullen symptomen zijn als gevolg van overdosering tijdens een monotherapie met quinapril, zoals ernstige hypotensie, wat normaal gesproken behandeld zou worden door intraveneuze toediening van een fysiologische zoutoplossing. De meest voorkomende tekenen en symptomen bij overdosering tijdens een monotherapie met HCTZ zijn elektrolytdepletie (hypokaliëmie, hypochloremie, hyponatriëmie) en dehydratie als gevolg van excessieve diurese. Indien ook digitalis is toegediend, kan hypokaliëmie de mate van hartritmestoornissen versterken. Er is geen specifieke informatie beschikbaar over de behandeling van patiënten bij overdosering met quinapril/HCTZ. Hemodialyse en peritoneale dialyse hebben weinig effect op de eliminatie van quinapril en quinaprilaat. De behandeling is symptomatisch en ondersteunend, conform de aangewezen medische maatregelen. 5. FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN 5.1 Farmacodynamische eigenschappen Quinapril hoort tot de Farmacotherapeutische categorieën: ACE-remmers (ATC-code C09A A06), hydrochloorthiazide hoort tot de Thiazidediuretica (ATC-code C03A A03). Quinapril/hydrochloorthiazide is een combinatie van de ACE-remmer quinapril en het diureticum hydrochloorthiazide. Quinapril/hydrochloorthiazide combineert zowel het antihypertensieve en diuretische effect van quinapril, als het diuretische effect van hydrochloorthiazide, door middel van verschillende doch complementaire werkingsmechanismen. In klinische studies veroorzaakte de gelijktijdige toediening van quinapril en hydrochloorthiazide een grotere daling van de bloeddruk dan wanneer elk van de componenten apart werd toegediend. Dit additieve effect maakt lagere doseringen van zowel quinapril als hydrochloorthiazide mogelijk, waardoor het optreden van bijwerkingen gunstig wordt beïnvloed. Gelijktijdige toediening van quinapril met hydrochloorthiazide heeft geen effect op de farmacokinetiek van elk van de componenten. Door het diuretisch effect van hydrochloorthiazide wordt de plasmarenineactiviteit alsmede de aldosteronsecretie gestimuleerd, hetgeen het serumkaliumgehalte doet dalen en het kaliumverlies via de urine doet toenemen. Anderzijds remt quinapril het renine-angiotensine-aldosteron systeem, waardoor het kaliumverlies dat gepaard gaat met de toediening van hydrochloorthiazide wordt verminderd. De behandeling met een diureticum ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 15 van 21- resulteert in een daling van bloeddruk en circulerend volume. Dit kan gepaard gaan met een stijging van door renine geïnduceerde angiotensine II activiteit, welke geremd wordt door quinapril. Quinapril Quinaprilhydrochloride is het zout van quinapril, de ethylester van een langwerkende, geen sulfhydrylgroep bevattende specifieke remmer van het enzym dat angiotensine I in angiotensine II omzet (Angiotensin Converting Enzyme (ACE) inhibitor). Toediening van 10 tot 40 mg quinapril aan patiënten met milde tot matige essentiële hypertensie heeft een verlaging van de bloeddruk, zowel in zittende als in staande houding tot gevolg, zonder belangrijke beïnvloeding van de hartfrequentie. De bloeddrukverlagende werking treedt op binnen een uur met een maximale werking twee tot vier uur na orale toediening. Bij sommige patiënten kan het soms twee weken duren voordat de maximale bloeddrukverlagende werking wordt verkregen. Bij de aanbevolen dosering worden de bloeddrukverlagende effecten bij de meeste patiënten gedurende het 24-uurs dosisinterval aangehouden en gecontinueerd tijdens langdurige therapie. Hemodynamisch onderzoek bij patiënten met hypertensie heeft aangetoond dat verlaging van de bloeddruk door quinapril gepaard gaat met een verlaging van de totale perifere weerstand en renovasculaire weerstand. Hierbij was bijna geen tot geen verandering te zien in het hartritme, cardiale index, nierdoorbloeding, glomerulaire filtratiesnelheid of filtratiefractie. Gelijktijdige toediening van diuretica van het thiazide type of van bètablokkers vergroot het bloeddrukverlagende effect van quinapril. Bij toediening van quinapril aan patiënten met decompensatio cordis nemen de perifere vaatweerstand, gemiddelde arteriële druk, systolische en diastolische bloeddruk en pulmonale capillaire wiggedruk af; het hartminuutvolume neemt toe. In de BANFF-study (Brachial Artery Normalization of Forearm Function) verbeterde bij patiënten postCABG een 8 weken durende behandeling met 20 mg quinapril per dag significant flow gemedieerde dilatatie in de arteria brachialis. In een zes maanden durend placebo gecontroleerd klinisch onderzoek, de TREND-studie (Trial on Reversing Endothelial Dysfunction), waarbij normotensieve CHZ patiënten met normale linker ventrikel functie en normale lipiden waarden werden behandeld met 40 mg quinapril per dag, werd een verbetering van endothelium afhankelijke vasodilatatie in de coronair arteriën waargenomen. Deze studies wijzen uit dat quinapril de endotheelfunctie kan verbeteren bij patiënten met coronair en perifeer vaatlijden. Endotheel disfunctie wordt beschouwd als een belangrijk onderliggend pathofysiologisch mechanisme bij CHZ. Deze werking kan worden toegeschreven aan een toename van de aanwezigheid van NO door binding aan weefsel ACE en een bradykinine gerelateerd werkingsmechanisme. Werkingsmechanisme Quinapril wordt snel gehydrolyseerd tot quinaprilaat (quinaprildiacid, de voornaamste metaboliet), dat in proeven bij mens en dier een krachtige ACE remmende werking heeft die groter is dan die van quinapril zelf. In plasma wordt ten aanzien van de remming van ACE in zowel normotensieve als hypertensieve patiënten een ratio IC50 (quinapril/quinaprilaat) van 135 gemeten. De diketopiperazine metabolieten van quinapril (M2 en M3) worden in geringe hoeveelheid (voor ieder 6%) in de urine gevonden en geven ten opzichte van quinapril een verwaarloosbare remming van ACE in plasma. Daarentegen zijn er onvoldoende functionele (hemodynamische) studies verricht om een bijdrage aan het overall-effect uit te sluiten. ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 16 van 21- ACE is een peptidyldipeptidase die de omzetting van angiotensine I in de vasopressor angiotensine II katalyseert. Angiotensine II is betrokken bij de controle en functie van het vasculaire systeem via veel verschillende mechanismen, waaronder de stimulatie van aldosteronsecretie door de adrenale cortex. Het werkingsmechanisme van quinapril in mens en dier is het remmen van de circulerende en weefsel activiteit van het enzym ACE, waardoor de vasopressor activiteiten de aldosteronsecretie afneemt. Verlaging van aldosteron door quinaprilaat kan mogelijk resulteren in een kleine verhoging van de serumkaliumwaarden. In hypertensie studies leidde de behandeling met quinapril alleen tot een gemiddelde toename van serumkalium met 0.07 mmol/L. Onderdrukking van de negatieve feedback van angiotensine II op de reninesecretie leidt tot verhoogde plasmarenineactiviteit. Hoewel aangenomen wordt dat het anti-hypertensieve effect voornamelijk via het renine-angiotensinealdosteron systeem loopt, heeft quinapril zelfs een bloeddrukverlagende werking bij patiënten met een lage renine hypertensie. Monobehandeling met quinapril bleek een effectief anti-hypertensivum te zijn in alle onderzochte rassen, alhoewel dit wat minder effectief bij negroïde patiënten (normaal gesproken groep met lage renineconcentratie) was, dan bij niet- negroïde patiënten. ACE is identiek aan kininase II, het enzym dat bradykinine, een sterk vaatverwijdend peptide en stimulator van de afgifte van prostaglandinen, afbreekt. Of verhoogde bradykinineconcentraties een rol spelen bij het therapeutisch effect van quinapril moet nog opgehelderd worden. Bradykinine reageert op bradykinine receptoren in het vasculaire endotheel waarbij de vrijgifte van vasodilatatoren zoals NO en prostacycline wordt bevorderd. Angiotensine II heeft ook invloed op de afgifte van perifere sympathische neuronale catecholamines. Andere mogelijke werkingsmechanismen die daarom zouden kunnen bijdragen aan de activiteit van quinapril zijn: verhoogde bradykinine en door bradykinine gereguleerde prostaglandinen afgifte; verminderde afgifte van sympathische neurotransmitters en toegankelijkheid van quinapril tot weefsel ACE-compartiment. ACE-remmers, waarbij inbegrepen quinapril kunnen de insuline gevoeligheid vergroten. Uit dierexperimenteel onderzoek is gebleken dat het anti-hypertensieve effect van quinapril langer duurt dan de remmende werking op circulerend ACE enzym, terwijl remming van weefsel ACE enzym nauwer correleert met de duur van het anti-hypertensieve effect. Hydrochloorthiazide Het mechanisme dat aan de basis ligt van de anti-hypertensieve activiteit van diuretica is niet bekend. Tijdens langdurige toediening is de perifere vasculaire weerstand verlaagd, welke mogelijk secundair is aan veranderingen in de natriumbalans. Hydrochloorthiazide is een diureticum dat rechtstreeks op de nieren inwerkt door verhoging van de uitscheiding van natrium en chloride, gepaard gaande met vochtvolume. Dit wordt bewerkstelligd door het verhinderen van de terugresorptie van natrium en chloride in de tubuli. Hydrochloorthiazide verhoogt tevens de uitscheiding van kalium en bicarbonaat en vermindert de uitscheiding van calcium. Een langdurige behandeling met hydrochloorthiazide veroorzaakt een 2- tot 6-voudige toename van de plasmarenine activiteit. Na orale toediening van hydrochloorthiazide komt de diurese binnen 2 uur op gang, bereikt een maximum na circa 4 uur en houdt 6 tot 12 uur aan. Wanneer de plasmawaarden gedurende ten minste één etmaal worden gevolgd, blijkt de waargenomen plasmahalfwaardetijd uiteen te lopen tussen vier en vijftien uur. Ten minste 61% van de orale dosis wordt binnen 24 uur onveranderd geëlimineerd. Hydrochloorthiazide passeert wel de placentabarrière, maar niet de bloedhersenbarrière. ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 17 van 21- Wanneer ze gelijktijdig worden gebruikt met quinapril, veroozaken thiazide-achtige diuretica een sterker bloeddrukverlagend effect dan behandeling met een van beide middelen. In twee grote, gerandomiseerde, gecontroleerde trials (ONTARGET - ONgoing Telmisartan Alone and in combination with Ramipril Global Endpoint Trial en VA NEPHRON-D - The Veterans Affairs Nephropathy in Diabetes) is het gebruik van de combinatie van een ACE-remmer met een angiotensine IIreceptorantagonist onderzocht. ONTARGET was een studie bij patiënten met een voorgeschiedenis van cardiovasculair of cerebrovasculair lijden, of diabetes mellitus type 2 in combinatie met tekenen van eind-orgaanschade. VA NEPHRON D was een studie bij patiënten met diabetes mellitus type 2 en diabetische nefropathie. In deze studies werd geen relevant positief effect op de nierfunctie en/of cardiovasculaire uitkomsten en de mortaliteit gevonden, terwijl een verhoogd risico op hyperkaliëmie, acute nierbeschadiging en/of hypotensie werd gezien in vergelijking met monotherapie. Gezien hun overeenkomstige farmacodynamische eigenschappen zijn deze uitkomsten ook relevant voor andere ACE-remmers en angiotensine IIreceptorantagonisten. ACE-remmers en angiotensine II-receptorantagonisten dienen daarom niet gelijktijdig te worden ingenomen bij patiënten met diabetische nefropathie. ALTITUDE (Aliskiren Trial in Type 2 Diabetes Using Cardiovascular and Renal Disease Endpoints) was een studie die was opgezet om het voordeel van de toevoeging van aliskiren aan de standaardbehandeling van een ACE-remmer of een angiotensine II-receptorantagonist te onderzoeken bij patiënten met diabetes mellitus type 2 en chronisch nierlijden, cardiovasculair lijden of beide. De studie werd vroegtijdig beëindigd vanwege een verhoogd risico op negatieve uitkomsten. Cardiovasculaire mortaliteit en beroerte kwamen beide numeriek vaker voor in de aliskirengroep dan in de placebogroep, terwijl bijwerkingen en belangrijke ernstige bijwerkingen (hyperkaliëmie, hypotensie en renale disfunctie) vaker in de aliskirengroep werden gerapporteerd dan in de placebogroep. 5.2 Farmacokinetische eigenschappen Quinapril Absorptie Na orale toediening worden piekplasmaconcentraties van quinapril binnen een uur waargenomen. Uitgaande van in urine teruggevonden hoeveelheden quinapril en metabolieten is de absorptie ongeveer 60%. De absorptie van quinapril wordt door voedsel niet beïnvloed. Distributie Quinapril heeft een schijnbare eliminatie halfwaardetijd van ongeveer één uur. De biologische beschikbaarheid van quinaprilaat na orale toediening van quinapril bedraagt ongeveer 35%. Piekplasmaconcentraties van quinaprilaat worden ongeveer twee uur na orale toediening waargenomen. Ongeveer 97% van quinapril en quinaprilaat in het plasma wordt gebonden aan plasma-eiwitten. Het verdelingsvolume van quinaprilaat bedraagt ongeveer 11 liter. Bij patiënten met nierinsufficiëntie neemt de eliminatiehalfwaardetijd van quinaprilaat in de nieren toe naarmate de creatinineklaring afneemt. Farmacokinetische studies bij patiënten met een nierfunctiestoornis in de eindfase die werden behandeld met chronische hemodialyse of met CAPD (continue ambulante peritoneaaldialyse) duiden erop dat dialyse nauwelijks enig effect heeft op de eliminatie van quinapril en quinaprilaat. De eliminatie van quinaprilaat is eveneens verminderd bij oudere patiënten (65 jaar) en correleert goed met hun nierfunctie (zie rubriek 4.2 Dosering en wijze van toediening.) Studies bij ratten geven aan dat quinapril en/of metabolieten de bloed-hersen-barrière slechts beperkt kunnen passeren en dan slechts gevonden worden op die plaatsen van de hersenen met bekende hoge ACEactiviteit. Metabolisme ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 18 van 21- Na absorptie wordt quinapril omgezet in de belangrijkste metaboliet en krachtige ACE-remmer quinaprilaat en diverse niet-actieve metabolieten. Excretie Quinaprilaat heeft een schijnbare eliminatie halfwaardetijd van ongeveer 2 - 2,5 uur, de plasmaklaring bedraagt ongeveer 60 ml/min. De klaring van quinaprilaat geschiedt voornamelijk via excretie in de urine, deze renale klaring van quinaprilaat bedraagt ongeveer 95% van de totale plasmaklaring. Na orale toediening van quinapril wordt ongeveer 30% van de toegediende dosis als quinaprilaat in de urine uitgescheiden. Bij een creatinineklaring van minder dan 40 ml/min wordt de eliminatie van quinaprilaat vertraagd, dit maakt een reductie van de dosis noodzakelijk (zie rubriek 4.2). Bij patiënten met nierinsufficiëntie, neemt de schijnbare eliminatiehalfwaardetijd van quinaprilaat toe bij daling van de creatinineklaring. Farmacokinetisch onderzoek bij patiënten met een nierziekte in het eindstadium die chronische hemodialyse of continue peritoneale dialyse krijgen, toont aan dat dialyse weinig effect heeft op de eliminatie van quinapril en quinaprilaat. Er bestaat een lineaire correlatie tussen de plasmaquinaprilaatklaring en creatinineklaring. Borstvoeding: Na een enkelvoudige orale dosis van 20 mg quinapril bij zes vrouwen die borstvoeding gaven, was de M/P (melk/plasmaratio) voor quinapril 0,12. Quinapril was 4 uur na de dosis niet waarneembaar in de melk. De melkconcentraties van quinaprilaat waren op alle tijdstipppen nietwaarneembaar (<5 µg/l). Naar schatting krijgt een pasgeboren kind bij borstvoeding ongeveer 1,6% binnen van de gewichtsgecorrigeerde dosis van de moeder. Farmacokinetiek van oudere patiënten Oudere patiënten vertoonden een verhoogde AUC en piekconcentraties van quinaprilaat vergeleken met jongere patiënten. Dit bleek gerelateerd te zijn aan een verlaagde nierfunctie en niet zozeer aan de leeftijd zelf. Oudere patiënten lieten een toegenomen oppervlakte onder de curve (AUC) en piekconcentraties voor quinaprilaat zien vergeleken met waarden die bij jongere patiënten werden gezien. Dit leek verband te houden met de afgenomen nierfunctie en niet met de leeftijd zelf. Van het totale aantal patiënten die quinapril/HCTZ in klinische studies ontvingen, was 15% 65 jaar of ouder en 1,5% 75 jaar of ouder. Brede verschillen in effectiviteit of veiligheid werden niet gezien tussen deze patiënten en jongere patiënten. Wel kan een grotere gevoeligheid bij sommige oudere personen niet worden uitgesloten. Hydrochloorthiazide Absorptie Na orale toediening wordt hydrochloorthiazide snel geabsorbeerd. Distributie Onderzoek van de hydrochloorthiazide plasmawaarden gedurende 24 uur na orale toediening wees uit dat de plasmahalfwaardetijd varieert tussen de 4 en 15 uur. Metabolisme Hydrochloorthiazide wordt niet gemetaboliseerd. Excretie Minstens 61% van de orale dosis wordt binnen 24 uur in onveranderde vorm door de nieren uitgescheiden. Hydrochloorthiazide dringt door de placentabarrière, doch niet door de bloed-hersen-barrière Quinapril/Hydrochloorthiazide ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 19 van 21- Gelijktijdige toediening van verscheidene doses quinapril en hydrochloorthiazide heeft op de biologische beschikbaarheid van deze middelen weinig of geen invloed. 5.3 Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek Quinapril: Preklinische gegevens tonen geen specifiek risico voor mensen aan, gebaseerd op conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit en carcinogeen potentieel. Uit reproductietoxiciteitsonderzoek bleek dat quinapril geen negatieve effecten heeft op de vruchtbaarheid en het reproductiepotentieel van ratten en dat het niet teratogeen is. De groep ACE-remmers lijkt foetotoxische effecten te hebben (veroorzaakt schade aan en/of dood van de foetus) als het wordt toegediend in het tweede of derde trimester. Hydrochloorthiazide: Hoewel dubieus bewijs voor genotoxische of carcinogene effecten is gevonden in een aantal experimentele modellen heeft de uitgebreide ervaring met hydrochloorthiazide bij mensen nooit een relatie aangetoond tussen het gebruik ervan en een toename van neoplasmata. 6. FARMACEUTISCHE GEGEVENS 6.1 Lijst van hulpstoffen Magnesiumcarbonaat (E504i), lactose, polyvidon (E1201), onoplosbaar polyvidon (E1201), magnesiumstearaat (E470b), hydroxypropylmethylcellulose (E464), hydroxypropylcellulose (E463), polyethyleenglycol, ijzeroxide (E172), titaniumdioxide (E171) en candelilla-was (E902). 6.2 Gevallen van onverenigbaarheid Niet bekend. 6.3 Houdbaarheid 3 jaar. 6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren Bewaren beneden 25 °C. Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen licht en vocht. 6.5 Aard en inhoud van de verpakking Doos met 30 tabletten in strips. 6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies Geen bijzonderheden 7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN Pfizer bv Rivium Westlaan 142 ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 20 van 21- 2909 LD Capelle aan den IJssel 8. NUMMER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN Ingeschreven in het register onder nummer RVG 15835 9. DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING 14 juni 1994 10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST Laatste gedeeltelijke wijziging betreft rubriek 4.3, 4.4, 4.5 en 5.1: 8 september 2014 ACUZ 024 NL SmPC 29Jul2014 pagina - 21 van 21-
© Copyright 2024 ExpyDoc