2014040206 AB Operationele regeling

AGENDAPUNT VOOR HET AB
Agendapunt:
2014.04.02/06
Datum vergadering:
2 april 2014
Onderwerp:
Operationele Regeling VRU
Portefeuillehouder:
Mevrouw Westerlaken
Indiener:
Jacqueline Buitendijk
1. Gevraagd besluit
1. Vaststellen van de operationele regeling VRU
(bijlage A) en de bijbehorende toelichting
(bijlage B).
2. De inwerkingtreding van de regeling bepalen op
1 mei 2014 (tegelijkertijd met het nieuwe
regionaal crisisplan).
3. De algemeen directeur opdracht geven zorg te
dragen voor de invoering van de regeling en het
informeren van de operationele organisatie.
2. Toelichting bij het voorstel
In de operationele regeling stelt het algemeen
bestuur nadere regels over de werking van de
hoofdstructuur van de crisisorganisatie. Dit vloeit
voort uit de Wet veiligheidsregio’s, het Besluit
veiligheidsregio’s en het regionaal crisisplan Utrecht
2014-2017.
3. Bijlagen bij het voorstel
A. Operationele regeling VRU
B. Toelichting bij de Operationele regeling VRU
1
VOORSTEL
bij agendapunt 2014.04.02/06
Inleiding
In het regionaal crisisplan Utrecht 2014-2017 dat op 13 december 2013 is vastgesteld in
het algemeen bestuur, worden, in overeenstemming met de wet- en regelgeving, de
taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de crisisorganisatie beschreven. Ter
uitwerking van de wet- en regelgeving en hetgeen in het regionaal crisisplan is bepaald,
stelt het algemeen bestuur nadere regels over het functioneren van de crisisorganisatie.
Op 4 juli 2013 heeft het dagelijks bestuur ingestemd met de hoofdlijnen van de
operationele regeling. Op basis hiervan is de operationele regeling VRU opgesteld. Deze
is in september voor consultatie voorgelegd aan de directeur meldkamer en aan de
directeur publieke gezondheid (DPG). Het ontvangen commentaar is verwerkt. Bij de
operationele regeling VRU is een toelichting geschreven.
Het dagelijks bestuur heeft op 9 januari 2014 ingestemd met de operationele regeling en
met doorgeleiding naar het eerstvolgende AB ter vaststelling.
Toelichting op de regeling (zie ook bijlage B):
a. Afbakening: de operationele regeling regelt het feitelijk functioneren van de
hoofdstructuur van de crisisorganisatie. De operationele regeling is een aanvulling
op hetgeen in wet- en regelgeving en in het crisisplan is geregeld;
b. Leiding en coördinatie: de operationele leiding en bijbehorende operationele
mandatering vormen een belangrijk onderdeel van de operationele regeling VRU.
De operationele leiding en bijbehorende mandatering van de brandweer, de GHOR
en de Regionaal Operationeel Leider (artikelen 1 en 2) is geregeld in
overeenstemming met de hoofdlijnennotitie waarmee het DB op 4 juli 2013 heeft
ingestemd. De verantwoordelijkheid van de regionaal operationeel leider is
afgebakend ten opzichte van de directeur publieke gezondheid, die, op grond van
de Wvr formeel is belast met de operationele leiding van de GHOR-organisatie;
c. Met betrekking tot het ROT is nader invulling gegeven aan het flexibel en
slagvaardig functioneren van het ROT (artikel 3);
d. Alarmering, bereikbaarheid en beschikbaarheid (artikel 4): de algemeen directeur
regelt de bereikbaarheid en beschikbaarheid (consignatie). De bijbehorende
vergoedingsregeling wordt via het bestuur aan het GO voorgelegd;
e. Waarschuwen en informeren van de bevolking (artikel 5): in dit artikel zijn de
reeds bestuurlijk vastgestelde mandaten voor het inschakelen van het
sirenestelsel, NL-alert en RTV-Utrecht als calamiteitenzender vastgelegd;
f. Informatiemanagement (artikel 6): in aanvulling op het crisisplan zijn de
verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor en de uitvoering van het
informatiemanagement vastgelegd;
g. Onderzoek en evaluatie (artikel 7): regelt de samenloop van onderzoeken van
andere instanties op het rampterrein (OM, Onderzoeksraad voor Veiligheid). De
regels over het proces van evaluatie van incidenten en het borgen van de
leerpunten zijn neergelegd in de regionale evaluatiesystematiek van incidenten.
Deze evaluatiesystematiek wordt ook gehanteerd voor het evalueren van
oefeningen;
h. De slotbepaling (artikel 8) regelt de afbakening van deze regeling t.o.v. het RCP
en de procedure tot vaststelling en wijziging.
2
Proces
Na vaststelling door het AB, zal de algemeen directeur VRU er voor zorgdragen dat de
Operationele Regeling VRU bij de inwerkingtreding op 1 mei 2014 is geïmplementeerd en
dat alle betrokkenen bekend zijn met de regeling.
Gevraagd besluit
1. Vaststellen van de operationele regeling VRU (bijlage A) en de bijbehorende
toelichting (bijlage B).
2. De inwerkingtreding van de regeling bepalen op 1 mei 2014 (tegelijkertijd met het
nieuwe regionaal crisisplan).
3. De algemeen directeur opdracht geven zorg te dragen voor de invoering van de
regeling en het informeren van de operationele organisatie.
3
Bijlage A
bij agendapunt 20140402.06
Operationele Regeling Veiligheidsregio Utrecht
Uitwerking van de Wet veiligheidsregio’s over de organisatie en werking van de
hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing van de Veiligheidsregio
Utrecht.
4
Het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Utrecht,
gelet op:
de Wet veiligheidsregio’s (Wvr), het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr), het Besluit personeel
veiligheidsregio’s (Bpvr), de Regeling personeel veiligheidsregio’s (Rpvr), de Wet
publieke gezondheid (Wpg);
overwegende dat:
de Veiligheidsregio Utrecht een gemeenschappelijke regeling is, tevens openbaar
lichaam, ter uitvoering van de Wet veiligheidsregio’s;
de Veiligheidsregio Utrecht verantwoordelijk en bevoegd is voor de uitvoering van taken
die ingevolge de Wvr rechtstreeks zijn opgedragen;
in 2013 het algemeen bestuur het regionaal crisisplan Utrecht 2014-2017 heeft
vastgesteld, als bedoeld in artikel 16 Wvr, waarin de organisatie, de
verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden van de rampenbestrijding en de
crisisbeheersing worden beschreven;
het wenselijk is dat het bestuur nadere regels stelt over organisatie en werking van de
hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing van de veiligheidsregio
Utrecht. Dit ter uitwerking van de Wet veiligheidsregio’s en het Besluit Veiligheidsregio’s
besluit:
vast te stellen de:
Operationele Regeling Veiligheidsregio Utrecht.
§ 1 LEIDING EN ORGANISATIE
Artikel 1. Organisatie
1. De hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing is, voor wat betreft
de onderscheiden onderdelen, hun taakstelling en hun bemensing ingericht volgens
artikel 2.1.1. tot en met 2.1.5. van het Bvr.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.1.c., vervult in geval dat meerdere
commando’s plaats incident (CoPI’s) actief zijn het regionaal operationeel team (ROT)
de taak van coördinerend onderdeel vervult, onder afkondiging van (tenminste) GRIP
2.
3. In aanvulling op het gestelde in artikel 2.1.2 lid 1 Bvr geldt dat ook een officier van
dienst bevolkingszorg deel uitmaakt van het CoPI.
5
Artikel 2. Operationele leiding
1.
2.
De algemeen directeur, tevens commandant van de brandweer, is door het bestuur
als Regionaal Operationeel Leider (ROL) aangewezen, belast met de operationele
leiding van het geheel van de rampenbestrijding en crisisbeheersing, ter uitvoering
van de Wet veiligheidsregio’s, onverlet de eigen verantwoordelijkheid van de
directeur publieke gezondheid. De ROL geeft leiding aan het ROT, aan de Leider CoPI
en aan de calamiteitencoördinator op de meldkamer. Ter volcontinue uitvoering van
deze taak functioneert een gemandateerde gepiketteerde functionaris, de ROL van
dienst.
De directeur publieke gezondheid is, gegeven het in voorgaand lid bepaalde, op
grond van de WVR belast met de operationele leiding van de geneeskundige
hulpverlening, als onderdeel van het geheel van de rampenbestrijding en
crisisbeheersing. Ter volcontinue uitvoering van deze taak functioneert een
gemandateerde gepiketteerde functionaris, de Operationeel Directeur GHOR van
dienst.
3.
De commandant brandweer is op grond van artikel 25, lid 4, belast met de
operationele leiding van de brandweer, als onderdeel van het geheel van de
rampenbestrijding en crisisbeheersing. Ter volcontinue uitvoering van deze taak
functioneert een gemandateerde gepiketteerde functionaris, de Commandant van
dienst brandweer.
4.
De voorzitter van de veiligheidsregio (in geval van artikel 39), respectievelijk de
burgemeester van de gemeente waar het incident zich voordoet (in die gevallen
waarin artikel 39 Wvr niet wordt toegepast), kan een andere ROL aanwijzen dan de
algemeen directeur, tevens commandant van de brandweer. De voorzitter of de
burgemeester stelt alsdan de ROL van de veiligheidsregio onverwijld in kennis van
dit besluit.
5. Na grootschalige alarmering wordt, zolang de leiding over het incident nog niet is
overgedragen aan de ROL van dienst, het incident dat verband houdt met de
grootschalige alarmering door de dienstdoende calamiteitencoördinator
gecoördineerd, zonder daarbij te treden in de bevoegdheden van de
lijnfunctionarissen. Onmiddellijk na grootschalige alarmering waarschuwt de
calamiteitencoördinator de verantwoordelijke burgemeester(s) of de voorzitter van de
veiligheidsregio.
6. De algemeen directeur VRU draagt zorg voor verdere uitwerking van operationele
mandaten, voor zover het zijn algemene en operationele bevoegdheden betreft.
Artikel 3. regionaal operationeel team (ROT) en commando plaats incident
(CoPI)
1. De ROL van dienst besluit op welk moment het ROT actief is. Hij informeert hierover
onverwijld het bevoegd gezag (de burgemeester van de gemeente waar het incident
zich voordoet of de voorzitter van de veiligheidsregio in geval van artikel 39), de
Leider CoPI en de calamiteitencoördinator.
2. Een sectie van het ROT bestaat tenminste uit een hoofd van de sectie en een lid van
de sectie.
3. Het ROT vergadert in GRIP-situaties in de (begin)samenstelling zoals benoemd in het
Bvr artikel 2.1.4, met dien verstande dat van elke sectie één functionaris aan de
vergadering deelneemt, in principe het hoofd van de sectie. Desgewenst kan het
hoofd van de sectie zich laten vervangen door een lid van de sectie.
4. De ROL van dienst kan zowel vóór of na de start van het ROT besluiten om één of
meerdere leden van het ROT te excuseren van (verdere) deelname aan het ROT,
6
indien vanwege de specifieke eisen van een incident een (verdere) deelname naar
zijn oordeel niet vereist is. De ROL van dienst neemt dit besluit in overleg met het lid
of leden van het ROT die dit betreft en informeert hierover onverwijld de betrokken
burgemeester, dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio.
5. Lid 1 en 4 zijn ook van toepassing op het functioneren van het CoPI, gegeven Bvr
artikel 2.1.2.
§ 2 ALARMERING, BEREIKBAARHEID EN BESCHIKBAARHEID
Artikel 4. Alarmering, bereikbaarheid en beschikbaarheid
1. De Algemeen directeur VRU en de directeur publieke gezondheid regelen, elk voor
hun verantwoordelijkheidsbereik, de alarmering, bereikbaarheid en beschikbaarheid
van de operationele functionarissen die werkzaam zijn in de hoofdstructuur van de
rampenbestrijding en crisisbeheersing, met uitzondering van de functionarissen van
de sectie politie, het gemeentelijk beleidsteam en het team bevolkingszorg.
2. Binnen de meldkamer Utrecht vindt de afhandeling van de incidenten die geen
verband houden met de ramp of crisis gecoördineerd plaats, zonder dat vermenging
plaatsvindt met de afhandeling van de grootschalige ramp of crisis.
3. De directeur meldkamer draagt er zorg voor dat de calamiteitencoördinator
volcontinue beschikbaar is.
§ 3 WAARSCHUWEN EN INFORMEREN VAN DE BEVOLKING
Artikel 5. Waarschuwen en informeren van de bevolking
1. De burgemeester of de voorzitter van de veiligheidsregio is bevoegd tot het inzetten
van het Waarschuwings- en Alarmeringsstelsel (WAS), het inzetten van NL-Alert, het
inzetten van de calamiteitenzender RTV Utrecht en het in werking stellen van een
publieksinformatienummer.
2. In geval het sirenestelsel in werking is getreden laat de ROL van dienst, namens de
burgemeester of voorzitter van de veiligheidsregio, dit waarschuwingssignaal volgen
door berichtgeving met gebruikmaking van diverse middelen, waaronder NL-alert.
Specifiek laat de ROL van dienst de rampenzender in werking treden en stemt hij met
de rampenzender de berichtgeving af. De ROL van dienst maakt geen gebruik van
deze bevoegdheden, dan nadat hij hierover afstemming heeft gehad met de
betrokken burgemeester of de voorzitter van de veiligheidsregio, tenzij in verband
met het spoedeisend belang, deze afstemming vooraf niet mogelijk is.
3. De commandant brandweer is gemandateerd om namens het bevoegd gezag (de
burgemeester of, in geval van artikel 39, de voorzitter van de veiligheidsregio) om
door tussenkomst van de meldkamer het sirenestelsel in werking te doen treden,
controleert de bevoegdheid alvorens tot handelen over te gaan en legt vast wie
wanneer de opdracht tot het in werking treden heeft gegeven. De ROL van dienst
heeft van de commandant brandweer ondermandaat gekregen voor de uitoefening
van deze bevoegdheden.
7
4. In geval het sirenestelsel in werking is getreden neemt de calamiteitencoördinator
namens de ROL van dienst terstond contact op met de desbetreffende
burgemeester(s).
5. Het actiecentrum crisiscommunicatie kan bij aanvang van een crisis, zonder
toestemming van de burgemeester, via de beschikbare middelen en kanalen
informatie verspreiden, voor zover die informatie betrekking heeft op uitsluitend
feiten en omstandigheden van het incident en/of operationele informatie over het
optreden van de hulpverleningsdiensten.
6. Op het moment dat het RBT actief is, coördineert het regionaal actiecentrum
crisiscommunicatie, de crisiscommunicatie onder verantwoordelijkheid van de
voorzitter van het RBT. Het ROT stuurt het actiecentrum operationeel aan (op het
gebied van informatiepositie en schadebeperking) en het RBT stuurt het actiecentrum
aan op gebied van betekenisgeving en communicatiestrategie.
§ 4. HET INFORMATIEMANAGEMENT
Artikel 6. Informatiemanagement
1. De ROL van dienst is eindverantwoordelijk voor het doen opstellen, bijhouden en
completeren van het totaalbeeld voor de informatievoorziening zoals bedoeld in
artikel 2.4.1. van het Bvr.
2. De calamiteitencoördinator zorgt er namens de ROL van dienst voor dat in situaties
van GRIP 1 het totaalbeeld voor de informatievoorziening zo snel mogelijk, maar niet
eerder dan nadat de informatiemanager in het CoPI te kennen heeft gegeven het te
kunnen ontvangen, aan de informatiemanager CoPI wordt overgedragen.
3. De calamiteitencoördinator zorgt er namens de ROL van dienst voor dat in situaties
van GRIP 2 en hoger waarbij voortijds geen GRIP 1 is afgekondigd het totaalbeeld
voor de informatievoorziening zo snel mogelijk, maar niet eerder dan nadat de
informatiemanager ROT te kennen heeft gegeven het te kunnen ontvangen, aan de
informatiemanager ROT wordt overgedragen.
4. De informatiemanager CoPI zorgt er namens de ROL van dienst voor dat in geval van
opschaling van GRIP 1 naar GRIP 2 of hoger het totaalbeeld voor de
informatievoorziening zo snel mogelijk, maar niet eerder dan nadat de
informatiemanager ROT te kennen heeft gegeven het te kunnen ontvangen, aan de
informatiemanager ROT wordt overgedragen.
5. Na ontvangst van het totaalbeeld van de calamiteitencoördinator is namens de ROL
van dienst voor de informatievoorziening bij GRIP 1 de informatiemanager CoPI, dan
wel bij GRIP 2 of hoger de informatiemanager ROT verantwoordelijk voor het beheer
en up-to-date houden van het totaalbeeld.
6. Een en ander geschiedt gegeven artikel 2.4.2. Bvr, waarin is geregeld dat onderdelen
van de hoofdstructuur een eigen beeld bijhouden.
7. In navolgende gevallen dient de ROL van dienst, afgezien van reguliere meldings- en
alarmeringsclassificaties, onverwijld rechtstreeks door de meldkamer, in casu de
calamiteitencoördinator, te worden gewaarschuwd:
a. medisch te behandelen gewonden en/of dodelijke slachtoffers onder het eigen
personeel als gevolg van de taakuitvoering van de regionale brandweerzorg,
8
rampenbestrijding, crisisbeheersing en geneeskundige hulpverlening bij
ongevallen en rampen;
b. incidenten waarbij dodelijke slachtoffers zijn gevallen tijdens de taakuitvoering
van de regionale brandweerzorg, rampenbestrijding, crisisbeheersing en
geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen;
c. grootschalige alarmering van de hoofdstructuur;
d. weeralarm;
e. uitval C2000, P2000;
f.
het inschakelen van het sirenestelstel;
g. bijstandsverzoeken aan de VRU van buurregio’s en/of het LOCC;
h. crisiscommunicatie vanuit de provincie en/of het NCC (Min V&J);
i.
incidenten in buurregio’s met uitstralingseffecten naar de VRU;
j.
anderszins op verzoek van operationeel leidinggevenden uit de hoofdstructuur;
k. andere situaties waarvan kan worden ingeschat dat voorbereidende activiteiten
dan wel bestuurlijk overleg gewenst of noodzakelijk is.
8. Het voorgaande laat onverlet dat operationeel leidinggevenden, indien nodig,
zelfstandig en actief in de hiërarchische lijn relevante zaken onder de aandacht van
de ROL van dienst brengen, in elk geval wanneer wordt verwacht dat zaken
mediagevoelig zijn.
§ 5 ONDERZOEK, EVALUATIE
Artikel 7. Onderzoek
1. In geval bij GRIP 1 of hoger de locatie van een incident wordt of zal worden
aangemerkt als plaats delict wordt hiervan door de Leider CoPI melding gedaan aan
de ROL van dienst. De Leider CoPI overlegt met de ovd-politie over de gang van
zaken op en rond de plaats delict en maakt ten aanzien van de verdere afhandeling
van het incident de noodzakelijke afspraken.
2. In geval bij GRIP 1 of hoger het Openbaar Ministerie (OM) te kennen geeft dat
functionele OM-interventie bij of ter zake van de afhandeling van het lopende incident
noodzakelijk is, wordt hiervan door de Leider CoPI melding gedaan aan de ROL van
dienst. De ROL van dienst ziet erop toe dat met het OM afspraken worden gemaakt
ten aanzien van de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden ter
plaatse, alsmede de bestuurlijke informatievoorziening.
3. Indien de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV), dan wel één of meerdere
rijksinspectiediensten zich ter plaatse van het incident melden wordt hiervan door de
Leider CoPI onmiddellijk melding gedaan aan de ROL van dienst. De ROL van dienst
zal hiervan onverwijld de betrokken burgemeester(s) en de algemeen directeur VRU
in kennis stellen.
4. In geval van inbeslagname van voorwerpen bij een lopend incident door de OvV zal
de ROL van dienst hiervan de betrokken burgemeester en de algemeen directeur VRU
in kennis stellen.
5. De directeur Risico- en Crisisbeheersing kan al dan niet op basis van de bevindingen
van de ROL van dienst besluiten om een evaluatieonderzoek uit te laten voeren,
overeenkomstig de daarvoor vastgestelde procedure.
9
6. De directeur Risico- en Crisisbeheersing rapporteert elk half jaar over de
aanbevelingen, ter zake van te leren lessen voor functionarissen en onderdelen
binnen de hoofdstructuur en ter zake van noodzakelijke aanpassingen van de
procedures en protocollen, alsmede deze regeling.
7. De directeur Risico- en Crisisbeheersing doet tevens aanbevelingen over het
verwerken van deze lessen en aanbevelingen in de jaarlijkse gezamenlijke oefening
van de onderdelen van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en
crisisbeheersing, een en ander overeenkomstig het gestelde in artikel 2.5.1. Bvr.
§ 7 SLOTBEPALING
Artikel 8.
1. Deze regeling wordt aangehaald als: Operationele regeling VRU.
2. De uitvoering van deze regeling en de bekendheid ervan bij ter uitvoering van de
regeling betrokken functionarissen is opgedragen aan de deelnemers van de
gemeenschappelijke regeling VRU, de directeuren van de directie Risico- en
Crisisbeheersing en Veiligheidszorg en de directeur van de meldkamer.
3. De directeur Risico- en Crisisbeheersing is verantwoordelijk voor de controle op de
uitvoering en op het beheer van deze regeling. Daaronder valt in elk geval:
a. het jaarlijks beoordelen of actualisering van deze regeling noodzakelijk is;
b. het signaleren van wijziging van wet en regelgeving en ontwikkelingen en
omstandigheden en andere feiten die van invloed zijn op deze regeling;
c. het doen van voorstellen tot wijziging van de regeling, in de gevallen
voornoemd onder a. en b.
4. De directeur van de meldkamer is, met in achtneming van het gestelde in het
convenant tussen veiligheidsregio en het convenant met de politie-eenheid MiddenNederland, het convenant tussen de VRU en de RAVU en de statuten van de GMU,
verantwoordelijk voor al hetgeen binnen of vanuit de meldkamer conform deze
regeling wordt georganiseerd.
5. Deze regeling is vastgesteld door het algemeen bestuur, met dien verstande dat het
dagelijks bestuur toekomstige wijzigingen van de regeling vaststelt.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van 2 april 2014.
voorzitter,
secretaris,
mr. J.H.C. van Zanen
dr. P.L.J. Bos
10
Bijlage B bij agendapunt 2014.04.02/06
Toelichting op de operationele regeling VRU 2014
Inleiding
In het regionaal crisisplan 2014-2017 dat op 13 december 2013 is vastgesteld door het
algemeen bestuur is in overeenstemming met de Wet veiligheidsregio’s en bijbehorende
besluiten, de crisisorganisatie in de veiligheidsregio Utrecht vastgelegd.
De wet- en regelgeving biedt op diverse plaatsen ruimte aan het bestuur van de
veiligheidsregio om nadere regels te stellen over het functioneren van de
crisisorganisatie. Deze regels zijn neergelegd in de operationele regeling VRU.
Deze operationele regeling is na instemming van het dagelijks bestuur, vastgesteld door
het algemeen bestuur. Onderstaand wordt de operationele regeling toegelicht.
Doel en reikwijdte van de regeling,
In de Wet veiligheidsregio’s, het Besluit veiligheidsregio’s, het Besluit personeel
veiligheidsregio’s, de Regeling personeel veiligheidsregio’s en de Wet publieke
gezondheid, zijn regels gesteld over de organisatie van de crisisorganisatie.
Deze regelingen bieden op diverse onderdelen ruimte aan het bestuur van de
veiligheidsregio om hieraan nadere uitwerking te geven. De operationele regeling heeft
tot doel om het functioneren van de crisisorganisatie eenduidig vast te leggen.
De operationele regeling heeft uitsluitend betrekking op de operationele organisatie en
bovendien alleen voor die onderdelen waar de VRU verantwoordelijk is.
Het gaat daarbij om het functioneren van de multidisciplinaire samenwerking en de
onderdelen brandweer en GHOR. De samenhang met de andere kolommen binnen de
crisisorganisatie, zoals de politie, blijft in deze regeling buiten beschouwing.
Leiding en coördinatie
De artikelen 1 en 2 bevatten aanvullende bepalingen over de hoofdstructuur van de
crisisorganisatie in de regio Utrecht. In afwijking van landelijke regelgeving heeft de VRU
er expliciet voor gekozen om in geval dat meerdere coördinatieteams plaats incident
(CoPI) actief zijn, de coördinatie niet bij één van deze CoPI’s neer te leggen maar bij het
ROT. Dit om te voorkomen dat CoPI’s bij hun doorgaans drukke werkzaamheden ook
worden belast met het coördineren van werkzaamheden van de andere CoPI’s.
In artikel 2, wordt de operationele leiding en bijbehorende mandaten eenduidig
vastgelegd. De operationele leiding functioneert onder het bestuurlijk gezag (de
burgemeester of in geval van artikel 39, de voorzitter van de veiligheidsregio). Een
uitzondering is in geval het bevoegd gezag een ander functionaris als ROL aanwijst. De
Wet veiligheidsregio’s kent een dergelijke bepaling uitsluitend in geval van GRIP 4, als
besluit van de voorzitter van de veiligheidsregio. Het is logisch dat in aanvulling daarop
ook de burgemeester een dergelijke bevoegdheid toe te kennen in geval van een ramp of
crisis die de gemeentegrens niet overschrijdt (tot en met GRIP 3).
De commandant brandweer heeft in overeenstemming met de regeling personeel
veiligheidsregio’s, het mandaat voor de operationele leiding. De rol van de operationeel
leider is uitgewerkt in supplement G van de Regeling personeel veiligheidsregio’s. De
Regionaal Operationeel Leider treedt op als voorzitter van het Regionaal Operationeel
Team (ROT) en geeft richting aan de crisisorganisatie. Hij geeft leiding aan de
multidisciplinaire samenwerking in het ROT en voor het multidisciplinair aanpakken van
het effectgebied. Hij vertaalt tactische informatie naar strategische beslispunten en
11
treedt in voorkomende gevallen namens het ROT op als adviseur naar het bevoegd
gezag. De bevoegdheid van de Regionaal Operationeel Leider laat onverlet de
verantwoordelijkheid en bevoegdheden van de directeur publieke gezondheid, die op
grond van de Wet veiligheidsregio’s belast is met de geneeskundige hulpverlening.
De Regionaal Operationeel Leider, de directeur publieke gezondheid en de commandant
brandweer wijzen elk voor zover hun bevoegdheid reikt een dienstdoend functionaris
aan, met als doel de volcontinue beschikbaarheid te garanderen en kwaliteitseisen aan
deze functionarissen te stellen.
Verder is van belang dat er een operationele bevelslijn is tussen de ROL van dienst en
zowel de leider commando plaats incident (CoPI) en de calamititeitencoördinator. Dit is in
overeenstemming met de documenten ‘taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden
van de calamiteitencoördinator’ én de ‘criteria voor grootschalige alarmering’. Beide
documenten zijn in juni 2013 vastgesteld door het algemeen bestuur VRU. De
bestuurlijke criteria voor grootschalige alarmering, als bedoeld in artikel 2.2.1. Besluit
veiligheidsregio’s zijn vastgelegd in het crisisplan 2014-2017.
Functioneren van ROT en CoPI
Artikel 3 bevat aanvullende bepalingen op het crisisplan over het feitelijk functioneren
van het ROT en het CoPI. De wet lijkt er van uit te gaan dat het ROT, respectievelijk het
CoPI pas operationeel zijn als deze in de volledige wettelijke bezetting is opgekomen. Dit
doet geen recht aan de slagvaardigheid en ook de flexibiliteit van de crisisorganisatie die
belangrijke uitgangspunten vormen van het nieuwe crisisplan in onze regio.
De ROL van dienst besluit wanneer het ROT operationeel is. Hij zal hierover uiteraard
doorgaans overleg hebben met de Leider CoPI en de calamiteitencooördinator, maar hij
kan dit besluit ook zelfstandig nemen. De flexibiliteit en de leidende rol van de
dienstdoend ROL komt ook tot uitdrukking de mogelijkheid om afhankelijk van de aard
van het incident een of meerdere ROT leden te excuseren van verdere deelname.
Rekening houdend met de eigenstandige verantwoordelijkheden van de deelnemers aan
het ROT, stemt de ROL van dienst dit besluit af met de ROT-leden die dit betreft. Deze
bepalingen zijn ook van toepassing op het functioneren van het CoPI en mutatis
mutandis op de rol van de Leider CoPI.
Alarmering, bereikbaarheid en beschikbaarheid
Artikel 4 handelt over de alarmering, bereikbaarheid en beschikbaarheid van de
operationele functionarissen met een rol in de crisisorganisatie.
De ROL en de DPG regelen dit elk voor zover hun verantwoordelijkheid betreft. Waar het
gaat om de uitvoering van de alarmering ligt een belangrijke rol voor de onderdelen in de
gemeenschappelijke meldkamer. Het dient volstrekt helder zijn wie voor de alarmering
verantwoordelijk is.
Ook de volcontinue bereikbaarheid en beschikbaarheid van de functionarissen met een
rol in de crisisorganisatie dient gegarandeerd te worden. Er ligt een voorstel voor het
piketbeleid VRU, waarvoor de algemeen directeur VRU en de DPG gezamenlijk
verantwoordelijk zijn. Het gaat hierbij overigens alleen om regionale piketfuncties,
waarvoor de VRU verantwoordelijkheid draagt. Piketfuncties bij externe partners ( politie,
de crisispartners en in de gemeentelijke organisatie zijn de eigen verantwoordelijkheid
van die organisaties.
Waarschuwen en informeren van de bevolking
Artikel 5 bevat regels over het waarschuwen en het informeren van de bevolking in geval
van een calamiteit. Deze bepalingen zijn in overeenstemming met de mandaatbesluiten
die alle burgemeesters in het najaar 2013 afzonderlijk hebben genomen met betrekking
12
tot het inschakelen van het waarschuwingsstelsel (WAS), NL-alert en het inschakelen van
RTV-Utrecht.
Het bevoegd gezag is te allen tijde eindverantwoordelijk voor de berichtgeving aan pers
en publiek ten tijde van een incident. Dit houdt in dat berichtgeving vooraf wordt
afgestemd met het bestuurlijke gezag. Lid 5 biedt de mogelijkheid om bij aanvang van
een crisis feitelijke operationele informatie van het optreden van de hulpdiensten zonder
toestemming vooraf te verspreiden.
Lid 6 regelt dat in geval van een GRIP 4 het regionaal actiecentrum crisiscommunicatie
de informatievoorziening onder verantwoordelijkheid van de voorzitter van de
veiligheidsregio coördineert. Dit betekent automatisch dat tot GRIP 4 het actiecentrum
crisiscommunicatie in de eigen gemeente is georganiseerd. Dit is in overeenstemming
met het Regionaal Crisisplan 2014-2017.
Informatiemanagement
In artikel 6 zijn de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot de
operationele informatievoorziening geregeld. Deze bepalingen hebben uitsluitend
betrekking op het opstellen van een gezamenlijk multidisciplinair totaalbeeld gedurende
een ramp of crisis. Iedere discipline is verantwoordelijk voor het aanleveren van
relevante operationele informatie die betrekking heeft op de eigen kolom. In de
afzonderlijke secties zal het informatiemanagement van de eigen discipline geborgd
worden.
Lid 7 bevat een overzicht van situaties, waarbij de dienstdoend Regionaal Operationeel
Leider onverwijld gewaarschuwd dient te worden. Het gaat daarbij om gevallen waarbij
bij voorbaat duidelijk is dat die een grote impact hebben op de crisisorganisatie en de
dienstdoend ROL in positie moet komen.
Onderzoek en evaluatie
Artikel 7 bevat bepalingen over de crisisorganisatie in relatie tot strafrechtelijk onderzoek
door het OM, onderzoek door de Onderzoeksraad voor de Veiligheid en rijksinspecties.
Voor zover de Inspectie voor Geneeskundige zorg (IGZ) betrokken is bij het onderzoek
naar een incident, treedt de directeur publieke gezondheid op als coördinerend
aanspreekpunt. Lid 5 tot en met 7 hebben betrekking op het uitvoeren van evaluaties
naar het optreden van de operationele diensten of andere crisispartners betrokken bij het
optreden van het incident en niet om verantwoordelijkheid af te leggen. Voor het
gestructureerd uitvoeren van evaluaties van incidenten en van oefeningen hanteert de
VRU een vastgestelde evaluatiesystematiek. Het monitoren van de uitvoering van de
leerpunten van deze evaluaties, maakt onderdeel uit van deze evaluatiesystematiek. De
evaluatiesystematiek is in een afzonderlijk document vastgelegd en maakt als zodanig
geen deel uit van deze operationele regeling.
Slotbepaling.
Artikel 8 regelt wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van deze regeling en de
bekendheid ervan bij alle betrokken functionarissen. De directeur Risico en
Crisisbeheersing heeft hierbij binnen de VRU een coördinerende rol. Tot slot regelt dit
artikel ook de procedure tot vaststelling. De vaststelling van de regeling is neergelegd bij
het algemeen bestuur, met dien verstande dat het dagelijks bestuur toekomstige
wijzigingen vaststelt. Daarmee kan flexibel worden ingespeeld op actuele ontwikkelingen
met betrekking tot de operationele organisatie.
13