TB verdubbeling N33 Natuurcompensatieplan Opdrachtgever Rijkswaterstaat Dienst Noord-Nederland I. Groen Ondertekenaar Oranjewoud B.V. Kenmerk 239586 - Versie D01 Heerenveen, 4 mei 2012 Addendum Het voorliggende Natuurcompensatieplan ten behoeve van het TB Verdubbeling N33 is tot stand gekomen op basis van de rapportage ten behoeve van het OTB/MER Verdubbeling N33, d.d. 19 november 2010. Dit betekent dat er een aanvulling gemaakt is in het door het bureau Movares opgestelde rapport voor de verdubbeling van de N33 welke diende als onderbouwing van het Ontwerp Tracé Besluit (OTB) Verdubbeling N33 Assen - Veendam - Zuidbroek. De aanvulling bestaat uit zaken die gewijzigd, nader uitgewerkt dan wel extra toegevoegd zijn aan het project in de periode tussen het gereedkomen van het OTB en het opstellen van het Tracébesluit Verdubbeling N33 Assen - Veendam - Zuidbroek. Hieronder staat beschreven welke punten voor het aspect Ecologie ten opzichte van het OTB zijn aangevuld: - - - Wijziging ontwerp knooppunt Zuidbroek van botonde variant in klaverblad variant: Aanvullende opgave en uitwerking vanuit de Boswet, EHS en Flora- en faunawet Wijziging in ontwerp knooppunt Assen Zuid en optimalisatie ecologische verbindingszone Witterdiep/Anreeperdiep Langs het hele tracé van de N33: Nadere uitwerking van een aantal voorgeschreven zaken vanuit de Flora- en faunawet Nieuwe verkeerscijfers uit het NRM: hierdoor treedt op enkele locaties meer geluidsbelasting op dan in de huidige situatie, waardoor conform de omgevingsverordening provincie Drenthe voor de Drentsche EHS compensatie van verstoord oppervlak aan de orde is. Gebruik van opstandsinformatie uit de bosinventarisatie van Movares ipv ingetekend luchtfotokaarten aangaande berekening van de compensatieopgave. Ontkoppeling ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet Het traject voor het aanvragen van een ontheffing voor artikel 75 van de Flora- en faunawet staat los van het vaststellen van de Nota Ecologie (Oranjewoud, 2012) en het voorliggend Natuurcompensatieplan. Ten behoeve van de ontheffingsaanvraag voor een aantal beschermde diersoorten, zal nog aanvullend onderzoek plaatsvinden. Het betreft jaarrond beschermde nesten, gebruik van te slopen woningen door vleermuizen en verplaatsing van een roekenkolonie. Daarnaast zijn enkele aanvullingen noodzakelijk met betrekking tot de effectbeschrijving en mitigatie. Deze zaken zijn afgestemd op 19 december 2011 en 7 maart 2012 met specialisten van DLG. Daar waar deze werkwijze weerslag heeft op het beschrevene in het voorliggende Natuurcompensatieplan, wordt verwezen naar het activiteitenplan en eventueel werkprotocol welke in het kader van de aanvraag ontheffing Flora- en faunawet worden opgesteld. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 1/1 Inhoud 1 Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Leeswijzer 5 5 6 2 Korte beschrijving van het projectgebied N33 2.1 Rijksweg N33 2.2 Gebiedsbeschrijving 8 8 8 3 Toetsing aan wet- en regelgeving 3.1 Inleiding 3.2 Wetgeving en beleid aangaande compensatie 3.2.1. Compensatie uitgaande van gebiedsbescherming 3.2.2. Compensatie uitgaande van soortenbescherming 3.2.3. Compensatie volgens de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 3.2.4. Compensatie volgens de Compensatieverordening Bos, Natuur, Landschap en Archeologie - Provincie Drenthe: 3.2.5. Compensatie volgens de Boswet (VenW en LNV, 2000): 3.3 Overige kaders 3.3.1. Nota Landschap & Nota Landschappelijke Inpassing 3.3.2. Overige ontwikkelingen in de omgeving 10 10 10 10 11 12 4 Spelregels compensatie N33 4.1 Uitgangspunten compensatieopgave N33 4.1.1. Andere uitgangspunten 4.1.2. Landschappelijke inpassing 4.1.3. Mitigatie 4.2 Compensatie vanuit de Flora- en faunawet 4.2.1. Leefgebied levendbarende hagedis 4.2.2. Verblijfplaats gewone dwergvleermuis 4.3 Compensatie EHS provincie Groningen 4.4 Compensatie EHS en bos provincie Drenthe 4.5 Compensatie vanuit Boswet 4.6 Vernietiging bosgebieden en houtopstanden 17 17 18 18 19 19 19 22 22 23 24 24 5 Aanpak compensatieopgave N33 5.1 De aanpak 5.1.1. Samenwerking met lokale overheden 5.1.2. Planologische bescherming 5.2 Gestelde eisen aan compensatie 5.2.1. Criteria compenseren 5.2.2. Inrichtings- en beheerplan 5.2.3. Evaluatie en monitoring 25 25 25 25 25 26 26 26 6 Onderzoek compensatiegebieden voor de N33 6.1 Verkenning compensatiegebieden levendbarende hagedis 6.1.1. Gasselterheide 6.1.2. Landgoed Heidehof 27 27 27 27 14 14 15 15 15 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 2/2 6.1.3. Landgoed het Westersche Veld 6.1.4. Conclusie 6.2 Verkenning compensatiegebieden voor bos en grasland 28 28 28 7 Compensatie in kader van de Flora- en faunawet 7.1 Compensatieopgave Levendbarende hagedis 7.1.1. Ecologische randvoorwaarden 7.1.2. Populatiegericht compenseren 7.1.3. Populatiegrootte obv veldonderzoek Stichting Ravon 7.1.4. Inrichtingsplan beoogde compensatiegebieden 7.1.5. Vegetatiestructuur beoogde compensatiegebieden 7.1.6. Wegvangen en verplaatsen van levendbarende hagedissen 7.1.7. Monitoring beoogde compensatiegebieden 7.1.8. Beheer beoogde compensatiegebieden 7.1.9. Planologie en eigendomssituatie 7.2 Compensatieopgave voor de gewone dwergvleermuis 29 29 29 30 30 30 33 33 33 33 34 35 8 Compensatie in kader van de EHS 8.1 Berekening compensatieopgave 8.2 Compensatieopgave EHS-grasland 8.2.1. Oostermoersche Vaart (Hunze) 8.2.2. Knooppunt Assen-zuid 8.2.3. Overige compensatiegebieden EHS-grasland 8.3 Compensatieopgave EHS-bos 8.3.1. Zuidbroek (oostkant) 8.3.2. Hollandscheveld 8.3.3. Overige zoekgebieden 37 37 38 38 39 39 39 39 40 40 9 Compensatiegebieden in het kader van de Boswet 9.1 Berekening compensatieopgave 9.2 Beschrijving locaties en eventuele compensatie binnen TB-grens 9.2.1. Compensatie Aansluiting Assen Zuid (N33/A28) 9.2.2. Compensatie Traject Assen – Hemmenweg 9.2.3. Compensatie Traject Hemmenweg –Nijlande 9.2.4. Compensatie Traject Nijlande – Rolde 9.2.5. Compensatie Traject Rolde – Nijend 9.2.6. Compensatie Traject Nijend-Schaepvolte 9.2.7. Compensatie Traject Schaepvolte-Oude Groningerweg 9.2.8. Compensatie Traject Oude Groningerweg-Zandvoort 9.2.9. Compensatie Traject Zandvoort-De Hilte 9.2.10. Compensatie Traject de Hilte - K.J. de Vriezestraat 9.2.11. Compensatie Traject K.J. de Vriezestraat – Wildervanksterdallen 9.2.12. Compensatie Traject Wildervanksterdallen - A.G. Wildervanckkanaal 9.2.13. Compensatie Traject Wildervanckkanaal – Veendam 9.2.14. Compensatie Traject Veendam - Duurkenakker/Meeden 9.2.15. Compensatie Traject Duurkenakker/Meeden – Winschoterdiep 9.2.16. Compensatie Traject Winschoterdiep – Aansluiting N33/A7 9.3 Compensatieopgave buiten TB-grens 41 41 41 41 41 42 42 42 42 42 42 42 43 43 44 44 44 44 44 44 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 3/3 9.3.1. Nolde 9.3.2. Overige compensatie buiten TB-grens 44 45 10 Saldi te compenseren en voorziene compensatie 46 Referenties 50 Colofon 52 Bijlagen 54 Bijlage 1: Rapportage RAVON 55 Bijlage 2: Tabel compensatieopgave 56 Bijlage 3: Memo Provincie Groningen, d.d. 18 maart 2010 57 Bijlage 4: Bomeninventarisatie 58 Bijlage 5: Kaarten te kappen bos 59 Bijlage 6: Kaarten aangewezen compensatiegebieden 60 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 4/4 1 Inleiding 1.1 Aanleiding Voor de verdubbeling van de N33 wordt het TB opgesteld. Uit de Nota Ecologie (Oranjewoud, 2012), onderdeel van deze TB, komt naar voren dat natuurcompensatie noodzakelijk is. Dit betreft compensatie: - Van leefgebied voor de levendbarende hagedis en de gewone dwergvleermuis in het kader van de Flora- en faunawet. - Van grasland en bos in het kader van de provinciale verordening voor EHSgebieden (ruimtebeslag). - Bomenrijen en bosopstanden in het kader van de Boswet. - Biotoop in de vorm van bos of grasland waar extra geluidsbelasting plaats vindt in het kader van de provinciale verordening voor EHS-gebieden (kwalitatieve compensatie). In onderstaande tabel is toegelicht in welke orde van grootte beschermd habitat zal worden verwijderd in het kader van de TB N33. Deze hoeveelheden worden in dit plan vertaald naar de daadwerkelijke compensatie-opgave, waarbij rekening wordt gehouden met de wettelijk vereiste compensatiefactoren. Soort Levendbarende hagedis Compensatieopgave In totaal gaat ca. 24 ha leefgebied op de reserveringsstrook verloren. Compensatie zal populatiegericht plaats vinden. Hierbij zullen de nieuwe leefgebieden een kwaliteitsimpuls krijgen. Met betrekking tot de verplaatsing van de populatie is het voorstel om 3/5 deel van de populatie te verplaatsen naar landgoed het Westersche Veld en 2/5 naar de Gasselterheide/Drouwenerzand. Indien op het moment van overplaatsing één of meerdere terreinen naar mening van een deskundige ecoloog niet geschikt zijn, dan wordt naar zijn inzicht afgeweken van deze verdeelsleutel. Gewone dwergvleermuis Betreft het voorkomen van deze soort in te slopen opstallen in Meeden, Bareveld en Veendam. Compensatie door plaatsen van vleermuiskasten, welke dezelfde functie hebben als hun huidige verblijfplaatsen. Uit het onderzoek dat in 2012 wordt uitgevoerd, zal moeten blijken welke functie deze kasten, en dus de compensatieopgave, daadwerkelijk moeten hebben. EHS Compensatie EHS Bos Compensatieopgave Van het te verwijderen bos ligt circa 5,16 ha binnen de begrenzing van de EHS (1,31 ha in de provincie Drenthe en 3,85 ha in de provincie Groningen). Compensatie EHS Gras In totaal gaat het om 8,66 ha EHS-begrenst grasland, waarvan 7,94 ha 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 5/5 in de provincie Drenthe en 0,72 ha in de provincie Groningen. Compensatie EHS Geluid De extra geluidsbelasting vindt plaats op circa 12,87 ha bos en 3,27 ha open terrein (grasland, akker en water). Boswet Boswet Compensatieopgave Betreft circa 38,38 ha te kappen opstand (18,21 ha bosopstand en omgerekend 3,68 ha bomenrij in de provincie Drenthe en 12,34 ha aan bosopstand en omgerekend 4,15 ha bomenrij in de provincie Groningen). Tabel 1: Te verwijderen en dus te compenseren beschermd habitat ikv TB N33 Het doel van het compensatieplan is om één of meerdere kansrijke compensatiegebieden aan te wijzen voor de verschillende compensatieopgaven. In dit plan is uitgewerkt vanuit welk wettelijk- of beleidskader compensatie plaats moet vinden. De compensatielocaties staan beschreven en in de bijlagen op kaarten weergegeven. Tevens wordt er ingegaan op de uitvoering van de compensatieopgave. Om tot een compensatieplan te komen, zijn mogelijke compensatiegebieden geanalyseerd en besproken met betrokken en belanghebbende partijen (stakeholders). Het compensatieplan bevat het nader onderzoek van die kansrijke compensatiegebieden. Zienswijzen en afspraken die geconcretiseerd zijn met bevoegde gezagen zijn verwerkt in het compensatieplan en worden verder uitgewerkt in de beheersplannen. De beheersplannen worden na het Tracébesluit opgesteld door de betreffende bevoegde gezagen in samenwerking met de toekomstige eigenaar. Dit compensatieplan maakt, als bijlage, onderdeel uit van de Toelichting Tracébesluit voor de verbreding van de N33. 1.2 Leeswijzer Voor het opstellen van dit document is gebruik gemaakt van onderstaande rapportages: Nota Ecologie (Oranjewoud, 2012) Nota Landschap (Oranjewoud, 2012) Nota Landschappelijke Inpassing (Oranjewoud, 2012) Toetsing Natuurbeschermingswet (Oranjewoud, 2012) Naar tekstpassages die reeds vermeld staan in bovenstaande rapportages en die als informatiebron dienen voor dit compensatieplan, wordt in de tekst verwezen. Naast compenserende maatregelen dienen in het kader van de Flora- en faunawet ook een aantal mitigerende maatregelen te worden genomen. De mitigerende maatregelen worden in de Nota Ecologie beschreven en zijn niet meegenomen in dit 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 6/5 document. De mitigerende maatregelen worden ten behoeve van de ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet nader uitgewerkt in het activiteitenplan en ecologisch werkprotocol. Een uitgebreide gebiedsbeschrijving is te vinden in de Nota Landschap. In de Nota Landschap is, naast de effecten op het landschap, eveneens aangegeven hoe moet worden omgegaan met de landschappelijke inpassing van de Rijksweg. Na vaststelling van het TB zullen afspraken gemaakt worden met betrokkenen en belanghebbende partijen. Deze afspraken zullen in beheersplannen geconcretiseerd en vastgelegd worden. Hoofdstuk 2 geeft een korte beschrijving van het projectgebied van de N33. Hoofdstuk 3 gaat in op het algemeen geldend wettelijk- en beleidskader met betrekking tot compensatie vanuit de Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Nota Ruimte, Provinciale Compensatieverordening en de Boswet. Daarnaast worden overige kaders (zoals de Nota Landschap en ontwikkelingen in de omgeving) kort toegelicht. In hoofdstuk 4 worden de uitgangspunten en compensatieopgaven beschreven, als gevolg van vernietiging. Hoofdstuk 5 beschrijft de aanpak n.a.v. de gestelde eisen van de verschillende compensatieopgaven voor de N33. Hoofdstuk 6 bevat een korte verkenning van mogelijke compensatiegebieden. Waarna in de hoofdstukken 7 (Flora- en faunawet), 8 (EHS) en 9 (Boswet) per wettelijk kader de compensatieopgave is uitgewerkt. Hoofdstuk 10 bevat een samenvattende tabel waarin de kwantitatieve compensatie (oppervlak) in de vorm van saldi vernietiging en compensatie uiteengezet wordt. Het rapport wordt afgesloten met gebruikte referenties en de bijlagen. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 7/7 2 Korte beschrijving van het projectgebied N33 2.1 Rijksweg N33 De N33 is de rijksweg die loopt van Assen naar de Eemshaven. Deze weg is in de jaren '60 van de vorige eeuw aangelegd ter verbetering van de bereikbaarheid van Noordoost Nederland. De N33 verbindt Noordoost Groningen (Delfzijl, Winschoten, Veendam) direct met Assen, waar de weg aansluit op de A28 Groningen Hoogeveen. Via de A7 verbindt de N33 het landelijk wegennet met Noord-Duitsland en Scandinavië. Daarnaast heeft de N33 een ontsluitende functie voor de regio zelf; kernen als Stadskanaal en Rolde, en in mindere mate ook Gieten, zijn voor hun aansluiting op het hoofdwegennet afhankelijk van de N33. De N33 is in de huidige situatie een tweebaansweg met gelijkvloerse kruisingen. Met name op het traject Assen - Veendam - Zuidbroek (zie figuur 1.1) is sprake van een verkeersveiligheidsprobleem. Al jaren wordt gesproken over maatregelen om deze onveilige situatie te verbeteren. Naast veiligheid speelt voor de regionale overheden het probleem van bereikbaarheid. De N33 wordt veel gebruikt door vrachtverkeer van en naar de Eemshaven. Problemen met de doorstroming van het vrachtverkeer doen zich voor bij de aansluitingen met de A7 en de A28 en het onderliggend wegennet. De gebrekkige doorstroming trekt bovendien sluipverkeer op het onderliggend wegennet aan. De regionale overheden (provincie Drenthe, provincie Groningen en de omliggende gemeenten) hebben de wens de N33 op het traject Assen -Veendam - Zuidbroek te verdubbelen tot een 2x2 autoweg (vierbaans), wat een sterke impuls betekent voor de regio op het gebied van regionale economie en bereikbaarheid. 2.2 Gebiedsbeschrijving De N33 ligt tussen Assen en Zuidbroek in een groene en natuurlijke omgeving (figuur 1). In deze omgeving zijn het stroomdal van de Drentsche Aa (een fraai en ook historisch belangrijk Nationale Landschap), de Hondsrug en het stroomdal van de Hunze de meest in het oog springende elementen. Ook het strak verkavelde veenkoloniale landschap zit vol cultuurhistorische verwijzingen naar een belangwekkend verleden. Op dit landschap liggen belangrijke beleidsdoelstellingen met betrekking tot handhaving en versterking van de Ecologische Hoofdstructuur en nationaal natuurbeleid (Natura 2000) en is ook zonder nader onderzoek al duidelijk dat in het gebied sprake kan zijn van een grote diversiteit in flora en fauna (Nota Landschap, Oranjewoud 2012). Mede door de ontstaansgeschiedenis van het gebied is er een grote samenhang tussen de aspecten Ecologie, Archeologie, Bodem en Water. Voor een uitgebreide beschrijving van het projectgebied N33 wordt verwezen naar de Nota Landschap (Oranjewoud, 2012). 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 8/8 Figuur 1: Projectgebied N33 op de Natuur- en Milieukaart (Nota Landschap, Oranjewoud 2012) 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 9/9 3 Toetsing aan wet- en regelgeving 3.1 Inleiding Dit hoofdstuk gaat in op de wet- en regelgeving en beleidskaders die leidend zijn bij de voorgenomen compensatie in het kader van de Rijksweg N33. Compensatie is een belangrijk instrument om ervoor te zorgen dat negatieve effecten van ruimtelijke ingrepen in beschermde gebieden (per saldo) geen verlies aan natuurkenmerken en -waarden opleveren. De juridische verankering van het compensatiebeginsel is voor de te onderscheiden typen gebieden verschillend. Voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geldt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (inclusief Spelregels EHS) en/of de compensatieverordening van de betreffende provincie. Voor de Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt de herziene Natuurbeschermingswet 1998. Compensatie kan ook geboden zijn vanwege de Flora- en faunawet, indien er sprake is van aantasting van leefgebieden van beschermde soorten en mitigatie niet mogelijk is. Hierbij geldt dat (per saldo) de functionaliteit van een leefgebied minimaal hetzelfde moet blijven als hetgeen verloren gaat. Omwille van de Boswet dienen (grotere) houtige beplantingen gecompenseerd te worden. 3.2 Wetgeving en beleid aangaande compensatie In de Nederlandse natuurwetgeving wordt uitgegaan van gebiedsbescherming en soortbescherming. Het nationaal beleid met betrekking tot de gebiedsbescherming van de Ecologische Hoofdstructuur is vastgelegd in de Nota Ruimte. Aan dit beleid wordt op provinciaal niveau nadere uitwerking gegeven. De planologische bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur vindt plaats op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en wordt vastgesteld in de provinciale omgevingsverordening. De Natuurbeschermingswet 1998 implementeert de gebiedsbescherming voor wat betreft Natura-2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten. In de Flora- en faunawet is de soortbescherming opgenomen. Deze wet omvat tevens de bescherming van Habitatrichtlijnsoorten buiten de aangewezen Natura 2000gebieden, welke staan vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Compensatie uitgaande van gebiedsbescherming Sinds de inwerkingtreding per 1 oktober 2005 van een wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn, voor zover die zijn op gebiedsbescherming, geïmplementeerd in het Nederlands recht. De begrenzing van de Natura 2000-gebieden en de instandhoudingsdoelstellingen voor die gebieden zijn vastgelegd in de (ontwerp-) aanwijzingsbesluiten voor de betreffende gebieden. De Nota Ecologie (Oranjewoud, 2012) en vooral de Toetsing Natuurbeschermingswet (Oranjewoud, 2012) gaan hier uitgebreid op in. 3.2.1. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 10/10 Voor een nadere en meer uitgebreide toelichting op het toetsingskader van de Natuurbeschermingswet 1998, wordt verwezen naar de ‘Algemene handreiking Natuurbeschermingswet’ (Ministerie van LNV, 2005). Vanuit de Natuurbeschermingswet, voortkomend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn, is men verplicht negatieve effecten te voorkomen dan wel weg te nemen. Het betreft in een dergelijk geval 'mitigatie'. Compensatie vindt pas plaats zodra er kans is op significant negatieve effecten en men een ADC-toets (Alternatieven, Dwingende reden, Compensatie) dient te doorlopen. Vanuit de Toetsing Natuurbeschermingswet wordt geconcludeerd dat er geen kans op significant negatieve effecten is en vindt er ten behoeve van de verbreding van de N33 in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dan ook geen compensatie plaats. Compensatie uitgaande van soortenbescherming Onder de werking van de Flora- en faunawet vallen circa 1000 dier- en plantensoorten. Volgens de Flora- en faunawet mogen beschermde dier- en plantensoorten niet worden verwond, gevangen, opzettelijk worden verontrust of gedood. Voortplantings- of vaste rust of verblijfplaatsen mogen niet worden beschadigd, vernield of verstoord. Beschermde planten mogen op geen enkele wijze van hun groeiplaats worden verwijderd of vernield. 3.2.2. Verbodsbepalingen: Verboden handelingen met betrekking tot beschermde planten: Artikel 8: Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of om een andere manier van de groeiplaats verwijderen van planten. Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van planten. Verboden handelingen met betrekking tot beschermde dieren: Artikel 9: Het doden, verwonden, vangen of bemachtigen van dieren. Het met het oog op bovenstaande doelen opsporen van dieren. Artikel 10: Het opzettelijk verontrusten van dieren. Artikel 11: Het beschadigen, vernielen, uithalen wegnemen, verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren. Artikel 12: Het zoeken, rapen, uit nesten nemen, beschadigen of vernielen van eieren. Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van dieren. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. In artikel 75 van de Flora- en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. Op 23 februari 2005 is de Algemene Maatregel van Bestuur m.b.t. artikel 75 van de Flora- en faunawet in werking getreden. Middels deze AMvB wordt onder bepaalde voorwaarden een algemene vrijstelling geregeld van de ontheffingsplicht van de Flora- en faunawet. Deze vrijstelling geldt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, bestendig gebruik en bestendig beheer en onderhoud en voor bepaalde (algemeen voorkomende) soorten. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de vrijstelling hangt af van de dier- of 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 11/11 plantensoorten die voorkomen in het plangebied. In de AMvB worden hiertoe verschillende beschermingsregimes onderscheiden. De beschermde soorten zijn in drie groepen ingedeeld. De soorten van tabel 1 betreffen algemeen voorkomende soorten en hebben het lichtste beschermingsregime. De soorten van tabel 2 betreffen soorten die niet zeer algemeen zijn maar tevens niet zeldzaam, en hebben een streng beschermingsregime. De soorten van tabel 3 betreffen zeldzame soorten met een strikt beschermingsregime. Vogels zijn niet opgenomen in tabel 1 t/m 3; deze zijn in hun broedperiode beschermd. Een aantal vogelsoorten heeft jaarrond beschermde nesten. Nesten van vogels kunnen gezien worden als strikt beschermd. Voor de verbreding van de N33 geldt dat er voor de levendbarende hagedis (tabel 2 van de Flora- en faunawet) en de gewone dwergvleermuis (tabel 3 van de Flora- en faunawet) compensatie zal moeten plaatsvinden. 3.2.3. a. b. c. Compensatie volgens de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte De Ecologische Hoofdstructuur (Spelregels EHS, LNV et al., 2007), in dit geval alleen die van de provincie Groningen; Gerealiseerde natuurontwikkelingsgebieden; Kleinere gebieden buiten de EHS, waaronder leefgebieden van beschermde soorten, die als compensatieplichtig zijn aangewezen in een provinciale structuurvisie of bestemmingsplan; 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 12/12 Compensatie (VHR, NB-wet en EHS) Bron: Spelregels EHS, Beleidskader voor compensatiebeginsel, EHSsaldobenadering en herbegrenzen EHS (Ministerie van LNV et al., 2007) Wanneer een ingreep onvermijdelijk blijkt, dan is in dat geval de initiatiefnemer van het plan, project of de handeling verantwoordelijk voor realisatie van mitigerende maatregelen om de nadelige effecten weg te nemen of te ondervangen en waar dit niet volstaat, de resterende effecten te compenseren. Het bevoegd gezag dat verantwoordelijk is voor het opleggen van compensatieverplichtingen ziet er op toe dat de initiatiefnemer daadwerkelijk compenseert. Aan compensatie worden de volgende voorwaarden gesteld: - geen nettoverlies aan waarden, voor wat betreft areaal, kwaliteit en samenhang; - compensatie aansluitend of nabij het gebied, onder de voorwaarde dat een duurzame situatie ontstaat. Bij fysieke compensatie kan onteigening aan de orde zijn; - indien fysieke compensatie aansluitend of nabij het gebied onmogelijk is, door compensatie door de realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden, dan wel door fysieke compensatie verder weg van het aangetaste gebied; - indien zowel fysieke compensatie als compensatie door kwalitatief gelijkwaardige waarden redelijkerwijs onmogelijk is, wordt financiële compensatie geboden. Deze wordt in het door rijk en provincies beheerde Nationaal groenfonds gestort, maar blijft gelabeld aan de betrokken ingreep; - het tijdstip van het besluit over de ingreep is ook het tijdstip waarop wordt besloten over aard, wijze en het tijdstip van mitigatie en compensatie; - voor die gebieden in en buiten de EHS die zijn aangemeld c.q. aangewezen als gebieden in de zin van de Vogel- en Habitatrichtlijn, gelden enkele scherpere eisen conform de bepalingen uit de richtlijnen. Voor Vogel- en Habitatrichtlijngebieden is financiële compensatie niet mogelijk. Als een ingreep significant effect heeft op deze gebieden is men verplicht vooraf en tijdig vervangende natuur aan te leggen op een zodanige wijze dat de samenhang van Natura 2000 (de Europese Ecologische Hoofdstructuur) niet in gevaar komt. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 13/13 Kosten voor ontwikkelingsbeheer ('compensatie van het kwaliteitsverlies') Gedurende de ontwikkelingsperiode van het vervangende gebied is er sprake van verlies aan natuurkwaliteit. Om dit zo snel mogelijk te herstellen is gericht ontwikkelingsbeheer in het vervangend gebied nodig. De extra beheerskosten tijdens de periode van het ontwikkelingsbeheer worden (gekapitaliseerd) door de initiatiefnemer vergoed. Een vergoeding voor de extra kosten voor ontwikkelingsbeheer is maatwerk en wordt vastgesteld in overleg met de beoogde terreinbeheerder. De gekapitaliseerde beheerskosten worden als budget vastgelegd, bijvoorbeeld als gelabeld budget in het Groenfonds. Als algemene vuistregel kan worden uitgegaan van extra beheerskosten van minimaal 1 à 2 keer de normkosten voor het betreffende natuurdoeltype gedurende de eerste vijf jaar na inrichting van de grond. Voor het ontwikkelen van typen bos lopen deze kosten over een langere tijd en kan beter worden uitgegaan van extra beheerskosten van minimaal 1 keer de normkosten voor de eerste tien jaar na inrichting van de grond. De initiatiefnemer zorgt er tevens voor dat vergoeding van de reguliere beheerskosten voor een periode van 25 jaar gewaarborgd is, bijvoorbeeld door er voor te zorgen dat het compensatiegebied in aanmerking komt voor beheerssubsidie. Compensatie volgens de Compensatieverordening Bos, Natuur, Landschap en Archeologie - Provincie Drenthe: Kerngebieden van de EHS; Gerealiseerde reservaat- en natuurgebieden; Kleinere natuurgebieden buiten de EHS, die als zodanig zijn aangeduid in het POP II (nu de Omgevingsvisie Drenthe), onder de werking van de Natuurbeschermingswet 1998 vallen of zijn vastgelegd in een bestemmingsplan; Agrarische gronden met natuurwaarden (zone IV in het POP II); Biotopen van aandachtssoorten die op indicatie van de soortbeschermingsplannen van het Rijk in omgevingsplannen en/of bestemmingsplannen zijn opgenomen; Bossen en landschappelijke beplantingen die onder de werking van de Boswet vallen. 3.2.4. a) b) c) d) e) f) Uitgangspunt bij de toepassing van compensatie is dat in beginsel geen nettoverlies aan waarden mag optreden. Compensatie volgens de Boswet (VenW en LNV, 2000): a. Compensatieplichtig zijn die bossen en landschappelijke beplantingen die onder de Boswet vallen; b. Wat de vrijstelling Boswet betreft, heeft Rijkswaterstaat een overeenkomst met het ministerie van EL&I (voorheen LNV) gesloten inzake de uitvoering van Boswetcompensatie. In de Samenwerkingsovereenkomst Uitvoering Boswet hebben de ministeries van V&W en LNV in 2000 afgesproken dat alle bomen en houtopstanden bij infrastructurele ingrepen gecompenseerd dienen te worden. In artikel 6, lid 2 van de Boswet is daarnaast bepaald dat de minister van EL&I al 3.2.5. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 14/14 dan niet onder voorwaarden ontheffing kan verlenen van de meldingsplicht en de herbeplantingsplicht binnen drie jaar, afkomstig uit artikelen 2 en 3 van de Boswet. De Boswet heeft tot doel om bossen te beschermen. In het kort zegt de Boswet: wat bos is, moet bos blijven. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan elders (compensatie). Alleen bij een groot maatschappelijk belang wijkt de Boswet onder voorwaarden. Onder de Boswet vallen alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are of, als het een rijbeplanting betreft, uit meer dan 20 bomen bestaan. In voorliggende studie is in plaats van 20 bomen de stelregel aangehouden dat een rijbeplanting van meer dan 140 meter (20 bomen maal 7 meter doorsnee kroon) compensatieplichtig zijn. Alleen bos welke buiten de bebouwde kom ligt valt onder de Boswet. Een aantal boomsoorten valt niet onder de Boswet. Dit zijn linde, paardenkastanje, Italiaanse populier en treurwilg. Ook éénrijige beplantingen van populier en wilg langs landbouwgronden vallen niet onder de Boswet, net als boomgaarden en kwekerijen van kerstbomen of van bosplantsoen. 3.3 Overige kaders Nota Landschap & Nota Landschappelijke Inpassing In het kader van de verdubbeling N33 Assen – Veendam – Zuidbroek - is een Nota Landschap opgesteld als bijlage van het MER (Oranjewoud, 2012). De Nota Landschap geeft naast de effecten op het landschap, eveneens aan hoe moet worden omgegaan met de inpassing van de Rijksweg. Deze nota bevat schetsen waarop aangegeven is waar de nieuw aan te planten bomen gesitueerd zijn. Deze locaties met bomen zijn als compensatielocaties opgenomen in dit compensatieplan. 3.3.1. Daarnaast is er in het kader van de verdubbeling N33 Assen – Veendam – Zuidbroek - de Nota Landschappelijke Inpassing (Oranjewoud, 2012) opgesteld als bijlage van de Toelichting op het TB. Deze nota geeft aan op welke wijze de inpassing van het tracé in het landschap zal plaatsvinden en welke compenserende maatregelen worden getroffen. 3.3.2. Overige ontwikkelingen in de omgeving In de nabijheid van de Rijksweg N33 zijn diverse ruimtelijke ontwikkelingen gaande. Dit betreft uitbreidingen van dorpskernen, industrieterreinen etc. In deze paragraaf worden deze ontwikkelingen weergegeven, aangezien er voor deze ontwikkelingen mogelijk ook een compensatieplicht ligt. De compensatieopgave ten behoeve van de verdubbeling van de N33 heeft geen relatie met deze ruimtelijke ontwikkelingen (zie ook figuur 2). Deze ruimtelijke ontwikkelingen zijn gecontroleerd op actualiteit. 1. Toeristische voorziening bij het TT circuit ('TT World'). Het gaat hierbij om de uitbreiding van het TT terrein en een evenemententerrein met een (inter-) nationale uitstraling; 2. Station Assen-Zuid + hoogwaardig bedrijventerrein; 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 15/15 3. Woningbouw Van Boeyenoord; 4. Woningbouw + kleinschalige bedrijvigheid Rolde; 5. Openbaar Vervoer knooppunt Gieten; 6. Uitbreiding industrieterrein Bloemakker; 7. Woningbouw Wildervank-Oost; 8. Industrieterrein Dallen II; 9. Woningbouw Langebosch; 10. Woningbouw Woellust; 11. Woningbouw Buitenwoellaan Golfbaan; 12. Woningbouw Tolweg-Muntendam; 13. Bedrijventerrein Veenwolde; 14. Tweede fase bedrijventerrein Gouden Driehoek. Figuur 2: Ruimtelijke ontwikkelingen rond N33 (SNN et al., 2005) 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 16/16 4 Spelregels compensatie N33 De negatieve effecten als gevolg van het Tracébesluit N33 op beschermde gebieden dienen zoveel mogelijk beperkt te worden door landschappelijke inpassing en mitigerende maatregelen. Als mitigatie niet mogelijk is, of niet in voldoende mate de effecten wegneemt, moet het verlies aan areaal en kwaliteit van de in deze gebieden elders worden gecompenseerd. Compensatie kan in verschillende vormen plaatsvinden. Daarbij geldt het principe dat in, of direct nabij het gebied dat effecten ondervindt, moet worden gecompenseerd. Een vorm van compenseren is het creëren van kwaliteitsverbetering. Dit betekent dat het mogelijk is te compenseren in een bestaand natuurgebied. Door extra (inrichtings)maatregelen in een natuurgebied krijgen de waarden een kwalitatieve impuls. In alle compensatievormen is het van belang het compensatiegebied te laten aansluiten op bestaande natuurgebieden. Pas wanneer fysieke compensatie niet of slechts ten dele mogelijk is, is financiële compensatie aan de orde. Indien fysieke compensatie moet plaatsvinden vanwege vernietiging van een Natura-2000-gebied is financiële compensatie niet mogelijk (Spelregels EHS, LNV et al., 2007). 4.1 Uitgangspunten compensatieopgave N33 Bij de berekening van het ruimtebeslag in hectares is uitgegaan van de grenzen van het Tracébesluit. Hierbij is uitgegaan van ruimtebeslag welke optreedt bij de voorgestelde wegontwerpen. Niet elke bosopstand binnen de tracégrenzen hoeft dus te worden verwijderd, indien hier geen maatregelen in het wegontwerp zijn voorzien. Met behulp van GIS-berekeningen zijn de mogelijk te verwijderen oppervlaktes bepaald. Voor wat betreft de bepaling van de compensatieopgave voor de levendbarende hagedis is gebruik gemaakt van veldwerkinventarisatie, uitgevoerd door Stichting RAVON (2010) volgens de methode die door Henk Strijbosch wordt beschreven (zie bijlage 1). Met behulp van een omrekenmethode is de (populatiegerichte) compensatieopgave geconcretiseerd. Van sommige aangewezen compensatiegebieden (zoals Oostermoersche Vaart) is een concreet aantal hectares bekend. Voor Zoersche Landen is een indicatief oppervlak bepaald met behulp van een GIS-berekening. In bijlage 2 (tabel compensatieopgave) staan de compensatiefactoren per te compenseren beleidskader uiteengezet. In deze tabel is tevens inzichtelijk gemaakt wat het verschil in compensatieopgave was, zoals berekend in het OTB en welke nu is berekend in het TB. Indien er sprake is van een overlap tussen beleidskaders in een te verwijderen natuurgebied, is uitgegaan van het beleid met de hoogste compensatiefactor. Met behulp van de historische atlas zijn de leeftijden van de bosopstanden geschat voor 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 17/17 het gehele N33 traject. Hierbij is voor het bepalen van de leeftijdsgrens van 25 jaar, de topografische kaart van 1991 (Kadaster) gehanteerd en voor de leeftijdsgrens van 100 jaar de topografische militaire kaart van 1907 (Kadaster). Indirecte compensatie (vernietiging ten gevolge van voorgestelde compensatiemaatregelen) en het compensatieoppervlak ten behoeve van de levendbarende hagedis zijn niet in de tabel (bijlage 2) opgenomen, maar wel in de tabel van hoofdstuk 10. Andere uitgangspunten Compenserende en/of mitigerende maatregelen voor (ontwikkeling van) akkervogels in de kerngebieden in de provincie Groningen ten gevolge van de verdubbeling van de N33 zijn niet nodig, aangezien geconcludeerd is dat de verdubbeling van de N33 geen noemenswaardig effect heeft (Nota Ecologie, 2012). Door het verwijderen van beplanting ontstaat er meer openheid in het landschap op het traject tussen Zuidbroek en Meeden. Voor akkervogels betekent dit mogelijk een verbetering; zij houden van een meer open landschap (zie bijlage 3: Memo Provincie Groningen, dd. 18 maart 2010). Voor de EHS compensatieopgave wordt verwezen naar de Spelregels EHS (LNV et al., 2007) in het Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013 / POP III van de provincie Groningen (prov. Groningen, 2009). 4.1.1. Om het ruimtebeslag van het project op Natura 2000-gebieden te bepalen is in GIS de overlap van het projectgebied (het gebied binnen de tracégrenzen) met de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gemeten. Uit deze meting blijkt dat er geen ruimtebeslag plaatsvindt op Natura 2000-gebieden. Er zijn daarom geen effecten door ruimtebeslag op Natura 2000-gebieden voor het project verbreding N33. Op een aantal locaties langs de N33, o.a. in knooppunt Assen en nabij de rotonde van Gieten, kunnen ondanks de verbreding enkele hectares bomen gehandhaafd blijven binnen de TB-grens (Nota Landschap en Nota Landschappelijke Inpassing, Oranjewoud 2012). Dit betekent dat deze bomen niet als compensatieopgave gezien worden. Wanneer blijkt dat deze bomen voor aanvang van de werkzaamheden wel verwijdert moeten worden (ten behoeve van werkdepots en dergelijke), wordt dat een compensatieplicht voor de uitvoerende partij welke de verdubbeling van de N33 zal bewerkstelligen. Voor het aanvragen van kapvergunningen (fase na TB) dient een bomeninventarisatie uitgevoerd te zijn. In bijlage Bomeninventarisatie zijn de resultaten van de bomeninventarisatie weergegeven. Eisen die vanuit de kapvergunningen worden gesteld zijn niet meegenomen in het compensatieplan. Aan deze eisen dient wel voldaan te worden door de uitvoerende partij. Wanneer blijkt dat middels een voorgestelde compensatiemaatregel ruimtebeslag (vernietiging) plaatsvindt van bestaande natuurwaarden, dienen deze waarden eveneens gecompenseerd te worden volgens het geldende beleidskader. Landschappelijke inpassing Voor de landschappelijke inpassing van de wegverbreding worden (gelet op artikel 11, tweede lid onder b. van de Tracéwet) maatregelen gerealiseerd. Deze 4.1.2. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 18/18 maatregelen staan vermeld in de Nota Landschap (Oranjewoud, 2012) en de Nota Landschappelijke Inpassing (Oranjewoud, 2012) en zijn opgenomen in het TB. 4.1.3. Mitigatie Om de negatieve effecten van de wegverbreding op natuur te verminderen worden (gelet op artikel 11, tweede lid, onder b, van de Tracéwet) mitigerende maatregelen gerealiseerd. Deze zijn in de TB verdubbeling N33 - Nota Ecologie (Oranjewoud, 2012) genoemd en zijn opgenomen in het TB. 4.2 Compensatie vanuit de Flora- en faunawet Het is mogelijk om een bestaand leefgebied te verbeteren en in kwaliteit te optimaliseren ter compensatie. Om tot optimalisatie te kunnen komen dienen de volgende punten bekend zijn: De functie van het te vernietigen leefgebied; de voorkomende soorten; het reeds voorkomende aantal exemplaren; het belang van het leefgebied voor een populatie/deelpopulatie, etc. Door de verdubbeling van de N33 verdwijnt op de reserveringsstrook leefgebied van de levendbarende hagedis. Daarnaast verdwijnt er leefgebied van de gewone dwergvleermuis door de sloop van enkele woningen langs de N33. Vanuit de Floraen faunawet bestaat de verplichting negatieve effecten op beschermde soorten zoveel mogelijk te beperken (mitigatie) en waar nodig te compenseren. De levendbarende hagedis betreft een streng beschermde soort (tabel 2 van de Flora- en faunawet) en de gewone dwergvleermuis een strikt beschermde soort (tabel 3 van de Flora- en faunawet). Omdat de reserveringsstrook tussen Assen en Gieten (N33) zal verdwijnen en als weg zal worden ingericht, is mitigatie niet mogelijk. Het leefgebied van de levendbarende hagedis dient daarom gecompenseerd te worden. Ook op de locatie waar woningen gesloopt worden zullen niet opnieuw woningen worden gebouwd. Daarom zal elders, maar zo dicht mogelijk in de buurt van de te slopen woningen, compensatie ten behoeve van de gewone dwergvleermuis moeten plaatsvinden. Leefgebied levendbarende hagedis Op basis van een overleg met het ministerie van ELI in de voorfase van het compensatieplan is indertijd gekozen om hectaregericht te compenseren. Dit betekent voor deze soort compensatie van het leefgebied, ofwel de reserveringsstrook, van ca. 24 ha. 4.2.1. Wanneer hectaregericht wordt gecompenseerd zal het compensatiegebied pas na minimaal tien jaar geschikt zijn als leefgebied voor de levendbarende hagedis. Gelet op de gestelde eisen in de Flora- en faunawet en in overeenstemming met het ministerie van ElI, is daarom besloten om uit te gaan van populatiegericht compenseren. Dit betekent dat het uitgangspunt voor het uitvoeren van de compensatieopgave is het zoeken naar reeds bestaande natuurgebieden. Deze 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 19/19 natuurgebieden zullen al grotendeels geschikt moeten zijn als leefgebied voor de betreffende soort. In de gebieden zal door middel van het treffen van inrichtingsmaatregelen een kwaliteitsimpuls moeten worden gegeven. Daarnaast zal het leefgebied van de levendbarende hagedis uitgebreid worden. De kwaliteitsimpuls houdt in dat het leefgebied van de te compenseren soort wordt verbeterd en tevens een vergroting van de ecologische waarde voor het betreffende compensatiegebied, rekening houdend met de aanwezige (beschermde) flora en fauna. Met het treffen van deze compensatiemaatregel is het essentieel om aan te tonen dat de leefgebieden, ten behoeve van de te verplaatsen populatie op de reserveringsstrook, voldoende ruimte bieden en er voldaan wordt aan de gestelde eisen voor een geschikte biotoop. Hierbij moet worden rekening gehouden met de uitwisselbaarheid van populaties en het risico dat de te verplaatsen populatie nadelige gevolgen met zich meebrengt voor de mogelijk reeds aanwezige populatie in het compensatiegebied. Foto 1: Reserveringsstrook ter hoogte van het tankstation tussen Assen en Rolde (T. Seip, Movares) 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 20/20 Foto 2: Reserveringsstrook ter hoogte van de verzorgingsplaats tussen Rolde en Gieten (T. Seip, Movares) Door de geplande verbreding van de N33 zal de reserveringsstrook tussen Assen en Gieten verdwijnen. Op de reserveringsstrook zijn exemplaren van de levendbarende hagedis waargenomen. Aangezien de reserveringsstrook geen aansluiting heeft op andere leefgebieden van de levendbarende hagedis is de reserveringsstrook een leefgebied van drie sterk geïsoleerde deelpopulaties. Het leefgebied betreft (delen van) de reserveringsstrook met afwisselende heidebiotoop met enten, bramen, brem, struik- en dophei. Deze reserveringsstrook is ‘aangelegd’ in de jaren ‘70 ten behoeve van de verbreding van de N33, maar is ‘spontaan’ vergroeid tot een leefgebied voor de soort. Er zijn geen mitigerende maatregelen mogelijk om het biotoop in stand te houden. Vanuit de Flora- en faunawet is compensatie verplicht om de duurzame staat van instandhouding van de populatie te garanderen. De insteek van de Flora- en faunawet is behoud van de functionaliteit van vaste rusten verblijfplaatsen. De soort (het individu/populatie) zal zich moeten kunnen handhaven op het huidige niveau en een plek moeten hebben om te kunnen rusten, voortplanten etc. Daarom wordt voor dit compensatieplan uitgegaan van de biotoopbehoefte van de huidige populatie van de levendbarende hagedis, zoals is afgestemd met Rijkswaterstaat en het ministerie van ELI. Dit betekent dat gezocht is naar een reeds bestaand natuurgebied waar deze soort al voorkomt. In dit gebied zal extra leefruimte gecreëerd worden voor de populatie van de reserveringsstrook, zodat deze hier naar toe kan worden verplaatst. Nieuwe leefruimte kan worden gecreëerd door middel van kwaliteitsverbetering en/of uitbreiding van het bestaande gebied. Een extra veldinventarisatie op de reserveringsstrook van de N33 is uitgevoerd om een inschatting te maken van de populatie van de levendbarende hagedis (zie bijlage 1, Ravon 2010). 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 21/21 Verblijfplaats gewone dwergvleermuis Ten behoeve van de uitvoer van het project verdubbeling N33 worden een aantal gebouwen gesloopt. Dit betreft opstallen in Meeden, Bareveld en Veendam. Deze gebouwen zijn op aanwezigheid van paarverblijven van vleermuizen onderzocht (Van der Hout, 2010). Onderzoek naar de aanwezigheid van andere typen verblijven (zomer-, winter- en kraamverblijven) worden in 2012 uitgevoerd. De resultaten afkomstig uit deze nog uit te voeren inventarisatie worden niet meergenomen in dit rapport, maar zullen worden verwerkt in het activiteitenplan en zo nodig in het ecologische werkprotocol ten behoeve van de ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet. 4.2.2. In het najaar van 2010 is een inventarisatie uitgevoerd naar paarverblijfplaatsen van vleermuizen. Er zijn wel waarnemingen van vleermuizen gedaan rond de gebouwen van Duurkenakker 24, maar er is geen baltsactiviteit waargenomen en er zijn geen paarverblijven geconstateerd. Er zijn wel paarverblijfplaatsen aangetroffen in de woningen K.J. de Vriezestraat 21 en 22 en in de woning Ommelanderwijk 1. Dit betreft de paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis. Er is ontheffing van de Flora- en faunawet nodig om deze verblijfplaatsen te mogen verwijderen. Ontheffing wordt verleend indien er voldoende mitigerende en compenserende maatregelen worden genomen. Deze verplichte maatregelen vallen onder de inpassingsmaatregelen die in het kader van de Flora- en faunawet in het tracébesluit worden genomen. De compensatie is afhankelijk van het precieze gebruik. Voor de gewone dwergvleermuis kan gedacht worden aan het plaatsen van vleermuiskasten, welke dezelfde functie hebben als hun huidige verblijfplaatsen. Uit het onderzoek dat in 2012 wordt uitgevoerd, zal moeten blijken welke functie deze kasten, en dus de compensatieopgave, daadwerkelijk moeten hebben. 4.3 Compensatie EHS provincie Groningen Het areaal bos en grasland dat verloren zal gaan binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) moet kwalitatief (opwaardering van bestaande natuurgebieden) en kwantitatief (netto geen verlies aan areaal) worden gecompenseerd (Spelregels EHS, LNV et al., 2007). De provinciale verordening geeft aan dat schade aan areaal, kwaliteit en samenhang moet worden voorkomen of volledig (netto) moet worden gecompenseerd. Dit komt overeen met de spelregels EHS. Het te compenseren oppervlak betreft het EHS-gebied binnen de TB-grens en onder het ruimtebeslag van de geplande inrichtingsmaatregelen ten gevolge van de verdubbeling van de N33. Dit oppervlak dient te worden vermenigvuldigd met een compensatiefactor, die afhankelijk is van het biotoop welke aanwezig is in het EHSgebied en de leeftijd van de eventuele beplanting aldaar. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 22/22 De provincie Groningen gaat uit van de Spelregels EHS (LNV et al., 2007). De provincie Drenthe kent haar eigen spelregels (zie paragraaf 4.4). In de volgende tabel is aangegeven welke compensatiefactoren gehanteerd worden. EHS (geldend voor provincie Groningen) Grasland en beplanting tot 5 jaar Beplanting van 5 tot 25 jaar Beplanting van 25 tot 100 jaar Beplanting ouder dan 100 jaar Compensatiefactor 100% 133% 166% 300% Tabel 2: Compensatiefactoren EHS-gebied provincie Groningen 4.4 Compensatie EHS en bos provincie Drenthe Conform de compensatieverordening Bos, Natuur, Landschap en Archeologie van de provincie Drenthe, dienen alle te verwijderen natuurgebieden binnen de EHS (als zodanig zijn aangeduid in de Omgevingsvisie 2010) te worden gecompenseerd. Ook hier gelden compensatiefactoren afhankelijk van het biotoop en de leeftijd van de natuur. Ook bosopstanden buiten de EHS-begrenzing dienen conform deze compensatiefactoren te worden gecompenseerd. Zie Tabel 3 voor de compensatiefactoren uit de verordening. In het kort betreffen de spelregels voor de zoekopgave compensatie EHS: - compensatie dicht bij de ingreep; - er dient vergelijkbare natuurkwaliteit voor terug te komen of er zullen vergelijkbare haalbare doelen voor het betreffende compensatiegebied moeten gelden; - compensatie dient buiten EHS-begrenzing plaats te vinden. Er kan van bovengenoemde spelregels alleen afgeweken worden als hier zwaarwegende argumenten voor zijn. Provincie Drenthe (POP II) Grasland Beplanting tot 25 jaar Beplanting van 25 tot 100 jaar Beplanting ouder dan 100 jaar Compensatiefactor 100% 150% 200% 300% Tabel 3: Compensatiefactoren EHS-gebied en bosgebied provincie Drenthe 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 23/23 4.5 Compensatie vanuit Boswet Daar waar het beleid van de provincies niet overlapt, is compensatie vereist voor bosgebieden en houtopstanden die vallen onder de Boswet en de samenwerkingsovereenkomst tussen de ministeries V&W en LNV (Min LNV & DLG, 2000). In onderstaande tabel is aangegeven welke compensatiefactoren gehanteerd worden. Boswet Beplanting kleiner dan 10 are of rijbeplanting kleiner dan 140 meter Beplanting groter dan 10 are of rijbeplanting groter dan 140 meter Compensatiefactor 0% 100% Tabel 4: Compensatiefactoren Boswet 4.6 Vernietiging bosgebieden en houtopstanden Ten behoeve van de verdubbeling N33 zal langs het gehele tracé beplanting worden verwijderd ten behoeve van een (in de ontwerpnormen voorgeschreven) obstakelvrije zone van 8 meter en de aanpassingen van aansluitingen op aangrenzende wegen. De te vernietigen EHS-gebieden en opstanden zijn met een GIS-berekening bepaald (zoals vermeld staat in paragraaf 4.1). In bijlage 5 (kaarten te kappen bos) staan kaarten weergegeven met de te verwijderen gebieden/opstanden en het beleidskader en hun compensatiefactor waar zij onder vallen. Per deeltraject is een kaart opgesteld. Voor exacte aantallen te verwijderen bomen en hun locaties wordt verwezen naar bijlage 4 (bomeninventarisatie). Na realisatie van de verdubbeling wordt de wegbeplanting op enkele plaatsen opnieuw aangebracht. Deze compensatie binnen de TB-grens is weergegeven in de Nota Landschap (Oranjewoud, 2012). Op basis van de hierin opgenomen landschapsontwerpen is middels een GIS-berekening bepaald om welke oppervlakten/lengtes compensatie het gaat. Deze oppervlaktes (en de lengtes die hiernaar zijn omgerekend) zijn opgenomen in bijlage 2. Alle in dit compensatieplan aangegeven oppervlaktes worden in overleg met de Dienst Landelijk Gebied, Staatsbosbeheer, Stichting Het Drents Landschap, de provincies Drenthe en Groningen en de gemeenten Assen, Aa en Hunze en Menterwolde conform bovenstaande uitgangspunten gecompenseerd. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 24/24 5 Aanpak compensatieopgave N33 5.1 De aanpak Realisatie van de compensatietaakstelling dient bij voorkeur via een samenhangende en gebiedsgerichte aanpak plaats te vinden. Getracht wordt aan te sluiten bij lopende inrichtingsprojecten in de omgeving, welke een eigen organisatiestructuur en communicatietraject hebben. Bij het samengaan met dergelijke gebiedsgerichte processen kan compensatie, wanneer dit steunt op lokaal bestuurlijk draagvlak, efficiënter worden uitgevoerd en een meerwaarde hebben voor de ruimtelijke structuur. 5.1.1. Samenwerking met lokale overheden De compensatie zal worden gerealiseerd in samenwerking met de provincies Drenthe en Groningen, de gemeenten Assen, Aa en Hunze, Menterwolde en met Stichting Het Drents Landschap en Staatsbosbeheer (de beheerders van enkele natuurgebieden). Planologische bescherming Om een compensatiegebied duurzaam, planologische te kunnen beschermen is het vastleggen daarvan in een bestemmingsplan en provinciale structuurvisie een voorwaarde. Het voorliggend Natuurcompensatieplan verbreding N33 is een bijlage bij de Toelichting van het Tracébesluit. Het Tracébesluit geldt, voor zover het niet in overeenstemming is met een bestemmingsplan of een beheersverordening, als projectbesluit zoals bedoeld in artikel 3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en is geïntegreerd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO), waarmee het onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning. 5.1.2. Het Tracébesluit werkt daardoor rechtstreeks door in het ruimtelijke beleid van de betrokken gemeenten. De gemeenteraden van de betrokken gemeenten zijn verplicht om binnen één jaar nadat het Tracébesluit onherroepelijk is geworden, het bestemmingsplan overeenkomstig het Tracébesluit vast te stellen. Zolang het bestemmingsplan niet is aangepast aan het Tracébesluit, is het gemeentebestuur verplicht aan diegenen die inzage in het bestemmingsplan wensen, tevens inzage te verlenen in het Tracébesluit. 5.2 Gestelde eisen aan compensatie In de Nota Ecologie (Oranjewoud, 2012) is geanalyseerd hoeveel areaal EHS (kwalitatief en kwantitatief) en welk leefgebied van beschermde soorten gecompenseerd dient te worden. In voorliggend rapport is geanalyseerd welke areaal aan bos gecompenseerd dient te worden. De initiatiefnemer (Rijkswaterstaat Dienst Noord-Nederland) dient met belanghebbenden (onder andere gemeenten) overeen te komen op welke locaties compensatie uitgevoerd kan worden. De criteria worden in de volgende subparagraaf aangegeven. Met behulp van dit compensatieplan en gedurende het proces van het 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 25/25 uitwerken van dit plan wordt door middel van uitvoeringsovereenkomsten de compensatie daadwerkelijk geregeld. Criteria compenseren Onderstaand zijn de criteria die aan de compensatiegebieden gesteld worden opgesomd. Voor wat betreft compensatie wordt het volgende omschreven: aard, omschrijving, beoogde compensatiegrootte (areaal); realisatie compensatie (begrenzing van compensatiegebieden); eigendomssituatie (plus grondverwerving); type compensatie; planologische bescherming; daadwerkelijke compensatie (realisatietermijn); ecologische waarde; landschappelijke inpassing (in omgeving); handreiking beheer en onderhoud; aanpak/methodiek evaluatie en monitoring; globale kostenraming inrichtingsposten; status. 5.2.1. Bovenstaande aspecten zullen in algemene zin worden geborgd in de uitvoeringsovereenkomsten die Rijkswaterstaat Dienst Noord-Nederland zal sluiten met lokale partners. De bovenstaande criteria worden ofwel vastgelegd als eisen in een overeenkomst met lokale partners, ofwel als procesafspraken meegenomen in de overeenkomsten. Inrichtings- en beheerplan Aansluitend op het compensatieplan voor het TB zal voor elk aangewezen compensatiegebied door DLG een inrichtings- en beheerplan opgesteld worden. Hiervoor wordt in elke uitvoeringsovereenkomst procesafspraken opgenomen. Dit plan geeft aan hoe de inrichting en het beheer van de compensatiegebieden zal worden uitgevoerd, waarbij wordt ingegaan op de onderdelen; grondwerk, hydrologische maatregelen, ontsluiting, inrichting en de praktische voorbereiding. Tevens bevat het inrichtings- en beheerplan een paragraaf evaluatie en monitoring (‘monitoringsplan’). Ook worden de exacte (absolute) getallen van de te compenseren hectaren hierin opgenomen. 5.2.2. Na de aanleg zijn beheermaatregelen nodig, ten einde de (natuur)ontwikkeling op de compensatiegebieden naar het gewenste eindbeeld te sturen (zoals beschreven in het compensatieplan). Evaluatie en monitoring In elke uitvoeringsovereenkomst staan procesafspraken opgenomen over de wijze waarop de geplande compensatie geëvalueerd gaat worden. Dat is afhankelijk van de doelstellingen van de compensatiegebieden. De monitoring kan vrij eenvoudig zijn. Specifieke natuurdoelen zijn niet geformuleerd, daarom hoeven geen causale verbanden tussen ingreep en effect gemonitoord te worden. De monitoring bestaat uit het op verschillende tijdstippen in kaart brengen van de staat van realisatie en de voorgenomen beheermaatregelen van de compensatiegebieden. 5.2.3. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 26/26 6 Onderzoek compensatiegebieden voor de N33 Ten behoeve van de TB verdubbeling N33 is er een inspanningsverplichting voor te compenseren natuurwaarden opgenomen. Na vaststelling van het TB, zodra de grond verworven is en het inrichting-, beheeren onderhoudsplan in overeenstemming met de betrokken partijen is opgesteld, kan de compensatie van de natuurwaarden gerealiseerd worden. Rijkswaterstaat Dienst Noord Nederland (RWS DNN) heeft de Dienst Landelijk Gebied (DLG) opdracht gegeven om vereiste compensatiegebieden buiten de TBgrens te zoeken. Tussen RWS DNN en DLG is de afspraak gemaakt dat in 2014 de compensatieopgave daadwerkelijk gerealiseerd moet zijn. RWS heeft zichzelf een resultaatsverplichting opgelegd om alle vereiste compensatie-opgaves daadwerkelijk te realiseren, waarbij DLG een inspanningsverplichting heeft om dit te verzorgen. Dit is door het bevoegd gezag akkoord bevonden. In hoofdstuk 10 is een samenvattende tabel opgenomen met de totalen te compenseren hectares en de bijbehorende natuurwaarden. Daarnaast zijn de voorziene compensatiegebieden inclusief oppervlak aangegeven en de natuurwaarden die hier, naar verwachting, zullen worden gecompenseerd. 6.1 Verkenning compensatiegebieden levendbarende hagedis In aansluiting op het Natuurcompensatieplan uit het OTB (Movares, 2010), zijn voor de levendbarende hagedis drie compensatiegebieden onderzocht. De gebieden zijn in 2011 geïnventariseerd op vegetatiestructuur en het voorkomen van levendbarende hagedissen. Gasselterheide De Gasselterheide (ca. 21 ha.) betreft een bos- en heidegebied. Een onderdeel hiervan, circa 5 hectare, kan aangemerkt worden als kwaliteitsverbetering / vergroting leefgebied voor de levendbarende hagedis. Dit is te realiseren door het kappen van bos tussen de Gasselterheide en het aangrenzende Drouwenerzand, waardoor een aaneengesloten leefgebied ontstaat (Movares, 2010). De Gasselterheide (in eigendom van de gemeente Aa en Hunze) wordt momenteel (intensief) begraasd door een schaapskudde, waardoor de heide niet structuurrijk is en suboptimaal leefgebied voor de levendbarende hagedis vormt. Op zowel de Gasselterheide als het Drouwenerzand (in eigendom bij Stichting het Drentse Landschap) komen reeds levendbarende hagedissen voor. Op de Gasselterheide betreft het een lage dichtheid (van Uchelen, 2011). 6.1.1. Landgoed Heidehof Landgoed Heidehof (ca. 6.6 ha) is in eigendom van Stichting Heidehof en betreft (voormalige) agrarische grond. Het gaat hier met name om voedselrijk grasland, welke momenteel nauwelijks geschikt is voor de levendbarende hagedis. Dit gebied kan (op lange termijn) geschikt gemaakt worden door ontgronding, waarbij gestreefd 6.1.2. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 27/27 wordt naar een heideachtige vegetatie welke geschikt is voor de levendbarende hagedis. Het oppervlak is te klein voor een zelfstandige populatie levendbarende hagedissen. Aansluiting met andere voor deze soort geschikte terreinen is dus op termijn noodzakelijk. In het huidige terrein zijn geen levendbarende hagedissen aangetroffen. Landgoed het Westersche Veld Landgoed het Westersche Veld (ca. 37 ha) is in bezit van BV Landgoed het Westersche Veld van Rolde. Het betreft een gebied met verschillende typen natuur, waaronder bos en grote heidevelden. Het gebied is (zeer) geschikt voor de levendbarende hagedis: er is voldoende structuurrijke (oude) heide met verspreide opslag aanwezig en het terrein is groot genoeg voor een zelfstandige populatie. Eventuele maatregelen om verdroging van het heideterrein te voorkomen zijn gunstig voor de levendbarende hagedis, zolang er geen (nieuwe) terreindelen onder water komen te staan. Bij een veldbezoek in 2011 zijn enkele exemplaren van de levendbarende hagedis aangetroffen. De soort komt er in lage dichtheden voor. 6.1.3. 6.1.4. Conclusie Landgoed het Westersche Veld is momenteel het beste compensatiegebied voor de levendbarende hagedis, vanwege zijn grote oppervlak en goede vegetatiestructuur. De Gasselterheide is ook geschikt, mits de begrazingsdruk wordt verminderd en het gebied wordt verbonden met het Drouwenerzand. Landgoed Heidehof vormt vanwege de ruige, voedselrijke vegetatie en het geringe oppervlakte momenteel geen geschikt leefgebied en is in de verdere uitwerking van het compensatieplan buiten beschouwing gelaten. 6.2 Verkenning compensatiegebieden voor bos en grasland Voor de compensatie-opgaves zijn kansrijke gebieden geanalyseerd (Movares, 2010). De gebieden die in deze analyse als meest kansrijk zijn aangemerkt zijn nader verkend. DLG heeft vervolgens de inspanningsverplichting op zich genomen om de juiste compensatiegebieden bij de compensatie-opgave te zoeken en de vereiste natuurcompensatie te realiseren. Vanwege nog lopende onderhandelingen over gronden, kunnen compensatiegebieden op dit moment nog niet benoemd worden. Er kan al wel gesteld dat compensatie van schraal grasland ter grootte van 3,96 hectare kan plaats vinden op percelen nabij Oostmoersche Vaart (Hunze). Ook is bekend dat er boscompensatie ter grootte van 2,18 hectare kan plaats vinden op het Hollandscheveld. Zie voor verdere beschrijving paragraaf 8.2 en 8.3. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 28/28 7 Compensatie in kader van de Flora- en faunawet 7.1 Compensatieopgave Levendbarende hagedis Door de verbreding van de N33 gaat biotoop van de levendbarende hagedis verloren (zie 7.1.1), welke zich in de huidige situatie op delen van de reserveringsstrook van de N33 bevindt. Ten behoeve van de compensatie van hun leefgebied is een compensatieplan opgesteld door het bureau Wildernistrek. In deze paragraaf zijn een aantal belangrijke punten uit dit compensatieplan opgenomen. Voor meer informatie wordt verwezen naar het betreffende compensatieplan: Compensatieplan levendbarende hagedis N33 (van Uchelen, 2011). 7.1.1. Ecologische randvoorwaarden Voor een duurzaam compensatieplan, waarbij een gunstige staat van instandhouding van de populatie gegarandeerd is, zijn de volgende ecologische randvoorwaarden van belang: - Het compensatiegebied moet gereed zijn en functioneren op het moment dat de hagedissen erin worden geplaatst. Dit is een van de meest voorkomende punten op basis waarvan compensatieplannen mislukken (Bosman, et. al. 2011). - Nieuw te realiseren leefgebied is, uitgaande van landbouwgrond of bos, pas op (lange) termijn geschikt voor de levendbarende hagedis, tenzij specifieke maatregelen worden genomen zoals het aanleggen van takkenen plaggenrillen en/of deponeren van flinke hoeveelheden dood hout op daarvoor geschikte plekken. - Toekomstig beheer moet zijn afgestemd op de populatie levendbarende hagedissen. - Voor een zelfstandige populatie levendbarende hagedissen is een minimum (geschikt) leefgebied nodig van tenminste 10 hectare aaneengesloten leefgebied (Van Uchelen, 2006). - Compensatiegebieden moeten zo dicht mogelijk bij het verloren gegane leefgebied liggen. - Het compensatiegebied moet zo goed mogelijk aansluiten op bestaande, voor de levendbarende hagedis geschikte natuurgebieden. - Risicospreiding is wenselijk: het is beter om niet alle hagedissen op één terrein terug te plaatsen. In geval van onvoorziene calamiteiten (heidebrand, overstroming etc.) gaan niet alle teruggeplaatste dieren verloren indien deze over meerdere compensatiegebieden zijn verdeeld. - Voorstel is om tot de volgende verdeling te komen: 3/5 deel van de populatie wordt overgeplaatst naar het Westersche Veld en 2/5 wordt overgeplaatst naar de Gasselterheide. Indien op het moment van overplaatsing een of meerdere terreinen naar mening van een deskundige ecoloog niet geschikt zijn, dan wordt naar zijn inzicht afgeweken van deze verdeelsleutel. Compensatie voor leefgebied van de levendbarende hagedis kan plaatsvinden in geschikt bestaand natuurgebied, onder de volgende drie voorwaarden: 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 29/29 1. Als in het beoogde compensatiegebied reeds een populatie levendbarende hagedissen voorkomt, dan moet de dichtheid van deze populatie duidelijk onder de maximale dichtheid / draagkracht van het gebied liggen. 2. Een kwaliteitsverbetering van het bestaande natuurgebied voor de levendbarende hagedis wordt doorgevoerd. Dat kan door bijvoorbeeld het tegengaan verdroging, handhaven / beschermen en vergroten van het areaal oude heidestruiken, terugdringen van begrazing, voorkomen of tegengaan van intensieve recreatie en/of het uitbreiden van heideterrein ten kosten van bos- of landbouwgebied. 3. Het totale oppervlakte van voor de levendbarende hagedis geschikt leefgebied moet tenminste overeenkomen met het verloren gegane leefgebied. Populatiegericht compenseren Op basis van een overleg met het ministerie van EL&I in de voorfase van het compensatieplan is indertijd gekozen om hectaregericht te compenseren, dit betekende compensatie van de gehele reserveringsstrook (= potentieel leefgebied) , ca. 24 ha. Dat zou betekenen, dat een aan te wijzen, nog te ontwikkelen compensatiegebied moet worden ingericht, waarvan de ontwikkeling tot voor de levendbarende hagedis geschikt (heide)leefgebied zo’n 10 jaar in beslag neemt. Gelet op de gestelde eisen in de Flora- en faunawet en in overeenstemming met het ministerie van EL&I, is echter besloten om populatiegericht te compenseren. Dit houdt in dat voor de compensatieopgave gezocht wordt naar bestaand natuurgebied dat al (grotendeels) geschikt is voor de levendbarende hagedis en waar door middel van inrichtingsmaatregelen een kwaliteitsimpuls aan het gebied wordt gegeven. Op die manier wordt extra leefruimte voor de levendbarende hagedis gecreëerd. 7.1.2. 7.1.3. Populatiegrootte obv veldonderzoek Stichting Ravon Door Stichting Ravon is in juni – juli 2010, in samenwerking met Movares, een onderzoek uitgevoerd naar de populatiegrootte van de hagedis op de reserveringsstrook langs de N33 waar de te compenseren populaties voorkomen. Hiervoor is meerdere dagen een veldinventarisatie uitgevoerd. De inschatting van het aantal is gebaseerd op de methode van Henk Strijbosch (zie bijlage 1: Rapportage RAVON). Ravon heeft tijdens haar veldonderzoek 38 hagedissen waargenomen op de reserveringsstrook. In haar rapportage omschrijft RAVON het volgende: Uit de aantallen waargenomen hagedissen, tijdstippen waarop deze zijn waargenomen en zoektijd binnen de verschillende trajecten is met behulp van de omrekenfactoren van Strijbosch het aantal levendbarende hagedissen per hectare berekend voor de verschillende deeltrajecten tijdens de verschillende bezoeken. Vervolgens is het gemiddelde van de 4 bezoeken genomen en is dit vermenigvuldigd met de grootte van de deeltrajecten om tot een totale populatieschatting per deeltraject te komen. De populatieschatting voor de levendbarende hagedis voor het hele traject komt op 349 dieren. Inrichtingsplan beoogde compensatiegebieden In verband met populatiegericht compenseren is het noodzakelijk dat bestaand leefgebied voor de levendbarende hagedis wordt verbeterd / geoptimaliseerd en zo mogelijk wordt vergroot en/of verbonden met aangrenzend leefgebied. Dat is nodig 7.1.4. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 30/30 omdat in het bestaande leefgebied immers al hagedissen voorkomen en deze door de nieuwkomers niet mogen worden ‘verdrongen’ naar minder geschikte terreindelen. Omdat ervoor gekozen is te compenseren in bestaand leefgebied is het daarom van belang te weten wat de draagkracht is van een leefgebied. Die informatie is nodig om te bepalen of geen sprake is van ‘overbevolking’. In dat geval treedt stress op en zullen dieren wegtrekken naar ongeschikt gebied, wat onwenselijk is. Uit de literatuur is een maximale dichtheid van 130 hagedissen per hectare bekend, in optimaal leefgebied bestaande uit oude en gevarieerde heide, met pijpenstro en verspreide opslag van struiken (Stumpel, 2004). Uit veldonderzoek in 2011 is gebleken dat in geen van de compensatiegebieden deze dichtheid wordt gehaald. De bestaande dichtheden liggen vele malen lager, waarbij het gaat om hooguit enkele tientallen dieren per hectare. Aangezien de dichtheid aan levendbarende hagedissen op landgoed het Westersche Veld zeer ruim onder de maximale draagkracht ligt en de terreingesteldheid voor levendbarende hagedissen goed is, mag worden aangenomen dat het bijplaatsen van hagedissen niet voor overbevolking zorgt. Voor de Gasselterheide geldt dat de dichtheden ook ruim onder de maximale draagkracht liggen, maar hier zijn ingrepen noodzakelijk aangezien de terreingesteldheid nog niet goed is (zie paragraaf 6.1.1). Het inrichtingsplan geeft invulling aan de gewenste kwaliteitsverbetering, waarbij bestaande leefgebieden (Gasselterheide en Westersche Veld) kunnen worden verbeterd door: - Terugdringen of stoppen van begrazing - Tegengaan van verdroging - Creëren van een geleidelijke overgang van heide naar bos - Verbeteren van de vegetatiestructuur - Leefgebieden onderling verbinden en/of vergroten - Voorkomen en/of tegengaan van intensieve recreatie Gasselterheide De Gasselterheide ligt ten zuiden van het dorp Gasselte en grenst aan de zuidkant aan het natuurgebied Drouwenerzand. Het terrein ligt enkele kilometers ten zuiden van de N33. De Gasselterheide bestaat uit lage heide met een grazige begroeiing van kruiden en verschillende grassen. Het vlakke deel betreft een oude akker, die tot voor enkele tientallen jaren nog als landbouwgrond in gebruik was. De oude akker is begroeid met een schrale, lage en structuurarme vegetatie welke ongeschikt is als leefgebied voor de levendbarende hagedis. In het terrein is een (gegraven) ven aanwezig. De Gasselterheide wordt omsloten door bos. In het zuidelijk deel, richting het Drouwenerzand, bevindt zich een diepe zandkuil met daaromheen naaldbos. De structuur van het bos is plaatselijk vrij open. De Gasselterheide is maar (zeer) gedeeltelijk geschikt voor de levendbarende hagedis. Er zijn een aantal knelpunten: - De meeste terreindelen zijn overbegraasd; de heide is te laag en structuurarm. Met name langs de randen van het terrein bevinden zich voor de levendbarende hagedis geschikte terreingedeeltes. - Het terrein heeft een hoge recreatiedruk, met loslopende honden. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 31/31 - - Het open deel van het terrein is te klein voor een duurzame populatie levendbarende hagedissen, zeker gezien het feit dat een groot deel van het terrein nu niet geschikt is voor deze soort. De Gasselterheide wordt van het veel grotere Drouwenerzand gescheiden door bos. Kwaliteitsverbetering kan bereikt worden door: - Terugdringen van de begrazingsdruk en/of delen van het terrein (bijv. bosranden) niet meer begrazen (uit rasteren). - Vergroten van het oppervlak door kappen van een deel van de grote bomen die in het terrein aanwezig zijn. - Reguleren van de recreatiedruk door paadjes over de heide af te sluiten en het instellen van een verbod op loslopende honden en crossfietsers. - Kappen van bos aan de zuidrand, waardoor de Gasselterheide wordt verbonden met het Drouwenerzand. De open ruimte dient minimaal 40 meter breed te zijn. De stoppen mogen niet worden verwijderd / uitgevreesd (zonneplekken voor hagedissen en toekomstige overwinteringsplaatsen). De strooissellaag moet vervolgens verwijderd worden tot op de zaadbank, zodat de aanwezige heidezaden kunnen kiemen. Extra aandacht moet worden besteed aan de nieuwe bosranden, omdat deze het belangrijkste leefgebied zijn van de levendbarende hagedis. De nieuwe bosrand moet inhammen krijgen en geleidelijk zijn. Begrazing van de bosrand moet vermeden worden. Dood hout dient in de rand te worden achtergelaten. Een uitgewerkt plan met werkprotocol en tekeningen is noodzakelijk. De kapwerkzaamheden moeten in het veld worden begeleidt door een deskundige ecoloog, zodat bijv. accuraat gereageerd kan worden op onverwachte kansen die zich tijdens de werkzaamheden voordoen. Landgoed het Westersche Veld Landgoed het Westerse Veld is een bos- en natuurterrein met heidevelden, meteen ten zuiden van de N33, bij Rolde. Het zuidelijk deel van het gebied bestaat uit flinke, aaneengesloten heidevelden, die (vanwege het nagenoeg ontbreken van begrazing) vrij structuurrijk zijn. In dit gebied komen (in lage dichtheid) levendbarende hagedissen voor. Het heideterrein is momenteel zondermeer geschikt voor de levendbarende hagedis, wel is het vreemd dat de soort er weinig talrijk is. Mogelijk is een deel van de heide nog te jong en/of spelen in het verleden uitgevoerde grootschalige beheersmaatregelen een rol. Opties om de kwaliteit van het terrein te optimaliseren zijn: - Tegengaan van verdroging door het dempen van greppels die zorgen voor ontwatering. Hierbij dient te worden voorkomen dat terreindelen onder water komen te staan (leefgebied gaat verloren / hagedissen verdrinken). - Realiseren van een geleidelijke bosrand door lokaal kappen van de helft van het bos in op het zuiden gelegen bosranden, waarbij de stobben niet worden verwijderd / uitgevreesd (zonneplekken voor hagedissen en toekomstige overwinteringsplaatsen). Het hout dient op flinke stapels in de randen van het terrein te worden gedeponeerd en de takken op rillen of hopen. Op deze manier is vrijwel meteen schuilgelegenheid voor hagedissen aanwezig. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 32/32 Zie voor verdere inrichtingsmaatregelen het rapport 'Vergroten leefgebied levendbarende hagedis en verbetering natuur op Landgoed Het Westersche veld van Rolde' (Duintjer, 2011). Vegetatiestructuur beoogde compensatiegebieden De kwaliteit van het leefgebied van de levendbarende hagedis wordt bepaald door de vegetatiestructuur. Het optimale leefgebied bestaat uit oude, hoge heidestruiken afgewisseld met pijpenstro en verspreide (lage) opslag van struiken en boompjes (Stumpel, 2004, Creemers & van Delft, 2009). Hierbij geldt: hoe minder beheer hoe beter. De soort heeft baat bij hoge, oude heidestruiken, bosopslag en vergrassing; dit is het heidestadium waarbij de meeste beheerders juist uitgaan van een beheerachterstand. Juist dit type heide is betrekkelijk schaars aanwezig in natuurterreinen (van Uchelen, 2006). Begrazing is ongunstig voor de levendbarende hagedis, omdat de strooissellag daardoor grotendeels verdwijnt en de hoogte van de vegetatie afneemt (Stumpel, 2004; van Uchelen, 2006; Creemers & van Delft, 2009). 7.1.5. Wegvangen en verplaatsen van levendbarende hagedissen In 2012 zal de populatie levendbarende hagedissen in één seizoen (grotendeels) worden weggevangen en worden verplaatst naar de compensatiegebieden. Daarvoor zijn velddagen beschikbaar; dat zijn dagen met zo gunstig mogelijke weersomstandigheden om hagedissen te vangen. Op deze velddagen wordt de reserveringsstrook rustig afgezocht op hagedissen. De meeste zoektijd wordt besteed in voor hagedissen gunstig, structuurrijk leefgebied. Op een velddag worden zoveel mogelijk dieren gevangen en later op de dag overgeplaatst naar een van de compensatiegebieden. 7.1.6. Monitoring beoogde compensatiegebieden Omdat de levendbarende hagedissen naar nieuwe leefgebieden worden verplaatst is het aan te bevelen om minimaal eenmalig een monitoring uit te voeren naar het effect van de verplaatsing. Twee jaar na de verplaatsing dient door een of twee veldbezoeken te worden aangetoond dat de compensatiegebieden inderdaad als actueel leefgebied van de levendbarende hagedis kunnen worden aangemerkt. Het maximaal aantal waargenomen dieren kan dienen als richtgetal voor de minimumgrootte van de populatie in het gebied. 7.1.7. Beheer beoogde compensatiegebieden Het beheer van heideterreinen ten gunste van de levendbarende hagedis moet gericht zijn op het creëren en handhaven van een stuctuurrijke vegetatie. Terreinen met een hoge structuurvariatie zijn aantrekkelijk voor hagedissen en andere reptielen, omdat ze gunstig zijn voor de thermoregulatie, dekking geven tegen predatoren en omdat deze vegetaties rijk zijn aan voedseldieren. 7.1.8. De volgende maatregelen verhogen de structuurvariatie van leefgebieden van de herpetofauna: - altijd kleinschalig én gefaseerd werken - bij begrazing structuurrijke vegetaties uitrasteren - handhaven van een deel van de struikjes en boompjes in een open terrein (niet alle opslag verwijderen) 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 33/33 - tenminste een gedeelte van het dode hout na kappen in stapels achterlaten op het terrein takkenhopen en takkenrillen maken ruigtes met distels en bramen lokaal handhaven na het kappen van bos de stobben niet allemaal frezen of afvoeren, maar tenminste een deel op hopen of richels langs het pad neerleggen enkele hopen plagsel en maaisel achterlaten op vaste daarvoor bestemde plaatsen poelen en vennen graven greppels (die geen drainagefunctie hebben) handhaven bosrandbeheer met mantels en zomen nastreven Reptielen bereiken hun hoogste dichtheden in reliëfrijke heideterreinen in de buurt van bos of houtwallen met een goede strooisellaag en een mozaïekstructuur van oude en hoge heidestruiken, zandige open plekjes, braamstruikjes, graspollen en wat opslag van kleine bomen en struiken. Terreindelen met een oude overjarige vegetatie van pitrus- of pijpenstro zijn gunstig. Dergelijke vegetaties zijn vaak structuurrijk, er heerst een gunstig microklimaat, er is dekking en voedsel te vinden en er zijn geschikte overwinteringsplaatsen. Voor de beheerder is het dus belangrijk om te constateren dat reptielen heideterreinen prefereren die al in een wat verder gevorderd stadium van successie verkeren én dat oude pitrus- en pijpenstrovegetaties waardevol kunnen zijn. Voor een uitgebreide beschrijving van reptielvriendelijk-beheer wordt verwezen naar de hiervoor beschikbare literatuur (Stumpel, 2004, van Uchelen, 2006, Cremers & van Delft, 2009, van Uchelen, 2010). Planologie en eigendomssituatie Gasselterheide / Drouwenerzand De bestemming Gasselterheide is ‘groen’, in het bestemmingsplan weergegeven als G, W2. Dit betreft de bestemming 'natuur'. Voor het kappen van de bosopstand dient door de uitvoerende instantie (fase na TB) een vergunning aangevraagd te worden bij de gemeenten, Aa en Hunze en BorgerOdoorn. 7.1.9. De Gasselterheide is in eigendom van gemeente Aa en Hunze. Aangezien het onderhouden en beheren van een dergelijk gebied niet tot de primaire taken van de gemeente behoort, wil zij dit gebied graag overdragen aan Stichting Het Drents Landschap, mits dat in goede afstemming met de vereniging ‘De Schaapskudde van Gasselte en omstreken’ gebeurt. Goedkeuring door college en gemeenteraad zijn daarbij essentieel. Stichting Het Drents Landschap wil dit gebied graag verbinden met het Drouwenerzand en is bereid in goede overeenstemming over de inrichting, het beheer en onderhoud dit gebied over te nemen. Daarbij gaat het om het vergroten van de ecologische waarde, voor zowel de levendbarende hagedis als voor andere voorkomende soorten. Het terrein heeft een zodanige waarde dat het wenselijk is dit onder te brengen bij een natuurbeschermingsorganisatie, zodat het een geheel kan vormen met het Drouwenerzand. Het onderbrengen van het terrein in eigendom bij een 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 34/34 terreinbeheerder lijkt ook voor de toekomst de beste garantie dat het gebied geschikt is en blijft als biotoop voor onder andere de levendbarende hagedis. Dit garandeert een duurzame instandhouding van het leefgebied van de hagedissensoort. Landgoed het Westersche Veld Landgoed het Westersche Veld is in bezit van BV Landgoed het Westersche Veld van Rolde. Het betreft grotendeels een natuurgebied. Het landgoed zal in eigendom blijven van dezelfde eigenaar. De eigenaar zal, conform het inrichtingsplan tbv de levendbarende hagedis (Duintjes, 2011), de inrichtingsmaatregelen treffen ter optimalisatie van het gebied voor de levendbarende hagedis. 7.2 Compensatieopgave voor de gewone dwergvleermuis Er zijn paarverblijven van de gewone dwergvleermuis vastgesteld in te slopen woningen (van der Hout, 2010). Het betreft de woningen K.J. de Vriezestraat 21 en 22 te Bareveld en in de woningen Ommelanderwijk 1 en 3 te Veendam. Vaststelling van het precieze gebruik van deze verblijfplaatsen is mogelijk middels onderzoek naar kraam- en zomerverblijfplaatsen in 2012. Er is ontheffing van de Flora- en faunawet nodig om deze verblijfplaatsen te mogen verwijderen. Ontheffing wordt verleend indien er voldoende mitigerende en compenserende maatregelen worden genomen. Deze verplichte maatregelen vallen onder de inpassingsmaatregelen die in het kader van de Flora- en faunawet onder het Tracébesluit worden genomen. De compensatie is afhankelijk van het precieze gebruik. Voor de gewone dwergvleermuizen zullen onder leiding van een ecoloog, voorafgaand aan de sloop van de woningen, vervangende kasten geplaatst worden op korte afstand van de huidige verblijfplaatsen en op een geschikte locatie. Deze kasten zullen zo ontworpen zijn dat zij dezelfde functie zullen vertegenwoordigen als welke de gebouwen hadden voor de gewonen dwergvleermuis. Dit betreft in elk geval de functie van paarverblijf. Uit het onderzoek dat in 2012 wordt uitgevoerd zal moeten blijken of deze kasten ook voor andere functies geschikt moeten zijn (bijvoorbeeld als kraamkolonie). De ontheffingsaanvraag ten behoeve van de sloop van de woningen loopt apart van de ontheffingsaanvraag voor de rest van het tracé van de N33. Ten behoeve van de sloop, en de vereiste mitigerende maatregelen in verband met (mogelijk) aanwezige beschermde diersoorten, wordt dan ook een apart activiteitenplan en ecologisch werkprotocol opgesteld. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 35/35 De gewone dwergvleermuis (vleermuis.net, 2010) De gewone dwergvleermuis (Pipistrelllus pipistrellus) is een kleine vleermuis, met een gewicht van 3,5 – 8 gram en naar verhouding vrij lange, smalle vleugels, met een spanwijdte van 18 tot 24 cm. De gewone dwergvleermuis is in Nederland de meest algemene soort. Hij kan vrijwel overal in Nederland worden aangetroffen. Gewone dwergvleermuizen jagen in gesloten tot half open landschap. Ze jagen relatief snel en wendbaar in een grillige vlucht met veel bochten en lussen en vliegen daarbij op enige afstand (1 tot 8 m) langs de vegetatie. Ze vliegen op een hoogte van gemiddeld 2 tot 5 meter. Gewone dwergvleermuizen jagen in de beschutting van opgaande elementen in groene bebouwde omgeving, langs kanalen, vaarten, in tuinen en parken met vijvers, in lanen, tussen boomkruinen, boven open plekken in bos, langs de bosrand (vooral oude voedselrijke loofbossen), straatlantaarns, bomenrijen, singels, houtwallen en holle wegen. Waterpartijen en beschutte oevers zijn favoriet als jachtgebied. Ze vangen een breed spectrum aan veelal kleinere prooien uit de lucht en pakken dat wat voorhanden is. (Kraam)kolonies zijn in Nederland vooral in gebouwen, in spouwmuren, achter betimmering en daklijsten, of onder dakpannen gevonden. De groepsgroottes lopen uiteen van enkele tientallen tot meer dan tweehonderd dieren. Gewone dwergvleermuizen zijn plaatstrouw, maar gebruiken meerdere verblijfplaatsen en verhuizen relatief vaak. Ze jagen hoofdzakelijk binnen en straal van 2-5 km van de verblijfplaats. Gebouwen worden ook als winterverblijf gebruikt, waarbij vergelijkbare plaatsen als in de zomer benut worden. Systematisch zoeken naar winterslapende dieren is daardoor moeilijk. Overwinterende gewone dwergvleermuizen worden vooral bij toeval gevonden. Ze worden als solitaire overwinteraar, maar vaak ook in grote groepen waargenomen. Er is geen duidelijke winterslaapperiode aan te geven. Het zijn, in de relatief milde Nederlandse winters, geen stabiele slapers. Bij mild weer zijn ze vaak wakker en gaan regelmatig op jacht. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 36/36 8 Compensatie in kader van de EHS 8.1 Berekening compensatieopgave Door de verdubbeling van de N33 zal er circa 37,32 ha aan bosopstanden verdwijnen. Hiervan ligt 20,60 ha in de provincie Drenthe en 16,72 ha in de provincie Groningen. Van dit te verwijderen bos ligt circa 5,16 ha binnen de begrenzing van de EHS (1,31 ha in de provincie Drenthe en 3,85 ha in de provincie Groningen). In het kader van de geldende provinciale verordeningen zal voor opstanden welke binnen EHSgebied vallen 9,01 ha bos gecompenseerd worden (zie voor resterende compensatieopgave bos hoofdstuk 9). Daarnaast zijn er bepaalde oppervlakten grond als EHS begrensd, maar welke geen bosopstanden betreffen. Hierbij gaat het grotendeels om graslanden welke nu of in de toekomst natuurwaarden zouden moeten krijgen. In totaal gaat het om 8,66 ha EHS-begrenst grasland, waarvan 7,94 ha in de provincie Drenthe en 0,72 ha in de provincie Groningen 1. In het kader van de geldende provinciale verordeningen dient dezelfde oppervlakte gecompenseerd te worden. Het huidige grasland (bermen) is vaak schraal en soortenarm. Er blijven nog kleine oppervlaktes EHS-begrenst gebied over, betreffende wateroppervlak of infrastructuur. Water wordt gecompenseerd in het kader van de Watervergunning en daar waar nu al infrastructuur ligt is compensatie van EHS niet aan de orde. Deze EHS-arealen zijn dus niet meegenomen in de compensatieopgave. In het kader van een berekende toename van geluidsbelasting op EHS-gebieden in de provincie Drenthe, is er tevens compensatie aan de orde. Het gaat hierbij om compensatie van leefgebied welke in kwaliteit achteruitgaat. De extra geluidsbelasting vindt plaats op circa 12,87 ha bos en 3,27 ha open terrein (grasland, akker en water). Zie de Nota Ecologie (Oranjewoud, 2012) voor meer informatie. In overleg met de provincie Drenthe wordt 35% van het areaal waar een extra geluidsbelasting optreedt gecompenseerd, oftewel 4,50 ha bos en 1,16 ha open terrein. Compensatie van extra geluidsbelasting op Groningse EHS-gebieden is niet aan de orde (zie Nota ecologie, Oranjewoud 2012). Compensatie van EHS dient zowel in kwaliteit als kwantiteit plaats te vinden. Hoe deze compensatie wordt vormgegeven is in de volgende paragrafen te lezen (zie tevens bijlage 6: kaarten aangewezen compensatiegebieden). 1 Hierbij kan het gaan om zowel akkers als graslanden (ook bermen). Aangezien het om slechts zeer kleine oppervlaktes akker gaat, zijn deze bij het areaal grasland opgeteld. De oppervlaktes van de biotopen binnen de EHS is bepaald op basis van de geïnventariseerde opstanden (zie bijlage 4) en de topografische kaart van Nederland, schaalniveau 1:10.000 (Top10NL, Kadaster 2011). Hierbij zijn de geïnventariseerde bosopstanden als EHS-bos benoemt. Daar waar het in de Top10NL om bos gaat, maar dit niet overlapt met de bosinventarisatie, is dit tot EHS-grasland gerekend. Verder valt binnen EHS-grasland het biotoop grasland en een zeer klein oppervlak aan biotoop akker. Biotoop water wordt in kader van de Watervergunning gecompenseerd en is niet als EHS-compensatie meegerekend. Daar waar de EHS het type 'overig' uit de Top10NL betrof is dit als niet te compenseren meegerekend ('overig' betreffen over het algemeen erven). 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 37/37 8.2 Compensatieopgave EHS-grasland Het areaal grasland dat verloren zal gaan binnen de Ecologische Hoofdstructuur moet kwalitatief en kwantitatief worden gecompenseerd. Het te compenseren oppervlak betreft het ruimtebeslag binnen de EHS ten gevolge van de verdubbeling van de N33 vermenigvuldigd met de compensatiefactor 100% (zowel voor provincie Drenthe als Groningen). Oostermoersche Vaart (Hunze) Aan de overzijde van de Hunze, ten zuiden van de N33 liggen twee percelen waar in het kader van EHS graslandcompensatie mogelijk is (bijlage 6: kaarten aangewezen compensatiegebieden). De grond bestaat nu uit grasland en betreft arme agrarische grond. Deze percelen liggen momenteel braak en worden beweid met schapen. Door op deze locatie grasland te compenseren wordt de EHS vergroot en de landschappelijke waarde van het Hunzedal verder versterkt. 8.2.1. Recent zijn delen van de Hunze als meanderende, levende beek weer hersteld. Op initiatief van Stichting Het Drentse Landschap zijn op verschillende plekken delen van de oorspronkelijke meanders uitgegraven en maken ze weer onderdeel uit van de Hunze als afvoerende waterloop. Rondom deze meanders is in een smalle zone ook de grondwaterstand verhoogd. Deze gebieden zijn van de landbouwgebieden gescheiden door kaden. De natuurgebieden die zo zijn ontstaan hebben al een belangrijke rol in verandering van de afvoerdynamiek van de Hunze. Water kan langer worden vastgehouden en langzamer worden afgevoerd. Tevens spelen de gebieden waar meanders zijn hersteld een rol in berging van water in tijden van veel neerslag (Watersysteemplan Hunze, Waterschap Hunze en Aa 2008). Deze percelen sluiten aan op het Hunzedal waar Stichting Het Drents Landschap al percelen in eigendom en beheer heeft. Het eerste perceel (nummer 7) is 2,29 hectare groot. Het tweede perceel is 1,78 hectare groot. Van deze percelen is voor wegaanleg respectievelijk ongeveer 0,09 hectare en 0,02 hectare benodigd. Voor compensatie blijft ca. 3,96 hectare over. De benodigde kwantitatieve EHS compensatie van grasland betreft 8,66 hectare, dus er zal nog 4,70 ha elders gecompenseerd moeten worden. Deze twee percelen waren in particulier eigendom en zijn inmiddels aangekocht. De ecologische waarde van de twee percelen is momenteel laag, maar ze bevatten wel potentie. Beide percelen grenzen aan de EHS, zijn eigendomspercelen van Stichting Het Drents Landschap en met de arme bodem kan relatief goed schraal grasland worden ontwikkeld. Gezien het open karakter van het landschap (Hunzedal) versterken graslanden de landschappelijke structuur. De natuurlijke graslanden passen in een beekdalsysteem. Afhankelijk van het bodemtype van deze agrarische gronden, kan gekozen worden voor: a) niets doen (ontwikkelen ruigte en maaien/afvoeren): b) bovenlaag afgraven/afvoeren en verschralen ten behoeve van ontwikkeling natuurlijk grasland. Dit zal met de toekomstige beheerder nader worden bepaald in een beheer- en onderhoudsplan. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 38/38 8.2.2. Knooppunt Assen-zuid In knooppunt Assen-zuid wordt een plas-drassituatie gerealiseerd met vochtige graslanden en enkele bosjes. Dit grasland kwalificeert zich als mogelijke compensatielocatie, maar ligt wel binnen de TB-grens. Het betreft circa 3,8 hectare grasland. Naar verwachting zal het bevoegd gezag en de Provincie dit niet als acceptabele compensatiemaatregel accepteren. Deze hectares zijn dan ook niet meegerekend als compensatielocatie. Overige compensatiegebieden EHS-grasland DLG heeft de inspanningsverplichting op zich genomen om de juiste compensatiegebieden bij de compensatie-opgave voor EHS-grasland te zoeken en de vereiste natuurcompensatie te realiseren. Vanwege nog lopende onderhandelingen over gronden, kunnen compensatiegebieden op dit moment nog niet verder benoemd worden. 8.2.3. 8.3 Compensatieopgave EHS-bos De compensatie van bomen binnen de TB grenzen, zoals omschreven in de Nota Landschap (Oranjewoud, 2012), wordt nader afgestemd. De voorstellen die in de Nota Landschap gedaan worden omtrent versterking van lijnbeplanting / versterking van het beekdallandschap vragen om meer afstemming met de landschapsvisie en de partijen die daarbij betrokken zijn. De gemeente Aa en Hunze geeft aan dat verdere beplanting in de beekdalen van o.a. de Hunze niet wenselijk is. De landschapsvisie omschrijft dat het gebied een open karakter moet hebben, door verdere beplanting kan het gebied eerder gesloten raken dan het open karakter behouden. Zuidbroek (oostkant) Grenzend aan de N33 ligt een bosgebied van Provincie Groningen dat officieel geen onderdeel uitmaakt van de EHS, maar conform de provinciale omgevingsverordening wel als zodanig moet worden behandeld (bijlage 6: kaarten aangewezen compensatiegebieden). 8.3.1. Door de verbreding van de N33 wordt hiervan een bosstrook aangetast. De compensatie van deze bosstrook kan gerealiseerd worden aan de zuidoostkant van dit bosgebied, aan de andere zijde van het Winschoterdiep. Het te kappen bosgebied wordt tegen de compensatiefactor van 166% gecompenseerd. Door deze locatie te kiezen blijft het areaal jong loofbos minimaal intact en blijft de landschappelijke structuur nagenoeg gehandhaafd. Het te kappen oppervlak bedraagt 2,03 hectare, waarmee de omvang van de compensatie op 3,37 hectare komt. Het perceel waarop de compensatie gerealiseerd wordt is in eigendom van Provincie Groningen en heeft een agrarische bestemming (www.kadaster.nl, 2010). Om hier natuur te kunnen realiseren zal ontheffing moeten worden aangevraagd bij de Gedeputeerde Staten van provincie Groningen. Globale grondprijzen in de gemeente Menterwolde liggen tussen € 3,- á € 4,- per m² (tussen € 30.000,- en € 40.000,- per ha). 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 39/39 Vanuit landschappelijk opzicht zou de laanbeplanting langs het Winschoterdiep, onder het knooppunt Zuidbroek, versterkt kunnen worden. Aan de zuidzijde is al laanbeplanting aanwezig, maar aan de noordzijde, langs de Trekweg, ontbreekt deze nog. Gemeente Menterwolde heeft aangegeven hier de mogelijkheid te zien voor de compensatie van enkele bomen, waarmee het landschappelijke kenmerk, de lijn van het Winschoterdiep verder wordt versterkt. Hoewel de openheid van dit landschap het belangrijkste kenmerk van dit gebied is en in het provinciaal beleid staat opgenomen, heeft provincie Groningen aangegeven in de gedachte van gemeente Menterwolde mee te kunnen gaan, mits er sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Hollandscheveld Het betreft hier twee landbouwpercelen, waarvan er een binnen de EHS ligt en de andere binnen een EVZ. De percelen liggen in de gemeente Hoogeveen, ten noordoosten van Zuideropgaande (zie bijlage 6: kaarten aangewezen compensatiegebieden). 8.3.2. Het perceel met de grootte van 1,06 ha is een perceel waarbij Stichting Het Drents Landschap belang heeft om dit als fraai perceel grasland te behouden. Voor het tweede perceel met een oppervlakte van 2,17 ha is geen aankooptitel. Dit perceel leent zich uitstekend voor bebossing, omdat dit de landschappelijke structuur van dit gebied kan versterken. Stichting Het Drents Landschap en Rijkswaterstaat zijn overeengekomen dat door middel van een integrale aankoop van beide percelen deze als boscompensatie gelden. Deze percelen zijn inmiddels aangekocht. 8.3.3. Overige zoekgebieden DLG heeft de inspanningsverplichting op zich genomen om de juiste compensatiegebieden bij de compensatie-opgave voor EHS-bos te zoeken en de vereiste natuurcompensatie te realiseren. Vanwege nog lopende onderhandelingen over gronden, kunnen compensatiegebieden op dit moment nog niet verder benoemd worden. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 40/40 9 Compensatiegebieden in het kader van de Boswet 9.1 Berekening compensatieopgave Naast de te kappen opstanden en compenseren opstanden in het kader van de EHS, is er nog circa 38,38 ha te kappen opstand (18,21 ha bosopstand en omgerekend 3,68 ha bomenrij in de provincie Drenthe en 12,34 ha aan bosopstand en omgerekend 4,15 ha bomenrij in de provincie Groningen) welke in het kader van de Boswet gecompenseerd dienen te worden. In de provincie Drenthe geldt voor bosopstanden onder de Boswet dezelfde compensatiefactor als voor EHS-bos. In de provincie Groningen is de compensatie gelijk aan het te kappen oppervlak. Het gaat hierbij in totaal om een compensatieopgave van 56,08 hectare beplanting (39,59 ha in de provincie Drenthe en 16,49 ha in de provincie Groningen). Een deel van het te compenseren bos, ongeveer 29,34 hectare, zal binnen de TBgrens gecompenseerd worden. Zie Nota Landschap (Oranjewoud, 2012). Daarnaast is buiten de TB-grens een aantal locaties aangegeven waar de resterende hectares gecompenseerd kunnen worden (zie bijlage 6: kaarten aangewezen compensatiegebieden). 9.2 Beschrijving locaties en eventuele compensatie binnen TB-grens Compensatie Aansluiting Assen Zuid (N33/A28) In de directe omgeving van de aansluiting zal voor de aanleg van het knooppunt relatief veel beplanting moeten worden verwijderd. Deze beplanting zal grotendeels buiten de TB-grens worden gecompenseerd, aangezien het terrein in het knooppunt geschikt wordt gemaakt voor een ecologische verbindingszone. Op enkele kleine locaties is er nog ruimte voor kleine bosschages (totaal 4,33 ha). Op een viertal locaties blijven bospercelen binnen de TB-grenzen behouden, aangezien hier geen reden is om deze te verwijderen. 9.2.1. Compensatie Traject Assen – Hemmenweg Op dit traject ligt de verdubbeling aan de noordzijde geheel in de vrijgehouden reserveringszone. Aan de zuidzijde zal ten behoeve van de verdubbeling (met name de obstakelvrije zone), beplanting moeten worden verwijderd. Dit leidt voor wat betreft de inpassing niet tot negatieve gevolgen, omdat door verwijdering van begeleidende beplanting de N33 minder zal opvallen in dit open gebied. Om deze reden wordt de verwijderde beplanting niet op deze plek gecompenseerd. 9.2.2. Ten behoeve van de nieuwe oprit (aan de zuidzijde) voor bussen naar de N33, zal tevens een deel van een bosperceel gekapt moeten worden. Het te kappen deel wordt buiten de TB-grens gecompenseerd. Van het overblijvende deel wordt de nieuwe bosrand omgevormd tot mantel-zoomvegetatie voor een natuurlijker beeld. Ten behoeve van de nieuwe afrit (noordzijde N33) voor bussen zal tevens een bosje worden gekapt, welke, weliswaar in iets kleinere vorm, op dezelfde locatie worden terug geplant. Het resterend oppervlak wordt buiten de TB-grens gecompenseerd. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 41/41 Compensatie Traject Hemmenweg –Nijlande Ook op dit traject ligt de verdubbeling aan de noordzijde in de vrijgehouden reserveringszone. Aan de zuidzijde van de weg verdwijnt bosopstand, voornamelijk door de obstakelvrije zone. Te verwijderen bosbeplanting op dit traject wordt niet op deze plek, maar buiten de TB-grens gecompenseerd. 9.2.3. Compensatie Traject Nijlande – Rolde Op het eerste deel van dit traject ligt de verdubbeling aan de noordzijde in de vrijgehouden reserveringszone. Aan de zuidzijde zal beplanting moeten worden verwijderd. Ook zal de aansluiting Rolde worden aangepast. In de nieuwe situatie zal opgaande beplanting rond de aansluiting daarom moeten worden verwijderd. Te verwijderen bosbeplanting op dit traject wordt niet op deze plek, maar buiten de TBgrens gecompenseerd. 9.2.4. 9.2.5. Compensatie Traject Rolde – Nijend De verdubbeling vindt ook hier plaats in de reserveringszone en dus zijn nadere maatregelen niet noodzakelijk. Aan de zuidzijde zal beplanting verwijderd moeten worden. Ook bij het Eexterveld wordt wegbeplanting aan de noordzijde van de weg verwijderd. Te verwijderen bosbeplanting op dit traject wordt niet op deze plek, maar buiten de TB-grens gecompenseerd. Compensatie Traject Nijend-Schaepvolte De verdubbeling vindt ook op dit traject plaats in de reserveringszone. Aan de zuidzijde ligt de weg veelal tegen bosgebied aan, zodat sprake is van de verwijdering van een smalle strook bos. Te verwijderen bosbeplanting op dit traject wordt niet op deze plek, maar buiten de TB-grens gecompenseerd. 9.2.6. Compensatie Traject Schaepvolte-Oude Groningerweg De reserveringszone loopt tot aan het verkeersplein Gieten. Het verkeersplein Gieten wordt heringericht. Doordat de N33 bij verkeersplein Gieten onder de N34 doorgeleid wordt, heeft dat een groot ruimtebeslag. De verdubbeling leidt tot een verbreding van de doorsnijding in het bosgebied van het Zwanenmeer, ten oosten van het knooppunt. Deze ruimere doorgang leidt er toe, dat de wand van opgaand groen wordt doorbroken en dat een aanzienlijke oppervlakte aan bos zal verdwijnen. Te verwijderen bosbeplanting op dit traject wordt niet op deze plek, maar buiten de TB-grens gecompenseerd. 9.2.7. Compensatie Traject Oude Groningerweg-Zandvoort Vanaf het verkeersplein Gieten ligt de verdubbeling aan de noordzijde. Hiervoor zal tussen de voet van de Hondsrug en de Hunze enige begeleidende beplanting moeten worden verwijderd. Te verwijderen bosbeplanting op dit traject wordt niet op deze plek, maar buiten de TB-grens gecompenseerd. 9.2.8. 9.2.9. Compensatie Traject Zandvoort-De Hilte De verdubbeling van de N33 ligt ook in dit gedeelte aan de noordkant. Daardoor zal ook hier beplanting moeten verdwijnen. Te verwijderen bosbeplanting op dit traject wordt niet op deze plek, maar buiten de TB-grens gecompenseerd. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 42/42 Compensatie Traject de Hilte - K.J. de Vriezestraat Het traject tussen de Hilte en de Meeden is in enkele delen opgesplitst, in onderstaande paragraven staan deze toegelicht. Voor het gehele traject tussen de Hilte (km 27.3) en Meeden (km 39.2), met uitzondering van km 36.4 - km 39.2 aan de westzijde, worden ter weerszijden van de N33 bomenrijen aangeplant. 9.2.10. Op het deeltraject tussen de Hunze en het Stadskanaal (Bareveld/Nieuwediep) wordt een groot deel van de beplanting verwijderd. Het gaat hier voornamelijk om bomenrijen van populieren. Hiervoor geldt geen compensatieplicht. In de nieuwe situatie wordt de weg voorzien van nieuwe wegbegeleidende beplanting. Bij de aansluiting de Hilte wordt ook beplanting van populier verwijderd. Na verdubbeling wordt het aansluitpunt opnieuw ingeplant om zo de verwijderde beplanting te compenseren, al dan niet vallend onder de compensatieplicht. Traject Meeden-Bareveld Langs het tracé van de N33 tussen Meeden en Bareveld vindt bomencompensatie plaats. Op welke manier en wat voor type bomen zullen terugkomen, is nog niet bekend. De N33 ligt tussen Bareveld en Meeden relatief correct ingepast in de kavelrichting. Ten behoeve van de verdubbeling zal deze dubbele wegbeplanting moeten worden verwijderd. Deze beplanting zou, passend in de karakteristieken van het Veenkoloniale landschap, na de verdubbeling weer moeten worden aangeplant. In feite wordt dan de bestaande situatie hersteld. Het traject Meeden/Bareveld ligt in het Groningse veenkoloniale landschap. Dit landschap kenmerkt zich door grootschaligheid en grote open ruimtes. De groenstructuur in dit gebied bestaat voornamelijk uit rafelranden van erfbeplantingen van de lintdorpen en wegbeplanting langs doorgaande wegen. Deze beplantingen zorgen voor bekadering van het gebied en zijn bepalend in het ervaren van de maat en schaal van dit gebied. Uit de Nota Ecologie (Movares, 2010) blijkt dat de bomenrijen op het traject tussen Meeden en de provinciegrens Drenthe-Groningen van belang zijn voor vleermuizen en roofvogels. Het opvullen van gaten in de bestaande beplanting van het traject bevordert de vliegroute van vleermuizen en roofvogels. Hierbij wordt specifiek gedacht aan het versterken van de vliegroute van de vleermuis en roofvogel. Gewenst is om een type boom te herplanten dat snel groeit, zodat de bestaande situatie snel hersteld wordt, en te kiezen voor een soort met een grote plantmaat. De aanwezige (en deels te verwijderen) populieren zijn echter niet compensatieplichtig. Dit type compensatie dient daarom goedgekeurd te worden door de provincie Groningen. Compensatie Traject K.J. de Vriezestraat – Wildervanksterdallen Voor de verbreding van de weg op dit traject moet bestaande begeleidende beplanting van populier worden verwijderd. Na aanleg wordt deze beplanting door het aanbrengen van nieuwe begeleidende beplanting gecompenseerd. De nieuwe aansluiting van de K.J. de Vriezestraat zal een veel groter ruimtebeslag innemen. Daardoor zal beplanting moeten verdwijnen. Na de verdubbeling van de N33 en de ombouw tot groter aansluitpunt, wordt de locatie opnieuw ingeplant en worden de verwijderde bomen en het bos gecompenseerd. 9.2.11. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 43/43 Compensatie Traject Wildervanksterdallen - A.G. Wildervanckkanaal Ten behoeve van de verdubbeling zal de dubbele wegbeplanting op dit traject moeten worden verwijderd. Deze beplanting wordt na de verdubbeling weer aangeplant. In feite wordt de bestaande situatie hersteld. Voor de aansluiting Dalweg 12 zal beplanting verdwijnen. Deze zal vooralsnog niet worden teruggeplant en zal daarom buiten de TB-grens gecompenseerd worden. 9.2.12. Compensatie Traject Wildervanckkanaal – Veendam Op dit traject zal door de verbreding van de weg bestaande begeleidende beplanting moeten worden verwijderd. Na aanleg zal nieuwe begeleidende beplanting worden aangebracht aan beide zijden van de weg. Nieuwe beplanting zal hier tussen obstakelvrije ruimte en sloot komen. Ter hoogte van de aansluiting op de N366 bij Veendam buigt de N33 ter wille van de constructie van een geheel nieuwe aansluiting af naar het oosten. Hierdoor zal veel beplanting verwijderd worden. Deze beplanting wordt zoveel mogelijk gecompenseerd op dezelfde plek. De locatie en vorm van de nieuwe beplanting zal moeten plaatsvinden in samenhang met het stedenbouwkundig plan dat door gemeente Veendam voor het gebied rond de aansluiting zal worden ontwikkeld. Aan de oostzijde komt geen nieuwe beplanting. 9.2.13. Compensatie Traject Veendam - Duurkenakker/Meeden Tussen Veendam (km. 36.4) en Meeden (km. 39.2) wordt aan de westzijde van de N33 een geleiderail geplaatst, zodat de in dat traject aanwezige wegbeplanting kan worden gespaard. Aan de oostzijde zal op dit deeltraject de wegbeplanting worden verwijderd en worden herbeplant. 9.2.14. Compensatie Traject Duurkenakker/Meeden – Winschoterdiep Dit trajectdeel is onbeplant. Ter wille van de beleving van de grootschalige ruimte van het Oldambt zal ook na verdubbeling over dit trajectdeel geen wegbeplanting worden aangebracht. Tussen de kruising met de spoorlijn Groningen - Nieuweschans en het Winschoterdiep zal de verdubbeling van de N33 ten koste gaan van een strook bosgebied. Beplanting die hier verdwijnt, zal buiten de TB-grens worden gecompenseerd. 9.2.15. Compensatie Traject Winschoterdiep – Aansluiting N33/A7 De aansluiting op de A7 wordt gewijzigd in een klavervlad en krijgt hierdoor een groter ruimtebeslag. In de zuidelijke 'ogen' van dit klaverblad kan op twee locaties bos gecompenseerd worden, ter grootte van ongeveer 3,16 ha. De overige beplanting die hier verdwijnt, zal buiten de TB-grens worden gecompenseerd. 9.2.16. 9.3 Compensatieopgave buiten TB-grens 9.3.1. Nolde Het betreft een perceel van 0.86 ha aan de westzijde van de N48 nabij Nolde. Het perceel ligt aan de Reest-vervangende watergang, ongeveer 1,5 km ten noorden van de Reest. Aan de zuidwestzijde van het perceel loopt de Nolderweg, waar de provincie Drenthe en Rijkswaterstaat een tunnel onder de N48 door zullen realiseren. Het betreft een voormalig landbouwperceel welke is aangekocht en zal worden 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 44/44 ingericht met bos welke past binnen de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan ('Buitengebied de Wolden') van de gemeente De Wolden. De toekomstig eigenaar en beheerder wordt Stichting het Drentse Landschap. Het bosperceel zal nog iets groter worden, aangezien er aan de noordkant nog een stukje grond aan toegevoegd wordt. Dit stukje grond is van waterschap Reest en Wieden, welke dit wil afstoten. Overige compensatie buiten TB-grens Buiten de TB-grens dient RWS nog een compensatieopgave van 25,88 hectare bos in het kader van de Boswet te realiseren. DLG heeft de inspanningsverplichting op zich genomen om de juiste compensatiegebieden bij de compensatie-opgave voor bos te zoeken en de vereiste natuurcompensatie te realiseren. Vanwege nog lopende onderhandelingen over gronden, kunnen compensatiegebieden op dit moment nog niet verder benoemd worden. 9.3.2. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 45/45 10 Saldi te compenseren en voorziene compensatie In de tabel op de volgende pagina is de compensatie in hectares zoals beschreven in hoofdstuk 6 t/m 9 samengevat weergegeven. In de tabel is opgenomen hoeveel hectare gecompenseerd moet worden vanuit de verschillende wettelijke kaders. Tevens staat opgenomen waar deze compensatie kan plaatsvinden. In geval van de levendbarende hagedis staan de oppervlaktes van de terreinen genoemd welke een kwaliteitsimpuls zullen krijgen. Naar deze terreinen, Gasselterheide/Drouwenerzand en landgoed het Westersche Veld, zal de populatie hagedissen worden verplaatst. De getallen in de tabel zijn grotendeels berekend door middel van een GIS-analyse. In geval van de zoekgebieden zijn ze vaak grofschalig en nog niet absoluut. De nu aanwezige en grotendeels te verwijderen bomen, bomenrijen en opstanden staan qua locatie en soortgegeven specifiek uitgewerkt in bijlage 4: bomeninventarisatie. In bijlage 6 (kaarten aangewezen compensatiegebieden) staan de compensatiegebieden in detail weergegeven. 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 46/46 Te compenseren Te verwijderen (ha) Wet- en regelgeving Betreft Flora- en faunawet Levendbarende hagedis EHS Drenthe Grasland Bos Grasland (geluidsverstoring) Bos (geluidsverstoring) EHS Groningen Grasland Bos Boswet Drenthe Bos Rijbeplanting Boswet Groningen Bos 24 (=leefgebied) 7.94 Te compenseren (ha) Populatiegericht 7.94 Compensatiegebieden Binnen of buiten TBgrens Gasselterheide / Drouwenerzand Buiten Landgoed het Westersche Veld Oostermoersche Vaart (Hunze) Voorziene compensatie Trajectnr. Type conform compensatie detailtabel Compensatie- Opmerking gebied (ha) nvt Levendbarende hagedis ca. 21 Buiten nvt Levendbarende hagedis ca. 37 Buiten 9 Grasland 3,96 1.31 2.62 Zuidbroek (oostkant) Buiten 15 Bos 2.57 3.27 1.16 Hollandscheveld Buiten nvt Bos 2.17 12.87 4.50 Nolde Buiten nvt Bos 0,86 0.72 0.72 3.85 6.39 Aansluiting A28 Binnen 1 Bos 4.33 Grasland 18.21 35.91 3.68 3.68 12.34 12.34 Binnen 1 De Hilte Duurkenakker/ Meeden Binnen 2 t/m 15 Aansluiting A7 Binnen 16 Rijbeplanting / bos Bos / rijbeplanting Kwaliteitsverbetering bestaand natuurgebied Kwaliteitsverbetering bestaand natuurgebied Is gelijk aan vernietiging EHS bos traject 15 - 15.50 3.16 Zoekgebieden 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 47/1 Wet- en regelgeving Betreft Te compenseren Te verwijderen (ha) Rijbeplanting Indirect te compenseren onder Boswet Drenthe (Gasselterheide) Bos Totaal Bos Te compenseren (ha) 4.15 4.15 ±5 Compensatiegebieden Zoekgebied vanuit Oostermoersche Vaart (Hunze) Nader te bepalen zoekgebieden ± 10 (incl. Gasselterheide) (excl. Gasselterheide) Totaal bos 79.59 69.59 Totaal grasland Grasland Levendbarende hagedis Binnen of buiten TBgrens 9.82 Populatiegericht Totaal leefgebied levendbarende hagedis (incl. zoekgebieden) (excl. zoekgebieden) (incl. zoekgebieden) (excl. zoekgebieden) Voorziene compensatie Trajectnr. Type conform compensatie detailtabel Compensatie- Opmerking gebied (ha) Bos 2.18 Grasland 5,86 Bos 48,82 Bos 79.59 Bos 28.59 Grasland 9,82 Grasland 3.96 Levendbarende hagedis ca. 58 Kwaliteitsverbetering bestaand natuurgebied Tabel 5: Saldi te compenseren en voorziene compensatie 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 48/2 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 49/3 Referenties Cremers, R., Delft, J. van, De amfibieën en reptielen van Nederland, 2009 Duintjer Natuurbeheer, Vergroten leefgebied levendbarende hagedis en verbetering natuur op Landgoed Het Westersche veld van Rolde, 2011 Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, 2012 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij & DLG, SO LNV-V&W Uitvoering Boswet Rijkswaterstaat, 2000 Ministerie van LNV, Algemene handreiking Natuurbeschermingswet, 2005 Ministerie van LNV et al., Spelregels EHS, Beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzen EHS, 2007 Movares Nederland B.V., OTB/MER verdubbeling N33 - Nota Ecologie, 2010 Movares Nederland B.V., OTB/MER verdubbeling N33 - Natuurcompensatieplan, 2010 Movares Nederland B.V., OTB/MER verdubbeling N33 Assen-Veendam-Zuidbroek - Nota Landschap, 2010 Movares Nederland B.V., Nota Landschappelijke Inpassing, 2010 Oranjewoud B.V., TB verdubbeling N33 - Nota Ecologie, 2012 Oranjewoud B.V., TB verdubbeling N33 - Nota Landschap, 2012 Provincie Drenthe, Omgevingsvisie Drenthe, 2010 Provincie Drenthe, Concretisering EHS 2010, aangeleverd januari 2012 Provincie Groningen, Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013 (POP III), 2009 RAVON, Onderzoek populatie grootte levendbarende hagedis & aanwezigheid heikikker langs de N33 tussen Assen & Gieten, 2010 Samenwerkingsverband Noord-Nederland, Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse Verdubbeling N33, 8 juli 2010, opgesteld door: Decisio BV en Bureau Louter, 2005 Schoppers J., Neergang en herstel van de Roek als broedvogel in Nederland in de 20e eeuw, 2004 Strijbosch, H., Ravon, Reptielen, amfibieën, vissen, jaargang 10 nummer 1, 2008 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 50/1 Uchelen, E. van., Praktisch natuurbeheer: amfibieën en reptielen, 2006 Uchelen, E. van., Atlas amfibieën en reptielen Drente, 2010 Uchelen, E. van, Compensatieplan levendbarende hagedis N33, 2011 VROM et al., Nota Ruimte, 2006 Waterschap Hunze en Aa, Watersysteemplan Hunze, 2008 Mondeling Provincie Drenthe. A. Kooij, K. Folkertsma en M. Lumkes, 2012 Provincie Groningen. J. Oosterveld en P.R. van der Wal, 2012 Rijkswaterstaat DNN. D. Flikkema en M. Schippers, 2012 Internetbronnen www.rijksoverheid.nl www.gasselte.info www.natuurkaart.nl www.drentslandschap.nl geoportaal.drenthe.nl www.provinciegroningen.nl/loket/geoportaal 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 51/2 Colofon Opdrachtgever Uitgave Rijkswaterstaat Dienst Noord-Nederland I. Groen Oranjewoud.B.V. Tolhuisweg 57 8440 AA Heerenveen Telefoon Telefax Auteur Projectnummer (0513) 63 45 67 (0513) 63 33 53 J.M. Kamerling en H.J. Riphagen 239586 Versie: Auteur: Autorisator: C04 Naam: J.M. Kamerling H.J. Riphagen N.H. Veenstra Status: Paraaf: vrijgegeven Datum: 4 mei 2012 4 mei 2012 20120502-239586-rap-Natuurcompensatieplan-D01-wijzigingen geaccepteerd.doc 52/3 Bijlagen Bijlage 1: Rapportage RAVON Onderzoek populatie grootte levendbarende hagedis & aanwezigheid heikikker langs de N33 tussen Assen & Gieten Een rapportage van RAVON in opdracht van Movares Nederland B.V. J.E. Herder Juli 2010 STICHTING RAVON POSTBUS 1413 6501 BK NIJMEGEN www.ravon.nl 1 Colofon © 2010 Stichting RAVON, Nijmegen Rapportnummer: 2010-097 Tekst: Jelger Herder Met medewerking van: Jöran Janse en Wim van den Heuvel In opdracht van: Movares Nederland B.V. Foto omslag: Jelger Herder, levendbarende hagedis Wijze van citeren: Herder, J.E., 2010. Onderzoek populatie grootte levendbarende hagedis & aanwezigheid heikikker langs de N33 tussen Assen & Gieten, rapportnummer 2010-097, Stichting RAVON, Nijmegen. 2 1 INLEIDING 1.1 Achtergrond In het kader van de geplande verbreding van de N33 zal de reserveringsstrook tussen Assen en Gieten verdwijnen. Uit verspreidingsonderzoek is gebleken dat op deze reserveringsstrook een populatie levendbarende hagedis aanwezig is. Voor het bepalen van de compensatieopgave in het kader van de Flora en faunawet is het van belang om tot een onderbouwde inschatting van de populatiegrootte van deze soort te komen. Daarnaast is bekend dat de heikikker in de omgeving voorkomt. Aangezien de aanwezigheid van geschikt biotoop valt te verwachten dat deze soort ook op de reserveringsstrook voorkomt. De soort is echter tijdens de voorgaande veldinventarisaties niet aangetroffen. Voor deze soort hoeft geen inschatting van de populatiegrootte te worden gemaakt, wel is het van belang om te weten of deze soort op de reserveringsstrook aanwezig is. 1.2 Begrenzing onderzoeksgebied Het onderzoeksgebied bestaat uit de noordelijke wegberm langs de N33 op het traject tussen Assen en Gieten. Het geschikte deel van de reserveringsstrook loopt globaal van oost (x:234.565,781 y:554.113,116) naar west (x:246.331,361 y:559.028,214) wordt aan de zuidzijde begrensd door de N33 en aan de noordzijde begrensd door bermsloten. Voor het onderzoek naar de aanwezigheid van de heikikker zijn ook de bermsloten van belang. De reserveringsstrook is op meerdere plaatsen te bereiken via het onderliggende wegennet. 1.3 Doel van het onderzoek Het geven van een onderbouwde inschatting van de grootte van de populatie levendbarende hagedissen op de reserveringsstrook. De inschatting moet nauwkeurig genoeg zijn om de eisen voor de compensatie te kunnen bepalen en om als basis te kunnen dienen bij de ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet. Met oog op de projectplanning moet de rapportage vóór 10 juli 2010 gereed zijn. Het geven van een onderbouwde inschatting van de aan- of afwezigheid van de heikikker op de reserveringsstrook en in de aangelegen bermsloten. Deze inschatting moet betrouwbaar genoeg zijn om als basis te kunnen dienen voor de ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet. 3 2 METHODE Aantalschattingen kunnen het best verkregen worden door herhaalde tellingen die op identieke manier verkregen zijn. De schatting van de populatie grootte van de levendbarende hagedis zal worden gedaan aan de hand van de methode die door Henk Strijbosch wordt beschreven in RAVON 28 (zie literatuur). Bij deze methode wordt binnen een beperkte hoeveelheid tijd naar levendbarende hagedissen gezocht waarna het aantal gevonden dieren wordt omgerekend naar aantal hagedissen per manuur. Er is echter op elk moment van de dag slechts een percentage van de populatie hagedissen zichtbaar. Deze percentages zijn onderzocht in het onderzoek van Henk Strijbosch waaruit tabellen zijn gekomen met per maand, per uur van de dag het zichtbare percentage van de populatie. Uit deze percentages is per maand, per uur van de dag een omrekeningsfactor berekend om het aantal waargenomen hagedissen per manuur om te rekenen naar de dichtheid aan hagedissen per hectare. Tot slot kan dit aantal per hectare geëxtrapoleerd worden naar een totale populatie grootte: dichtheid per hectare x aantal hectare. Voor een juiste berekening is tijdens het eerste bezoek de geschiktheid van het traject beoordeeld. Hierna is het traject opgedeeld in 9 deeltrajecten waarbinnen de geschiktheid ongeveer gelijk is. Deze deeltrajecten zijn gebruikt in de berekeningen. Hiervoor is ook bijgehouden hoelang er op elk deeltraject gezocht is. Het hele traject is op 3 geschikte dagen geïnventariseerd door twee ervaren veldwerkers. Op 22 juni zijn de veldwerkers begonnen aan beide uiteinde van het traject. De een liep dus van oost naar west terwijl de ander tegelijk van west naar oost liep. Op deze manier is het hele traject twee keer geïnventariseerd op 22 juni binnen de periode 8 tot 14 uur (de uren waarvoor omrekenfactoren beschikbaar zijn!). Op 25 juni en 5 juli hebben de twee veldwerkers beide de helft van het traject geïnventariseerd zodat het traject per dag 1 keer in totaal is geïnventariseerd. Deze inventarisaties vonden plaats tussen 08:00 en 11:30 voordat het door de hitte ongeschikt werd om te zoeken en binnen de uren waarvoor omrekenfactoren beschikbaar waren. Alle aangetroffen hagedissen zijn met de GPS ingemeten en genoteerd op een veldformulier. Tevens is de tijd waarop de dieren worden gevonden genoteerd worden (voor de juiste omrekeningsfactor). Tijdens de inventarisaties is er ook gelet worden op de aanwezigheid van heikikkers langs het traject en in de bermsloten. De middagen van 25 en 5 juli zijn besteed om de bermsloot te inventariseren op het voorkomen van heikikkers, andere amfibieën en vissen. Alle aangetroffen reptielen, amfibieën en vissen zijn gedetermineerd en op het veldformulier genoteerd. Tabel 1: veldbezoeken 22 juni Persoon 1 Persoon 2 Jelger Herder Wim van den Heuvel 25 juni Jelger Herder Wim van den Heuvel 5 juli Jöran Janse Wim van den Heuvel 4 3 RESULTATEN 3.1 Levendbarende hagedis Het traject is qua geschiktheid opgedeeld in 9 deeltrajecten, zie tabel 2 voor deze indeling. In totaal zijn er tijdens de bezoeken 38 levendbarende hagedissen aangetroffen. Op deeltraject 6 (rondom het viaduct bij Anderen) werden de meeste levendbarende hagedissen gevonden. Verder werden op nagenoeg alle deeltrajecten levendbarende hagedissen gevonden, zij het soms in lage dichtheden. Figuur 1 geeft een kaartje met daarop de waarnemingen van levendbarende hagedissen gedaan tijdens de drie velddagen. Tabel 2: Indeling deeltrajecten: kolom 1 geeft het nummer van het deeltraject, kolom 2 en 3 geven dee X coördinaten waar een deeltraject start en eindigt, kolom 4 geeft de geschiktheid voor levendbarende hagedissen en kolommen 5 t/m 9 geven het aantal aangetroffen levendbarende hagedissen per bezoek en in totaal. Nr Van X1 Tot X2 Geschiktheid # aangetroffen levendbarende hagedissen 22 juni 22 juni 25 juni 5 juli Totaal 1 234.565 235.395 Redelijk 0 0 1 0 1 2 0 0 0 0 0 Matig 0 1 0 0 1 241.772 Matig tot slecht 0 1 2 1 4 242.265 Matig 1 2 1 1 5 243.756 Goed tot redelijk 7 5 6 4 22 243.756 244.395 Matig 1 0 0 0 1 244.395 245.475 Redelijk 3 0 0 1 4 245.475 246.006 Ongeschikt 0 0 0 0 0 3 235.395 237.082 Matig tot slecht 237.082 239.433 4 239.433 241.772 242.265 5 6 7 8 9 Figuur 1: kaart van de waarnemingen van levendbarende hagedis (rood) en poelkikker (blauw) 5 Uit de aantallen waargenomen hagedissen, tijdstippen waarop deze zijn waargenomen en zoektijd binnen de verschillende trajecten is met behulp van de omrekenfactoren van Strijbosch (zie RAVON 28) het aantal levendbarende hagedissen per hectare berekend voor de verschillende deeltrajecten tijdens de verschillende bezoeken. Vervolgens is het gemiddelde van de 4 bezoeken genomen en is dit vermenigvuldigd met de grootte van de deeltrajecten om tot een totale populatieschatting per deeltraject te komen. Deze staan weergegeven in tabel 3. De populatieschatting voor de levendbarende hagedis voor het hele traject komt op 349 dieren. Tabel 3: schatting aantal levendbarende hagedissen: kolom 1 geeft het nummer van het deeltraject, kolom 2 t/m 5 geven het aantal levendbarende hagedissen per hectare, deeltraject en datum, kolom 6 geeft het gemiddeld aantal levendbarende hagedissen per hectare per deeltraject, kolom 7 geeft de lengte van de deeltrajecten, kolom 8 geeft de oppervlaktes van de deeltrajecten in hectare en kolom 9 geeft het totale aantal hagedissen dat er per deeltraject voorkomt. Nr 22 juni 22 juni 25 juni 5 juli Gemiddeld Lengte traject Aantal Totaal aantal (meters) hectare hagedissen 1 0 0 9,5 0 2,4 831 1,66 4 2 0 0 0 0 0 1705 3,41 0 3 0 7,0 0 0 1,8 2380 4,76 8 4 0 6,3 17,8 14,9 9,7 2659 5,32 52 5 30,5 75,3 30,4 26,4 40,7 641 1,28 52 6 7 36,5 32,3 33,1 74,0 44,0 2156 4,31 190 20,6 0 0 0 5,2 689 1,38 7 8 38,7 0 0 23,6 15,6 1161 2,32 36 0 0 0 0 0 574 1,15 9 0 349 3.2 Amfibieën (heikikker en poelkikker) Er is intensief gezocht naar heikikkers, zowel op de reserveringsstrook als in de bermsloot. De bermsloot stond voor het grootste deel reeds droog. Dit lijkt een belemmering te zijn voor succesvolle voortplanting. Een week voor het onderzoek vonden we in de omgeving langs de Drentse Aa nog heikikker larven zonder pootjes, dit wijst erop dat de sloot niet voldoende tijd biedt aan heikikker larve om de metamorfose te completeren voordat de sloot opdroogt. Op een aantal plaatsen was de sloot nog waterhoudend, hier zijn geen heikikkers of larven aangetroffen. Op veel plaatsen was ook veel tiendoornige stekelbaars aanwezig wat een negatief effect heeft op het voortplantingssucces van heikikkers omdat deze soort predeert op de larven van de heikikker. De bermsloot lijkt ongeschikt voor voortplanting van de heikikker. De heikikker komt wel wijdverspreid voor in de omgeving en het is niet onmogelijk dat de bermsloot, inclusief slootkanten, en delen van de reserveringsstrook worden gebruikt door de heikikker om te fourageren. De soort is echter niet aangetroffen en het belang van de reserveringsstrook en bermsloot voor de heikikker kan als gering worden aangemerkt. Wel is de poelkikker aangetroffen op 3 plaatsen (zie figuur 1). De poelkikker is een streng beschermde soort die op de Flora- en faunawet tabel 3 staat. Daarnaast zijn in de sloten larven gevonden van kleine watersalamander en bruine kikker en volwassen bruine kikkers en bastaardkikkers. 6 LITERATUUR Strijbosch, H., 2008. Aantallen schatten bij hagedissen. RAVON 28: pagina 1-11. 7 28 10(1) 2008 Aantallen schatten bij hagedissen Henk Strijbosch Over het schatten van de populatiegrootte van dieren zijn boeken vol geschreven. Begon (1979) en Blower et al. (1981) zijn enkele klassieke voorbeelden hiervan en op specifiek herpetologisch gebied kunnen Scott (1982), Szaro et al. (1988) en Heyer et al. (1994) genoemd worden. In het boek van Scott (1982) geven Campbell & Christman (1982) een goed overzicht van allerlei kwalitatieve en kwantitatieve herpetologische veldmethoden en dit geldt met name ook voor het hoofdstuk ‘Standard techniques for inventory and monitoring’ in het boek van Heyer et al. (1994). In ons land wordt in de meeste gevallen, waarin men absolute aantallen wil schatten, gebruik gemaakt van de een of andere variant van de vangst-terugvangstmethode. Aan al deze varianten worden echter randvoorwaarden gesteld en het is vaak onmogelijk om geheel daaraan te voldoen. Uit de inschatting van de mogelijke fout in het geschatte aantal, wat bij meerdere varianten mogelijk is, blijkt dan ook vaak, dat de schatting als zeer grof gezien moet worden. Schattingen als ‘er zitten daar 120 ± 100 individuen’ zijn vaak het resultaat en het is duidelijk, dat noch de onderzoeker noch de beheerder hier goed mee verder kan. Schattingsmethoden Om verschillen in aantallen in ruimte (in verschillende terreinen of habitats) of tijd (in verschillende perioden of jaren) vast te stellen, valt men dan ook vaak terug op relatieve aantallen, d.w.z. op het resultaat van tellingen of op andere manieren verkregen getallen, die telkens op één en dezelfde manier verkregen zijn. Voorbeelden zijn transecttellingen of andere in ruimte en/of tijd beperkte tellingen en val- of fuikopbrengsten. Met name in de vogel- en zoogdierliteratuur zijn talloze voorbeelden hiervan te vinden, maar ook wel in een aantal veldherpetologische studies. Wel komt daarin vaak een verschil tussen amfibieën en reptielen naar voren, doordat val- en fuikvangsten kennelijk betrouwbaarder zijn bij amfibieën dan bij reptielen (bijv. Bury & Corn, 1988). Bij reptielen worden daarom Mannetje levendbarende hagedis Vrouwtje zandhagedis Foto’s: Henk Strijbosch Bij dieren is het betrouwbaar schatten van het aantal in een bepaald gebied een van de grootste uitdagingen voor veldonderzoekers en natuurbeheerders. Door hun beweeglijkheid en het vermogen zich te verbergen of anderszins uit het oog te blijven, plaatsen dieren de zoölogisch actieve veldwerker voor aanzienlijk grotere problemen dan waar hun botanische collega’s voor staan. Er is dan ook een veelheid aan verschillende schattingsmethoden voor dieren gepubliceerd. Wil men echter betrouwbare resultaten verkrijgen bij reptielen, dan voldoen vele schattingsmethoden niet of zijn er ingrijpende, langdurige en daardoor kostbare studies voor nodig. Hier wordt voor de levendbarende hagedis en de zandhagedis een relatief eenvoudige methode voorgesteld, al kleven er nog wel enkele beperkingen aan. Foto’s: Henk Strijbosch 28 10(1) 2008 beide hagedissoorten bekend geworden is. Noch bij de opzet van dit onderzoek, noch bij het toepassen van de tcs-techniek is op voorhand rekening gehouden met de mogelijkheid de resultaten te gebruiken voor het hier gepresenteerde doel. Dit leidt tot enkele beperkingen en voor een goed begrip daarvan, maar ook om andere redenen, is het goed dat onderzoek nu eerst kort te bespreken. Het doel van het oorspronkelijke onderzoek was een aantal ecologische kenmerken van deze twee hagedissoorten vast te leggen, hun demografie te bestuderen en na te gaan of ze elkaar in het veld beconcurreren. Daartoe werd op het landgoed ‘De Hamert’, nu onderdeel van het Nationaal Park Maasduinen, een proefterrein van 1,2 ha gekozen, waarop beide soorten volop aanwezig waren. Het lag op een oud rivierduin, in de rand van een grote, droge heide. Terzelfder tijd werd in het natuurreservaat ‘Overasseltse en Hatertse Vennen’ (ohv) nabij Nijmegen een proefterrein gekozen, waarbinnen een drietal kleine, droge rivierduintjes met heide en heideachtige begroeiing, gelegen rondom een slenk met enkele heidevennetjes, omringd door vochtige heidevegetaties met veel pijpenstrootje. De betreffende rivierduinen zijn een natuurlijke Gelderse voortzetting van de Limburgse ‘Maasduinen’, maar hier kwam en komt alleen de levendbarende hagedis voor, zowel op de duintjes als rondom de vennen. De proefvlakgrootte hier was 1,04 ha voor de droge duinkoppen en 0,75 ha voor de vochtige venoevers. Droge heide Detail droge heide met veel bochtige smele Vochtige heide met veel pijpenstro vaker zogenaamde ‘time-constrained searches’ (TCS, in tijd begrensde zoektochten) gebruikt, waarbij men in een beperkte periode naar reptielen zoekt en de resultaten weergeeft als aantallen per manuur. Hiernaast kent men ook ‘area-constrained searches’ (ACS, in ruimte begrensde zoektochten), waarvan de zogenaamde ‘kwadraatmethode’ de meest extreme vorm is. Hierbij wordt een beperkt stukje van een bepaald terrein totaal leeg gevangen, wat weliswaar leidt tot het verkrijgen van absolute aantallen per oppervlakte-eenheid, maar ook tot locale vernietiging van de habitat. Voesenek & van Rooy (1984) en Voesenek et al. (1987) maakten op succesvolle wijze gebruik van deze methode bij herpetologisch veldonderzoek op Sardinië. Inheemse hagedissen schatten In dit artikel wordt een tcs-techniek gepresenteerd, die het mogelijk maakt om onder een aantal voorwaarden tot absolute aantalschattingen te komen bij de levendbarende hagedis (Zootoca vivipara) en de zandhagedis (Lacerta agilis). Hierbij worden dus relatieve aantallen omgezet in absolute aantallen. Dit is mogelijk geworden, doordat de TCS-techniek een aantal malen nauwgezet toegepast is in een tweetal terreinen, waarvan achteraf de absolute dichtheid aan In 1976 werd zowel op ‘De Hamert’ als in de ohv gestart met een intensief veldonderzoek op deze proefvlakken. Dit hield in, dat ze vanaf dat moment dagelijks (althans bij ‘hagedisvriendelijke’ weersomstandigheden) bezocht werden door minimaal twee studenten, die alle gevangen dieren individueel merkten. Een van de onderzoeksvragen was het simultaan vastleggen van de dagritmiek bij beide soorten. Hiervoor werd de tcs-techniek toegepast, namelijk verspreid over de diverse maanden van het jaar werden op dagen met voor hagedissen goede weersomstandigheden gedurende een gefixeerd aantal minuten tellingen verricht in ieder uur van de dag. Op ‘De Hamert’ werd daarbij ieder uur 2x20 minuten lang gezocht op twee verschillende trajecten binnen het proefterrein, in de OHV 20 min. op de droge duinkoppen en 20 min. in de oevervegetaties rondom de vennetjes. Tussen elke telling werd 10 min. gerust. Tijdens de tellingen werden slechts de opgemerkte hagedissen geteld, er mocht niet gevangen worden. Het zijn juist deze tellingen, die gebruikt kunnen worden bij de nu voorgestelde schattingsmethode. Het Hamert-onderzoek duurde in totaal 7 jaar, dat in de OHV 6 jaar. Door de intensiteit van het onderzoek (10.362 gedocumenteerde vangsten!) kon aan het eind van deze perioden het in ieder jaar aanwezige aantal hagedissen in beide proefterreinen nauwkeurig bepaald worden (berekening minimale populatiegrootte, Lenders, 1985; Stommen, 1985; Creemers, 1986). Hierbij gaat het om alle adulte en subadulte dieren na één overwintering, aanwezig in het voorjaar van ieder jaar. Pasgeboren juveniele dieren vallen dus buiten deze schattingen; hun aantal werd op een andere manier geschat. De gevonden aantallen staan aangegeven in tabel 1 in aantal/hectare. Voor de zandhagedis is dus één reeks van dichtheden bekend, voor de levendbarende zijn dat er drie, twee in een droge habitat en een in een vochtige habitat. Percentage zichtbaar Door nu het tijdens de TCS-tellingen per manuur waargenomen aantal hagedissen te vergelijken met het op dat moment daar levende totale aantal kan men afleiden, hoe- 28 10(1) 2008 veel procent van dat totale aantal zich laat tellen. Dit wordt het ‘percentage zichtbaar’ genoemd. In totaal werden 798 betrouwbare TCS-tellingen uitgevoerd, waarvan 203 voor de zandhagedis en 595 voor de levendbarende hagedis (409 in een droge habitat en 186 in een vochtige habitat). De berekende percentages zichtbaar van al deze tellingen staan per maand per uur weergegeven in appendix 1. Bij de tellingen, die de basis vormen voor deze percentages zichtbaar, is telkens het eventueel aanwezige aantal getelde pasgeboren juvenielen weggelaten. In deze tabel valt al direct op, dat de reproduceerbaarheid van de getallen niet overal even groot is. Zo zijn bijvoorbeeld de onderlinge verschillen tussen de getallen in de vroege ochtend- en avonduren vaak erg groot. De resultaten staan hier per maand gegroepeerd, omdat verdere uitsplitsing, bijvoorbeeld naar decade of week, nog sterker springende getallen geeft. Voor nogal wat uren in de diverse maanden worden nu getalreeksen verkregen, waarvan de betrouwbaarheid berekend kan worden. Hier wreekt zich het feit, dat er niet op voorhand rekening is gehouden met de mogelijkheid om de hier voorgestelde berekeningen erop toe te passen, waardoor er meestal geen duplo-tellingen e.d. verricht zijn. Detail vochtige heide Detail vochtig habitat levendbarende hagedis Omrekeningsfactor De omrekeningsfactor is het getal, nodig om het percentage zichtbaar om te zetten naar 100% en daarom niets meer dan 100/percentage zichtbaar. Na vermenigvuldiging van de verkregen percentages zichtbaar met deze omrekeningsfactor komt men dus de locale dichtheid (n/ha) te weten. Wil men het absolute aantal in een bepaalde (sub)populatie kennen, dan volstaat het vermenigvuldigen van de aldus verkregen dichtheid met het door deze (sub)populatie bewoonde oppervlak, uitgedrukt in hectares. Betrouwbaarheid van de methode Bij het tellen van dieren in de vrije natuur kan een hele reeks variabelen de uitkomst beïnvloeden. Die beïnvloeding speelt zeker ook bij het tellen van reptielen een grote rol, ondanks dat al onze reptielen duidelijk dagdieren zijn. Daarom is het absoluut noodzakelijk rekening te houden met in ieder geval de volgende mogelijke foutenbronnen: het jaargetijde: als ectotherme (‘koudbloedige’) dieren vertonen al onze reptielen een uitgesproken jaarritmiek, met perioden waarin ze onvindbaar (bijv. in winterslaap) zijn en perioden met geringe of juist grote activiteit (en vandaar zichtbaarheid!). Voor de jaarritmiek van de hier besproken soorten zie van Nuland & Strijbosch (1981). Hiermee is bij deze studie rekening gehouden door alle resultaten apart per maand te bekijken. Zoals reeds eerder aangegeven is ook geprobeerd de tellingen per week of per decade te groeperen, maar daarbij bleek hun betrouwbaarheid nauwelijks in te schatten. het uur van de dag: omdat beide hier besproken hagedissoorten een zeer duidelijke, eigen dagritmiek vertonen, maakt het zeer veel uit op welk uur van de dag geteld wordt. Deze dagritmiek varieert ook nog eens sterk in de loop van het jaar, zodat in alle maanden de afzonderlijke uren als aparte eenheden beschouwd Droge heide met jeneverbesstruweel • • moesten worden. In vrijwel alle gevallen bleek het samenvatten van uren de gegevens juist onbetrouwbaarder te maken, te zien aan een forse toename van de standaardafwijking. het weertype: dat men hagedissen niet moet gaan zoeken bij regenachtig weer is algemeen bekend. Hun afhankelijkheid van voor hen gunstige weersomstandigheden (zon, warmte, vochtigheid) is in ons land bijzonder groot. Verder blijkt, dat ze in de loop van het jaar niet altijd even gevoelig zijn voor diverse weertypen en dat kan zelfs ook op zeer korte termijn een rol spelen. Zo zijn er in een periode met gunstig weer (met zon en een redelijke temperatuur) na een periode met donker, regenachtig of koud weer op de eerste en tweede dag na het begin van het ‘goede’ weer altijd aanzienlijk meer • soort terrein habitat 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 Lacerta agilis Hamert droog 114 94 83 90 99 108 97 Zootoca vivipara Hamert droog 118 69 71 84 116 94 103 OHV droog 194 230 160 153 60 40 - OHV vochtig 80 145 160 88 63 31 - Tabel 1: Dichtheid (zonder pasgeborenen) in aantal per hectare. 28 10(1) 2008 hagedissen actief dan op de dagen, die daar op volgen. Verder blijken beide hier besproken soorten in de vroege voorjaarsmaanden vaak bij lagere temperaturen activiteit te vertonen dan in het najaar (dat voor hen vaak al in eind augustus/aanvang september begint!). Wat betreft directe zonneschijn, temperatuur en vochtigheid is er bovendien sprake van een optimumbereik, d.w.z. het mag niet te weinig maar ook niet te veel van het goede zijn. Zo neemt de activiteit ook bij zeer zonnig, warm en/of droog weer sterk af. Het goed kunnen bepalen van wat een ‘hagedisvriendelijke’ dag of dagdeel is, vergt dan ook een grote mate van veldervaring. Hierop zal verderop teruggekomen worden. Omdat wij het weer op een bepaalde dag nog steeds niet in de hand hebben, is het voor het toepassen van de hier voorgestelde methode dan ook absoluut noodzakelijk om slechts op ‘hagedisvriendelijke’ dagen en uren te tellen. Op zeer veel dagen kan er dus domweg niet betrouwbaar geteld worden. Alle hier gepresenteerde getallen zijn ook slechts op ‘goede’ momenten verzameld en daarop stoelen de gegeven omrekeningsfactoren. het habitattype: het waarnemen van hagedissen is niet in alle habitattypen even gemakkelijk en ook kunnen ze daarin een verschillende activiteitsritmiek bezitten. In hoge en/of dichte vegetaties kan men ze meestal aanzienlijk moeilijker in het oog krijgen dan in open, korte vegetaties. De hier voorgestelde methode is gestoeld op tellingen, uitgevoerd in open, heideachtige vegetaties, gedomineerd door struikheide en/of bochtige smele en in hogere en vooral ook dichtere, met name door pijpenstrootje gedomineerde vegetaties. De zandhagedis werd slechts geteld in zulke open heidevegetaties, de levendbarende ook in vergraste heiden en in dichte venoevervegetaties met vooral pijpenstrootje. Bij deze laatste soort bleken de tellingen in heide en vergraste heide redelijk gelijke scores op te leveren, maar die in de vochtige pijpenstrootjesvegetatie weken daar in een aantal opzichten duidelijk van af. Die van de drogere, open vegetaties zijn hier daarom samengenomen. In de hogere, dichtere vegetatie bleek al eerder in het jaar activiteit te bespeuren en deze was daar in het vroege voorjaar ook hoger. Ook in het ‘najaar’ was daar duidelijk een beter waarneembare activiteit. Om deze redenen is er hier voor gekozen om bij de levendbarende hagedis onderscheid te maken tussen deze twee habitattypen. Dit door de gegevens uit droge heiden en door bochtige smele gedomineerde vegetaties (vergraste heiden en bijvoorbeeld droge kapvlakten) als ‘droge’ habitat te Foto: Arnold van Rijsewijk • Levendbarende hagedis typeren en de over het algemeen wat vochtigere, meestal door pijpenstrootje gedomineerde terreindelen als ‘vochtige’ habitat. Ook delen met een hoogveenachtige vegetatie worden tot dit laatste type gerekend. de waarnemer: de ‘kwaliteit’ van de teller is waarschijnlijk de grootste potentiële foutenbron. Met ‘kwaliteit’ wordt hier niet alleen bedoeld het vermogen om hagedissen goed op te kunnen sporen en waar te nemen, maar vooral ook om goed in te kunnen schatten waar en wanneer men dat precies moet doen. Hij/zij moet dus oog hebben voor alle andere hier genoemde variabelen. Bij het opstellen van deze methode is steeds uitgegaan van gegevens, verzameld door ervaren ‘hagedissenzoekers’. Ook deze zijn natuurlijk niet allemaal precies hetzelfde en daarom is er, ook bij deze achteraf bedachte en berekende methode, gebruik gemaakt van gegevens van een zo groot mogelijk aantal verschillende personen. In totaal zijn tellingen gebruikt van 23 verschillende studenten en uiteraard van de schrijver van dit artikel. Al deze studenten werden intensief getraind en daarna nog een tijdlang gecontroleerd, voordat hun gegevens voor gebruik in aanmerking kwamen. Meestal bleken de studenten na een training van 1 à 2 maanden zeer goed in staat hagedissen op te merken, maar hierbij moet wel vermeld worden, dat ze vrijwel allemaal al een meer dan normale interesse in het werken met hagedissen hadden. De hier genoemde ‘kwaliteit’ van de observator is van zo’n basaal belang, dat de hier voorgestelde methode ermee staat of valt. Er mag dus nooit sprake zijn van overschatting van die ‘kwaliteit’, iets wat helaas regelmatig voorkomt. Daarom wordt ten sterkste aanbevolen om die ‘kwaliteit’ nog vóór het in praktijk brengen van deze telmethode te toetsen bij een ervaren ‘hagedissenzoeker’. Door samen met zo’n persoon een terrein met hagedissen te bezoeken kan ervaren worden, of het kunnen opmerken van de dieren wel voldoende ontwikkeld is. Overigens, uit de ervaring van de schrijver dezes blijkt, dat werkelijk in deze dieren geïnteresseerde personen dat goed en vrij snel kunnen leren. Ervaren ‘hagedissenzoekers’ zijn aanwezig binnen ravon of er is via ravon wel mee in contact te komen. • Resultaten De resultaten van het rekenwerk, d.w.z. het omzetten van de verzamelde percentages zichtbaar in gemiddelden en deze weer in omrekeningsfactoren, worden gepresenteerd in de appendices 2-4. Bij het gemiddelde percentage zichtbaar wordt, waar mogelijk, de standaardafwijking bij dat gemiddelde gegeven en bij de omrekeningsfactoren de factor op basis van het bijbehorende gemiddelde percentage zichtbaar, maar ook de uitkomst bij gebruikmaking van dat gemiddelde plus en min de standaardafwijking. Dit geeft al meteen een indruk van de betrouwbaarheid van de schattingen. In alledrie de appendices valt alleen al hierdoor een groot aantal uren als totaal onbruikbaar door de mand. Evaluatie In een poging de betrouwbaarheid/bruikbaarheid van de verkregen getallen te toetsen, is een uitgebreid evaluatieprogramma uitgevoerd. Hiermee werd gestart in 1993 door de voorgestelde tcs-tellingen door een tweetal studenten te laten uitvoeren in alle (sub)populaties van de levendbarende hagedis in de ohv, o.a. op de oude proefterreinen (Huisman & Oostrik, 1993). Ondergetekende deed aan deze tellingen mee en besloot na dat jaar het onderzoek persoonlijk tot een 10-jarige studie te verlengen (Strijbosch, in druk). In 1994 werden ook op het stuwwalgebied bij Nijmegen zulke tcs-tellingen uitgevoerd in 28 10(1) 2008 luatiestudie, die deels uitgevoerd werd in hetzelfde terrein, zeer frequent uitgetest en telkens leverden zij zeer bevredigende resultaten. Wat betreft de september-tellingen is dit slechts één keer gebeurd en ook toen bleken de resultaten niet afwijkend. Daarom zijn ook deze metingen als betrouwbaar gehandhaafd, ondanks hun enkelvoudige karakter. In tabel 2 worden de betrouwbaar geachte vermenigvuldigingsfactoren voor beide soorten aangegeven. In kleine druk worden daarin ook die vermenigvuldigingsfactoren gegeven, die niet al te ver buiten de gekozen betrouwbaarheidsdrempel vallen en daardoor wellicht tot een grove indruk van populatiegroottes kunnen leiden. Conclusies Bruikbaar zijn correct uitgevoerde tcs-tellingen uit de volgende uren (zie tabel 2): Zandhagedis: enkele uren in april (met name eind april), van 8 – 17 uur in mei en verder enkele uren in de maanden juni t/m september. Levendbarende hagedis: in ‘droge’ habitats: van 11 – 15 uur in april, van 8 – 17 uur in mei en van 8 – 12 uur in juni. in ‘vochtige’ habitats: in goede jaren al enkele uren midden overdag in maart, verder van 10 – 16 uur in april, op de meeste uren van mei, op een aantal vroege of juist wat latere uren in juni en op enkele middaguren in augustus en september. Voor het verkrijgen van een grove indruk op een tijdstip, waarop geen betrouwbare bepaling mogelijk is, komen de uren in aanmerking, waarin de getallen in tabel 2 in kleine druk gegeven worden. Bij dit alles behoort wel voldaan te worden aan de volgende condities: •alleen maar tellen bij ‘hagedisvriendelijke’ weersomstandigheden •slechts (laten) tellen door een getrainde observator •rekening houden met het habitattype •slechts tellen in inwendig homogene habitats en ook daarin niet alleen maar zoeken op de beste plekjes en de ogenschijnlijk minder goede plekken overslaan •dubbeltellingen absoluut vermijden, dus tijdens één telling nooit tweemaal hetzelfde plekje bezoeken •pasgeboren juvenielen (dieren in hun geboortejaar) nooit meetellen •alle gegevens per uur en per maand apart houden •voor iedere dichtheidsbepaling minimaal driemaal tellen Mannetje zandhagedis Foto: Jelger Herder een groot aantal (sub)populaties van de zandhagedis (Veenvliet & Schoen, 1994). Verder werd de methode uitgebreid uitgetest tijdens een grootscheeps onderzoek aan de levendbarende hagedis in oostelijk Noord-Brabant (van Delft & Kuenen, 1998). Hierbij werden 198 tcs-tellingen verricht, waarmee veel ervaring opgedaan werd over de mogelijke betrouwbaarheid van tellingen op allerlei tijden in verschillende maanden en in sterk verschillende terreinen. Aan al deze evaluaties kleefde helaas wel een groot probleem, namelijk ze werden uitgevoerd in populaties, waarvan de werkelijk aanwezige aantallen niet bekend waren. In enkele ervan zijn daartoe wel schattingen op andere manieren verricht, maar in vrijwel alle gevallen zijn de verkregen (= berekende) populatiegroottes beoordeeld met ‘expert judgement’. Deze ervaring werd met name opgedaan gedurende de jarenlange studies op ‘De Hamert’ en in de ohv. De auteur van dit artikel was het ‘vaste punt’ in deze studies en door hem en door studenten onder zijn leiding zijn daarvóór, maar ook naderhand op meerdere andere plaatsen aantalschattingen uitgevoerd met behulp van vangst-terugvangsttechnieken. Bij de beoordeling van de resultaten van de evaluatiestudies werd bekeken, of de berekende aantallen absurd hoog of laag waren voor de betreffende habitat, waarbij ‘expert judgement’ de doorslag gaf. Ook werden de tellingen nu wel regelmatig in duplo verricht en vaak zelfs in drievoud. Uit dit geheel kwam naar voren, dat de schattingen op basis van percentages zichtbaar lager dan 10% vaak variabele uitkomsten gaven. Daarbij speelt een procent meer of minder dan ook een veel grotere rol dan bij hogere percentages. Daarom werd besloten de vermenigvuldigingsfactoren van 10 en hoger te wantrouwen. Ook de schattingen, waarbij na gebruikmaking van de vermenigvuldigingsfactor op basis van het gemiddelde percentage zichtbaar plus eenmaal en min eenmaal de standaardafwijking de ‘minimumschatting’ meer dan driemaal zo klein was dan de ‘maximumschatting’, werden als grof/onbetrouwbaar verworpen. Dit betekent, dat er met name vroeg en laat in het jaar en ook vroeg en laat op de dag nogal wat uren wegvallen als onbetrouwbaar en verder, dat ook de warme zomermaanden als nogal ongeschikte telperioden naar voren komen, met name bij de levendbarende hagedis. De buiten deze restricties vallende, overgebleven schattingsmogelijkheden bleken tot acceptabele en zelfs reëel geachte populatiegroottes te leiden. Gedurende de 10jarige studie in de ohv bleek zelfs, dat de meeste van de door de jaren heen gemeten aantalschommelingen in de verschillende subpopulaties (34 in getal) aardig gecorreleerd konden worden aan bepaalde externe omstandigheden. Verder bleken de aantalschommelingen in de afzonderlijke subpopulaties ook schommelingen in de totale metapopulatie te veroorzaken, die op hun beurt ook weer gecorreleerd bleken aan bepaalde klimaatsinvloeden op de onderzochte soort (Strijbosch, in druk). Al deze correlaties versterken dan ook de indruk, dat met de set van vermenigvuldigingsfactoren, dat na de restricties is overgebleven, vrij betrouwbaar geschat kan worden. Hierbij moet nog wel vermeld worden, dat in de minst bemonsterde habitat (de ‘vochtige’ habitat bij de levendbarende hagedis, zie appendix 4) gedurende twee verschillende maanden slechts eenmaal per uur een telling verricht is, namelijk in april en september. Deze tellingen, respectievelijk uitgevoerd op 25 april 1978 en 25 september 1977 door twee zeer ervaren studenten, samen met de auteur van dit artikel, werden destijds zo bevredigend geacht (als bepaling van de dagritmiek!), dat van een tweede telling afgezien werd. Deze april-tellingen zijn gedurende de eva- 28 10(1) 2008 Voorbeelden Omdat dit artikel bedoeld is voor mensen in het veld en het helaas op meerdere plaatsen nogal theoretisch van aard is, worden hieronder twee concrete voorbeelden gegeven, waarin van de methode gebruik gemaakt wordt. Het eerste voorbeeld betreft een klein overhoekje, het restant van een rivierduinhelling in agrarisch gebied, maar wel niet ver van een vennencomplex gesitueerd. Het was langwerpig driehoekig en helde naar het zuiden en het oosten. Aan de noordkant lag een hoge roggeakker, aan Tabel 2: Bruikbare omrekeningsfactoren bij de zandhagedis (Lacerta agilis) en de levendbarende hagedis (Zootoca vivipara) uren 8-9 9-10 10-11 11-12 de zuidkant een lager gelegen weiland en aan de westkant een wat vochtiger grasland. Aan de oostkant eindigde het in een smalle punt, doordat het weiland daar tot aan de akker reikte. De grens met de akker was slechts 60 m lang, die met het weiland zo’n 65 m en met het vochtige grasland 20 m. Het totale oppervlak bedroeg daardoor slechts ongeveer 600 m2, d.i. 0,06 ha. De vegetatie bestond uit een gesloten grasmat van bochtige smele, met hier en daar een pol struikheide, wat opslag van jonge eik en vuilboom, enkele braamstruikjes en een bremstruik. Het terreintje 12-13 13-14 14-15 15-16 16-17 17-18 18-19 Zandhagedis april f +sd/-sd mei f +sd/-sd juni f +sd/-sd juli f +sd/-sd aug. f +sd/-sd sept. f +sd/-sd 10,5 15,4 11,1 7,7 6,9 10 - 14,3 7,1 - 8,3 6,7 - 25 14,3 - 16,7 6,7 - 7,1 8,3 - 16,7 9,3 9,3 9,3 4,2 4,2 5,9 4,9 7,1 - 13,5 7,3 - 13 6,8 - 14,9 2,9 - 7,1 4,2 - 4,2 5,1 - 7 4,2 - 5,9 11 8,5 8,8 9,7 8,3 9,5 8 7,9 6,9 - 27 5,2 - 23,8 5,7 - 19,2 6,2 - 11,2 5,7 - 12,8 6,3 - 21,7 5,4 - 17,9 6,7 - 16,7 9,3 14,9 13,3 9,3 7,7 7,4 9,5 11,1 - 16,7 7,7 - 12,5 7,5 - 12,2 5,6 - 12 5,4 - 11,9 5,7 - 24,4 13,2 - 17,2 11,5 5,6 9,2 9,1 7,7 6,3 8,3 - 18,5 3,8 - 10,9 6,6 - 15,6 6,7 - 14,3 6,8 - 8,8 4,3 - 11,2 14,7 10,7 10,3 9,3 8,2 10,5 - 24,4 7,6 - 19,2 6,7 - 22,2 6,8 - 14,7 5,6 - 15,6 11,8 Levendbarende hagedis: ‘droge’ habitats april mei juni juli 11,1 8,5 6,3 6,7 8,8 6,1 - 27,8 6,4 - 13 4,6 - 9,7 5,5 - 8,4 6,8 - 12,7 7,9 - 18,7 +sd/-sd m 4 4,8 4 6,6 7,4 6,5 5,7 8 8,8 +sd/-sd 2,9 - 6,3 3,4 - 8,1 2,8 - 7,4 5,1 - 9,3 5,1 - 13,2 4,9 - 9,9 4 - 9,8 5,6 - 14,3 7,4 - 11,1 6,9 11 f 7,1 5,5 5,6 5 +sd/-sd 4,8 - 14,3 4 - 8,6 4,1 - 9 3,5 - 8,5 4,6 - 14,1 6,2 - 47,6 f f +sd/-sd aug. f +sd/-sd 10 11,9 13 12,5 - 11 9,3 - 16,7 10,4 - 17,2 7,6 - 20 10,5 11,5 11,2 7,7 - 16,7 9,2 - 18,9 7 - 27,8 Levendbarende hagedis: ‘vochtige’ habitats maart april mei f 14,3 +sd/-sd 12,5 - 16,7 f 6,7 4,3 4 +sd/-sd - - - f +sd/-sd juni f = vermenigvuldigingsfactor op basis van het gemiddelde percentage zichtbaar +sd/-sd = vermenigvuldigingsfactor op basis van het gemiddelde + 1xsd, resp. gemiddelde - 1xsd f +sd/-sd juli f +sd/-sd aug. f +sd/-sd sept. 9,5 6,3 9,1 - 10 5 - 8,3 4,3 5 - 7,1 7,1 7,1 7,9 6,3 - 8,3 5,6 - 10 4,5 - 16,7 5,6 - 13 7,4 9,1 7,3 6,0 - 9,3 4,5 - 20 5,3 - 33,3 11,8 - 11,1 8,3 - 16,7 6,7 - 9,1 6,8 6,3 8,3 - 10 5,5 - 8,8 6,0 - 6,6 12,5 10,3 9,3 10 - 16,7 7,2 - 13.2 6,8 - 21,3 13 8,3 - 20 10,4 - 17,2 6,9 8 7,4 4,5 - 14,3 4,5 - 33,3 4,5 - 20 f 10 +sd/-sd - 9,1 10,5 9,5 8,7 7,1 - 12,5 9,1 - 12,5 9,1 - 10 6,7 - 12,5 7,1 7,1 9,1 - - - 13,7 10,5 11,1 - 17,9 7,1 - 20 9,7 5,8 - 28,6 28 10(1) 2008 werd 5x bezocht in de maand mei, met opzet telkens tussen 10 en 11 uur in de ochtend en uiteraard telkens bij ‘goed hagedissenweer’. Omdat het terreintje zo klein en overzichtelijk was, duurde zo’n bezoek slechts 5 min., omdat in die tijd het hele terreintje goed overzien kon worden. Tijdens twee van deze bezoeken werden telkens slechts 2 levendbarende hagedissen gezien, tijdens twee andere telkens 3 exemplaren en tijdens een van de bezoeken 5 exemplaren. Het gemiddelde hiervan is 3 en het gemiddelde aantal per manuur is dus 36 exemplaren. Omdat het een zgn. ‘droog’ terrein betrof, is de vermenigvuldigingsfactor op die tijd in die maand voor deze soort 4. Dit houdt in, dat de locale dichtheid 4 x 36 = 144 exemplaren/ha bedroeg. Daar het echter slechts om 600 m2 gaat, bedroeg het daar levende aantal in werkelijkheid 144 x 0,06 = 8,64 , dus zo’n 9 exemplaren. Wanneer de mogelijke fout in deze schatting berekend wordt (d.w.z. op basis van + 1x de standaardafwijking in het percentage zichtbaar uren 6-7 7-8 8-9 9-10 10-11 en van – 1x de standaardafwijking), dan zou het om 6-16 dieren kunnen gaan. Een meer gecompliceerd voorbeeld betreft een terrein rondom een ven in een rivierduingebied. Het geheel vormt een soort open enclave van 7,44 ha, alzijdig omgeven door dichte dennenbossen, met uitzondering van een klein stukje aan de noordzijde, waar het ven met een scherpe overgang direct aan een weiland grenst. Het ven zelf is 1,00 ha groot. Op de grens met het weiland na is rondom het ven een oevervegetatie aanwezig, gedomineerd door pijpenstrootje, met daarin wat opslag van berk en her en der een vliegden. Deze oevervegetatie bedekt een oppervlak van 0,87 ha. Aan de oostkant reikt het ven vrijwel tot aan het omgevende dennenbos. Op de duinruggen west en oost van het ven is een droge grasmat van bochtige smele aanwezig, met her en der een jonge berk of eik en verder nogal wat braamstruiken. Aan de westkant ligt daarin dicht bij het ven een wat hogere duinkop, die 11-12 12-13 13-14 14-15 15-16 16-17 Appendix 1: Berekende percentages zichtbaar tijdens alle TCS-tellingen 17-18 18-19 19-20 Zandhagedis - droge habitat april - - - - 7-10 12-14 4-15 6-7 14-15 6-12 4 - - - mei - - - 7 7-10-15 7-7-10-12-13-15 5-13-14 14-34 24-24 13-19-19 17-24 2-39 5 - juni - 3-9 0-3-6-7- 3-4-6-7- 3-5-6- 3-3-5-9-11- 9-9-15-17 6-9-12- 3-11-17 3-9-17-19 6-15 3-6-17 - - 9-12-21 11-14-19 14-19-23 11-14-17-19-21 7-9-9-9- 7-7-7-9-13-14- 7-7-8-15- 3-4-6-7- 6-6-8 3-3-12 6-9 8-13 3 2-6 - 15-17-18-21 9-18-18-21 4 7-15 11-13-15 6-21-21 - - - 3-6 0 3 - - 0-4 - - - - juli - 3-6 3-3-9 9-12-13-14 14-15-17-19-21 aug. - - - 4 4-11-11 sept. - - - 0-3 3-6-7-11 17-19 9-14-14-18-34 5-7-11-14-17 4-6-6- 3-4-5-6-11- 8-8-8- 4-11-11- 11-14-14 11-14-14-19 10-11-19 14-22 2-4 6-8 2-16 0-4 Levendbarende hagedis - droge habitat maart - - 0-0 0-0 0-0 april - 0-0 0-2 0-8 5-6-19 6-14-15 11-13-24 12-13-15-20 8-9-11-17 4-10-13 4-7-7 0-4 0-0 - mei - 0-2 16-34 10-14-14- 14-16-20- 10-12-12- 6-10-10- 10-10-10-12- 8-10-12- 8-10-10-22 8-12-14 8-8-8 2-8-10 0-8 juni 3 0-0-6-8 0-6-16- 0-0-4-6- 0-0-4-4- 4-6-16 2-4-24 0-0 0-0 10-12-14-24 6-6-8-14 6-8-14-20 0-2-2-3- 0-0-0- 0-0-2-5 0-2-2-3 0-0-0-5 0-0-4-6 0-0-4-10 0-0-0 3-3-6-8-19 8-12-16 3-5-6- 2-3-4-6-7 0-2-3 0-0 0-0 0-0-0-0 0-0-0-0 0-0-0-0 - - 18-24 juli 0 0-4 0-11 26-28-32 24-26-32-45 14-16-18-24 10-10-14-16- 8-10-14-14- 10-10-16-16- 0-6-12-16-16- 0-0-6-6-10- 20-20-26-30 20-24-26-26 20-20-24-28-38 16-16-24-24 5-6-6-7-7-8-8- 5-5-7-7-7-7-7- 5-5-6-7- 9-10-10-12-13 7-8-8-10-10-12 10-10-12-18 aug. - 0-0 0-6 5-5-9-12-12-14 5-5-5-7-89-10-10-14 sept. - 0-0-0-0 0-0-0-0 0-0-0-0 3-3-6-6-9-10 4-4-4-5-6-7- 10-14-22-23 14-16-20-22-24 16-20-28-28 0-0-4-4-4-5- 2-4-4-6-12-13 2-3-5-7-9-14 9-10-12-16-21 7-8-12-17-22 3-5-6-6-6-14 6-8-14 3-3-3-3-5- 3-3-3-4- 5-10-13-19 6-7-7-19 2-3-6-9-9 3-3-4-7-13 0-0-1-2-3 Levendbarende hagedis - vochtige habitat febr. - - - 0-0 0-0 0-3 0-3 3-5 5-11 0-3 0-0 - maart - - 0-0 0-0 0-10 6-6 6-8 10-11 12-20 6-12 0-0 0-0 - - april - 0 5 10 15 23 25 23 20 15 8 5 3 0 mei - 2-16 2-14 12-16 10-18 6-22 6-14-18 6-6 10-12 10-16-18 15-16-17 5-8-9 5-14 0-11 juni 0 0-13 2-18 10-14-17 5-22 3-19 0-3 0-3 6-10 8-9-15 3-11-15 5-6-20 3-3 0-6 juli 3 0-13 5-9 5-12 5-9-9 3-8 3-3 0-5 0-8-20 0-10-23 0-5-11- 0-14- 0-0 0-0 16-23 18-18 aug. - 0-0 3-5 7-22 3-22 5-22 8-14 8-11 10-11 8-15 0-13 0-9-13 0-0-7 0-0 sept. - 0 0 3 3 10 14 14 11 6 0 0 0 0 28 10(1) 2008 min. (9.55-10.40u.) op een morgen in mei met ‘goed hagedissenweer’. Gestart werd op het duinkopje met struikheide, waarop van 9.55-10.00u. slechts 1 exemplaar gezien werd. Hierna werd van 10.00-10.10u. de oevervegetatie bezocht, waarbij 4 exemplaren gezien werden. Vandaar liep de zoektocht van 10.10-10.20u. over de oostelijke duinrug met bochtige smele en bramen, waarbij 3 exemplaren geteld konden worden. De gekozen route zorgde ervoor, dat meteen hierna (10.20-10.25u.) het slenkje met pijpenstrootje bezocht kon worden, waarin in die paar minuten 2 exemplaren gezien werden. Meteen aansluitend werd het vochtige, open bosje onderzocht, dat door de diepe, watervoerende sloten en de dichte ondergroei wat onoverzichtelijker was. Dit werd dan ook 15 min. onderzocht (10.25-10.40u.) en er werden liefst 9 exemplaren gezien. Op grond van deze resultaten kunnen de volgende per manuur-waarden berekend worden: 12 op het duinkopje met struikheide, 24 in de oevervegetatie, 18 op de droge duinruggen met bochtige smele, 24 in het duinpannetje met pijpenstrootje en 36 in het vochtige open bosje. De telling op het heide-duinkopje vond plaats tussen 9 en 10 uur, de andere tellingen tussen 10 en 11 uur. De bijbehorende omrekeningsfactoren zijn daardoor resp. 4,8 – 7,1 – 4,0 – 7,1 – 7,1 , wat de volgende dichtheden (n/ha) oplevert: 58 – 170 – 72 – 170 – 256. Gecorrigeerd op oppervlak gaat het dus om de volgende aantallen hagedissen: 13 – in een recent verleden over een klein oppervlak (0,22 ha) geplagd is en daarom nu begroeid met een lage, monotone struikheidevegetatie. Aan de oostkant van het ven ligt ook een wat hogere duinkop, waarop over een oppervlak van 0,7 ha nog een dicht dennenbosje zonder enige ondergroei staat. Nog verder naar het oosten ligt weer een duinpan, nu minder diep dan die, waarin het ven ligt. In een klein deel (0,19 ha) van deze duinpan is echter toch ook een vegetatie van pijpenstrootje aanwezig en op een nog wat lager gelegen deel, waarin ook diepe, vaak waterhoudende rabatsloten aanwezig zijn, groeit een zeer open bosje van lariksen en eiken, waarin ook een weelderige ondergroei. Dit vochtige, open bosje is 0,59 ha groot. In deze enclave leeft een subpopulatie van de levendbarende hagedis, door de omgevende dichte dennenbossen gescheiden van andere subpopulaties in het totale rivierduingebied. Om een schatting te kunnen maken van de aantallen in deze subpopulatie werd eerst het terrein onderverdeeld in vijf inwendig min of meer homogene subterreinen, die als mogelijke habitat voor de levendbarende hagedis ingeschat werden: de oevervegetatie (0,87 ha), de daarvan geïsoleerde duinpan met pijpenstrootje Appendix 2: (0,19 ha), het open, vochtige bosje met rabatsloten (0,59 Zandhagedis: gemiddelde percentages ha.), de droge vegetaties van bochtige smele op de omgevende duinruggen (3,87 ha.) en het duinkopje met struikzichtbaar en omrekeheide (0,22 ha). De schatting vond plaats gedurende 45 ningsfactoren april mei juni u 7-8 8-9 9-10 sept. 12-13 13-14 14-15 15-16 16-17 17-18 18-19 n 0 0 0 2 2 2 2 2 2 1 0 0 - - - 8,5 ± 1,5 13,0 ± 1,0 9,5 ± 5,5 6,5 ± 0,5 14,5 ± 0,5 9,0 ± 3,0 4 - - f - - - 11,8 7,7 10,5 15,4 6,9 11,1 25 - - +sd/-sd - - - 10,0 – 14,3 7,1 – 8,3 6,7 – 25 14,3 – 16,7 6,7 – 7,1 8,3 – 16,7 - - - 2 2 n 0 0 1 3 6 3 2 2 3 m ± sd - - 7 10,7 ± 3,3 10,7 ± 3,0 10,7 ± 4,0 24 ± 10 24 ± 0 17,0 ± 2,8 20,5 ± 3,5 20,5 ± 18,5 1 5 f - - 14,3 9,3 9,3 9,3 4,2 4,2 5,9 4,9 4,8 20 +sd/-sd - - - 7,1 – 13,5 7,3 – 13,0 6,8 – 14,9 2,9 – 7,1 4,2 – 4,2 5,1 - 7 4,2 – 5,9 2,6 - 50 - n 2 7 7 6 10 4 5 3 4 2 3 0 m ± sd 6,0 ± 3,0 8,3 ± 6,3 9,1 ± 5,4 11,7 ± 7,5 8,7 ± 6,0 - f 16,7 12 11 8,5 8,8 8 7,9 9,7 8,3 9,5 11,5 - 11,3 ± 6,1 12,5 ± 3,6 12,6 ± 4,8 10,3 ± 5,7 12,0 ± 6,4 10,5 ± 4,5 6,8 – 50 6,9 - 27 5,2 - 23,8 5,7 - 19,2 6,2 - 11,2 5,7 - 12,8 6,3 - 21,7 5,4 – 17,9 6,7 – 16,7 6,8 – 37 - n 2 3 8 11 8 8 3 3 2 2 1 2 m ± sd 4,5 ± 1,5 5,0 ± 2,8 10,8 ± 2,6 13,0 ± 4,7 13,5 ± 5,1 10,8 ± 6,7 6,7 ± 0,9 6,0 ± 4,2 7,5 ± 1,5 10,5 ± 2,5 3 4±2 f 22,2 20 9,3 7,7 7,4 9,3 14,9 16,7 13,3 9,5 33,3 25 +sd/-sd 16,7 – 33,3 12,8 – 45,5 7,5 – 12,2 aug. 11-12 m ± sd +sd/-sd 11,1 – 33,3 juli 10-11 5,6 – 12,0 5,4 – 11,9 5,7 – 24,4 13,2 – 17,2 9,8 – 55,6 11,1 – 16,7 7,7 – 12,5 - 16,7 - 50 1 3 5 5 1 2 3 3 0 0 - 4 8,7 ± 3,3 17,8 ± 8,6 10,8 ± 4,4 4 11 ± 4 13,0 ± 1,6 16,0 ± 7,1 - - - 25 11,5 5,6 9,2 25 9,1 7,7 6,3 - - - - - 8,3 – 18,5 3,8 – 10,9 6,6 – 15,6 - 6,7 – 14,3 6,8 – 8,8 4,3 – 11,2 - - n 0 0 m ± sd - f - +sd/-sd n 0 0 2 4 6 9 6 5 2 1 1 0 m ± sd - - 1,5 ± 1,5 6,8 ± 2,7 9,2 ± 4,0 9,7 ± 5,2 10,7 ± 3,9 12,2 ± 5,8 4,5 ± 1,5 0 3 - f - - 66,7 14,7 10,7 +sd/-sd - - 33,3 - ∞ 10,5 – 24,4 7,6 – 19,2 10,3 9,3 8,2 22,2 - 33,3 - 6,7 – 22,2 6,8 – 14,7 5,6 – 15,6 16,7 – 33,3 - - - u = uren van de dag -- n = aantal tellingen gebruikt bij de bepaling van het gemiddelde percentage zichtbaar en de standaardafwijking daarbij m ± sd = gemiddeld percentage zichtbaar met standaardafwijking -- f = vermenigvuldigingsfactor op basis van het gemiddelde percentage zichtbaar +sd/-sd = vermenigvuldigingsfactor op basis van het gemiddelde + 1x sd, resp. gemiddelde - 1x sd 28 10(1) 2008 148 – 279 – 32 – 151, dus in totaal om 623 exemplaren. Bij dit laatste voorbeeld is dus een schatting gemaakt van het aantal hagedissen in een complex terrein, waarbij slechts 45 min. pure onderzoekstijd gebruikt is. Om de betrouwbaarheid van zo’n schatting te verhogen is het wel noodzakelijk om zo’n meting enkele malen te herhalen, vooral omdat ieder apart onderzocht habitattype zo kort bemonsterd is. Appendix 3: Levendbarende hagedis: gemiddelde percentages zichtbaar en omrekeningsfactoren in droge habitats maart april mei juni juli aug. sept. u 6-7 7-8 8-9 9-10 10-11 11-12 12-13 13-14 14-15 15-16 16-17 17-18 18-19 19-20 n 0 0 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 0 0 m ± sd - - 0 0 0 3±1 7± 1 9±7 2±2 2±2 0 0 - - f - - - - - 33,3 14,3 11,1 50 50 - - - - 25 - ∞ 25 - ∞ - - - - 4 3 3 2 2 0 2±2 0 - 50 - - 25 - ∞ - - +sd/-sd - - - - - n 0 2 2 2 3 m ± sd - 0 1±1 4±4 f - - 100 +sd/-sd - - 50 - ∞ 25 10 0 2 2 - 1±1 25 ± 9 f - 100 4 4,8 4 +sd/-sd - 50 - ∞ 2,9 – 6,3 3,4 – 8,1 2,8 – 7,4 4 5 8 8 1 3 f 3 +sd/-sd - 3 8,5 6,3 12,5 - ∞ 6,1 – 27,8 6,4 – 13,0 4,6 – 9,7 n n 3 6 4 10 ± 6,4 11,7 ± 4,0 16,0 ± 5,7 15,0 ± 3,1 11,3 ± 3,4 9,0 ± 3,7 6,0 ± 1,4 m ± sd m ± sd 25 - 50 12,5 – 16,7 6,3 - 50 7 7 7 6,7 8,8 11,1 16,7 5,5 – 8,4 6,8 – 12,7 7,9 – 18,7 13,5 - 21,7 9 7 4 3 20,7 ± 8,3 25,3 ± 9,8 15,1 ± 4,4 13,6 ± 6,0 15,3 ± 5,2 17,4 ± 7,6 12,5 ± 5,5 11,3 ± 2,3 6,6 7,4 6,5 5,1 – 9,3 5,1 – 13,2 4,9 – 9,9 9 9 9 5,7 8,0 8,8 4,0 – 9,8 5,6 – 14,3 7,4 – 11,1 8 8 3 3 3 2 8,0 ± 0 6,7 ± 3,4 4±4 14,9 25 12,5 3 3,5 ± 3,6 14,0 ± 7,0 18,3 ± 6,7 17,8 ± 6,7 20,2 ± 8,4 14,4 ± 7,3 9,1 ± 7,0 5,5 ± 4,2 7,0 ± 6,5 8,7 ± 5,2 10,0 ± 9,9 28,6 7,1 5,5 14,8 – ∞ 4,8 – 14,3 4,0 – 8,6 n 1 2 m ± sd 0 2±2 2 f - 50 18,2 +sd/-sd - 25 – ∞ 9,1 – ∞ n 0 2 2 m ± sd - 0 3±3 f - - 33,3 12 5,6 5,0 4,1 - 9,0 3,5 - 8,5 13 8 6,9 11,0 18,2 14,3 11,5 10,0 4,6 - 14,1 6,2 - 47,6 10,3 - 76,9 7,4 – 66,7 7,2 – 29,6 5 – 1000 9 6 4 4 4 4 9,9 – 30,3 12,5 - ∞ 2 2 0 0 - - - - 4 3 5,5 ± 5,5 8,4 ± 2,4 7,7 ± 1,9 9,1 ± 4,1 5,1 ± 5,4 5,7 ± 5,9 1,8 ± 2,0 1,8 ± 1,2 1,3 ± 1,2 2,5 ± 2,6 4,0 ± 3,5 11,9 13,0 11,0 9,3 – 16,7 10,4 – 17,2 7,6 – 20 6 9 11 19,6 17,5 9,5 – ∞ 8,6 – ∞ 11 6 55,6 55,6 76,9 26,3 – ∞ 34,5 – 142,9 40 – 1000 6 6 5 40 28,6 19,6 -∞ 13,2 - ∞ - 3 2 2 0 0 - - 9,5 ± 3,5 8,1 ± 2,8 8,9 ± 5,3 7,5 ± 6,6 6,8 ± 4,2 6,7 ± 4,0 7,0 ± 3,5 4,4 ± 1,9 1,7 ± 1,2 10,5 +sd/-sd - - 16,7 - ∞ n 0 4 4 4 m ± sd - 0 0 0 f - - - - +sd/-sd - - - - 11,5 11,2 13,3 14,7 14,9 14,3 22,7 58,8 7,7 – 16,7 9,2 – 18,9 7,0 – 27,8 7,1 – 111,1 9,1 – 38,5 9,3 – 37 9,5 – 28,6 15,9 – 40 34,5 - 200 6 6 9 8 5 5 5 6,2 ± 2,7 6,7 ± 3,4 7,1 ± 5,4 6,5 ± 5,0 5,8 ± 2,9 6,0 ± 3,8 1,2 ± 1,7 16,1 14,9 14,1 15,4 17,2 16,7 83,3 11,2 – 28,6 9,9 – 30,3 8,0 – 58,8 8,7 – 66,7 11,5 – 34,5 10,2 – 45,5 34,5 - ∞ 0 - - - 4 4 4 0 0 0 - - - - - 10 febr. maart april mei juni juli aug. sept. 28 10(1) 2008 u 6-7 7-8 8-9 9-10 10-11 11-12 12-13 2 2 n 0 0 0 2 2 m ± sd - - - 0 0 f - - - - - 66,7 13-14 14-15 15-16 16-17 17-18 18-19 19-20 2 2 2 2 0 0 0 4±1 8±3 1,5 ± 1,5 0 - - - 66,7 25 12,5 66,7 - - - - 0 0 1,5 ± 1,5 1,5 ± 1,5 +sd/-sd - - - - - 33,3 - ∞ 33,3 - ∞ 20 – 33,3 9,1 - 20 33,3 - ∞ n 0 0 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 m ± sd - - 0 0 5±5 6±0 7±1 10,5 ± 0,5 16 ± 4 9±3 0 0 - - f - - - - 20 16,7 14,3 9,5 6,3 11,1 - - - - +sd/-sd - - - - 10 - ∞ - n 0 1 1 1 1 1 12,5 – 16,7 9,1 - 10 m ± sd - 0 5 10 15 23 25 23 20 15 8 f - - 20 10 6,7 4,3 4,0 4,3 5,0 6,7 12,5 1 1 5,0 – 8,3 8,3 – 16,7 1 1 - - - - 1 1 1 1 5 3 0 20 33,3 - +sd/-sd - - - - - - - - - - - - - - n 0 2 2 2 2 2 3 2 2 3 3 3 2 2 m ± sd - 14 ± 2 14 ± 4 14 ± 8 12,7 ± 5,0 6±0 11 ± 1 f - 9,5 ± 6,5 8,0 ± 6,0 10,5 12,5 7,1 7,1 7,1 7,9 16,7 9,1 6,8 +sd/-sd - 5,9 - 50 7,1 – 50 6,3 – 8,3 5,6 – 10 4,5 – 16,7 5,6 – 13 - 8,3 – 10 5,5 – 8,8 3 2 2 2 n 1 2 2 m ± sd 0 6,5 ± 6,5 10 ± 8 13,7 ± 2,9 13,5 ± 8,5 f - 15,4 10 7,3 7,4 +sd/-sd - 7,7 – ∞ 5,6 – 50 6,0 – 9,3 4,5 - 20 2 3 n 1 2 2 m ± sd 3 6,5 ± 6,5 7±2 f 3 15,4 14,3 +sd/-sd - 7,7 – ∞ 11,1 – 20 n 0 2 2 m ± sd - 0 4±1 f - - 25 2 11 ± 8 9,1 13,0 2 18,2 8,3 – 20 10,4 – 17,2 12,5 – 33,3 2 2 2 14,5 ± 7,5 12,5 ± 9,5 13,5 ± 8,5 6,9 8 66,7 5,3 – 33,3 33,3 - ∞ 8,5 ± 3,5 7,7 ± 1,9 5,5 ± 2,5 11,8 1,5 ± 1,5 1,5 ± 1,5 7,4 2 40 - 20 – ∞ 2 9,1 2 13,7 3 3 10,7 ± 3,1 9,7 ± 5,0 10,3 ± 6,6 9,3 3 10,8 3 11 ± 9,4 9,1 10,3 9,7 5 4 11 ± 8,4 12,5 ± 7,4 9,1 8 5,7 – 90,9 4,9 – 62,5 5,2 – 34,5 5,0 – 19,6 2 2 10,5 6,0 – 6,6 11,1 – 17,9 7,1 – 20 10 - 16,7 7,2 – 13,2 6,8 – 21,3 5,8 – 28,6 2,5 ± 2,5 9,3 ± 8,2 33,3 11 ± 3 12,5 3 6,3 2 3 2 2 3±3 33,3 33,3 - 16,7 - ∞ 2 2 0 0 - - - - 3 2 43,5 0 9,5 8,7 15,4 9,1 – 10 6,7 – 12,5 7,7 – ∞ 1 1 1 1 1 1 - - 0 1 1 m ± sd - 0 0 3 3 10 14 14 11 6 0 0 0 0 f - - - 33,3 33,3 10 7,1 7,1 9,1 16,7 - - - - +sd/-sd - - - - - - - - - - - - - 1 1 1 1 7,8 – 52,6 17,6 - ∞ - n 1 7,1 – 12,5 9,1 – 12,6 13,7 9,1 - ∞ 3±0 9,5 ± 1,5 10,5 ± 0,5 11,5 ± 3,5 6,5 ± 6,5 7,3 ± 5,4 2,3 ± 3,3 10,5 18,2 +sd/-sd Appendix 4: Levendbarende hagedis: gemiddelde percentages zichtbaar en omrekeningsfactoren in vochtige habitats 20 – 33,3 4,5 – 14,3 4,5 – 33,3 4,5 – 20 2 3±0 66,7 33,3 - ∞ 2 8±2 14,7 ± 3,4 16,0 ± 0,8 7,3 ± 1,7 9,5 ± 4,5 5,5 ± 5,5 - u = uren van de dag -- n = aantal tellingen gebruikt bij de bepaling van het gemiddelde percentage zichtbaar en de standaardafwijking daarbij m ± sd = gemiddeld percentage zichtbaar met standaardafwijking -- f = vermenigvuldigingsfactor op basis van het gemiddelde percentage zichtbaar +sd/-sd = vermenigvuldigingsfactor op basis van het gemiddelde + 1x sd, resp. gemiddelde - 1x sd Literatuur Begon, M., 1979. Investigating animal abundance. Arnold, Londen. Blower, J. G., L.M. Cook & J.A. Bishop, 1981. Estimating the size of animal populations. Allen & Unwin, Londen. Bury, R. B. & P. S. Corn, 1988. Douglas-fir forests in the Oregon and Washington Cascades: relation of the herpetofauna to stand age and moisture. In: Szaro, R.C., K.E. Severson & D.R. Patton (eds.). Management of amphibians, reptiles, and small mammals in North America. U.S.Dept. of Agriculture, Forest Service, General Technical Report RM-166: 11-22. Campbell, H. W. & S. P. Christman, 1988. Field techniques for herpetofaunal community analysis. In: Scott, N. J. (ed.). Herpetological communities. U.S.Dept. of the Interior, Fish and Wildlife Service, Wildlife Research Report 13: 193-200. Creemers, R. C. M., 1986. Zeven jaar onderzoek aan Lacerta vivipara en aan Lacerta agilis op ‘De Hamert’: oecologische karakteristieken. Rapport 263, Afd. Dieroecol., K.U.Nijmegen. Delft, J. J. C. W. van & F. J. A. Kuenen, 1998. Onderzoek naar de effecten van landschapsversnippering op populaties van de Levendbarende hagedis (Lacerta vivipara) in oostelijk NoordBrabant. Verslagen Milieukunde nr. 160a, K.U.Nijmegen. Heyer, W. R., M. A. Donnelly, R. W. McDiarmid, L. A. C. Hayek & M. S. Foster (eds.), 1994. Measuring and monitoring biological diversity – Standard methods for amphibians. Smithsonian Instition Press, Washington/Londen. Huisman, M. J. H. & P. J. B. Oostrik, 1993. Hagedissen in de Overasseltse en Hatertse Vennen. Rapport 317, Werkgroep Dieroecol., K.U.Nijmegen. Lenders, H. J. R., 1985. De oecologie van Lacerta vivipara in de Overasseltse & Hatertse Vennen: demografische karakteristieken. Rapport 245, Afd. Dieroecol. K.U.Nijmegen. Nuland, G. J. van & H. Strijbosch, 1981. Annual rhythmics of Lacerta vivipara Jacquin and Lacerta agilis agilis L. (Sauria, Lacertidae) in the Netherlands. Amphibia-Reptilia 2 : 83-95. Scott, N. J. (ed.), 1982. Herpetological communities. U.S.Dept. of the Interior, Fish and Wildlife Service, Wildlife Research 11 Report 13. Stommen, P. L. A., 1985. Zes jaar oecologisch onderzoek aan Lacerta vivipara rondom het Roelofsven in de Overasseltse en Hatertse vennen. Rapport 264, Afd. Dieroecol., K.U.Nijmegen. Strijbosch, H., in druk. Fluctuations in numbers in a Zootoca vivipara metapopulation. Mertensiella. Szaro, R. C., K. E. Severson & D. R. Patton (eds.), 1988. Management of amphibians, reptiles, and small mammals in North America. U.S.Dept. of Agriculture, Forest Service, General Technical Report RM-166. Veenvliet, P. H. & M. R. H. Schoen, 1994. De zandhagedis (Lacerta agilis) bij Nijmegen : populatiestructuur en adviezen voor biotoopbeheer. Rapport 322, Werkgroep Dieroecol., K.U.Nijmegen. Voesenek, L. A. C. J. & P. T. J. C. van Rooy, 1984. Herpetological research on Eastern Sardinia: Proposal for a biogenetic reserve. Report seh-Conserv. Comm./Council of Europe/ R.I.N./C. U.Nijmegen. Voesenek, L. A. C. J., P. T. J. C. van Rooy & H. Strijbosch, 1987. Some autecological data on the Urodeles of Sardinia. Amphibia-Reptilia 8: 307-314. Summary Detectability plays a major role in estimating lizard populations. Here a new method is presented, with which estimations can be made on the numbers of common lizards and sand lizards. It is based on the numbers seen per man hour in a certain type of terrain, at a certain hour of the day in a certain period of the year and of course in a certain type of weather. With this method repeatable figures can be obtained when carried out in certain hours in the months of April, May and early June and in a part of September, for the sand lizard even in some hours of July and August. Dankwoord Tijdens de 7-jarige studie op ‘De Hamert’ waren we continu te gast bij Stichting Het Limburgs Landschap, die ons niet alleen toestond op haar terreinen te werken, maar ons ook op zeer prettige wijze onderdak verschafte en in veel opzichten directe medewerking verleende. Hetzelfde geldt voor Staatsbosbeheer in de ‘Overasseltse en Hatertse Vennen’, waar we nog langer verbleven. Verder was dit onderzoek nooit mogelijk geweest zonder de enthousiaste medewerking van liefst 34 studenten, waarvan er 23 meewerkten in het veldwerk tijdens de populatiestudies, 5 bij het bewerken van alle daarbij verkregen data en 6 bij de evaluatie van de hier gepresenteerde schattingsmethode. Om hun inzet te eren wil ik ze hier allemaal met naam vermelden: Jeroen Allard, Wim Bremen, Dré Broen, Harrie van Buggenum, Marius Christiaans, Jan Couwenberg, Raymond Creemers, Jeroen van Delft, Wim van Dijk, Emiel Hagelen, Patrick van Heereveld, Menno Huisman, Alex Janssen, Frans Kuenen, Rob Lenders, Paul Levels, Nico Meessen, Pieter Meeuwissen, Rens Meyer, Koos Middelburg, Guiljo van Nuland, Patrick Oostrik, Hay Peeters, Antoinette Reijnders-van de Rijdt, Gabri Rijsdijk, Peter van Rooy, Marcel Schoen, Geer Schraven, Marjo Schiffelers, Theo Stemkens, Peter Stommen, Paul Veenvliet, Rens Voesenek en Jan Wolters. Tot slot dank aan het Beijerinck-Popping Fonds, dat onze Hamert-studies jarenlang financieel ondersteunde. Henk Strijbosch email: [email protected] Heilige stoel 52-50 6601 VH Wijchen Vakmanschap voor veiligheid van mens en dier 28 10(1) 2008 Uw specialist in faunavoorzieningen, ook voor amfibieën en reptielen! z z z z Advies Ontwerp Realisatie Inspectie en onderhoud z z Enkele producten: Arfman Geleidegoot Geleidingswand z Arfman Hekwerk b.v. Ondernemersweg 15 7451 PK Holten Tel 0548 36 29 48 Fax 0548 36 50 42 Internet www.arfman.nl E-mail [email protected] Dealer van Aco Pro amfibieëntunnels en geleidingswanden Bijlage 2: Tabel compensatieopgave Datum: 26-3-2012 Getallen in hectares tenzij anders vemeld Te verwijderen solitaire bomen Per beschreven element betreft de linkse kolom (grijze cijfers) de getallen ten tijde van het OTB en de rechterkolom de getallen ten tijde van het TB Te verwijderen solitairen Te compenseren Aantal 1 Aansluiting A28 (knppnt Assen-zuid, incl nieuwe afrit buslijn) --> spoorlijn is aangehouden als oostelijke grens! 2 Traject Assen (spoorlijn) - Hemmenweg (incl. nieuwe oprit buslijn) 3 Traject Hemmenweg - Nijlande Te verwijderen rijbeplanting Te verwijderen rijbeplanting Meter noord zuid 9 Noord Zuid Noord Zuid Te verwijderen en te compenseren bosopstanden Boswet Overig 100% geen compensatie Te verwijderen bosopstanden Boswet 100% Oppervlak (ha) 105 327 0,17 0,51 0,17 0,11 Boscompensatie provincie Drenthe Te verwijderen en te compenseren EHS-grasland Te verwijderen EHS-grasland EHS (bos) provincie Groningen 150% 200% 300% 100% 133% 166% 300% tot 25 jaar 25-100 jaar >100 jaar <5 jaar 5-25 jaar 25-100 jaar >100 jaar EHS (grasland) Geen EHS en Boswet 100% geen compensatie Totaal te compenseren Bosopstand Grasland grasland 1,92 6,41 1,82 6,30 0,80 23 1 0,29 0,78 0,29 0,78 0,54 2 0,38 0,44 0,38 0,44 0,54 0,54 0,39 Overige opstanden 0,80 Te realiseren binnen TB-grens Aantal 0,10 0,11 3,64 12,99 0,80 0,00 0,54 0,58 1,56 0,54 0,00 0,54 0,54 0,76 0,88 0,54 0,54 Bosopstand Solitaire bomen Oppervlak (ha) 11 0,64 3,33 1 1 0,01 0,01 Bosopstand Grasland Oppervlak (ha) 428 0,00 0,31 0,00 3,00 9,30 0,80 0,00 0,52 0,54 0,00 0,00 0,05 1,02 0,54 0,00 0,00 0,00 0,31 0,00 0,00 0,76 0,57 0,54 0,54 0,02 0,02 0,07 4 Traject Nijlande - Rolde Noord Zuid 12 180 0,28 0,28 0,71 0,67 0,68 0,67 0,05 0,14 0,05 0,14 0,03 1,36 1,34 0,05 0,14 5 Traject Rolde - Nijend Noord Zuid 6 90 0,15 0,15 0,50 1,05 0,35 1,05 0,16 1,08 0,16 1,08 0,15 0,70 2,10 0,16 1,08 0,00 0,00 6 Traject Nijend - Schaepvolte Noord Zuid 1,17 0,73 1,17 0,51 0,01 0,29 0,01 0,29 2,34 1,02 0,01 0,29 0,00 0,00 0,63 0,00 0,00 1,71 1,02 0,01 0,29 7 Traject Schaepvolte - Oude Groningerweg Noord Zuid 0,45 0,23 0,45 0,23 0,02 0,02 0,90 0,46 0,02 0,00 0,01 0,01 0,31 0,00 0,04 0,59 0,42 0,02 0,00 0,04 0,04 1,90 1,28 1,71 1,05 0,37 0,37 0,19 0,23 3,42 2,10 0,37 0,00 0,00 0,00 0,10 0,00 0,00 3,32 2,10 0,37 0,00 0,00 0,20 0,67 0,19 0,50 0,95 2,45 0,01 2,70 1,09 0,95 2,45 0,00 0,00 11 0,17 0,95 2,45 0,01 0,00 2,69 1,09 0,95 2,45 0,64 0,18 0,19 0,14 0,42 0,03 0,03 0,01 1,44 0,82 0,00 0,00 0,00 0,00 2294 1837 1,61 1,29 -0,17 -0,47 0,00 0,00 0,07 0,08 1,40 0,58 0,00 0,00 0,00 0,00 3716 3636 2,61 2,55 -1,21 -1,97 0,00 0,00 0,23 0,15 0,00 0,00 0,00 0,00 1711 1692 1,20 1,19 -0,97 -1,04 0,00 0,00 0,03 0,10 1,97 2,84 0,61 0,00 0,00 0,00 2238 2422 1,57 1,70 0,39 0,97 0,61 0,00 0,16 0,78 0,22 0,08 0,00 0,00 0,00 3933 3026 2,76 2,13 -1,98 -1,91 0,08 0,00 0,88 1,71 0,00 0,03 0,00 0,00 143 0,00 0,11 0,88 1,60 0,00 0,03 5,79 6,33 0,00 0,00 0,00 0,00 0,60 0,00 3,85 5,11 0,00 0,00 4,50 0,00 1,16 0,00 4,50 0,00 1,16 0,00 69,58 9,82 40,24 9,82 8 Traject Oude Groningerweg - Zandvoort Noord/West Zuid/Oost 14 2 19 17 0,04 0,04 9 Traject Zandvoort - de Hilte Noord/West Zuid/Oost 2 1600 2,41 10 Traject de Hilte - K.J. de Vriezestraat Noord/West Zuid/Oost 59 26 1348 2076 11 Traject K.J. de Vriezestraat - Wildervanksterdallen Noord/West Zuid/Oost 12 3 1403 1965 2,12 2,96 2,12 2,96 1,47 0,66 1,40 0,58 971 962 1,47 1,46 1,47 1,46 0,23 0,15 0,23 0,15 0,51 1,45 1,37 1,68 0,39 1,57 0,95 0,61 0,61 2,53 2,89 0,71 0,38 0,61 0,22 0,10 0,08 0,08 0,40 0,88 1,20 0,88 0,43 0,08 0,12 2,99 5,00 2,91 2,96 12 Traject Wildervanksterdallen - A.G. Wildervanckkanaal West Oost 13 Traject A. G. Wildervanckkanaal - Veendam West Oost 14 Traject Veendam - Duurkenakker / Meeden West Oost 15 Traject Duurkenakker / Meeden - Winschoterdiep 16 Aansluiting A7 (knppnt Zuidbroek) West Oost west oost 15 13 2,04 3,13 329 1803 0,51 2,72 1676 1920 2,53 2,89 260 0,40 1964 68 2,96 0,12 2,41 0,31 0,55 1,72 2,57 1,27 11 4 2,88 0,77 0,03 0,22 0,03 0,08 0,01 2,03 EHS-geluidsverstoring prov. Drenthe prov. Groningen TOTAAL 214 0,00 19083 28,92 7,83 21,09 opp bepaald door lengte * 15 + 15 * kwadraat(pi) * Alle te verwijderen bomen, rijbeplanting en bosopstanden ten tijde van TB bepaald obv de boominventarisatie 2010 37,32 12,33 1,02 18,50 0,00 0,00 leeftijd bepaald obv historische topografische kaart 1926 en 1991 (watwaswaar.nl) 0,00 3,85 0,00 8,66 8,66 1,61 EHS-grasland = top10 grasland en top10 akker + overige restjes top10 bos (welke niet onder opstandsinformatie vallen) * blauwe getallen zijn gebasseerd op de Top10NL-vlakken 4 4 Grasland Opgaande beplanting Meter 0,00 0,06 Buiten TB-grens te compenseren 1 1 23 0,12 55 53 0,05 0,04 1,29 1,21 0,05 0,14 113 0,09 0,00 0,61 1,91 0,16 1,08 0,19 43 0,17 1,34 1,22 9,37 opp bepaald door aantal * 0,005 842 28193 19,86 0,00 opp bepaald door lengte * 7 + 7 * kwadraat(pi) * rode getallen zijn gebasseerd op een handmatige meting op basis van het landschappelijk ontwerp Mogelijk EHS-graslandcompensatie in Assen-zuid! Bijlage 3: Memo Provincie Groningen, d.d. 18 maart 2010 memo aan: RWS (Jelle Bouma en Hanneke Godthelp) en Movares (Ewout Fakkel en Jiska de Vries) van: Jeanet Oosterveld, tst. 4357 datum: 18 maart 2010 betreft: Effect van de verdubbeling N33 op akkervogels De provincie Groningen heeft op 17 juni 2009 het 'Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013' (POP) vastgesteld. In het POP wordt aangegeven dat het van belang is om de achteruitgang van de aantallen weideen akkervogels tot stilstand te brengen, vooral in gebieden waar deze vogels veel voorkomen of in gebieden die daarvoor potentieel geschikt zijn. In het Natuurbeheerplan Groningen (22 september 2009) zijn de kerngebieden voor weide- en akkervogels begrensd. De N33 tussen Zuidbroek en de provinciegrens met Drenthe ligt in een gebied dat potentieel geschikt is voor akkervogels. Zie de grijze vlakken op de afbeelding hiernaast. Op basis van deze aanduiding is het voor landbouwers mogelijk om een subsidie aan te vragen voor beheer dat akkervogels ten goede komt. Naast het ontwikkelen van maatregelen ter bescherming van de weide- en akkervogels geldt op basis van het POP dat bij nieuwe ontwikkelingen een negatieve invloed op de stand van de weide- en akkervogels voorkomen moet worden. In kerngebieden voor weide- en akkervogels geldt dat er mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Allereerst ligt de vraag voor of de verdubbeling van de N33 gezien wordt als een nieuwe ontwikkeling. De verdubbeling van de weg betreft in feite een opwaardering van een bestaande situatie met een al aanwezige invloedszone. Om het effect van de verdubbeling op de (ontwikkeling van) akkervogels in de kerngebieden te kunnen bepalen is de invloedszone van de weg na de verdubbeling van de weg van belang. Aangezien de N33 al een bestaande invloedszone kent geldt als uitgangspunt dat pas van meer verstoring sprake kan zijn als de invloedszone als gevolg van de verdubbeling groter wordt. Onderwerpen die van invloed zijn hebben betrekking op de te verwachten verkeersintensiteit, het wegverkeerslawaai en de beplanting. Een kenmerk van akkervogels is dat zij opgaande beplanting in hun directe omgeving vermijden. Over de te verwachten verkeersintensiteit en het daarmee samenhangende wegverkeerslawaai blijkt 1 uit het MER dat de geluidbelasting afneemt (check Movares laatste stand van zaken deelrapporten). Dit is het gevolg van de toepassing van een wegdekverharding met de akoestische kwaliteiten van zeer open asfalt beton. De afname die hierdoor wordt bereikt is groter dan de toename als gevolg van hogere verkeersintensiteiten die de verdubbeling met zich mee brengt. De verdubbelde weg ligt akoestisch vrijwel op dezelfde plaats als de oude weg waardoor de afstand voor akkervogels akoestisch gezien, nauwelijks verandert. 1 Bron: MER Verdubbeling N33 Assen-Zuidbroek, 20 augustus 2009 notitie akkervogels.doc Op het traject tussen Zuidbroek en Meeden wordt de bestaande beplanting langs de weg bij de verdubbeling verwijderd. Het verwijderen past in de landschapsvisie om de kenmerkende openheid van de zeekleipolders te behouden. Ook zal door de verdubbeling 4 hectare loofbos gekapt worden bij de spoorbrug. Voorgesteld wordt om dit loofbos te compenseren in de provincie Drenthe. Het verwijderen van deze beplanting bevordert de openheid en daarmee eventuele potenties voor de ontwikkeling van het gebied voor akkervogels. Op het traject tussen Meeden en de provinciegrens met Drenthe wordt de weg bij de verdubbeling aan weerszijden voorzien van laanbeplanting, zoals in het veenkoloniale gebied bij wegen en wijken gebruikelijk is. Op het overgrote deel van dit trajectgedeelte is al sprake van wegbeplanting zodat hier voor akkervogels geen gewijzigde situatie ontstaat. Geconcludeerd kan worden dat de verdubbeling van de N33 geen noemenswaardig effect heeft op de (ontwikkeling van) akkervogels in de kerngebieden. De invloedszone van de verdubbeling blijft als gevolg van de verkeersintensiteit en het wegverkeerslawaai gelijk met de bestaande situatie. Door het verwijderen van beplanting ontstaat op het traject tussen Zuidbroek en Meeden naar verwachting een lichte verbetering voor akkervogels. Dit betekent dat voor de verdubbeling van de N33 voor akkervogels geen mitigerende en compenserende maatregelen genomen hoeven worden. notitie akkervogels.doc Bijlage 4: Bomeninventarisatie Bomeninventarisatie N33 Juni 2010 Nummer Soort (wetenschappelijke naam) Soort (nederlandse naam) Diameter Percentage hoh 1 quercus robur zomereik 60 fagus sylvatica gewone beuk 80 alnus glutinosa zwarte els 30 2 quercus robur zomereik 20 80 betula pendula ruwe berk 20 10 alnus glutinosa zwarte els 10 3+4 quercus robur zomereik 20 90 fraxinus excelsior gewone es 20 10 5 betula pendula ruwe berk 40 quercus robur zomereik 40 6 quercus robur zomereik 15 7 quercus robur zomereik 30 betula pendula ruwe berk 10 8 quercus robur zomereik 30 9 quercus robur zomereik 40 70 alnus glutinosa zwarte els 30 20 betula pendula ruwe berk 20 10 10 quercus robur zomereik 15 80 betula pendula ruwe berk 20 20 11 quercus robur zomereik 20 12 quercus robur zomereik 20 13 quercus robur zomereik 20 90 alnus glutinosa zwarte els 30 10 14 quercus robur zomereik 30 15 quercus robur zomereik 20 80 20 20 alnus glutinosa zwarte els 16 quercus robur zomereik 20 17 quercus robur zomereik 20 betula pendula ruwe berk 20 18 quercus robur zomereik 30 19 quercus robur zomereik 30 80 alnus glutinosa zwarte els 30 20 20 quercus robur zomereik 20 betula pendula ruwe berk 30 21 quercus robur zomereik 30 22 quercus robur zomereik 60 23 quercus robur zomereik 20 24 quercus robur zomereik 20 25 quercus robur zomereik 20 95 alnus glutinosa zwarte els 30 5 26 quercus robur zomereik 20 27 quercus robur zomereik 20 28 quercus robur zomereik 20 95 alnus glutinosa zwarte els 30 5 29 quercus robur zomereik 20 30 quercus robur zomereik 20 31 alnus glutinosa zwarte els 20 32 quercus robur zomereik 20 33 quercus robur zomereik 20 34 quercus robur zomereik 30 60 quercus robur zomereik 20 40 35 quercus robur zomereik 20 36 quercus robur zomereik 20 37 quercus robur zomereik 20 38 quercus robur zomereik 20 80 ruwe berk 20 10 betula pendula quercus robur zomereik 10 10 39 quercus robur zomereik 30 40 quercus robur zomereik 30 41 quercus robur zomereik 20 75 quercus robur zomereik 30 25 42 quercus robur zomereik 20 50 quercus robur zomereik 40 25 sorbus aucuparia lijsterbes 20 6 betula pendula ruwe berk 40 19 43 quercus robur zomereik 20 80 quercus robur zomereik 30 20 44+45+47+4 quercus robur zomereik 40 70 quercus robur zomereik 20 30 46 quercus robur zomereik 30 80 betula pendula ruwe berk 20 10 Aantal st/mOpmerkingen 9 1 3 20/100 15/100 5 20/100 8 4/30 8 10/100 15/100 20/100 20/101 15/100 15/100 15/100 20/100 15/100 10/100 8/100 6/100 20/100 15/100 15/100 15/100 15/100 20/100 15/100 15/100 10/100 20/100 20/100 15/100 20/100 20/100 20/100 20/100 12/100 12/100 12/100 8/100 10/100 salix alba quercus robur quercus robur quercus robur quercus robur 51+52+56+5 quercus robur quercus robur 53 quercus robur 54 quercus robur 55 quercus robur 58+59+60 quercus robur quercus robur 61+62+63 quercus robur quercus robur 64 populus tremula betula pendula salix alba 65 alnus glutinosa quercus robur quercus robur 66 picea abies 67‐68 quercus robur quercus robur 69+71 quercus robur 70 quercus robur corylus avelana 72 quercus robur quercus robur betula pendula 73 quercus robur quercus robur 74 quercus robur betula pendula 75 acer pseudoplatanus quercus robur 76+77 acer pseudoplatanus quercus robur 78 quercus robur betula pendula fraxinus excelsior 79 quercus robur betula pendula 80 quercus robur crateagus monogyna 81 quercus robur betula pendula 82 quercus robur betula pendula 83 crateagus monogyna quercus robur populus alba 84 quercus robur populus alba 85 quercus robur quercus robur 86 alnus glutinosa quercus robur 87+88 alnus glutinosa quercus robur 89 alnus glutinosa salix alba 90 quercus robur 90+93 fraxinus excelsior 92 quercus robur crateagus monogyna 94 fraxinus excelsior 95 quercus robur betula pendula 96 quercus robur 97 fraxinus excelsior quercus robur 98 alnus glutinosa alnus glutinosa 49 50 schietwilg zomereik zomereik zomereik zomereik zomereik zomereik zomereik zomereik zomereik zomereik zomereik zomereik zomereik ratelpopulier ruwe berk schietwilg zwarte els zomereik zomereik fijnspar zomereik zomereik zomereik zomereik hazelaar zomereik zomereik ruwe berk zomereik zomereik zomereik ruwe berk gewone esdoorn zomereik gewone esdoorn zomereik zomereik ruwe berk gewone es zomereik ruwe berk zomereik meidoorn zomereik zomereik zomereik ruwe berk meidoorn zomereik witte abeel zomereik witte abeel zomereik zomereik zwarte els zomereik zwarte els zomereik zwarte els schietwilg zomereik gewone es zomereik meidoorn gewone es zomereik ruwe berk zomereik gewone es zomereik zwarte els zwarte els 10 30 40 30 20 20 30 15 10 10 20 40 20 30 20 20 10 15 20 30 30 15 30 50 40 10 30 50 30 40 20 30 20 30 30 20 30 40 20 40 40 40 10 10 50 30 40 40 10 20 20 20 20 30 20 20 30 20 20 40 10 50 30 40 10 20 20 20 20 30 20 20 10 10 8/100 12/100 20 30 50 80 20 15/100 15/100 15/100 20/100 20/100 75 25 75 25 30 60 10 10 80 10 15/100 15/100 12/100 15/100 15/100 80 20 5/100 5/100 80 20 55 40 5 40 60 95 5 90 10 25 75 70 10 20 90 10 20 80 60 40 90 10 60 30 20 80 20 40 30 90 10 40 60 8/100 10/100 2 2 5/100 10/100 10/100 5/100 10/100 8/100 5/100 10/100 12/100 15/100 15/100 10/100 0,3 6 3/m1 15/100 6m 2,5 20/100 75 25 80 20 40 30 20/100 20/100 20/100 alnus glutinosa alnus glutinosa alnus glutinosa populus alba 100 fraxinus excelsior alnus glutinosa populus alba fraxinus excelsior 101+103 quercus robur populus alba 102+104 quercus robur fraxinus excelsior 105 quercus robur betula pendula 106 quercus robur 107 salix alba 108 quercus robur corylus avelana 109 quercus robur betula pendula 110 populus tremula fraxinus excelsior 111 quercus robur populus tremula 112 populus tremula 113 quercus robur alnus glutinosa 114 quercus robur quercus robur betula pendula 115 quercus robur quercus robur fraxinus excelsior 116 prunus serotina quercus robur 117 quercus robur populus tremula 118 alnus glutinosa betula pendula fraxinus excelsior fraxinus excelsior betula pendula betula pendula acer pseudoplatanus 119 betula pendula fraxinus excelsior fraxinus excelsior fraxinus excelsior betula pendula acer pseudoplatanus betula pendula alnus glutinosa acer pseudoplatanus acer rubrum 120 betula pendula lage heesterbeplanting 121 quercus robur quercus robur quercus robur fraxinus excelsior 122 populus tremula populus tremula populus tremula acer pseudoplatanus alnus glutinosa 123 fraxinus excelsior quercus robur 124 ulmus glabra quercus robur acer campestre 125 corylus avelana populus tremula 126 tilia europea 99 zwarte els zwarte els zwarte els witte abeel gewone es zwarte els witte abeel gewone es zomereik witte abeel zomereik gewone es zomereik ruwe berk zomereik schietwilg zomereik hazelaar zomereik ruwe berk ratelpopulier gewone es zomereik ratelpopulier ratelpopulier zomereik zwarte els zomereik zomereik ruwe berk zomereik zomereik gewone es bospest zomereik zomereik ratelpopulier zwarte els ruwe berk gewone es gewone es ruwe berk ruwe berk gewone esdoorn ruwe berk gewone es gewone es gewone es ruwe berk gewone esdoorn ruwe berk zwarte els gewone esdoorn rode esdoorn ruwe berk 30 30 20 60 30 30 60 40 15 20 15 20 20 10 40 20 10 10 40 30 60 40 40 20 90 40 20 20 40 30 20 40 30 20 20 15 20 30 20 40 30 40 30 40 30 20 30 40 40 20 30 30 30 40 zomereik zomereik zomereik gewone es ratelpopulier ratelpopulier ratelpopulier gewone esdoorn zwarte els gewone es zomereik ruwe iep zomereik veldesdoorn hazelaar ratelpopulier krimlinde 15 30 40 40 40 30 20 20 30 40 40 30 30 20 15 30 60 30 70 20 10 60 10 10 20 95 5 95 5 95 5 12/100 10/100 20/100 20/100 20/100 10/100 10/100 10/100 20 80 50 50 30 70 90 10 1/100 8/100 10/100 10 65 35 30 60 10 30 60 10 80 20 30 70 driehoeksverband 8/100 10/100 10/100 8/100 onderbeplanting 15/100 onderbeplanting 8 8 1 2 2 2 4 3 3 2 1 1 3 1 3 1 2 4 1 jong opschot 70 30 10 20 70 75 25 4 1 1 2 1 1 3 1 1 7/100 12/100 onderbeplanting 10/100 17 127 corylus avelana populus tremula 128+129 acer campestre robinia pseudoacacia 130 salix alba betula pendula 131+132 populus tremula 133 fraxinus excelsior acer pseudoplatanus betula pendula 134 betula pendula fraxinus excelsior 135 betula pendula fraxinus excelsior 136 betula pendula fraxinus excelsior 137 acer pseudoplatanus betula pendula 138 quercus robur betula pendula 139 ulmus glabra acer pseudoplatanus 140 acer pseudoplatanus 141 acer pseudoplatanus 142+143 quercus robur populus tremula 4+145+146+ salix alba 148+150 fraxinus excelsior fraxinus excelsior 149+151 acer pseudoplatanus acer campestre corylus avelana 152+153 acer campestre corylus avelana salix alba 4+155+156+ fraxinus excelsior acer campestre 158 salix alba 9+160+161+ fraxinus excelsior acer campestre fraxinus excelsior 162 acer campestre 164 fraxinus excelsior alnus glutinosa hazelaar ratelpopulier veldesdoorn valse acacia schietwilg ruwe berk ratelpopulier gewone es gewone esdoorn ruwe berk ruwe berk gewone es ruwe berk gewone es ruwe berk gewone es gewone esdoorn ruwe berk zomereik ruwe berk ruwe iep gewone esdoorn gewone esdoorn gewone esdoorn zomereik ratelpopulier schietwilg gewone es gewone es gewone esdoorn veldesdoorn hazelaar veldesdoorn hazelaar schietwilg gewone es veldesdoorn schietwilg gewone es veldesdoorn gewone es veldesdoorn gewone es zwarte els 30 20 30 30 15 15 80 30 20 20 50 40 40 40 40 40 40 30 50 30 15 15 30 20 10 40 30 30 20 15 30 20 25 30 20 20 30 10 10 10 30 20 70 30 70 30 95 5 25/100 15/100 30/100 5 30 60 10 70 30 70 30 65 35 60 40 20 80 40 60 80 20 30 70 10 30 60 20 70 10 70 30 30 10 60 75 25 driehoeksverband 20/100 12/100 15/100 12/100 12/100 8/100 10/10 5/10 12/100 10/100 2/100 6/100 3/100 4/100 5/100 1/100 10/100 2/100 6/100 2/100 5/100 4/100 2/100 6/100 5/m1 haag 8/100 4/100 Afkortingen boomsoorten A Ac B C Co F Fa P Pa Pi Q R S T U Pn Pc alnus glutinzwarte els acer pseud gewone esdoorn betula pen ruwe berk crateagus mgewone meidoorn Corylus avehazelaar fraxinus ex gewone es fagus sylva gewone beuk populus treratelpopulier Populus albwitte abeel pinus sylve gewone den quercus ro zomereik robinia psevalse acacia salix alba schietwilg tilia vulgari zwarte linde ulmus glab ruwe iep populus nigzwarte abeel picea abiesfijnspar Bijlage 5: Kaarten te kappen bos ni Semsli nk o lo n ië n Sl e Ve ee Ba re N3 3 De Hi De H lte Sc h ve ld ilt e Tjassenswijk Ni eu Sl we Haren Sappemeer Zuidbroek Hoogezand Te verwijderen bomen Vallend onder Boswet GBKN Niet compensatieplichtig Blijvende solitaire bomen Rolde Blijvende bomenrijen Blijvende bosopstanden Vallend onder EHS-begrenzing Blijvend grasland (EHS) Vallend onder Boswet Te verwijderen grasland (EHS) Niet compensatieplichtig 0,05 0,1 0,2 0,3 Kilometer 0,4 Groot 0 a Stadsk Gieten Assen Te verwijderen bosopstanden Nieuwe en ep Te verwijderen bomenrijen EHS Bareveld di TB N33: Te verwijderen en blijvende beplanting Traject 10: de Hilte - K.J. de Vriezestraat TB-grens Veendam sl e Go Ve e ol on Semslinie s We nk Sl ië iep d r te n Be iep Iren d r eh ste o oe O ve S Sc h sl To stis i r e che or w o p P at rix ho e ve ar ti G em ci eg Sl p ns e r de pa De Bl ok ke rw oo ee nt A eg W ild er va aa dri n nk nt e en ve Ve e rl n nd aa t am Dalweg Haren 36 Sl Sappemeer Zuidbroek Hoogezand TB N33: Te verwijderen en blijvende beplanting Traject 11: K.J. de Vriezestraat - Wildervanksterdallen TB-grens Te verwijderen bomenrijen EHS Veendam Fr an Te verwijderen bomen s Vallend onder Boswet GBKN J Vallend onder Boswet Te verwijderen grasland (EHS) Niet compensatieplichtig 0,3 W il d er va nk er E da er st m 0,2 Kilometer 0,4 l Da ka l Nu m Blijvend grasland (EHS) a na tv Vallend onder EHS-begrenzing t Blijvende bosopstanden 0 0,05 0,1 ac h Blijvende bomenrijen ee n Rolde Te verwijderen bosopstanden slo o Stadskanaal Groote Gat Gieten Assen Niet compensatieplichtig Blijvende solitaire bomen Bareveld Tripweg fo Tra rr sste Cro i on stat nk Gd r va Adriaan ein N33 s Sch Jan Kokweg Haren TB-grens Te verwijderen bomen Te verwijderen bomenrijen EHS Veendam Vallend onder Boswet GBKN Niet compensatieplichtig Blijvende solitaire bomen Bareveld Rolde Blijvende bomenrijen Blijvende bosopstanden Vallend onder EHS-begrenzing Blijvend grasland (EHS) Vallend onder Boswet Te verwijderen grasland (EHS) Niet compensatieplichtig 0 0,05 0,1 0,2 0,3 Kilometer 0,4 am Gieten Assen Te verwijderen bosopstanden nd Vee Sappemeer Zuidbroek Hoogezand TB N33: Te verwijderen en blijvende beplanting Traject 12: Wildervanksterdallen - A.G. Wildervanckkanaal Po Hu y gen id m aiko Zwa e Vrijh De ert Wa d st gsin u st erin tr Jag Zuiv sl ar a Med 6 N3 6 Sappemeer Zuidbroek Hoogezand TB N33: Te verwijderen en blijvende beplanting Traject 13: A. G. Wildervanckkanaal - Veendam TB-grens Te verwijderen bomen Te verwijderen bomenrijen EHS Veendam Vallend onder Boswet GBKN Niet compensatieplichtig Blijvende solitaire bomen Bareveld Gieten Assen Rolde Te verwijderen bosopstanden Blijvende bomenrijen Blijvende bosopstanden Vallend onder EHS-begrenzing Blijvend grasland (EHS) Vallend onder Boswet Te verwijderen grasland (EHS) Niet compensatieplichtig 0,1 0,2 0,3 Kilometer 0,4 W e Zuid 0,05 De 0 l eve Sch Haren De Sl Te verwijderen grasland (EHS) Niet compensatieplichtig 0,3 Kilometer 0,4 Vee 0,2 Po 0,1 te ss Vo l eve d tr Jag 0,05 ed Vallend onder Boswet Ben Blijvend grasland (EHS) de Vallend onder EHS-begrenzing en Blijvende bosopstanden nig Te verwijderen bosopstanden Blijvende bomenrijen 0 Bov Niet compensatieplichtig Blijvende solitaire bomen rbe Gieten Vallend onder Boswet GBKN Ve Rolde Te verwijderen bomenrijen EHS ree t Assen Bareveld Te verwijderen bomen rs er Wa Veendam TB-grens k ke r gen Sappemeer Zuidbroek Hoogezand TB N33: Te verwijderen en blijvende beplanting Traject 14: Veendam - Duurkenakker / Meeden Ve lde te A Kor Po Hu y Haren ente n laa en nd Ho ck an al na ka AG Go ed e er ns po lde Wi we or rva ste g k nck ana rla nde n nne Ve e nw g er Blijvend grasland (EHS) Vallend onder Boswet Te verwijderen grasland (EHS) Niet compensatieplichtig 0,2 0,3 Kilometer 0,4 g Vallend onder EHS-begrenzing r in Blijvende bosopstanden te Wa Niet compensatieplichtig Te verwijderen bosopstanden Blijvende bomenrijen 0 0,05 0,1 nte al akk Gieten Rolde Mu ken Vallend onder Boswet GBKN Blijvende solitaire bomen Assen rv lde Wi We N33 r Duu Te verwijderen bomen Te verwijderen bomenrijen EHS Bareveld N33 de n TB N33: Te verwijderen en blijvende beplanting Traject 15: Duurkenakker / Meeden - Winschoterdiep TB-grens Veendam AG Weg l rwo am ) s ne Ven Sappemeer Zuidbroek Hoogezand Gd te n d M un en Mol te roo Haren Dijks t er w Roode Klingensloot Klingenweg Ou de Mennoheem Menterwolde Gemeente Aardgaslocati (Gem huis te Muntendam) Buitenweg Drostenlaan Nieuwe Weg Uiterburen Aardgaslocatie Koetshuis TB-grens De Venn en Bareveld Vallend onder Boswet GBKN Niet compensatieplichtig Blijvende solitaire bomen Te verwijderen bosopstanden Blijvende bomenrijen Zuidbroek Gieten Assen Rolde Blijvende bosopstanden Vallend onder EHS-begrenzing Blijvend grasland (EHS) Vallend onder Boswet atering nnenwgrasland (EHS) VTeeverwijderen 0 0,05 0,1 i W Te verwijderen bomen Te verwijderen bomenrijen EHS Veendam ch o Sappemeer Zuidbroek Hoogezand TB N33: Te verwijderen en blijvende beplanting Traject 16: Aansluiting A7 (knppnt Zuidbroek) ns Haren te rd i ep Galgeweg 0,2 0,3 Niet compensatieplichtig Kilometer 0,4 Sch sl De Vledder hkamp Boskamp e d i ep r e p An re NAM rha Ha ar w tte Wi ar Assen eente eg Altied Drok Graswijk Verkeerspark Haarbosch kam terveld Graswij k hietterrein) TT Circuit Sappemeer Zuidbroek Hoogezand TB N33: Te verwijderen en blijvende beplanting Traject 1: Aansluiting A28 (knppnt Assen-zuid) TB-grens Ramshoek Veendam er Bareveld Gieten Assen Rolde Te verwijderen bomen Te verwijderen bomenrijen EHS Vallend onder Boswet GBKN De Niet compensatieplichtig Ossebroeken Te verwijderen bosopstanden Blijvende solitaire bomen Blijvende bomenrijen Blijvende bosopstanden Vallend onder EHS-begrenzing Blijvend grasland (EHS) Vallend onder Boswet Te verwijderen grasland (EHS) Niet compensatieplichtig 0 0,1 0,2 0,4 0,6 Sulbyhoeve Witterdiep Haren Wes Kilometer 0,8 Vennen Johannahoeve s p e Di jk n e t troe Deu N33 Wester kamp TB-grens Te verwijderen bomen Te verwijderen bomenrijen EHS Vallend onder Boswet GBKN Niet compensatieplichtig Blijvende solitaire bomen Bareveld Gieten Assen Rolde Te verwijderen bosopstanden Blijvende bomenrijen Blijvende bosopstanden Vallend onder EHS-begrenzing Blijvend grasland (EHS) Vallend onder Boswet Te verwijderen grasland (EHS) Niet compensatieplichtig 0 0,05 0,1 0,2 0,3 Kilometer 0,4 t Veendam slo o Sappemeer Zuidbroek Hoogezand TB N33: Te verwijderen en blijvende beplanting Traject 2: Assen (spoorlijn) - Hemmenweg uim Haren De Oosterloo M ar se n Holtveld Anreep rze N De u Nijlanderveld Baarveld Deurzer De Broekdie broek Eldersloo Sappemeer Zuidbroek Hoogezand TB-grens we Te verwijderen bosopstanden g Blijvende bomenrijen Gieten Assen Rolde rdiep Ame Niet compensatieplichtig Blijvende solitaire bomen Bareveld Blijvende bosopstanden Vallend onder EHS-begrenzing Blijvend grasland (EHS) Vallend onder Boswet Te verwijderen grasland (EHS) Niet compensatieplichtig 0 0,05 0,1 Aa en (Gemeente Vallend onder Boswet en GBKN Sl Gemeente Te verwijderen bomen Te verwijderen bomenrijen EHS Veendam Ba a TB N33: Te verwijderen en blijvende beplanting Hemmen Traject 3: Hemmenweg - Nijlande m m He Haren rv eg w eld 0,2 0,3 Kilometer 0,4 De He eth ar en Nijlanderesch Kikkertsveen Nijlande N33 Kla De Broekdiek Haren Sappemeer Zuidbroek Hoogezand as ste e Te verwijderen bomen Vallend onder Boswet GBKN Niet compensatieplichtig Blijvende solitaire bomen Gieten Assen Rolde eg Te verwijderen bomenrijen EHS Bareveld nw Ve l d TB N33: Te verwijderen en blijvende beplanting Traject 4: Nijlande - Rolde TB-grens Veendam Westersche Te verwijderen bosopstanden Blijvende bomenrijen Blijvende bosopstanden Vallend onder EHS-begrenzing Blijvend grasland (EHS) Vallend onder Boswet Te verwijderen grasland (EHS) Niet compensatieplichtig 0 0,035 0,07 0,14 0,21 Kilometer 0,28 Kooi Zui e Zi dij k oorn s Don gelte Vallend onder Boswet GBKN Niet compensatieplichtig Blijvende solitaire bomen Bareveld Gieten Assen Rolde nbu rg Noo itge d Blijvende bosopstanden Vallend onder EHS-begrenzing Blijvend grasland (EHS) Vallend onder Boswet ach t Te verwijderen grasland (EHS) 0 0,05 0,1 veld rd Hoo rns che Bult en Te verwijderen bosopstanden Blijvende bomenrijen 0,2 0,3 Veldweg Niet compensatieplichtig Kilometer 0,4 Hon ger Bu lte n oga a De V iersp rong de n n (Inr enMblijvende TB N33: Te verwijderen voor ariëncbeplanting Traject 5: Rolde - Nijend ge este amp TB-grens Tes verwijderen zwa bomen kken Te verwijderen bomenrijen EHS ) ot rla R slo m i u ste h We veen se rn oo Veendam Don gelte Don gels De B Sappemeer Zuidbroek Hoogezand Ach n Stuw ter N33 he c ls e ng o D Haren Br e el d esc Viad Kleu uct venv een Nijend e De H D Tolh ek Do ng e ls Rold r aat bosc h H ooije Gi e t er st kkel An de rs ch e aduc t uven Oos 't Rot tevee n eg W e vel d ns e r de n A ter Hond e l Eexte rveld Ande ren Glets Scha o esch RD Kleu Sl Mane ge ven vee pvolt e Hune b n ale Weg i c n i v o r P Heide Heide veen Haren Sappemeer Zuidbroek Hoogezand TB N33: Te verwijderen en blijvende beplanting Traject 6: Nijend - Schaepvolte TB-grens Te verwijderen bomen Te verwijderen bomenrijen EHS Veendam Vallend onder Boswet GBKN Gieten Assen Rolde Kete n er nvee n Te verwijderen bosopstanden Blijvende bomenrijen Blijvende bosopstanden Vallend onder EHS-begrenzing Blijvend grasland (EHS) Vallend onder Boswet Te verwijderen grasland (EHS) Niet compensatieplichtig 0 0,05 0,1 Diepe De Sekm e Niet compensatieplichtig Blijvende solitaire bomen Bareveld hof hoev e 0,2 0,3 Kilometer 0,4 Glets je rkuil e s d te Gie r straa t weg Hondel Molenveen Hondelbosch Gietsenveentje Hondelveen del olte akkers Binnen IJsbaan Gletsjerkoel Haren Sappemeer Zuidbroek Hoogezand TB N33: Te verwijderen en blijvende beplanting Traject 7: Schaepvolte - Oude Groningerweg TB-grens Te verwijderen bomen Te verwijderen bomenrijen EHS Veendam Vallend onder Boswet GBKN Niet compensatieplichtig Blijvende solitaire bomen Bareveld Hunebed Gieten Assen Rolde Te verwijderen bosopstanden Blijvende bomenrijen Blijvende bosopstanden Vallend onder EHS-begrenzing Blijvend grasland (EHS) Vallend onder Boswet Te verwijderen grasland (EHS) Niet compensatieplichtig 0 0,0375 0,075 0,15 0,225 Kilometer 0,3 esch Ou d e G r n ele s ch w eg Nieuwe ee r Vo or ste rt Hu M an eg e l Zu iv er Gi e V Haren te Sappemeer Zuidbroek Hoogezand te n GBKN Blijvende solitaire bomen Bareveld Blijvende bomenrijen Blijvende bosopstanden Gieten Assen Rolde st N3 3 H Ko eb ro ek e 't K n Te verwijderen grasland (EHS) 0,2 0,3 lin en ve ge da ld lle Sc te r za n La ng e Os s ev Noordveense en en No or dv e Dijk Kw ne n Os O ab be la he nd id vo o rt La ng e Os onder Boswet sVallend e v Niet compensatieplichtig e Te verwijderen n bosopstanden en Vallend onder EHS-begrenzing Niet compensatieplichtig iek al Gi e Sl Te verwijderen bomen Kilometer 0,4 rt ht La nd en Vallend onder Boswet No K Dijk oo de n Blijvend grasland (EHS) 0 0,05 0,1 dv Te verwijderen bomenrijen EHS an Ve ldz ic Vo or ste sin er z Sl ooen blijvende beplanting TB N33: Te verwijderen rs Traject 8: Oude Groningerweg - Zandvoort TB-grens Veendam ing de n D weg Gi et er lan gla n Ee xt Dal Zw a Ou de we met Zw an em Dijk Oude Vijzelweg o n i n g er Vi jz wi nd Da lle en n M Ou de M ad en Ou d en eL ve ld t aa weg te r m Bi es ijk Dal Sl de n ed ds Oudel an an ze El Da ll Ou d e La n en de n N3 3 ing Zan Ti Haren Sappemeer Zuidbroek Hoogezand ee ns Blijvende bomenrijen rd v Vallend onder Boswet Te verwijderen grasland (EHS) 0,05 0,1 La Vallend onder EHS-begrenzing Blijvend grasland (EHS) 0 Ac h e Niet compensatieplichtig Te verwijderen bosopstanden 0,2 Niet compensatieplichtig N oo Gieten n Vallend onder Boswet GBKN Blijvende bosopstanden Rolde le Te verwijderen bomen Blijvende solitaire bomen Assen al 0,3 He t ek De Te verwijderen bomenrijen EHS Bareveld rt o o v d TB N33: Te verwijderen en blijvende beplanting Traject 9: Zandvoort - de Hilte TB-grens Veendam pd Br o D ijk Sc he id Kilometer 0,4 nd en ter ste Sl Bu lt De e Ve en D Hi lt Bijlage 6: Kaarten aangewezen compensatiegebieden Zuidhorn GRONINGEN Hoogkerk Groningen Groningen Harkstede Engelbert Finsterwolde Slochteren Midwolda Niesoord Stootshorn Noordbroek Froombosch Peizermade Westerbroek Haren Roderwolde Onnen Haren Peize Borgweg Glimmen Yde Halfweg Meeden Beneden Veensloot Winschoten Winschoten St Vitusholt Winschoten Gemeentegrens (2001) Oudeschans Blijham Zuidlaren Veendam Wildervank Veendam Oud-Annerveen Westlaren Oude Pekela Veendam Zuidlaarderveen Donderen Tynaarlo Westerlee Zoersche Landen (Exloo) Windeweer De Groeve Midlaren Oostermoersche Vaart (Hunze) Borgercompagnie De Punt Bunne Tusschenklappen Wolfsbarge Noordlaren Gasselterheide Meerland Reiderland Beerta Heiligerlee Kiel Winde N33 Kromme-Elleboog Zuidbroek (oostkant) Muntendam Oosterbroek Eelde Altena Boerelaan Kolham Hoogezand-Sappemeer Kropswolde Kalkwijk Harenermolen Paterswolde De Pol Scheemderzwaag Scheemda Scheemda Scheemdermeer Uiterburen Achterdiep Jagerswijk Menterwolde Zuidbroek Foxhol Hoogezand Hoogezand-Sappemeer Martenshoek Kleinemeer Tusschenloegen Eelderwolde Legenda Oostwold Scharmer Peizerweg Peizerwold Noordenveld Ganzedijk Nw-Scheemda Bronsveen Morige Bellingwedde Wedderveer Ommelanderwijk Nieuwe Pekela Vriescheloo Tynaarlo Vries Schuilingsoord Zeegse Schipborg Nw-Annerveen Wildervanksterdallen Alteveer Eexterveen Bareveld Oudemolen Zeijen Ubbena Veele Anloo De Hilte Gasteren 3 N3 Taarlo Nieuwediep Zuiderkolonie Onstwedde Vlagtwedde Gieterveen Bovenstreek Ter Aard Eext Ellersinghuizen Bonnerveen Vlagtwedder-Veldhuis Loon Norgervaart Assen Veelerveen Holte Annen Peest Wedderheide Wedde Pekela Kloosterveen Aa en Hunze Assen Assen Gieten Balloo Deurze Kostvlies Rolde Bovensmilde Harpel Stadskanaal Gasselternijveenschemond Anderen Stadskanaal Stadskanaal Gasselternijveen Vledderveen Drouwenermond Drouwenerveen Gasselte Jipsingboertange Nooit Gedacht Nieuw-Buinen Ekehaar Mussel Kopstukken § Drouwen Rapenvoort Sellingerbeetse Eerste Exloe"rmond Buinerveen Grolloo Vlagtwedde Horsten Bronneger Amen Musselkanaal Buinen Borger Zandberg Jipsingboermussel Laaghalen Hooghalen Schoonlo Borger-Odoorn Westdorp Ter Apelkanaal Exloe rkijl Eesergroen Ter Apel Valthermond Zwiggelte Brunsting Exloo Elp Eursing Holthe IN190002 Aangewezen compensatiegebieden (grenzen niet definitief) Auteur Ewout Fakkel Bedrijfsonderdeel IN-BB-IW Datum 26-07-2010 Formaat A3 liggend 1 : 150000 Schaal Geografische Informatie Systemen Maten Nieuw-Weerdinge Beilen Lieving Agodorp Zuidveld De Kiel Westerveld Utrecht 030 265 4039 Tweede Exloe"rmond Ees Hijken Midden-Drenthe Postbus 2855 Westerbork Orvelte Coevorden Schoonoord Wezuperbrug Odoornerveen P:\Projecten\IN190\IN190002\Algemeen\GIS\Opstellen compensatieplan - fase 1\Projects\Totaal_kaarten_ConceptCP_26072010 - QS Gebiedsanalyse N33 Odoorn Barnflair 0 3,750 7,500 m Munnekemoer Emmen Status Valthe Roswinkel Doc.nr. Vrijgave Gasselte Legenda N33 Gasselterheide (grenzen niet definitief) Gemeentegrens (2001) Aa en Hunze § Postbus 2855 Utrecht 030 265 4039 Borger-Odoorn IN190002 Compensatiegebied Gasselterheide Auteur Ewout Fakkel Bedrijfsonderdeel IN-BB-IW Geografische Informatie Systemen 0 Status Doc.nr. P:\Projecten\IN190\IN190002\Algemeen\GIS\Opstellen compensatieplan - fase 1\Projects\Totaal_kaarten_ConceptCP_Gasselterheide - QS Gebiedsanalyse N33 150 Datum 14-07-2010 Formaat A3 liggend 1 : 5000 Schaal 300 m Vrijgave Legenda N33 Oostermoersche Vaart (grenzen niet definitief) Gemeentegrens (2001) 3 N3 Aa en Hunze § Postbus 2855 Utrecht 030 265 4039 IN190002 Compensatiegebied Oostermoersche Vaart Auteur Ewout Fakkel Bedrijfsonderdeel IN-BB-IW Geografische Informatie Systemen 0 Status Doc.nr. P:\Projecten\IN190\IN190002\Algemeen\GIS\Opstellen compensatieplan - fase 1\Projects\Totaal_kaarten_ConceptCP_OM_Vaart - QS Gebiedsanalyse N33 150 Datum 14-07-2010 Formaat A3 liggend 1 : 5000 Schaal 300 m Vrijgave Legenda N33 Zuidbroek (oostkant) (grenzen niet definitief) Gemeentegrens (2001) Scheemda Menterwolde N33 § Postbus 2855 Utrecht 030 265 4039 IN190002 Compensatiegebied Zuidbroek (oostkant) Auteur Ewout Fakkel Bedrijfsonderdeel IN-BB-IW Geografische Informatie Systemen 0 Status Doc.nr. P:\Projecten\IN190\IN190002\Algemeen\GIS\Opstellen compensatieplan - fase 1\Projects\Totaal_kaarten_ConceptCP_Z uidbroek - QS Gebiedsanalyse N33 150 Datum 14-07-2010 Formaat A3 liggend 1 : 5000 Schaal 300 m Vrijgave Legenda N33 Zoersche Landen (Exloo) (grenzen niet definitief) Gemeentegrens (2001) Borger-Odoorn § Postbus 2855 Utrecht 030 265 4039 IN190002 Compensatiegebied Zoersche Landen (Exloo) Auteur Ewout Fakkel Bedrijfsonderdeel IN-BB-IW Geografische Informatie Systemen 0 Status Doc.nr. P:\Projecten\IN190\IN190002\Algemeen\GIS\Opstellen compensatieplan - fase 1\Projects\Totaal_kaarten_ConceptCP_Z uidbroek - QS Gebiedsanalyse N33 150 Datum 14-07-2010 Formaat A3 liggend 1 : 5000 Schaal 300 m Vrijgave Legenda N33 Hollandse Veld (grenzen niet definitief) Gemeentegrens (2001) Hoogeveen § Postbus 2855 Utrecht 030 265 4039 IN190002 Compensatiegebied Hollandse Veld Auteur Ewout Fakkel Bedrijfsonderdeel IN-BB-IW Geografische Informatie Systemen 0 Status Doc.nr. P:\Projecten\IN190\IN190002\Algemeen\GIS\Opstellen compensatieplan - fase 1\Projects\Totaal_kaarten_ConceptCP_Z uidbroek - QS Gebiedsanalyse N33 150 Datum 14-07-2010 Formaat A3 liggend 1 : 5000 Schaal 300 m Vrijgave
© Copyright 2024 ExpyDoc