2.2.2 herCAT 1314 - Studentenraad VUmc

A
VUmc-compas
toetsing
Toets
CAT B 2.2 13-14 / Cursus-afhankelijke toets
Cursus
Leefstijl en medische interventies 2013-2014
Cursuscoördinator (vice-)
mv.dr. F.G. Schaafsma / dr. B. Druckarch
Gelegenheid
2
Toetsdatum
Dinsdag 1 juli 2014
Tijd
12.00 uur – 14.00 uur (tot 14.30 uur voor extra-tijd studenten)
Plaats
TenT-hal VU-campus
Aantal en type vragen
50 vierkeuzevragen
Druk
tweezijdig bedrukt, kleurendruk
Toegestane hulpmiddelen
geen
e
Studentinstructie:
Dit tentamen mag niet door studenten worden meegenomen
MC-toets: kies het beste (volledig juiste en meest complete) antwoord
•
•
•
•
•
•
•
•
•
mobiele telefoons uit en in de tas onder de stoel
alléén toetsbenodigdheden op tafel
vul je studentnummer en naam duidelijk in op het formulier
kras NIET in de barcode rechtsonder; ook GEEN doorhalingen
zo nodig foutieve hokjes corrigeren door zeer goed te gummen
vragen over de inhoud van de toets worden NIET beantwoord
commentaren na afloop naar de JVC van je cursus
toiletbezoek NIET toegestaan
fraude wordt bestraft
Succes!
herCAT Leefstijl en medische interventies / afname 01 juli 2014
Pagina 1 van 13
herCAT Leefstijl en medische interventies / afname 01 juli 2014
Pagina 2 van 13
1
Ter bestrijding van de pijn bij een galsteenkoliek bij meneer V. besluit de arts op de
afdeling Spoedeisende Hulp tot intraveneuze toediening van de zwak basische (pKa 8.6)
pijnstiller pethidine. Na enige tijd blijkt het pethidine onder meer te accumuleren in de
maag.
Welk van onderstaande mechanismen speelt de belangrijkste rol bij de accumulatie van
pethidine in de maag?
a. Het ontbreken van biotransformatie bij intraveneuze toediening
b. ”Ion trapping” van basen in de zure maaginhoud
c.
Vertraagde maagmotoriek ten gevolge van galwegobstructie door de galstenen
d. Verhoogde biologische beschikbaarheid (=bioavailability) bij intraveneuze toediening
2
Geneesmiddel A heeft een plasma-eiwitbinding van 90%. Geneesmiddel B heeft een
plasma-eiwitbinding van 5%. A en B hebben een identiek verdelingsvolume en worden in
e
de gebruikte doseringen geklaard volgens 1 orde kinetiek. Beiden worden gebruikt voor
de behandeling van dezelfde ziekte die geen effect heeft op de concentratie
plasmaeiwitten.
Ga uit van eenmalige intraveneuze injectie van A en B en gelijke overige
omstandigheden.
Welke van onderstaande conclusies is dan correct?
a. De verblijfsduur in het lichaam van A is langer dan van B
b. Het therapeutisch raam van A is breder dan van B
c.
De biologische beschikbaarheid (=bioavailability) van A is kleiner dan van B
d. De therapeutische dosis van A is hoger dan van B
3
Mevrouw G. wordt, in verband met een decompensatio cordis, behandeld met 1x daags 1
tablet digoxine van 0,250 mg. Digoxine heeft een smal therapeutisch raam en een
eliminatiehalfwaardetijd (=t1/2) van 36 uur.
Digoxine heeft bij mevrouw G. voldoende therapeutisch effect, maar omdat de
serumconcentratie hoog is en er bijwerkingen optreden, besluit de behandelend arts om
de dosering te halveren.
Wat is hiervoor, rekening houdend met bovenstaande informatie, de beste manier?
a. 5 dagen geen tablet innemen en daarna 1x daags 1 tablet van 0.125 mg
b. 5 dagen geen tablet innemen en daarna om de dag 1 tablet van 0.250 mg
c.
De dosering wijzigen in 1x daags 1 tablet van 0.125 mg
d. De dosering wijzigen in 2x daags 1 tablet van 0.0625 mg
4
Geneesmiddel R. heeft een experimenteel bepaald verdelingsvolume van 2.33 l.
Wat is, op basis van dit gegeven, de meest juiste conclusie?
a. De weefselconcentratie van R. zal lager zijn dan de concentratie in het bloedplasma
b. R. vertoont een hoge mate van plasma-eiwitbinding
c.
R. vertoont een kleine mate van plasma-eiwitbinding
d. De weefselconcentratie van R. zal hoger zijn dan de concentratie in het bloedplasma
herCAT Leefstijl en medische interventies / afname 01 juli 2014
Pagina 3 van 13
5
Sublinguale toediening van geneesmiddelen, zoals bijvoorbeeld glyceryl trinitraat bij
angina pectoris, wordt onder meer toegepast om het eerste passage-effect (=first pass
effect) te vermijden.
Bij welke van onderstaande toedieningsroutes is het eerste passage-effect het grootst?
a. Pulmonaal
b. Intraveneus
c.
Intrathecaal
d. Oraal
6
In de regel worden biotransformatieprocessen onderverdeeld in fase-1- en fase-2 reacties.
Welke van onderstaande chemische processen behoort tot de fase-2 reacties?
a. Isomerisatie
b. Reductie
c.
Conjugatie
d. Ionisatie
7
Het bevorderen van de renale klaring van het farmacon (= renal clearance) is een
beproefde methode om bijvoorbeeld bij bloedcontroles het gebruik van amfetamine (base,
pKa= 10) te verdoezelen.
Welke van onderstaande interventies stimuleert op effectieve en veilige wijze de renale
klaring van amfetamine?
(Ga hierbij uit van een urine-pH van 7.5)
a. Alkaliniseren van de urine
b. Aanzuren van de urine
c.
Verdunnen van de urine
d. Concentreren van de urine
8
Geneesmiddelinteracties komen voor in verscheidene vormen. Zo kan het voorkomen dat
het tezamen toedienen van twee geneesmiddelen een groter effect geeft dan de som van
de effecten van toediening van de geneesmiddelen afzonderlijk.
Hoe wordt deze vorm van geneesmiddelinteractie genoemd?
a. Idiosyncratische reactie
b. Kruistolerantie
c.
Synergistische interactie
d. Reboundfenomeen
herCAT Leefstijl en medische interventies / afname 01 juli 2014
Pagina 4 van 13
9
Mevrouw H. heeft reeds enige jaren een stabiel niertransplantaat. Om te beschermen
tegen afstoting van het transplantaat gebruikt zij ciclosporine. De laatste maanden liggen
de plasmaspiegels van ciclosporine goed binnen het therapeutisch raam.
Recent heeft mevrouw H. een heupfractuur opgelopen, waarvoor zij inmiddels is
geopereerd waarbij een heupprothese is ingebracht. Helaas is de prothese nu
geïnfecteerd en op advies van de microbioloog wordt behandeling gestart met het
antibioticum rifampicine. Van rifampicine is echter bekend dat het, in therapeutische
doseringen, een sterke inductor (=inducer) van Cytochroom P450 enzymen is.
Wat zijn, op basis van bovenstaande gegevens, de consequenties van het
gecombineerde gebruik van rifampicine en ciclosporine bij mevrouw H.?
a. Rifampicine versnelt de biotransformatie van ciclosporine. Door de dosering
ciclosporine te verhogen en bij start, onderhoud en staken van de rifampicinekuur de
plasmaspiegels van ciclosporine regelmatig te meten kan mevrouw H. stabiel en veilig
ingesteld blijven.
b. Rifampicine vertraagt de biotransformatie van ciclosporine. Door de dosering van
ciclosporine te verlagen en bij start, onderhoud en staken van de rifampicinekuur de
plasmaspiegels van ciclosporine regelmatig te meten kan mevrouw H. stabiel en veilig
ingesteld blijven
c.
Rifampicine versnelt de biotransformatie van ciclosporine. Rifampicine dient zo hoog
mogelijk te worden gedoseerd om de plasmaspiegels van ciclosporine niet te
verstoren
d. Rifampicine vertraagt de biotransformatie van ciclosporine. Rifampicine dient zo laag
mogelijk te worden gedoseerd om de plasmaspiegels van ciclosporine niet te
verstoren.
10
Bij beantwoording van deze vraag moet u uitgaan van het 2-compartimentenmodel voor
e
farmacokinetiek, 1 orde kinetiek en gelijkblijvende overige parameters.
Bij een patiënt wordt besloten een geneesmiddel herhaald intraveneus toe te dienen in
dezelfde dosering en met hetzelfde doseringsinterval. De behandelend arts vraagt zich af,
of er bij dit doseringsschema en deze toedieningsroute een verband bestaat tussen de
benodigde tijd voor het bereiken van de steady state bloedplasmaconcentratie van het
geneesmiddel en een aantal farmacokinetische parameters?
Op basis van bovenstaande gegevens mag worden geconcludeerd, dat de tijdsduur nodig
voor het bereiken van de steady state bloedplasmaconcentratie van het geneesmiddel,
evenredig zal zijn aan één van onderstaande farmacokinetische parameters.
Welke is dat?
a. De mate van biotransformatie
b. De hoogte van de dosering
c.
De eliminatiehalfwaardetijd (=t1/2)
d. De vetoplosbaarheid
11
Welk van onderstaande geneesmiddelen is de belangrijkste veroorzaker van overlijden
ten gevolge van anafylactische shock?
a. Fenytoine
b. Penicilline
c.
Halothaan
d. Chlooramfenicol
herCAT Leefstijl en medische interventies / afname 01 juli 2014
Pagina 5 van 13
12
Welke van onderstaande factoren heeft géén invloed op de polsgolfsnelheid?
a. Stijfheid van de aortawand
b. Vaatverwijding van de aorta
c.
Stroomsnelheid van het bloed in de aorta
d. Atherosclerose
13
Welk van onderstaande fenomenen wordt veroorzaakt door het chirurgisch trauma tijdens
een operatieve ingreep?
a. Toegenomen secretie van cortisol
b. Afgenomen extracellulair vloeistofcompartiment
c.
Perifere vasodilatatie
d. Toegenomen urineproductie
14
Tijdens en direct na een operatieve ingreep treedt accumulatie van vocht op.
Wanneer wordt dit vocht in zijn algemeenheid weer gemobiliseerd?
a. 9-10 dagen na operatie
b. 6-8 dagen na operatie
c.
4-5 dagen na operatie
d. 2-3 dagen na operatie
15
Heroïne kan een euforisch effect uitlokken. Dit effect is het gevolg van directe stimulatie
door heroïne van een bepaald type receptor in het mesolimbisch dopaminesysteem in de
hersenen.
Welke receptor is dit?
a. κ-opiaatreceptor
b. D2 dopaminereceptor
c.
β-1 adrenoceptor
d. μ-opiaatreceptor
16
Opiaten vinden een belangrijke toepassing bij de bestrijding van pijnklachten. Helaas
treden er bij dit gebruik ook frequent bijwerkingen op.
Welke van onderstaande bijwerkingen behoort tot het bijwerkingenprofiel van zowel μ-, δals κ-opiaatreceptoragonisten?
a. Ademhalingsdepressie
b. Lichamelijke afhankelijkheid
c.
Pupilvernauwing
d. Verminderde darmmotiliteit
17
Welke van onderstaande verbindingen hebben de voorkeur bij behandeling van
neuropathische pijn?
a. Tricyclische antidepressiva
b. Non-steroidal anti-inflammatory drugs (NSAID’s)
c.
Paracetamol en aspirine
d. Perifere opiaatreceptor agonisten zoals loperamide
herCAT Leefstijl en medische interventies / afname 01 juli 2014
Pagina 6 van 13
18
Het enzym cyclooxygenase (COX) speelt een belangrijke rol bij het optreden van
ontstekingspijn.
Welke rol speelt COX hierbij?
a. COX blokkeert bradykinine-receptoren
b. COX katalyseert de aanmaak van prostaglandines
c.
COX katalyseert de aanmaak van capsaïcine
d. COX blokkeert de aanmaak van endogene opioïden
19
Vele lokaalanesthetica vertonen het fenomeen van de zogenaamde use-dependence.
Welke van onderstaande factoren speelt een hoofdrol bij het optreden van dit fenomeen
bij het gebruik van lokaalanesthetica?
Lokaalanesthetica:
a. werken sterker bij herhaald gebruik
b. werken minder bij herhaald gebruik
c.
hebben een hoge bindingsaffiniteit voor geïnactiveerde natriumkanalen
d. hebben een lage bindingsaffiniteit voor geïnactiveerde natriumkanalen
20
Bij het gebruik van lokaalanesthetica is het optreden van bijwerkingen voornamelijk het
gevolg van lekkage naar de bloedcirculatie.
Welke van onderstaande symptomen is een vaak voorkomend gevolg van het optreden
van een dergelijke lekkage?
a. Urineretentie
b. Pupilvernauwing
c.
Verwardheid
d. Diarree
21
Welke van de onderstaande uitspraken over de inductie van anesthesie door
inhalatieanesthetica is juist?
a. Hoe lager de bloed:gas verdelingscoëfficiënt hoe sneller de inductie
b. Hoe hoger de bloed:gas verdelingscoëfficiënt hoe sneller de inductie
c.
Er is geen relatie tussen de bloed:gas verdelingscoëfficiënt en inductiesnelheid
d. Inductiesnelheid is uitsluitend gerelateerd aan de vetoplosbaarheid van het
anestheticum
22
Thiopental behoort tot de intraveneus toegediende anesthetica. Na éénmalige toediening
daalt de plasmaconcentratie van thiopental zeer snel.
Wat is de oorzaak van deze snelle daling?
a. Sterke plasma-eiwitbinding
b. Snelle biotransformatie
c.
Redistributie naar bepaalde organen
d. Snelle renale excretie
herCAT Leefstijl en medische interventies / afname 01 juli 2014
Pagina 7 van 13
23
Bekijk onderstaande afbeelding.
A
B
C
D
Op welke plaats ligt de n. radialis kwetsbaar?
a. . A
b. . B
c.
.C
d. . D
24
Welke hoofdfunctie op het schoudergewricht hebben de spieren die geïnnerveerd worden
door de n. musculocutaneus?
a. Anteflexie
b. Retroflexie
c.
Abductie
d. Exorotatie
25
Bekijk onderstaande afbeelding van de bloedvaten van de arm.
A
B
D
C
Met welke letter wordt de a. brachialis aangeduid?
a. . A
b. . B
c.
.C
d. . D
herCAT Leefstijl en medische interventies / afname 01 juli 2014
Pagina 8 van 13
26
Bekijk onderstaande afbeelding.
(bron: Netter’s Atlas of Human Anatomy, 2nd ed, Novartis 1997)
Met welk nummer wordt het lig. Trapezoideum aangeduid?
a. . 2
b. . 3
c.
.4
d. . 6
27
Wat dient een arts bij een spanningspneumothorax te doen?
a. Direct naar de operatiekamer gaan
b. Naalddecompressie uit voeren
c.
Te intuberen
d. De longarts in consult vragen
28
Welke pees-spier kan bij een klapvoet worden getransfereerd naar de voetrug?
a. M Tibialis anterior
b. M Tibialis posterior
c.
M Flexor digitorum longus
d. M gastrocnemius
29
Welke orthopedische ingreep wordt toegepast bij een tenniselleboog?
a. Tenotomie
b. Peestranspositie
c.
Tenolyse
d. Tenodesis
30
Wat is de minst voorkomende luxatie van de schouder?
a. Posterieure glenohumerale luxatie
b. Acromioclaviculare luxatie
c.
Anterieure glenohumerale luxatie
d. Sternoclaviculaire luxatie
herCAT Leefstijl en medische interventies / afname 01 juli 2014
Pagina 9 van 13
31
Welke van de onderstaande uitspraken over de indeling volgens Rockwood bij
acromioclaviculaire (AC) gewrichtsletsels is juist?
a. Bij een Rockwood Type 1 is er sprake van een ruptuur van het acromioclaviculaire
ligament
b. Bij een een Rockwood Type 2 is er sprake van een letsel van het acromioclaviculaire
gewrichtskapsel zonder ligamentair letsel
c.
Bij een Rockwood Type 2 is er sprake van het zogenoemde ‘pianotoetsfenomeen’
d. Bij een Rockwood type 3 is er sprake van een ruptuur van de acromioclaviculaire en
coracoclaviculaire ligamenten en een volledige luxatie van het AC-gewricht
32
Welke structuur is betrokken/beschadigd bij een inversietrauma van de enkel?
a. Condylus lateralis van de tibia
b. M. teres major
c.
Ligamentum fibulotalare anterius
d. Ligamentum deltoideum
33
In geval van een vermoede fractuur dient men bij palpatie, naast de fractuursymptomen,
te letten op het contour van het bot, lokale drukpijn en asdrukpijn.
Wat is ‘asdrukpijn’?
Pijn die ontstaat bij:
a. in lengterichting belasten van het bot
b. in sagittale richting belasten van het bot
c.
in transversale richting belasten van het bot
d. radiaal belasten van het bot
34
Welke benige structuur rond het heupgewricht is bij lichamelijk onderzoek palpabel?
a. Acetabulum
b. Collum femoris
c.
Trochanter major
d. Trochanter minor
35
Welke spier heeft als functie flexie in het kniegewricht?
a. M. quadriceps femoris
b. M. soleus
c.
M. iliopsoas
d. M. gastrocnemius
herCAT Leefstijl en medische interventies / afname 01 juli 2014
Pagina 10 van 13
36
Bekijk onderstaande röntgenfoto.
(bron: Weir et al. Imaging Atlas of Human Anatomy. Mosby, 3e ed. 2003)
Met welk nummer wordt de talus aangeduid?
a. . 1
b. . 5
c.
. 12
d. . 16
37
Waar is de a. tibialis posterior te palperen bij het lichamelijk onderzoek van de beenvaten?
a. In de lies
b. Achter de mediale malleolus
c.
In de knieholte
d. Op de voetrug
38
De formule van de zogenoemde ‘wet van Maier’ (Maier, 1963) maakt inzichtelijk hoe een
advies zich verhoudt tot acceptatie bij de patiënt.
Hoe luidt deze formule?
a. Effectiviteit van advisering = Kwaliteit van het advies * Acceptatie door de patiënt
b. Effectiviteit van advisering = Kwaliteit van diagnose * Acceptatie door de patiënt
c.
Acceptatie door de patiënt = Kwaliteit diagnose * Kwaliteit van het advies
d. Acceptatie door de patiënt = Kwaliteit van het leven * Effectiviteit van advisering
39
Wat is een pathologische botfractuur?
Een botfractuur…..
a. die gepaard gaat met een defect van de overliggende huid
b. die leidt tot blijvende schade van naburige weefsels
c.
die door ziekte van de patiënt geen genezingstendens laat zien
d. ter plaatse van een botafwijking die het bot heeft verzwakt
40
Wat hoort NIET bij een logesyndroom?
a. Pijn
b. Spierzwakte
c.
Warm been
d. Toegenomen weefselspanning
herCAT Leefstijl en medische interventies / afname 01 juli 2014
Pagina 11 van 13
41
Een 45-jarige man komt op het spreekuur van de huisarts met een stekende/zeurende pijn
aan de buitenzijde van de knie. De pijn treed op bij hurken en traplopen. Er zijn
slotklachten.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a. Laterale meniscusscheur
b. Tractus iliotibialis frictiesyndroom
c.
Gonarthrose van het laterale kniecompartiment
d. Subluxaties van het tibiofibulaire gewricht
42
Welke bewering over een jumper’s knee is juist?
a. Het betreft een ruptuur van de aanhechting van de kniepees
b. Het betreft een ontsteking van de aanhechting van de kniepees
c.
Het is een synoniem voor iliotibiaal frictiesyndroom
d. Meestal is de afwijking gelokaliseerd aan de bovenpool van de patella
43
Welke bewering is juist over het afgeven van een medische verklaring?
a. Deze mag in de regel wel door een behandelend worden afgegeven
b. Deze mag in de regel niet door een behandelend arts worden afgegeven
c.
Deze mag volgens de wet niet door een behandelend arts worden afgegeven
d. Deze kan wel door een behandelend arts werkzaam in het ziekenhuis worden
afgegeven
44
Welke beroepsziekte of arbeidsgebonden aandoening wordt door het Peilstation Intensief
Melden in 2009 het meest in Nederland gemeld volgens het Nederlands Centrum voor
Beroepsziekten?
a. Houding- en bewegingsapparaat
b. Psychische aandoeningen
c.
Huidaandoeningen
d. Gehoorstoornissen
45
Welke onderstaande bewering over lawaaidoofheid is juist?
a. Kan ontstaan door blootstelling aan lawaai van meer dan 80dB(A) gedurende
minimaal een half jaar
b. Kan ontstaan door plotselinge blootstelling aan lawaai van meer dan 80dB(A)
c.
Geeft vooral verlies bij 8000 Hz
d. Geeft vooral verlies bij 10000 Hz
46
Het verklaringsmodel van Karasek en Theorell bij psychosociale overbelasting geeft aan
dat het risico op stress vooral in (werk) situaties bestaat waarin:
a. er lage psychische eisen worden gesteld in combinatie met veel beslisruimte voor het
individu
b. er hoge psychische eisen worden gesteld in combinatie met weinig beslisruimte voor
het individu
c.
er hoge psychische eisen worden gesteld in combinatie met veel beslisruimte voor het
individu
d. er lage psychische eisen worden gesteld in combinatie met weinig beslisruimte voor
het individu
herCAT Leefstijl en medische interventies / afname 01 juli 2014
Pagina 12 van 13
47
De arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) is voor het laatst gewijzigd in 2007.
Waarop waren de wijzigingen gericht?
a. Op het beperken van de instroom van werknemers met langdurig verzuim in de
arbeidsongeschiktheidsuitkering
b. Op een zachter optreden door de arbeidsinspectie bij misstanden
c.
Op minder vrijheid of verantwoordelijkheid voor werkgevers en werknemers om zelf
invulling te geven aan de wijze waarop in de eigen sector aan deze wetgeving wordt
voldaan
d. Op meer vrijheid en verantwoordelijkheid voor werkgevers en werknemers om zelf
invulling te geven aan de wijze waarop in de eigen sector aan deze wetgeving wordt
voldaan
48
Belastende factoren op het werk worden vaak in categorieën ingedeeld.
Welke categorie hoort daar niet bij?
a. Arbeidsomstandigheden
b. Arbeidsverhoudingen
c.
Arbeidsmoraal
d. Arbeidsvoorwaarden
49
Wat is een voorwaarde voor het doen van een aanstellingskeuring bij bijzondere functieeisen?
a. De uitvoering moet worden verricht door de behandelend arts
b. Beschikbaarheid van een valide medische test
c.
Dat de keuring wordt verricht na het intredeonderzoek
d. Dat de uitslag als eerste naar de werkgever gaat
50
Wat is GEEN kerndoel van het preventief medisch onderzoek in de
bedrijfsgezondheidszorg?
a. Preventie van beroepsziekten en arbeidsgebonden aandoeningen bij individuen en
groepen werknemers
b. Bewaken en bevorderen van de gezondheid van individuele en groepen werknemers
in relatie tot het werk
c.
Bewaken en verbeteren van het functioneren en de inzetbaarheid van individuele
werknemers
d. Het verkorten van het arbeidsverzuim van individuele werknemers
herCAT Leefstijl en medische interventies / afname 01 juli 2014
Pagina 13 van 13