Ondersteuningsplan 2014 2018 svw ZOUT

n
a
l
p
ings
n
u
e
t
s
r
e
d
n
O
201
8
1
0
2
4
Colofon
Ondersteuningsplan ZOUT
Samenwerkingsverband Zuidoost-Utrecht 2014-2018
© 2014 ZOUT Samenwerkingsverband Zuidoost-Utrecht
Samenstelling: Joop Hoogendoorn
Redactie: Tekst van Breugel
Creatie: Pien Design, Pien van den Bosch
Uitgegeven in eigen beheer
E-mail: [email protected]
Website: www.swvzout.nl
Alle rechten voorbehouden.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in
een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in
enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door
fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
2
Ondersteuningsplan ZOUT
Samenwerkingsverband PO Zuidoost-Utrecht
2014-2018
“Education is the most powerful instrument
which you can use to change the world.”
Nelson Mandela (bewerking originele tekst)
3
Inhoudsopgave
Voorwoord
9
Inleiding
11
1. Externe en interne analyse
13
1.1 Externe en interne analyse: kansen en bedreigingen 1.2 Politieke opvattingen over goed onderwijs 1.3 Kengetallen samenwerkingsverband ZOUT
2. Missie en visie
2.1 Missie
2.2 Organisatorische en operationele uitgangspunten
2.3 Richtinggevende visie
2.4 Samenwerking gemeenten/jeugdzorg 3. Wat willen we bereiken?
3.1 Kwantitatieve doelen
3.2 Kwalitatieve doelen
Preventie: optimaliseren basisondersteuning
Faciliteren van deskundigheidsbevordering leraren
Bevorderen van samenwerking tussen besturen en scholen
Bevorderen van samenwerking tussen scholen, gemeenten en jeugdhulpverlening
4. Inrichting van de ondersteuningsstructuur
4.1 Zorgplicht 4.2 Schoolondersteuningsprofiel
4.3 Basisondersteuning en extra ondersteuning
4.4 Het schoolondersteuningsteam (SOT)
4.4.1 Ontwikkelingsperspectief
4.4.2 Arrangementen: vormen van extra ondersteuning
4.4.3 De arrangementen SBO en SO
4.5 Beleidsafstemming met voorschoolse voorzieningen (VSV)
4.6 Beleidsafstemming met voortgezet onderwijs
4.7 Samenwerking met gemeenten
13
16
17
19
19
19
20
21
22
22
22
22
22
23
23
24
24
24
25
27
29
29
31
33
33
34
5
5. Samenwerking met ouders
5.1 Ouders als partner
5.2 Ouders en medezeggenschap
5.3 Persoonsgegevens: gebruik, verwerking en bescherming 35
35
36
36
6. Verantwoordingsstructuur
38
7. De organisatie van het samenwerkingsverband
40
7.1 Bestuurlijke uitgangspunten
7.2 Inrichting van de organisatie
7.3 Personeel
7.3.1 Personeel in dienst van het samenwerkingsverband
7.3.2 Personeel werkzaam voor de huidige WSNS-verbanden
7.3.3 Tripartiete overeenkomst personele gevolgen passend onderwijs
7.4 Medezeggenschap
7.5 Geschillen passend onderwijs
8. Passend onderwijs in relatie tot jeugdhulp
8.1 Beleidsontwikkeling bij de gemeenten
8.2 Samenwerking met jeugdhulp 8.3 Leerlingenvervoer
8.4 Huisvesting
8.5 Thuiszitters
9. Kwaliteit, monitoring en evaluatie
40
40
42
42
42
43
44
45
46
47
48
49
49
50
51
Planning & control
51
10. Financiën
52
Inleiding52
De basisbekostiging
52
De zware ondersteuning
53
Toelichting op de begroting 2014-2015 en meerjarenperspectief 2015-2021
54
11. Verantwoording
57
Code goed bestuur
57
Toezicht58
Geschillencommissie 58
12.Toezicht en inspectie 59
Bijlages 61
6
Bijlagen
Bijlage1 Contactgegevens SWV ZOUT
61
Bijlage 2 Lijst scholen SWV PaO Besturen SWV ZOUT
63
Bijlage 2A Lijst scholen SWV PaO
Bijlage 2B Besturen SWV ZOUT
64
67
Bijlage 3 Schoolondersteuningsprofiel (SOP)
69
Bijlage 4 Inventarisatie SOP 2014
79
Bijlage 5 School Ondersteunings Team (SOT)
85
Bijlage 5A Lijst scholen SWV PaO
Bijlage 5B Besturen SWV ZOUT
86
97
Bijlage 6 Overgangsregeling en toekomst Rugzakfinanciering (Lgf )
103
Bijlage 8: Communicatieplan op hoofdlijnen Samenwerkingsverband 107
Bijlage 9: Begroting 2014 en 2015 en meerjarenperspectief
113
Bijlage 9A: Begroting 2014 en 2015 en meerjarenperspectief
Bijlage 9B: Toelichting begroting
114
117
Bijlage 10: Geschillen en bezwaren
127
Bijlage 11: Voorbeeld overeenkomst Oogo
137
Bijlage 12: Oprichtingsstatuten
141
Bijlage 14: Reglement OPR
143
Bijlage 15: Protocol registratie gezondheidsgegevens
145
Bijlage 16: Protocol medische handelingen
147
Bijlage 17: Lijst van afkortingen
161
7
ent
m
u
r
inst
l
u
f
r
we
rld.”
o
o
p
w
t
mos
e the ele tekst)
e
g
h
n
t
a
s
h
ion i use to c ng origin
t
a
c
“Edu you can (bewerki
h
dela
n
whic
a
on M
Nels
8
Voorwoord
Voor u ligt het ondersteuningsplan passend onderwijs van het samenwerkingsverband PO Zuidoost-Utrecht (ZOUT).
Bij samenwerkinsgverband ZOUT zijn 32 besturen aangesloten en 87 scholen
(waaronder 3 scholen voor speciaal basisonderwijs en 4 scholen voor speciaal
onderwijs). Zij hebben zich gecommitteerd om iedere leerling optimale ontwikkelingsmogelijkheden te bieden en voor te bereiden op een toekomst die bij zijn/
haar mogelijkheden past. De aangesloten scholen werken met elkaar samen om
het onderwijs steeds beter te laten aansluiten bij de grote diversiteit aan onderwijsbehoeftes van alle leerlingen. Om hun ambities te realiseren, werken de scholen
samen met het voortgezet onderwijs en de jeugdhulp.
Dit ondersteuningsplan vormt het kerndocument van samenwerkingsverband
ZOUT. Het kan worden beschouwd als een beleids-, plannings- en kwaliteitsdocument, waarin wordt beschreven hoe en met welke partners het passend onderwijs
in onze regio gerealiseerd wordt.
Met de samenwerkende gemeenten heeft OOGO (op overeenstemming gericht
overleg) plaatsgevonden over dit plan. De ondersteuningsplanraad (OPR) heeft
met het plan ingestemd. De Inspectie van het Onderwijs beoordeelt het plan na
1 mei 2014.
Er is de afgelopen maanden veel werk verzet om het ondersteuningsplan vorm en
inhoud te geven. Het ondersteuningsplan vormt de opmaat om het geformuleerde
beleid de komende jaren uit te voeren. Dat zal veel inzet en vooral vertrouwen
vragen van een ieder die passend onderwijs in onze regio helpt realiseren.
Bas de Koning
Onafhankelijk voorzitter van bestuur
maart 2014
9
10
Inleiding
Op 1 augustus 2014 treedt de Wet passend onderwijs in werking. Om passend
onderwijs te realiseren is de onderwijskaart van Nederland in regio’s verdeeld.
Binnen deze regio’s werken het primair onderwijs (regulier basisonderwijs, speciaal
basisonderwijs en speciaal onderwijs) en het voortgezet onderwijs samen met
diverse voorzieningen die actief zijn in de jeugdhulpverlening, zoals het Centrum
voor Jeugd en Gezin (CJG), GGZ en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling
(AMK).
In de Wet passend onderwijs staat dat:
• de bevoegde gezagsorganen in het funderend onderwijs een zorgplicht hebben
voor leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte;
• het huidige systeem van Regionale Expertisecentra, indicatiestelling en leerlinggebonden financiering (de rugzak) verdwijnt;
• er in het funderend onderwijs samenwerkingsverbanden worden gevormd,
waarin de scholen voor regulier en speciaal onderwijs samenwerken;
• de middelen voor extra ondersteuning voor het regulier primair en voortgezet
onderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs worden gebudgetteerd;
• er een verplicht overleg wordt ingesteld tussen het samenwerkingsverband en
de gemeente(n) in het werkgebied over de voorzieningen voor extra ondersteuning
Ondersteuningsplan
In het plan schetsen we hoe de extra ondersteuning voor leerlingen op een samenhangende wijze wordt georganiseerd. De ondersteuning is erop gericht om leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces te laten doormaken. Leerlingen die
extra ondersteuning nodig hebben, krijgen schoolnabij een zo passend mogelijke
plaats in het onderwijs. Zie hoofdstuk 4.
Dit ondersteuningsplan is inhoudelijk in lijn met de Wet passend onderwijs; de
uitwerking is terug te zien in de schoolondersteuningsprofielen en de schoolplannen van de aangesloten scholen. Op die manier is een samenhang der dingen
gewaarborgd. Bij de totstandkoming van dit plan is uiteraard ook gezocht naar
afstemming met beleidsplannen van partners (zoals voorschoolse voorzieningen
en gemeenten), het ondersteuningsplan VO en de VO-scholen die zijn aangesloten
in het samenwerkingsverband Zuidoost Utrecht VO.
11
In dit plan werken we de volgende zaken uit:
• De procedure en de criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing van
ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen,
inclusief een meerjarenbegroting. Zie hoofdstukken 4 en 10.
• De procedure en criteria voor de toelaatbaarheid en plaatsing van leerlingen
op speciale scholen voor basisonderwijs en op scholen voor speciaal onderwijs,
plus de wijze waarop de advisering hierover plaatsvindt.
• De procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing op c.q. overplaatsing naar het basisonderwijs van leerlingen van scholen voor SO en SBO.
Zie hoofdstuk 4.
• De beoogde en bereikte resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra
ondersteuning behoeven, plus de daarmee samenhangende bekostiging. Zie
hoofdstuk 10 en bijlagen 9 A+B.
• De informatieverstrekking aan ouders. Zie hoofdstuk 5.
• Het gebruik, de verwerking en de bescherming van persoonsgegevens.
Zie hoofdstuk 5.
• De bekostiging van het SO en het SBO. Zie hoofdstuk 10.
Planperiode
Iedere vier jaar wordt het ondersteuningsplan vastgesteld volgens het wettelijke kader.
In aanvulling op het ondersteuningsplan zal elk schooljaar een activiteitenplan worden gemaakt, waarin de doelstellingen worden geconcretiseerd en de benodigde
activiteiten worden uitgewerkt. Ook wordt dit plan geëvalueerd.
Proces
Sinds 2009 hebben de partners die bij het nieuwe samenwerkingsverband betrokken zijn regelmatig met elkaar gesproken over de constructieve samenwerkingsmogelijkheden. Een aantal belangrijke zaken dat sindsdien heeft plaatsgevonden:
• Een stuurgroep van bestuurders heeft samen met de directeur van de drie
samenwerkingsverbanden WSNS de uitgangspunten en de kaders opgesteld.
Zij werden daarbij ondersteund door een externe adviseur.
• Er is overeenstemming bereikt over de statuten en de werkkaders. In in juli
2013 is een rechtspersoon opgericht: de Vereniging Samenwerkingsverband
PO Zuidoost-Utrecht. Aan alle formele inrichtingseisen is dus voor 1 november 2013 voldaan.
• Er zijn verkennende gesprekken gevoerd met de aangesloten gemeenten.
• Er zijn bijeenkomsten georganiseerd voor ouders.
• In september 2013 is de voorlopige ondersteuningsplanraad gestart.
12
1. Externe en interne analyse
In dit hoofdstuk staan we kort stil bij een aantal externe en interne factoren en
ontwikkelingen, die relevant zijn voor passend onderwijs in het algemeen en dit
ondersteuningsplan in het bijzonder.
1.1 Externe en interne analyse: kansen en bedreigingen
Economische activiteiten worden in toenemende mate internationaal bepaald.
Bedrijven fuseren over nationale grenzen heen, lokale economieën raken steeds
meer met elkaar verbonden en de internationale arbeidsmobiliteit neemt toe.
Om de welvaart/het welzijn ook voor onze kinderen te behouden, moet permanent
geïnvesteerd worden in de onze kenniseconomie en de ontwikkeling van ons onderwijs. PIAAC-onderzoek1 laat zien dat Nederland derde op de wereldranglijst staat
voor wat betreft taal- en rekenvaardigheid en probleemoplossend vermogen, maar
dat ruim 1 miljoen Nederlanders laaggeletterd en laaggecijferd zijn. Onder werklozen zien we een oververtegenwoordiging van deze laatste groep. Onderwijs heeft
een grote invloed op het voorkomen van werkeloosheid, zo laat dit onderzoek eveneens zien. Om de kans op werkloosheid te verminderen, is het voor individuen
belangrijk een startkwalificatie te behalen. Het onderwijs speelt hierin uiteraard
een cruciale rol.
We leven in een kennissamenleving. Meer dan ooit is kennis(ontwikkeling) cruciaal
voor het functioneren van de samenleving en het individu.
In 2000 heeft Nederland, samen met andere EU-lidstaten, doelstellingen vastgelegd
op het gebied van kennisontwikkeling (Lissabon-akkoord). Het akkoord was erop
gericht om binnen tien jaar tijd (2000-2010) van Europa de meest concurrerende
en dynamische kenniseconomie ter wereld te maken. Om de Lissabon-doelstellingen te halen, is het dringend noodzakelijk om te investeren in alle typen onderwijs
en in de om- en bijscholing van de huidige beroepsbevolking. Intussen is het 2014
en de doelstellingen lijken, mede door de economische ontwikkelingen, nog ver weg.
Meer mensen moeten adequate basis- en startkwalificaties verkrijgen, opleidingsniveaus moeten omhoog worden gebracht.
Ten aanzien van het onderwijs zien we een verschuiving in de gewenste leeropbrengsten: van uitsluitend schoolse kennis naar bredere competenties (leer-,
1
Programme for the International Assesment of Adult Competenties, oktober 2013.
13
werk-, loopbaan- en ondernemerscompetenties) en burgerschapsvaardigheden.2
De maatschappij wordt steeds sneller en complexer; leerlingen moeten de competenties ontwikkelen om zich hierin staande te houden en om mee te kunnen blijven
gaan in de ontwikkelingen. Daarnaast wordt de samenleving steeds multicultureler.
Daarom zijn scholen in het primair onderwijs verplicht om in hun onderwijs aandacht te besteden aan actief burgerschap en sociale integratie.
Kinderen komen op steeds jongere leeftijd in aanraking met ICT. Kleuters leren al
spelend met hun speciale kinderlaptops en kinderprogramma’s leren hen lezen en
rekenen. Oudere kinderen spelen interactieve games en het internet kent weinig
geheimen meer voor hen. Waar deze middelen en kanalen tegemoetkomen aan een
gedifferentieerde leerbehoefte, lijkt het onderwijs achter te blijven. Het onderwijs
moet meer meegaan in deze ontwikkelingen en vooral oog hebben voor de toepassingsmogelijkheden van ICT: toepassingen die het onderwijs interessanter, relevanter en effectiever maken.
Een andere externe ontwikkeling, die consequenties zal hebben voor het samenwerkingsverband, is ‘krimp’. In diverse delen van Nederland is er reeds sprake van
een (sterke) afname van het aantal leerlingen. Deze ontwikkeling zullen we op
termijn in grote delen van Nederland zien. Een dalend leerlingenaantal zal consequenties hebben voor de infrastructuur en de begroting van het samenwerkingsverband. Welke consequenties dat zijn, is nog niet helder. Op dit moment wordt
rekening gehouden met een krimp van 2 procent per jaar (op circa 18.000 leerlingen).
Ook landelijke bezuinigingen waarmee de onderwijssector te maken heeft c.q. nog
zal krijgen, hebben consequenties voor de begroting van het samenwerkingsverband. Het is nu nog niet te overzien welke bezuinigingen op ons af gaan komen.
Daarop vooruitlopend is het hoe dan ook raadzaam om een voorzichtig financieel
beleid te voeren.
Een andere externe ontwikkeling, die belangrijk is om te vermelden, betreft het
lerarentekort. De komst van passend onderwijs en de verplichting om te voorzien
in de ondersteunings- en onderwijsbehoeften van elk kind, stelt zeer hoge eisen
aan leerkrachten. Het is nu nog niet te zeggen in hoeverre er een tekort zal ontstaan aan competente leerkrachten, maar de kans is in ieder geval niet uit te sluiten.
2
Onderwijsraad, december 2008
14
Een ontwikkeling die niet onvermeld mag blijven, betreft de voorschoolse voorzieningen. Het samenwerkingsverband stelt vast dat deze in veel gemeenten in
ons werkgebied worden afgebroken. Met het oog op de maximale ontplooiing van
kinderen en een doorlopende leerlijn, vindt het samenwerkingsverband dat een
zorgelijke ontwikkeling.
In de regio van samenwerkingsverband ZOUT zijn de drie ‘oude’ samenwerkingsverbanden en besturen erin geslaagd een laag verwijzingspercentage te realiseren
(rond de 2 procent). Bij de invoering van passend onderwijs leidt dit tot een positieve verevening ten opzichte van de bekostigingsnorm. Dit houdt in dat de overheidsbijdrage stapsgewijze tot 1 augustus 2020 tot de norm wordt gekort, omdat de
verwijzing lager is dan de nieuwe, vastgestelde normvergoeding.
Dankzij deze positieve verevening hoeft samenwerkingsverband ZOUT niet te
bezuinigen (in tegenstelling tot samenwerkingsverbanden die een hoger verwijzingspercentage kennen).
Tot slot is het positief dat de ‘oude’ samenwerkingsverbanden in onze regio expertise hebben opgebouwd bij de indicatie en verwijzing van leerlingen met behulp
van een ZorgAdviesTeam en expertiseteams. Deze expertise wordt nu ingezet bij
de ontwikkeling van het schoolondersteuningsteam van samenwerkingsverband
ZOUT.
Door de aanwezigheid van 3 SBO- en 4 SO-scholen cluster 3 en 4 is binnen samenwerkingsverband ZOUT een dekkend aanbod mogelijk. Er wordt gezocht naar
samenwerking ten behoeve van de expertise over cluster 1 en 2; deze expertise is
binnen de regio bereikbaar.
Governance
Het afleggen van verantwoording, bijvoorbeeld ten aanzien van de besteding van
publieke middelen, speelt een steeds belangrijker rol. Hieraan leveren diverse
projecten die door de overheid worden aangestuurd een rol, zoals Vensters voor
Verantwoording en Scholen aan Zet.
Op 7 juli 2005 publiceerde de minister van OCW de “Beleidsnotitie governance:
ruimte geven, verantwoording vragen en van elkaar leren”. Zij zette daarmee een
belangrijke beweging in gang. Good governance, oftewel goed bestuur, betekent
in onze definitie dat scholen (strategische) keuzes maken voor goed onderwijs in
overleg met belanghebbenden, inclusief onderwijsprofessionals en waar mogelijk
leerlingen. Die keuzes worden achteraf verantwoord, waarbij besturen/scholen
zich afhankelijk maken van het oordeel van die belanghebbenden.
De PO-Raad, de brancheorganisatie voor het primair onderwijs, heeft een “Code
voor goed bestuur” opgesteld. In deze code zijn transparantie, verantwoording,
15
vertrouwen en integriteit leidende begrippen. Volgens deze code gaat het bij goed
bestuur om het organiseren van gezond tegenspel tussen belanghebbenden en de
school zelf. De dialoog met direct betrokkenen en het aan elkaar verantwoording
afleggen, ligt aan de basis van de code. Samenwerkingsverband ZOUT wil zich aan
deze code houden.
Moderne onderwijsinstellingen hanteren de governanceprincipes; zij gebruiken
de kritische reflectie van relevante belanghebbenden om hun onderwijs te verbeteren. Bij belanghebbenden hebben we het bijvoorbeeld over leerlingen en hun
ouders (pedagogisch partnerschap), het eigen personeel, gemeenten, deelgemeenten, jeugdzorginstellingen, GG & GD, welzijn, sport, kunst en cultuur, politie en
justitie. Zo ontstaan ketens of netwerken waarin men elkaar vindt en gezamenlijk
een meerwaarde voor de leerling wil bieden. Het primair onderwijs erkent meer
en meer de noodzaak om intensiever samen te werken met peuterspeelzalen en
kinderopvang (ten aanzien van instroom) en het voortgezet onderwijs (ten aanzien
van uitstroom). Hier gaan we in hoofdstuk 4 uitgebreider op in.
1.2 Politieke opvattingen over goed onderwijs
Op deze plaats gaan we in op twee beleidsnotities die het huidige politiekbestuurlijke klimaat inkleuren.
Koers PO
De beleidsnota Koers PO zet onder meer in op het vergroten van de beleidsruimte
voor scholen. Door een grotere beleidsruimte kan de school werken aan:
• onderwijs dat kinderen een optimale start geeft om uiteindelijk als volwaardig
democratisch burger in onze samenleving te kunnen functioneren;
• onderwijskundige profilering, vernieuwing van onderop en leren van/met
andere scholen;
• inrichten van de school als eigentijdse en professionele organisatie;
• een goede relaties met leerlingen en hun ouders;
• onderwijs op maat voor iedere leerling, met extra aandacht voor de leerlingen
die dit nodig hebben vanwege bepaalde achterstanden, individueel bepaalde
leerstoornissen en handicaps.
Kwaliteitsagenda PO
In de vorige kabinetsperiode heeft de politiek samen met het onderwijsveld de
Kwaliteitsagenda PO (Scholen voor morgen) opgesteld. Hierin zijn vijf doelen geformuleerd, bijvoorbeeld op het gebied van taal- en rekenprestaties, kwaliteitszorg,
zwakke scholen en voor- en vroegschoolse educatie.
16
Uit zowel Koers PO als de Kwaliteitsagenda PO spreekt een focus op de maximale
talentontwikkeling van het individu. De tolerantie voor falende basisscholen is
steeds verder afgenomen. De politiek wil het aantal zeer zwakke scholen reduceren en streeft naar een toename van opbrengst- en handelingsgericht werken. Dat
laatste wordt als voorwaarde gezien voor het verbeteren van de reken- en taalprestaties. De dominante aandacht (vanuit de politiek en de samenleving) op taal-,
reken- en basiscompetenties legt een forse druk op scholen.
1.3 Kengetallen samenwerkingsverband ZOUT
ZOUT
Landelijk
gemiddelde
Aantal deelnemende schoolbesturen
32
14
Aantal deelnemende reguliere basisscholen
80
89
Aantal scholen voor speciaal basisonderwijs (SBO) in de regio
4
4
Aantal scholen voor speciaal onderwijs (SO) in de regio
3
2
Totaal aantal leerlingen (basisonderwijs, SO en SBO)
17941
19.710
Verwijspercentage speciaal basisonderwijs
1.51%
1,64%
Deelnamepercentage speciaal basisonderwijs
2.19%
2,60%
Verwijspercentage speciaal onderwijs categorie 1
1.30%
1.34 %
Verwijspercentage speciaal onderwijs categorie 2
0.11%
0,09%
Verwijspercentage speciaal onderwijs categorie 3
0.22%
0,21%
Percentage rugzakken
0,81%
0,95%
Figuur 1: kengetallen samenwerkingsverband ZOUT
Op basis van deze kengetallen kan een aantal conclusies worden getrokken:
• Wat betreft het aantal deelnemende scholen is samenwerkingsverband ZOUT
vergelijkbaar met andere samenwerkingsverbanden in het land.
• Het aantal leerlingen van ZOUT is redelijk vergelijkbaar met het gemiddelde
aantal leerlingen in samenwerkingsverbanden in den lande.
• Het aantal schoolbesturen dat deelneemt in ZOUT is opvallend hoog. We
hebben met méér besturen te maken dan andere samenwerkingsverbanden en
ook met een relatief groot aantal ‘eenpitters’ (ofwel: besturen die verantwoordelijkheid dragen voor één school).
17
•
•
18
De reguliere basisscholen binnen ons samenwerkingsverband verwijzen minder naar de voorzieningen van het S(B)O dan andere basisscholen in het land.
Het aantal LGF-leerlingen (leerlinggebonden financiering) binnen samenwerkingsverband ZOUT is beduidend lager dan het landelijk gemiddelde.
2. Missie en visie
2.1 Missie
De missie van samenwerkingsverband ZOUT luidt als volgt:
Elk kind heeft recht op goed onderwijs, dat aansluit bij zijn mogelijkheden en
behoeften. Samenwerkingsverband ZOUT ondersteunt scholen om elk kind een
passend onderwijsaanbod te bieden op een veilige en uitdagende leef-, leer- en
werkplek, dichtbij huis en gericht op optimale ontwikkeling en verhoging van het
leerrendement .
2.2 Organisatorische en operationele uitgangspunten
Het bestuur van samenwerkingsverband ZOUT heeft in de aanloopfase de
volgende kaders en uitgangspunten vastgelegd:
• De verantwoordelijkheid voor passend onderwijs ligt zo veel als mogelijk op
school(bestuurlijk) niveau.
• Grotere en kleinere schoolbesturen moeten beide binnen het samenwerkingsverband tot hun recht komen. Er is niet gekozen voor het inrichten van ‘kamers’
binnen het samenwerkingsverband.
• De schoolbesturen zijn gezamenlijk verantwoordelijk en leggen vast waarop zij
gezamenlijk inzetten.
Toelichting: schoolbesturen zijn vanuit de wettelijke zorgplicht verantwoordelijk voor basiskwaliteit en gezamenlijk, op het niveau van het samenwerkingsverband, verantwoordelijk voor de extra ondersteuning en daarmee voor het
dekkend aanbod. De onderscheiden verantwoordelijkheden en bijbehorende
uitwerkingen/bijbehorende gezamenlijke inzet worden vastgelegd.
• Het samenwerkingsverband draagt geen (financiële) verantwoordelijkheid
voor de consequenties van schoolbestuurlijk beleid.
• Samenwerkingsverband ZOUT heeft een beperkte staf. Schoolbesturen realiseren het overgrote deel van passend onderwijs binnen de zogeheten basisondersteuning.
• Het samenwerkingsverband geeft het passend onderwijs transparant vorm.
De organisatie is voor alle interne en externe betrokkenen toegankelijk.
Het samenwerkingsverband organiseert de inbreng van alle partijen, zoals
besturen, schoolteams, ouders, gemeenten en ondersteuningspartners.
• Het samenwerkingsverband kan scholen (individueel of samenwerkend)
faciliteren, bijvoorbeeld op het gebied van deskundigheidsbevordering. De
wijze waarop en mate waarin dat gebeurt, kan variëren per schoolbestuur.
19
•
•
Individuele werknemers worden door hun besturen gestimuleerd om te blijven
investeren in hun ‘employability’. In de professionalisering vormt ‘leren van en
met elkaar’ een belangrijk uitgangspunt. In de professionaliserings plannen
van de scholen wordt dit thema nader uitgewerkt.
Het samenwerkingsverband neemt ouders, als partner in de ontwikkeling van
kinderen, zeer serieus. Het samenwerkingsverband informeert ouders en zorgt
ervoor dat het toegankelijk is voor ouders. In de beleidsplannen van de besturen en de scholen wordt concreet uitgewerkt hoe pedagogisch partnerschap
vorm en inhoud krijgt. Het samenwerkingsverband monitort deze ontwikkeling. Zie ook hoofdstuk 5.
S(B)O-voorzieningen blijven nodig, omdat ze een wezenlijk onderdeel uitmaken van het zogenoemde dekkend netwerk.
2.3 Richtinggevende visie
De missie van het samenwerkingsverband is als volgt vertaald:
• Passend onderwijs gaat niet alleen over kinderen die extra ondersteuning
nodig hebben. Passend onderwijs gaat over álle leerlingen in onze regio; geen
enkele leerling mag thuis zitten. Elke leerling krijgt het onderwijs en de ondersteuning waarop hij of zij recht heeft.
Voor de meeste kinderen is het reguliere basisonderwijs de beste plek. Als het
echt nodig is, kunnen kinderen naar het speciaal (basis)onderwijs.
Ook de ontwikkeling van meer- en hoogbegaafde leerlingen heeft de nadrukkelijke aandacht van samenwerkingsverband ZOUT. Zo zal er binnen het
Schoolondersteuningsteam (SOT) ook ondersteuningsexpertise over deze
specifieke groep leerlingen zijn.
• In de Wet passend onderwijs is bepaald dat scholen een ‘zorgplicht’ krijgen.
Dat betekent dat scholen een passende onderwijsplek moeten zoeken als een
leerling extra ondersteuning nodig heeft om het onderwijs goed te kunnen
doorlopen. Samenwerkingsverband ZOUT is van mening dat de zorgplicht
voor álle leerlingen geldt. Leerlingen worden dus niet geweigerd of verwijderd
vanwege hun ondersteuningsbehoefte. Om dit te realiseren werken de scholen
in het samenwerkingsverband op basis van vertrouwen samen. De praktijk zal
uitwijzen of op dit punt nadere afspraken nodig zijn.
• Op scholen gaat het primair om preventief handelen in plaats van curatief
handelen.
• Alle professionals die bij de leerling betrokken zijn, stralen vertrouwen uit in
zijn/haar mogelijkheden.
• Alle leerlingen hebben recht op kwalitatief goed onderwijs om hun talenten te
ontwikkelen en om door te kunnen stromen naar het voortgezet onderwijs.
De leerkracht speelt een centrale rol in het aanbieden van dit onderwijs.
20
•
Het schoolondersteuningsprofiel wordt doorontwikkeld en er wordt door de
besturen geïnvesteerd in professionalisering van het personeel.
De gezamenlijk vastgestelde basisondersteuning en de ambitie die scholen
aangeven in het schoolondersteuningsprofiel hebben consequenties voor het
professionele niveau van handelingsbekwaamheid en de beschikbare expertise
in de school.
2.4 Samenwerking gemeenten/jeugdzorg
De invoering van passend onderwijs hangt nauw samen met de decentralisatie van
de jeugdzorg naar gemeenten. Kernbegrippen binnen de jeugdzorg zijn: positief
opvoeden, uitgaan van eigen kracht en ondersteuning in de directe omgeving van
kind en gezin. Vanuit het samenwerkingsverband zal er nauwe samenwerking met
de gemeenten/jeugdzorg worden gezocht. Wat ons betreft zijn de ambities:
• een sterke basis: goed onderwijs, goed opvoeden;
• steun bij vragen in onderwijs, opvoeden en opgroeien;
• inzet van intensieve en specialistische ondersteuning en voorzieningen;
• soepele overgangen: doorverwijzen, schakelen en ondersteuningstoewijzing;
• korte lijnen en zo min mogelijk bureaucratie.
21
3. Wat willen we bereiken?
3.1 Kwantitatieve doelen
Het samenwerkingsverband heeft de volgende einddoelen voor 2018 bepaald:
Het percentage SBO-leerlingen dat in 2018 ten laste komt van het samenwerkingsverband is ≤ 2 procent.
Het deelnamepercentage aan SO cluster 3 en 4 is in 2018 beperkt tot ≤ 1,5 procent.
Het aantal thuiszitters is 0.
Het samenwerkingsverband zal in de tussenliggende jaren de ontwikkeling van het
deelnamepercentage monitoren en waar nodig beleidsmatig bijsturen.
De gestelde percentages zijn ambitieus, aangezien het totale leerlingenaantal in het
samenwerkingsverband terugloopt. De daling in het S(B)O houdt gelijke tred met
de daling van het totale leerlingenaantal.
De vijf gemeenten (leerplicht), de besturen en het samenwerkingsverband stemmen hun beleid af om het aantal thuiszitters tot 0 terug te brengen.
3.2 Kwalitatieve doelen
Preventie: optimaliseren basisondersteuning
De Wet passend onderwijs geeft aan dat leerlingen hun loopbaan zo dicht mogelijk
bij huis en bij voorkeur op een reguliere basisschool kunnen volgen en voltooien.
Hiervoor is het essentieel dat reguliere basisscholen uitstekende basisondersteuning bieden. Dit werkt preventief: betere basisondersteuning in het reguliere
basisonderwijs betekent minder verwijzingen naar SBO en SO.
Faciliteren van deskundigheidsbevordering leraren
Zoals aangegeven in paragraaf 2.2. (‘organisatorische en operationele uitgangspunten’) spelen leraren een cruciale rol in het aanbieden van passend onderwijs. Alle
basisscholen in onze regio hebben in 2011 of 2012 een profiel opgesteld dat zicht
geeft op de beschikbare expertise in de school in relatie tot de aangegeven ‘zorgzwaarte’. Op deze basisscholen werken leraren handelingsgericht. Zij denken in
termen van mogelijkheden en kansen voor kinderen, zij werken in de eerste plaats
preventief in plaats van curatief. Het samenwerkingsverband mede-organiseert de
verdere deskundigheidsbevordering van leraren. Inzet is dat de professionaliteit
van leraren toeneemt en dat zij voldoen aan de criteria van de wet BIO (Wet op de
beroepen in het onderwijs, ofwel de beroepsstandaard voor leraren).
22
Bevorderen van samenwerking tussen besturen en scholen
De scholen en besturen in het samenwerkingsverband moeten met elkaar zorgen
voor een dekkend aanbod en samenwerking tussen regulier basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs.
Het bestuur van het samenwerkingsverband heeft de taak om de structurele
samenwerking tussen besturen en scholen te bevorderen ten behoeve van de
optimalisering van de schoolloopbanen van de leerlingen en het bereiken van de
gestelde einddoelen. De directeur van het samenwerkingsverband bespreekt twee
maal per jaar met de schoolbesturen de ontwikkeling op de scholen die onder het
bestuur vallen en de samenwerking tussen scholen en besturen onderling. Naar
aanleiding van deze gesprekken brengt de directeur advies uit aan het bestuur van
het samenwerkingsverband. Tijdens de jaarlijkse ALV kan het bestuur voorstellen
doen ter versterking van de samenwerking. In hoofdstuk 7 gaan we uitgebreider in
op de overlegstructuur binnen het samenwerkingsverband.
Bevorderen van samenwerking tussen scholen, gemeenten en
jeugdhulpverlening
De wetgeving inzake passend onderwijs heeft de intentie dat passend onderwijs
om méér gaat dan alleen het onderwijs. Soms zijn er factoren buiten de onderwijssituatie die de leerlingen belemmeren in hun functioneren en die ervoor zorgen
dat zij niet optimaal kunnen presteren. In deze gevallen wordt samen met andere
partijen een plan gemaakt (bijvoorbeeld met de gemeente en instanties voor
jeugdhulpverlening). Er is sprake van één plan voor één gezin. Het doel van het
samenwerkingsverband: maximale afstemming tussen scholen en alle omringende
partners. Zie ook hoofdstuk 8.
23
4. Inrichting van de
ondersteuningsstructuur
4.1 Zorgplicht
In de Wet passend onderwijs is bepaald dat scholen een ‘zorgplicht’ krijgen. Dat
betekent dat scholen een passende onderwijsplek moeten zoeken als een leerling
extra ondersteuning nodig heeft om het onderwijs goed te kunnen doorlopen.
Samenwerkingsverband ZOUT is van mening dat de zorgplicht zou moeten gelden
voor álle leerlingen.
Ouders kunnen hun kind aanmelden bij de school van hun voorkeur; dat hoeft dus
niet al een school voor speciaal (basis)onderwijs te zijn. Als de betreffende school
er niet in slaagt om binnen 6-10 weken een passende onderwijsplek te bieden, is
de school wettelijk verplicht het kind (tijdelijk) op te nemen. De school moet er
in voorkomende gevallen voor zorgen dat de leerling op een andere school kan
worden geplaatst. Dat kan een school binnen of buiten het samenwerkingsverband
zijn; een reguliere school of een school voor speciaal onderwijs. Het bestuur is
daarvoor verantwoordelijk. (Zie bijlagen 8-10.)
Dankzij deze zorgplicht komt een einde aan de onwenselijke situatie waarbij ouders vaak pas na een lange zoektocht bij een school terechtkomen die hun kind wil
opnemen.
Om de zorgplicht waar te kunnen maken, werken alle scholen voor regulier en
speciaal (basis)onderwijs binnen het samenwerkingsverband met elkaar samen.
Doel is om gezamenlijk een dekkend aanbod van onderwijsondersteuning in de
regio te bieden, zodanig dat leerlingen - al dan niet met extra ondersteuning - een
ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken.
4.2 Schoolondersteuningsprofiel
Alle scholen, ook scholen voor speciaal (basis)onderwijs, zijn verplicht om een
schoolondersteuningsprofiel op te stellen (SOP). In het schoolondersteuningsprofiel beschrijft een school haar onderwijskwaliteit en welke mogelijkheden ze heeft
voor ondersteuning van leerlingen met uiteenlopende onderwijsbehoeften.
Bij het opstellen van het schoolondersteuningsprofiel maakt de school gebruik van
gegevens over bijvoorbeeld:
• de aanwezige deskundigheid in het team;
• methodieken en voorzieningen;
• kwaliteit van de organisatie.
24
Deze gegevens worden gebruikt om de kwaliteit en de mogelijkheden te beschrijven ten aanzien van de basisondersteuning en de extra ondersteuning. In samenhang gaat het om:
• basisondersteuning;
• organisatie van arrangementen (extra ondersteuning);
• toelaatbaarheid;
• inzet van (financiële) middelen.
Het samenwerkingsverband heeft een format ontwikkeld voor het schoolondersteuningsprofiel. Besturen kunnen dat gebruiken om het schoolondersteuningsprofiel op te stellen. De schoolondersteuningsprofielen van alle scholen geven richting
aan de invulling van de gemaakte afspraken in het ondersteuningsplan en vormen
gezamenlijk een dekkend aanbod. Zie ook bijlage 3 (format schoolondersteuningsprofiel).
Scholen bespreken hun schoolondersteuningprofiel in de medezeggenschapsraad
(de MR heeft hierover adviesrecht) en zullen het veelal publiceren in bijvoorbeeld
de schoolgids en op de website. Zo is deze strategische informatie toegankelijk
voor ouders en weten zij ten minste wat ze van iedere school in ons samenwerkingsverband qua onderwijs en onderwijsondersteuning mogen verwachten.
4.3 Basisondersteuning en extra ondersteuning
‘Basisondersteuning’ is hetgeen de school met de haar door de rijksoverheid beschikbaar gestelde middelen (lumpsum financiering) zelf kan organiseren. Bij basisondersteuning hebben we het over het geheel van preventieve en licht curatieve
maatregelen die de school planmatig en op een afgesproken kwaliteitsniveau kan
uitvoeren, daarbij eventueel ondersteund door externe partners. De basisondersteuning voldoet ten minste aan alle indicatoren die de inspectie hanteert bij het
beoordelen van basisscholen.
De Wet passend onderwijs onderscheidt vier aspecten van de basisondersteuning.
Deze aspecten vormen de kern van het schoolondersteuningsprofiel:
• de basiskwaliteit van de school die de inspectie vaststelt;
• de kwaliteit van de ondersteuningsstructuur van de school;
• planmatig werken op leerlingniveau;
• preventieve en licht curatieve interventies (zoals protocollen dyscalculie en
dyslexie, fysieke toegankelijkheid, curatieve ondersteuning in samenwerking
met ketenpartners, onderwijsprogramma’s afgestemd op leerlingen met meer
of minder dan gemiddelde intelligentie).
25
Het samenwerkingsverband en de besturen hebben deze aspecten uitgewerkt in
meetbare resultaatverwachtingen (in respectievelijk het ondersteuningsplan c.q.
het schoolplan/het schoolondersteuningsprofiel).
Ten aanzien van het bieden van de basisondersteuning wordt ervan uitgegaan dat
scholen/leraren handelingsbekwaam zijn, handelings- en opbrengstgericht werken
en planmatig de resultaten van de leerlingen bijhouden en evalueren. Binnen het
samenwerkingsverband betekent dit dat er vanaf 2014 geen taal- of rekenzwakke
scholen meer zijn.
Als een leraar handelingsverlegen is, worden de volgende stappen gezet:
• De leraar betrekt de intern begeleider bij de ondersteuningsvraag (ondersteuningsteam binnen de school).
• De intern begeleider geeft advies over de aanpak en ondersteunt de leraar.
• Leraar, ouders en intern begeleider gaan samen na of er - in aanvulling op de
basisondersteuning - aanvullende hulp/ondersteuning mogelijk is in de eigen
school.
De meeste leerlingen hebben aan de basisondersteuning die de school biedt
voldoende om het beoogde leerrendement te behalen. Een deel heeft echter extra,
andere ondersteuning nodig. Zij zijn bijvoorbeeld gebaat bij een intensivering of
aanpassing van de instructie, vereenvoudiging van de leerstof, toepassing van aangepaste werkvormen, meer leertijd of een specifieke pedagogische aanpak. Er zijn
ook leerlingen die meer uitdaging behoeven. Zij hebben bijvoorbeeld behoefte aan
verdieping van de leerstof, een hoger leertempo, andere werkvormen of de inzet
van externe expertise.
De extra ondersteuning aan een leerling wordt georganiseerd in de vorm van een
arrangement. Dat kan kortdurend en licht of langdurig en zwaar zijn. De invulling
van een arrangement wordt over het algemeen bepaald door:
• de aanwezige deskundigheid binnen een team;
• de aandacht en tijd die beschikbaar is voor een kind;
• de protocollen, aanpakken en methodieken die de school heeft;
• de mogelijkheden van het schoolgebouw;
• de samenwerking met de partners.
Wij verwachten dat scholen in de loop van de tijd hun basisondersteuning verder
ontwikkelen. Het terrein waarbinnen arrangementen voor extra ondersteuning
worden opgesteld, zullen daardoor vanzelf kleiner worden. De afgebakende terreinen
voor basisondersteuning en extra ondersteuning zijn namelijk communicerende
vaten.
26
Het bestuur en de directeur van de school zijn verantwoordelijk voor de basiskwaliteit en de kosten met betrekking tot de basisondersteuning. Besturen ontvangen
via de lumpsum financiering gelden om die basisondersteuning te realiseren.
Het samenwerkingsverband stelt jaarlijks vast welke aanvullende middelen besturen
vanuit het samenwerkingsverband krijgen om extra ondersteuning te realiseren.
S(B)O
Extra ondersteuning
Basis ondersteuning
Basis kwaliteit
Figuur 2: ondersteuning in samenhang
4.4 Het schoolondersteuningsteam (SOT)
Als passend onderwijs in augustus 2014 van start gaat, moet de toewijzing van de
ondersteuning geregeld zijn.
Welke ondersteuningsmogelijkheden zijn er binnen het samenwerkingsverband als
een school handelingsverlegen is met betrekking tot het onderwijsaanbod voor een
leerling?
Bij het bepalen van de ondersteuningsbehoefte c.q. de toewijzing van ondersteuning
vanuit het samenwerkingsverband gelden de volgende uitgangspunten:
• korte lijnen en snelle communicatie;
• minimale regels: niet meer regelen dan noodzakelijk is;
• vraaggestuurd: de vraag van de school is uitgangspunt.
27
Als een school een hulpvraag heeft, kan ze aankloppen bij het SOT (Schoolondersteuningsteam). Dit ondersteunings- en adviesteam is multidisciplinair samengesteld en zou onder meer kunnen bestaan uit:
• SO- en SBO-expertise;
• orthopedagoog;
• maatschappelijk deskundige;
• basisschoolkenner (directeur, leraar, intern begeleider).
Deze bezetting is indicatief en onder voorbehoud. De definitieve bezetting kan
pas worden ingevuld zodra OCW duidelijkheid geeft over de samenstelling van de
toelaatbaarheidsadviescommissie en de verdere richtlijnen (WPO art. 18a, lid 11).
De leraar en/of de ouders kunnen zich aansluiten bij het schoolondersteuningsteam tijdens de bespreking van de leerling/hun kind.
Na binnenkomst van een hulpvraag bij het SOT wordt er altijd direct actie ondernomen. De school stelt de vraag immers niet zonder dringende reden. Bij het SOT
geldt: met een minimum aan contacten maximale hulp.
Wat doet het SOT concreet? Het SOT neemt direct contact op met de school om
advies te geven en zo mogelijk hulp aan te bieden. Als er een verwijzing naar SBO
of SO aan de orde is, regelt het SOT de route naar de toelaatbaarheidsverklaring.
Ook bespreekt het SOT eventuele terugplaatsingen.
Hoewel het SOT een ‘vast’ orgaan is binnen het samenwerkingsverband varieert de
samenstelling en omvang van dit orgaan. De samenstelling van deze groep hangt
samen met de hulpvraag die wordt voorgelegd. Op basis van die hulpvraag wordt
bepaald welke specifieke deskundigheid noodzakelijk is in desbetreffende casus. De
intaker/schoolondersteuner van het SOT bepaalt welke deskundigheid nodig is en
stelt deze ter beschikking.
In verband met de positieve ervaringen met het ZorgAdviesTeam (ZAT) en de expertiseteams uit de oude samenwerkingsverbanden, worden deze bij de uitwerking
van de SOT-werkprocedure betrokken. (Zie bijlage notitie werkprocedure SOT.)
Het SOT kan op basis van de ondersteuningsvraag en intake adviseren om de
school te laten ondersteunen door een deskundige van het SOT. Het SOT is een
groep specialisten en deskundigen die hun specifieke kennis en expertise inzetten
in het regulier onderwijs. Deze specialisten hebben verschillende achtergronden;
zij komen bijvoorbeeld uit het SBO (waaronder PAB of Jorik 3), SO of schoolmaatschappelijk werk). In het SOT is in ieder geval specifieke kennis en expertise
beschikbaar over het SBO, over de cluster 3- en cluster 4-problematiek en hoogbegaafden. De deskundigen uit het SOT kunnen worden ingezet voor observatie,
coaching, schoolvideo-interactiebegeleiding (SVIB) of co-teaching. Deze deskundigen stellen in onderling overleg met ouders en school de maatwerktrajecten op
28
voor kortdurende ondersteuning. Het SOT wordt bekostigd vanuit het samenwerkingsverband. Er zullen ook afspraken worden gemaakt met cluster 1 en 2, zodat
vanuit het SOT ook van die expertise gebruik kan worden gemaakt.
4.4.1 Ontwikkelingsperspectief
Vanaf 1 augustus 2014 zijn scholen voor sommige leerlingen verplicht om een
ontwikkelingsperspectief (OPP) op te stellen. Het gaat om:
• leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften;
• leerlingen van wie de verwachting is dat ze uitstromen naar praktijkonderwijs/
lwoo (op basis van verwachte score op de Cito-eindtoets);
• leerlingen van wie de verwachting is dat ze op één of meer vakgebieden maximaal het eindniveau van groep 7 zullen halen.
Het samenwerkingsverband is voornemens om een format te ontwikkelen voor
het OPP. In het OPP staat in elk geval de verwachte uitstroombestemming en de
onderbouwing daarvan. De onderbouwing bevat in elk geval de belemmerende en
bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijsproces. De school evalueert het ontwikkelingsperspectief jaarlijks met de ouders en stelt het zo nodig bij.
Voor elke leerling in het regulier onderwijs die extra ondersteuning nodig heeft,
stelt het bevoegd gezag met ingang van 1 augustus 2014 een OPP op. Dat gebeurt
nadat er op overeenstemming gericht overleg met de ouders heeft plaatsgevonden.
Nadere wetgeving volgt nog, met name rond de positie van ouders (instemmingrecht op uitstroomperspectief?).
Scholen voor regulier onderwijs moeten vanaf 1 augustus 2014 in het Basisregister
Onderwijs (BRON) aangeven wanneer een leerling een OPP heeft. Hiervoor is een
wetsvoorstel in voorbereiding. Voor elke leerling in het SBO/SO moet het bevoegd
gezag met ingang van 1 augustus 2014 binnen 6 weken na inschrijving van de
leerling een OPP vaststellen. Voor leerlingen die tijdelijk zijn geplaatst op een
andere school of instelling stelt het bevoegd gezag het OPP vast binnen 6 weken na
definitieve plaatsing van de leerling.
4.4.2 Arrangementen: vormen van extra ondersteuning
Binnen het samenwerkingsverband heeft het SOT een centrale ondersteunende,
adviserende en beoordelende rol.
In eerste instantie fungeert het SOT als een adviesorgaan. Op basis van handelingsverlegenheid en een ondersteuningsvraag wordt bezien of het mogelijk is de leerling te helpen binnen de mogelijkheden van de school zelf.
3
Jorik is een voorziening voor jonge risicokleuters. .
29
Bij het arrangeren van extra ondersteuning wordt gekeken naar de onderwijs- en
ondersteuningsbehoeften die boven de mogelijkheden van de school uitstijgen.
Deze heeft de school in samenspraak met de ouders vastgesteld. Ook wordt er
gekeken naar de horizontale samenwerking (met bijvoorbeeld jeugdhulp/CJG) en
verticale samenwerking met het voortgezet onderwijs. Indien nodig monitort het
SOT of de school aan alle inspanningsverplichtingen heeft voldaan en op welke
wijze handelingsadviezen zijn opgevolgd.
Voor een belangrijk deel zal de extra ondersteuning bestaan uit inzet van expertise
en voorzieningen die beschikbaar zijn binnen het dekkend aanbod van het samenwerkingsverband.
De verantwoordelijkheid van dit proces ligt bij de basisschool. Er vinden in dit
kader besprekingen plaats tussen de school (leraar, intern begeleider, directeur),
de ouders en de schoolondersteuner van het SOT. Samenwerkingsverband ZOUT
gaat ervan uit dat school en ouders van begin af aan gezamenlijk en in goed overleg
met elkaar optrekken (pedagogisch partnerschap). Ouders of school kunnen dus
niet afzonderlijk aanmelden bij het SOT. Als er sprake is van een geschil tussen
school en ouders wordt verwezen naar de geschillenregeling.
Als de school en het SOT de ontwikkeling van de leerling in beeld hebben gebracht,
geeft dit onder meer inzicht in emoties en persoonskenmerken, omgang met anderen, praktische redzaamheid, leervoorwaarden, taal en spraak, leerontwikkeling,
denken en lichamelijke ontwikkeling. Op basis van het schoolondersteuningsplan
kan de school aangeven welke deskundigheid en ondersteuningsmogelijkheden
(arrangementen) er al dan niet zijn.
Het ondersteunen van een leerling kan onder meer betrekking hebben op:
• het creëren van meer pedagogische veiligheid;
• het aanpassen van de leeromgeving;
• het aanpassen van de didactiek;
• het nauwkeuriger aansluiten bij het verstandelijke niveau;
• het organiseren van medische zorg of hulpmiddelen.
Het SOT brengt de ontwikkeling en het leerrendement van een kind in kaart met
behulp van het groeidocument, geeft ouders en school advies over het inrichten
van de extra ondersteuning, beoordeelt het gelopen traject en geeft zonodig een
toelaatbaarheidsadvies aan het samenwerkingsverband (zie groeidocument).
Het kan gaan om:
• advies over passend onderwijs op de eigen school;
• verwijzing naar passende hulp buiten de school (bijvoorbeeld naar een hulpverleningsinstantie);
30
•
•
•
•
afspraken tussen onderwijs en hulpverlening (aandachtspunt: wie doet wat en
hoe regelen we de samenhang?);
hulp op de eigen school;
een combinatiearrangement (regulier + deeltijd S(B)O, begeleiding door S(B)O,
CJG/Jeugdzorg);
advies voor verwijzing naar een andere (speciale) basisschool of speciaal
onderwijs.
4.4.3 De arrangementen SBO en SO
Per 1 augustus 2014 heeft het samenwerkingsverband een centrale rol in het
vormgeven van procedures en de inhoud met betrekking tot de toelaatbaarheidsverklaring voor het S(B)O. Een aanvraag voor mogelijke plaatsing moet inhoudelijk
worden onderbouwd. Het samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor het
afgeven van de toelaatbaarheidsverklaring, het bestuur is verantwoordelijk voor het
traject dat daaraan voorafgaat.
De zwaarste arrangementen gaan over het traject ‘extra ondersteuning’ en de plaatsing op SBO of SO.
In de vorige paragraaf werd ingegaan op de basisondersteuning die de school biedt
en de extra ondersteuning. De extra ondersteuning wordt georganiseerd in de
vorm van arrangementen. Deze arrangementen kunnen licht en kortdurend van
aard zijn, of zwaar en langdurig. Als deze extra ondersteuning niet tot de gewenste
resultaten leidt, volgt de vraag naar de toelaatbaarheidsverklaring.
Deskundigen- en toelaatbaarheidsadvies
In de toelaatbaarheidsprocedure voor leerlingen die vanuit de reguliere scholen
instromen, is voorzien dat ten minste twee experts een uitspraak doen over de
toelaatbaarheid. Een orthopedagoog en een tweede deskundige beoordelen het
dossier/het groeidocument en geven, indien akkoord, een toelaatbaarheidsadvies
(TLA) af.
De toelaatbaarheidsprocedure wordt opgestart als de school en de ouders het
erover eens zijn dat eventuele plaatsing op een school voor S(B)O het beste
aansluit bij de ondersteuningsbehoefte van de leerling. Vervolgens wordt het SOT
ingeschakeld. Bij het beoordelen en nemen van beslissingen:
• werkt het SOT systematisch en transparant;
• maakt het SOT gebruik van een beoordelingsinstrument;
• zet het SOT professionele expertise en vaardigheden in in de samenwerking
met school, kind en ouders;
• kent het SOT collegiaal en multidisciplinair overleg.
31
Het SOT geeft aan de directeur van het samenwerkingsverband het toelaatbaarheidsadvies (TLA) voor plaatsing in het SO/SBO af:
• als de veiligheid of de doorgaande ontwikkelmogelijkheden van de leerling of
van zijn/haar leeromgeving in het het geding is of dreigt te komen;
• op basis van leerlingenkenmerken en het ontwikkelingsperspectief op cognitief en gedragsmatig gebied.
Als de school en/of ouders niet akkoord gaan met het advies, dan kunnen zij een
alternatieve oplossing overeenkomen.
Als school en/of ouders niet akkoord gaan, is er sprake van een geschil. Dit wordt
volgens de geëigende procedures afgehandeld.
Samenwerkingsverband ZOUT is voor 1 augustus 2014 aangesloten bij de Landelijke Bezwaaradviescommissie Toelaatbaarheidsverklaring SBO/(V)SO.
Toelaatbaarheidsverklaring en toelaatbaarheid
De directeur van het samenweringsverband geeft uiteindelijk de toelaatbaarheidsverklaring (TLV) af.
Er zijn vier verschillende toelaatbaarheidsverklaringen:.
• SBO
• categorie I
• categorie II
• categorie III
Naar verwachting gaat er vermenging optreden tussen de categorieëen (de verbrede
toelating op basis van wat een kind nodig heeft en wat dat mag/moet kosten). Deze
verbrede toelating moet nog nader worden uitgewerkt.
Er moet nog worden vastgesteld:
• op welke wijze en aan de hand van welke criteria getoetst wordt of een TLV
wordt afgegeven (hiertoe wordt een groeidocument ontwikkeld);
• wat de termijnen zijn in de procedure voor de aanvraag van een TLV.
Onderdeel van de toelaatbaarheidsverklaring is de aanduiding van omvang en
kwaliteit van de ondersteuning.
Als het samenwerkingsverband de TLV heeft afgegeven, bepaalt de school voor
S(B)O of zij de leerling toelaat en in de vastgestelde onderwijsbehoefte kan voorzien. Het is denkbaar dat de school extra ondersteuning nodig heeft om aan de
specifieke onderwijsbehoeften van de leerling te voldoen.
Als een leerling in het SBO/SO wordt geplaatst, betekent dat niet automatisch dat
de leerling daar gedurende de gehele schoolloopbaan blijft. De scholen voor SBO/
SO hebben in hun schoolplannen beschreven dat begeleiding en ondersteuning
32
van de leerlingen eventuele terugplaatsing naar het regulier bassonderwijs mogelijk
moet maken. Bij een aanvraag voor terugplaatsing is het SOT betrokken.
Rechtstreekse instroom vanuit voorschoolse voorzieningen
Voor de rechtstreekse instroom van S(B)O-leerlingen geldt dezelfde toelaatbaarheidsprocedure als voor leerlingen die vanuit reguliere scholen worden verwezen.
Ofwel: een orthopedagoog en een tweede deskundige beoordelen het dossier en
geven, indien akkoord, een toelaatbaarheidadvies (TLA) af.
4.5 Beleidsafstemming met voorschoolse voorzieningen (VSV)
De meeste kinderen bezoeken een voorschoolse voorziening voordat zij naar de
basisschool gaan. Dat geldt in mindere mate voor ‘doelgroepleerlingen’.
In diverse gemeenten is het initiatief genomen om bij de overgang van de peuterspeelzaal naar de basisschool te zorgen voor een overdrachtsrapportage. Door ook
kinderdagverblijven en andere voorzieningen bij dit initiatief te betrekken, ontstaat
een grotere dekking bij de informatieoverdracht.
Een goede informatieoverdracht speelt een rol in het creëren van een doorgaande
lijn van voorschoolse voorzieningen naar primair onderwijs en is in de optiek van
het samenwerkingsverband dan ook een belangrijk aandachtspunt.
4.6 Beleidsafstemming met voortgezet onderwijs
Een soepele overstap naar het voorgezet is voor álle leerlingen van belang, niet
alleen voor de leerlingen die in de basisschool extra ondersteuning hebben gehad.
Van alle basisschoolleerlingen stroomt 95 procent uit naar het vmbo (inclusief
leerwegondersteuning), havo of vwo. Naar een praktijkschool gaat 3 procent en
naar het VSO 2 procent.
Bijna 10 procent van de leerlingen zit in de tweede klas van het voortgezet onderwijs niet op het geadviseerde niveau. De factoren die hierbij een rol spelen, zijn
persoonlijke kwaliteiten, sociaaleconomische achtergrond, curriculum, onderwijsaanbod en de indeling in schooltypen.
Afspraken rond de overdracht, samenwerking en afstemming van procedures rond
schoolkeuze en toelating zijn gewenst, maar kunnen alleen schooloverstijgend
worden gestroomlijnd. De werkgroep PO-VO werkt aan regiobrede PO-VO-procedures, waar mogelijk geharmoniseerd met de naastgelegen voedings- en instroomgebieden.
De overstap van de leerlingen die in het primair onderwijs een specifiek onderwijsen/of ondersteuningstraject hebben gevolgd, vraagt extra aandacht. Voor deze
specifieke groep leerlingen evalueren de directeuren van de samenwerkingsverban-
33
den PO en VO twee keer per jaar de resultaten van de gemaakte afspraken over het
onderwijs en de ondersteuning op de V(S)O-school. Zij doen dat gedurende twee
jaar. Naar aanleiding van de evaluatie adviseren zij de besturen van beide samenwerkingsverbanden over eventuele aanpassingen.
Het is de ambitie van samenwerkingsverband ZOUT om in samenwerking met het
samenwerkingsverband VO en de overige partners (waaronder Jeugdhulp) tot een
heldere, efficiënte en effectieve afstemming te komen rond overdracht en continuïteit in de ondersteuning.
Dit wordt in de komende periode uitgewerkt. Vanuit het OOGO-overleg is een
afstemmingsagenda opgesteld. Hierin zijn de thema’s beschreven die de samenhang tussen onderwijs en jeugdhulp verder vorm en inhoud geven. In het overleg
met de regiogemeenten worden de vastgelegde thema’s nader uitgewerkt.
4.7 Samenwerking met gemeenten
In het realiseren van passend onderwijs speelt de samenwerking met ketenpartners,
waaronder gemeenten, ook een belangrijke rol.
Het is van belang dat er sprake is van een gezamenlijke missie, een heldere rolverdeling en een efficiënte en effectieve overlegstructuur. Zo kan ervoor gezorgd
worden dat middelen en mogelijkheden optimaal worden benut. De vijf gemeenten
in onze regio werken hun beleid op dit thema verder uit. In het OOGO (op overeenstemming gericht overleg) is het ondersteuningsplan aan de orde geweest.
Kernthema’s voor dit overleg:
• samenhang in de ondersteunings- en hulpstructuur voor jeugd en gezinnen (in
scholen en gemeente);
• de overgangen van 0-4 (kinderopvang en jeugdgezondheidszorg) naar primair
onderwijs;
• de overgangen van primair onderwijs naar voorgezet onderwijs;
• mogelijke gevolgen van passend onderwijs voor leerlingenvervoer;
• mogelijke gevolgen van passend onderwijs voor onderwijshuisvesting.
Zie ook hoofdstuk 8, waarin uitgebreider wordt ingaan op de relatie tussen passend
onderwijs en jeugdhulp.
34
5. Samenwerking met ouders
5.1 Ouders als partner
Het motto van de ouderbetrokkenheid is meeleven, meehelpen, meedenken en
meebeslissen.
Samenwerkingsverband ZOUT ziet ouders als belangrijke partners. Samenwerking
met hen is gericht op de maximale ontplooiing van de leerling en het versterken
van zijn/haar prestaties in brede zin.
Ouders/verzorgers zijn de eerstverantwoordelijken voor de opvoeding van hun
kind. De leerkracht is de onderwijsprofessional en eerstverantwoordelijk voor het
bieden van goed onderwijs. Het is van wezenlijk belang dat ouders en school deze
gescheiden verantwoordelijkheden (h)erkennen en tegelijkertijd continu met elkaar
in dialoog blijven. Op die manier kunnen zij profiteren van elkaars kennis bij het
zoeken naar de juiste ondersteuning en oplossingen. Het in continue dialoog vinden
van oplossingen noemen we pedagogisch partnerschap.
Het doorlopend betrekken van ouders bij het proces en hen in de juiste positie
brengen, is een van de kerndoelstellingen van passend onderwijs. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze kerndoelstelling ligt bij de besturen en scholen. Gedurende de hele schoolloopbaan zijn ouders betrokken bij de processtappen
en de vorderingen van hun kind. Zij nemen deel aan de beslissingen die hun kind
aangaan.
Het samenwerkingsverband ziet ook voor zichzelf een rol weggelegd in het stimuleren van het pedagogisch partnerschap. Het doet dit door middel van:
• formele positionering van ouders in de ondersteuningsplanraad
(zie ook hoofdstuk 5);
• uitgeven van een nieuwsbrief;
• communicatie met ouders via de website;
• verstrekken van informatie over het samenwerkingsverband in de individuele
schoolgidsen;
• maken van afspraken met besturen over de inrichting van de ouderbetrokkenheid binnen het SOT;
• maken van concrete afspraken over de betrokkenheid van ouders bij de ondersteuningstoewijzing;
• via de ondersteuning van het SOT (bijvoorbeeld in het kader van op overeenstemming gericht overleg over het ontwikkelingsperspectief );
35
•
•
betrekken van ouders bij het vinden van een passende plek op een andere
school;
verstrekken van informatie over de ondersteuning door andere instanties,
bijvoorbeeld het CJG.
Daarnaast speelt het samenwerkingsverband een bemiddelende rol bij meningsverschillen en conflicten.
5.2 Ouders en medezeggenschap
Op schoolniveau hebben ouders en leraren inspraak in het schoolbeleid. Dit is wettelijk geregeld. Ten aanzien van het schoolondersteuningsprofiel heeft de medezeggenschapsraad (MR) adviesrecht. Het profiel wordt uiteindelijk formeel vastgesteld
door het bevoegd gezegd.
Op het niveau van het samenwerkingsverband hebben ouders en leraren medezeggenschap in het beleid en de verdeling van middelen. Binnen het samenwerkingsverband adviseren zij over de manier waarop alle leerlingen in het samenwerkingsverband zo goed mogelijk de passende ondersteuning kunnen krijgen die zij nodig
hebben. Het ondersteuningsplan is hierbij het richtinggevende document.
Voor de medezeggenschap op het ondersteuningsplan is een ondersteuningsplanraad (OPR) ingericht. Het samenwerkingsverband heeft in een reglement vastgelegd hoe de OPR eruit ziet. De OPR kent een brede vertegenwoordiging: leraren en
ouders, uit zowel regulier onderwijs als SBO/SO. Ze worden afgevaardigd door de
medezeggenschapsraden van de scholen die deelnemen in het samenwerkingsverband. De leden hoeven echter niet per se uit een van die medezeggenschapsraden
afkomstig te zijn. De OPR heeft instemmingsrecht op het ondersteuningsplan.
Het reglement van de OPR en de geschillenregeling vindt u in bijlagen 14 en 10.
5.3 Persoonsgegevens: gebruik, verwerking en bescherming
Alle aangesloten scholen zijn gehouden aan de Wet bescherming persoonsgegevens
(Wbp). Ook de activiteiten van samenwerkingsverband ZOUT vallen onder deze
wet.
In de onderwijssector neemt de informatisering en het verzamelen en gebruiken
van leerlinggegevens toe. Er worden veel persoonsgegevens over heel veel personen
uitgewisseld; tussen scholen onderling en tussen scholen en de lokale en centrale
overheid. Wettelijke voorschriften en de algemene en individuele invulling van de
onderwijstaak bepalen welke persoonsgegevens worden uitgewisseld.
36
Het is van belang om richting belanghebbenden volstrekt transparant te zijn over
de inhoud en vormgeving van die informatie.
Op grond van de artikelen 33 en 34 Wbp is de basisschool verplicht om de ouders
van een leerling actief en individueel te informeren over welke gegevens van de
leerling worden gebruikt en aan wie deze gegevens op welk moment en met welk
doel worden verstrekt.
Twee punten zijn essentieel voor de nadere invulling van de informatieplicht door
basisscholen:
1. basisscholen dienen een actieve invulling te geven aan deze informatieplicht;
2. de naleving van de informatieplicht moet uit het leerlingdossier blijken.
Zie ook bijlage 5B (privacyreglement SOT).
37
6. Verantwoordingsstructuur
Het samenwerkingsverband heeft met veel partners te maken.
PO-VO
Schoolbesturen
OPR
ouders
leerlingen
12 jr.
Scholen
Inspectie
onderwijs
PO-raad
Voorscholen
+ VSV’s
CJG-ers +
partners
Vereniging
Samenwerkingsverband
Zuidoost-Utrecht
Gemeenten
AK
Toelaatbaarheid
advies
cpmissie
SWV VO
26-03
RMC regio
19-01
ZAT’s
DUO/CFI
Jeugdzorg
Instellingen
buiten
regio
Figuur 3: relatiestructuur van het samenwerkingsverband
38
Het samenwerkingsverband legt formele verticale) verantwoording af aan:
• de aangesloten schoolbesturen; zij zijn verenigd in de Algemene Ledenvergadering van de vereniging (in de rol van toezichthouder);
• aan de ondersteuningsplanraad (OPR);
• aan de medezeggenschapsraad, die wettelijk verplicht wordt ingesteld (met
betrekking tot personele aspecten van het personeel dat in dienst is bij het
samenwerkingsverband);
• aan de inspectie (aan de hand van het toetsingskader);
• aan DUO (voorheen CFI), ten aanzien van verantwoording van de financiën.
Het samenwerkingsverband heeft een maatschappelijk doel en vervult een maatschappelijke functie. Daarom legt het ook (horizontaal) verantwoording af aan ‘de
maatschappij’ door middel van een openbaar jaarverslag.
Het samenwerkingsverband werkt met een groot aantal partners samen, in formele
dan wel informele verbanden. Om het totale netwerk levend en actueel te houden,
is het belangrijk dat met deze partners goed wordt gecommuniceerd (in aanvulling
op de formele verantwoording en het jaarverslag).
De directeur van het samenwerkingsverband onderhoudt veel van de bedoelde
contacten, voert ambtelijk vooroverleg en is verantwoordelijk voor het tijdig en
juist informeren van de relevante partners. Waar het de professionals in het onderwijsveld en in de ondersteunende ring daaromheen betreft, is de directeur waar
mogelijk aanwezig bij vergaderingen en werkbesprekingen.
Het formele overleg is voorbehouden aan (de voorzitter van) het bestuur van het
samenwerkingsverband.
39
7. De organisatie van het
samenwerkingsverband
7.1 Bestuurlijke uitgangspunten
Het samenwerkingsverband draagt geen (financiële) verantwoordelijkheid voor de
consequenties van schoolbestuurlijk beleid.
• Indien een schoolbestuur besluit voor één of meer van haar scholen keuzes te
maken die niet zijn opgenomen in het voorliggende ondersteuningsplan, dan
is het schoolbestuur daarvoor zelf inhoudelijk en financieel verantwoordelijk.
• Grotere en kleinere schoolbesturen moeten beide binnen het samenwerkingsverband tot hun recht komen. Alle schoolbesturen in het samenwerkingsverband zijn gelijkwaardig. In de statuten is dit tot uiting gebracht in de stemverhoudingen in de Algemene Vergadering.
• Het bestuur van het samenwerkingsverband is een afspiegeling van de diversiteit aan besturen in het samenwerkingsverband.
• Geen keuze voor kamers binnen het samenwerkingsverband.
Er zijn binnen het samenwerkingsverband geen afzonderlijke segmenten die
inhoudelijk of financieel ander beleid voorstaan dan is vastgesteld door de
gezamenlijke besturen.
• Het samenwerkingsverband kan scholen (individueel of samenwerkend) bijvoorbeeld op het gebied van deskundigheidsbevordering faciliteren. De wijze
waarop en de mate waarin dat gebeurt, kan verschillen per schoolbestuur. Er is
daarbij geen sprake van gedwongen winkelnering.
• Het samenwerkingsverband kan het vanuit haar coördinerende rol op zich
nemen om gezamenlijke activiteiten te organiseren of daarbij te makelen. Het
initiatief hiervoor kan bij het samenwerkingsverband of bij schoolbesturen
liggen. De financiering van die activiteiten komt voor rekening van de deelnemende scholen c.q. de schoolbesturen.
7.2 Inrichting van de organisatie
De Code Goed Bestuur, en dan met name de scheiding van bestuur en intern toezicht, is ook van toepassing op het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband heeft gekozen voor de Vereniging als rechtspersoon en voor het bestuur/
directiemodel.
Het bestuur, onder leiding van een onafhankelijk voorzitter, bestuurt het samenwerkingsverband. De directeur is gemandateerd om het beleid uit te voeren.
40
De Algemene Ledenvergadering (ALV) voorziet in het toezicht. In de statuten van
samenwerkingsverband ZOUT is nevenstaande verder uitgewerkt.
Bestuur
De samenstelling van het bestuur is opgenomen in bijlage 1. Het bestuur heeft de
volgende taken:
• vaststellen van het ondersteuningsplan, de begroting en het jaarverslag en
deze ter goedkeuring voorleggen aan de ALV;
• invullen van de werkgeversrol;
• monitoren van de uitvoering van het ondersteuningsplan door de directie;
• goedkeuren van verantwoordingsrapportages van de directie;
• fungeren als sparringpartner voor de directie.
Algemene ledenvergadering (ALV)
De deelnemende schoolbesturen leveren een afgevaardigde voor de ALV. De ALV
bestaat uit vertegenwoordigers van de 32 schoolbesturen. De ALV komt tweemaal
per jaar bij elkaar. De stemverhoudingen binnen de ALV zijn vastgelegd in de
statuten.
De ALV heeft de taak van intern toezichthouder en is onder meer belast met:
• goedkeuren van het ondersteuningsplan;
• goedkeuren van de begroting;
• goedkeuren van het jaarverslag;
• benoemen van accountant;
• benoemen van bestuursleden;
• toezicht houden op beleid bestuur/doelen.
Als een schoolbestuur zich niet kan of wil neerleggen bij een genomen meerderheidsbesluit in de ALV (bijvoorbeeld omdat het van mening is ernstig te worden benadeeld door dit besluit), is sprake van een geschil.
Om een geschil te beslechten, wordt er altijd in eerste instantie gekozen voor
mediation. Partijen verplichten zich om zich onder leiding van een mediator in te
spannen en om het geschil op te lossen.
Als mediation niet tot een bevredigend resultaat leidt, kan het schoolbestuur zich
wenden tot de geschillencommissie waarbij het samenwerkingsverband is aangesloten. Voorwaarde hiervoor is dat er sprake is van ernstige benadeling van het
betrokken schoolbestuur. De geschillencommissie toetst of de ALV het besluit in
redelijkheid heeft genomen en of een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. De uitspraak van de geschillencommissie is bindend voor alle schoolbesturen in het samenwerkingsverband (zie statuten).
41
Onafhankelijk voorzitter
Zowel het dagelijks bestuur als de ALV hebben een onafhankelijke voorzitter, die
een belangrijke rol speelt in een zorgvuldige besluitvorming. Door te kiezen voor
een onafhankelijke voorzitter, wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan een transparante besluitvorming. De voorzitter van de ALV is de regisseur van het goedkeuringsproces. De voorzitter ziet erop toe dat alle belangen aan bod komen en dat
er een goede belangenafweging plaatsvindt waarbij alle leden voldoende ruimte
hebben om hun inbreng te leveren. De voorzitter is onafhankelijk en zelf niet
stemhebbend.
SOT
In de ondersteunings- en verwijzingsstructuur speelt de ontwikkeling van het SOT
een belangrijke rol.
Door externe expertise te gebruiken als scholen handelingsverlegen raken en door
de inzet van specialisten die een adviserende en ondersteunende rol hebben, is het
mogelijk om in te zetten op meer preventief dan curatief handelen. Zodra verwijzing de enige optie is, voldoet het SOT als multidisciplinair team aan de wettelijke
verplichting om twee handtekeningen te kunnen plaatsen bij het toelaatbaarheidsadvies (TLA) aan de directeur van samenwerkingsverband ZOUT. Deze geeft
vervolgens de definitieve toelaatbaarheidsverklaring (TLV) af.
7.3 Personeel
7.3.1 Personeel in dienst van het samenwerkingsverband
De beschikbare middelen moeten zo veel mogelijk ten goede komen aan het
primaire proces. Daarom heeft het samenwerkingsverband als uitgangspunt om
slechts in beperkte mate personeel in dienst te nemen.
Naar verwachting zal het samenwerkingsverband twee personeelsleden tellen: een
directeur en een administratief medewerk(st)er. De directeur is verantwoordelijk
voor de uitvoering van het bestuursbeleid. Hiertoe is de directeur gemandateerd
door het bestuur.
De financiële administratie en de controllerfunctie zijn/worden uitbesteed.
Overige personele inzet die noodzakelijk is, vindt plaats op basis van inhuur.
7.3.2 Personeel werkzaam voor de huidige WSNS-verbanden
In de huidige situatie maken de scholen gebruik van de expertise die binnen de
bestaande WSNS-verbanden aanwezig is; denk aan de preventief ambulante
begeleiders (PAB’ers) van het SBO. Deze situatie functioneert goed en leidt tot een
laag verwijzingspercentage. Daarom heeft het bestuur besloten deze ervaringen
42
te benutten bij het opzetten van de ondersteunings- en verwijzingsstructuur van
samenwerkingsverband ZOUT. Dit geldt ook voor handhaving van de JORIKs
(voorziening voor de jonge risicokinderen). Tot nu toe blijkt deze ondersteuning
een preventief effect te hebben. Vooralsnog geldt de inzet van de Jorik-groep(en)
voor een periode van drie jaar. Evaluatie vindt jaarlijks plaats.
Met deze voorziening wordt voorkomen dat de huidige schoolbesturen SBO (als
grote aanbieders) financiële en personele risico’s lopen en dat niet tijdig noodzakelijke maatregelen kunnen worden genomen.
7.3.3 Tripartiete overeenkomst personele gevolgen passend onderwijs
De ‘tripartiete overeenkomst personele gevolgen passend onderwijs’ heeft als doel
om de werkgelegenheid te behouden en om de bestaande expertise ook in de nieuwe
situatie te benutten. De overeenkomst is niet bedoeld als een werkgelegenheidsgarantie voor het betrokken personeel maar als een inspanningsverplichting voor
de samenwerkingsverbanden.
Het gaat hierbij om alle medewerkers van de REC’s en WSNS-verbanden die per
1 augustus 2014 hun baan verliezen. Het voorkomen van verlies van speciale deskundigheid is een belangrijk aspect.
Het verdient aanbeveling om het AB-personeel te inventariseren dat vanaf 1 mei
2012 werkzaam is voor de oude samenwerkingsverbanden in de regio en in het
SO (peildatum uit tripartiete overeenkomst). In afwachting van een dergelijke
inventarisatie houdt de voorlopige meerjarenraming 2014-2021 rekening met het
totale AB-deel van de rugzakken op 1 oktober 2013. In werkelijkheid zal de herbestedingsverplichting naar verwachting lager uitvallen, in verband met natuurlijk
verloop na 1 mei 2012.
Daarbij geldt dat de schoolbesturen in de komende jaren steeds beter in beeld
krijgen wat kwalitatief en kwantitatief nu daadwerkelijk nodig is aan extra ondersteuning.
43
Figuur 5: Organigram samenwerkingsverband ZOUT
7.4 Medezeggenschap
ALV-32 besturen
Faciliteren
passend onderwijs
Directeur SWV
Bestuur SWV
Adm. kantoor
Financiën
Kwaliteit
en
borging
87 scholen voor PO en (S)BO
Werkgroep
Overleg/
leergroep
Samenwerkingsverbanden die twee of meer personeelsleden in dienst hebben,
moeten een medezeggenschapsraad voor het personeel instellen (een zogenaamde
PMR). Samenwerkingsverband ZOUT zal dus een medezeggenschapsreglement
opstellen.
44
7.5 Geschillen passend onderwijs
Als ouders het niet eens zijn met het besluit over toelating van hun kind dat extra
ondersteuning nodig heeft of over verwijdering van hun kind, dan ligt het voor
de hand dat zij samen met de school tot een oplossing proberen te komen. Lukt
dat niet, dan kunnen ouders kosteloos een beroep doen op een onderwijsconsulent. Om de hulp van een onderwijsconsulent in te schakelen, moet het gaan om
een leerling met een ondersteuningsbehoefte of een leerling die vier schoolweken
thuiszit zonder uitzicht op een schoolplaatsing. De onderwijsconsulent kan adviseren en bemiddelen in de fase waarin er nog geen geschil in behandeling is genomen.
Als de ouders en de school samen niet tot overeenstemming komen rond een
plaatsingsaanbod, dan is het ook mogelijk om een bezwaarprocedure te starten of
om wettelijke stappen te nemen.
In het kader van de geschillen rond toelaatbaarheid tot SBO en SO zal het samenwerkingsverband een bezwarencommissie instellen.
Daarnaast zijn er nog diverse andere geschillenprocedures rond passend onderwijs,
waarvoor uiteenlopende (landelijk vormgegeven) procedures gelden. Het gaat
daarbij om:
• Geschillen rond toelating en verwijdering
• Geschillen rond de ondersteuning van een leerling
• Geschillen rond de vaststelling van het ondersteuningsplan
• medezeggenschapsgeschillen
• geschillen naar aanleiding van op overeenstemming gericht overleg met gemeente(n)
• geschillen naar aanleiding van overleg met andere samenwerkingsverbanden
• geschillen met andere instanties
• Geschillen rond de vaststelling van het schoolondersteuningsprofiel
• Overige medezeggenschapsgeschillen
• Geschillen rond inrichting, werkwijze en besluiten van het samenwerkingsverband
Alle geldende geschillenprocedures zijn overzichtelijk op een rijtje gezet door de
PO-Raad, de VO-raad en het ministerie van OCW.
Op de website www.geschillenpassendonderwijs.nl staat alle informatie over de
geschillenprocedures en over de mogelijkheden om geschillen te voorkomen.
45
8. Passend onderwijs in relatie tot
jeugdhulp
In het werkgebied van samenwerkingsverband ZOUT liggen vijf gemeenten die
verantwoordelijk zijn voor de jeugdhulp: De Bilt, Utrechtse Heuvelrug, Bunnik,
Wijk bij Duurstede en Zeist. Onze gezamenlijke opgave is om zo veel mogelijk
leerlingen zo goed mogelijk te begeleiden zodat ze later zo veel mogelijk zelfstandig
kunnen participeren in de samenleving. In het realiseren van deze gezamenlijke
ambitie hebben de verschillende ketenpartners hun eigen rol en verantwoordelijkheden. Samenhangende beleidsplannen en een gedeeld moreel kompas resultaten
in een integrale, effectieve en resultaatgerichte aanpak.
Op dit moment zijn gemeenten verantwoordelijk voor de preventieve zorg voor de
jeugd. Na de decentralisatie van de jeugdzorg krijgen zij er een groot aantal taken
en verantwoordelijkheden bij. Vanaf dat moment zijn zij verantwoordelijk voor:
• jeugd- en opvoedhulp;
• jeugdbescherming en jeugdreclassering;
• gesloten jeugdzorg;
• crisisdienst;
• pleegzorg;
• zorg voor kinderen met een psychische of psychiatrische stoornis;
• zorg voor jeugdigen met een lichtverstandelijke beperking (LVB).
Dit biedt nieuwe mogelijkheden voor verbindingen tussen de jeugdhulp en het
onderwijs.
Bij het inrichten van de nieuwe zorg voor jeugd baseren gemeenten zich op de
volgende uitgangspunten:
• kracht van ouders, jongeren en hun sociale omgeving;
• ondersteunen in plaats van overnemen op basis van één kind, één gezin, één
plan;
• hulp inzetten in de directe leefomgeving;
• snelheid: minder schakels en minder gezichten.
In dit hoofdstuk leggen we de verbinding tussen de taken van het samenwerkingsverband en van gemeenten. In het kader van passend onderwijs hebben we het
met name over jeugdhulp. Deze term omvat enerzijds de huidige gemeentelijke
voorzieningen (zoals schoolmaatschappelijk werk en jeugdgezondheidszorg) en
46
anderzijds voorzieningen die nu ‘jeugdzorg’ worden genoemd (zoals de jeugdGGZ). Daarnaast gaat het om leerplicht, leerlingenvervoer en onderwijshuisvesting; dit zijn eveneens gemeentelijke taken.
We werken de terreinen waarop wordt samengewerkt inhoudelijk verder uit en
staan stil bij de gezamenlijke visie die daarbij gehanteerd wordt.
8.1 Beleidsontwikkeling bij de gemeenten
De maatschappelijke ambitie ten aanzien van de zorg voor de jeugd sluit aan bij de
ambities van de vijf gemeenten in onze regio op het gebied van jeugdbeleid:
Kinderen in de regio Zuidoost-Utrecht groeien gezond en veilig op en kunnen zich
daarbij maximaal ontwikkelen en ontplooien.
Met andere woorden: ook gemeenten willen dat de kinderen zich naar vermogen
kunnen ontwikkelen tot zelfbewuste en zelfstandige (jong)volwassenen.
Bij de vormgeving van de nieuwe structuur voor de jeugdhulp hanteren gemeenten
de volgende uitgangspunten:
• lokaal wat lokaal kan;
• regionaal wat lokaal niet kan;
• bovenregionaal wat lokaal en regionaal niet kan;
• speciaal als het moet (bijkomend doel: terugdringen van het beroep op specialistische zorg);
• lokale (gemeentelijke) uitvoeringsvrijheid om maatwerk te kunnen bieden aan
ouders en kinderen;
• ambitie om jeugdhulp (psychisch, somatisch en sociaal) integraal te benaderen.
47
Bij de transformatie van de zorg voor de jeugd hanteren gemeenten de volgende
inhoudelijke uitgangspunten:
• het kind staat centraal vanuit het principe één gezin één plan één regisseur
(waar mogelijk sociaaldomeinbreed);
• de veiligheid van het kind wordt zoveel als mogelijk gewaarborgd;
• de ondersteuning is mensgericht en stimulerend;
• de ondersteuning is gericht op het versterken van de eigen kracht en die van
de omgeving (familie, wijk, school); de professional fungeert als coach;
• ouders en jeugdigen bepalen (waar mogelijk) de zorg en professionals werken
vraaggericht.
Naast deze inhoudelijke uitgangspunten onderscheiden gemeenten meer procesmatige uitgangspunten voor het omgaan met de aanbieders:
• keuzevrijheid;
• voorkomen van onnodige overlap in de zorginzet;
• een compleet aanbod in de regio waar ouders en kinderen toegang toe hebben;
• niet uitgaan van gemeentegrenzen - een zorgvrager mag ook elders gebruikmaken van zorg, zolang we de coördinatie lokaal kunnen organiseren;
• actief meedenken over het zorgaanbod, waarbij de vraag van de cliënt centraal
staat;
• focus op de benodigde functies/expertise (en niet op instellingsbelang); op
basis daarvan kijken wie dat het beste kan uitvoeren.
Er ontstaat op deze wijze een verschuiving van zwaardere naar lichtere zorg en
waar mogelijk naar preventie.
Opbrengst
Gemeenten zorg
Financiën
Stelsel nu
Stelsel straks
verantwoordelijk voor
verantwoordelijk voor alle
preventieve jeugdhulp
zorg voor jeugd
verkokerde
één financieringsstroom
financieringsstromen
Wetgeving
diverse wetgevingstrajecten
één wettelijk kader
8.2 Samenwerking met jeugdhulp
Een goede samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp (en daarmee met de gemeenten) is buitengewoon belangrijk. Goede samenwerking is nodig om kinderen en
jongeren te ondersteunen bij het opgroeien, om hun ouders te ondersteunen bij
het opvoeden en om elk kind zo passend mogelijk onderwijs te bieden.
48
De Centra voor Jeugd en Gezin vormen een belangrijke basis voor de nieuwe hulp
voor jeugd. De vijf gemeenten in onze regio werken gezamenlijk aan het versterken
van deze centra.
Het samenwerkingsverband besteedt met de vijf gemeenten veel aandacht aan de
nauwere samenwerking tussen school en het CJG. Een vorm van jeugdzorg is in
het SOT vertegenwoordigd.
8.3 Leerlingenvervoer
Iedere gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering van het leerlingenvervoer.
In de huidige regelgeving 4 komen de volgende leerlingen in aanmerking voor
leerlingenvervoer:
• leerlingen die vanwege hun levensovertuiging een school bezoeken die verder
ligt dan de kilometergrens;
• leerlingen die door hun handicap niet zelfstandig met openbaar vervoer kunnen reizen;
• leerlingen van scholen voor SBO;
• leerlingen van scholen voor SO.
De gemeenteraad stelt daarvoor een nadere regeling vast, met inachtneming van
een aantal uitgangspunten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)
heeft hiervoor een modelverordening opgesteld. Deze wordt begin 2014 gewijzigd,
in verband met het van kracht worden van de wetgeving passend onderwijs op
1 augustus 2014. De regeling moet erin voorzien dat het vervoer plaatsvindt op
een wijze die voor de leerling passend is. Er kan pas boven een bepaalde afstand
(maximaal 6 km) aanspraak worden gedaan op een vergoeding. Individueel kunnen
gemeenten van deze grens afwijken. Daarover, maar bijvoorbeeld ook over het
beschikbare budget voor leerlingenvervoer, zullen samenwerkingsverband ZOUT
en de gemeenten met elkaar in overleg treden.
8.4 Huisvesting
In deze paragraaf kan te zijner tijd worden aangegeven welke afspraken er met de
gemeenten zijn gemaakt over de onderwijshuisvesting in relatie tot passend onderwijs. Bijvoorbeeld afspraken over het door de gemeente(n) beschikbaar stellen van
een of meerdere lokalen ten behoeve van een voorziening van het samenwerkingsverband, of het investeren in de verbetering van de fysieke toegankelijkheid van
schoolgebouwen (traplift, douche).
Daarnaast wordt per 1 januari 2015 de verantwoordelijkheid voor groot onderhoud
4
Zie gemeentelijke verordeningen leerlingenvervoer.
49
overgeheveld van gemeenten naar schoolbesturen voor primair onderwijs. Ook
hierbij geldt dat er in het licht van passend onderwijs duidelijke afspraken moeten
worden gemaakt tussen schoolbesturen en gemeenten over de gevolgen van de
verschuiving van de verantwoordelijkheid voor groot onderhoud.
8.5 Thuiszitters
Het ministerie van OCW en Ingrado (gemeentelijke belangenorganisatie voor
leerplicht) hanteren de volgende definitie voor thuiszitters:
Een thuiszitter is een leerplichtige jongere tussen de 5 en 16 jaar of een jongere
van 16 of 17 jaar die valt onder de kwalificatieplicht en die ingeschreven staat op
een school of onderwijsinstelling en die zonder geldige reden meer dan vier weken
verzuimt, zonder dat hij/zij ontheffing heeft van de leerplicht resp. vrijstelling van
geregeld schoolbezoek wegens het volgen van ander onderwijs.
Samenwerkingsverband ZOUT heeft op dit moment onvoldoende zicht op de
mate waarin het probleem van de thuiszitters zich in deze regio voordoet. Dat is
dan ook een belangrijk punt van aandacht.
Het samenwerkingsverband zet in op preventie en wil dat er in deze regio géén
thuiszitters zijn.
Met de vijf gemeenten wordt vóór 1 augustus 2014 afgestemd hoe deze problematiek integraal kan worden geïnventariseerd en beleidsmatig aangestuurd. Vooruitlopend op de nieuwe afspraken is het de taak van de school om ongeoorloofd
thuiszittende leerlingen (of leerlingen bij wie ongeoorloofd thuiszitten dreigt) direct
te melden bij het samenwerkingsverband, bij het bestuur en bij leerplicht.
Het SOT zal direct contact opnemen met de school. Het SOT bespreekt of er bij de
school sprake is van handelingsverlegenheid, geeft advies en bepaalt welke hulp of
ondersteuning kan worden geboden. Eventuele acties worden afgestemd met het
schoolbestuur, leerplicht, ouders en eventuele zorgpartners.
50
9. Kwaliteit, monitoring en evaluatie
We hebben beschreven wat we in deze planperiode willen bereiken en welke
activiteiten daarvoor in gang worden gezet. Om zicht te krijgen op het effect van
de inspanningen van het samenwerkingsverband wordt een monitorsysteem (her)
ingericht. We gaan uit van de drie kwaliteitsaspecten die de inspectie voorlopig
heeft geformuleerd ten aanzien van passend onderwijs:
• resultaten: een passende plek voor iedere leerling door een samenhangend
geheel van ondersteuningsvoorzieningen (analyse van het aantal voortijdig
schoolverlaters en thuiszitters, zicht op leerlingen die tussen wal en schip
vallen, doorstroomgegevens, resultaten samenwerking jeugdzorg);
• management en organisatie: een duidelijke missie en doelstellingen van
het samenwerkingsverband voor passend onderwijs, slagvaardige aansturing,
communicatie en een doelmatige, inzichtelijke organisatie;
• kwaliteitszorg: zorg voor kwaliteit door systematische zelfevaluatie vanuit het
samen- werkingsverband, planmatige kwaliteitsverbetering, jaarlijkse verantwoording hierover en borging van verbeteringen.
Planning & control
Dit ondersteuningsplan is een ontwikkeldocument. Op basis van voortschrijdend
inzicht zal het verder moeten worden uitgewerkt, waarbij alle beleidsvoornemens
zullen worden geconcretiseerd in meetbare doelen. Deze worden periodiek geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. Daarbij wordt gebruikgemaakt van onderstaande
pcda-cyclus.
P (Plan): voorbereiden – plannen. Resultaten
bepalen op basis van maatstaven en doelstellingen.
PLAN
DO
De aanpak kiezen en uitwerken in een actieplan.
D (Do): uitvoeren van het plan.
C (Check): volgen en evalueren. Volgen van de
ACT
CHECK
uitvoering van het plan en evalueren van de
inspanningen, de resultaten.
A (Act): bijsturen en verankeren. Bijsturen van de
activiteit(en) als de resultaten niet voldoen aan de
doelstellingen of verankeren van de werkwijze die tot goede resultaten heeft geleid.
Vervolgens start een nieuwe PDCA-cyclus met het oog op continue verbetering.
51
10. Financiën
Inleiding
Bij de lumpsumbekostiging die scholen van de rijksoverheid ontvangen, is de basisondersteuning inbegrepen.
De financiële gevolgen van de verwijzing naar en plaatsing op een school voor
S(B)O zijn voor rekening van het samenwerkingsverband. Dit gebeurt op solidariteitsbasis. Dat wil zeggen dat de ene school meer kan verwijzen dan de andere,
zonder dat dit extra financiële gevolgen heeft. In verband met de budgettering
moet het totaal aantal verwijzingen overigens wel binnen de afgesproken kaders
blijven. Het bestuur van het samenwerkingsverband monitort dit.
Het bedrag dat (na aftrek van overhead en facilitering) resteert, komt ten goede
aan de schoolbesturen in het samenwerkingsverband. Zij zetten dit geld in voor
het realiseren van de preventieve en licht curatieve maatregelen en ondersteuning
in hun scholen.
De scholen (i.c. de schoolbesturen) leggen jaarlijks aan het samenwerkingsverband
verantwoording af over de wijze waarop zij de middelen inzetten. (Een verantwoordingsformat is nog in ontwikkeling.)
Met de invoering van passend onderwijs krijgen samenwerkingsverbanden te maken
met een nieuwe bekostigingssystematiek. De kern van de nieuwe bekostigingssystematiek wordt gevormd door twee elementen:
• de basisbekostiging (waaronder de lichte ondersteuning);
• de zware ondersteuning (waaronder SO-bekostiging en de voormalige rugzakbekostiging).
De basisbekostiging
Alle scholen, ook SO-scholen, krijgen basisbekostiging. Dit is de bekostiging die
scholen rechtstreeks ontvangen van de rijksoverheid voor het verzorgen van kwalitatief goed onderwijs. Naast deze basisbekostiging is er ook een budget voor lichte
ondersteuning. Elk samenwerkingsverband krijgt dit budget. Dat zijn de middelen die tot nu toe onder de noemer Weer Samen Naar School (WSNS) werden
verstrekt; het gaat om € 157,- per leerling. Op basis van bestuursvoorstellen in het
ondersteuningsplan en de meerjarenbegroting wordt dit geld enerzijds besteed
aan de inrichting en organistie van samenwerkingsverband ZOUT en anderzijds
52
toebedeeld aan de schoolbesturen. Een hogere inzet van het SOT en/of een hogere
verwijzing dan begroot, leidt tot vermindering van de bijdrage per leerling aan de
schoolbesturen. Belangrijk uitgangspunt van samenwerkingsverband ZOUT is
dat schoolbesturen zoveel mogelijk middelen ontvangen om op schoolniveau in te
zetten voor preventieve ondersteuning.
De zware ondersteuning
Het budget voor de zware ondersteuning wordt bepaald door het aantal leerlingen
in het reguliere en het speciaal basisonderwijs; het gaat hierbij om € 325,- per leerling. Het bedrag staat los van de ondersteuningsbehoeften van individuele leerlingen en is voor ieder samenwerkingsverband gelijk. Dit betekent dat er bij minder
verwijzingen naar het SO en het SBO direct meer geld beschikbaar is voor de reguliere basisscholen, en andersom. De systematiek is een soort gesloten financieringssysteem: als de verdeling van middelen verandert, blijft de hoeveelheid middelen
altijd gelijk. Er moet wel rekening gehouden worden met het feit dat het samenwerkingsverband niet altijd directe invloed kan uitoefenen op de leerlingstromen.
Denk aan leerlingen die direct via een zorgindicatie in het SO worden geplaatst of
leerlingen met een ernstige meervoudige beperking.
SBO- en SO-scholen ontvangen voor de leerlingen die bij hen zijn geplaatst een
vergoeding die de wetgever (c.q. OCW) heeft vastgesteld.
Het totaal aan verstrekte budgetten aan de scholen is niet hoger dan het budget
dat het samenwerkingsverband jaarlijks ontvangt, met aftrek van de kosten voor
bestuur en organisatie en andere afgesproken doelen in het algemeen belang.
De financiële berekeningen van het samenwerkingsverband zijn gebaseerd op de
volgende uitgangspunten/aannames (zie ook hoofdstuk 3: ‘Wat willen we bereiken?’):
• het aantal SBO-plaatsingen bedraagt ≤2 procent;
• het aantal plaatsingen op SO-scholen cluster 3 en 4 niet groter is dan het verwijzingspercentage van 2012-2013.
Met de beschikbare middelen maakt samenwerkingsverband ZOUT het mede mogelijk om vorm en inhoud te geven aan de omslag van curatief naar preventief werken
(met behulp van de allocatie van de middelen), de onderwijsarrangementen SO en
SBO, de systematiek van ondersteuningstoewijzing en de financiële keuzevrijheid
voor schoolbesturen om de professionaliteit van de leraar te vergroten.
De inzet van de middelen op bestuursniveau richt zich op de realisatie van de
basisondersteuning of extra deskundigheid binnen de scholen. Het beoogde effect
is dat dan minder vaak een beroep gedaan wordt op extra ondersteuning waarvoor
53
dan ook minder middelen nodig zijn. Andersom zal een kleinere set van afspraken
over de invulling van basisondersteuning leiden tot een minder hoge financiering
op schoolniveau en zullen meer middelen beschikbaar worden gesteld voor de
realisatie van extra ondersteuning; hiermee wordt het geheel van arrangementen
en plaatsing in het speciaal (basis)onderwijs bedoeld.
Onder voorbehoud is ervoor gekozen om een deel van de middelen door het samenwerkingsverband te laten beheren en te bepalen. Dit zouden middelen kunnen zijn
voor bijvoorbeeld:
• inrichtings- en lopende kosten ondersteuning samenwerkingsverband;
• SOT;
• Joriks;
• schooldeel vergoeding rugzak tot 1 augustus 2015;
• IB-netwerk/expertisecentrum;
• directeurenoverleg.
Op deze wijze wordt een kader afgesproken om de transitie van curatief naar
preventief werken mogelijk te maken.
Toelichting op de begroting 2014-2015 en het
meerjarenperspectief 2015-2021
Op basis van leerlingenaantallen en geactualiseerde bekostigingsinformatie (februari 2014) is de begroting 2014/2015 gemaakt, inclusief een meerjarenperspectief
2015-2021.
Na aftrek van de verwachte facilitaire lasten, begrote kosten voor de ondersteuning
en genormeerde afdrachten aan SBO/SO is een bedrag per leerling bepaald. Dit
wordt overgemaakt naar de besturen. In 2014-2015 gaat het om € 107,- per leerling
en vanaf 2016 om € 125,- per leerling.
Het samenwerkingsverband creëert ook een financieel vangnet voor noodopvang
en voor de (beperkte groep) leerlingen die rechtstreeks instromen in het S(B)O. In
de meerjarenbegroting is hiervoor een bedrag opgenomen van € 150.000,-.
Over de inzet van deze middelen en de (financiële en inhoudelijke) resultaten
leggen besturen verantwoording af aan het samenwerkingsverband. Hiertoe wordt
een format ontwikkeld. Het samenwerkingsverband voert de regie over de inzet
van alle middelen.
De scholen met LGF-leerlingen (leerlinggebonden financiering) ontvangen na het
opheffen van de LGF-regeling van het samenwerkingsverband met ingang van
1 augustus 2014 het schooldeel van de vergoeding voor leerlingen met een lopende
beschikking tot uiterlijk 1 augustus 2015 (zie ook bijlage 6). Het gaat hierbij om een
bedrag van € 1.047.000,-.
54
De financiële verantwoordelijkheid voor de S(B)O-plaatsingen ligt bij het samenwerkingsverband.
Op basis van beleidsuitgangspunten heeft samenwerkingsverband ZOUT ten
behoeve van de ondersteuning vanaf 1 augustus 2014 een SOT ingericht. De kosten voor de inzet van het SOT liggen bij samenwerkingsverband ZOUT. Dit SOT
maakt deel uit van de ondersteunings- en verwijzingsstructuur van het samenwerkingsverband (zie bijlage 5).
De begroting 2014-2015 is gebaseerd op de inkomsten van het ministerie van
OCW.
Te verwachten inkomsten op basis van kengetallen leerlingen 2013:
Lichte ondersteuning
Per leerling
€ 157
Totaal
€ 2.706.948
In 2014-2014 ontvangt samenwerkingsverband ZOUT nog geen bekostiging voor de
zware ondersteuning.
Zware ondersteuning vanaf 2015-2016
Per leerling
€ 325
Totaal normbekostiging
€ 5.734.019
Verevening
€ 504.662
Totaal beschikbaar
€ 5.229.357
Vaste kosten voor
287 SO-leerlingen
€ 3.065.278
In de uiteindelijke situatie (vanaf 2020-2021) krijgt elk samenwerkingsverband hetzelfde normbudget per leerling voor zware ondersteuning. Op grond van peildatum
1 oktober 2011 is de verevening vastgesteld voor het samenwerkingsverband. Er
geldt een overgangsregeling om naar die situatie toe te groeien: de verevening.
Voor samenwerkingsverband ZOUT betekent dit dat er gedurende de eerste vijf
jaar (vanaf 2015-2016) jaarlijks een afnemend bedrag in mindering wordt gebracht
op de ondersteuningsmiddelen voor zware ondersteuning. Er is sprake van een
‘positieve verevening’. Dat wil zeggen: de indicaties zijn lager dan het landelijk
gemiddede. De term ‘positief ’ is wat lastig omdat het tot een korting leidt, maar
door de afbouw daarvan nemen de middelen voor zware ondersteuning jaarlijks
toe. Door de verwachte daling van het aantal leerlingen in samenwerkingsverband
55
ZOUT neemt het bedrag in absolute zin echter eerst af (van € 5.229.357,- naar
€ 5.137.836,- in 2018/2019). Vervolgens neemt het weer toe (tot € 5.225.184 in
2020-2021).
De meerjarenbegroting omvat de streefdoelen, zodat alle besturen weten welke
financiële koers er wordt gevaren.
Nota bene: bijlage 9A + B bevatten de meerjarenbegroting en een uitgebreide
toelichting.
56
11. Verantwoording
Bij het afleggen van verantwoording gaat het erom de omgeving van de organisatie
inzicht te geven in het eigen doen en laten. De Onderwijsraad noemt als doel van
verantwoording: “het vertrouwen bij de omgeving te vergroten, het beleid af te
stemmen op de maatschappelijke behoeften en de beleidskeuzes te legitimeren.”
Samenwerkingsverband ZOUT verantwoordt zich enerzijds tegenover de overheid,
zowel op financieel als inhoudelijk terrein (verticale verantwoording). Bij deze verticale verantwoording gaat het vooral om het beoordelen van de kwaliteit van het
onderwijs en de rechtmatigheid en doelmatigheid bij de besteding van de middelen.
In deze vorm van verantwoording speelt de Inspectie van het Onderwijs en het
toezichtkader een belangrijke rol. In de financiële verantwoording spelen jaarverslag,
jaarrekening, accountantsverklaring en meerjarenbegroting een belangrijke rol.
Anderzijds verantwoordt het samenwerkingsverband zich tegenover andere belanghebbenden, zowel financieel als maatschappelijk (horizontale of maatschappelijke
verantwoording).
In de interne verantwoording draait het om dialoog en communicatie. Zaken die
hierin een rol kunnen spelen, zijn bijvoorbeeld tevredenheidsonderzoeken, website,
schoolplan, schoolgids, (maatschappelijk) jaarverslag, medezeggenschapsraad en
schoolondersteuningsprofiel.
Code goed bestuur
In het samenwerkingsverband is een scheiding tussen toezicht en bestuur (zie
hoofdsuk 7). De bedrijfsvoering van het samenwerkingsverband is ingericht volgens
de principes van de code goed bestuur. Ook het bestuur van het samenwerkingsverband werkt op basis van de code goed bestuur zoals geformuleerd door de
PO-Raad.
Het ministerie van OCW onderscheidt vier belangrijke elementen van goed
bestuur:
1. professioneel en transparant;
2. verantwoording en maatschappelijke dialoog;
3. sterke positie voor de onderwijsprofessional;
4. goed systeem van kwaliteitsborging.
57
Toezicht
Samenwerkingsverband ZOUT is een vereniging, waarbij de ALV fungeert als
raad van toezicht. De Algemene Ledenvergadering (ALV) komt twee keer per jaar
bijeen. De rol van de raad van toezicht bestaat uit het stellen van de juiste vragen,
het meebrengen van specifieke deskundigheid (bijvoorbeeld met betrekking tot
huisvesting en financiën) en het uitvoeren van controle en toezicht op het bestuur.
Het dagelijks bestuur heeft een onafhankelijk voorzitter. Dit bestuur heeft de
uitvoering van het vastgestelde beleid gemandateerd aan de directeur van het
samenwerkingsverband.
In het kader van de ‘checks and balances’ is er in het samenwerkingsverband ook
voorzien in een vorm van medezeggenschap: de Ondersteuningsplanraad. In 2014
wordt in overleg met het bestuur bepaald op welke wijze de Ondersteuningsplanraad een rol kan spelen bij de ontwikkeling van passend onderwijs en de realisatie
van het ondersteuningsplan.
Geschillencommissie
De beginselen van goed bestuur kunnen getoetst worden door de klachten- en
geschillencommissie. Zie bijlage 10.
Nota bene: deze paragraaf wordt nader uitgewerkt in de beschrijving van de bedrijfsvoering en de bedrijfsprocessen, zowel financieel, personeel als administratief.
Speciale aandacht komt er voor de verantwoording van de besturen aan het samenwerkingsverband mn daar waar het de rechtmatigheid van de ingezette middelen
betreft.
58
12. Toezicht en inspectie
In de Wet passend onderwijs krijgen samenwerkingsverbanden veel taken en
verantwoordelijkheden. Daarom ontwikkelt de Inspectie van het Onderwijs een
apart toezichtkader voor samenwerkingsverbanden. In het concepttoezichtkader
passend onderwijs staat hoe de inspectie hierbij te werk zal gaan. Het toezichtkader
geldt voor het primair en het voortgezet onderwijs. Meer informatie over dit toezichtkader is te vinden op de website van de inspectie.
Er is verschil tussen de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur en die van het
samenwerkingsverband. Zo is het samenwerkingsverband volgens de wet verantwoordelijk voor een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen binnen
en tussen scholen en de verdeling van de ondersteuningsmiddelen. De zorgplicht
ligt bij de school, en het schoolbestuur is dus verantwoordelijk voor de kwaliteit
van het onderwijs aan de leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. In de
praktijk liggen de verantwoordelijkheden van de school en het samenwerkingsverband echter heel dicht bij elkaar. Want hoe het schoolbestuur de zorgplicht kan
invullen, wordt deels beïnvloed door hoe het samenwerkingsverband op orde is. En
een samenwerkingsverband is bij het creëren van een ‘samenhangend geheel van
voorzieningen’ afhankelijk van de aangesloten schoolbesturen. Als er sprake is van
tekortkomingen in de kwaliteit kan de inspectie om een samenhangend geheel van
maatregelen vragen, aan zowel het samenwerkingsverband als de schoolbesturen.
59