Wat zijn geschikte bestuursvormen in partnerorganisaties? TRENDS 2004-2014 dr. ir. Marcel Wanrooy, GITP Highlights! Onderzoeksuitkomsten en reflectie, sector Accountancy Algemeen Uitkomst 1 Ondanks de grote druk op de kantoren om concurrerender te worden, slagvaardig te innoveren (nieuwe businessmodellen, dienstverleningsconcepten, digitalisering), zich aan te passen aan de jonge generatie en te werken aan externe transparantie en verantwoording, is het partnershipmodel slechts aan geringe verandering onderhevig. Reflectie Er zijn m.i. twee conclusies mogelijk: (1) Men is te behoudend en te traag en men past het organisatiemodel niet snel genoeg aan op de snel veranderende eisen “van buiten”, of (2) Het partnermodel voldoet prima, ook in een omgeving met veranderende eisen. Ik neig naar de tweede conclusie. De positieve aspecten van het partnermodel zijn ook in de huidige tijd nog steeds zeer krachtig: eigenaarsgevoel, ondernemerschap, zelfsturing, ambitie bij de ‘runners up’, vakuitoefening op hoog niveau, veel ruimte voor de professional, minimale bureaucratie, sterk corps d’esprit, goede beloning, (potentiële) winstgevendheid. Vooral als men kiest voor een hoogwaardig profiel met relatief weinig standaardproducten, is de maatschap nog steeds een uitstekende organisatievorm. Wél zijn aanpassingen nodig om de inherente nadelen van het model (trage consensusbesluitvorming, inefficiënte besturing, te grote vrijheid voor partners/professionals, interne gerichtheid) op te lossen. Bijvoorbeeld: groter mandaat voor het bestuur, meer aandacht voor managementdevelopment en ‘bestuurders development’, centrale rol voor de COO, betere unitsturing, geregeld unitmanagersoverleg en een externe raad van advies/toezicht. Specifiek Uitkomst 2 De personeelsomvang is sinds 2004 gemiddeld met enkele procenten afgenomen. Verhoudingsgewijs zijn partners meer dan gemiddeld uitgestroomd (12%). Reflectie De accountancy heeft - gemeten naar de personeelsomvang - zich goed staande gehouden. Resultaten, bezetting (en winstdeling) staan onder druk, maar het gaat relatief nog steeds goed in de sector. Gezien de toenemende eisen aan (oudere) partners in verband met de snelle veranderingen is het onvermijdelijk - en wellicht een zegen - dat er relatief veel partners zijn uitgestroomd. Uitkomst 3 Er is een toename met 15% van de categorie salarypartners of ‘halfpartners’. Reflectie Door het instellen van een sublaag non-equitypartners creëert men een tweederangs positie met vaak een minder gunstig imago. Op den duur kan een leemlaag ontstaan wegens onvoldoende doorstroomperspectief. De besturing wordt door de sublaag complexer om dat men salarypartners geen formele zeggenschapsrechten toekent, maar zij toch invloed wensen. Kiest men als kantoor voor een hoogwaardig profiel in de markt dan kan men beter vasthouden aan het up-or-outsysteem. Óf men kiest voor slechts één, duidelijk gedefinieerde, extra laag (en voorkomt een kerstboom met een grote diversiteit aan functies en arbeidsvoorwaarden). Uitkomst 4 De zeggenschapsverhouding tussen bestuur en partners is vrijwel onveranderd gebleven, besturen hebben beperkt mandaat. Reflectie Door de gemeenschappelijke(consensus) besluitvorming met alle partners schiet de slagvaardigheid te kort. Noodzakelijke inkrimping of sanering kan worden tegengehouden door de obstructie van slechts enkele partners. Besturen hebben te weinig bewegingsvrijheid om daadkrachtig op te treden. Er is een ruimer mandaat voor het bestuur noodzakelijk. Uitkomst 5 Het bestuur bestaat overwegend uit vakprofessionals die (gedeeltelijk) hun praktijk loslaten en - roulerend- op basis van zittingstermijnen meestal parttime hun bestuurdersrol vervullen. Reflectie Er zijn nadelen verbonden aan dit model: de vakprofessional als bestuurder heeft veelal niet de vereiste bestuurderscompetenties. Parttime functievervulling levert een moeizame spagaat op, die kan leiden tot overbelasting en waarbij de klantportefeuille vaak voorrang krijgt. Rouleren betekent dat opgedane bestuurservaring niet op termijn rendeert. Alternatieven voor dit model zijn echter minder geschikt. Een bestuur zonder vakprofessionals is kansloos vanwege te weinig expertise en draagvlak (en overigens niet toegestaan, een meerderheid van het bestuur moet uit accountants bestaan) en als men voor fulltime vakprofessionals kiest, is na afloop van de zittingstermijn de terugkeer naar de praktijk problematisch. Een bestuurder kiezen die de uitlooptijd naar zijn/haar pensioen volmaakt is niet wenselijk want je hebt meer aan een bestuurskandidaat die met volle ambitie (en veerkracht) midden in de praktijk en midden tussen partners staat en die bij voorkeur voorop loopt bij alle veranderingen. Uitkomst 6 De functie van Chief Operational Officer (COO) komt in enkele kantoren voor, er is geen toe- of afname van deze functie zichtbaar. Reflectie Een COO kan in combinatie met enkele vakprofessionals een uitstekende rol vervullen in een collegiaal bestuur. Hij/zij beschikt over managementcompetenties en levert extra bestuurscapaciteit waardoor er minder vakprofessionals aan de praktijk worden 2 onttrokken (en dus omzet verloren gaat). Het is dus jammer dat er niet vaker gekozen wordt voor de toevoeging van een COO. Het blijft overigens een gevoelige functie, een zorgvuldige selectie is een absolute must om een goede match te bereiken Uitkomst 7 Er is een tendens in de richting van kleinere, compactere besturen van bijvoorbeeld twee of maximaal drie vakprofessionals (soms naast een COO). Reflectie Een breed bestuur geeft meer draagvlak in de partnerkring en biedt kansen op vertegenwoordiging van verschillende geledingen in de organisatie. Maar de slagkracht wordt er niet beter op. Het is dus een goede ontwikkeling dat de bestuursomvang gemiddeld afneemt. Een goede voorbereiding (detectie van talent, ontwikkeling, selectie, etc.) en scholing van bestuurders is essentieel want het is een kritische en moeilijk te vervullen functie te midden van kritische partners die graag hun eigen gang gaan. Uitkomst 8 Er is geringe centrale sturing en relatief weinig hiërarchie, alles draait om de praktijken van de partners. Er wordt wel meer (hiërarchisch) gestuurd in de vorm van servicelines. Reflectie Meer centrale sturing is nodig om kwaliteit te borgen en noodzakelijke veranderingen door te voeren. Matrixsturing over de as van vestiging/kantoor en de as van discipline is, ondanks de nadelen van matrixsturing zoals overlegtijd en diffuse machtsverdeling, de aangewezen methode. Uitkomst 9 Er is vrijwel geen toename van prestatie-afhankelijke winstdeling. Reflectie Dit is m.i. een goede ontwikkeling. Onbalans tussen prestaties en beloning van verschillende partners kan beter niet worden opgelost met behulp van prestatieafhankelijke winstverdeling. Dat geeft veel gedoe en het leidt tot honoreren van minder presterende partners (wat niet de bedoeling is). Het is beter de bandbreedte in prestaties zo klein mogelijk te houden en paritaire winstdeling te handhaven. Dat betekent dat het bestuur tijdig en ‘strak’ de onderpresteerders moet bijsturen (‘managen van de onderkant’). Uitkomst 10 Het one-tier model wordt niet toegepast, een enkele uitzondering daargelaten. Reflectie Omdat gezamenlijke besturing door partners en bestuur goed past bij het partnersmodel is een one-tier structuur een prima oplossing voor een partnership. Mits de non-executives voldoende afstand kunnen houden en zich weten te beperken tot de hoofdlijnen is deze bestuursvorm een aantrekkelijke optie, die m.i. meer toepassing verdient. Voor de OOB kantoren geldt dit niet, want zij krijgen een verplichte zelfstandige- externe raad van toezicht (two-tier). 3 Uitkomst 11 Tot medio 2014 is (ondanks druk van buiten) het aantal extern toezichthoudende organen niet toegenomen, afgezien van de oprichting van een verplichte Commissie Publiek Belang bij de OOB-kantoren. Reflectie Er valt veel te winnen met de instelling van een externe raad van toezicht/advies. Men creëert een ‘dialoog met de buitenwereld’, ontwikkelt countervailing power, legt maatschappelijke verantwoording af en zorgt ervoor dat men wordt scherp gehouden door een onafhankelijke en kritische blik van buiten. Bovendien kan de externe raad als klankbord dienen voor het bestuur (en mogelijk een mediërende rol vervullen) bij het oplossen van spanningen tussen partners en het bestuur. Eventueel kunnen ervaren ondernemers of vertegenwoordigers van relevante klantsectoren in de externe raad een adviserende rol vervullen en trends signaleren, die voor het maken van strategische keuzes van belang zijn. dr. ir. Marcel Wanrooy Adviesgroep Bestuur en Toezicht GITP Oktober 2014 4
© Copyright 2025 ExpyDoc