Midden-Delfkrant - Midden

Midden-Delfkrant
Midden-Delfkrant nr. 79
verschijnt viermaal per jaar
losse nummers f 7,50
Rotterdam, Van Brakelstraat Billboard met 'kleurrijk vee' (zie pag. 6/7). Foto F.W van Ooststroom.
zeventiende jaargang nr. 3, oktober 1993
2
Midden-Delfkrant
Midden-Delfkrant Redactioneel
De Midden-Delfkrant verschijnt viermaal
perjaar
Redactie:
Arie van den Berg
Okke Dorenbos
Arie Olsthoorn
Marika van Ooststroom
Frits van Ooststroom (eindredactie)
Henk Tetteroo
Rita Woudstra (coördinatie)
Tekstverwerking:
Sjaan van Winden
Fotografie:
Fred Hess, 's-Gravenhage
Frits van Ooststroom, Vlaardingen
Lay-out:
Frits van Ooststroom
Productie en druk:
B.V. Drukkerij De Jong Offset, Den Hoorn
Het nadeel van een kwartaaltijdschrift
is, dat het zelden mogelijk blijkt echt
actueel te zijn. Vaak sta je voor de
vraag: Moeten we hier nog over schrijven? Voor dag en weekbladen ligt dat
heel anders. Ook nu, bij het ter perse
gaan van dit nummer, ligt er weer een
aantal kranteknipsels op de redactietafel met aansprekende koppen als
'Rijksweg 19 wordt verdiept aangelegd:
Helaas onze Midden -Delfkrant is vol.
Nieuwe kansen in een volgend nummer...
De - relatieve - actualiteit in dit nummer wordt geboden door twee brieven
die de vereniging deed uitgaan: over de
verplaatsing van Zestienhoven en over
het deelplan Abtswoude.
We blikken terug in de rijke historie
van ons gebied in twee artikelen. Ten
eerste het eerste deel van een artikel
over oorzaken en gevolgen van de
breuk in de kade van de Poldervaart en
de overstroming van de Polder NoordKethel in 1903, nu 90 jaar geleden. Ten
tweede het laatste deel over de Westlandse stoomtram.
Natuur komt aan de orde in een interessant artikel over de mol en een
artikel over de jacht op kraaien en vossen.
Agrarische zaken in een artikel over
het vee dat ook in Midden-Delfland de
laatste jaren steeds kleurrijker wordt.
Vee/leesplezier.
Overname van artikelen is in vele gevallen mogelijk in overleg met de redactie.
Kopij en suggesties voor kopij zijn van
harte welkom bij de redactie. Kopij zo
mogelijk inzenden op floppy (4,25' of 3,5')
in WP 4.2 of 5.1
Verantwoording
Publicatie van artikelen behoeft niet te
betekenen dat de daarin vervatte meningen het inzicht van de Midden-Delfland
Vereniging weergeven.
Midden-Delfland
Vereniging
Redactie-adres:
Londenweg 123, 3137 LV Vlaardingen
Secretariaat
Bestuur
Midden-Delfland Vereniging
Londenweg 123,
3137 LV Vlaardingen
Telefoon (010) 4 74 25 98 ('s avonds)
Postbank 3928463
Verenigingsregister Delft V 397143
J.Koorevaar, voorzitter
Leeuwerikplantsoen 23
2636 ET Schipluiden
Telefoon (01738) 88 74
Uitgave
De Midden-Delfkrant is een uitgave van
de Midden-Delfland Vereniging en van de
Stichting Bezoekerscentrum MiddenDelfland.
Abonnementen op de Midden-Delfkrant
zijn alleen mogelijk door lid te worden
van de Midden-Delfland Vereniging. De
minimum contributie bedraagt (30 ,-- per
jaar.
Aanmelding door storting op postrekening 3928463 ten name van de MiddenDelfland Vereniging te Vlaardingen, onder
vermelding vart 'nieuw lid'.
U kunt ook bellen: (010) 4 74 25 98
('s avonds) of schrijven: Secretariaat Midden-Delfland Vereniging, Londenweg 123,
3137 LV Vlaardingen.
Opzegging van het lidmaatschap/abonnement uitsluitend schriftelijk aan het
secretariaat. Opzegging kan slechts geschieden tegen het einde van het verenigingsjaar en met inachtneming van een
opzegtermijn van vier weken.
zeventiende iaan1am: nr. 3, oktober 1993
Doel
de bevolking van Midden-Delfland en
omliggende steden te informeren over, en
nauw te betrekken bij het beheer van het
gebied en bij de voorbereiding en uitvoering van veranderingen in dit gebied;
het kritisch volgen van dit beheer en van
de voorbereiding en uitvoering van die
veranderingen alsmede het stimuleren
van een actieve inbreng van de bevolking
daarin;
het bevorderen van het onderlinge begrip
tussen de verschillende belanghebbenden
in dit gebied, mede door het stimuleren
van onderlinge kontakten.
(artikel 2 van de statuten)
F.W. van Ooststroom
secretaris/penningmeester
Londenweg 123, 3137 LV Vlaardingen
Telefoon (010) 4 74 25 98 ('s avonds)
A. van der Berg
Rotterdamseweg 223, 2629 HE Delft
Telefoon (015) 56 01 71
D. van den Bosch
Holierhoek 28, 2636 EJ Schipluiden
Telefoon (01738) 89 03
J.P. van Noordt
Westgaag 96 b, 3155 DJ Maasland
Telefoon (01899) 181 57
C.J. van der Sar
Oranjedijk 58, 3151 XR Hoek van
Holland
Telefoon (01745) 175 60
M.J. Woudstra-Brinkhuis
't Woudt 1, 2636 AW Schipluiden
Telefoon (01738) 94 30
Midden-Delfkrant
Deelplan Abtswoude
Tot eind juli van dit jaar lag het Voorontwerp Reconstructieplan voor het deelgebied Abtswoude ter visie en kon daarop
ingesproken worden. Natuurlijk heeft de vereniging via
haar vertegenwoordiger in de Reconstructiecommissie
reeds herhaaldelijk haar visie op dit plan naar voren gebracht. Toch bleven er een paar punten waarop de vereniging, in overleg met de Steunwerkgroep, alsnog commentaar heeft gegeven. Hieronder onze inspraakreactie.
Aard en niveau van de recreatieve
basisinrichting
Het lijkt er op dat Abtswoude, als
laatste van de drie deelplannen, de
nadelen ondervindt van de inmiddels opgelegde bezuinigingen, met
name in de recreatieve sector. Wij
vragen ons af of dit inrichtingsniveau daardoor nog w el vergelijkbaar
is met overig Midden-Delfland.
Er wordt nadrukkelijk melding gemaakt van een basis-plan voor de recreatie-inrichting. Dat betekent dat
binnen een patroon van hoofd-voorzieningen later (wanneer, door wie?)
nog veel zal moeten worden ingevuld. Dit schept ongetwijfeld onzekerheden: zijn de middelen en de bereidheid tot verder investeren t.z.t.
voorhanden? Maar ook: zullen die
maatregelen dan ook onderworpen
zijn aan inspraak- en bezwarenprocedures, zoals met de in het deelplan
opgenomen voorzieningen? In het
plan zijn de antwoorden op deze vragen niet te vinden.
Vormen de geplande recreatievoorzieningen een evenwichtig
geheel?
Het valt op dat naast vrij omvangrijke voorzieningen voor voetgangers
en fietsers, en zelf kanovaarders, er
geen enkele voorziening voor de ruitersport in het plan is opgenomen.
Gezien de omvang van de manegeen stalhouderij in en nabij het plangebied achten wij dit een onevenwichtigheid die om correctie vraagt.
Wij bevelen
van harte aan om in nauw overleg
met belanghebbenden ten minste
een bescheiden patroon van ruiterpaden aan het plan toe te voegen.
In het plandeel Kerkpolder-west
overheersen de voorzieningen voor
sport, waaronder met name een golfbaan. Door dit grote ruimtebeslag
komt de 'openbare functie' er maar
schamel af. Ook hier achten wij het
goede evenwicht nog niet gevonden.
Het is inmiddels bekend dat een eerste poging voor de inrichting en ex-
3
ploitatie van de golfbaan, op commerciële basis door derden, is gestrand. Daarmee is de feitelijke inrichting van een aanzienlijke oppervlakte recreatie-terrein hoogst onzeker geworden, althans van een veel
lagere orde dan die van de overige in
het deelplan opgenomen recreatievoorzieningen. De vraag rijst dan
ook of dit plangedeelte feitelijk wel
rijp is voor inspraak. In elk geval
mag deze onzekerheid niet langer
duren. Overigens legt degolfbaan in
de geplande omvang wel een erg
zware claim op de beschikbare ruimte, waarvoor de vrije toegankelijkheid voor andere recreanten te zeer
wordt beperkt. Het opnemen van
een enkel voet- of fietspad voorziet
daar niet voldoende in. Een golfbaan
van bescheidener omvang zou daarvoor de ruimte laten.
Kerkpolder-west wordt hinderlijk ingesnoerd door enerzijds het ontworpen knooppunt A4-Kruithuisweg en
anderzijds de terreinen die gereserveerd worden voor de Schipluidense
sportverenigingen. De omvang van
deze laatst bedoelde reservering, die
ruimschoots viermaal de oppervlakte heeft van het terrein binnen de
dorpskern, voor welks vervanging
het bedoeld is, achten wij overtrokken en onvoldoende vanuit de behoefte onderbouwd.
In dit verband wijzen wij tevens op
een reservering voor sportvoorzieningen in de noordpunt van de Kerkpolder-oost, bedoeld voor de kern
Den Hoorn, dus eveneens gemeente
Schipluiden. Ligt samenvoeging hier
niet voor de hand? In elk geval achten wij deze verkapte vorm van verstedelijking ten laste van MiddenDelfland, zeker in deze omvang,
geen goede zaak!
De capaciteit van het wegenstelset de verkeersveiligheid
Wij vrezen dat de verkeersdruk sterker zal toenemen dan waarop het
wegenstelsel is berekend. Voor deze
toename zijn drie bronnen aan te
wijzen:
a. de algemene uitbreiding van het
autopark;
b. de voortgaande ontwikkeling van
woongebieden grenzend aan Midden-Delfland;
c. de verkeersaantrekkende werking van de geplande recreatieve
voorzieningen.
Ten zuiden van de Delftse wijk Tanthof is
een groot bos geprojecteerd. Deze kaart
geeft een beeld van dat plan, weliswaar in
een verouderde versie (vóórdat de bezuiniging toesloeg}. Herkenbare lijnen in het
landschap van rechts naar links: Rijksweg
13, de Schie, de spoorweg en Abtswoude.
zeventiende iaargan nr. 3 oktober 1993
Midden-Delfkrant
4
Bij deze laatste factor valt op te merken dat de recreanten uiteindelijk
zelf zullen bepalen op welke wijze
zij zich zullen verplaatsen naar welke plek: het openbaar vervoer
(welk?), te voet, per fiets of juist per
auto? en naar de dichtbijgelegen
voorziening of juist die 'aan de overkant'?
Hoe dan ook, wij achten een beduidende toename van het autoverkeer
zeer waarschijnlijk. Deze constatering houdt niet in dat wij voorstander zouden zijn van meer of bredere
wegen. Integendeel, bij sommige
wegen (bijvoorbeeld de Zouteveenseweg) kan men zich nu al afvragen
of een breedte waarbij tegenliggers
elkaar buiten de uitwijkplaatsen niet
kunnen passeren niet beter zou zijn
dan een tussenmaat die tot doorrijden aanmoedigt.
De genoemde weg is dan ook een
voorbeeld van de twijfel die wij hebben over de verkeersveiligheid. Wij
vinden dat met name de fietsers
(schoolgaande kinderen!) hiervan
het slachtoffer worden. In dit bijzondere geval vragen wij ons af of hier
niet alsnog een fietspad (fietsstrook)
moet worden aangelegd. Zo ja, dan
_ ____ _ .. : _ __ . l -
=---- - --- - -- -- . . ,
-1-.~o - 1- - -
1 ()()':)
zou deze wellicht tevens in de plaats
kunnen komen van het ontworpen
(en nog steeds omstreden) provinciaal fietspad nr. 13 langs de Vlaardingervaart.
De weg Abtswoude-Harreweg roept
soortgelijke vragen op. Vergelijkenderwijs achten wij de voorgenomen
afsluiting van de Woudweg voor het
doorgaande autoverkeer daarentegen een goede zaak .
De inpassing van de (eventueel
aan te leggen) autosnelweg A4
Nu het voornemen tot de aanleg van
deze weg alsnog een MER-procedure
moet doorlopen valt nog niet te
voorzien tot welke inpassingsmaatregelen (torenhoge geluidswallen?)
dit uiteindelijk zal leiden. Wij achten
het in elk geval waarschijnlijk dat
het open karakter van het doorsneden weidegebied daar ernstig door
zal worden geschaad. Wanneer deze
verdere 'compartimentering' van
Midden-Delfland doorgang zou vinden dan zouden wij de voorkeur geven aan het aanbrengen van begeleidende beplantingsstroken boven de
illusie van het in stand houden van
een doorlopend open weideland-
schap. In dit verband wijzen wij tevens op het ontworpen boscomplexje, onder nr. 1 op de kaart aangeduid, dat beter in dergelijke relatief
smalle beplantingsstroken zou kunnen worden opgelost.
Midden-Delfland
Vereniging
Nog heerst er serene rust in de Holierhoekse
Polder.
Foto F.W van Ooststroom.
Midden-Delfkrant
Verplaatsing vliegveld
Zestienhoven
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben zich uitgesproken tégen de aanleg van een nieuw vliegveld bij Rotterdam.
De gemeenteraad van Rotterdam is vóór. De beslissing ligt
nu bij het kabinet en de Tweede Kamer. Het kabinet is verdeeld. Minister Aiders van Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is fel tegenstander van een nieuw vliegveld, maar
minister Maij van Verkeer en Waterstaat heeft in haar
begroting 120 miljoen opgevoerd voor een nieuw Rotterdam
Airport.
Uit de begratingstoelichting blijkt
dat minister Maij veel problemen
verwacht bij de aanleg van een nieu·
we luchthaven. Zij schrijft dat er een
aanwijzingsprocedure nodig is, die
in het voorjaar van 1994 is afgerond.
Deze procedure op grond van de wet
op de Ruimtelijke Ordening moet in
gang worden gezet door minister
Alders. Volop onzekerheid!
In een brief aan Provinciale Staten van
Zuid-Holland heeft de Midden-Delfland Vereniging erop gewezen dat verplaatsing van het vliegveld en de toename van het aantal vliegbewegingen een
ontoelaatbare invloed zal hebben op
o.a. de recreatie in het Stiltegebied
Midden-Delfland. Hieronder drukken
wij de brief integraal af
Geacht college,
Binnenkort zult u zich in een debat
bezighouden met de vraag of, in het
kader van het Integraal Plan Noordrand Rotterdam, een nieuw vliegveld moet worden aangelegd ter vervanging van het huidige vliegveld
Zestienhoven. In de overwegingen,
die tot nu toe in de discussie elders,
zoals bijvoorbeeld in de Rotterdamse
gemeenteraad, aan de orde waren,
zijn vele facetten aan de orde gekomen, die ongètwijfeld oök in uw
debat de revue zullen passeren.
Maar wij vragen nu uw bijzondere
aandacht voor een aspect, dat specifiek is voor het gebied dat ons als
vereniging ter harte gaat: MiddenDelfland. Wanneer de plannen doorgang zouden vinden, is geluidshinder onlosmakelijk verbonden met
het groter aantal vliegbewegingen
dan tot nu toe vanaf Zestienhoven,
die bovendien veel meer over het
hart van Midden-Delfland gaan door
de verplaatsing van start- en landingsbanen.
Wij zijn van mening, dat - als het zo
ver zou komen - de waarde van Midden-Delfland als recreatiegebied ernstig wordt aangetast, om nog maar
niet te spreken over de overlast voor
de inwoners van het gebied en de
1uch tveron treiniging.
Dit geldt des te meer waar u in het
streekplan van 1987 Midden-Delfland als stiltegebied hebt aangewezen, nader uitgewerkt in de verordening Stiltegebieden, door u in 1988
vastgesteld. Daarin wordt uitdrukkelijk (pagina's 17-20) functie en betekenis van het stiltegebied MiddenDelfland in beeld gebracht. Op pagina 20 wordt een voorbehoud
gemaakt ten aanzien van twee
zaken, die toen en ook nu nog niet
uitgewerkt zijn, maar die van overwegende invloed zijn op
de functie als
stiltegebied.
Zoals u ongetwijfeld bekend
is, zal de
5
doorsnijding van het gebied door de
A4 meer geluicisproblemen opleveren dan oorspronkelijk verondersteld, dan wel zulke rigoureuze
geluidswallen vergen, dat het 'open
polder' -karakter geweld wordt aangedaan. Hoewel de M.E.R. met
betrekking tot dit probleem nog
moet worden uitgevoerd, is reeds
duidelijk dat het een keuze wordt
tussen twee kwaden.
Zou daarenboven nog een toename
van vliegtuiglawaai komen, dan lijkt
zo'n keuze futielen het begrip stiltegebied een sarcastische term.
Wij zijn van mening dat de functie
van Midden-Delfland als bufferzone
in de Randstad, beoogd in de Reconstructiewet Midden-Delfland, met
kracht moet worden gehandhaafd.
Door inbreuken als het Transportcentrum Westland is die functie
reeds aangetast. Elke volgende aantasting verzwakt de bufferwerking
en dus op langere termijn de waarde
als groene oase in een drukbevolkt
gebied.
Onze conclusie, die naar wij hopen
ook de uwe zal zijn, is dat er geen
nieuw vliegveld moet komen, mede
met het oog op alternatieven, die de
onmiskenbaar aanwezige economische belangen voldoende tegemoetkomen. Maar vooral om andere, zeer
kwetsbare belangen op het gebied
van natuur, landschap en recreatie
te beschermen.
Midden-Delfland
Vereniging
~
~
Midden-Delfkrant
6
Kleurrijk vee
Wanneer je bewoner bent van ons gebied, daar doorheen
reist voor je werk, of recreëert, zie je langzaam het landschap veranderen. Nieuwe bomen, nieuw water, een nieuw
restaurant. De sfeer verandert langzaam. Kleine elementen
zoals de melkschuurtjes uit het verleden: ze vervallen. Zo
hier en daar ontdaan van hun, achteraf, niet milieuvriendelijke dakbedekking, verdwijnen ze. Als stalling voor landbouwmachines (vaak hun laatste functie) voldoen ze niet
meer: de machines worden te groot. Oude varkenshokjes in
het land, betonnen inkuilsilo's, een begroeide grondput met
mest .... 't is over, verleden tijd ... Maar niet alleen het landschap en de entourage veranderen. Ook het vee verandert ...
van kleur. Daar over iets in dit stukje.
Midden-Delfland heeft altijd wel
kleurrijk vee in zijn weilanden gehad. Het roodbonte vee, het zgn.
vleesmelktype heeft lang overheerst.
De afmestbedrijven van goede roodbonte koeien waren en zijn nog wel
aanwezig doordat er voldoende voeders voor het mesten aanwezig waren. Denk aan spoeling van de gistfabriek en de jeneverstokerijen, bierbostel e.d ... Bovendien zijn de consumenten, dus ook de slagers, dichtbij,
voor een goed afgemest dier.
Toch heeft de zwartbont-fokkerij
steeds meer terrein gewonnen. Eerst
het zogenoemde melk-vlees type, de
Fries-Hollandse veeslag. Nu bijna
verdrongen door een nog meer
melktypische koe de HolsteinFrisian veeslag, populair gezegd: de
'Amerikaan'.
Toch blijft bij menig boer nog de neiging er ook een meer 'soortiger' koe
bii te houden.
Met het meer specialiseren naar de
melkrichting zijn ook de blaarkoppen (vroeger het derde Nederlandse
ras), de witrikken en de lakenvelders
verdrongen. Deze laatste drie waren
er, en zijn nog wel, sporadisch in
zwarte en rode uitvoering aanwezig.
In het jongste verleden heeft er in de
Fries-Hollandse periode in ons gebied rondom Maasland en Schipluiden, zelfs een eigen K.I.-station
(=kunstmatige inseminatie) bestaan.
Maar nu zijn het vooral de éénkleurige dieren die opvallen in het landschap. Vaak samen geweid met
zwartbonte of roodbonte dieren valt
hun verschijning op. Soms loopt er
zelfs een koppeltje van dezelfde die-
ren op een perceel, al of niet voorzien van een zoogkalf. Al die kleuren
hebben zo hun eigen afstamming
van vader, maar ook de zwartbonte
of roodbonte moeder heeft een invloed op de kleur.
Veel voorkomende rassen die gebruikt worden bij deze kruisingen
zijn de Piemontese, en de Blonde
D'Aquitaine, respectievelijk een Italiaans vleesras en een Frans vleesras.
Maar ook de Belgische wit-blauwe,
en de Charolais (een groot Frans
vleesras) komen meer voor. De Limousin en de Marchigiana (respectievelijk Frans en Italiaans) zijn
slechts sporadisch aanwezig. De nakomelingen zijn meestal met K.I.
verwekt, bij de minder productieve
dieren uit de melkveestapel. Herkenbaar zijn ze aan de kleuren, hoewel
hier ook altijd verrassingen ontstaan.
Boven: Rode Blaarkop. Onder: Piernon tese.
Foto's F.W van Ooststroom.
Midden-Delfkrant
7
In de Rotterdamse wijk Cool, op de hoek
van de Kortenaerstraat en de Van Brakelstraat hangt sinds eind augustus dit reusachtige billboard. Het kunstwerk bestaat uit
een drie bij vier meter groot paneel met
foto's van koeien. De foto's zijn gemaakt
door kinderen uit de wijk. Het fotoproject is
begeleid door de fotograafjan Henderik .
Het project is uitgevoerd in het kader van
'Kunst en kids: Hierbij maken kinderen zelf
kunst, begeleid door deskundigen. Tegelijk
wordt de wijk opgefleurd. De gevelversiering
met de koeien is betaald door het Gemeentelijk Woningbedrijf Rotterdam ter gelegenheid van zijn 75jarig bestaan. Capi-Lux
nam het technische deel voor zijn rekening.
Het 'kleurrijk vee' werd gefotografeerd op
het bedrijf van Arie van den Berg aan de
Rotterdamse weg te Delft (in Midden -Delfland dus}.
De zuivere Piernontese is grijsbruin;
de nakomelingen zijn over het algemeen niet zo groot, fijn van bouw en
donkerbruin (uit zwartbonte) en
soms lichtbruin (uit roodbonte koeien). De zuivere Blonde is licht tot
donkerblond van kleur. De nakomelingen zijn, uit zwartbonte, grijs of
blond en, uit roodbonte, licht tot
donkerblond maar forser en steviger
dan de Piemontese. De Belgische
Blauwe is vaak van wit met grijsblauwe vlekken tot bijna zwartblauw met een weinig wit. De Charolais geeft wat meer lichtbruine dieren die wat dieper zijn dan de Blonde en ook wat grover. De Limousin
geeft een wat echt-bruine kleur.
De opkomst van deze kruisingen is
te danken aan hun wat hogere waarde als kalf en als slachtdier. Door de
steeds stijgende melkproduktie en
het niet toenemen van de consumptie in gelijke verhoudingen, is de superheffing ingevoerd. Het steeds
meer wegwerken van de overproduktie door de E.E.G. (waar deze
zich garant voor heeft gesteld) heeft
een quotering opgeleverd met kortingen op de produktie. Nederland
heeft zich hier keurig aan gehouden
en sinds 1983 is de melkproduktie
teruggebracht met circa 20% . De
melkproduktie per dier steeg (en
stijgt) door selektie nog steeds, zodat
de melkveestapel wel met 30% is afgenomen. De veehouders kregen
meer open ruimte in hun stallen en
zijn meer kruisingen gaan toepassen
en deze dieren gaan aanhouden. Deze kruisingen worden dan weer geïn-
semineerd met een vleesras zodat er
een voor drie/vierde zuiver vleesras
ontstaat. De eerste jaren voldeden de
opbrengsten wel aan de prognoses,
maar door de veelheid aan lux, mals
vlees, waar maar een beperkte
markt voor is, is de prijs zodanig laag
dat het als inkomensaanvulling niet
meer interessant is.
Doordat er geen alternatieven zijn in
o.a. akkerbouwgewassen, schapen,
ruwvoer (gras, hooi) -verkoop, e.d.
zullen ze wel een plaats blijven behouden.
Ook zijn er in Midden-Delfland veehouders die met de zuivere stamboek-rassen van deze dieren fokken
en daar meestal het kalf laten opgroeien bij de moeder. Financieel is
dit geen weelde, maar wel een lust
voor heet oog om dit in het land te
zien lopen en springen.
Een Nederlands vleesras is de 'Verbeterde roodbonte' ook wel 'dikbil'
genoemd. Het percentage 'moeilijke
geboorte' en keizersnede bij dit ras
was te hoog, wat ook het gebruik
van buitenlandse rassen in de hand
heeft gewerkt.
Bij de buitenlandse rassen is het geboorteverloop gemiddeld iets moeilijker dan normaal bij gebruik op een
melkras. Bij de zuivere fokkerij geeft
alleen de Belgische Blauwe en het
Nederlands vleesras verhoogde percentages moeilijke geboortes. Maar
door selektief gebruik van bepaalde
vaderdieren worden problemen op
dit gebied bij deze rassen, maar ook
bij de andere rassen, steeds verder
teruggedrongen.
Samengevat zou je kunnen zeggen
dat de buitenlandse rassen een aardige schakering in het landschap geven, soms worden ze gebruikt voor
natuurbeheer, maar ze geven een (te)
geringe bijdrage aan het inkomen
van de veehouder. Als hobby en als
opmaker van het overtollige ruwvoer zal het voorlopig wel een blijver
zijn.
Arie van den Berg
Onder: Roodbonte.
Foto's F.W van Ooststroom.
Z V
Midden-Delfkrant
8
Zoogdieren in Midden -Delfland (3}
Dernol
De mol is een van de meest algemeen voorkomende zoogdieren in Midden-Delfland en Nederland. Toch zie je de
mollen zelf maar heel zelden. Aangezien de mollen vrijwel
hun hele leven ondergronds blijven is dat verklaarbaar. Ze
laten echter nogal wat sporen na in de vorm van molshopen en mollenritten, zodat hun aanwezigheid meestal goed
te zien is. Toch is dat niet altijd het geval.
Mollen zijn dan wel helemaal tot in
het puntje van de staart aangepast
aan het graven, maar het blijft een
activiteit die heel veel energie kost.
Wanneer een mol een gang heeft
gegraven houdt hij die in stand. Als
de bodem zich daar enigszins voor
leent kan zo'n gang veellanger dan
een mollenleven in gebruik zijn.
Soms is dat generaties lang. In zo'n
gebied zijn er zelden molshopen te
zien, terwijl er zeker de nodige mollen rondkruipen. Dat is bijvoorbeeld
het geval in sommige bossen, waar
de boomwortels de tunnels stevig
ondersteunen. Een andere factor die
de graafactiviteiten van de mollen
beïnvloedt is de voedselrijkdom van
de bodem. In rijke graslanden en
sommige bosbodems is zo'n kleine
2000 kg per hectare aan voedsel te
vinden. Terwijl dat in sommige
bodemsoorten zoals de duinen veel
minder kan zijn, hooguit een paar
honderd kg per hectare. In zulke
arme gebieden moeten de mollen
flink doorgraven om aan voldoende
voedsel te blijven komen. Zeker
wanneer de gangen in de zandige
bodem regelmatig instorten.
_ ____ __ ... ! _ __
.J_
=-- ------ --- . . ,
- 1-"'-1--- 11"\1"'\ 'l
Wat zoekt zo'n mol eigenlijk onder
de grond in het donker? Het antwoord op die vraag is vrij simpel: ze
zoeken wormen en alle andere
wezens die bewegen of dat niet al te
lang geleden deden. Mollen zijn in
gevangenschap tot het eten van allerlei vreemde dingen te dwingen,
maar uit veelvuldig maagonderzoek
bleek toch dat vooral wormen en
insektelarven zoals emelten,
aardrupsen en engerlingen het
hoofddeel van hun voedsel vormen.
Het eetgedrag van de mollen is overigens heel moeilijk te onderzoeken.
De mollen zijn immers onder de
grond nauwelijks te volgen. Helaas
worden mollen nogal eens het
slachtoffer van mensen die ze liever
niet in 'hun' grond willen hebben.
Onderzoekers kunnen daardoor
altijd makkelijk aan voldoende
slachtoffers voor anatomisch onderzoek komen.
Gelukkig is er ook het nodige onderzoek geweest aan levende mollen. In
eerste instantie werden de mollen
voorzien van een radioactief ringetje
aan hun staart en aan het oppervlak
gevolgd met een Geiger-teller. Tegenwoordig worden wat veiliger en milieuvriendelijker methodes toegepast
die op minuscuul kleine radiozendertjes zijn gebaseerd. Op deze
manier is men in staat geweest, de
mollen langere tijd onder de grond
te volgen. Daarbij is duidelijk geworden dat ze normaal gesproken drie
actieve perioden per etmaal kennen.
Steeds wordt een periode activiteit
van ongeveer drie tot vier uur afgewisseld met een periode rust van
vier tot vijf uur. Tijdens de rustperiode slaapt de mol in zijn nest.
Het nest ligt ergens ondergronds in
het gangenstelsel of in een soort grote heuvel aan het oppervlak. Dit
soort burchten is te vinden op plaatsen waar het niet goed mogelijk is
om een geschikte nestplaats op een
wat grotere diepte te vervaardigen.
Vooral in gebieden (in het buitenland) met een rotsachtige bodem zijn
veel burchten te vinden. Het nest
bestaat meestal uit hooi en andere
plantenresten. Het gebeurt regelmatig dat een mol een plant aan de wortels de grond in trekt om als nestbekleding te gebruiken. Mollen die in
de buurtvan mensen leven, gebruiken soms hele andere nestmaterialen zoals krantenpapier, plastic en
zelfs chipszakjes. Rond het nest ligt
een uitgebreid gangenstelsel waarbinnen de mol zich beweegt. De
oppervlakte die het gangenstelsel
inneemt bedraagt tussen de 300 en
de 3000 m', afhankelijk van de hoeveelheid prooidieren die in de
bodem voorkomen. Tijdens de actieve perioden loopt de mol zijn gangen
af op zoek naar voedsel of graaft hij
nieuwe gangen en repareert oude.
Graven is een bezigheid die nogal
wat energie vergt. Het is dus noodza·
kelijk dat het met enig beleid
gebeurt. De grond die is losgegraven
wordt door de mol achter zich verzameld. De mol draait zich dan om en
duwt de grond voor zich uit en via
het eerstvolgende gat naar buiten.
Wanneer zo'n gat naar buiten ver
weg ligt moet hij lang duwen en dat
kost heel wat energie, maar ook het
graven van een gat naar boven kost
energie. Het is dus voor de mol
belangrijk dat hij zo weinig mogelijk
gangen naar boven hoeft te maken
en toch niet te lang grond voor zich
uit moet duwen. Wat blijkt nu, de
lengte van de gangen tussen de
plaatsen waar de grond naar buiten
kan komt redelijk overeen met de
ideale afstand die wij met onze computers kunnen berekenen.
Ook uit andere 'haalbaarheids'-onderzoeken is gebleken dat mollen
heel zuinig met hun energie omgaan.
Dat is ze geraden ook want net als de
spitsmuizen zijn de mollen kleine
zoogdieren, en dus warmbloedig.
Dat betekent dat heel wat energie in
het warmhouden van het molleliehaam moet worden gestoken. Mollen hebben een klein lichaam en verliezen daardoor snel warmte. Mollen
kunnen dan ook niet lang zonder
voedsel, hun leefpatroon van drie
uur op en vijf uur af blijkt op dat feit
gebaseerd te zijn. De drie uur hebben ze ongeveer nodig om zich vol te
eten, de vijf uur om alles weer te
verteren. De mol gaat ook slim met
zijn voedsel om. Wormen die hij
gevangen heeft bijt hij in hun kop
zodat ze niet verder kunnen graven
en ze zichzelf in een knoop wurmen.
Midden-Delfkrant
Ze blijven welleven en blijven dan
ook lang vers. De mol bergt ze op in
voorraadkamertjes waar hij ze later
weer uit kan halen en opeten. Mollen eten ongeveer 60 gram per dag,
zelf wegen ze ruim 100 gram. Van
een dier dat nogal eens met zijn handen in de modder zit te spelen verwacht je niet dat hij netjes eet. Al dat
zand in zijn eten maakt het noodzakelijk dat hij heel schoon eet, wil hij
nog een tijdje met zijn gebit doen.
De wormen, die vol met grond zitten
haalt hij dan ook eerst tussen zijn
klauwen door. De grond aan de binnen- en buitenkant wordt er dan netjes uitgeknepen . De wormen bestaan
voor een groot deel uit water, zodat
mollen verder niet veel water nodig
hebben. Toch is het nog wel eens
nodig om water te drinken . De mol
zoekt dan meestal een diepe gang op
waarin grondwater staat. De mollen
kunnen zelf uitstekend zwemmen,
zodat ze van water in hun gangen
niet al te veellast hebben. De meeste wormen houden er echter niet zo
van, zodat mollen in heel natte
gebieden niet veel te vinden zijn.
Mollen zijn echte solitaire dieren, ze
zoeken alleen in de paartijd contact
en dan ook voor maar heel eventjes.
Wanneer twee mollen bij elkaar in
een hokje gestopt worden vechten ze
tot er één het loodje legt. In normale
omstandigheden zorgen ze ervoor
dat ze niet met elkaar in contact
komen, en als dat dan toch gebeurt
vechten ze maar zelden. De mol die
zich op andermans terrein bevindt
neemt dan snel de benen. Net als bij
vrijwel alle zoogdieren begrijpen de
mollen elkaar door reuksignalen. De
mollen verspreiden met hun urine
de geurstoffen uit een speciale geurklier. Wanneer een mol door onvoorziene omstandigheden (zoals een val)
zijn territorium moet verlaten,
nemen de mollen in zijn omgeving al
snel zijn plaats in. Wanneer de
onderzoeker, die de mol had gevangen nu watjes met de bewuste geurstof in het nest plaatst blijven de
andere mollen uit het territorium.
Het komt overigens heel regelmatig
voor dat buurmollen een klein stukje
grens-territorium met elkaar delen.
De gangen zijn daar dan onderling
met elkaarverbonden. Ze zorgen dan
wel dat ze niet de kans lopen de
ander daar aan te treffen. Ze doen
dat op een heel simpele wijze. De
een komt er bijvoorbeeld alleen
's ochtends en de ander alleen
's avonds.
In het paarseizoen in de lente verandert het een en ander. De mannetje
beginnen vanuit hun territorium lange rechte gangen te graven op zoek
naar het territorium van een vrouwtje. Ze graven letterlijk tot ze er bij
neervallen. Als ze dan weer even op
adem gekomen zijn graven ze meteen verder. Als ze dan eindelijk een
vrouwtje hebben gevonden blijven
ze een uurtje plakken waarna ze
naarstig op zoek gaan naar een volgend slachtoffer. Uiteindelijk raken
de meeste vrouwtjes zo bevrucht. De
mannetjes moeten overigens wel zo
fanatiek hun best doen omdat de
vrouwtjes maar kort toegankelijk
zijn. Buiten het paarseizoen is het
vrouwelijk geslachtsdeel stevig door
de huid verzegeld. Pas wanneer de
tijd daar is komt er een opening in
de huid waarbij de vagina bereikbaar wordt. De mollenvangers van
vroeger dachten hierdoor dat alle
mollen man waren totdat ze een jaar
oud werden, dan zou er pas verschil
ontstaan tussen de mannetjes en de
vrouwtjesmollen. Dat idee is overigens helemaal niet zo vreemd als het
lijkt, het 'apparaat' waaruit het
vrouwtje haar urine afscheidt lijkt
veel op het mannelijk geslachtsdeel.
Bovendien wordt pas in het paarseizoen het scrotum van het mannetje
duidelijk zichtbaar.
Het paarseizoen wordt waarschijnlijk net als bij de andere zoogdieren
bepaald door de veranderingen in
dag- en nachtlengte. Mollen komen
zelden boven de grond en hebben
kleine ogen, hoe weten ze dan hoe
lang de dag is? Ten eerste kunnen ze
met die ogen genoeg licht zien om
het verschil tussen dag en nacht te
zien zonder dat ze daarvoor helemaal hun gangen moeten verlaten.
Ze kunnen dat vrij goed vanuit een
mollenrit aan het oppervlak zien.
Daarnaast hebben ze zoals de meeste
organismen een biologische klok
zodat ze (waarschijnlijk onbewust)
aan de hoeveelheid licht op een
bepaalde tijd van de dag het seizoen
kunnen bepalen.
De draagtijd van een mol is niet precies bekend maar het zal waarschijnlijk zo'n vier weken duren voordat
de kleine molletjes ter wereld
komen . Een mollenworp kan uit
twee tot zes kinderen bestaan, in
Nederland zijn het er meestal vier.
De kleine molletjes zijn nog kaal,
blind, doof en knalrood. Desondanks
zitten de jongen veilig in het nest,
opvallende kleuren zijn onder de
grond in het donker niet gevaarlijk.
Pas later krijgen ze hun zwarte vacht
die de ideale schutkleur heeft in de
donkere aarde . Die vacht is overigens zo dicht dat er vrijwel geen vuil
doorheen kan komen. Bovendien
staan de haren niet in één bepaalde
richting, zodat een mol makkelijk
alle kanten op kan bewegen in zijn
gangen zonder dat hij tegen zijn
haren in wordt gestreken.
Pas na 22 dagen gaan de ogen open
zodat ze een eerste blik in de duisternis kunnen werpen . Ze wegen dan al
60 gram terwijl ze maar met 3,5
gram zijn begonnen. Mollenmelk is
dus behoorlijk voedzaam. Moeder
moet dan ook flink doorwerken om
voor voldoende produktie te zorgen.
Ze werkt dan niet drie maar vier
perioden per dag. Deze zijn dan wel
wat korter, zo rond de twee uur per
keer. De rustperioden gebruikt ze
dan om de jongen te zogen. Na een
week of vier is de zoogtijd afgelopen
en moeten de jongen zelf op zoek
9
Midden-Delfkrant
10
naar voedsel. Dat gebeurt dan nog
wel samen met moeder in haar territorium. Na zo'n drie maanden wordt
moeder al dat sociale gedoe behoorlijk zat en worden de kleintjes de
deur uitgewerkt. Dan beginnen de
problemen pas echt. Zolang alle territoria in de omgeving netjes bezet
zijn is de kans klein dat ze zich
ergens kunnen vestigen. 'Gelukkig'
zijn er nogal wat gebieden waar mollen regelmatig weggevangen worden
zodat er nogal eens een territorium
vrijkomt. Deze worden dan onmiddellijk doorde jeugd ingenomen. Zo
blijft de mollenvanger aan het werk
en komt er ook aan de woningnood
een einde. Mollenvangers zijn overigens niet het enige gevaar dat de
molletjes op hun weg tegenkomen.
De mollen moeten namelijk vooral
bovengronds op zoek naar een
geschikte woning. Het is veel te veel
werk om dat allemaal gravend te
doen en bovendien komen ze dan
allemaal van die nukkige oude mollen tegen die ze de straat uit schoppen. Maar helaas de buizerds,
wezels, hermelijnen, vossen, ooievaars, reigers en zilvermeeuwen
weten ook wanneer de mollentienertoer begonnen is. De sterfte is dus in
het algemeen het hoogst onder de
jonge dieren die hun eerste jaar nog
moeten volmaken. Dat mollenvangen is overigens ook niet altijd zo'n
lucratieve bezigheid. Dat liet een zilvermeeuw in Engeland zien. De mol
die hij met huid en haar naar binnen
had gewerkt, was het daar helemaal
niet mee eens. Met zijn grote vlijmscherpe graafklauwtjes was hij zich
een weg naar buiten gaan graven.
Hij was al met zijn kop uit de borst
van de meeuw gekropen toen hij
toch de geest gaf. De meeuw zelf
overleefde het gat in zijn maag, darmen en longen ook niet bepaald.
De voorpoten van de mol zijn helemaal ingesteld op het graafwerk. Ten
eerste staan de handen naar buiten
en zijn extra groot uitgevoerd. Een
vergroeiing aan de buitenkant van
de hand, zorgt voor extra breedte,
een soort zesde vinger. De botten in
de armen zijn kort en zeer stevig uitgevoerd, zodat de extra krachtige
spieren veel houvast hebben. De rest
van het lichaam is ook op het ondergrondse leven ingesteld. De vacht is
kort en vuilbestendig zoals we al eerder hebben gezien. Vooral rond de
snuit en op de staart zitten daar nogal wat voelharen tussen. De mol kan
daarmee heel goed voelen wat er om
hem heen gebeurt. Samen met zijn
uitstekende gehoor kan hij zo de
wormen die op enige afstand van
zijn gangen graven opsporen en verschalken .
. .1 .
· - - -· - - - · - · · - -
.-,
-l-~ -L--11"\f\'l
Onder de grond is de zuurstof-toevoer niet bepaald optimaal. Om zijn
zware arbeid toch een beetje uit te
kunnen voeren zonder steeds naar
adem te snakken is het bloed van de
mol aangepast. Het bloed bevat twee
keer zoveel rode bloedcellen dan bij
de meeste andere zoogdieren. Die
rode bloedcellen bevatten dan ook
nog eens twee keer zoveel hemoglobine. Misschien kunnen atleten die
aan hoogte-training doen hier nog
wat van leren en aan diepte-training
beginnen.
Zoals we al gezien hebben worden
de meeste mollen niet oud, ze mogen
blij zijn als ze het eerste jaar halen.
Na het eerste jaar redden ze het
meestal nog wat langer, maar veel
ouder dan zo'n zes jaar worden ze
niet. Wat dat betreft kunnen ze nog
wat van de vleermuizen leren, die
halen makkelijk een dubbele mollenleeftijd. Daarover hebben we het in
de volgende aflevering van 'Zoogdieren in Midden-Delfland'.
Okke Dorenbos
Tekeningen van de auteur.
Midden-Delfkrant
Negentig jaar geleden
De overstrooming in Delfland in
april-mei 1903 (1)
In het juli-nummer van het jaar 1903 van het Tijdschrift van
het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap
doet de bekende aardrijkskundige A.A. Beekman mededeling van oorzaak en gevolgen van de doorbraak van de kade
van de Poldervaart en van de overstroming van de Polder
Noord-Kethel, nu negentig jaar geleden. Graag nemen we
zijn artikel (in twee àfleveringen) grotendeels over. Ter lering en- wellicht- ter vermaak. Omwille van de authenticiteit handhaafden wij de oorspronkelijke spelling.
.
''
/
/
/t
.S' ·'C·.j>l:lL;
Ll;:'\1J~"N}\'\.T
. -'•·
i'//
~:~....-""~
'${~-fl
11
Deze ramp trekt in bijzondere mate
de algeroeene aandacht en belangstelling. Niet omdat zij op zich zelve
beschouwd eene zoo buitengewone
gebeurtenis is, - er komen wel eens
meer polders onder water door doorbraak hunner kaden, - maar omdat
zij plaats had onder zeer bijzondere
omstandigheden en in het dichtst bevolkt gedeelte des lands, op een zeer
ongunstig tijdstip, zoodat zij zeer
schadelijk is in hare gevolgen.
Het is daarom, dat wij er hier ook
een en ander van willen meedeelen,
ook omdat deze gebeurtenis den eigenaardigen bouw van een groot
deel des lands weer levendig voor
oogen brengt.
De boezem van Delfland werd,
evenals nagenoeg alle ar..dere stilstaande wateren in ons polderland,
gedurende eeuwen vervuild door
den afval afkomstig van de menschelijke bewoning: faecalien , menagewater, fabrieksafval, enz. liet men er
steeds bijna onbeperkt in afloopen of
werden er in geworpen.
Dat was niets buitengewoons; dat ge·
schiedde en geschiedt nog steeds
overal elders in ons polderland en de
mensch aan de boorden dier nagenoeg stilstaande wateren, althans ten
platte lande, drinkt het aldus verontreinigde water bij gebrek aan wat
anders.
De groote centra van bevolking den
Haag en Delft vervuilden o.a. Delflands boezem op schrikbarende wijze en in steeds toenemende mate,
het eerste vooral door de sterke toename van bevolking, het laatste door
de stichting van groote fabrieken ,
vooral door twee gist· en spiritusfabrieken aldaar. Daarbij kwam dat
den Haag aan het N.einde van het
gebied ligt en de boezemwateren aldaar doodliepen tegen de hoogere
gronden. Bij het inlaten van water
uit de Maas werd het stadswater van
den Haag maar weinig verfrischt,
terwijl bovendien alles wat Delft op
den boezem bracht, bij dat "spuien"
uit het Z. naar den Haag werd gevoerd. Bij de stinkende grachten der
Residentie, de stad der vreemdelingen, werd het in de zomermaanden
meer en meer onhoudbaar. Daarom
besloot men verbetering aan te brengen.
Na onderhandelingen en overeenkomst met Delfland in 1883 werd
1886-1888 het Ververschingskanaal
Vorige pagina: Gemeenlandshuis van Delfland aan de Oude Delft te Delft.
Hiernaast: Kaart uit 1909 van het Verversingskanaal bij Scheveningen.
Tbpogra{ische Dienst.
zeventiende iaargan2 nr. 3. oktober 1993
Midden-Delfkrant
12
gegraven, aan de eene zijde in verbinding met de Haagsche grachten,
aan de andere uitkomend op de
Noordzee ten Z. van Scheveningen.
Het heeft eene zeesluis voor de uitwatering en 1600 M. binnenwaarts
daarvan een binnensluis, tevens
schutsluis, waarbij het stoomgemaal
ter bemaling van Delflands boezem.
Door inlating van water uit de Maas
kon nu een doorgaande strooming
van het zuiden naar het noorden
worden verkregen; het voornaamste
punt van inlating was aan de
Vijfsluizen tusschen Schiedam en ·
Vlaardingen van waar het water
langs de Poldervaart naar de Schie
en verder noordwaarts naar Delft en
den Haag afvloeide. Hierdoor kon
dus niet alleen een betere doorspoeling der grachten van den Haag en
Delft worden verkregen, maar tevens werden er de loozingsmiddelen
van Delfland belangrijk door vermeerderd. Delfland gaf daaromniet
alleen aan den Haag vergunning,
maar ook een subsidie tot den aanleg
van genoemde werken. In de overeenkomst werd tevens bepaald dat
in de vier maanden 1 Juni-1 Okt.
de binnensluis gesloten moest worden gehouden en alleen geloosd
mocht worden met het stoomgemaal
(kunstmatige loozing of "zomerspuiing") en wel ten allen tijde, zoolang
de boezem hooger stond dan 5 c.M.
beneden D.P. Gewoonlijk werd door
Delfland eerst staking der bemaling
bevolen als de stand tot -0,20 D.P. gedaald was. In de andere maanden
mocht de binnensluis open staan en
bij L.W. door de zeesluis worden geloosd (natuurlijke loozing of "winterspuiing").
Dit middel verbeterde aanvankelijk
den toestand en er kwam wat beweging in de drabbige massa; nu en dan
zag men heusch water in de grachten, de residentie-ooievaar zag er
kikkers in en de Hagenaars meenden
er zelfs wel eens visch in te zien.
Maar op den duur bleek het middel
toch onvoldoende. Natuurlijk! De
vervuiling door beide steden bleef
doorgaan en werd met de aangroeiing van bevolking en fabrieken
steeds erger. Wat Delft betreft kwam
er nog als ongunstige omstandigheid
bij de verbetering van de vaart RijnSchie (1890-'95). Want door den aanleg van het kanaalgedeelte ten 0. om
Delft heen volgde het water van de
Schie komend in hoofdzaak dezen
nieuwen 'I(Veg in plaats van de grachten der stad, terwijl juist in deze laatste de groote massa vuile stoffen
werd geloosd (in 1897 ruim 7500 M'
per etmaal!). Bovendien was bij die
verbetering het profiel der vaart tusschen Delft en den Haag op ongeveer de dubbele grootte gebracht,
zoodat de snelheid verminderde en
het water(?) een etmaallanger
noodig had om den Haag te bereiken
dan vroeger.
Nog sterker spuien! Dat was de gedachte die het Bestuur van Delfland
bezielde.
Toen kwam de verschrikkelijke zomer van 1897. Delfland, begrijpende
dat de middelen ter inlating van wa-
Delft in 1913 met het nieuwe gedeelte van het Rijn-Schiekanaa/ ten oosten van de stad.
'Ibpogra(ische Dienst.
ter uit de Maas niet meer voldoende
waren, deed die te Vlaardingen en
Maassluis vergrooten, terwijl ook
met dat doel in den zomer van dit
jaar een nieuwe sluis aan de Vijfsluizen werd gebouwd. Maar gedurende
dit werk kon in de vier zomermaanden daar niet worden ingelaten en
dit had ten gevolge, dat het ingelaten
water, dat nu grootendeels van
Vlaardingen en Maassluis kwam,
van de W. zijde Delft bereikte en
daardoor niet geheel en met weinig
snelheid naar het N. doorschoot en
zelfs gedeeltelijk naar het Z. door
Delft terugliep. De toestand in den
Haag en Delft was werkelijk afschuwelijk: verhoogde kindersterfte en
verhoogde sterfte aan ziekten der
spijsverteringsorganen waren er de
gevolgen van.
Onder den indruk van dien toestand
werd 16 Aug. door Gedeputeerde
Staten een Provinciale Commissie
benoemd om de oorzaken daarvan
op te sporen en een onderzoek in te
stellen naar middelen ter verbetering. Den 18den Okt. d.a.v. benoemde ook de Hooge Regeering eene
Staatscommissie met de veel breedere opdracht "te onderzoeken welke
maatregelen behaoren te worden genomen, ter voorkoming van voor de
volksgezondheid schadelijke verontreiniging der openbare wateren"
-dus met betrekking tot het geheele
land. Deze Commissie bracht haar
zeer belangrijk rapport uit in Maart
1898, waarin hare voorstellen in den
vorm van een ontwerp van wet zijn
neergelegd. Zij beval o.a. ten aanzien
van Delfland als tijdelijke maatregel
aan gecombineerde zomer- en winterspuiing (dus met het stoomgemaal
en de sluis) te Scheveningen gedurende de vier zomermaanden en in
erband daarmede nog sterker inlating aan de Maas.
Den Haag en Delfland kwamen
daarop overeen om die proef te nemen.
Toen werd er in 1898 en 1899 gespuid dat het een lust was! In de vier
zomermaanden werden aan de
Maas, maar aan de Vijfsluizen alleen
voor meer dan de helft, grootehoeveelheden water ingelaten, per dag
soms ruim 1,2 millioen M'. De polders namen daarvan in de vele droge
dagen van die zomers ongeveer
1
/ 2 millioen per dag tot zich en de rest
stroomde naar Scheveningen. Daar,
waar het stoom~emaal alleen hoogstens 340.000 M per dag kon wegwerken, werd nu door de gecombineerde loozing 6 à 700.000 M' per
dag uitgelaten. Ook in de andere
maanden werden groote hoeveelheden, soms evenveel als hiervoor ge-
- · -- · - · ": •.• .l-
!---------.., . . 1......... 1.- ....-1nn?
Midden-Delfkrant
13
Delflands stoomgemaal 'Van der Goes'
anno 1865 aan het einde van de Poldervaart. Foto archief Hoogheemraadschap
van Delfland.
met 10 c.M. - niet met meer want
men vreesde, dat Delfland dan tot
nog hooger peil zou gaan
inlaten: 't kon dan nog wel wat lij'en!
noemd, ingelaten, maar dooreengenomen minder, omdat de polders
dan geen watergebrek hadden en
dus niet aftapten. Integendeel was
dan soms ook loczing op de Maas
noodig, maar deze loczing bedroeg
op alle punten samen slechts " à eenvijfde van die te Scheveningen.
Het spreekt wel van zelf, dat door dit
sterke inlaten in het zuiden van het
boezemgebied, vooral in en in de nabijheid van de Poldervaart en de
Schie de boezemstanden aanhoudend zeer hoog waren. Standen van
20 à 30 c.M. boven D.P. kwamen dagelijks voor, soms tot ruim 40 c.M.
daarboven, zoodat het water bij eenigen wind hier en daar over de kaden
vloog. Ook in November, December,
enz. kwamen die standen telkens
voor. En dat terwijl aan de polders
verboden is den boezem hooger aan
te malen dan 15 c.M. boven dat peil!
Delfland was zelfs genoodzaakt voor
de molens langs de Poldervaart een
hooger maalpeil toe te staan.
Toen begonnen, heel natuurlijk, de
polders te klagen. Samen en afzonderlijk wendden zij zich tot de Vereenigde Vergadering van Delfland.
Want niet alleen, dat nu en dan de
bemaling belet werd, maar de polderkaden, in onderhoud bij hoefslagplichtigen uit de polders of wel in
zoogenaamd gemeen onderhoud bij
deze laatste, hadden het zwaar te
verantwoorden: zij kregen veel meer
voor haar rekening dan waarvoor zij
oorspronkelijk bestemd waren. Wel
komen ook elders in ons polderland
nu en dan hooge boezemstanden
voor, -van daar de minimum hoogte
voor de kaden voorgeschreven, maar niet voortdurend, niet dag aan
dag. De sterke stroom, vooral in de
Poldervaart, verdiepte bovendien dit
spuikanaal en schuurde den lossen
veenbodem onder de teen der kaden
en deze zelven weg. Verdedigingsmiddelen daartegen moesten worden aangebracht, maar dat was niet
alleen kostbaar, doch ook moeilijk
en vaak onmogelijk: immers vroeger
kon dat geschieden in den zomertijd
bij de dan doorgaans lage boezemstanden, maar deze kwamen·nu
nooit meer voor. Voor den nieuwen
toestand waren de kaden ook niet
hoog en zwaar genoeg.
Dat de polderbesturen niet overdreven, blijkt wel uit feit, dat men het
water hier en daar aan de binnenzijde door de doorweekte kaden zag en
hoorde zijpelen. Geen wonder dat
men altijd in angst was voor doorbraak! Nog kwamen de polders niet
tegen het spuien zelf op: zij vroegen
om financieele hulp om de lasten
van het verhoogde onderhoud te
kunnen dragen, hun door het Hoogheemraadschap op de schouders gelegd.
De Schielandsche polders, van allen
rechtstreeksehen invloed verstoken,
daar zij in de Vereenigde Vergadering natuurlijk niet door Hoofdingelanden vertegenwoordigd zijn, sloegen zelve de handen aan het werk en
verhoogden Okt. 1898 hunne kaden
Want Delflands bestuur bleef doof
voor alle klachten. Dat lichaam geroepen om voor de belangen van de
polders in zijn gebied te waken
scheen slechts oog te hebben voor
een ander belang, geheel buiten den
kring zijner bemoeiingen gelegen,
den toestand der grachten, enz. te
Delft en den Haag. Alleen schijnt het
wat bevreesd te zijn geworden voor
eigen roekeloos handelen, want in
1900 en na werd aan de Maas een 10
c.M. lager peil ingelaten, maar altijd
dus nog hooger dan het aan de polders voorgeschrevenmaalpeil! Dat
moest wel, want anders kreeg men
niet genoeg verhang, dus strooming
voor Delft en den Haag.
Was er dan geen hoogere macht die
Delfland op zijn plicht wees? Deed
het Provinciaal Bestuur dat niet? Integendeel! Dit zon op nieuwe middelen om den reeds zoo schadelijken
en gevaarlijken toestand te verergeren. Het wilde de nieuwe soort van
rivier aan de Vijfsluizen uit de Maas
komend, volmaken. En Delfland ....
volgde gedwee.
Het nieuwe spuikanaal toch was nog
te verbeteren. Immers in het zuiden
werd nu en dan op de Maas geloosd.
Onder de Vlasmarkt te Rotterdam
was zelfs eene uitwateringssluis, die
slechts was voorzien van een paar
naar het buitenwater keerende puntdeuren en waardoor dus bij elke eb
Delflandsch boezemwater op de
Maas afstroomde. En als dan aan de
Vijfsluizen ingelaten water door de
Poldervaart op de Schie was gekomen, dan werd de strooming naar
Delft door het "trekken" van die uitwateringssluis te Rotterdam verzwakt, ja, het ging soms o, gruwel! in
"verkeerde" richting, d.i. niet naar
het N. maar naar het Z. Ook gaat uit
de Poldervaart een tak, de Polderwetering, zuidwaarts naar de Schiedamsche Schie en ook Schiedam "trekt"
nu en dan, want het spuit's nachts
en Zondags met zijn schutsluis tot
reiniging van zijn grachten. Of door
dit alles de boezem ook in het Z. al
behoorlijk ververscht werd, dat
kwam er minder op aan. Delft en
Den Haag .... daarom was het te
doen.
.r
q
14
Om nu in dit opzicht geen last meer
te hebben van het spuien te Rotterdam hadden reeds in 1893 Delfland
en Schieland een overeenkomst aangegaan voor het afsluiten der Schie
op de grens der beide Hoogheemraadschappen in het verlengde der
Doenkade door een schutsluis.
Schieland zou dan ten Z. van die
sluis den boezem zoo laag kunnen laten afloopen als het zelf verkoos en
ten N. van dat punt had men daarvan dan geen hinder meer. Maar
daartegen hebben Ged. Staten zich
terecht verzet. Want om de zeer
drukke scheepvaart op dat punt
(100.000 vaartuigen per jaar
1899-1900) te belemmeren door
zoo'n sluis, gelegd op een historisch-,
administratieve grens, dat ging toch
waarlijk niet aan! Het eenvoudigst
ware geweest de polders van Schieland die op Delflandsboezem uitslaan onder Delfland te trekken,
waardoor hunne belangen niet konden achtergesteld worden bij die der
andere deelen van Delfland - althans
niet in beginsel; maar hiertegen
"verzetten zich historisch geworden
machts- en rechtsverhoudingen", zoo
zeiden Gedeputeerde Staten, al vonden zij zelven dat middel het meest
rationeele. Daarom stelden deze in
de Zomervergadering der Staten van
1900 een ander middel voor, o.i. het
slechtste dat zij hadden kunnen kiezen. Hun voorstel kwam in hoofdzaak hierop neer:
1". de deuren aan te brengen aan de
sluis onder de Vlasmarkt of wel een
nieuwe schutsluis te maken tusschen de Delftsche Poort en de Vlasmarkt, om het wegvloeien van water
bij eb aldaar te beletten,
2°. een sluisje in de Polderwetering
te maken om het wegstroomen van
water uit de Poldervaart in zuidelijke
richting tegen gaan - de kosten dier
werken resp. door Schieland en Delfland te doen dragen op wier gebied
zij werden aangelegd!
3°. de geheele Schiedamsche Schie
onder Delfland te brengen evenals
het gebruik der sluizen
te Rotterdam en Delfshaven, - Schieland mocht ze alleen blijven onderhouden. Schieland mocht dan zijn
Rotterdamsche Schie door de
keersluis te Overschie afsluiten (wat
praktisch nagenoeg ondoenlijk is
met het oog op de scheepvaart),
maar zou nooit meer te Rotterdam
mogen loozen: Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland zouden
voortaan bepalen wanneer dat
mocht plaats hebben, evenals te
Delfshaven. De stad Schiedam zou
haar eigen schutsluis nu en dan mogen gebruiken tot opruiming en
doorspoeling van haar grachten volgens regelen in gemeen overleg met
Midden-Delfkrant
Delflands Bestuur te maken of, bij
gemis aan overeenstemming, door
Ged. Staten. In verband met een en
ander werd wijziging der reglementen van Schieland en Delfland voorgesteld ten aanzien van hunne grenzen enhunne taak.
Want wel beweerden Ged. Staten dat
een en ander zou dienen in het "waterschapsbelang" der beide Hoogheemraadschappen - de zorg voor de
openbare gezondheid in de beide steden behoorde niet tot hunne roeping, o neen! en het zou ook grof onbillijk zijn de ingelanden met kosten
daarvoor te belasten- maar toch waren zij zeiven blijkbaar niet gerust
omtrent deze hunne eigen verklaring. Immers, terwijl in bedoelde reglementen geen omschrijving te vinden is van de taak die beide
Hoofdwaterschappen hebben te vervullen, als zijnde die reeds gedurende eeuwen door het werkelijk waterschapsbelang der betreffende landstreken als vanzelf aangewezen, stelden Ged. Staten nu voor om die nader te omschrijven en onder die van
Delfland, behalve de zorg voor de
beveiliging tegen het buitenwater en
het beheer van den boezem voor een
goede waterloozing als derde punt
op te nemen: "de zorg ... . dat tevens
eene zooveel mogelijke waterdoorstrooming warde verkregen en aangehouden naar het Haagsche ververschingskanaal met loozing op de
Noordzee".
Wij hebben deze voorstellen, die
zooals wij zien zullen nog slechts ten
Molens aan de Poldervaart. Links de molen van de Hargpolder,
rechts die van de West·Abtspolder.
deele uitvoering hebben gekregen,
hier medegedeeld om te doen uitkomen in welke richting in de laatste
jaren door autoriteiten is gewerkt
om den tegenwoordigen toestand in
hunnen geest nog te verbeteren.
wordt vervolgd
A.A. Beekman
Bron:
Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap,
gevestigd te Amsterdam, onder redactie
van A.L. van Hasselt, A.A. Beekman,
E. He/dring, ].F N iermeyer en joh.F
Snelleman. Thieede serie, deel XX no.4,
1 juli 1903. Uitgegeven bij Boekhandel
en drukkerij voorheen EJ. Bril/ te Leiden.
De Poldervaart. Gedeelte van de kaart van j an Stampioen van Schieland uit 1651-1653.
Midden-Delfkrant
De Westlandse Stoomtramweg
Maatschappij (3)
Het net had zijn aansluitingen op de spoorlijnen, het goederenvervoer kon zich uitbreiden. Maar de Eerste Wereldoorlog maakte de situatie moeilijker. Er zat wel stijging in de
omzetten, maar verhoudingsgewijze trokken die pas vanaf
1916 echt aan. In deze periode leverde het personenvervoer
nog ruim het dubbelde op van het goederenvervoer. Bloei
en verval1912-1970.
Tabel2. Ongesplitstejaaromzetten (in guldens) tussen 1910 en 1919.
Jaar
Jaaromzet
Jaar
Jaaromzet
1910
1911
1912
1913
1914
180.467 , 79
194.782 , 98
223.712,21
261.410 , 81
259 . 219,37
1915
1916
1917
1918
1919
276.807 , 73
330.315,54
380.792 , 34
479 . 989,54
487 . 767,55
In 191 7 kreeg de WSM een zwaar
verlies te dragen: Jhr.ir. Verspijck,
die het bedrijf uit de amateurstatus,
naar een goed geleide organisatie
bracht, overleed. Zijn opvolger werd
Jhr. ir. J. Roëll, die sinds 1 juni 1916
als tweede directeur optrad. Hij nam
de zaak goed en deskundig over.
Roëll kreeg te maken met de proble-
men van de jaren twintig en dertig:
felle concurrentie door autobus en
vrachtwagen.
Van allerlei kanten werd het personenvervoer per bus opgezet en begon men vrachtwagens voor het goederenvervoer te gebruiken. Dat laatste leverde aanvankelijk niet zoveel
concurrentie op, want de Westlandse
15
Hiernaast het laatste deel van het artikel over de Westlandse Stoomtram
Maatschappij. De auteur, Marie-Lauise ten Hom-van Nispen is lid van de
Werkgroep Industriële Archeologie
Delft en Delfland en bestuurslid van de
Stichting Iramstation Schipluiden.
Dit artikel verscheen eerder in het tijdschrift Erfgoed van Industrie en Techniek, le jaargang nummer 2, juni 1992.
De auteur heeft ten behoeve van de
Midden-Delfkrant enige kleine wijzigingen aangebracht. Het oorsprokelijke
artikel was voorzien van een uitgebreid
notenapparaat. Voor belangstellenden
verwijzen wij gaarne naar Erfgoed.
produkten waren te gevoelig om
over de slechte wegen vervoerd te
kunnen worden. De tram en de
schuit waren hiervoor meer geschikt.
De bus was echter wel een geduchte
concurrent. De passagiers hadden
hierin ook wellast van het gerammel over de wegen, maar de bus was
veel sneller dan de tram. Dat kwam
vooral omdat de mensen in de tram
steeds moesten wachten tot de goederen bij stations of tussenhaltes waren in- en uitgeladen. De WSM besloot in 1923 met een eigen busonderneming te beginnen en bouwde
daarvoor garages in Loosduinen en
Maassluis. De busdiensten werden
geleidelijk aan steeds verder uitgebreid en daarnaast kwamen er touringcars voor dagtochten en uitstapjes.
Boven: Stoomtram van de WSM op de
Nieuweweg bij Poe/dijk.
Rechts: De concurrentie. Bussen van personenvervoer en touringcarbedrijf V.I.O.S.; de
foto werd in de winter van 1923-24 gemaakt
op het Plein in Wateringen.
zeventiende iaanmnq nr.'! . oktohP.r
1 QQ'I
16
Midden-Delfkrant
Toch bleef tot 1932 naast de autobussen ook de personentram nog rijden,
zij het slechts op enkele lijnen en
met een sterk ingekrompen dienstregeling. Zo reed vanaf 1925 alleen nog
de donderdagse 'markttram' langs de
Maaslandse dam en Schipluiden
naar Delft.
In Delft deed het stationnetje van de
WSM dienst tot en met 1925. In 1926
werd er het 'Westlandsch Snijbloemen Magazijn ' in gevestigd. Het
houten gebouwtje was toen al in verval geraakt. De rails bleef er liggen
tot begin 1933 want de WSM wilde
haar eindpunt in Delft niet zomaar
prijsgeven. Het station Delft werd in
1934 afgebroken; er werden huizen
voor in de plaats gezet.
Het goederenvervoer werd steeds
belangrijker voor de WSM, vooral na
de aansluiting van de meeste Westlandse veilingen op het net. In 1920
was de Loosduinse veiling de eerste
waar een tramemplacement werd
aangelegd. De Delftsche Groenteveiling in Den Hoorn volgde in 1921 ,
Westerlee in 1922 enzovoort. Het
Rijk verleende in 1926 nog een renteloos voorschot voor de verlegging
van de lijn bij Monster. In het midden van de jaren dertig waren negen
veilingen aangesloten op het tramnet.
Midden-Delfkrant
17
De meeste beschikten daarnaast ook
over een haven want aan- en afvoer
bleven op verschillende manier gebeuren. Medio jaren twintig geschiedde 80% van de aanvoer nog
per schip. Bij de afvoer was dit voor
slechts 45% het geval.
Door de goederen per tram en de
personen per bus te vervoeren kon
de WSM de concurrentie nog enige
tijd het hoofd bieden. Natuurlijk
kende het bedrijf ups en downs, grotere en kleinere problemen. Dat waren ontsporingen en botsingen, weggewaaide abris, verzakte banen of
een te lichte kwaliteit rails voor het
steeds zwaardere materieel. Zo bleek
in 1917 de brug over de Vlaardingervaart verzakt te zijn en wat verschoven. Aan de fa . Bijker te Utrecht
werd opdracht gegeven de stalen bovenbouw 25 cm omhoog en 11 cm
oostwaarts te verleggen. De kosten
daarvoor bedroegen f 584,-.
Voor het goederenvervoer per tram
kwam de grote concurrentieslag na
1927, toen de overheid alle aandacht
ging richten op de aanleg en verbetering van wegen. Het Rijkswegenplan
voorzag in goede doorgaande wegen
en de provinciale wegenplannen
moesten zorgen voor aansluiting op
dat net. Zo ook in het Westland . De
wegenaanleg werd even energiek ter
hand genomen als vijftig jaar eerder
was gebeurd bij de aanleg van tramwegen. De eerdere bezwaren tegen
het vervoer van tuinbouwprodukten, namelijk dat ze zouden beschadigen, kwamen nu te vervallen. De
WSM schafte een aantal vrachtwagens aan om goederen onder andere
naar het vliegveld Waalhaven bij
Rotterdam te kunnen brengen.
De crisis van de jaren dertig had op
de spoor- en tramwegmaatschappijen dezelfde invloed als op de rest
van het bedrijfsleven: er moest aan
afstoten van lijnen gedacht worden.
Bij gelegenheid van het veertig jarig
regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina in 1938, werd een boek
over het bedrijfsleven uitgegeven.
Hierin is een aantal gegevens te vinden van de verschillende tramwegmaatschappijen. Van de ca. 40 maatschappijen die er in 1915 waren, bleken er nog zo'n 25 overgebleven te
zijn. Volgens die opgave had de
WSM 11 stoomlocomotieven, 37 goederenwagens, 1 personenrijtuig, 51
autobussen en 9 vrachtwagens. Er
waren 135 mensen in dienst en de
jaaromzet van het bedrijf bedroeg
ruim f 451.000,-. (In 1921 was dat
ruim f 645.000,- geweest).
Van het Rijk had het bedrijf (vanaf
1900) aan renteloze voorschotten
ruim f 750.000,- ontvangen en niets
terugbetaald.
Vorige pagina boven: Goederentram nabij
de oprit Westgaag-Spartelvaart, mei 1955.
Vorige pagina: Kaart (1912-1913/ van het
spoorgedeelte tussen Schipluiden en Delft.
'Ibpogra(ische Dienst.
Boven: De groente- en fruitveiling te Westerlee met op de achtergrond het spoorwegemplacement. Luchtfoto 1930.
Midden: Halte Buitenwatersloot in Delft.
Onder: De groenteveilig in Delft. Rechts een
goederentrein van de WSM, links een trein
op de Hollandsche Spoorweg. Op de achtergrond het Delftse station.
zeventiende iaan!anll" nr. 3. oktoher
1C)C)~
18
Midden-Delfkrant
In 1939 werd het tracé MaassluisHuis ter Lugt (bij Maasland) verkocht voor wegenaanleg. Kort erna,
in 1941 , startten besprekingen van
de WSM met Rijkswaterstaat over de
verkoop van de trambaan Maaslandse dam - Huis ter Lugt. Dat stuk van
de lijn was toen niet langer zinvol, er
was geen aansluiting meer op het
spoor. Er werd een machtiging tot de
verkoop gekregen, maar er gebeurde
kennelijk niets.
In de jaren vijftig kwam de zaak opnieuw aan de orde. De gemeente
Maasland kocht in mei 1957 de
trambaan en liet in maart 1964 het
stationnetje slopen. De lijn Poeldijk 's Gravenzande bleef dienst doen tot
in de jaren zestig. Op het tracé Loosduinen- Delft (spoorwegstation) reden treinen tot 1968, op het laatste
stukje: Den Hoorn - Delft zelfs tot
1 februari 1970.
De WSM was toen geen zelfstandig
bedrijf meer. In 1941 werd ze een
dochter van de NS, die met zwaarder
materieel op de lijn ging rijden en later zelfs op enkele plaatsen dubbelspoor liet leggen. In 1938 en 1943
had de WSM delen van de busmaatschappij Citosa (omgeving Boskoop)
overgenomen. Citosa en WSM (bussen) gingen in 1969 samen op in de
NS-dochter Westnederland.
Slot
Na het opbreken van de rails op de
opgeheven lijnen werd (in 1971 ) gedacht aan het leggen van een fietspad op de tramdijk van Den Hoorn
via Schipluiden en de Maaslandse
dam naar de Lier. In 1974 kwam dat
gereed en bleek prima te voldoen
aan een toenemende behoefte aan
recreatieve voorzieningen in de
Randstad .
Uit de periode van de stoomtram
zijn enkele objecten bewaard gebleven . Zo heeft de stalen trambrug bij
Schipluiden een duidelijke functie in
het fietspad. Hij is daarnaast zeer
beeldbepalend aan de zuidrand van
het dorp. Enkele stations hebben de
slopershamer kunnen ontwijken en
hebben een bestemming gekregen,
evenals het administratiegebouw in
Loosduinen. Het station van 's-Gravenzande doet thans dienst als kantoor van een zaadhandel en dat in
Naaldwijk als ontmoetingscentrum
voor Marokkanen. Het 'haltegebouw' in Schipluiden werd gerestaureerd en ingericht als museum en
onderkomen voor de Historische
Vereniging. Dit stationnetje bezit een
fraaie wachtkamer, waar lambrizering en plafond van een rijke beschildering werden voorzien. Een
hoge schoorsteen met gedecoreerde
tegels geven het geheel een sfeervol
karakter. Als museum heeft het gebouw weer een publieke functie gekregen.
De tram is verdwenen, bussen en
vrachtwagens hebben de vervoerstaak in het Westland overgenomen. Enkele bruggen en gebouwen
herinneren aan de tijd dat stoom
hier een belangrijke rol speelde.
Evenals het stuk van de trambaan,
waar fietsers nu van het mooie polderland kunnen genieten.
M .L. ten Hom-van Nispen
Boven: De Irambrug over de Vlaardingervaart als belangrijk element in het fietspad
van Delft naar Maasland en De Lier.
Onder: Het fietspad op de oude trambaan
nabij de Kwakelweg.
Foto's F.W van Ooststroom.
Midden-Delfkrant
Zwarte kraai en vos
hebben het altijd gedaan
Er zijn dieren waar men het in ons land niet op gemunt
heeft. Insecten, muizen en ratten zijn daar voorbeelden van.
Er zijn er echter ook die van oudsher worden belaagd, maar
volkomen ten onrechte. Dit zijn de zwarte kraai en de vos.
De zwarte kraai (en daarbij noem ik dan tegelijkertijd de
roek, de kauw en de ekster) heeft bij ons kennelijk een
slechte naam. Vroeger behoorde daarbij ook nog de raaf,
maar die is in ons land nagenoeg uitgeroeid, al probeert
men deze weer op enkele plaatsen in ons land uit te zetten.
19
Uiteraard zullen er in de broedtijd
ook eieren van weide- en watervogels en jonge, veelal zwakke, haasjes
en konijntjes ten prooi vallen aan
kraaiachtigen, maar dit is een
natuurlijk proces.
In de nog resterende groene delen
van het Midden-Delflandgebied zijn
nagenoeg alle bejaagbare gebieden
uitgegeven. De overgebleven landschappen herbergen nog voldoende
dieren en wij weten dat in natuurgebieden de vogel- en zoogdierenstand
zich zelf reguleert. In jaren met veel
muizen zijn er grote nesten uilen en
roofvogels. Als het insectenaanbod
groot is zijn er meer insectenetende
Kau w tje. Foto Fred Hess.
In 1992 heb ik tijdens een vakantie
in Sri Lanka gezien hoeveel kraaien
daar leven. In mijn hele leven heb ik
nimmer zoveel kraaien bij elkaar
gezien. Waar je ook kwam, in het
binnenland of aan de kust, het krioelde er van de kraaien. De dieren
zijn er ook nog erg tam. De inwoners
laten ze echter met rust, hoewel men
het daar echt niet breed heeft.
Natuurlijk vergrijpen deze vogels
zich ook aan eieren en jonge vogels.
Het is daar echt niet anders dan bij
ons. Ik heb ook gezien dat ze in velden met geteelde gewassen neerstreken.
Hoe komt het nu dat in Nederland
zo onbarmhartig op deze dieren
wordt gejaagd, ja, dat ze zelfs in de
letterlijke zin 'vogelvrij ' zijn? Als het
aan de (sport)jagers zou liggen, zou
er in ons land niet één van deze dieren overblijven. Alles wat zwart is
noemt de doorsnee-jager een kraai,
dus vogelvrij, derhalve een schot
hagel erin, zelfs in de broedtijd.
Moet dit nu zomaar doorgaan? Ook
anno 1993?
Wij weten allen dat sinds het jachtgeweer werd uitgevonden, onze roofvogelstand enorm is teruggelopen.
Sommige roofvogels zijn in de loop
der jaren geheel verdwenen.
Dankzij de milieuwetten en andere
inzichten zijn er tegenwoordig weer
wat meer kleine roofvogels en uilen.
Er moet echter ook worden geprobeerd om kraaiachtigen, al is het
maar voorlopig, voor een groot
gedeelte in het jaar, meer bescherming te geven.
Het is vooral bij de agrariërs niet
altijd bekend dat kraaiachtigen een
enorme hoeveelheid insecten opruimen. Daarnaast zorgen deze dieren
voor het opruimen van muizen en,
door het verkeer of door de jacht,
gewonde dieren en tenslotte het verwijderen van kadavers.
zeventiende jaar an nr. 3, oktober 1993
20
Midden-Delfkrant
Bonte Kraai. Illustratie door jan Voerman
Jr. uit het Verkade-album 'Hans de torenkraai' uit 1935.
vogels, waarbij ook de kraaiachtigen
behoren.
Ons kleine landje waar de open
gebieden steeds kleiner worden als
gevolg van industrialisatie, wegenaanleg, woningbouw, glasopstanden
(tuinderijen) etc. moet men voor de
resterende open ruimten de jacht
gaan beperken en eventueel uitsluiten.
Vooral in de maand augustus maak
ik bijna dagelijks mee dat 's-avonds
tot een uur na zonsondergang nog op
eenden wordt gejaagd. U zult begrijpen dat andere dieren in de polders
en watergebieden daardoor steeds
worden verstoord. Groepen kieviten,
wulpen en eendesaorten weten niet
welke richting zij moeten uitvliegen
als er wordt gejaagd, zeker als dit in
méér aangrenzende polders gebeurt.
Een andere zondebok is de vos. Hierover wordt de laatste tijd, meestal in
negatieve zin, veel geschreven. In de
nazomer liep ik in de voormalige
Broekpolder tussen Vlaardingen en
Maasland. Het lag daar bezaaid met
kadavertjes van konijnen die weer
het slachtoffer zijn geworden van de
beruchte myxomatose .
Zouden er geen kraaien, meeuwen
en vossen zijn, dan werden de verborgen kadavers niet opgemerkt en
zouden deze blijven liggen. Het toegenomen aantal fazanten aldaar
bevestigde dat deze vogels van vossen nauwelijks of geen hinder hebben. Het is overigens bij weinig
mensen bekend dat vossen ook grote
hoeveelheden insecten en schadelijke knaagdiertjes, waaronder ratten
en muizen belagen. Ik zou er, gezien
het vorenstaande voor willen pleiten
om een start te maken met de
bescherming van genoemde diersoorten. Ik ben er van overtuigd dat
er beslist geen teveel aan genoemde
diersoorten zal komen. Het is langzamerhand tijd dat de jagers, en die
weten dat maar al te goed, gaan
wennen aan een mentaliteitsverandering. Vele organisaties zetten zich
in om deze start 'van de grond te
krijgen'.
Vroeger waren het de bunzings, de
hermelijnen, marters en roofvogels
die vogelvrij waren, maar daar gelden tegenwoordig gelukkig beschermende maatregelen voor. Deze dieren waren vroeger een bedreiging
voor de jacht op gevogelte e.d. Van
intensieve bejaging en vergiftiging
van genoemde dieren heeft men nu
veel spijt. Hoelang zal het nog duren
voor de belaagde 'rovertjes' weer
wat talrijker worden?
In deze tijd, waar de wilde eenden
uit de handen van kinderen eten, de
fazanten in de achtertuinen lopen,
de konijntjes en hazen voor wandelaars nauwelijks weglopen, is de
jacht op deze dieren toch uit de tijd?
Natuurlijk is het een goede zaak dat
milieuorganisaties en de dierenbescherming het voor deze dieren
opnemen.
Het zou toch verkeerd zijn als onze
klein- en achterkleinkinderen de
kraaiachtigen, de vos en andere kleine roofdieren alleen nog maar in de
dierentuinen kunnen bezichtigen.
En .... .. er zijn dan allang geen
(sport)jagers meer.
Arie Roza
Maasland