Midden-Delfkrant Midden-Delfkrant nr. 79 verschijnt viermaal per jaar losse nummers f 7,50 Rotterdam, Van Brakelstraat Billboard met 'kleurrijk vee' (zie pag. 6/7). Foto F.W van Ooststroom. zeventiende jaargang nr. 3, oktober 1993 2 Midden-Delfkrant Midden-Delfkrant Redactioneel De Midden-Delfkrant verschijnt viermaal perjaar Redactie: Arie van den Berg Okke Dorenbos Arie Olsthoorn Marika van Ooststroom Frits van Ooststroom (eindredactie) Henk Tetteroo Rita Woudstra (coördinatie) Tekstverwerking: Sjaan van Winden Fotografie: Fred Hess, 's-Gravenhage Frits van Ooststroom, Vlaardingen Lay-out: Frits van Ooststroom Productie en druk: B.V. Drukkerij De Jong Offset, Den Hoorn Het nadeel van een kwartaaltijdschrift is, dat het zelden mogelijk blijkt echt actueel te zijn. Vaak sta je voor de vraag: Moeten we hier nog over schrijven? Voor dag en weekbladen ligt dat heel anders. Ook nu, bij het ter perse gaan van dit nummer, ligt er weer een aantal kranteknipsels op de redactietafel met aansprekende koppen als 'Rijksweg 19 wordt verdiept aangelegd: Helaas onze Midden -Delfkrant is vol. Nieuwe kansen in een volgend nummer... De - relatieve - actualiteit in dit nummer wordt geboden door twee brieven die de vereniging deed uitgaan: over de verplaatsing van Zestienhoven en over het deelplan Abtswoude. We blikken terug in de rijke historie van ons gebied in twee artikelen. Ten eerste het eerste deel van een artikel over oorzaken en gevolgen van de breuk in de kade van de Poldervaart en de overstroming van de Polder NoordKethel in 1903, nu 90 jaar geleden. Ten tweede het laatste deel over de Westlandse stoomtram. Natuur komt aan de orde in een interessant artikel over de mol en een artikel over de jacht op kraaien en vossen. Agrarische zaken in een artikel over het vee dat ook in Midden-Delfland de laatste jaren steeds kleurrijker wordt. Vee/leesplezier. Overname van artikelen is in vele gevallen mogelijk in overleg met de redactie. Kopij en suggesties voor kopij zijn van harte welkom bij de redactie. Kopij zo mogelijk inzenden op floppy (4,25' of 3,5') in WP 4.2 of 5.1 Verantwoording Publicatie van artikelen behoeft niet te betekenen dat de daarin vervatte meningen het inzicht van de Midden-Delfland Vereniging weergeven. Midden-Delfland Vereniging Redactie-adres: Londenweg 123, 3137 LV Vlaardingen Secretariaat Bestuur Midden-Delfland Vereniging Londenweg 123, 3137 LV Vlaardingen Telefoon (010) 4 74 25 98 ('s avonds) Postbank 3928463 Verenigingsregister Delft V 397143 J.Koorevaar, voorzitter Leeuwerikplantsoen 23 2636 ET Schipluiden Telefoon (01738) 88 74 Uitgave De Midden-Delfkrant is een uitgave van de Midden-Delfland Vereniging en van de Stichting Bezoekerscentrum MiddenDelfland. Abonnementen op de Midden-Delfkrant zijn alleen mogelijk door lid te worden van de Midden-Delfland Vereniging. De minimum contributie bedraagt (30 ,-- per jaar. Aanmelding door storting op postrekening 3928463 ten name van de MiddenDelfland Vereniging te Vlaardingen, onder vermelding vart 'nieuw lid'. U kunt ook bellen: (010) 4 74 25 98 ('s avonds) of schrijven: Secretariaat Midden-Delfland Vereniging, Londenweg 123, 3137 LV Vlaardingen. Opzegging van het lidmaatschap/abonnement uitsluitend schriftelijk aan het secretariaat. Opzegging kan slechts geschieden tegen het einde van het verenigingsjaar en met inachtneming van een opzegtermijn van vier weken. zeventiende iaan1am: nr. 3, oktober 1993 Doel de bevolking van Midden-Delfland en omliggende steden te informeren over, en nauw te betrekken bij het beheer van het gebied en bij de voorbereiding en uitvoering van veranderingen in dit gebied; het kritisch volgen van dit beheer en van de voorbereiding en uitvoering van die veranderingen alsmede het stimuleren van een actieve inbreng van de bevolking daarin; het bevorderen van het onderlinge begrip tussen de verschillende belanghebbenden in dit gebied, mede door het stimuleren van onderlinge kontakten. (artikel 2 van de statuten) F.W. van Ooststroom secretaris/penningmeester Londenweg 123, 3137 LV Vlaardingen Telefoon (010) 4 74 25 98 ('s avonds) A. van der Berg Rotterdamseweg 223, 2629 HE Delft Telefoon (015) 56 01 71 D. van den Bosch Holierhoek 28, 2636 EJ Schipluiden Telefoon (01738) 89 03 J.P. van Noordt Westgaag 96 b, 3155 DJ Maasland Telefoon (01899) 181 57 C.J. van der Sar Oranjedijk 58, 3151 XR Hoek van Holland Telefoon (01745) 175 60 M.J. Woudstra-Brinkhuis 't Woudt 1, 2636 AW Schipluiden Telefoon (01738) 94 30 Midden-Delfkrant Deelplan Abtswoude Tot eind juli van dit jaar lag het Voorontwerp Reconstructieplan voor het deelgebied Abtswoude ter visie en kon daarop ingesproken worden. Natuurlijk heeft de vereniging via haar vertegenwoordiger in de Reconstructiecommissie reeds herhaaldelijk haar visie op dit plan naar voren gebracht. Toch bleven er een paar punten waarop de vereniging, in overleg met de Steunwerkgroep, alsnog commentaar heeft gegeven. Hieronder onze inspraakreactie. Aard en niveau van de recreatieve basisinrichting Het lijkt er op dat Abtswoude, als laatste van de drie deelplannen, de nadelen ondervindt van de inmiddels opgelegde bezuinigingen, met name in de recreatieve sector. Wij vragen ons af of dit inrichtingsniveau daardoor nog w el vergelijkbaar is met overig Midden-Delfland. Er wordt nadrukkelijk melding gemaakt van een basis-plan voor de recreatie-inrichting. Dat betekent dat binnen een patroon van hoofd-voorzieningen later (wanneer, door wie?) nog veel zal moeten worden ingevuld. Dit schept ongetwijfeld onzekerheden: zijn de middelen en de bereidheid tot verder investeren t.z.t. voorhanden? Maar ook: zullen die maatregelen dan ook onderworpen zijn aan inspraak- en bezwarenprocedures, zoals met de in het deelplan opgenomen voorzieningen? In het plan zijn de antwoorden op deze vragen niet te vinden. Vormen de geplande recreatievoorzieningen een evenwichtig geheel? Het valt op dat naast vrij omvangrijke voorzieningen voor voetgangers en fietsers, en zelf kanovaarders, er geen enkele voorziening voor de ruitersport in het plan is opgenomen. Gezien de omvang van de manegeen stalhouderij in en nabij het plangebied achten wij dit een onevenwichtigheid die om correctie vraagt. Wij bevelen van harte aan om in nauw overleg met belanghebbenden ten minste een bescheiden patroon van ruiterpaden aan het plan toe te voegen. In het plandeel Kerkpolder-west overheersen de voorzieningen voor sport, waaronder met name een golfbaan. Door dit grote ruimtebeslag komt de 'openbare functie' er maar schamel af. Ook hier achten wij het goede evenwicht nog niet gevonden. Het is inmiddels bekend dat een eerste poging voor de inrichting en ex- 3 ploitatie van de golfbaan, op commerciële basis door derden, is gestrand. Daarmee is de feitelijke inrichting van een aanzienlijke oppervlakte recreatie-terrein hoogst onzeker geworden, althans van een veel lagere orde dan die van de overige in het deelplan opgenomen recreatievoorzieningen. De vraag rijst dan ook of dit plangedeelte feitelijk wel rijp is voor inspraak. In elk geval mag deze onzekerheid niet langer duren. Overigens legt degolfbaan in de geplande omvang wel een erg zware claim op de beschikbare ruimte, waarvoor de vrije toegankelijkheid voor andere recreanten te zeer wordt beperkt. Het opnemen van een enkel voet- of fietspad voorziet daar niet voldoende in. Een golfbaan van bescheidener omvang zou daarvoor de ruimte laten. Kerkpolder-west wordt hinderlijk ingesnoerd door enerzijds het ontworpen knooppunt A4-Kruithuisweg en anderzijds de terreinen die gereserveerd worden voor de Schipluidense sportverenigingen. De omvang van deze laatst bedoelde reservering, die ruimschoots viermaal de oppervlakte heeft van het terrein binnen de dorpskern, voor welks vervanging het bedoeld is, achten wij overtrokken en onvoldoende vanuit de behoefte onderbouwd. In dit verband wijzen wij tevens op een reservering voor sportvoorzieningen in de noordpunt van de Kerkpolder-oost, bedoeld voor de kern Den Hoorn, dus eveneens gemeente Schipluiden. Ligt samenvoeging hier niet voor de hand? In elk geval achten wij deze verkapte vorm van verstedelijking ten laste van MiddenDelfland, zeker in deze omvang, geen goede zaak! De capaciteit van het wegenstelset de verkeersveiligheid Wij vrezen dat de verkeersdruk sterker zal toenemen dan waarop het wegenstelsel is berekend. Voor deze toename zijn drie bronnen aan te wijzen: a. de algemene uitbreiding van het autopark; b. de voortgaande ontwikkeling van woongebieden grenzend aan Midden-Delfland; c. de verkeersaantrekkende werking van de geplande recreatieve voorzieningen. Ten zuiden van de Delftse wijk Tanthof is een groot bos geprojecteerd. Deze kaart geeft een beeld van dat plan, weliswaar in een verouderde versie (vóórdat de bezuiniging toesloeg}. Herkenbare lijnen in het landschap van rechts naar links: Rijksweg 13, de Schie, de spoorweg en Abtswoude. zeventiende iaargan nr. 3 oktober 1993 Midden-Delfkrant 4 Bij deze laatste factor valt op te merken dat de recreanten uiteindelijk zelf zullen bepalen op welke wijze zij zich zullen verplaatsen naar welke plek: het openbaar vervoer (welk?), te voet, per fiets of juist per auto? en naar de dichtbijgelegen voorziening of juist die 'aan de overkant'? Hoe dan ook, wij achten een beduidende toename van het autoverkeer zeer waarschijnlijk. Deze constatering houdt niet in dat wij voorstander zouden zijn van meer of bredere wegen. Integendeel, bij sommige wegen (bijvoorbeeld de Zouteveenseweg) kan men zich nu al afvragen of een breedte waarbij tegenliggers elkaar buiten de uitwijkplaatsen niet kunnen passeren niet beter zou zijn dan een tussenmaat die tot doorrijden aanmoedigt. De genoemde weg is dan ook een voorbeeld van de twijfel die wij hebben over de verkeersveiligheid. Wij vinden dat met name de fietsers (schoolgaande kinderen!) hiervan het slachtoffer worden. In dit bijzondere geval vragen wij ons af of hier niet alsnog een fietspad (fietsstrook) moet worden aangelegd. Zo ja, dan _ ____ _ .. : _ __ . l - =---- - --- - -- -- . . , -1-.~o - 1- - - 1 ()()':) zou deze wellicht tevens in de plaats kunnen komen van het ontworpen (en nog steeds omstreden) provinciaal fietspad nr. 13 langs de Vlaardingervaart. De weg Abtswoude-Harreweg roept soortgelijke vragen op. Vergelijkenderwijs achten wij de voorgenomen afsluiting van de Woudweg voor het doorgaande autoverkeer daarentegen een goede zaak . De inpassing van de (eventueel aan te leggen) autosnelweg A4 Nu het voornemen tot de aanleg van deze weg alsnog een MER-procedure moet doorlopen valt nog niet te voorzien tot welke inpassingsmaatregelen (torenhoge geluidswallen?) dit uiteindelijk zal leiden. Wij achten het in elk geval waarschijnlijk dat het open karakter van het doorsneden weidegebied daar ernstig door zal worden geschaad. Wanneer deze verdere 'compartimentering' van Midden-Delfland doorgang zou vinden dan zouden wij de voorkeur geven aan het aanbrengen van begeleidende beplantingsstroken boven de illusie van het in stand houden van een doorlopend open weideland- schap. In dit verband wijzen wij tevens op het ontworpen boscomplexje, onder nr. 1 op de kaart aangeduid, dat beter in dergelijke relatief smalle beplantingsstroken zou kunnen worden opgelost. Midden-Delfland Vereniging Nog heerst er serene rust in de Holierhoekse Polder. Foto F.W van Ooststroom. Midden-Delfkrant Verplaatsing vliegveld Zestienhoven Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben zich uitgesproken tégen de aanleg van een nieuw vliegveld bij Rotterdam. De gemeenteraad van Rotterdam is vóór. De beslissing ligt nu bij het kabinet en de Tweede Kamer. Het kabinet is verdeeld. Minister Aiders van Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is fel tegenstander van een nieuw vliegveld, maar minister Maij van Verkeer en Waterstaat heeft in haar begroting 120 miljoen opgevoerd voor een nieuw Rotterdam Airport. Uit de begratingstoelichting blijkt dat minister Maij veel problemen verwacht bij de aanleg van een nieu· we luchthaven. Zij schrijft dat er een aanwijzingsprocedure nodig is, die in het voorjaar van 1994 is afgerond. Deze procedure op grond van de wet op de Ruimtelijke Ordening moet in gang worden gezet door minister Alders. Volop onzekerheid! In een brief aan Provinciale Staten van Zuid-Holland heeft de Midden-Delfland Vereniging erop gewezen dat verplaatsing van het vliegveld en de toename van het aantal vliegbewegingen een ontoelaatbare invloed zal hebben op o.a. de recreatie in het Stiltegebied Midden-Delfland. Hieronder drukken wij de brief integraal af Geacht college, Binnenkort zult u zich in een debat bezighouden met de vraag of, in het kader van het Integraal Plan Noordrand Rotterdam, een nieuw vliegveld moet worden aangelegd ter vervanging van het huidige vliegveld Zestienhoven. In de overwegingen, die tot nu toe in de discussie elders, zoals bijvoorbeeld in de Rotterdamse gemeenteraad, aan de orde waren, zijn vele facetten aan de orde gekomen, die ongètwijfeld oök in uw debat de revue zullen passeren. Maar wij vragen nu uw bijzondere aandacht voor een aspect, dat specifiek is voor het gebied dat ons als vereniging ter harte gaat: MiddenDelfland. Wanneer de plannen doorgang zouden vinden, is geluidshinder onlosmakelijk verbonden met het groter aantal vliegbewegingen dan tot nu toe vanaf Zestienhoven, die bovendien veel meer over het hart van Midden-Delfland gaan door de verplaatsing van start- en landingsbanen. Wij zijn van mening, dat - als het zo ver zou komen - de waarde van Midden-Delfland als recreatiegebied ernstig wordt aangetast, om nog maar niet te spreken over de overlast voor de inwoners van het gebied en de 1uch tveron treiniging. Dit geldt des te meer waar u in het streekplan van 1987 Midden-Delfland als stiltegebied hebt aangewezen, nader uitgewerkt in de verordening Stiltegebieden, door u in 1988 vastgesteld. Daarin wordt uitdrukkelijk (pagina's 17-20) functie en betekenis van het stiltegebied MiddenDelfland in beeld gebracht. Op pagina 20 wordt een voorbehoud gemaakt ten aanzien van twee zaken, die toen en ook nu nog niet uitgewerkt zijn, maar die van overwegende invloed zijn op de functie als stiltegebied. Zoals u ongetwijfeld bekend is, zal de 5 doorsnijding van het gebied door de A4 meer geluicisproblemen opleveren dan oorspronkelijk verondersteld, dan wel zulke rigoureuze geluidswallen vergen, dat het 'open polder' -karakter geweld wordt aangedaan. Hoewel de M.E.R. met betrekking tot dit probleem nog moet worden uitgevoerd, is reeds duidelijk dat het een keuze wordt tussen twee kwaden. Zou daarenboven nog een toename van vliegtuiglawaai komen, dan lijkt zo'n keuze futielen het begrip stiltegebied een sarcastische term. Wij zijn van mening dat de functie van Midden-Delfland als bufferzone in de Randstad, beoogd in de Reconstructiewet Midden-Delfland, met kracht moet worden gehandhaafd. Door inbreuken als het Transportcentrum Westland is die functie reeds aangetast. Elke volgende aantasting verzwakt de bufferwerking en dus op langere termijn de waarde als groene oase in een drukbevolkt gebied. Onze conclusie, die naar wij hopen ook de uwe zal zijn, is dat er geen nieuw vliegveld moet komen, mede met het oog op alternatieven, die de onmiskenbaar aanwezige economische belangen voldoende tegemoetkomen. Maar vooral om andere, zeer kwetsbare belangen op het gebied van natuur, landschap en recreatie te beschermen. Midden-Delfland Vereniging ~ ~ Midden-Delfkrant 6 Kleurrijk vee Wanneer je bewoner bent van ons gebied, daar doorheen reist voor je werk, of recreëert, zie je langzaam het landschap veranderen. Nieuwe bomen, nieuw water, een nieuw restaurant. De sfeer verandert langzaam. Kleine elementen zoals de melkschuurtjes uit het verleden: ze vervallen. Zo hier en daar ontdaan van hun, achteraf, niet milieuvriendelijke dakbedekking, verdwijnen ze. Als stalling voor landbouwmachines (vaak hun laatste functie) voldoen ze niet meer: de machines worden te groot. Oude varkenshokjes in het land, betonnen inkuilsilo's, een begroeide grondput met mest .... 't is over, verleden tijd ... Maar niet alleen het landschap en de entourage veranderen. Ook het vee verandert ... van kleur. Daar over iets in dit stukje. Midden-Delfland heeft altijd wel kleurrijk vee in zijn weilanden gehad. Het roodbonte vee, het zgn. vleesmelktype heeft lang overheerst. De afmestbedrijven van goede roodbonte koeien waren en zijn nog wel aanwezig doordat er voldoende voeders voor het mesten aanwezig waren. Denk aan spoeling van de gistfabriek en de jeneverstokerijen, bierbostel e.d ... Bovendien zijn de consumenten, dus ook de slagers, dichtbij, voor een goed afgemest dier. Toch heeft de zwartbont-fokkerij steeds meer terrein gewonnen. Eerst het zogenoemde melk-vlees type, de Fries-Hollandse veeslag. Nu bijna verdrongen door een nog meer melktypische koe de HolsteinFrisian veeslag, populair gezegd: de 'Amerikaan'. Toch blijft bij menig boer nog de neiging er ook een meer 'soortiger' koe bii te houden. Met het meer specialiseren naar de melkrichting zijn ook de blaarkoppen (vroeger het derde Nederlandse ras), de witrikken en de lakenvelders verdrongen. Deze laatste drie waren er, en zijn nog wel, sporadisch in zwarte en rode uitvoering aanwezig. In het jongste verleden heeft er in de Fries-Hollandse periode in ons gebied rondom Maasland en Schipluiden, zelfs een eigen K.I.-station (=kunstmatige inseminatie) bestaan. Maar nu zijn het vooral de éénkleurige dieren die opvallen in het landschap. Vaak samen geweid met zwartbonte of roodbonte dieren valt hun verschijning op. Soms loopt er zelfs een koppeltje van dezelfde die- ren op een perceel, al of niet voorzien van een zoogkalf. Al die kleuren hebben zo hun eigen afstamming van vader, maar ook de zwartbonte of roodbonte moeder heeft een invloed op de kleur. Veel voorkomende rassen die gebruikt worden bij deze kruisingen zijn de Piemontese, en de Blonde D'Aquitaine, respectievelijk een Italiaans vleesras en een Frans vleesras. Maar ook de Belgische wit-blauwe, en de Charolais (een groot Frans vleesras) komen meer voor. De Limousin en de Marchigiana (respectievelijk Frans en Italiaans) zijn slechts sporadisch aanwezig. De nakomelingen zijn meestal met K.I. verwekt, bij de minder productieve dieren uit de melkveestapel. Herkenbaar zijn ze aan de kleuren, hoewel hier ook altijd verrassingen ontstaan. Boven: Rode Blaarkop. Onder: Piernon tese. Foto's F.W van Ooststroom. Midden-Delfkrant 7 In de Rotterdamse wijk Cool, op de hoek van de Kortenaerstraat en de Van Brakelstraat hangt sinds eind augustus dit reusachtige billboard. Het kunstwerk bestaat uit een drie bij vier meter groot paneel met foto's van koeien. De foto's zijn gemaakt door kinderen uit de wijk. Het fotoproject is begeleid door de fotograafjan Henderik . Het project is uitgevoerd in het kader van 'Kunst en kids: Hierbij maken kinderen zelf kunst, begeleid door deskundigen. Tegelijk wordt de wijk opgefleurd. De gevelversiering met de koeien is betaald door het Gemeentelijk Woningbedrijf Rotterdam ter gelegenheid van zijn 75jarig bestaan. Capi-Lux nam het technische deel voor zijn rekening. Het 'kleurrijk vee' werd gefotografeerd op het bedrijf van Arie van den Berg aan de Rotterdamse weg te Delft (in Midden -Delfland dus}. De zuivere Piernontese is grijsbruin; de nakomelingen zijn over het algemeen niet zo groot, fijn van bouw en donkerbruin (uit zwartbonte) en soms lichtbruin (uit roodbonte koeien). De zuivere Blonde is licht tot donkerblond van kleur. De nakomelingen zijn, uit zwartbonte, grijs of blond en, uit roodbonte, licht tot donkerblond maar forser en steviger dan de Piemontese. De Belgische Blauwe is vaak van wit met grijsblauwe vlekken tot bijna zwartblauw met een weinig wit. De Charolais geeft wat meer lichtbruine dieren die wat dieper zijn dan de Blonde en ook wat grover. De Limousin geeft een wat echt-bruine kleur. De opkomst van deze kruisingen is te danken aan hun wat hogere waarde als kalf en als slachtdier. Door de steeds stijgende melkproduktie en het niet toenemen van de consumptie in gelijke verhoudingen, is de superheffing ingevoerd. Het steeds meer wegwerken van de overproduktie door de E.E.G. (waar deze zich garant voor heeft gesteld) heeft een quotering opgeleverd met kortingen op de produktie. Nederland heeft zich hier keurig aan gehouden en sinds 1983 is de melkproduktie teruggebracht met circa 20% . De melkproduktie per dier steeg (en stijgt) door selektie nog steeds, zodat de melkveestapel wel met 30% is afgenomen. De veehouders kregen meer open ruimte in hun stallen en zijn meer kruisingen gaan toepassen en deze dieren gaan aanhouden. Deze kruisingen worden dan weer geïn- semineerd met een vleesras zodat er een voor drie/vierde zuiver vleesras ontstaat. De eerste jaren voldeden de opbrengsten wel aan de prognoses, maar door de veelheid aan lux, mals vlees, waar maar een beperkte markt voor is, is de prijs zodanig laag dat het als inkomensaanvulling niet meer interessant is. Doordat er geen alternatieven zijn in o.a. akkerbouwgewassen, schapen, ruwvoer (gras, hooi) -verkoop, e.d. zullen ze wel een plaats blijven behouden. Ook zijn er in Midden-Delfland veehouders die met de zuivere stamboek-rassen van deze dieren fokken en daar meestal het kalf laten opgroeien bij de moeder. Financieel is dit geen weelde, maar wel een lust voor heet oog om dit in het land te zien lopen en springen. Een Nederlands vleesras is de 'Verbeterde roodbonte' ook wel 'dikbil' genoemd. Het percentage 'moeilijke geboorte' en keizersnede bij dit ras was te hoog, wat ook het gebruik van buitenlandse rassen in de hand heeft gewerkt. Bij de buitenlandse rassen is het geboorteverloop gemiddeld iets moeilijker dan normaal bij gebruik op een melkras. Bij de zuivere fokkerij geeft alleen de Belgische Blauwe en het Nederlands vleesras verhoogde percentages moeilijke geboortes. Maar door selektief gebruik van bepaalde vaderdieren worden problemen op dit gebied bij deze rassen, maar ook bij de andere rassen, steeds verder teruggedrongen. Samengevat zou je kunnen zeggen dat de buitenlandse rassen een aardige schakering in het landschap geven, soms worden ze gebruikt voor natuurbeheer, maar ze geven een (te) geringe bijdrage aan het inkomen van de veehouder. Als hobby en als opmaker van het overtollige ruwvoer zal het voorlopig wel een blijver zijn. Arie van den Berg Onder: Roodbonte. Foto's F.W van Ooststroom. Z V Midden-Delfkrant 8 Zoogdieren in Midden -Delfland (3} Dernol De mol is een van de meest algemeen voorkomende zoogdieren in Midden-Delfland en Nederland. Toch zie je de mollen zelf maar heel zelden. Aangezien de mollen vrijwel hun hele leven ondergronds blijven is dat verklaarbaar. Ze laten echter nogal wat sporen na in de vorm van molshopen en mollenritten, zodat hun aanwezigheid meestal goed te zien is. Toch is dat niet altijd het geval. Mollen zijn dan wel helemaal tot in het puntje van de staart aangepast aan het graven, maar het blijft een activiteit die heel veel energie kost. Wanneer een mol een gang heeft gegraven houdt hij die in stand. Als de bodem zich daar enigszins voor leent kan zo'n gang veellanger dan een mollenleven in gebruik zijn. Soms is dat generaties lang. In zo'n gebied zijn er zelden molshopen te zien, terwijl er zeker de nodige mollen rondkruipen. Dat is bijvoorbeeld het geval in sommige bossen, waar de boomwortels de tunnels stevig ondersteunen. Een andere factor die de graafactiviteiten van de mollen beïnvloedt is de voedselrijkdom van de bodem. In rijke graslanden en sommige bosbodems is zo'n kleine 2000 kg per hectare aan voedsel te vinden. Terwijl dat in sommige bodemsoorten zoals de duinen veel minder kan zijn, hooguit een paar honderd kg per hectare. In zulke arme gebieden moeten de mollen flink doorgraven om aan voldoende voedsel te blijven komen. Zeker wanneer de gangen in de zandige bodem regelmatig instorten. _ ____ __ ... ! _ __ .J_ =-- ------ --- . . , - 1-"'-1--- 11"\1"'\ 'l Wat zoekt zo'n mol eigenlijk onder de grond in het donker? Het antwoord op die vraag is vrij simpel: ze zoeken wormen en alle andere wezens die bewegen of dat niet al te lang geleden deden. Mollen zijn in gevangenschap tot het eten van allerlei vreemde dingen te dwingen, maar uit veelvuldig maagonderzoek bleek toch dat vooral wormen en insektelarven zoals emelten, aardrupsen en engerlingen het hoofddeel van hun voedsel vormen. Het eetgedrag van de mollen is overigens heel moeilijk te onderzoeken. De mollen zijn immers onder de grond nauwelijks te volgen. Helaas worden mollen nogal eens het slachtoffer van mensen die ze liever niet in 'hun' grond willen hebben. Onderzoekers kunnen daardoor altijd makkelijk aan voldoende slachtoffers voor anatomisch onderzoek komen. Gelukkig is er ook het nodige onderzoek geweest aan levende mollen. In eerste instantie werden de mollen voorzien van een radioactief ringetje aan hun staart en aan het oppervlak gevolgd met een Geiger-teller. Tegenwoordig worden wat veiliger en milieuvriendelijker methodes toegepast die op minuscuul kleine radiozendertjes zijn gebaseerd. Op deze manier is men in staat geweest, de mollen langere tijd onder de grond te volgen. Daarbij is duidelijk geworden dat ze normaal gesproken drie actieve perioden per etmaal kennen. Steeds wordt een periode activiteit van ongeveer drie tot vier uur afgewisseld met een periode rust van vier tot vijf uur. Tijdens de rustperiode slaapt de mol in zijn nest. Het nest ligt ergens ondergronds in het gangenstelsel of in een soort grote heuvel aan het oppervlak. Dit soort burchten is te vinden op plaatsen waar het niet goed mogelijk is om een geschikte nestplaats op een wat grotere diepte te vervaardigen. Vooral in gebieden (in het buitenland) met een rotsachtige bodem zijn veel burchten te vinden. Het nest bestaat meestal uit hooi en andere plantenresten. Het gebeurt regelmatig dat een mol een plant aan de wortels de grond in trekt om als nestbekleding te gebruiken. Mollen die in de buurtvan mensen leven, gebruiken soms hele andere nestmaterialen zoals krantenpapier, plastic en zelfs chipszakjes. Rond het nest ligt een uitgebreid gangenstelsel waarbinnen de mol zich beweegt. De oppervlakte die het gangenstelsel inneemt bedraagt tussen de 300 en de 3000 m', afhankelijk van de hoeveelheid prooidieren die in de bodem voorkomen. Tijdens de actieve perioden loopt de mol zijn gangen af op zoek naar voedsel of graaft hij nieuwe gangen en repareert oude. Graven is een bezigheid die nogal wat energie vergt. Het is dus noodza· kelijk dat het met enig beleid gebeurt. De grond die is losgegraven wordt door de mol achter zich verzameld. De mol draait zich dan om en duwt de grond voor zich uit en via het eerstvolgende gat naar buiten. Wanneer zo'n gat naar buiten ver weg ligt moet hij lang duwen en dat kost heel wat energie, maar ook het graven van een gat naar boven kost energie. Het is dus voor de mol belangrijk dat hij zo weinig mogelijk gangen naar boven hoeft te maken en toch niet te lang grond voor zich uit moet duwen. Wat blijkt nu, de lengte van de gangen tussen de plaatsen waar de grond naar buiten kan komt redelijk overeen met de ideale afstand die wij met onze computers kunnen berekenen. Ook uit andere 'haalbaarheids'-onderzoeken is gebleken dat mollen heel zuinig met hun energie omgaan. Dat is ze geraden ook want net als de spitsmuizen zijn de mollen kleine zoogdieren, en dus warmbloedig. Dat betekent dat heel wat energie in het warmhouden van het molleliehaam moet worden gestoken. Mollen hebben een klein lichaam en verliezen daardoor snel warmte. Mollen kunnen dan ook niet lang zonder voedsel, hun leefpatroon van drie uur op en vijf uur af blijkt op dat feit gebaseerd te zijn. De drie uur hebben ze ongeveer nodig om zich vol te eten, de vijf uur om alles weer te verteren. De mol gaat ook slim met zijn voedsel om. Wormen die hij gevangen heeft bijt hij in hun kop zodat ze niet verder kunnen graven en ze zichzelf in een knoop wurmen. Midden-Delfkrant Ze blijven welleven en blijven dan ook lang vers. De mol bergt ze op in voorraadkamertjes waar hij ze later weer uit kan halen en opeten. Mollen eten ongeveer 60 gram per dag, zelf wegen ze ruim 100 gram. Van een dier dat nogal eens met zijn handen in de modder zit te spelen verwacht je niet dat hij netjes eet. Al dat zand in zijn eten maakt het noodzakelijk dat hij heel schoon eet, wil hij nog een tijdje met zijn gebit doen. De wormen, die vol met grond zitten haalt hij dan ook eerst tussen zijn klauwen door. De grond aan de binnen- en buitenkant wordt er dan netjes uitgeknepen . De wormen bestaan voor een groot deel uit water, zodat mollen verder niet veel water nodig hebben. Toch is het nog wel eens nodig om water te drinken . De mol zoekt dan meestal een diepe gang op waarin grondwater staat. De mollen kunnen zelf uitstekend zwemmen, zodat ze van water in hun gangen niet al te veellast hebben. De meeste wormen houden er echter niet zo van, zodat mollen in heel natte gebieden niet veel te vinden zijn. Mollen zijn echte solitaire dieren, ze zoeken alleen in de paartijd contact en dan ook voor maar heel eventjes. Wanneer twee mollen bij elkaar in een hokje gestopt worden vechten ze tot er één het loodje legt. In normale omstandigheden zorgen ze ervoor dat ze niet met elkaar in contact komen, en als dat dan toch gebeurt vechten ze maar zelden. De mol die zich op andermans terrein bevindt neemt dan snel de benen. Net als bij vrijwel alle zoogdieren begrijpen de mollen elkaar door reuksignalen. De mollen verspreiden met hun urine de geurstoffen uit een speciale geurklier. Wanneer een mol door onvoorziene omstandigheden (zoals een val) zijn territorium moet verlaten, nemen de mollen in zijn omgeving al snel zijn plaats in. Wanneer de onderzoeker, die de mol had gevangen nu watjes met de bewuste geurstof in het nest plaatst blijven de andere mollen uit het territorium. Het komt overigens heel regelmatig voor dat buurmollen een klein stukje grens-territorium met elkaar delen. De gangen zijn daar dan onderling met elkaarverbonden. Ze zorgen dan wel dat ze niet de kans lopen de ander daar aan te treffen. Ze doen dat op een heel simpele wijze. De een komt er bijvoorbeeld alleen 's ochtends en de ander alleen 's avonds. In het paarseizoen in de lente verandert het een en ander. De mannetje beginnen vanuit hun territorium lange rechte gangen te graven op zoek naar het territorium van een vrouwtje. Ze graven letterlijk tot ze er bij neervallen. Als ze dan weer even op adem gekomen zijn graven ze meteen verder. Als ze dan eindelijk een vrouwtje hebben gevonden blijven ze een uurtje plakken waarna ze naarstig op zoek gaan naar een volgend slachtoffer. Uiteindelijk raken de meeste vrouwtjes zo bevrucht. De mannetjes moeten overigens wel zo fanatiek hun best doen omdat de vrouwtjes maar kort toegankelijk zijn. Buiten het paarseizoen is het vrouwelijk geslachtsdeel stevig door de huid verzegeld. Pas wanneer de tijd daar is komt er een opening in de huid waarbij de vagina bereikbaar wordt. De mollenvangers van vroeger dachten hierdoor dat alle mollen man waren totdat ze een jaar oud werden, dan zou er pas verschil ontstaan tussen de mannetjes en de vrouwtjesmollen. Dat idee is overigens helemaal niet zo vreemd als het lijkt, het 'apparaat' waaruit het vrouwtje haar urine afscheidt lijkt veel op het mannelijk geslachtsdeel. Bovendien wordt pas in het paarseizoen het scrotum van het mannetje duidelijk zichtbaar. Het paarseizoen wordt waarschijnlijk net als bij de andere zoogdieren bepaald door de veranderingen in dag- en nachtlengte. Mollen komen zelden boven de grond en hebben kleine ogen, hoe weten ze dan hoe lang de dag is? Ten eerste kunnen ze met die ogen genoeg licht zien om het verschil tussen dag en nacht te zien zonder dat ze daarvoor helemaal hun gangen moeten verlaten. Ze kunnen dat vrij goed vanuit een mollenrit aan het oppervlak zien. Daarnaast hebben ze zoals de meeste organismen een biologische klok zodat ze (waarschijnlijk onbewust) aan de hoeveelheid licht op een bepaalde tijd van de dag het seizoen kunnen bepalen. De draagtijd van een mol is niet precies bekend maar het zal waarschijnlijk zo'n vier weken duren voordat de kleine molletjes ter wereld komen . Een mollenworp kan uit twee tot zes kinderen bestaan, in Nederland zijn het er meestal vier. De kleine molletjes zijn nog kaal, blind, doof en knalrood. Desondanks zitten de jongen veilig in het nest, opvallende kleuren zijn onder de grond in het donker niet gevaarlijk. Pas later krijgen ze hun zwarte vacht die de ideale schutkleur heeft in de donkere aarde . Die vacht is overigens zo dicht dat er vrijwel geen vuil doorheen kan komen. Bovendien staan de haren niet in één bepaalde richting, zodat een mol makkelijk alle kanten op kan bewegen in zijn gangen zonder dat hij tegen zijn haren in wordt gestreken. Pas na 22 dagen gaan de ogen open zodat ze een eerste blik in de duisternis kunnen werpen . Ze wegen dan al 60 gram terwijl ze maar met 3,5 gram zijn begonnen. Mollenmelk is dus behoorlijk voedzaam. Moeder moet dan ook flink doorwerken om voor voldoende produktie te zorgen. Ze werkt dan niet drie maar vier perioden per dag. Deze zijn dan wel wat korter, zo rond de twee uur per keer. De rustperioden gebruikt ze dan om de jongen te zogen. Na een week of vier is de zoogtijd afgelopen en moeten de jongen zelf op zoek 9 Midden-Delfkrant 10 naar voedsel. Dat gebeurt dan nog wel samen met moeder in haar territorium. Na zo'n drie maanden wordt moeder al dat sociale gedoe behoorlijk zat en worden de kleintjes de deur uitgewerkt. Dan beginnen de problemen pas echt. Zolang alle territoria in de omgeving netjes bezet zijn is de kans klein dat ze zich ergens kunnen vestigen. 'Gelukkig' zijn er nogal wat gebieden waar mollen regelmatig weggevangen worden zodat er nogal eens een territorium vrijkomt. Deze worden dan onmiddellijk doorde jeugd ingenomen. Zo blijft de mollenvanger aan het werk en komt er ook aan de woningnood een einde. Mollenvangers zijn overigens niet het enige gevaar dat de molletjes op hun weg tegenkomen. De mollen moeten namelijk vooral bovengronds op zoek naar een geschikte woning. Het is veel te veel werk om dat allemaal gravend te doen en bovendien komen ze dan allemaal van die nukkige oude mollen tegen die ze de straat uit schoppen. Maar helaas de buizerds, wezels, hermelijnen, vossen, ooievaars, reigers en zilvermeeuwen weten ook wanneer de mollentienertoer begonnen is. De sterfte is dus in het algemeen het hoogst onder de jonge dieren die hun eerste jaar nog moeten volmaken. Dat mollenvangen is overigens ook niet altijd zo'n lucratieve bezigheid. Dat liet een zilvermeeuw in Engeland zien. De mol die hij met huid en haar naar binnen had gewerkt, was het daar helemaal niet mee eens. Met zijn grote vlijmscherpe graafklauwtjes was hij zich een weg naar buiten gaan graven. Hij was al met zijn kop uit de borst van de meeuw gekropen toen hij toch de geest gaf. De meeuw zelf overleefde het gat in zijn maag, darmen en longen ook niet bepaald. De voorpoten van de mol zijn helemaal ingesteld op het graafwerk. Ten eerste staan de handen naar buiten en zijn extra groot uitgevoerd. Een vergroeiing aan de buitenkant van de hand, zorgt voor extra breedte, een soort zesde vinger. De botten in de armen zijn kort en zeer stevig uitgevoerd, zodat de extra krachtige spieren veel houvast hebben. De rest van het lichaam is ook op het ondergrondse leven ingesteld. De vacht is kort en vuilbestendig zoals we al eerder hebben gezien. Vooral rond de snuit en op de staart zitten daar nogal wat voelharen tussen. De mol kan daarmee heel goed voelen wat er om hem heen gebeurt. Samen met zijn uitstekende gehoor kan hij zo de wormen die op enige afstand van zijn gangen graven opsporen en verschalken . . .1 . · - - -· - - - · - · · - - .-, -l-~ -L--11"\f\'l Onder de grond is de zuurstof-toevoer niet bepaald optimaal. Om zijn zware arbeid toch een beetje uit te kunnen voeren zonder steeds naar adem te snakken is het bloed van de mol aangepast. Het bloed bevat twee keer zoveel rode bloedcellen dan bij de meeste andere zoogdieren. Die rode bloedcellen bevatten dan ook nog eens twee keer zoveel hemoglobine. Misschien kunnen atleten die aan hoogte-training doen hier nog wat van leren en aan diepte-training beginnen. Zoals we al gezien hebben worden de meeste mollen niet oud, ze mogen blij zijn als ze het eerste jaar halen. Na het eerste jaar redden ze het meestal nog wat langer, maar veel ouder dan zo'n zes jaar worden ze niet. Wat dat betreft kunnen ze nog wat van de vleermuizen leren, die halen makkelijk een dubbele mollenleeftijd. Daarover hebben we het in de volgende aflevering van 'Zoogdieren in Midden-Delfland'. Okke Dorenbos Tekeningen van de auteur. Midden-Delfkrant Negentig jaar geleden De overstrooming in Delfland in april-mei 1903 (1) In het juli-nummer van het jaar 1903 van het Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap doet de bekende aardrijkskundige A.A. Beekman mededeling van oorzaak en gevolgen van de doorbraak van de kade van de Poldervaart en van de overstroming van de Polder Noord-Kethel, nu negentig jaar geleden. Graag nemen we zijn artikel (in twee àfleveringen) grotendeels over. Ter lering en- wellicht- ter vermaak. Omwille van de authenticiteit handhaafden wij de oorspronkelijke spelling. . '' / / /t .S' ·'C·.j>l:lL; Ll;:'\1J~"N}\'\.T . -'•· i'// ~:~....-""~ '${~-fl 11 Deze ramp trekt in bijzondere mate de algeroeene aandacht en belangstelling. Niet omdat zij op zich zelve beschouwd eene zoo buitengewone gebeurtenis is, - er komen wel eens meer polders onder water door doorbraak hunner kaden, - maar omdat zij plaats had onder zeer bijzondere omstandigheden en in het dichtst bevolkt gedeelte des lands, op een zeer ongunstig tijdstip, zoodat zij zeer schadelijk is in hare gevolgen. Het is daarom, dat wij er hier ook een en ander van willen meedeelen, ook omdat deze gebeurtenis den eigenaardigen bouw van een groot deel des lands weer levendig voor oogen brengt. De boezem van Delfland werd, evenals nagenoeg alle ar..dere stilstaande wateren in ons polderland, gedurende eeuwen vervuild door den afval afkomstig van de menschelijke bewoning: faecalien , menagewater, fabrieksafval, enz. liet men er steeds bijna onbeperkt in afloopen of werden er in geworpen. Dat was niets buitengewoons; dat ge· schiedde en geschiedt nog steeds overal elders in ons polderland en de mensch aan de boorden dier nagenoeg stilstaande wateren, althans ten platte lande, drinkt het aldus verontreinigde water bij gebrek aan wat anders. De groote centra van bevolking den Haag en Delft vervuilden o.a. Delflands boezem op schrikbarende wijze en in steeds toenemende mate, het eerste vooral door de sterke toename van bevolking, het laatste door de stichting van groote fabrieken , vooral door twee gist· en spiritusfabrieken aldaar. Daarbij kwam dat den Haag aan het N.einde van het gebied ligt en de boezemwateren aldaar doodliepen tegen de hoogere gronden. Bij het inlaten van water uit de Maas werd het stadswater van den Haag maar weinig verfrischt, terwijl bovendien alles wat Delft op den boezem bracht, bij dat "spuien" uit het Z. naar den Haag werd gevoerd. Bij de stinkende grachten der Residentie, de stad der vreemdelingen, werd het in de zomermaanden meer en meer onhoudbaar. Daarom besloot men verbetering aan te brengen. Na onderhandelingen en overeenkomst met Delfland in 1883 werd 1886-1888 het Ververschingskanaal Vorige pagina: Gemeenlandshuis van Delfland aan de Oude Delft te Delft. Hiernaast: Kaart uit 1909 van het Verversingskanaal bij Scheveningen. Tbpogra{ische Dienst. zeventiende iaargan2 nr. 3. oktober 1993 Midden-Delfkrant 12 gegraven, aan de eene zijde in verbinding met de Haagsche grachten, aan de andere uitkomend op de Noordzee ten Z. van Scheveningen. Het heeft eene zeesluis voor de uitwatering en 1600 M. binnenwaarts daarvan een binnensluis, tevens schutsluis, waarbij het stoomgemaal ter bemaling van Delflands boezem. Door inlating van water uit de Maas kon nu een doorgaande strooming van het zuiden naar het noorden worden verkregen; het voornaamste punt van inlating was aan de Vijfsluizen tusschen Schiedam en · Vlaardingen van waar het water langs de Poldervaart naar de Schie en verder noordwaarts naar Delft en den Haag afvloeide. Hierdoor kon dus niet alleen een betere doorspoeling der grachten van den Haag en Delft worden verkregen, maar tevens werden er de loozingsmiddelen van Delfland belangrijk door vermeerderd. Delfland gaf daaromniet alleen aan den Haag vergunning, maar ook een subsidie tot den aanleg van genoemde werken. In de overeenkomst werd tevens bepaald dat in de vier maanden 1 Juni-1 Okt. de binnensluis gesloten moest worden gehouden en alleen geloosd mocht worden met het stoomgemaal (kunstmatige loozing of "zomerspuiing") en wel ten allen tijde, zoolang de boezem hooger stond dan 5 c.M. beneden D.P. Gewoonlijk werd door Delfland eerst staking der bemaling bevolen als de stand tot -0,20 D.P. gedaald was. In de andere maanden mocht de binnensluis open staan en bij L.W. door de zeesluis worden geloosd (natuurlijke loozing of "winterspuiing"). Dit middel verbeterde aanvankelijk den toestand en er kwam wat beweging in de drabbige massa; nu en dan zag men heusch water in de grachten, de residentie-ooievaar zag er kikkers in en de Hagenaars meenden er zelfs wel eens visch in te zien. Maar op den duur bleek het middel toch onvoldoende. Natuurlijk! De vervuiling door beide steden bleef doorgaan en werd met de aangroeiing van bevolking en fabrieken steeds erger. Wat Delft betreft kwam er nog als ongunstige omstandigheid bij de verbetering van de vaart RijnSchie (1890-'95). Want door den aanleg van het kanaalgedeelte ten 0. om Delft heen volgde het water van de Schie komend in hoofdzaak dezen nieuwen 'I(Veg in plaats van de grachten der stad, terwijl juist in deze laatste de groote massa vuile stoffen werd geloosd (in 1897 ruim 7500 M' per etmaal!). Bovendien was bij die verbetering het profiel der vaart tusschen Delft en den Haag op ongeveer de dubbele grootte gebracht, zoodat de snelheid verminderde en het water(?) een etmaallanger noodig had om den Haag te bereiken dan vroeger. Nog sterker spuien! Dat was de gedachte die het Bestuur van Delfland bezielde. Toen kwam de verschrikkelijke zomer van 1897. Delfland, begrijpende dat de middelen ter inlating van wa- Delft in 1913 met het nieuwe gedeelte van het Rijn-Schiekanaa/ ten oosten van de stad. 'Ibpogra(ische Dienst. ter uit de Maas niet meer voldoende waren, deed die te Vlaardingen en Maassluis vergrooten, terwijl ook met dat doel in den zomer van dit jaar een nieuwe sluis aan de Vijfsluizen werd gebouwd. Maar gedurende dit werk kon in de vier zomermaanden daar niet worden ingelaten en dit had ten gevolge, dat het ingelaten water, dat nu grootendeels van Vlaardingen en Maassluis kwam, van de W. zijde Delft bereikte en daardoor niet geheel en met weinig snelheid naar het N. doorschoot en zelfs gedeeltelijk naar het Z. door Delft terugliep. De toestand in den Haag en Delft was werkelijk afschuwelijk: verhoogde kindersterfte en verhoogde sterfte aan ziekten der spijsverteringsorganen waren er de gevolgen van. Onder den indruk van dien toestand werd 16 Aug. door Gedeputeerde Staten een Provinciale Commissie benoemd om de oorzaken daarvan op te sporen en een onderzoek in te stellen naar middelen ter verbetering. Den 18den Okt. d.a.v. benoemde ook de Hooge Regeering eene Staatscommissie met de veel breedere opdracht "te onderzoeken welke maatregelen behaoren te worden genomen, ter voorkoming van voor de volksgezondheid schadelijke verontreiniging der openbare wateren" -dus met betrekking tot het geheele land. Deze Commissie bracht haar zeer belangrijk rapport uit in Maart 1898, waarin hare voorstellen in den vorm van een ontwerp van wet zijn neergelegd. Zij beval o.a. ten aanzien van Delfland als tijdelijke maatregel aan gecombineerde zomer- en winterspuiing (dus met het stoomgemaal en de sluis) te Scheveningen gedurende de vier zomermaanden en in erband daarmede nog sterker inlating aan de Maas. Den Haag en Delfland kwamen daarop overeen om die proef te nemen. Toen werd er in 1898 en 1899 gespuid dat het een lust was! In de vier zomermaanden werden aan de Maas, maar aan de Vijfsluizen alleen voor meer dan de helft, grootehoeveelheden water ingelaten, per dag soms ruim 1,2 millioen M'. De polders namen daarvan in de vele droge dagen van die zomers ongeveer 1 / 2 millioen per dag tot zich en de rest stroomde naar Scheveningen. Daar, waar het stoom~emaal alleen hoogstens 340.000 M per dag kon wegwerken, werd nu door de gecombineerde loozing 6 à 700.000 M' per dag uitgelaten. Ook in de andere maanden werden groote hoeveelheden, soms evenveel als hiervoor ge- - · -- · - · ": •.• .l- !---------.., . . 1......... 1.- ....-1nn? Midden-Delfkrant 13 Delflands stoomgemaal 'Van der Goes' anno 1865 aan het einde van de Poldervaart. Foto archief Hoogheemraadschap van Delfland. met 10 c.M. - niet met meer want men vreesde, dat Delfland dan tot nog hooger peil zou gaan inlaten: 't kon dan nog wel wat lij'en! noemd, ingelaten, maar dooreengenomen minder, omdat de polders dan geen watergebrek hadden en dus niet aftapten. Integendeel was dan soms ook loczing op de Maas noodig, maar deze loczing bedroeg op alle punten samen slechts " à eenvijfde van die te Scheveningen. Het spreekt wel van zelf, dat door dit sterke inlaten in het zuiden van het boezemgebied, vooral in en in de nabijheid van de Poldervaart en de Schie de boezemstanden aanhoudend zeer hoog waren. Standen van 20 à 30 c.M. boven D.P. kwamen dagelijks voor, soms tot ruim 40 c.M. daarboven, zoodat het water bij eenigen wind hier en daar over de kaden vloog. Ook in November, December, enz. kwamen die standen telkens voor. En dat terwijl aan de polders verboden is den boezem hooger aan te malen dan 15 c.M. boven dat peil! Delfland was zelfs genoodzaakt voor de molens langs de Poldervaart een hooger maalpeil toe te staan. Toen begonnen, heel natuurlijk, de polders te klagen. Samen en afzonderlijk wendden zij zich tot de Vereenigde Vergadering van Delfland. Want niet alleen, dat nu en dan de bemaling belet werd, maar de polderkaden, in onderhoud bij hoefslagplichtigen uit de polders of wel in zoogenaamd gemeen onderhoud bij deze laatste, hadden het zwaar te verantwoorden: zij kregen veel meer voor haar rekening dan waarvoor zij oorspronkelijk bestemd waren. Wel komen ook elders in ons polderland nu en dan hooge boezemstanden voor, -van daar de minimum hoogte voor de kaden voorgeschreven, maar niet voortdurend, niet dag aan dag. De sterke stroom, vooral in de Poldervaart, verdiepte bovendien dit spuikanaal en schuurde den lossen veenbodem onder de teen der kaden en deze zelven weg. Verdedigingsmiddelen daartegen moesten worden aangebracht, maar dat was niet alleen kostbaar, doch ook moeilijk en vaak onmogelijk: immers vroeger kon dat geschieden in den zomertijd bij de dan doorgaans lage boezemstanden, maar deze kwamen·nu nooit meer voor. Voor den nieuwen toestand waren de kaden ook niet hoog en zwaar genoeg. Dat de polderbesturen niet overdreven, blijkt wel uit feit, dat men het water hier en daar aan de binnenzijde door de doorweekte kaden zag en hoorde zijpelen. Geen wonder dat men altijd in angst was voor doorbraak! Nog kwamen de polders niet tegen het spuien zelf op: zij vroegen om financieele hulp om de lasten van het verhoogde onderhoud te kunnen dragen, hun door het Hoogheemraadschap op de schouders gelegd. De Schielandsche polders, van allen rechtstreeksehen invloed verstoken, daar zij in de Vereenigde Vergadering natuurlijk niet door Hoofdingelanden vertegenwoordigd zijn, sloegen zelve de handen aan het werk en verhoogden Okt. 1898 hunne kaden Want Delflands bestuur bleef doof voor alle klachten. Dat lichaam geroepen om voor de belangen van de polders in zijn gebied te waken scheen slechts oog te hebben voor een ander belang, geheel buiten den kring zijner bemoeiingen gelegen, den toestand der grachten, enz. te Delft en den Haag. Alleen schijnt het wat bevreesd te zijn geworden voor eigen roekeloos handelen, want in 1900 en na werd aan de Maas een 10 c.M. lager peil ingelaten, maar altijd dus nog hooger dan het aan de polders voorgeschrevenmaalpeil! Dat moest wel, want anders kreeg men niet genoeg verhang, dus strooming voor Delft en den Haag. Was er dan geen hoogere macht die Delfland op zijn plicht wees? Deed het Provinciaal Bestuur dat niet? Integendeel! Dit zon op nieuwe middelen om den reeds zoo schadelijken en gevaarlijken toestand te verergeren. Het wilde de nieuwe soort van rivier aan de Vijfsluizen uit de Maas komend, volmaken. En Delfland .... volgde gedwee. Het nieuwe spuikanaal toch was nog te verbeteren. Immers in het zuiden werd nu en dan op de Maas geloosd. Onder de Vlasmarkt te Rotterdam was zelfs eene uitwateringssluis, die slechts was voorzien van een paar naar het buitenwater keerende puntdeuren en waardoor dus bij elke eb Delflandsch boezemwater op de Maas afstroomde. En als dan aan de Vijfsluizen ingelaten water door de Poldervaart op de Schie was gekomen, dan werd de strooming naar Delft door het "trekken" van die uitwateringssluis te Rotterdam verzwakt, ja, het ging soms o, gruwel! in "verkeerde" richting, d.i. niet naar het N. maar naar het Z. Ook gaat uit de Poldervaart een tak, de Polderwetering, zuidwaarts naar de Schiedamsche Schie en ook Schiedam "trekt" nu en dan, want het spuit's nachts en Zondags met zijn schutsluis tot reiniging van zijn grachten. Of door dit alles de boezem ook in het Z. al behoorlijk ververscht werd, dat kwam er minder op aan. Delft en Den Haag .... daarom was het te doen. .r q 14 Om nu in dit opzicht geen last meer te hebben van het spuien te Rotterdam hadden reeds in 1893 Delfland en Schieland een overeenkomst aangegaan voor het afsluiten der Schie op de grens der beide Hoogheemraadschappen in het verlengde der Doenkade door een schutsluis. Schieland zou dan ten Z. van die sluis den boezem zoo laag kunnen laten afloopen als het zelf verkoos en ten N. van dat punt had men daarvan dan geen hinder meer. Maar daartegen hebben Ged. Staten zich terecht verzet. Want om de zeer drukke scheepvaart op dat punt (100.000 vaartuigen per jaar 1899-1900) te belemmeren door zoo'n sluis, gelegd op een historisch-, administratieve grens, dat ging toch waarlijk niet aan! Het eenvoudigst ware geweest de polders van Schieland die op Delflandsboezem uitslaan onder Delfland te trekken, waardoor hunne belangen niet konden achtergesteld worden bij die der andere deelen van Delfland - althans niet in beginsel; maar hiertegen "verzetten zich historisch geworden machts- en rechtsverhoudingen", zoo zeiden Gedeputeerde Staten, al vonden zij zelven dat middel het meest rationeele. Daarom stelden deze in de Zomervergadering der Staten van 1900 een ander middel voor, o.i. het slechtste dat zij hadden kunnen kiezen. Hun voorstel kwam in hoofdzaak hierop neer: 1". de deuren aan te brengen aan de sluis onder de Vlasmarkt of wel een nieuwe schutsluis te maken tusschen de Delftsche Poort en de Vlasmarkt, om het wegvloeien van water bij eb aldaar te beletten, 2°. een sluisje in de Polderwetering te maken om het wegstroomen van water uit de Poldervaart in zuidelijke richting tegen gaan - de kosten dier werken resp. door Schieland en Delfland te doen dragen op wier gebied zij werden aangelegd! 3°. de geheele Schiedamsche Schie onder Delfland te brengen evenals het gebruik der sluizen te Rotterdam en Delfshaven, - Schieland mocht ze alleen blijven onderhouden. Schieland mocht dan zijn Rotterdamsche Schie door de keersluis te Overschie afsluiten (wat praktisch nagenoeg ondoenlijk is met het oog op de scheepvaart), maar zou nooit meer te Rotterdam mogen loozen: Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland zouden voortaan bepalen wanneer dat mocht plaats hebben, evenals te Delfshaven. De stad Schiedam zou haar eigen schutsluis nu en dan mogen gebruiken tot opruiming en doorspoeling van haar grachten volgens regelen in gemeen overleg met Midden-Delfkrant Delflands Bestuur te maken of, bij gemis aan overeenstemming, door Ged. Staten. In verband met een en ander werd wijziging der reglementen van Schieland en Delfland voorgesteld ten aanzien van hunne grenzen enhunne taak. Want wel beweerden Ged. Staten dat een en ander zou dienen in het "waterschapsbelang" der beide Hoogheemraadschappen - de zorg voor de openbare gezondheid in de beide steden behoorde niet tot hunne roeping, o neen! en het zou ook grof onbillijk zijn de ingelanden met kosten daarvoor te belasten- maar toch waren zij zeiven blijkbaar niet gerust omtrent deze hunne eigen verklaring. Immers, terwijl in bedoelde reglementen geen omschrijving te vinden is van de taak die beide Hoofdwaterschappen hebben te vervullen, als zijnde die reeds gedurende eeuwen door het werkelijk waterschapsbelang der betreffende landstreken als vanzelf aangewezen, stelden Ged. Staten nu voor om die nader te omschrijven en onder die van Delfland, behalve de zorg voor de beveiliging tegen het buitenwater en het beheer van den boezem voor een goede waterloozing als derde punt op te nemen: "de zorg ... . dat tevens eene zooveel mogelijke waterdoorstrooming warde verkregen en aangehouden naar het Haagsche ververschingskanaal met loozing op de Noordzee". Wij hebben deze voorstellen, die zooals wij zien zullen nog slechts ten Molens aan de Poldervaart. Links de molen van de Hargpolder, rechts die van de West·Abtspolder. deele uitvoering hebben gekregen, hier medegedeeld om te doen uitkomen in welke richting in de laatste jaren door autoriteiten is gewerkt om den tegenwoordigen toestand in hunnen geest nog te verbeteren. wordt vervolgd A.A. Beekman Bron: Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap, gevestigd te Amsterdam, onder redactie van A.L. van Hasselt, A.A. Beekman, E. He/dring, ].F N iermeyer en joh.F Snelleman. Thieede serie, deel XX no.4, 1 juli 1903. Uitgegeven bij Boekhandel en drukkerij voorheen EJ. Bril/ te Leiden. De Poldervaart. Gedeelte van de kaart van j an Stampioen van Schieland uit 1651-1653. Midden-Delfkrant De Westlandse Stoomtramweg Maatschappij (3) Het net had zijn aansluitingen op de spoorlijnen, het goederenvervoer kon zich uitbreiden. Maar de Eerste Wereldoorlog maakte de situatie moeilijker. Er zat wel stijging in de omzetten, maar verhoudingsgewijze trokken die pas vanaf 1916 echt aan. In deze periode leverde het personenvervoer nog ruim het dubbelde op van het goederenvervoer. Bloei en verval1912-1970. Tabel2. Ongesplitstejaaromzetten (in guldens) tussen 1910 en 1919. Jaar Jaaromzet Jaar Jaaromzet 1910 1911 1912 1913 1914 180.467 , 79 194.782 , 98 223.712,21 261.410 , 81 259 . 219,37 1915 1916 1917 1918 1919 276.807 , 73 330.315,54 380.792 , 34 479 . 989,54 487 . 767,55 In 191 7 kreeg de WSM een zwaar verlies te dragen: Jhr.ir. Verspijck, die het bedrijf uit de amateurstatus, naar een goed geleide organisatie bracht, overleed. Zijn opvolger werd Jhr. ir. J. Roëll, die sinds 1 juni 1916 als tweede directeur optrad. Hij nam de zaak goed en deskundig over. Roëll kreeg te maken met de proble- men van de jaren twintig en dertig: felle concurrentie door autobus en vrachtwagen. Van allerlei kanten werd het personenvervoer per bus opgezet en begon men vrachtwagens voor het goederenvervoer te gebruiken. Dat laatste leverde aanvankelijk niet zoveel concurrentie op, want de Westlandse 15 Hiernaast het laatste deel van het artikel over de Westlandse Stoomtram Maatschappij. De auteur, Marie-Lauise ten Hom-van Nispen is lid van de Werkgroep Industriële Archeologie Delft en Delfland en bestuurslid van de Stichting Iramstation Schipluiden. Dit artikel verscheen eerder in het tijdschrift Erfgoed van Industrie en Techniek, le jaargang nummer 2, juni 1992. De auteur heeft ten behoeve van de Midden-Delfkrant enige kleine wijzigingen aangebracht. Het oorsprokelijke artikel was voorzien van een uitgebreid notenapparaat. Voor belangstellenden verwijzen wij gaarne naar Erfgoed. produkten waren te gevoelig om over de slechte wegen vervoerd te kunnen worden. De tram en de schuit waren hiervoor meer geschikt. De bus was echter wel een geduchte concurrent. De passagiers hadden hierin ook wellast van het gerammel over de wegen, maar de bus was veel sneller dan de tram. Dat kwam vooral omdat de mensen in de tram steeds moesten wachten tot de goederen bij stations of tussenhaltes waren in- en uitgeladen. De WSM besloot in 1923 met een eigen busonderneming te beginnen en bouwde daarvoor garages in Loosduinen en Maassluis. De busdiensten werden geleidelijk aan steeds verder uitgebreid en daarnaast kwamen er touringcars voor dagtochten en uitstapjes. Boven: Stoomtram van de WSM op de Nieuweweg bij Poe/dijk. Rechts: De concurrentie. Bussen van personenvervoer en touringcarbedrijf V.I.O.S.; de foto werd in de winter van 1923-24 gemaakt op het Plein in Wateringen. zeventiende iaanmnq nr.'! . oktohP.r 1 QQ'I 16 Midden-Delfkrant Toch bleef tot 1932 naast de autobussen ook de personentram nog rijden, zij het slechts op enkele lijnen en met een sterk ingekrompen dienstregeling. Zo reed vanaf 1925 alleen nog de donderdagse 'markttram' langs de Maaslandse dam en Schipluiden naar Delft. In Delft deed het stationnetje van de WSM dienst tot en met 1925. In 1926 werd er het 'Westlandsch Snijbloemen Magazijn ' in gevestigd. Het houten gebouwtje was toen al in verval geraakt. De rails bleef er liggen tot begin 1933 want de WSM wilde haar eindpunt in Delft niet zomaar prijsgeven. Het station Delft werd in 1934 afgebroken; er werden huizen voor in de plaats gezet. Het goederenvervoer werd steeds belangrijker voor de WSM, vooral na de aansluiting van de meeste Westlandse veilingen op het net. In 1920 was de Loosduinse veiling de eerste waar een tramemplacement werd aangelegd. De Delftsche Groenteveiling in Den Hoorn volgde in 1921 , Westerlee in 1922 enzovoort. Het Rijk verleende in 1926 nog een renteloos voorschot voor de verlegging van de lijn bij Monster. In het midden van de jaren dertig waren negen veilingen aangesloten op het tramnet. Midden-Delfkrant 17 De meeste beschikten daarnaast ook over een haven want aan- en afvoer bleven op verschillende manier gebeuren. Medio jaren twintig geschiedde 80% van de aanvoer nog per schip. Bij de afvoer was dit voor slechts 45% het geval. Door de goederen per tram en de personen per bus te vervoeren kon de WSM de concurrentie nog enige tijd het hoofd bieden. Natuurlijk kende het bedrijf ups en downs, grotere en kleinere problemen. Dat waren ontsporingen en botsingen, weggewaaide abris, verzakte banen of een te lichte kwaliteit rails voor het steeds zwaardere materieel. Zo bleek in 1917 de brug over de Vlaardingervaart verzakt te zijn en wat verschoven. Aan de fa . Bijker te Utrecht werd opdracht gegeven de stalen bovenbouw 25 cm omhoog en 11 cm oostwaarts te verleggen. De kosten daarvoor bedroegen f 584,-. Voor het goederenvervoer per tram kwam de grote concurrentieslag na 1927, toen de overheid alle aandacht ging richten op de aanleg en verbetering van wegen. Het Rijkswegenplan voorzag in goede doorgaande wegen en de provinciale wegenplannen moesten zorgen voor aansluiting op dat net. Zo ook in het Westland . De wegenaanleg werd even energiek ter hand genomen als vijftig jaar eerder was gebeurd bij de aanleg van tramwegen. De eerdere bezwaren tegen het vervoer van tuinbouwprodukten, namelijk dat ze zouden beschadigen, kwamen nu te vervallen. De WSM schafte een aantal vrachtwagens aan om goederen onder andere naar het vliegveld Waalhaven bij Rotterdam te kunnen brengen. De crisis van de jaren dertig had op de spoor- en tramwegmaatschappijen dezelfde invloed als op de rest van het bedrijfsleven: er moest aan afstoten van lijnen gedacht worden. Bij gelegenheid van het veertig jarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina in 1938, werd een boek over het bedrijfsleven uitgegeven. Hierin is een aantal gegevens te vinden van de verschillende tramwegmaatschappijen. Van de ca. 40 maatschappijen die er in 1915 waren, bleken er nog zo'n 25 overgebleven te zijn. Volgens die opgave had de WSM 11 stoomlocomotieven, 37 goederenwagens, 1 personenrijtuig, 51 autobussen en 9 vrachtwagens. Er waren 135 mensen in dienst en de jaaromzet van het bedrijf bedroeg ruim f 451.000,-. (In 1921 was dat ruim f 645.000,- geweest). Van het Rijk had het bedrijf (vanaf 1900) aan renteloze voorschotten ruim f 750.000,- ontvangen en niets terugbetaald. Vorige pagina boven: Goederentram nabij de oprit Westgaag-Spartelvaart, mei 1955. Vorige pagina: Kaart (1912-1913/ van het spoorgedeelte tussen Schipluiden en Delft. 'Ibpogra(ische Dienst. Boven: De groente- en fruitveiling te Westerlee met op de achtergrond het spoorwegemplacement. Luchtfoto 1930. Midden: Halte Buitenwatersloot in Delft. Onder: De groenteveilig in Delft. Rechts een goederentrein van de WSM, links een trein op de Hollandsche Spoorweg. Op de achtergrond het Delftse station. zeventiende iaan!anll" nr. 3. oktoher 1C)C)~ 18 Midden-Delfkrant In 1939 werd het tracé MaassluisHuis ter Lugt (bij Maasland) verkocht voor wegenaanleg. Kort erna, in 1941 , startten besprekingen van de WSM met Rijkswaterstaat over de verkoop van de trambaan Maaslandse dam - Huis ter Lugt. Dat stuk van de lijn was toen niet langer zinvol, er was geen aansluiting meer op het spoor. Er werd een machtiging tot de verkoop gekregen, maar er gebeurde kennelijk niets. In de jaren vijftig kwam de zaak opnieuw aan de orde. De gemeente Maasland kocht in mei 1957 de trambaan en liet in maart 1964 het stationnetje slopen. De lijn Poeldijk 's Gravenzande bleef dienst doen tot in de jaren zestig. Op het tracé Loosduinen- Delft (spoorwegstation) reden treinen tot 1968, op het laatste stukje: Den Hoorn - Delft zelfs tot 1 februari 1970. De WSM was toen geen zelfstandig bedrijf meer. In 1941 werd ze een dochter van de NS, die met zwaarder materieel op de lijn ging rijden en later zelfs op enkele plaatsen dubbelspoor liet leggen. In 1938 en 1943 had de WSM delen van de busmaatschappij Citosa (omgeving Boskoop) overgenomen. Citosa en WSM (bussen) gingen in 1969 samen op in de NS-dochter Westnederland. Slot Na het opbreken van de rails op de opgeheven lijnen werd (in 1971 ) gedacht aan het leggen van een fietspad op de tramdijk van Den Hoorn via Schipluiden en de Maaslandse dam naar de Lier. In 1974 kwam dat gereed en bleek prima te voldoen aan een toenemende behoefte aan recreatieve voorzieningen in de Randstad . Uit de periode van de stoomtram zijn enkele objecten bewaard gebleven . Zo heeft de stalen trambrug bij Schipluiden een duidelijke functie in het fietspad. Hij is daarnaast zeer beeldbepalend aan de zuidrand van het dorp. Enkele stations hebben de slopershamer kunnen ontwijken en hebben een bestemming gekregen, evenals het administratiegebouw in Loosduinen. Het station van 's-Gravenzande doet thans dienst als kantoor van een zaadhandel en dat in Naaldwijk als ontmoetingscentrum voor Marokkanen. Het 'haltegebouw' in Schipluiden werd gerestaureerd en ingericht als museum en onderkomen voor de Historische Vereniging. Dit stationnetje bezit een fraaie wachtkamer, waar lambrizering en plafond van een rijke beschildering werden voorzien. Een hoge schoorsteen met gedecoreerde tegels geven het geheel een sfeervol karakter. Als museum heeft het gebouw weer een publieke functie gekregen. De tram is verdwenen, bussen en vrachtwagens hebben de vervoerstaak in het Westland overgenomen. Enkele bruggen en gebouwen herinneren aan de tijd dat stoom hier een belangrijke rol speelde. Evenals het stuk van de trambaan, waar fietsers nu van het mooie polderland kunnen genieten. M .L. ten Hom-van Nispen Boven: De Irambrug over de Vlaardingervaart als belangrijk element in het fietspad van Delft naar Maasland en De Lier. Onder: Het fietspad op de oude trambaan nabij de Kwakelweg. Foto's F.W van Ooststroom. Midden-Delfkrant Zwarte kraai en vos hebben het altijd gedaan Er zijn dieren waar men het in ons land niet op gemunt heeft. Insecten, muizen en ratten zijn daar voorbeelden van. Er zijn er echter ook die van oudsher worden belaagd, maar volkomen ten onrechte. Dit zijn de zwarte kraai en de vos. De zwarte kraai (en daarbij noem ik dan tegelijkertijd de roek, de kauw en de ekster) heeft bij ons kennelijk een slechte naam. Vroeger behoorde daarbij ook nog de raaf, maar die is in ons land nagenoeg uitgeroeid, al probeert men deze weer op enkele plaatsen in ons land uit te zetten. 19 Uiteraard zullen er in de broedtijd ook eieren van weide- en watervogels en jonge, veelal zwakke, haasjes en konijntjes ten prooi vallen aan kraaiachtigen, maar dit is een natuurlijk proces. In de nog resterende groene delen van het Midden-Delflandgebied zijn nagenoeg alle bejaagbare gebieden uitgegeven. De overgebleven landschappen herbergen nog voldoende dieren en wij weten dat in natuurgebieden de vogel- en zoogdierenstand zich zelf reguleert. In jaren met veel muizen zijn er grote nesten uilen en roofvogels. Als het insectenaanbod groot is zijn er meer insectenetende Kau w tje. Foto Fred Hess. In 1992 heb ik tijdens een vakantie in Sri Lanka gezien hoeveel kraaien daar leven. In mijn hele leven heb ik nimmer zoveel kraaien bij elkaar gezien. Waar je ook kwam, in het binnenland of aan de kust, het krioelde er van de kraaien. De dieren zijn er ook nog erg tam. De inwoners laten ze echter met rust, hoewel men het daar echt niet breed heeft. Natuurlijk vergrijpen deze vogels zich ook aan eieren en jonge vogels. Het is daar echt niet anders dan bij ons. Ik heb ook gezien dat ze in velden met geteelde gewassen neerstreken. Hoe komt het nu dat in Nederland zo onbarmhartig op deze dieren wordt gejaagd, ja, dat ze zelfs in de letterlijke zin 'vogelvrij ' zijn? Als het aan de (sport)jagers zou liggen, zou er in ons land niet één van deze dieren overblijven. Alles wat zwart is noemt de doorsnee-jager een kraai, dus vogelvrij, derhalve een schot hagel erin, zelfs in de broedtijd. Moet dit nu zomaar doorgaan? Ook anno 1993? Wij weten allen dat sinds het jachtgeweer werd uitgevonden, onze roofvogelstand enorm is teruggelopen. Sommige roofvogels zijn in de loop der jaren geheel verdwenen. Dankzij de milieuwetten en andere inzichten zijn er tegenwoordig weer wat meer kleine roofvogels en uilen. Er moet echter ook worden geprobeerd om kraaiachtigen, al is het maar voorlopig, voor een groot gedeelte in het jaar, meer bescherming te geven. Het is vooral bij de agrariërs niet altijd bekend dat kraaiachtigen een enorme hoeveelheid insecten opruimen. Daarnaast zorgen deze dieren voor het opruimen van muizen en, door het verkeer of door de jacht, gewonde dieren en tenslotte het verwijderen van kadavers. zeventiende jaar an nr. 3, oktober 1993 20 Midden-Delfkrant Bonte Kraai. Illustratie door jan Voerman Jr. uit het Verkade-album 'Hans de torenkraai' uit 1935. vogels, waarbij ook de kraaiachtigen behoren. Ons kleine landje waar de open gebieden steeds kleiner worden als gevolg van industrialisatie, wegenaanleg, woningbouw, glasopstanden (tuinderijen) etc. moet men voor de resterende open ruimten de jacht gaan beperken en eventueel uitsluiten. Vooral in de maand augustus maak ik bijna dagelijks mee dat 's-avonds tot een uur na zonsondergang nog op eenden wordt gejaagd. U zult begrijpen dat andere dieren in de polders en watergebieden daardoor steeds worden verstoord. Groepen kieviten, wulpen en eendesaorten weten niet welke richting zij moeten uitvliegen als er wordt gejaagd, zeker als dit in méér aangrenzende polders gebeurt. Een andere zondebok is de vos. Hierover wordt de laatste tijd, meestal in negatieve zin, veel geschreven. In de nazomer liep ik in de voormalige Broekpolder tussen Vlaardingen en Maasland. Het lag daar bezaaid met kadavertjes van konijnen die weer het slachtoffer zijn geworden van de beruchte myxomatose . Zouden er geen kraaien, meeuwen en vossen zijn, dan werden de verborgen kadavers niet opgemerkt en zouden deze blijven liggen. Het toegenomen aantal fazanten aldaar bevestigde dat deze vogels van vossen nauwelijks of geen hinder hebben. Het is overigens bij weinig mensen bekend dat vossen ook grote hoeveelheden insecten en schadelijke knaagdiertjes, waaronder ratten en muizen belagen. Ik zou er, gezien het vorenstaande voor willen pleiten om een start te maken met de bescherming van genoemde diersoorten. Ik ben er van overtuigd dat er beslist geen teveel aan genoemde diersoorten zal komen. Het is langzamerhand tijd dat de jagers, en die weten dat maar al te goed, gaan wennen aan een mentaliteitsverandering. Vele organisaties zetten zich in om deze start 'van de grond te krijgen'. Vroeger waren het de bunzings, de hermelijnen, marters en roofvogels die vogelvrij waren, maar daar gelden tegenwoordig gelukkig beschermende maatregelen voor. Deze dieren waren vroeger een bedreiging voor de jacht op gevogelte e.d. Van intensieve bejaging en vergiftiging van genoemde dieren heeft men nu veel spijt. Hoelang zal het nog duren voor de belaagde 'rovertjes' weer wat talrijker worden? In deze tijd, waar de wilde eenden uit de handen van kinderen eten, de fazanten in de achtertuinen lopen, de konijntjes en hazen voor wandelaars nauwelijks weglopen, is de jacht op deze dieren toch uit de tijd? Natuurlijk is het een goede zaak dat milieuorganisaties en de dierenbescherming het voor deze dieren opnemen. Het zou toch verkeerd zijn als onze klein- en achterkleinkinderen de kraaiachtigen, de vos en andere kleine roofdieren alleen nog maar in de dierentuinen kunnen bezichtigen. En .... .. er zijn dan allang geen (sport)jagers meer. Arie Roza Maasland
© Copyright 2025 ExpyDoc