artikel - Academie voor Drama

NRC 27-02-2014
Kunstkritiek
Regisseur Johan Simons ageerde in deze krant fel tegen
een slechte recensie. De recenseert reageert. „De criticus
verantwoordt zich aan zijn lezers. Zijn liefde voor de
kunst mag zijn objectieve oordeel niet in de weg zitten.”
‘EEN BOTTE KAAKSLAG’
Het betoog van
Johan Simons
In deze krant reageerde regisseur
Johan Simons zaterdag op de recensie van Ron Rijghard van zijn voorstelling Dantons
dood bij Toneelgroep Amsterdam.
Dat Rijghard zich in zijn stuk hardop afvroeg
„Wat bezielt regisseurs om Dantons dood op
te voeren?” was volgens Simons een „domme, arrogante vraag”.
Rijghard schreef dat „echte dialogen ontbreken”: „Er zijn wel gesprekken, maar de personages zijn ondergeschikt aan hun redeneringen. Drama ontbreekt. En wie theater zonder dialogen wil zien, kan net zo goed een
tandartsencongres bezoeken.”
De vergelijking met een tandartsencongres
noemt Simons in zijn stuk „populistisch”,
„beledigend” en een „bittere beeldspraak”.
Rijghards recensie en Simons’ brief leidden
tot veel reacties op sociale media. Zoals deze: „Een goed kunstklimaat heeft een zorgvuldige, liefdevol-kritische en doordachte
kunstkritiek nodig.”
K
Door Ron Rijghard
unst is cruciaal voor de mens
en spoort aan tot fantasie en
reflectie, schreef regisseur
Johan Simons afgelopen zaterdag in deze krant. In zijn
pleidooi over de waarde van
kunst wees Simons onder meer op het gevaar dat de vrijemarkteconomie de maat
der dingen wordt in de kunstpolitiek, waar
politici kunstenaars stelselmatig afbranden. Duitse politici daarentegen steunen
kunst onvoorwaardelijk en houden „bevlogen toespraken”.
Het was een hartenkreet en een gespierd
betoog. Zulke vurige woorden had de
kunstwereld in 2010 goed kunnen gebruiken, toen VVD, CDA en PVV besloten tot ingrijpende korting van de rijkssubsidie op
kunst. Maar daar ging het Simons niet om.
Ook niet om de dreiging van nieuwe bezuinigingen door gemeentes op cultuur, die
actueel zijn door de komende gemeenteraadsverkiezingen. Simons raakte gemotiveerd na een negatieve, door mij geschreven recensie in deze krant van het door
hem bij Toneelgroep Amsterdam geregisseerde Dantons dood. Daar ruimt hij de
helft van zijn stuk voor in.
Simons signaleerde een directe relatie
tussen een geval van „bittere beeldspraak”
in die recensie en het succes waarmee de
PVV volgens hem het debat over kunst
„vergiftigt”. Bij meer van dit soort beeldspraak stak hij zijn „hand in het vuur” voor
zijn voorspelling dat „de kunst in Neder-
land in geen tijd zal uitsterven”.
Simons maakt grote stappen, die een uiterste rekbaarheid van de logica vergen.
Zijn constatering is dat er een oorzakelijk
verband zou bestaan tussen de kunstkritiek enerzijds en de politiek en het kunstklimaat anderzijds. Hier valt een sentiment
te herkennen dat vaker hoorbaar is in de
kunstwereld: volgens de kunstenaar is de
criticus er voor hem en moet de criticus
aan zijn kant staan.
In een gesprek dat ik vorig jaar voerde
met Marc van Warmerdam, directeur van
toneelgroep Orkater, vroeg die het zich
Het is een misverstand
dat de criticus aan de kant
van de kunstenaar staat
hardop af: waarom critici niet coulanter en
positiever waren tegenover de kunst en
waarom journalisten niet openlijker steun
boden in de strijd tegen de forse bezuinigingen. De kunstjournalist is toch onderdeel van de kunstwereld?
Nu is Van Warmerdam een pragmatische
man, met wie je goed een discussie kan
voeren, maar zijn overtuiging was op een
andere toon ook zichtbaar in de reacties op
Simons’ brief op Twitter. Volgens Jeroen de
Man van De Warme Winkel sprak Simons
woorden „die inspireren in plaats van kapotmaken”. Volgens Remco van Rijn, dra-
maturg bij het Nationale Toneel, diende ik
mij „inhoudelijk” te verantwoorden. Toneelschrijver Timen Jan Veenstra maande
mij „constructief ” te zijn.
Het is een misverstand dat de criticus
constructief wil bijdragen, dat hij kunstenaars kapot wil maken of zich tegenover de
kunstenaar moet verantwoorden. De criticus verantwoordt zich aan zijn lezers, met
elke zin van zijn recensie.
De kunstcriticus kan, wil en moet geen
onderdeel zijn van de kunstwereld. Zijn
onafhankelijkheid is zijn eerste en laatste
beginsel. Zijn liefde voor de kunst (meestal
overvloedig) is door dat beginsel zijn eigen
zaak, want de lezer mag erop rekenen dat
te veel liefde het zo objectief mogelijke oordeel de criticus niet in de weg zit.
Dat ik kostbare herinneringen koester
aan voorstellingen als La Musica Twee en
Twee Stemmen, beide in de jaren negentig
geregisseerd door Johan Simons, weegt
mee in mijn oordeel over zijn werk, maar
het maakt zijn nieuwe voorstelling er niet
op voorhand beter door. Dweepzieke fanmail kan de lezer overal vinden.
Vijftien jaar geleden dachten critici daar
niet anders voor. Ik heb het ze zelf gevraagd toen ik hen voor een serie in theatervakblad TM interviewde over hun vak.
Gerben Hellinga (toen Vrij Nederland) zei:
„Niets is akeliger dan slecht toneel. Daar
moet je de mensen voor behoeden.” De
door mij bewonderde Pieter Kottman (NRC
Handelsblad) zei over zijn houding ten opzichte van de theaterwereld: „Het is goed
dat er buitenstaanders zijn die af en toe de
zerlijk genieten
FOTO JAN VERSWEYVELD
Niets akeliger dan slecht toneel
Halina Reijn en Hans Kesting in Johan Simons’ regie van Georg Büchners Dantons dood.
‘Woyzeck’ is
een parel in
de toneelliteratuur,
maar in
‘Dantons
dood’ is
Büchner
mateloos
zweep hanteren.” In dezelfde tijd schreef
hij in een recensie: „De ware tragiek is echter dat de van compassieloze en gemakzuchtige clichés aan elkaar hangende voorstelling niet in de verste verte ook maar
enigszins, al is het maar een fractie van seconde een zweem van de schaduw van een
glimlach opwekt.” Niemand voorzag na dit
oordeel toen het einde van de kunst.
De suggestie dat critici stukken van tevoren opvragen en lezen, een werkwijze die
Simons prijst bij Duitse kranten, wezen de
Nederlandse critici toen van de hand. Met
verwijzing naar hun functie voor de krantenlezer. „Ik ben deel van het publiek”, zei
Hans Oranje (Trouw). „Als je je gaat inwerken, krijg je een voorsprong die verwarrend kan zijn.” Ook Henk van Gelder (nog
altijd NRC) stelde dat hij de voorstelling op
zich af wilde laten komen. „Anders zou ik
mijn verbeelding afzetten tegen wat ik te
zien krijg en dat is mal.”
Theater is bij uitstek een ervaringsmoment, een in enkele uren tot leven gebrachte wereld in bijzijn van publiek. In
zijn roman over de toneelwereld, Hoog ste
tijd, laat Harry Mulisch een personage zeggen dat de schrijver de siroop levert die de
regisseur moet aanlengen tot hij drinkbaar
is. Kunst moet „ijskoud, demonisch en onherbergzaam” kunnen zijn, stelt Simons.
Niemand is daartegen, maar laat de theaterbezoeker wel binnen in die wereld.
Simons verwoordt in zijn artikel zijn diepere bedoelingen met zijn regie van Dantons dood. Maar het gaat in de kunst uiteindelijk nooit om bedoelingen, maar om het
effect. Het publiek heeft alleen te maken
met het eindresultaat. Simons vergeet dat
het alleen de voorstelling is die tot de theaterbezoeker spreekt.
Soms vraagt een recensent zich af waarom een toneeltekst wordt gespeeld. Van Simons mag dat niet. Büchner is voor hem
boven kritiek verheven. Het is een van zijn
favoriete schrijvers, schrijft hij.
Toch was dat niet de vraag die ik opwierp. Simons citeert alleen de openingszin, maar die kan niet zonder de tweede
worden begrepen. Die maakt duidelijk dat
de volledige vraag luidt: waarom voeren
regisseurs Dantons dood op als ze er niet in
slagen de betekenis van het stuk duidelijk
te maken? Dat laatste is essentieel. Want iedere criticus – en theaterbezoeker – is op
zoek naar die betekenis.
Natuurlijk: Büchners W oy z eck is een
hoogtepunt in de toneelliteratuur. Twintig
jaar geleden zag ik W oy z eck in een regie van
Simons. Het was een memorabele voorstelling in een verlaten loods in Medemblik, weerbarstig en uitgesponnen, met de
geniale Bert Luppes in de hoofdrol.
Nu is W oy z eck een onvoltooid gebleven
tekst, en – op het gevaar af opnieuw een mij
onbekend PVV-standpunt te verwoorden –
dat is misschien wel de redding van het
stuk. Door de fragmentarische staat is het
op een moderne manier springerig en
open. In Dantons dood daarentegen is
Büchner mateloos. Regisseurs reageren
daarop met radicale bewerkingen, maar
wellicht is het stuk hun te machtig.
Misschien dat Dantons dood dezelfde impact zou kunnen hebben als W oy z eck ,
maar in de handvol uitvoeringen die ik ervan zag, was dat niet te zien. In 1986
schreef de toenmalige NRC-criticus Jac
Heijer lovend over een uitvoering van Baal,
waarbij hij meldde dat de groep de tekst tot
eenvijfde had teruggebracht. Als Simons
zelf de kwaliteit van Dantons dood onaantastbaar had gevonden, had hij dan voor
zijn voorstelling de tekst bekort, personages geschrapt, vier vrouwenrollen door
één actrice laten spelen, een cruciale rol
op video opgenomen en teksten van andere auteurs toegevoegd?
Wie vragen over de houdbaarheid van
toneelteksten wil verbieden, plaatst kunst
in quarantaine, en doodt het debat. Dan is
de kunst pas in gevaar.