UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2013-2014 Screening naar het algemeen welzijn thuis (bij alle 18 tot 65 jarige) patiënten die zich aanmelden op de spoedgevallendienst van het UZ Gent. Een pilootonderzoek naar familiaal geweld. Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in Gezondheidsvoorlichting en - opvoeding Door Clauwaert Mona Promotor: Prof Dr P. De Paepe Co-promotor: Dra Ines Keygnaert UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2013-2014 Screening naar het algemeen welzijn thuis (bij alle 18 tot 65 jarige) patiënten die zich aanmelden op de spoedgevallendienst van het UZ Gent. Een pilootonderzoek naar familiaal geweld. Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in Gezondheidsvoorlichting en - opvoeding Door Clauwaert Mona Promotor: Prof dr P. De Paepe Co-promotor: Drs Ines Keygnaert 3 ABSTRACT Probleemstelling: Familiaal geweld is een relevant maatschappelijk probleem, slachtoffers hiervan maken frequent gebruik van de spoedgevallendienst. Alhoewel patiënten dit thema hier zelden spontaan aansnijden, is het cruciaal deze problematiek te herkennen. Doelstelling: Het doel van deze studie is het bepalen van de rol van spoedgevallenmedewerkers bij de identificatie en opvolging van familiaal geweld. Onderzoeksmethode: In de periode van 3 Juli tot 31 Oktober 2013 werden op willekeurige dagen 18- tot 65-jarige Nederlandstalige patiënten (n=858) die zich aanmeldden op de spoedgevallendienst, gescreend aan de hand van een korte screeningslijst. Aan positief gescreende patiënten werd opvolging door de sociale dienst voorgesteld. Resultaten: 559 patiënten (65,2%) werden geïncludeerd (55,3% mannen en 44.7% vrouwen). In totaal werden 34,8% (n=87) van de vrouwen en 23,9% (n=73) van de mannen positief gescreend op één of meer vragen (28,6%) (p<0,001), bij slechts 5 patiënten was familiaal geweld de aanmeldingsklacht. In 42,1% werd het voorstel van opvolging door de sociale dienst aanvaard, bij 86% hiervan werd follow-up uitgevoerd. De screeningsprocedure werd door de meeste ondervraagden (96%) positief onthaald. Daarnaast blijkt de oriënterende openingsvraag “hoe voelt u zich thuis?” significant gerelateerd aan de uitkomst van de screening (p<0,001). Conclusie: Screening naar familiaal geweld bij de patiënten op de spoedgevallendienst toont de grote prevalentie van de problematiek aan. De gebruikte screeningsvragen bleken efficiënt en aanvaardbaar voor patiënten, de haalbaarheid op drukke momenten dient verder bestudeerd te worden. Opvolging door de sociale dienst is belangrijk, ondanks interesse bij minder dan de helft van de positief gescreende patiënten. Aantal woorden masterproef: 17.691 (exclusief inhoudstafel, literatuurlijst en bijlagen) 4 INHOUDSOPGAVE Abstract ............................................................................................................................. 4 Inhoudsopgave .................................................................................................................. 5 Afkortingen....................................................................................................................... 7 Voorwoord ........................................................................................................................ 8 Inleiding ............................................................................................................................ 9 1. literatuurstudie ........................................................................................................ 11 1.1. 1.1.1. Cyclus van geweld .................................................................................... 12 1.1.2. Het ecologisch model van geweld ............................................................ 12 1.2. Vormen van familiaal geweld .......................................................................... 14 1.2.1. Psychologisch- emotioneel geweld .......................................................... 14 1.2.2. Verbaal geweld ......................................................................................... 14 1.2.3. Economisch geweld .................................................................................. 14 1.2.4. Lichamelijk geweld .................................................................................. 15 1.2.5. Seksueel geweld ....................................................................................... 15 1.3. Prevalentie ....................................................................................................... 16 1.3.1. Wereldwijd ............................................................................................... 16 1.3.2. België ........................................................................................................ 18 1.3.3. Prevalentie op spoedgevallendienst .......................................................... 19 1.4. Risicofactoren .................................................................................................. 20 1.5. Gezondheidseffecten ........................................................................................ 22 1.5.1. Fysieke gevolgen ...................................................................................... 22 1.5.2. Emotionele en psychische klachten .......................................................... 23 1.5.3. Fatale gevolgen ......................................................................................... 23 1.6. 2. Wat is familiaal geweld ? ................................................................................ 11 Signalen van de slachtoffers van familiaal geweld .......................................... 24 Screening van familiaal geweld .............................................................................. 25 2.1. Screening op spoedgevallendiensten ............................................................... 27 2.2. Meetinstrumenten ............................................................................................ 28 2.3. Voordelen van routinematig screenen naar familiaal geweld .......................... 31 2.4. Barrières voor screening .................................................................................. 32 2.4.1. Organisatorische barrières ........................................................................ 32 2.4.2. Persoonlijke barrières ............................................................................... 33 2.5. Gevaren van screening naar familiaal geweld ................................................. 34 5 3. 4. 2.6. Implementeren van routine onderzoek of screening ........................................ 34 2.7. Rol van de sociale dienst ................................................................................. 35 2.8. Probleemstelling .............................................................................................. 36 Methodologie .......................................................................................................... 37 3.1. Doelstellingen van het onderzoek .................................................................... 37 3.2. Onderzoeksopzet .............................................................................................. 37 3.3. Procedure ......................................................................................................... 38 3.3.1. Vragenlijst ................................................................................................ 39 3.3.2. Toestemmingsformulier ........................................................................... 41 3.3.3. Informatiebrief voor de deelnemers ......................................................... 41 3.4. Onderzoeksmethode ......................................................................................... 41 3.5. Gegevensverwerking en analyse ...................................................................... 41 Resultaten ............................................................................................................... 43 4.1. Duur ................................................................................................................. 45 4.2. Uur van aanmelding ......................................................................................... 45 4.3. Demografische gegevens ................................................................................. 46 4.4. Gevoel thuis ..................................................................................................... 47 4.5. Screeningsvragen ............................................................................................. 48 4.6. Demografische karakteristieken vergeleken met som screening ..................... 49 4.7. Geslacht vergeleken met de 3 screeningsvragen ............................................. 51 4.8. Burgerlijke staat vergeleken met de 3 screeningsvragen ................................. 52 4.9. Gevoel thuis vergeleken met de 3 screeningsvragen ....................................... 53 4.10. Uitkomst screening volgens gevoel thuis en geslacht ..................................... 55 4.11. Aantal positief gescreende patiënten volgens aanmeldingstijd ....................... 56 4.12 Voorstel sociale dienst .................................................................................... 57 4.13. Aanmeldklacht ................................................................................................ 58 4.14. Vind u het oké dat die vragen worden gesteld? .............................................. 59 4.15. Plegers van familiaal geweld .......................................................................... 60 4.16. Andere personen in huis aanwezig ................................................................. 60 5. Discussie ................................................................................................................. 62 5.1 Algemene resultaten van de screening............................................................. 62 5.2 screeningsvragen .............................................................................................. 63 5.3. Dienst/ uur........................................................................................................ 66 5.4. Leeftijd ............................................................................................................. 67 5.5. Burgerlijke staat ............................................................................................... 68 6 5.6. Inleidende vraag Hoe voelt u zich thuis? ......................................................... 68 5.7. Vind u het ok dat we die vragen stellen? ......................................................... 70 5.8. Voorstel en opvang sociale dienst ................................................................... 71 5.9. Aanmeldingsklacht .......................................................................................... 72 5.10. Niet geïncludeerde patiënten ........................................................................ 73 5.11. Plegers van familiaal geweld........................................................................ 74 5.12. Attitude en visie van verpleegkundigen en praktische bevindingen van screening ..................................................................................................................... 74 5.13. 6. Reflectie over implementeren op spoedgevallen UZ gent ........................... 77 Beperkingen, sterktes en aanbevelingen ................................................................. 80 6.1. Beperkingen .................................................................................................... 80 6.2. Sterktes............................................................................................................. 81 6.3. Aanbevelingen ................................................................................................. 81 7. Conclusie ................................................................................................................ 83 8. Literatuurlijst .......................................................................................................... 84 9. Bijlage.............................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 10. Lijst met tabellen en figuren .............................................................................. 100 AFKORTINGEN - CAW: Centrum voor Algemeen Welzijn - WHO: World Health Organisation (Wereld Gezondheid Organisatie) - ICRH: International Centrum Reproductive Health - IGVM: Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen 7 VOORWOORD Allereerst zou ik graag Ines Keygnaert willen bedanken voor de motiverende begeleiding van deze masterproef. De snelle feedback en nuttige tips heb ik ten zeerste geapprecieerd. Daarnaast wil ik ook Prof P. De Paepe bedanken voor het nalezen en bijsturen van mijn masterproef. Mijn oprechte dank gaat uit naar mijn lieftallige collega’s/vrienden van de spoedgevallendienst van het UZ Gent. Zonder hulp van mijn “moeder” Conny, Kathleen, Erik, Veronique, Davy, Catheline, Jeroen en Eline had ik dit niet voor elkaar gekregen. Jullie zijn schatjes. Duizend maal dank aan Jef, Felix en Lola. Het respect en de liefde die ik voor jullie voel is onbeschrijfelijk. Jullie zijn de max! en laten me dagelijks genieten van het leven. Verder wil ik mijn vrienden bedanken om mijn sociaal leven op peil te houden. 8 INLEIDING Geweld komt het vaakst voor in familiale sfeer (Lawick, 2005) en familiaal geweld is bijgevolg een relevant en vaak voorkomend sociaal probleem ongeacht de cultuur, religie en andere demografische eigenschappen van de populatie (Parveen, Naylor, 2013). In wetenschappelijk onderzoek wordt het omschreven als een gezondheidsprobleem met epidemische proporties (Choo, Nicolaidis, Newgard, Lowe, Hall, & Mcconnell, 2012; WHO, 2013). Uit onderzoek blijkt dat personen die in aanraking komen met familiaal geweld meer gebruik maken van een spoedgevallendienst (Choo, Nicolaidis, Newgard, Lowe, Hall, & Mcconnell, 2012; Houry, et al., 2008). Patiënten zouden deze problematiek makkelijker bespreken met personeel op een spoedgevallendienst dan met een eerstelijns gezondheidswerker (Walton, et al., 2009), maar in het algemeen wordt gesteld dat gezondheidswerkers goed geplaatst zijn om familiaal geweld te detecteren. In deze masterproef werd voor de term familiaal geweld geopteerd. Dit omdat het woord ‘familiaal’ reeds betrekking heeft op ‘in de familie’ en de term ‘intra’ hier geen meerwaarde heeft. In deze masterproef werd nagegaan of aan de hand van een korte screeningslijst patiënten konden gedetecteerd worden die in het laatste jaar te maken hadden met familiaal geweld, maar deze klacht niet vermeldden als aanmeldklacht. Bij positief gescreende patiënten, werd er systematisch een voorstel voor sociale dienst opvolging aangeboden. Daarnaast werd bestudeerd of deze personen opvolging wensten en indien gewenst of er gevolg werd gegeven aan het voorstel. Een evaluatie werd gemaakt door de deelnemende verpleegkundige omtrent de gepercipieerde barrières en de implicaties die deze screeningslijst tot gevolg had. De screeningstool bestond uit 3 vragen, met daarnaast nog een algemene vraag over hoe de patiënt zich voelt thuis en enkele demografische vragen. Er werd geopteerd om 2 screeningsvragen uit verschillende screeningstools te gebruiken die reeds gevalideerd werden op een spoedgevallendienst (WAST en PVS). In deze 9 vragen werd het woord ‘partner’ vervangen door familielid, omdat in deze pilootstudie geweld binnen de familie bevragen werd bevraagd. De laatste screeningsvraag is één van de twee vragen die als aanbeveling voor screening geldt voor huisartsen in België (De Deken, Hillemans, Cornelis, Pas, 2009). Door het combineren van deze 3 vragen werd getracht fysiek, psychologisch en verbaal geweld te bevragen om zo weinig mogelijk vals negatieve antwoorden te verkrijgen. Deel één en twee van de masterproef omvat een literatuurstudie, gebaseerd op wetenschappelijke studies en rapporten. Dit deel handelt over de term ‘familiaal geweld’, en wat daaronder verstaan wordt. Het tweede onderdeel gaat wat dieper in op screening van familiaal geweld. Deel drie bespreek de methodologie van deze pilootstudie. Deel vier geeft een overzicht van de resultaten. In deel vijf worden deze resultaten besproken en bediscussieerd. Nadien volgen enkele aanbevelingen en tot slot wordt een conclusie geformuleerd. 10 1. LITERATUURSTUDIE 1.1. WAT IS FAMILIAAL GEWELD ? Eenduidige terminologie en definiëring van de problematiek ontbreekt in de literatuur. De termen huiselijk geweld, intra-familiaal geweld en familiaal geweld zijn termen die in de Nederlandstalige literatuur gebruikt worden. De term ‘familiaal geweld’ wordt in deze context breder gezien dan enkel geweld binnen het gezin. Familiaal geweld heeft onder meer ook betrekking op geweld tussen (ex-) partners, stalking, kindermishandeling, eergerelateerd geweld, geweld tussen broers en zussen, pleegouders, stiefouders en kinderen,… Het International Centre for Reproductive Health (ICRH) gebruikt volgende definitie: “Intrafamiliaal geweld is elk herhaald dwingend en/of intimiderend gedrag uitgeoefend tegenover een gezins- of familielid of een (ex-)partner. Het geweld kan zowel van fysieke, psychische/emotionele, seksuele en/of economische aard zijn ongeacht de leeftijd van de betrokkenen.” (Van Parys; Temmerman, 2009). In het Nationaal actieplan ter bestrijding van partnergeweld en andere vormen van familiaal geweld 2010-2014 verstaat men onder geweld in intieme relaties “een geheel van gedragingen, handelingen en houdingen van één van de partners of ex-partners die erop gericht zijn de andere te domineren en te controleren. Het omvat fysieke, psychische, seksuele en economische agressie, bedreigingen of geweldplegingen die zich herhalen of kunnen herhalen en die de integriteit van het slachtoffer, en zelfs zijn socio- professionele integratie, kunnen bedreigen”. Dit geweld treft niet alleen het slachtoffer, maar ook de andere familieleden. De verschillende vormen kunnen zowel samen als afzonderlijk voorkomen. Altijd is er sprake van een context van dwang of controle van een partner of familielid ten opzichte van een ander (Taket, Smith, Watson, Shakespeare, Lavis, & Cosgrove, 2003). Familiaal geweld is wisselwerking tussen twee personen en bi-directioneel (Strauss, 2006). 11 1.1.1. CYCLUS VAN GEWELD De cyclus van geweld is vaak voorspelbaar en vertoont meestal een vast patroon in drie fases. In de eerste fase lopen de spanningen en frustraties op tot een bepaald punt waarbij een pleger zijn impulsen niet meer kan controleren, waardoor de explosiefase ontstaat, waarbij er in een handeling van geweld gesteld wordt. Nadien volgt er vaak een periode van schaamte en schuld. Dit is de periode waarin de dader zich wil verontschuldigen m.a.w. er volgt een verzoenings- of honeymoon fase. figuur 1: cycle of violence Bron: Walker (1979) 1.1.2. HET ECOLOGISCH MODEL VAN GEWELD Familiaal geweld heeft een grote impact op de individuele gezondheid, maar heeft ook een invloed op de gezondheid van de maatschappij en de gezondheidsinstellingen. Het ecologisch model van Bronfenbrenner (1979) gaat ervan uit dat gedrag gevormd wordt door interacties tussen personen en hun sociale omgeving. Verschillende factoren, zowel vanuit de omgeving als het individu, hebben een invloed op het feit of men te maken krijgt met familiaal geweld. Het gedrag van een persoon is het resultaat van de interacties tussen de verschillende niveaus van een sociale organisatie (Dutton, 2006; WHO, 2002; Krug, Mercy, Dahlberg & Zwi, 2002) 12 Het ecologisch model heeft vier niveaus (Parveen & Naylor, 2013). Het eerste niveau heeft betrekking op individuele factoren van een individu. Hieronder verstaan we de biologische en persoonlijke factoren die het individuele gedrag beïnvloeden, onder meer geslacht, leeftijd, opvoeding, inkomen, psychologische problemen, persoonlijkheidsstoornissen, agressieve aanleg en middelen gebruik. Relationele en familiale factoren vormen het tweede niveau. Dit houdt onder andere in mannen met verschillende partners, huwelijksontevredenheid, laag of verschillend niveau van opleiding, relaties met vrienden en werkomstandigheden. Het derde niveau omvat sociale factoren. Voorbeelden hiervan zijn ongelijke positie van mannen en vrouwen, armoede en normatieve waarde van de maatschappij ten opzichte van geweld (bv bij politie en andere institutionele instellingen). Het laatste niveau bestaat uit gemeenschapsfactoren. Zoals de aanvaarbaarheid van traditionele geslachtsrollen en normen, normatief gebruik van geweld (bv in de scholen, werkplaatsen) en zwakke gemeenschapsregels. Waar geweld vroeger vooral toegeschreven werd aan individuele factoren, wordt bij gebruik van het ecologisch model meer belang gehecht aan de gemeenschaps-, omgeving, relationele, culturele- en sociale risico factoren (zoals traditionele normen tussen vrouwen en mannen) (Cho, 2012; Krug, Mercy, Dahlberg, & Zwi, 2002). Dit model toont aan dat familiaal geweld nooit een geïsoleerd probleem is. Het speelt zich af in een relationele context die beïnvloed wordt door allerlei sociale en culturele systemen, kort gezegd de maatschappij (Dutton, 2006). 13 1.2. VERSCHILLENDE VORMEN VAN FAMILIAAL GEWELD Zowel volwassenen, adolescenten als kinderen kunnen de pleger als het slachtoffer zijn van familiaal geweld. Mensen kunnen zowel rechtstreeks als onrechtstreeks slachtoffer zijn van familiaal geweld; getuigen van geweld zijn immers ook slachtoffers van geweld (CAW, 2013). De World Health Organisation (WHO) (2013) verstaat onder familiaal geweld niet enkel partnergeweld en geweld tegen zwangere vrouwen, maar ook kindermishandeling (-18) en oudermis(be)handeling (+65). Deze masterproef focust echter op familiaal geweld bij personen tussen de 18 en 65 jaar. 1.2.1. PSYCHOLOGISCH - EMOTIONEEL GEWELD De definitie van psychologisch geweld is moeilijk te omschrijven en niet eenuidig in de literatuur (Buysse, et al., 2013). De gehanteerde definitie in deze masterproef is deze van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen (2010). “Onder psychologisch geweld wordt verstaan, alle acties en houdingen die het slachtoffer in diens psychische en mentale integriteit aantasten, vernederen, bedreigen, beperken van iemands vrijheid (geld af nemen, opsluiten,...), relationeel geweld.” 1.2.2. VERBAAL GEWELD Onder verbaal geweld valt elke vorm van gewelddadige communicatie en het minimaliseren van uitspraken van het slachtoffer. Voorbeelden hiervan zijn schelden, schreeuwen, treiteren, etc. Verbaal geweld kan een voorloper zijn van andere vormen van geweld. Sommige onderzoekers includeren verbaal geweld onder psychologisch geweld (Howard, Feder, & Agnew-Davies, 2013). 1.2.3. ECONOMISCH GEWELD Deze vorm betreft alle middelen en daden om de ander in staat van economische afhankelijkheid te houden (IGVM, 2010). 14 Uitingen van economisch geweld zijn: iemand het eigen loon niet laten beheren, geen of onvoldoende huishoudgeld geven, financiële uitbuiting, etc. (Blow, 2011). 1.2.4. LICHAMELIJK GEWELD Lichamelijk geweld wordt ook benoemd als fysiek geweld. Het omvat alle vormen van iemand fysiek pijn doen, zoals slaan, schoppen, ruw behandelen, iemand te weinig eten geven, geen of onvoldoende zorg geven, etc. (Blow, 2011). 1.2.5. SEKSUEEL GEWELD Onder seksueel geweld verstaat men seksuele intimidatie (geen fysiek contact); seksueel misbruik (fysiek contact-geen penetratie); poging tot verkrachting (fysiek contact- poging tot verkrachting); verkrachting (penetratie); seksuele uitbuiting (Van Parys, Keygnaert, & Temmerman, 2012). 15 1.3. PREVALENTIE De prevalentie van familiaal geweld wordt veelal onderschat (IGVM, 2011). Volgens de WHO is een exact cijfer over het voorkomen van familiaal geweld niet eenvoudig te bekomen onder meer door onderrapportage (2013). Dit wordt onder andere veroorzaakt door: (on)bereidheid om aangifte te doen, het niet durven uiten en zwijgzaamheid van zowel het slachtoffer als de dader (Gerberdig, Binder, Hammond, & Arias, 2003). Familiaal geweld, en in het bijzonder partnergeweld, wordt voornamelijk omschreven als een probleem van geweld door mannen gezien de hogere frequentie van verwondingen bij fysiek geweld (Strauss, 2006). Daarnaast concludeerde Strauss (2006) ook dat dominantie door één van de leden van het gezin wordt geassocieerd met een verhoging van geweld. Er is altijd sprake van een wisselwerking tussen beide personen. Bij onderzoek naar familiaal geweld moet er rekening gehouden worden met zowel het gedrag van beide partners als het familiesysteem (Dynamics of Intimate Partner Violence, 2010). Registratie van slachtoffers van familiaal geweld kan helpen om een beter zicht te krijgen op de omvang en ernst van het probleem. Gezondheidswerkers kunnen hierbij een belangrijke rol spelen zowel in het herkennen van de slachtoffers als het aanreiken van de gepaste hulp (Olive, 2007). Familiaal geweld komt voor in alle lagen van de bevolking, in alle socio-economische, religieuze en culturele groepen. Maar vrouwen zijn echter vaker het slachtoffer van geweld door hun mannelijke intieme partners of mensen die ze persoonlijk kennen, en dit over een vaak lange periode (WHO, 2012). Er is een verschil in prevalentie tussen verschillende landen en tussen stedelijke en landelijke gebieden (Garcia-Morena, Jansen, Ellsberg, Heise, & Watts, 2005). 1.3.1. WERELDWIJD Verscheidene studies tonen aan dat tussen 20 en 30% van de vrouwen en tussen 23 en 26% van de mannen eenmaal in het leven slachtoffer worden van familiaal geweld (Coker et al., 2002; Moyer, 2013; Nelson, Bougatsos & Blazina, 2012; European Union Agency for Fundamental Rights, 2014; Walby & Allen, 2004; Yeung, Chowdhury, Malpass & 16 Feder, 2012; Taillieu & Brownridge, 2010 ). De WHO multi-Country study rapporteerde een lifetime prevalentie die varieert van 15 tot 71% (Garcia-Morena et al., 2005). Uit een studie van Selic, Pesjak & Kersnik (2011) in de eerstelijnszorg kwam naar voor dat 15.3% van de patiënten in aanraking kwam met familiaal geweld gedurende de laatste 5 jaar en 10 tot 25% in het laatste jaar (Chaplin, Flatley, &Smith, 2011; Houry el al. 2008; Koziol-McLain, et al., 2010; Ridchardson, et al., 2002). Familiaal geweld komt zowel bij hetero, bi- als homoseksuele relaties voor (Heise, Ellsberg, & Gottemoeller, 1999; Ramsay, Richardson, Carter, Davidson, & Feder, 2002; WHO, 2012). 1.1.3.1. Geweld ten aanzien van vrouwen Volgens de Council of Europe (2014) worden 12 tot 15% van de vrouwen bijna dagelijks geconfronteerd wordt met familiaal geweld (Statitic Brain, 2011). Vrouwen ervaren significant meer fysiek geweld, misbruik en machtscontrole. Het grootste verschil in prevalentie situeert zich op het vlak van seksueel geweld. Deze bedraagt respectievelijk 17% voor de vrouwen en 2% voor de mannen (Garcia-Morena et al., 2005). De British Crime Survey vermoedt dat 30 % van de geweldpleging ten opzichte van vrouwen voortkomt uit familiaal geweld, 33% zijn kennissen, 24% zijn onbekenden en 19% komt voort uit overval incidenten (Chaplin, Flatley, & Smith, 2011). De WHO (2012) benadrukt dat geweld tegen vrouwen in vele delen van de wereld de belangrijkste oorzaak is van kwetsuren en werkonbekwaamheid. Vrouwen hebben zeven tot veertien keer meer kans dan mannen op ernstige fysieke letsels (Nelson, Nygren, McInerney, & Klein, 2004). 17 1.1.3.2. Geweld ten aanzien van mannen Gerapporteerd psychologisch geweld is bij mannen drie maal hoger dan fysiek geweld. Psychologisch geweld bestaat voornamelijk uit het uiten van bedreigingen en roepen en vloeken (Mills, Avegno & Haydel, 2005; Chaplin, Flatley, & Smith, 2011). De daders van psychologisch geweld zijn meestal de intieme partners, fysiek geweld wordt meestal gepleegd door andere familieleden (steunpunt algemeen welzijn, 2013). Uit statistieken blijkt dat 18% van de mannen één of meerdere ervaringen zou hebben met familiaal geweld sinds de leeftijd van 16 jaar en 7 tot 9% het laatste jaar (Walby & Allen, 2004; Dorose, Harlow, Langan, Motivans, Rantala, & Smith, 2005). In een onderzoek van Mills et al. (2006) werden 12,7% van de mannen regelmatig bedreigd door een familielid, meer dan een vierde van de ondervraagde mannen kreeg frequent te maken met verbaal geweld. Ernst et al (1996) rapporteerde dat 14 tot 22% van de mannen het laatste jaar in aanraking kwamen met geweld (zowel verbaal als fysiek). In studies naar screening van familiaal geweld worden vaak enkel vrouwen opgenomen (Anglin & Sachs, 2003; Choo, et al., 2012; MacMillan et al., 2009), hoewel screening bij mannen ook noodzakelijk is. Screeningstools gebruikt bij vrouwen, zijn mogelijks niet geschikt zijn voor mannen (Mills, Avegno, & Haydel, 2005). 1.3.2. BELGIË In een enquête van het IGVM die werd afgenomen in 2010 bij een representatieve steekproef van 2000 personen tussen de 18 en 75 jaar zag men dat 12,5% van alle respondenten (vrouwen 14,9% en mannen 10,5%) minstens één maal in de laatste 12 maanden het slachtoffer werd van geweld door (ex-) partner. Psychologische druk bleek de vaakst voorkomende vorm van partnergeweld te zijn (11% werd slachtoffer van psychologisch of verbaal geweld tegenover 1,3% fysiek geweld). Vrouwen bleken vaker het slachtoffer van ernstig tot zeer ernstig fysiek en/of seksueel geweld, waarbij vrouwen in de leeftijdscategorie 18-25 jaar het meest geweld (22,1%)rapporteerden. 18 Mannen praten minder over geweld dan vrouwen (60% van de mannen en 77% van de vrouwen hebben de feiten aan iemand verteld) en doen ook minder beroep op gepaste hulpverlening (IGVM, 2010). Een Vlaams onderzoek naar seksuele beleving in leeftijdscategorie 18-80 jaar, vermeld dat 10% fysiek wordt bedreigd door een ex of huidige partner, 29% emotioneel geweld ondervinden en 20% seksueel geweld ondergingen door een ex of huidige partner (Buysse, et al., 2013). 1.3.3. PREVALENTIE OP SPOEDGEVALLENDIENST Personen die in aanraking komen met familiaal geweld maken vaker gebruik van gezondheidsinstellingen en in het bijzonder van een spoedgevallendienst (Rhodes, 2012; Walton, et al., 2009). In het algemeen schommelen de prevalentie cijfers bij screening op de spoedgevallendienst tussen 5% en 29,5%. (Ernst et al., 2012; Houry, et al., 2008; MacMillan, Wathen, Jamieson, Boyle, & Shannon, 2009; Olive, 2007; Ritchie, Nelson, & Wills, 2009; Walton et al., 2009; Feldhaus et al., 1997) De incidentie van aanmeldingen op de spoedgevallendienst omwille van familiaal geweld varieert van 2% tot 7% (Nelson, Nygren, McInerney, & Klein, 2004). 19 1.4. RISICOFACTOREN De risicofactoren om slachtoffer te worden van familiaal geweld zijn: - Jonge leeftijd - Voorgeschiedenis van alcohol en drugsproblematiek - Partner hebben met een drugsproblematiek - Misbehandeling of getuige van ouderlijk geweld als kind - Laag opleidingsniveau - Depressie - Aanvaarbaarheid en mate waarin geweld in de maatschappij of culturele context getolereerd wordt of er een positieve attitude aanvaarbaarheid van geweld bestaat ten opzicht van geweld tegenover vrouwen - Burgerlijke staat: In sommige studies wordt getrouwd zijn of samenwonend zijn geassocieerd met het meer voorkomen van familiaal geweld (Sorbo, Grimstad, Bjorngaard, Schei & Lukasse, 2013; Wathen et al. 2008), andere studies vermelden single zijn als een risicofactor op familiaal geweld (Selic, Pesjak, Kersnik, 2011). - Kinderen hebben uit een andere relatie zou ook het risico op geweld tussen partners verhogen - Werkloosheid - Aanraking met seksueel geweld voor 18 jaar (Abramsky, et al., 2011; Buysse, et al., 2013; Browne, Hamilton-Giachritsis, & Vettor, 2007; Faramarzi, Esmailzadeh, & Mosavi, 2005; Felliti, Anda, & Nordenberg, 1998; Selic, Pesjak &Kersnik, 2011; VAD, 2012; Wathen et al., 2008; Wathen, Jamieson, & MacMillan, 2008; Watt,2008). De risicofactoren van een geweldpleger worden mede bepaald door gebeurtenissen in het verleden, opvoeding, persoonlijke ervaringen en ontwikkelingen (Watt, 2008) en zijn dezelfde als het slachtoffer - Antisociale persoonlijkheid 20 - Aanvaarbaarheid van geweld en omgeving die geweld tolereren - Het hebben van meerdere seksuele partners - Controle zucht hebben over vrouwen en vechten met andere mannen - Jaloezie en gebrek aan empathie - Visie op taak en rolverdeling - Het hebben van een partner met alcohol en drugsgebruik - Financiële moeilijkheden - Crimineel verleden - Psychosomatische problemen (Abramsky, et al., Blow, 20112011; Banyard, 2006; Ernst, et al., 2012; Capaldi, Knoble, Shortt, & Kim, 2012; Stith, Smith, Penn, Ward, & Tritt, 2004; Walton, et al., 2009; Watt, 2008). 21 1.5. GEZONDHEIDSEFFECTEN Gevolgen van familiaal geweld manifesteren zich zowel op korte als op lange termijn. Ook heeft familiaal geweld een sociale en economische kost voor de hele gemeenschap en draagt het bij tot gezondheids-, sociale en economische ongelijkheid (Gerberdig, Binder, Hammond, & Arias, 2003; Rhodes, 2012). Slachtoffers van geweld lijken een minder goede gezondheid te hebben dan personen die niet in aanraking komen met geweld (Coker, et al., 2002). Vandeweghe, Bruynooghe & Opdebeeck (1998) stelden vast dat vrouwen die niet met geweld in aanraking komen aanzienlijk minder somatische klachten hebben dan degene die wel met geweld geconfronteerd worden. Algemeen werd geconcludeerd dat het aantal geweldvormen waarmee de vrouw in aanraking komt een negatieve impact heeft op de levenskwaliteit. Het niet detecteren van familiaal geweld kan leiden tot gemiste diagnoses, onnodige onderzoeken en een verhoging van de gezondheidskosten (Camphell, 2002; Rhodes, Drum, Anliker, Frankel, Howes, & Levinson, 2006). Bij kinderen met ouders die familiaal geweld rapporteerden, worden meer psychische problemen zoals aandachtsproblemen en hyperactiviteit gerapporteerd (Bauer, Gilbert, Caroll, & Downs, 2013). Geweld kan dus zowel fatale als niet fatale gezondheidsgevolgen hebben (Heise, Garcia-Morena, 2002; Evens, Davies, & DiLillo, 2008; WHO, 2012). 1.5.1. FYSIEKE GEVOLGEN Geweld heeft vaak directe gevolgen, hieronder verstaan we verwondingen zoals fracturen, snijwonden, miskramen, littekens, hematomen, snij- en scheurwonden, abdominale en thoracale verwondingen, gebroken tanden, zicht- en gehoorschade, trauma capitis, strangulatie wonden en rug- en nek verwondingen… Maar er zijn ook indirecte gezondheidsgevolgen zoals gastro-intestinale en gynaecologische problemen, chronische pijnen, hoofdpijnen, abnormale eetlust, huidklachten, last van ogen, oren, neus en keel, vage klachten (Campbel, et al., 2002; Nelson, Nygren, McInerney, & Klein, 2004). 22 Ook is er een risico op seksueel overdraagbare ziekten (HIV, pelvic inflammatory disease, SOA, etc.) en op ongewenste zwangerschap. Bij geweld tegen zwangere vrouwen zijn er effecten op de gezondheid van zowel de moeder als het kind. Familiaal geweld is geassocieerd met vroeggeboorte, laag geboortegewicht en jongere maternele leeftijd bij zwangerschap (Carroll, et al., 2005). 1.5.2. EMOTIONELE EN PSYCHISCHE KLACHTEN Er bestaat een sterke associatie tussen het ondergaan van familiaal geweld en het optreden van mentale gezondheidsproblemen (Houry, Kemball, Click, & Kaslow, 2007; Hegarty, 2011). Er is een groter risico op: - Depressieve symptomen en het ontwikkelen van chronische psychische stoornissen en automutilatie - Het heeft een impact op het zelfbeeld en het zelfvertrouwen van het individu en de mogelijkheid om te participeren in de gemeenschap - Eetstoornissen, emotionele en gedragsproblemen, slaapproblemen en posttraumatisch stress syndroom - Zelfmoordpogingen komen tweemaal zo vaak voor bij slachtoffers van geweld, en dan vooral bij vrouwen - Grotere afhankelijkheid van medicatie of drugs (Browne, Hamilton-Giachritsis, & Vettor, 2007; Coker, et al., 202; Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, 2010; Krug, Mercy, Dahlberg, & Zwi, 2002). 1.5.3. FATALE GEVOLGEN Moord, moederschapssterfte en aidsgerelateerde sterfte zijn de meest nefaste gevolgen die een grote impact hebben op de omgeving van zowel het slachtoffer als de dader (Krug, 2002; Campbel, et al., 2002). 23 1.6. SIGNALEN VAN DE SLACHTOFFERS VAN FAMILIAAL GEWELD Een grote hindernis bij het detecteren en vaststellen van familiaal geweld is dat slachtoffers meestal niet spontaan over de gebeurtenissen praten, ook vertonen zij vaak geen duidelijke signalen. De symptomen zijn meestal vaag of aspecifiek (Bauer, Gilbert, & Caroll, 2013; Camphell, 2002). Algemene waarschuwingssignalen voor partnergeweld kunnen zijn: Angst, nervositeit in het bijzijn van de partner, het akkoord gaan met alles wat de partner zegt, dominantie van de partner waarbij deze steeds het woord voert, de partner die patiënt steeds vergezelt (bij de intake en onderzoeken), de partner kan weigerachtig zijn om de onderzoeksruimte te verlaten, of waarbij hij/zij het slachtoffer overstelpt met telefoonoproepen. Het slachtoffer zelf is gewoonlijk zwijgzaam, heeft een zenuwachtige indruk en kan angstig lijken. Signalen van fysiek geweld kunnen zich uiten in: frequente aanmelding op spoed wegens verwondingen die worden toegeschreven aan ‘ongelukjes’, frequente afwezigheid van werk of school zonder duidelijke verantwoording, het dragen van verhullende kledij en weigerachtigheid om zich uit te kleden bij onderzoek door de arts, het vermijden van oogcontact, afwezigheid van emotionele uitdrukkingen, etc.(www.helpguide.org). Signalen van sociaal isolement houden in: het niet veel meer buiten komen (tenzij met de partner !) of het verwaarlozen van de sociale contacten. Psychologische signalen van geweld bestaan uit: gedaald zelfvertrouwen, majeure persoonlijke en karakteriële veranderingen (bv voordien optimistisch en uitbundig, nu teruggetrokken, etc.), depressie, angst, suïcidaliteit (Gregory, et al., 2010). Wanneer bovenvermelde aspecten tijdens het klinisch onderzoek en de anamnese terugkomen, zou de waakzaamheid van de hulpverlener moeten verhogen. Andere voorbeeldsituaties uit de literatuur zijn, een inconsistent verhaal van de verwondingen, het laattijdig hulp zoeken bij medische klachten, het frequent gebruik maken van de spoedgevallendienst, het missen van afspraken, meervoudige abortussen, slechte compliance wat betreft medicamenteuze voorschriften, ongepast gedrag of ‘rare’ reacties op bepaalde situaties, etc. Verwondingen zonder logische uitleg, vooral ter 24 hoogte van nek, tanden en genitaliën zijn steeds verdacht (Camphell, 2002; Ernst, et al., 2012; MacMillan et al., 2006; Ridchardson, Coid, Petruckevitch, Chung, & Moorey, 2002). 2. SCREENING VAN FAMILIAAL GEWELD Screening van familiaal geweld in de gezondheidssector is een ‘hot’ item, maar blijft controversieel. Er blijkt nog steeds onvoldoende bewijs om systematische screeningsprogramma’s aan te bevelen (Garcia-Morena, Jansen, Ellsberg, Heise, & Watts, 2005; MacMillan H., Wathen, Jamieson, & Boyle, 2009; Rabin, Jennings, Campbell, & Bair-Merrit, 2006; Taket et al., 2002). De literatuur is inconclusief over het screenen van alle patiënten, alleen vrouwen of enkel patiënten met vage klachten en psychologische problemen. De afweging moet gemaakt worden of het niet beter is om selectiever te screenen, gebaseerd op klinische overwegingen, om zo gerichter slachtofferhulp te kunnen bieden (WHO, 2013). Wathen et al. (2009) benadrukken dat er moet overwogen worden om te screenen naar geweld bij vrouwen, indien ze zich aanmelden met psychische klachten. Het is onduidelijk of screening het aantal gevallen van geweld vermindert en of dit eveneens de gezondheidsuitkomsten van de slachtoffers verbetert. (Selic, Pesjak & Kersnik, 2011). In het algemeen concludeert de WHO dat screening leidt tot een verhoging van het aantal geïdentificeerde patiënten. Bij invoering van de screening is echter geen vermindering in het aantal gevallen van familiaal geweld vast te stellen, er zouden eveneens geen gezondheidsvoordelen uit voortvloeien (WHO, 2013). De U.S. Preventive Services Task Force (USPSTF) geeft als aanbeveling dat vrouwen in de vruchtbare leeftijd moeten gescreend worden en de mogelijkheid moeten hebben hulp te ontvangen (Moyer, 2013). Als geweld niet vroegtijdig wordt opgespoord, kan het langdurig verzwegen worden en zo ernstige gevolgen hebben (Rhodes, 2012). Ook indien het slachtoffer niet expliciet om hulp vraagt, kunnen er signalen gegeven worden vanuit de persoon en is het zinvol om daarop te reageren. Detectie- en screeningsinstrumenten kunnen de gezondheidswerkers 25 helpen om slachtoffers van geweld, aan de hand van deze signalen, vroeger op te sporen (Weewaters & Groenen, 2011). Professionelen uit de psychische, medische en sociale sector alsook politie en justitie zouden in staat moeten zijn dit soort geweld te herkennen en er gepast op te reageren. (Nationaal actieplan ter bestrijding van partnergeweld en andere vormen van intrafamiliaal geweld 2010-2014). Screening kan tenslotte niet uitgevoerd worden zonder ondersteuning en training, verhogen van de kennis en aanleren van vaardigheden is daarbij heel belangrijk (Taket, Smith, Watson, Shakespeare, Lavis, & Cosgrove, 2003). Over effectiviteit en veiligheid van het screenen tijdens de zwangerschap is voldoende wetenschappelijk bewijs gevonden. Er wordt aangeraden om minimaal eenmaal per trimester te screenen, aangezien vrouwen het geweld tijdens de eerste bevraging vaak niet toegeven (Houry, et al., 2008). Een screeningstool kan enkel bruikbaar zijn wanneer het proportioneel meer slachtoffers van geweld correct detecteert, zodat de gezondheidswerkers de juiste hulp kunnen bieden aan die personen (Haggerty, Hawkins, Fontenot, & Lewis-O’Connor, 2011). Evidentie over de voordelen van een interventie om vrouwen te ondersteunen die positief screenden voor familiaal geweld is zeer beperkt (Hegartyy et al., 2013). De WHO (2013) geeft in het rapport over ‘Responding to intimate partner violence’ aan dat gezondheidswerkers familiaal geweld moeten onderzoeken wanneer aandoeningen hierdoor kunnen worden verklaard. Het duidelijk en direct navraag doen bij vermoeden van geweld is hierbij essentieel. Het is wenselijk deze vragen te stellen op een zorgvuldige en niet veroordelende wijze, en enkel bij afwezigheid van partner en andere familieleden (Lawako, Sonz, Helmström, & Castren, 2011). Er is geen eenduidigheid over de manier van screenen. Face-to-face bevraging door een verpleegkundige zorgt voor een volledigere invulling van screeningslijsten ten opzicht van een computergestuurde screening door de patiënt zelf (MacMillan et al, 2006). Een zelf te doorlopen computerprogramma zou daarentegen wel de werklast en de barrières voor screening op een spoedgevallendienst kunnen verminderen (Rhodes, Drum, Anliker, Frankel, Howes, & Levinson, 2006). 26 2.1. SCREENING OP SPOEDGEVALLENDIENSTEN Slachtoffers van familiaal geweld doen vaker een beroep op een gezondheidszorgsysteem (WHO, 2013). Ondanks het feit dat slachtoffers van familiaal geweld vaak gebruik maken van de spoedgevallendienst, is het percentage gedetecteerde patiënten laag (Gracia, 2004). Taket et al. (2004) concludeerden dat vrouwen die te maken hebben met familiaal geweld drie maal meer gebruik maken van de spoedgevallendiensten dan vrouwen die geen ervaringen hebben met geweld. Dit kan zijn voor verwondingen direct in verband te brengen met de geweldpleging of omwille van andere indirecte klachten en aandoeningen. Een spoedgevallendienst zou een veilige plaats moeten zijn voor de slachtoffers van geweld en zou hen ook in een vertrouwelijke context de juiste zorg moeten kunnen aanbieden. De spoedverpleegkundige is dan ook vaak de eerste persoon die kan vragen naar gezondheidsproblemen, alsook preventieve middelen kan aanbieden (Robinson, 2010). Spontane rapportering van familiaal geweld is zeldzaam, maar indien er naar gevraagd wordt door een gezondheidswerker is detectie moeilijk (Ritchie, Nelson, & Wills, 2009). Patiënten die familiaal geweld ondergingen en waaraan geen interventie werden aangeboden, rapporteerden een negatievere ervaring van hun bezoek aan de spoedgevallendienst. Zij verwachtten dat de hulpverleners actief navraag deden naar hun ervaringen met misbruik en dat er hulp en informatie werd aangeboden zonder gevoel van verplichting voor opvolging (Ritchie, Nelson, & Wills, 2009). Vragen rond familiaal geweld worden vaak niet gesteld en de verantwoordelijkheid voor de screening wordt gemakkelijk verschoven naar de triageverpleegkundige (Krimm & Heinzer, 2002; Ramsden, 2002; Rhodes, 2012). Nochtans blijkt dat de meeste patiënten geen problemen hebben met het beantwoorden van vragen rond familiaal geweld (Coker, et al., 2002). Walton et al. (2009) concludeerde dat screening en aanbieden van hulp geen toename van geweld veroorzaakt. 27 2.2. MEETINSTRUMENTEN Uit een systematische review van Rabin et al. (2009) bleek dat geen enkel instrument voor het meten van familiaal geweld degelijke psychometrische eigenschappen had. De sensitiviteit en specificiteit was voor elk instrument zeer verschillend. De nadruk werd gelegd op de noodzaak van verder testen en valideren. De auteurs stelden vast dat de HITS, WATS/ WATS-SF, PVS en AAS de meest gebruikte screeningsinstrumenten waren. Algemeen kan gesteld worden dat minder uitgebreide screeningsinstrumenten meer risico op overidentificatie van familiaal geweld hebben (Wathen, Jamieson, & MacMillian, 2008). HITS (“ Hurt/ Insult/ Threaten/ Scream”) HITS werd initieel ontworpen voor het gebruik bij de huisarts en eerstelijnszorg. (Sherin, Sinacore, LI, Zitter, & Shakil, 1998) De volgende vragen worden gesteld: Hoe vaak doet uw partner het volgende (nooit=1, zelden =2, soms=3, redelijk vaak= 4, vaak=5): U fysiek kwetsen?, U beledigen of vernederen?, dreigen om U pijn te doen?, Roepen of vloeken tegen U? Een score groter of gelijk aan 10 wordt beschouwd als positief voor huiselijk geweld. Uit een studie van Iverson et al., (2013) blijkt HITS accuraat te zijn in het detecteren van geweld in het voorbije jaar. PVS (Partner Violence Screen) Korte vragenlijst die de prevalentie van zowel fysiek geweld als het veiligheidsgevoel bevraagt. Dit screeningsinstrument werd ontwikkeld en gevalideerd in een stedelijke spoedgevallendienst (Feldhaus, Koziol-MacLain, Amsbury, Norton, & Lowenstein, 1997; Garcia-Esteve et at., 2011; Rabin, Jennings, Campbell, & Bair-Merrit, 2006). Het instrument bestaat uit 3 Ja/Nee vragen, indien op één vraag Ja is geantwoord test men positief. 28 Heeft er iemand U geslagen, gestoten, geschopt, of op een andere manier fysiek pijn gedaan? Zo ja, door wie? Voelt U zich veilig in uw huidige relatie? Hebt u een onveilig gevoel bij een partner uit een vorige relatie? In vergelijking met de CTS-2 is het aantal vals negatieve personen 14 tot 33%, deze zouden dus gemist worden bij gebruik van deze korte screeningslijst (Mills, Avegno, & Haydel, 2005). CTS-2 Revised conflict Tactics Scale Is een frequent gebruikt instrument gebaseerd op de meest volledige screening van familiaal geweld namelijk de Conflict Tactics Scale (CTS), die vaak als ‘gouden standaard’ wordt gezien. Dit meetinstrument werd weliswaar nog nooit gevalideerd op een spoedgevallendienst (Mills, Avegno, & Haydel, 2005). Het CTS-2 instrument bestaat uit 78 vragen aangaande psychologische, seksuele, emotionele en fysieke agressie door een partner. (Straus, Hamby, & Sugarman, 1996; Wathen, Jamieson, & MacMallan, 2008). CTS-2S is een verkorte versie van de CTS , deze lijst bestaat uit 20 vragen en neemt ongeveer 3 minuten beslag (Straus & Douglas, 2004). The Women Abuse Screening Tool (WAST)/ Women Abuse Screening Tool Short Form (WAST/SF). Deze screening bestaat uit acht vragen, het verkorte instrument bestaat enkel uit de eerste twee vragen. Deze werd ontwikkeld voor gebruik in de eerstelijnsgezondheidszorg, maar werd ook getest op de spoedgevallendienst. Hoe zou u uw relatie in het algemeen beschrijven? Antwoorden: Veel spanning, een beetje spanning, geen spanning Hoe lossen u en uw partner ruzies op? Antwoorden: Met veel moeite, met een beetje moeite, zonder moeite Eindigen ruzies ooit in slaan, schoppen of duwen? Antwoorden: Vaak, soms, nooit Ben je ooit bang van wat je partner zegt of doet? Antwoorden: Vaak, soms, nooit Heeft u partner u ooit fysiek mishandeld? Antwoorden: Vaak, soms, nooit 29 Heeft uw partner u ooit emotioneel mishandeld? Antwoorden: Vaak, soms, nooit Heeft uw partner u ooit seksueel mishandeld? Antwoorden: Vaak, soms, nooit (MacMillan, Wathen, Jamieson, & Boyle, 2009) Bij de korte versie worden enkel de eerste twee vragen gesteld en bij affirmatief antwoord kunnen de overige vragen gesteld worden Uit een studie van Mac Millan et al. (2009), blijkt dat 22% van de gescreende vrouwen op een spoedgevallendienst positief screenden met de WAST tool in tegenstelling met 14% bij het het gebruik van de CAS lijst (cfr infra). Deze studie demonstreerde dat overidentificatie bij een korte vragenlijst in acht moet worden genomen. AAS ( Abuse Assessment Screen): Deze vragenlijst bestaat uit 5 vragen en is ontwikkeld om geweld tegen zwangere vrouwen op te sporen. De lijst werd vooral getest bij jonge, arme vrouwen. (Rabin et al, 2009). ISA (Index of Spouse Abuse): De ISA werd speciaal ontworpen voor het gebruik in klinische settings en om het opvolgen en monitoren van het huiselijk geweld (Garcia-Esteve, 2011). OAS ( Ongoing Abuse Screen): (Ernst, Weiss, Cham, Hall & Nick, 2004). CAS ( Composite Abuse Screen): Dit is een gevalideerd instrument die 30 items bevat, met 4 subschalen. – ernstig gecombineerd misbruik, emotioneel misbruik, fysiek misbruik en intimidatie. Door de lengte van de vragenlijst is deze moeilijk te gebruiken op een spoedgevallendienst. (Wathen, Jamieson, & MacMallan, 2008). Uit de systematic review van de U.S. Preventive Services Task Force Recommendation blijken instrumenten gebruikt in de gezondheidszorg, accuraat te zijn voor het detecteren van familiaal geweld ( Nelson, Bougatsos & Blazina, 2012; Garcia-Esteve et al., 2011; Hardip, 2007). 30 2.3. VOORDELEN VAN ROUTINEMATIG SCREENEN NAAR FAMILIAAL GEWELD Volgende voordelen worden aangehaald in de literatuur: - Screeningsprogramma’s kunnen bevorderend zijn voor de gezondheid van de vrouwen en helpen hun veiligheid te bewaren (Nelson et al., 2012; Taket el al., 2003). - Vrouwen kunnen een negatieve perceptie krijgen van een spoedgevallendienst, indien hun ervaringen met familiaal geweld niet worden geïdentificeerd of wanneer deze worden geminimaliseerd (Olive, 2007), patiënten blijken tevens geen problemen te hebben met het krijgen van vragen omtrent het thema (KoziolMacLain, et al., 2009; Nelson, Bougatsos & Blazina, 2012). - De toegang tot ‘community resources’ neemt toe als de patiënt correcte informatie meegedeeld krijgt (O’Campo et al., 2011). - Het kan verandering brengen in gepercipieerde aanvaardbaarheid van geweld binnen familiale relaties (Taket,et al., 2003). - Vrouwen die positief screenen zijn zich meer bewust en hebben een verandering in attitude ten aanzien van het geweld na de screening (Spangaro & Zwi, 2010). - Door screening worden meer mensen ontdekt die in aanraking komen met familiaal geweld, wordt de drempel om hulp te vragen verlaagd en wordt sneller toegang verkregen tot de ondersteunende instanties (Taket et al., 2003; Spangaro, Zwi, Poulos & Man, 2010). - Identificeren van familiaal geweld kan belangrijk zijn voor preventie van kindermishandeling. Familiaal geweld is soms een voorbode van dit misbruik. (Thackeray, Hibbard, & Dowd, 2010). - Bij een gezondheidswerker die niet getraind is in het herkennen van signalen en symptomen van familiaal geweld, kan screening stereotypering voorkomen. Door universeel screenen wordt het risico niet enkel bevraagd bij mensen waarvan we 31 denken dat ze een risico hebben. Voor deze gezondheidswerkers kan een screeningslijst fungeren als een houvast (WHO, 2013). 2.4. BARRIÈRES VOOR SCREENING Vaak zijn het de zorgverleners en niet de patiënten, die barrières ondervinden bij het screenen naar geweld. De grootste intrinsieke barrières voor het screenen van patiënten zijn het onvoldoende bewust zijn van de omvang de problematiek, het onderschatten van het probleem, het ervaren gebrek aan eigeneffectiviteit, en ook gebrekkige vaardigheden om correct het onderwerp familiaal geweld te bespreken, slachtoffers te begeleiden en door te verwijzen (Roelens et al., 2006). Gebrek aan professionele kennis, begrip en inzicht omtrent familiaal geweld en de slachtoffers daarvan kunnen leiden tot niet uitvoeren van correcte screening (Ritchie, Nelson, & Wills, 2009). Een patiënt reeds lang opvolgen en kennen kan zowel barrièreverhogend als -verlagend zijn (Yeung, Chowdhury, Malpass, & Feder, 2012). Uit meerdere studies blijkt dat de meeste artsen en verpleegkundige screening niet nodig en nuttig vinden (De Boer, Kothari & Rohs, 2013; Lawako, 2011), al wordt dit niet door alle studies bevestigd 2.4.1. ORGANISATORISCHE BARRIÈRES Een geschikte logistieke omkadering is vereist om een sfeer van vertrouwen te scheppen, noodzakelijk voor adequate screening. Een gebrek aan privacy, veroorzaakt door grote ruimtes of door patiëntenposities enkel gescheiden door gordijnen staan dit in de weg. (Ellis, 1999; Waller, Hohenhaus, Shah, & Stern, 1996). Het creëren van een veilige omgeving voor het slachtoffer houdt ook in dat deze voor een vertrouwelijk gesprek kan gescheiden worden van begeleidende familie. (Robinson, 2010). Het gebrek aan tijd om de vragen op een rustige manier te kunnen stellen is ook een vaak aangegeven barrière. Relevante vragen worden niet meer gesteld bij tijdsdruk en bij stijgen van de werkdruk. Er worden prioriteiten in zorg gesteld en de aandacht gaat eerder naar patiënten die acuut en ernstig ziek zijn. Het gevaar bestaat van overwerkte 32 gezondheidswerkers door extra belasting die screening met zich meebrengt, alsook extra kosten om adequaat te kunnen reageren op een geïdentificeerde patiënten. De functie van de spoedverpleegkundigen spelen ook een rol, bv een coördinerende verpleegkundige geeft aan dat er een gebrek is aan patiëntencontact door de druk en ‘andere’ verplichtingen. Indien niet de volledige medische en verpleegkundige staf wordt opgeleid, is er niet steeds begrip en ruimte voor de verpleegkundigen om de nodige vragen te stellen (MacMillan, Wathen, Jamieson, Boyle, & Shannon, 2009; Ritchie, Nelson, & Wills, 2009). Het onvoldoende of inadequaat (kunnen) doorsturen van personen die in aanraking komen met familiaal geweld vormt een barrière vor screenen (Bair-Merrit, et al., 2014). 2.4.2. PERSOONLIJKE BARRIÈRES Persoonlijke barrières kunnen zowel gaan over persoonlijke praktische zaken, als persoonlijke ervaringen. Er kan angst zijn om de vragen te stellen en de routinescreening te starten. Ook kan er een onbehaaglijk gevoel optreden bij het stellen van de vragen, zeker wanneer er een “ja” antwoord op volgt. Hoe hoger het persoonlijk comfort en hoe meer de hulpverlener vertrouwd is met de interviewtechniek hoe meer kans dat deze ook effectief screeningsvragen zal stellen aan de patiënt (Ellis, 1999). Soms worden de vragen ook gewoon vergeten (Ritchie, Nelson, & Wills, 2009). Jeanot et al. (2008) vermelden ook taalbarrières en culturele verschillen tussen zorgverlener en patiënt als barrière (Yeung, Chowdhury, Malpass, & Feder, 2012). Verpleegkundigen geven aan dat aangepaste training en steun van leidinggevenden kunnen helpen om de screeningsvragen te stellen en te blijven stellen. Gezondheidswerkers willen graag een “probleem oplossen”, maar familiaal geweld is niet snel op te lossen en te behandelen. Verpleegkundigen ervaren hierdoor soms frustraties wanneer de persoon geen actie wil ondernemen om iets aan de situatie te doen en vinden screening bijgevolg niet nuttig (Robinson, 2010). De patiënten bevragen naar geweld in de thuissituatie is nochtans een eerste stap om de persoon in kwestie te wijzen op 33 mogelijke oplossingen en zo het bewustzijn van hun situatie te vergroten. Het moet dus reeds als een succes gezien worden dat de screening uitgevoerd wordt en dat er daardoor informatie kan worden aangeboden (Ritchie, Nelson, & Wills, 2009). 2.5. GEVAREN VAN SCREENING NAAR FAMILIAAL GEWELD Enkele studies omtrent screening bij vrouwen wijzen op minimale negatieve gevoelens ten opzicht van de screening (Houry, et al. 2008). Slechts zeer beperkt wordt door vrouwen een oncomfortabel gevoel, verlies van privacy, emotionele stress, en zorgen over verder misbruik gerapporteerd (MacMillan, Wathen, Jamieson, & Boyle, 2009). Herhaaldelijk screenen van patiënten kan voor de gescreende persoon moeilijk en stresserend zijn, zeker als er geen adequate acties worden ondernomen (WHO, 2013). Screening van familiaal geweld in de gezondheidszorg, gebruik makend van een kort screeningstool, kan een risico inhouden van over-identificatie van patiënten die zouden te maken hebben met familiaal geweld. De nodige voorzorgen moeten dan ook genomen worden in de besluittrekking door de gezondheidswerkers (Wathen, Jamieson, & MacMillian, 2008). Universeel screenen van patiënten kan snel een ‘aanvinken van een items’ worden, zonder verdere gevolgen in acht te nemen (WHO, 2013). 2.6. IMPLEMENTEREN VAN ROUTINE ONDERZOEK OF SCREENING De beste manier om een systeem van routinematige screening op te zetten hangt af van de context, organisatiekenmerken, capaciteit en ondersteuning (Taket et al., 2003). Wanneer de tijd van het contact met de patiënt beperkt is, is bevraging de meeste geschikte manier wanneer kenmerken van misbruik worden vermoed, of wanneer onzekere oorzaken van verwondingen of gezondheidsproblemen (depressie, slapeloosheid, etc.) worden vermeld (MacMillan, Wathen, Jamieson, & Boyle, 2009). Het is natuurlijk van belang dat een routinematig screeningsinstrument een goede sensitiviteit en specificiteit heeft. Universeel screenen kan niet gewettigd zijn indien er geen evidentie bestaat dat de interventie leidt tot betere resultaten. De voordelen moeten 34 hoger zijn dan de risico’s van de screening (Haggerty, Hawkins, Fontenot, & LewisO’Connor, 2011). Training en educatie van het personeel is noodzakelijk om de screening adequaat uit te voeren en barrières te overwinnen (DeBoer, Kothari, Kothari, & Rohs, 2013). 2.7. ROL VAN DE SOCIALE DIENST Ondanks het feit dat er een toenemend aantal beleidsmatige aanbevelingen zijn om screening uit te voeren in verschillende gezondheidsinstellingen, is er nog steeds weinig bewijs dat screening effectief is zonder het aanbieden van een efficiënte opvolging (Hegarty, et al., 2013). Effectieve opvolging en interventies na de vaststelling van geweld zijn niet steeds mogelijk of beschikbaar, dit door afwezigheid van de geschikte personen en financiële beperkingen (Dartner et al., 2004; Yeung, Chowdhury, Malpass, & Feder, 2012). De WHO (2013) benadrukt dat alle vrouwen die familiaal geweld rapporteren aan een gezondheidswerker een minimum aan ondersteuning en bevestiging van hun ervaringen moeten krijgen (Ling et al., 2013). Het is nochtans onduidelijk of screening kan leiden tot correcte doorverwijzing en of dit meer voordelen voor de slachtoffers oplevert (Wathen, Jamieson, & MacMillan, 2008). Hagarty, et al. (2013) concludeerden dat opvolging na positieve screening depressieve symptomen doet afnemen, maar geen verbetering in teweegbracht quality of life, veiligheidsgevoel of algemene mentale gezondheid. Onderzoek toont aan dat het uitvoeren van een screening niet alleen een impact heeft op de patiënten die worden gescreend, maar dat dit ook implicaties heeft op de personen die de screening moeten uitvoeren en er vervolg aan moeten geven (Hegarty et al., 2013). 35 2.8. PROBLEEMSTELLING Familiaal geweld is een frequent maatschappelijk probleem dat vaak miskend wordt. Uit de literatuur kwam naar voor dat mensen die in aanraking komen met familiaal geweld vaak gebruik maken van een spoedgevallendienst. Ze melden zich aan om allerlei redenen, maar verzwijgen veelal hun ervaring omtrent dit geweld. Hierdoor kan de spoedgevallendienst een uitgelezen plaats zijn voor screening naar familiaal geweld. Er blijkt reeds heel wat onderzoek te zijn gebeurd naar screening van geweld in allerlei gezondheidsinstellingen en diensten, maar eenduidige richtlijnen zijn nog steeds niet voorhanden. Wetenschappers zijn het niet eens over de zinvolheid om te screenen op een spoedgevallendienst. In de praktijk wordt op spoed meestal geen navraag gedaan naar ervaringen met familiaal geweld, wat tot gevolg heeft dat deze personen ook niet verder kunnen ondersteund worden. Het uitvoeren van een screening stoot op heel wat barrières, het leek mij dan ook interessant om de haalbaarheid van een screening te testen op de spoedgevallendienst van het UZ Gent. Verder zouden slachtoffers die door screening worden gedetecteerd de mogelijkheid moeten krijgen om zich te laten begeleiden of om meer informatie te bekomen, bij voorkeur door een sociaal team. Door het niet steeds aanwezig zijn van deze personen is het soms moeilijk om opvolging te kunnen garanderen. 36 3. METHODOLOGIE 3.1. DOELSTELLINGEN VAN HET ONDERZOEK De doelstelling van deze pilootstudie was vierdelig. De algemene doelstelling van deze pilootstudie bestond erin na te gaan of er een hoger aantal patiënten met familiaal geweld kon gedetecteerd worden indien een korte screening uitgevoerd werd bij alle patiënten tussen 18 en 65 jaar die voldeden aan de inclusiecriteria, dan enkel deze patiënten die familiaal geweld rapporteerden in de aanmeldklacht. Daarnaast werd ook gepeild naar hoe patiënten een screening naar familiaal geweld ervaren. De derde doelstelling houdt een evaluatie van de sociale dienst in. Werd het voorstel voor doorverwijzing naar de sociale dienst aanvaard? Maken patiënten gebruik van de sociale dienst na het voorstel? Is het praktisch haalbaar voor de sociale dienst? Heeft het invoeren van een screening omtrent geweld een grote impact op de werking van het sociaal team op de spoedgevallendienst? Ten vierde werd de impact van de implementatie op het verpleegkundig team onder de loep genomen. 3.2. ONDERZOEKSOPZET Algemeen werd in deze masterproef gekeken naar de haalbaarheid en bruikbaarheid van een screeningstool voor familiaal geweld op de spoedgevallendienst. De goedkeuring voor dit onderzoek werd verkregen door het Ethisch Comité van het UZ Gent op 28 juni 2013 (EC UZG 2013/438). 37 3.3. PROCEDURE Na goedkeuring van het Ethisch Comité werd aan vier verpleegkundigen gevraagd om mee te werken aan de studie. Dit impliceerde dat zij tijdens hun triagefunctie 1 de vragenlijst afnamen bij de patiënten die de triageruimte binnenkwamen. Er werd op voorhand een korte schets gegeven over het opzet van de studie en de manier waarop men de studie moesten introduceren bij de patiënt. Een korte interview guide werd hiervoor geschreven (zie bijlage nummer 5). De uiteindelijke studie ging van start op 3 juli 2013. Op dagen waar één van de vier verpleegkundigen de triagefunctie werd toegekend, tussen de periode van 3 juli 2013 en 31 oktober 2013, werd aan de patiënt en zijn familie gevraagd om in het kader van een studie de patiënt even alleen te kunnen spreken in de triageruimte van de spoedgevallendienst. Nadat de patiënt alleen werd binnengebracht werd er een inschatting gemaakt of de patiënt in staat was om adequaat op de vragen te antwoorden. Voorwaarden hiervoor waren: - leeftijd tussen de 18 en 65 jaar - Het machtig zijn van de Nederlandse taal - Het niet zichtbaar onder invloed zijn van alcohol, drugs of overmatige medicatie inname - Geen agressief, onrustig of psychotisch gedrag vertonen - Geen cognitieve beperking hebben - In staat zijn ondanks de lichamelijke klachten te antwoorden op de vragen Triagefunctie houdt in: Bij het eerste contact met de patiënt een inschatting maken van de ernst/urgentie van de pathologie. 1 38 Indien een patiënt aan bovenstaande criteria voldeed werd een deelname gevraagd en bij akkoord een toestemmingsformulier getekend. Indien gewenst kreeg de patiënt een informatiebrief mee. Een uitgebreide beschrijving van de onderzoekspopulatie is terug te vinden bij de resultaten. 3.3.1. VRAGENLIJST (Zie bijlage nummer 1) De eerste drie vragen hadden als doel om enkele demografische gegevens na te vragen, zodat een eventuele relatie met het resultaat van de screening kon bekeken worden. Er werd bij de patiënten kort gepolst naar de burgerlijke staat, deze werd bij de verwerking, opgesplitst in zes groepen. Mensen die hertrouwd zijn of terug samenwoonden met een andere partner werden opgenomen in de desbetreffende groep van hun huidige situatie. Studenten die op kot zijn in de week, maar regelmatig naar huis gaan, werden geïncludeerd bij inwonende bij de ouders of één van de ouders. Vraag vier, vijf, zes en zeven hebben betrekking op de screening zelf. De inleidende vraag ‘hoe voelt u zich thuis?’ werd als eerste gesteld. De drie daaropvolgende screeningsvragen zijn afkomstig uit verschillende gevalideerde screeningslijsten. De vraag: voelt u zich veilig thuis? is afgeleid uit de Partner Violence Screen (PVS). De vraag: Bent u de laatste 12 maanden bang geweest voor wat een huisgenoot/ familielid zei of deed? heeft betrekking op het voorkomen van fysiek en verbaal geweld. Deze vraag komt voort uit het WAST en PSV instrument (zie meetinstrumenten). De vragen hebben in deze lijsten enkel betrekking op de partner. Voor deze pilootstudie werden ze breder bevraagd door partner om te zetten in familielid. De derde vraag: ‘Heeft iemand u thuis in het laatste jaar proberen kwetsen op welke manier ook?’, had als doel om psychologisch geweld te bevragen. Deze vraag wordt aanbevolen voor huisartsen (De deken, Pas, Hillemans, Cornelis, & Van Royen, 2010). 39 Vraag acht was bedoeld om te peilen naar hoe de mensen de vragen ervaren en of deze voor hen bedreigend overkwamen. Indien de patiënt niet kon of wou deelnemen aan de studie werd aangevinkt welke daarvoor de reden was. Bij de afname van de vragenlijst werd nogmaals bevestigd dat de gegevens geheel anoniem zullen worden verwerkt. Onder een positief antwoord wordt verstaan: - “Nee”: op de vraag “voelt u zich veilig thuis”? - “Ja” op de vraag: “Bent u de laatste 12 maanden bang geweest voor wat een huisgenoot/ familielid zei of deed?” - “Ja” op de vraag: “Heeft iemand u thuis in het laatste jaar gekwetst of geprobeerd te kwetsen op welke manier ook?” Indien de patiënt minstens één van de drie screeningsvragen positief beantwoordde, werd hem de vraag gesteld naar opvolging van de sociale dienst. Tijdens de kantooruren werd de sociaal verpleegkundige van de spoedgevallendienst gecontacteerd. Buiten de kantooruren werd het telefoonnummer van de patiënt vermeld op de dossier en werd er indien gewenst een kleine informatiebrochure meegegeven (zie bijlage nummer 4). Afhankelijk van de aard van de hulpvraag werd doorverwezen naar een dienst van het CAW (Centrum Algemeen Welzijnswerk). Indien de patiënt psychosociale ondersteuning, therapeutische begeleiding en juridische informatie wenste rond het slachtofferschap dan is Slachtofferhulp van het CAW meest aangewezen. Indien de patiënt samen met de partner in relatietherapie wou gaan dan komt die het best in aanmerking voor de cel Partnergeweld van het CAW. En als het hoofdaccent eerder lag op het verlaten van de partner en het zoeken van een woonst e.a., dan werd de Cel ‘Relatie en Welzijn’ van het CAW aanbevolen. Het nummer van de sociale dienst werd meegegeven aan mensen die opteerden om zelf contact op te nemen of geen telefoon hadden. 40 3.3.2. TOESTEMMINGSFORMULIER Alvorens de aanwezige patiënten te bevragen, werd aan de mensen toestemming gevraagd om deel te nemen aan een onderzoek omtrent het algemeen welzijn thuis. Indien de patiënt toestemming gaf werd gevraagd een toestemmingsformulier te tekenen. Enkel de gegevens van de patiënten die een toestemmingsformulier tekenden werden geanalyseerd. 3.3.3. INFORMATIEBRIEF VOOR DE DEELNEMERS Er werd aan de patiënten die dit wensten en informatiebrief meegegeven. Zowel toestemmingsformulier als de informatiebrief zijn terug te vinden in bijlage 2 en 3. 3.4. ONDERZOEKSMETHODE Er werd een literatuurstudie verricht gebruik makende van pubmed, Google scolar en Web of Science op basis van de volgende trefwoorden: intimate partner violence, domestic violence/ abuse, family violence, dit zonder of met combinatie van emergency department en screening. De vragenlijst werd opgesteld op basis van vragen die reeds in studies gevalideerd werden en in de praktijk gebruik worden. Ze zijn afkomstig uit verschillende screeningstools. 3.5. GEGEVENSVERWERKING EN ANALYSE De gegevens en antwoorden werden manueel in SPSS 22.0 ingebracht. Vooraleer gestart werd met het analyseren van de gegeven, werd nagegaan of de gegevens correct werden ingevoerd. Dit gebeurde door de frequenties en frequentietabellen te laten lopen en deze werden tevens gebruikt om de karakteristieken van de populatie na te gaan. Om de gegevens te analyseren werd er eveneens gebruik gemaakt van SPSS 22.0. Er werden Chi-kwadraattesten uitgevoerd om het verband tussen twee kwalitatieve variabelen na te gaan. Logistische Regressie-analyses werden uitgevoerd met de 41 bijhorende 95% betrouwbaarheidsintervallen om te bepalen welke factoren het welzijnsgevoel thuis konden voorspellen. Een Chi Kwadraat automatic interaction detection werd toegepast voor het bekomen van een beslisboom over het gevoel thuis te vergelijken met de uitkomst van de screening en geslacht. 42 4. RESULTATEN Start van de screening 3 juli 2013. Er werd 36 dagen gescreend, dit over een periode van 4 maanden. Het aantal patiënten die gescreend werden per dag is zeer variabel en niet te voorspellen. figuur 2 inclusie en exclusie van aantal patiënten 43 In totaal kwamen 985 patiënten in aanmerking voor de screening, hiervan werden er 127 gemist. Van de 858 overige patiënten werden er 559 geïncludeerd in de studie (informed consent verkregen), 299 voldeden niet aan de inclusie criteria. Redenen voor de gemiste patiënten waren onmiddellijke doorstroming naar reanimatiezaal, intensieve zorgen of andere technische onderzoeken; getrieerd door andere verpleegkundigen die niet deelnamen aan de studie; gemist wegens pauzes, teveel patiënten instroom op hetzelfde ogenblik, etc. Tabel 1: demografische gegevens van de niet-geïncludeerde patiënten Demografische gegevens nietgeïncludeerden Geslacht man 183 (61.0%) vrouw 117 (39.0%) Leeftijd Gemiddelde (j) 40.5 standaarddeviatie 13,4 In totaal werd 35% (n=299) van de patiënten niet geïncludeerd. De taalbarrière was met bijna 35% de meest voorkomende reden om niet te screenen, gevolgd door de prioriteit voor fysieke verzorging. Meer mannen dan vrouwen werden niet geïncludeerd Het percentage patiënten onder invloed bedroeg 8%, waarvan respectievelijk 75% mannen en 25% vrouwen. Andere redenen waren psychotische, agressieve patiënten met de politie binnengebracht, collocatie, overstuur zijn, etc. Teveel pijn werd eveneens opgenomen onder “andere”. 44 4.1. DUUR De afname van de vragenlijst nam enkele minuten in beslag. Gaande van één minuut bij een vragenlijst zonder problemen tot vijf à tien minuten bij doorverwijzing of lange verhalen van de patiënt. 4.2. UUR VAN AANMELDING Ongeveer 83 % van de aanmeldingen op de spoedgevallendienst gebeuren tussen 8 uur ’s morgens en 20 uur ’s avonds. 45 4.3. DEMOGRAFISCHE GEGEVENS Van de 858 patiënten waren 43% vrouwen en 57 % mannen. Tabel 3 beschrijft de demografische gegevens van de geïncludeerde patiënten. Tabel 2 : demografische gegevens van de geïncludeerde patiënten Demografische gegevens Geslacht man 309 (55,3%) vrouw 250 (44,7%) Leeftijd Gemiddelde (j) 38,12 standaarddeviatie 14,14 Kinderen ja 285 (51,0%) nee 274 (49,0%) Hoeveel kinderen Percentiel (Q1-Q3) (0-1) Burgerlijke staat Gehuwd 188 (33,7%) Samenwonend 111 (19,8%) Bij ouders 88 (15,7%) Gescheiden 61 (7,1%) Alleenstaand 86 (10%) Andere 27 (5,2%) 46 Op de vraag of de persoon kinderen heeft antwoordden ongeveer de helft van de patiënten ja. Percentage van personen met kinderen bedroeg 51% en die zonder 49%; Het aantal kinderen varieerde van 1 tot 8. De meeste mensen hebben één of twee kinderen. Respectievelijke percentages van 15 % voor twee kinderen, 11% met één kind en 5% met 3 kinderen. Het grootste deel van de gescreende patiënten is getrouwd (34%), gevolgd door de samenwonende 20% en bijna 16% woont nog in bij de ouders. 4.4. GEVOEL THUIS Tabel 3: aantallen en percentages van de vraag “hoe voelt u zich thuis?” Hoe voelt u zich thuis? Redelijk goed 85 (15,2%) Gewoon, goed 214 (38,3%) Ik kan volledig mezelf zijn 103 (18,4%) Gespannen/nerveus 61 (10,9%) Eenzaam 39 (7,0%) Angstig 22 (3,9%) Andere 35 (6,3%) Totaal 559 (100%) Patiënten antwoordden in meer dan de helft van de gevallen zich goed of zeer goed te voelen thuis. In de categorie ‘andere’ gaven patiënten voornamelijk aan zich depressief te voelen, kwaad, teleurgesteld, etc. te zijn. 47 4.5. SCREENINGSVRAGEN Op de elk van 3 screeningsvragen was er een dichotoom antwoord mogelijk. Tabel 4: percentages en aantallen op de 3 screeningsvragen Voelt u zich veilig thuis? Ja 498 (89,1%) Nee 61 (10,9%) Totaal 559 (100%) Bent u de laatste 12 maanden bang geweest voor wat een huisgenoot zei of deed? Ja 84 (15,0%) Nee 475 (85,0%) Totaal 559 (100%) Heeft iemand u thuis in het laatste jaar gekwetst of geprobeerd te kwetsen op welke manier ook? Ja 124 (22,2%) Nee 435 (77,8%) Totaal 559 (100%) Het aantal positieve screeningsantwoorden bedraagt respectievelijk 11, 15 en 15% op de 3 gestelde vragen. 48 4.6. DEMOGRAFISCHE KARAKTERISTIEKEN VERGELEKEN MET SOM SCREENING In totaal hadden 71% (n= 398) van de ondervraagden een negatieve vragenlijst m.a.w deze antwoordden op de vraag veilig thuis ‘ja’; bang van familie ‘nee’ en bedreigd door familie ‘nee’ , 15% (n=83) scoorden op één van de vragen positief. 8.5% (n=83) scoorden op twee vragen positief en het percentage mensen met een volledige positieve lijst bedroeg 5,5% (30). Patiënten antwoordden in 28% van de gevallen op 1 of meerdere vragen positief. 49 Tabel 5: Vergelijking van demografische kenmerken met het positief antwoorden van een of meerder vragen uit de screening chi-kwadraat-test en vermelden van p-waarde Positieve antwoorden Geslacht * 0 1 2 3 man 235 (59,0%) 45 (54,2%) 15 (31,3%) 14 (46,7%) vrouw 163 (41,0%) 38 (45,8%) 33 (68,8%) 16 (53,3%) Leeftijd 0,15 < 25 111 (27,9%) 18 (21,7%) 13 (27,1%) 6 (20,0%) 26-35 88 (22,1%) 20 (24,1%) 8 (22,1%) 5 (16,7%) 36-45 64 (16,1%) 17 (20,5%) 13 (27,1%) 9 (30,0%) 46-55 69 (17,3%) 14 (16,9%) 10 (20,8%) 8 (17,3%) 56-65 66 (16,6%) 14 (16,9%) 4 (8,3%) 2 (6,7%) Kinderen TOTAAL p- waarde 0,02 0,905 ja 199 (50,0%) 44 (54%) 25 (52,1%) 17 (56,7%) nee 199 (50,0%) 39 (47,0%) 23 (47,9%) 13 (43,3%) 398 (71%) 83 (15%) 48 (8.5%) 30(5,5) Uit de binaire logistische regressie die werd uitgevoerd met het hebben van kinderen, geslacht en leeftijd ten opzichte van het al of niet hebben van een positieve vragenlijst, werd gevonden dat enkel geslacht een voorspellende factor is. Vrouwen hebben 1,8 maal meer kans op een positieve screening dan mannen (OR 1,8; 95% CI 1,2-2,7).Waarbij het verschil vooral naar voor komt bij een somscore van twee. 4.7. GESLACHT VERGELEKEN MET DE 3SCREENINGSVRAGEN Tabel 6: aantallen en percentages geslacht en de 3 screeningsvragen Vrouwen Mannen Onveilig Bang** Gekwetst* Ja 31(12,4%) 53(21,2%) 68(27,2%) Nee 219(87,6%) 197(78,8%) 182(72,8) Ja 30(9,7%) 31(10,0%) 56(18,1%) Nee 279(90;3%) 278(90,0) 253(81,9%) Geslacht vergeleken met onveiligheidsgevoel, bang van familie of gekwetst*p<0,001; **p<0,05 Er is een significant verschil tussen vrouwen en mannen en het bang zijn en zicht gekwetst voelen. Vrouwen zijn vaker bang dan mannen (p<0,001) en voelen zich sneller gekwetst (P<0,01). Er is geen verschil in onveiligheidsgevoel (p=0,34). 4.8. BURGERLIJKE STAAT VERGELEKEN MET DE 3 SCREENINGSVRAGEN Tabel 7: vergelijking burgerlijke staat met de screeningsvragen Onveilig Bang Gekwetst 2 of meerdere Alleenstaand 16 (26,2%) 11 (13,1%) 24 (19,4%) 15 (19%) Bij ouders 6 (9,8%) 10 (11,9%) 15 (12,1%) 10 (12,7%) Samenwonend 7 (11,5%) 14 (16,7%) 21 (16,9%) 12 (15,2%) Gehuwd 9 (14,8%) 17 (20,2%) 28 (22,6%) 13 (16,5%) Gescheiden 14 (23,0%) 23 (27,4%) 27 (21,8%) 21 (26,6%) Andere 9 (14,8%) 9 (10,7%) 9 (7,3%) 8 (10,1%) Totaal 61 (100%) 84 (100%) 124 (100%) 79 (100%) De burgerlijke staat heeft een invloed op het gevoel van onveiligheid, (X²=41,71; p<0,001), bang zijn (X²=40,22; p 0,001) en gekwetst zijn. X²=29,44; p<0,001) Het onveiligheidsgevoel is het hoogst bij alleenstaanden (26,2%) en gescheiden personen (23%). Dit onveiligheidsgevoel is significant verschillend van gehuwden, samenwonenden en mensen die bij hun ouders wonen (p<0,001). Er is tevens een verband tussen de burgerlijke staat en het bang zijn van een familielid of huisgenoot. Gescheiden personen zijn het frequentst bang (27,4%) en zijn significant banger dan alle anderen (p<0,05). Daarnaast gaven ook voornamelijk gehuwden (20,2%) en samenwonenden (16,7%) aan frequent bang te zijn van een familielid/huisgenoot. Een verband is ook terug te vinden tussen burgerlijke staat en zich gekwetst voelen door iemand thuis of in familie. Gehuwden voelden zich vaker gekwetst door een familielid (22,6%) ten opzichte van gescheiden (21,8%), 19,4% alleenstaand en samenwonend (16,9%) personen (p<0,05). Bij personen die andere situaties opgaven was het grootste deel dakloos, verblijven ook in het weekend op hun kot, wonen samen met vrienden, wonen in bij de ouders van exviend(in), etc. 52 4.9. GEVOEL THUIS VERGELEKEN MET DE 3 SCREENINGSVRAGEN Tabel 8: vergelijking gevoel thuis met de 3 screeningsvragen Onveilig Bang Gekwetst Onveilig + bang Onveilig + gekwetst Bang + gekwetst Alle 3 Redelijk goed 5 (8,2%) 8 (9,5%) 9 (7,3%) 2 (5,7%) 1 (2,6%) 4 (6,2%) 1 (3,3%) Gewoon, goed 8 (13,1%) 15 (17,9%) 24 (19,4%) 5 (14,3%) 5 (13,2%) 10 (15,4%) 4 (13,3%) Ik kan volledig mezelf zijn 0 (0%) 2 (2,4%) 7 (5,6%) 0 (0%) 0 (0%) 1 (1,5%) 0 (0%) nerveus 9 (14,8%) 17 (20,2%) 33 (26,6%) 4 (11,4%) 5 (13,2%) 15 (23,1%) 3 (10,0%) Eenzaam 11 18,0%) 12 (14,3%) 16 (12,9%) 7 (20,0%) 6 (15,8%) 8 (12,3%) 5 (16,7%) Angstig 14 (23,0%) 14 (16,7%) 18 (14,5%) 11 (31,4%) 13 (34,2%) 14 (21,5%) 11 (36,7%) Andere 14 (23,0%) 16 (19,0%) 17 (13,7%) 6 (17,1%) 8 (21,1%) 13 (20,0%) 6 (20,0%) Totaal 61 (100%) 84 (100%) 124 (100%) 35 (100%) 38 (100%) 65 (100%) 30 (100%) Gespannen/ Mensen die als antwoord hebben gegeven “ik kan volledig mezelf zijn” hebben geen enkele keer een somscore van drie, slecht 1,5% heeft een score van 2. Uit de tabel kan men afleiden dat hoe beter men zich thuis voelt, hoe minder kans er bestaat dat de mensen een positieve screeningslijst gaan afleggen. Mensen die zich angstig voelen hebben het meest kans op het afleggen van een volledig positieve screening. Eén op drie mensen die zich angstig voelen scoren drie op de screening. 4.10. UITKOMST SCREENING VOLGENS GEVOEL THUIS EN GESLACHT figuur 3: beslisboom van negatieve en positieve screening en het gevoel thuis volgens geslacht Deze beslisboom geeft een beeld over de relatie tussen de ‘openingsvraag’ Hoe voelt u zich thuis? en het resultaat van de screening. Bijkomend werd per geslacht en afhankelijk van het antwoord op de openingsvraag bekeken of men een zelfde resultaat zou hebben bij het gebruik van de 3 vragen als screening naar familiaal geweld. In deze beslisboom zien we dat het verband tussen openingsvraag en de al dan niet positieve screening duidelijker is bij mannen dan bij vrouwen. 55 In de groep ‘ik kan volledig mezelf zijn’ hadden 92,2% een negatieve screening. 7,8% scoorde op minstens één van de vragen positief. Deze groep is significant voor geslacht, waaruit men kan afleiden dat de correlatie tussen het zich zeer goed voelen en een negatieve screening hebben bij vrouwen minder sterk is. Vrouwen (16,7%) geven aan zich heel goed te voelen thuis, maar toch een positieve screening doorlopen. Slechts 3% van de mannen in de groep ‘ik kan volledig mezelf zijn’ heeft een positieve screening. In de groep die aangaven zich ‘goed’ te voelen hadden 84,3% patiënten een negatieve vragenlijst en 15,7% scoorden positief. Daar kan men een rand significantie ontdekken met geslacht. Mannen (88,1%) leggen eerder een negatieve screening af ten opzicht van vrouwen (80%) Voor de groep mensen die aangaven zich angstig, nerveus, eenzaam te voelen is er maar 34,4% met een negatieve screening. De groep ‘andere’ werden weggelaten uit de beslisboom wegens moeilijk te definiëren gevoel. 4.11. AANTAL POSITIEF GESCREENDE PATIËNTEN VOLGENS AANMELDINGSTIJD Er werd gescreend in de vroegdienst tussen 7 en 14 uur, in de laatdienst tussen 14 en 22 uur en in de nachtdienst van tussen 22 en 7 uur. Tabel 9:aantallen en percentages per shift positief gescreende patiënten Positief gescreende patiënten / geïncludeerden Totaal Potentiële inclusies Geïncludeerden Vroeg (7u-14u) 437 (50,9%) 297 (53,1%) Laat (14u-22u) 344 (40,1%) 219 (39,2%) 66(41%) 66/219 (30,1%) Nacht (22-7) 77 (9,0%) 43 (7,7%) 17(10,6%) 17/43 (39,5%) 161(100%) 161/559 (28,8%) Totaal 858 (100%) 559 (100%) 78(48,4%) 78/297 (26,3%) 56 Tijdens de screeingsdagen werd er 4 maal in een late dienst voegtijdig gestopt omwille van te hoge werkdruk en een te hoge patiënten instroom. Er werd een rand significantie gevonden (x²=3,42; p=0,064) tussen het aantal positief gescreende patiënten in een vroegdienst en een nachtdienst. s’Nachts screenden 17 patiënten positief (= 39,5% van de patiënten), in de vroegdienst waren dat 66 patiënten (= 26,3%). 4.12 VOORSTEL SOCIALE DIENST Indien de patiënt op één op meerdere vragen positief screende, werd een voorstel gedaan om een gesprek te hebben met de sociale dienst van de spoedgevallendienst. (Zie ook 3.3. Procedure). Er screenden 161 patiënten positief. Hulp van de sociale dienst werd aangeboden in 152 gevallen. Bij 9 personen werd het voorstel niet gedaan omwille van een vals positieve screening naar geweld (bang van inbrekers en onveiligheidsgevoel op straat). Tabel 10: aantallen en percentages sociale dienstTabel: aantallen en percentages sociale dienst Voorstel sociale dienst aanvaard? Ja 64 (42,1%) Nee 88 (57,9%) Totaal 152 (100%) Het voorstel werd door 64 patiënten aanvaard, de anderen vonden dit niet nodig of wensten dit niet. Van de 88 patiënten die het voorstel van de sociale dienst weigerden, waren er reeds 31 in opvolging bij de sociale dienst, CAW, psycholoog, advocaat, politie en/of huisarts. 24 patiënten waren van mening dat ze hun problemen zelf konden of wilden oplossen en geen hulp nodig hadden, 7 durfden geen hulp te aanvaarden, uitten dat ze een te bazige 57 echtgenoot hadden die dit nooit zou tolereren of hadden geen telefoon. Er werd geen reden opgegeven bij 26 patiënten. Van de 152 patiënten die een hulpaanbod van de sociale dienst werd gedaan, hadden 43 patiënten een psychiatrische reden als aanmeldklacht. 20 patiënten hiervan aanvaardden hulp door de sociale dienst. Deze werden gezien hun klachten doorgestuurd naar de Universitair Psychiatrische Spoed Interventie Eenheid (UPSIE) en daar door hun sociale dienst opgevolgd. 28 patiënten werden fysiek gezien door de sociale dienst van de spoedgevallendienst. Bij 9 patiënten werd het telefoonnummer van de patiënt op de screeningslijst genoteerd, maar werd er geen contact opgenomen met de patiënt, waardoor de patiënt uit opvolging geraakte. Eén patiënt die opvolging had gevraagd, maar niet werd gecontacteerd, meldde zich nog tweemaal aan op de spoedgevallendienst met dezelfde klachten (pijn op de borst en tintelingen). Bij de derde aanmelding werd de sociale dienst in consult gevraagd. Aan 6 patiënten werd het nummer van de sociale dienst meegegeven, wegens het gebrek aan een eigen telefoon of het niet durven vermelden van hun eigen telefoonnummer. Geen consulten of contacten werden teruggevonden. In totaal werd 74% van de aanvragen behandeld. Bij consultatie van de sociale dienst werd er informatie over begeleiding, opvolging, en mogelijke opties meegegeven aan de patiënt. Verder opvolging door de psycholoog, het CAW en/of andere instanties werden voorgesteld. Voor 2 patiënten die respectievelijk werden verzorgd voor hoofdpijn en een snijwonde bleek een tijdelijke opname in de UPSIE eenheid noodzakelijk. 4.13. AANMELDKLACHT Indien de screeningsvragen niet zouden gesteld zijn, zouden slecht 5 patiënten naar de sociale dienst zijn doorverwezen omwille van familiaal geweld. Zij meldden zich met verwondingen. Nog eens 7 patiënten meldden zich aan met psychische klachten door hun ervaringen met familiaal geweld. 2,1% van de patiënten meldden zich aan wegens een 58 familiaal geweld gerelateerde reden (snijwonden, attest slagen en verwondingen, depressie, etc.). 29,2% (n=47/161) van de patiënten die positief werden gescreend, meldden zich aan op de spoedgevallendienst met een psychiatrische klacht. Het merendeel kampte met een depressie of een verslavingsproblematiek. In 34,2% (n=55/161) van de gevallen was de reden een somatische ziekte of klacht. Redenen konden zijn: rugpijn, last aan de heup, koorts, braken, allergische reactie, netvliesloslating, dyspnoe,… Meest voorkomend waren er vage klachten zoals hoofdpijn, buikpijn, duizeligheid, onwel zijn, krampen en spierpijn, krachtsverlies en hyperventilatie. Orthopedische traumata, verwondingen en kwetsuren bedroeg 31%(n=50/161). Automutilatie, snijwonden door geweld en slagen en verwondingen werden hier ook bijgerekend. De overige 5,6%(n=9/161) waren patiënten die zich aanmeldden met de vraag tot een HIV test na onveilige seks of een prikaccident, ongerustheid over zwangerschap en vraag voor een medicatievoorschrift. 4.14. VIND U HET OKÉ DAT DIE VRAGEN WORDEN GESTELD? Na de screening werd aan iedere patiënt gevraagd of hij/zij het vervelend vond om op de screeningsvragen te antwoorden. Dit met de bedoeling om na te gaan of mensen weigerachtig staan tegenover persoonlijke vragen en daarop liever niet wensen te reageren. 59 Tabel 11: aantallen en percentages bevraging goed Vind u het oké dat we die vragen stellen? Ja 536 (95,9%) Nee 4 (0,7%) Geen mening 8 (1,4%) Totaal 548 (100%) Slecht vier van de patiënten waren niet akkoord dat die vragen werden gesteld. Deze patiënten waren van mening dat deze vragen te persoonlijk waren en ons niet aanbelangden of vonden het “gewoon stom”. Bijna 96% van de patiënten hadden geen probleem met het krijgen van de screeningsvragen. Bij de overige 2% (n=8) werd de vraag niet ingevuld. 4.15. PLEGERS VAN FAMILIAAL GEWELD Hoewel dit niet het opzet was van de studie gaven tijdens de screening 8 personen (2 vrouwen en 6 mannen) toe zelf geweld tegen familieleden te gebruiken. 4.16. ANDERE PERSONEN IN HUIS AANWEZIG Sommige variabelen werden door de mensen anders geïnterpreteerd. Dit was zeker zo bij deze vraag. Deze variabele werd niet verder in rekening gebracht. Bij de vraag of er nog anderen mensen bij u inwonen, werd er vaak nee geantwoord, terwijl er toch nog broers en zussen aanwezig waren in huis. De echtgenoot werd frequent niet meegerekend. 60 In het eerste deel van screeningsperiode werden broers en zussen niet aangevinkt als Ja, vandaar dat deze gegevens niet representatief zijn voor deze populatie en moeilijk kunnen geïnterpreteerd worden. Ik beschouwde en verduidelijkte dit door: “wonen er nog andere personen bij U in, behalve echtgenoot en kinderen”. Dit werd ook zo meegedeeld aan de deelnemende verpleegkundigen na twee maanden. Stiefkinderen en ouders/grootouders zijn de meest frequente inwonende personen. 61 5. DISCUSSIE 5.1 ALGEMENE RESULTATEN VAN DE SCREENING In het totaal werd bij 28,8% (n=161) van de 559 patiënten een positieve screening afgenomen. Deze cijfers zijn consistent met wat in de literatuur werd teruggevonden (Ernst et al., 2012; Houry, et al., 2008; MacMillan, Wathen, Jamieson, Boyle, & Shannon, 2009; Olive, 2007; Ritchie, Nelson, & Wills, 2009; Walton et al., 2009; Feldhaus et al., 1997). In het jaar 2013 bezochten in totaal 11.780 mannen tussen een leeftijd van 18 tot 65 jaar de spoedgevallendienst. Voor de vrouwen bedroeg dit aantal 9.154. De vrouwen vormen dus ongeveer 44% van de patiënten, wat ook zo is in deze studie. 54% (n=87) van de positief gescreende patiënten zijn vrouwen. Dit kan meerdere oorzaken hebben. De meeste studies tonen aan dat de prevalentie van familiaal geweld hoger is bij vrouwen (Coker et al., 2002; Moyer, 2013; Nelson, Bougatsos & Blazina, 2012; European Union Agency for Fundamental Rights, 2014; Walby & Allen, 2004; Yeung, Chowdhury, Malpass & Feder, 2012; Taillieu & Brownridge, 2010). De literatuur toont echter duidelijk dat vrouwen meer geweld rapporteren dan mannen (Garcia-Morena, Jansen, Ellsberg, Heise, & Watts, 2005; Selic, Pesjak & Kersnik, 2011; Walton, et al., 2009), waardoor sommige auteurs beweren dat er een gelijke prevalentie is, maar dat er bij mannen voornamelijk sprake is van onderrapportering (Cho, 2012; Dutton & Nicholls, 2005; Pieters, Italiano, Offermans, & Hellemans, 2010). Er hangt nog steeds een groter stigma aan geweld van vrouwen ten opzichte van mannen, er is het gevoel van schaamte en het is niet “mannelijk” om in de eerste plaats geconfronteerd te worden met geweld en dit ook nog toe te geven (Mills, Avegno & Haydel, 2006). Er zijn tevens geslachtsverschillen met betrekking tot de interpretatie van geweld. Mannen zien verbaal geweld van de vrouw vaker als een “eigenschap” op een karaktertrek (Spangaro & Swi, 2010). 62 5.2 SCREENINGSVRAGEN Bij de keuze van de screeningsvragen werd getracht om de verschillende soorten geweld te includeren. Hiervoor werden 3 brede vragen uit reeds vooraf bestaande gevalideerde screeningstools genomen. De vragen zelf zijn niet ontwikkeld om het onderscheid te maken tussen de diverse soorten van geweld. Bij het stellen van de vragen viel op dat patiënten de vragen zeer verschillende interpreteerden. De vraag over het veiligheidsgevoel gaf 15% positieve antwoorden, wat gelijkaardig is aan vorige studies die deze vraag gebruikten (Hofner et al., 2005; Mills et al., 2003; Perciaccante, Susarla & Dodson, 2010). Toch kan men een bemerking maken bij de interpretatie van deze vraag door patiënten. Enkele voorbeelden: Ja, sinds ik een alarmsysteem heb geïnstalleerd voel ik me veiliger. Want ja, met al die gure types die den dag van vandaag rondlopen, weet je maar nooit. Of: Nee, nu niet meer, mijne hond is gestorven en ’t was toch zo ne goeie waakhond. Hij blafte vanals er iemand op den hof kwam. Mijne man wil gene hond niet meer, dus nu slaap ik minder goed ’s nachts. Deze werden als vals positieve screeningsresultaten beschouwd en werden er geen verwijzingen gedaan naar de sociale dienst. Deze antwoorden tonen het zeer brede karakter van de vraag aan, wat vals positieve antwoorden kan veroorzaken en dus de noodzaak aantoont om dieper op de antwoorden in te gaan, deze bevinding wordt ook bevestigd door Wathen et al. (2013). Ook de vraag of de patiënt in het laatste jaar bang was geweest van wat een huisgenoot of familielid zei of deed staat open voor interpretatie. In eerste plaats is het onduidelijk wat mensen verstaan onder familielid. Sommige jongeren beschouwen hun vriend(in) ook als familielid. Deze situatie kwam 5 maal voor tijdens de screening, het ging dan ook over een vriendje dat agressief is of handelingen wil stellen die de andere persoon niet wil. De slachtoffers waren allemaal meisjes die vooral bang waren om niet meer in de groep te horen en hun vrienden te verliezen door te breken met de relatie. Bij deze vorm van geweld wordt onrechtstreeks de ruimere omgeving betrokken, waardoor het belang van (niet) 63 aanvaarding van familiaal geweld opnieuw aangetoond wordt. Laporte (2009) benadrukt in zijn studie het belang om “teen dating violence” vroegtijdig op te sporen. Twee Marokkaanse meisjes die een geheime relatie hadden met een schoolvriendje waren bang voor broers en vader, hier ging het duidelijk om familiaal geweld. Bij het stellen van de vraag of de patiënt bang was, werd voornamelijk bij aanwezigheid van verbaal geweld in eerste instantie niet positief geantwoord. Mensen vinden het vaak normaal dat er geroepen of gescholden wordt tegen hen en categoriseren dit niet als geweld waar men bang voor is, maar een manier van omgaan met elkaar. Uit onderzoek blijkt dat vrouwen die een positieve attitude hebben tegenover mannelijke dominantie meer fysiek en emotioneel geweld tolereren (Abramsky, et al., 2011; Faramarzi, Esmailzadeh, & Mosavi, 2005). Voorbeeld hiervan: Bij het stellen van de vraag, bent u bang geweest van een familielid antwoordde een patiënt: “Ja, bang is niet echt het woord, ik verschiet soms van dat roepen van mijn vader. Ik heb soms de indruk dat hij bang is dat we hem niet zullen verstaan als hij niet roept en tiert. Diene mens kan ne keer nooit lief en vriendelijk zijn”. Verpleegkundige: Voelt dit dan aan als een bedreiging of intimidatie? Patiënt: Ik weet het niet, ik ben dat zo gewoon, heb hem nog nooit anders geweten. Hoe dat mijn moeder daar kan bijblijven... Verpleegkundige: En jij? Je hebt gezegd dat je ook nog thuis woont? Patiënt: Ja, maar ik ben niet zoveel thuis en als ik thuis ben probeer ik er niet teveel op te letten en zit ik op mijn kamer. ’t Is gewoon gene sympathieke mens. Wel zonde voor mijn moeder hoor... Verpleegkundige: Is je antwoord op deze vraag dan Ja of Nee? Patiënt: In feite is dat toch niet echt normaal, hé?.... (denkt even na…) Vul maar Ja in! 64 Andere antwoorden zijn: Mijn vader en moeder kunnen gewoon niet lief zijn voor elkaar, ik heb met de familie niet zo een goeie band en het interesseert mij ook niet!, Mijn broer is ne beuzak die doe nie anders of ons treiteren... De derde screeningsvraag werd gesteld om eerder het psychologisch geweld en verbaal geweld te bevragen. Op deze vraag werden de meeste positieve antwoorden bekomen (22,2%). Meer dan één op vijf personen zei het laatste jaar te zijn gekwetst door een familielid. Uit de literatuur komt naar voor dat psychologisch geweld meer voorkomt dan fysiek geweld (Buysse, et al., 2013; European Comission, 2010). In studie op een spoedgevallendienst schommelen de percentages van psychologisch geweld tussen de 20 en 45% (Hofner, et al., 2005; Rabin, et al., 2009), daarbij zou psychologisch geweld vaak een voorbode zijn van fysiek geweld. Mensen die blootgesteld zijn aan fysiek geweld, zijn meestal ook het slachtoffer van psychologisch geweld (Selic, Pesjak, Kersnik, 2011). Het cijfer ligt volgens mij wat hoger dan de andere twee vragen doordat deze vraag heel breed kan worden geïnterpreteerd. Mensen gaven soms aan gekwetst te zijn door het overlijden van een familielid, broers en zussen die eens ruzie maken,... Familie ruzies komen in de laatste vraag het meest naar voor. Dit gaat vaak over financiële kwesties en erfenissen, ex-partners die de kinderen inzetten als strijdmiddel of grootouders die hun kleinkinderen niet meer mogen zien voelen zich heel erg gekwetst door hun kind of schoonkind en dan vooral bij scheidingen. Door het gebruik van 3 screeningsvragen geeft met men de patiënt kans om even over het probleem en situatie na te denken. Mensen antwoordden om de eerste twee vragen onzeker “nee”, maar antwoordden dan toch positief op de laatste vraag. Dit kan als reden hebben dat deze vraag breder kan geïnterpreteerd worden, maar ook dat ze na de tweede vraag het geweld onthullen. Het onderscheid tussen de verschillende geweld types kan niet gemaakt worden door het gebruik van deze drie screeningsvragen, daar ze een brede lading dekken. Economisch geweld kwam enkel aan het licht bij het stellen van de laatste vraag. De screeningsvragen zijn gekozen om een zo groot mogelijk aantal slachtoffers van familiaal geweld te detecteren. Hierdoor geven een aantal mensen een positief antwoord 65 op een of meer van de vragen waarbij de reden niet gerelateerd is aan familiaal geweld. Dit heeft tot gevolg dat het voor ieder voorstel tot doorverwijzing naar de sociale dienst noodzakelijk is om met de patiënten dieper in te gaan op hun antwoord en de reden voor het geven van dit antwoord om het nut van de doorverwijzing na te gaan. Voor de verpleegkundigen die deze vragenlijst stellen is dit tijdrovend. Indien men specifiekere vragen kiest, zou dit probleem vermoedelijk minder voorkomen, waardoor eventueel een rechtstreekse verwijzing zou mogelijk zijn en men zelfs zou kunnen denken aan een electronische vragenlijst. Dit houdt echter als risico in dat er slachtoffers niet zouden gedetecteerd worden. Hierover is verder onderzoek noodzakelijk. 5.3. DIENST/ UUR Uit onderzoek van Walton et al.(2009), blijkt dat er een hoge weigering tot deelname is tijdens de nachtshiften. Gezondheidswerkers zijn minder geneigd mensen te screenen tijdens de nachtdienst wegens verminderde waakzaamheid, vermoeidheid, humeur, en storing in circadiaans ritme (Larkin, Rolniak, Hyman, MacLeod, & Savage, 2000). Het screenen naar familiaal geweld gebeurt in vele onderzoeken enkel overdag (Houry, et al., 2008; Koziol-MacLain, Garette, Fanslow, Hassall, & Dobbs, 2010; Walton, et al., 2009). In deze studie werd wel ’s nachts gescreend, alhoewel dit slechts 9% van de gescreende patiënten uitmaakt. Er werden s’nachts proportioneel meer mensen gedetecteerd die in aanraking kwamen met familiaal geweld. Conclusie zijn moeilijk Meerdere factoren bemoeilijkten het screenen. In de nachtdienst is de bestaffing lager dan overdag. Dit leidt tot het wegvallen van de aparte triagefunctie, waardoor de aanwezige verpleegkundigen frequent dienen prioriteit te geven aan patiëntenzorg en de studie tijdelijk werd opgeschort. De aanmeldingsklachten tijdens de nachtdienst zijn regelmatig alcohol en druggerelateerd, waardoor het onmogelijk is om deze patiënten te bevragen. Patiënten stonden ook vaker weigerachtig tegen de vraagstelling, Antwoorden als ‘het is veel te laat 66 om vragen te beantwoorden’ of ‘ ik ben veel te moe om deel te nemen’, werden enkel ’s nacht gegeven. ‘s Nachts is de familie vaker minder tolerant en minder geduldig dan overdag. Ze komen onmiddellijk mee met de patiënt en zijn minder geneigd om even in de wachtzaal te wachten. Gezien de problematiek van drank- en drugsmisbruik een verhoogd risico geeft op zowel slachtoffer als dader zijn van familiaal geweld, vormt dit een belangrijke groep die geexcludeerd werd uit de studie. Deze patiënten worden vaak doorverwezen naar de UPSIE of worden ter observatie opgenomen op spoed. Mogelijks is het nuttig deze patiënten in 2e instantie te screenen naar familiaal geweld. Verder onderzoek is noodzakelijk om te bepalen hoe nachtelijke screening geoptimaliseerd kan worden gezien vermoed kan worden dat slachtoffers van familiaal geweld zich frequent ’s nachts aanmelden op spoed. 5.4. LEEFTIJD In deze studie is geen significantie gevonden voor een leeftijdscategorie waar meer geweld voorkomt. Dit is in tegenstelling tot een andere studies waaruit blijkt dat de hoogste prevalentiecijfers voorkomen in de leeftijdscategorie onder 35 jaar (Abramsky, 2011; Howard, Feder & Agnew-Davies, 2013; Perera, Hanson, & Franklin, 2012; Selic, Pesjak & Kersnik, 2011; Hofner, 2005). Dit wordt mogelijks verklaard door de inclusiecriteria zoals het onder invloed zijn of het geen tijd hebben, ook de categorie “andere” bestaat uit een grote groep. Van de niet geïncludeerde patiënten zijn geen demografische gegevens voorhanden. 67 5.5. BURGERLIJKE STAAT In deze studie werd een significant verband aangetoond tussen de burgerlijke staat en het screeningsresultaat. Het onveiligheidsgevoel bij mensen die alleen wonen is hoger dan bij mensen die met andere gezinsleden samenwonen. Hofner et al. (2005) rapporteerde dat 26,9% van de patiënten die gescheiden waren een gevoel van onveiligheid hadden. Het feit dat mensen alleen wonen, kan een verklaring zijn voor het zich minder veilig voelen thuis. Er zijn geen andere personen die “bescherming” kunnen bieden. Mensen die niet alleen thuis zijn voelen zich vaker beschermt tegen dreiging van buiten af door de andere inwonende personen. Ook hier wordt het belang van het navragen van de precieze oorzaak van het onveiligheidsgevoel duidelijk alvorens te kunnen besluiten dat het positief beantwoorden van de vraag gerelateerd is met familiaal geweld. Het is duidelijk dat de burgerlijke staat van een patiënt invloed heeft op het positief screenen naar familiaal geweld, maar ook op een algemeen (on)veiligheidsgevoel en bang gevoel dat de patiënten kunnen vertonen. 5.6. INLEIDENDE VRAAG HOE VOELT U ZICH THUIS? De vraag hoe ‘voelt u zich thuis’, werd gesteld als inleidende vraag. In het begin leek het mij weinig zinnig om deze vraag aan de mensen te stellen, maar naar verloop van tijd kon je aan de hand van die vraag vaak vermoeden hoe de mensen de andere vragen zouden beantwoorden. Moeilijker ligt het bij de groep ‘goed tot redelijk goed’ antwoordt. ”Het gaat wel” of “Ca va” zijn antwoorden die onder goed worden geplaatst, maar die kleine nuances lijken toch te zorgen voor meer kans op een positieve screening. De manier om “ goed” te zeggen heeft naar mijn mening een belang. Voorbeeld hiervan is: Patiënt met aanmelding snijwonde op het werk. Verpleegkundige: Hoe voelt u zich thuis? Buiten het feit dat je nu op de spoedgevallen bent terechtgekomen. 68 Patient: Ja, euhh dat gaat wel thuis. Alléé toch af en toe. Verpleegkundige: Is dat dan redelijk goed, heel goed, voel je je nerveus, angstig, of kan je het nog anders omschrijven? Patiënt: Eigenlijk ben ik niet zo op mijn gemak thuis, mijne zoon heeft zware problemen en dat weegt nogal op ons, ik ben vree gestresseerd! Verpleegkundige gaat door met de vragen en daaruit komt naar voor dat de zoon ernstig verslaafd is en thuis vaak de moeder bedreigd, dit zowel met woorden als ook het daadwerkelijk plegen van fysiek geweld. De sociale dienst werd in dit geval afgewezen, de dame was reeds in behandeling bij een psycholoog. De screenende verpleegkundigen hadden de indruk dat door het stellen van deze vraag men al kon aanvoelen of de mensen al dan niet positief zouden screenen. Dit werd echter niet nagegaan in deze studie Bij het opsplitsen van de antwoorden in 3 groepen (“volledig mezelf”, “goed”, en “andere antwoorden”) werd bekeken of dit gerelateerd was met het positief screenen van de patiënt. Hoewel het antwoord in vele gevallen richtinggevend is, zien we dat er afhankelijk van de groep toch een groot aantal vals positieve of vals negatieve patiënten zijn (meer bij vrouwen dan bij mannen). Indien men het stellen van deze vraag zou prefereren boven de huidige screeningsvragen dient rekening gehouden te worden met enkele voor- en nadelen. Deze vraag zou de barrière voor de verpleegkundigen om te screenen kunnen verlagen gezien de vraag neutraler is. Dit geldt natuurlijk ook voor de patiënt, al zien we in deze studie dat slechts enkele patiënten moeilijkheden hebben met de vragen. Daarnaast is het mogelijk dat de duur van de screening hierdoor verkort wordt, al dient mogelijks ook dieper ingegaan te worden op het antwoord. De voor- en de nadelen van het brede karakter van de huidige screeningsvragen moet ook verder bestudeerd worden bij de vraag: “hoe voelt u zich thuis”. Gezien het opzet van deze studie om zoveel mogelijk patiënten te detecteren die 69 slachtoffer zijn van familiaal geweld, voldoet op dit moment de openingsvraag niet aan de vooropgestelde verwachtingen. 5.7. VIND U HET OK DAT WE DIE VRAGEN STELLEN? De grote meerderheid van de patiënten (96%) had in deze pilootstudie geen probleem met het antwoorden op de vragen die gesteld werden. Weigering tot deelname aan een studie omtrent familiaal geweld schommelt tussen de 1 en 5% (Hofner, 2005). Vele mensen die niet in aanraking komen met geweld vinden het op hen niet van toepassing, maar vonden de vragen niet bedreigend. Anderen begrepen niet goed wat het nut was van de vragen, maar waren wel bereid te antwoorden. Dit betrof meestal mensen die geen ervaring hadden met geweld. Soms werden de vragen niet begrepen. In een studie van Houry et al.(2008) werd ook vastgesteld dat de meeste mensen geen probleem leken te hebben met de screeningsvragen en ze nuttig vonden. Screeningsvragen omtrent familiaal geweld worden niet als bedreigend ervaren als ze niet veroordelend gesteld worden (Koziol-MacLain, Garette, Fanslow, Hassall, & Dobbs, 2010). In een andere studie waren 80% tot 90% van de vrouwen van mening dat het spoedpersoneel familiaal geweld moest bevragen (MacMillan, et al., 2013). Nadat de screening was afgelopen, werd vaak vermeld dat niet zijzelf in aanraking komen met geweld, maar wel ‘een kennis’ of een familielid in die situatie kende. Zij hadden dan vragen over hoe ermee om te gaan en of ze er ook mochten naar vragen. In een rapport van de Europese Commissie (2010) gaf men aan dat 1 op de 4 bevraagde personen iemand kenden in vrienden- of een familiekring die slachtoffer is van familiaal geweld. Mensen die effectief in aanraking kwamen met geweld keurden unaniem goed dat er naar gevraagd werd. Voor hen was het vaak de eerste keer dat er zo duidelijk werd gepolst naar geweld. Deze personen gaven soms aan dat het moeilijk was om erover te praten en enkele werden emotioneel. Uit onderzoek blijkt dat enkele mensen tijdens de screening een onbehaaglijk gevoel, gebrek aan privacy, verdriet en emotionele distress konden ervaren (Houry et al, 2008; Hurley et al., 2005; Rhodes et al., 2006). De gezondheidsrisico’s die verbonden zijn aan screening zouden niet opwegen tegen de 70 potentiële voordelen qua veiligheid en de gezondheid van de gescreende vrouwen (Iverson, et al., 2013). De bevraging op zich zou reeds een direct effect hebben op de outcome, waarschijnlijk door het doorbreken van de sociale norm ‘stilte’ rond familiaal geweld en het bewust maken van de wantoestand (Koziol-McLain, Giddings, Rameka, & Fyfe, 2008). Dit resultaat toont aan dat de barrière van de verpleegkundige om te screenen (indien goed opgeleid) onnodig is, en dat screenen slechts in zeer zeldzame gevallen negatieve reacties zal opwekken. Daar tegenover staat dat er zeer veel positieve gevolgen zijn aan screening. Het is dus van belang deze resultaten te communiceren met screenende verpleegkundigen om motivatie te bevorderen. 5.8. VOORSTEL EN OPVANG SOCIALE DIENST Eén van de voorwaarden om personeel op een spoedgevallendienst te overtuigen van de zin van screening, is de beschikbaarheid en de mogelijkheid om de patiënt door te verwijzen voor verdere hulp, opvolging of begeleiding (Choo, Nicolaidis, Newgard, Lowe, Hall, & Mcconnell, 2012). De mogelijkheid om door te verwijzen naar een gespecialiseerde dienst of persoon kan aan de gezondheidswerker het gevoel geven dat ze de persoon verder kunnen helpen (Stayton & Duncan, 2005). Tijdens de dagen van de screening werd er een verhoging van het aantal consultaties van de sociale dienst gezien op de spoedgevallendienst, dit had extra werkbelasting tot gevolg. Uit de resultaten blijkt dat vooral patiënten die na 19 uur opvolging wensten niet werden gecontacteerd. Het verdwijnen uit follow-up is een belangrijk probleem (Datner O’Malley, Schears, Shofer, Baren &Hollander, 2004; Nelson, Bougatsos & Blazina, 2009; Waller, Hohenhaus, & Stern, 1996). Traufman et al. concludeerden dat er meer mensen naar de sociale dienst werden doorverwezen, die positief screenden tijdens een computer gestuurde screening (10%), dan tijdens de ‘usual care’ (<1%). Koziol-McLain et al. (2009) verwezen enkel de patiënten door die na een positief screeningsresultaat, ook een positief antwoord gaven op de volgende ‘Hoog-risico’ vragen.: “Heeft jouw(ex-) partner of iemand in je familie gedreigd met je te doden in de laatste 3 maanden?”; “Zijn er kinderen of ouderen in je huishouden die in gevaar zijn?”; “Is het veilig voor u om naar 71 huis te gaan?”; “Denk je erover om jezelf schade te berokkenen?” Dit had als reden om de sociale diensten niet te overbelasten. Onze spoedgevallendienst is uitgerust met een eigen sociale dienst. In totaal werden er 38 patiënten verwezen naar de sociale dienst, waarvan uiteindelijk 74% in opvolging werd genomen. De precieze oorzaak van de gemiste patiënten in opvolging is niet duidelijk. Mogelijke verklaringen zijn administratieve problemen of de overbelasting van de sociale dienst. Telefoonnummer van de sociale dienst meegeven heeft in deze studie geen effect gehad. Geen enkele persoon nam contact op. Gezien het belang van de opvolging voor de patiënt, maar ook voor de verpleegkundige, is het belangrijk bij verder onderzoek de oorzaken van gemiste opvolging dieper te bekijken. O’Doherty et al. (2014) besluit dat er nog onvoldoende bewijs is dat ondersteuning door de sociale dienst een verbetering van de gezondheidsuitkomsten en een stijging van de voordelen voor de patiënt biedt. Verder onderzoek is noodzakelijk. 5.9. AANMELDINGSKLACHT In 2,1% van de gevallen geven de patiënten familiaal geweld aan als reden om de spoed te consulteren. We zien door het screenen een verhoging van 26%. Deze stijging wordt ook teruggevonden in de literatuur (Garcia, 2004; MacMillan et al., 2009). Bijna één derde van de positief gescreende patiënten had een psychiatrische reden als aanmeldklacht. Dit is ook terug te vinden in de literatuur (Houry, et al., 2008; Walton, et al., 2009). 50 tot 60% van de vrouwen die in aanraking komen met familiaal geweld maken gebruik van psychische gezondheidszorg (Department of Health, 2003; Hegarty, 2011). 72 5.10. NIET GEÏNCLUDEERDE PATIËNTEN Patiënten met hevige pijn worden gewoonlijk zonder screening snel doorverwezen naar de behandelruimte voor pijnstilling. Hierna was screening niet meer mogelijk daar deze enkel uitgevoerd werd door de triage verpleegkundige. Anderstaligen werden, zoals in andere studies niet opgenomen in deze pilootstudie. Nochtans zijn migranten en asielzoeker heel kwetsbaar voor blootstelling aan geweld. Ze zijn vaak niet op de hoogte van de bestaande systemen en opvang mogelijkheden (Ingram en al., 2010), hebben schrik om aangifte te doen, zijn vaker financieel afhankelijk van derden, en lopen een hoger risico op geweld (Keygnaert & Temmerman, 2007). Verschillen in waarden en normen en positie van de vrouw spelen ook een rol (Sheetal, 2010). Mensen die niet aanspreekbaar waren door intoxicatie met alcohol en/of medicatie werden eveneens niet bevraagd, nochtans hebben personen die in aanraking komen met geweld meer kans hebben op alcohol- en drugsmisbruik (Abramsky, et al., 2011; Amy et al., 2008; VAD, 2012; Selic,, Pesjak, & Kersnik, 2011). Daarbij is de prevalentie van alcohol en drugsgebruik hoger bij mannen dan bij vrouwen (Goldstein, Dawson, Chou, & Grant; 2012). Dit komt overeen met de literatuur. Het percentage niet geïncludeerde patiënten zou volgens mij minder bedragen indien alle verpleegkundigen deelnamen aan het onderzoek. In studies werden er inclusie percentages gevonden van 60% tot 80%, wat gelijkaardig is aan ons percentage van 65%. Mensen werden meestal om gelijkaardige redenen als in deze studie niet geïncludeerd (O'Campo, Kirst, Tsamis, Chambers, & Ahmad, 2011; Traufman, McCarthy, Miller, Camphell, & Kelen, 2007). 73 5.11. PLEGERS VAN FAMILIAAL GEWELD Tijdens de screeningsperiode werden 8 daders van familiaal geweld gedetecteerd. Dit geweld was meestal tegen de partner gericht. Twee personen gaven ook toe geweld te gebruiken tegen hun kinderen. Eén op de vijf personen zou iemand kennen die dader is van familiaal geweld (European Comision, 2010). Een 45 jarige man deed de volgende uitdrukking : ‘ een wijf moet bijtijds een keer een goede rammeling krijgen, jamaar Mevrouw, anders spelen ze echt met uw voeten’. Een 40 jarige vrouw stelde: ‘Ge wilt eigenlijk weten of ik klop krijg van mijne man, ewel ik ben degene die hier de kloppen uitdeelt, vraagt het maar ne keer aan mijne man en kinderen, zij zijn bang van mij en niet omgekeerd!, ik heb vroeger ook klop gekregen van mijn vader, ge wordt daar groot van. Een man van middelbare leeftijd dacht dat we van de politie waren en wou eerst niet antwoorden op de vragen. Na nadrukkelijk vermeld te hebben dat het om een onderzoek ging, bekende hij dat zijn vrouw recentelijk de politie had verwittigd na een vechtpartij tussen hen beide. Zowel man als vrouw waren dader als slachtoffer van het geweld. Uit onderzoek van Lipsky & Caetano (2011), blijkt dat ook plegers van familiaal geweld meer gebruik maken van de spoedgevallendienst. Alhoewel het opzet van dit onderzoek niet bestond in het detecteren van daders van familiaal geweld, zien we dat het bespreken van het taboe zowel slachtoffers als daders de kans geeft hierover te spreken. Ook hier kan verdere verwijzing nuttig zijn om hulp te bieden aan de dader en zijn/haar familie. 5.12. ATTITUDE EN VISIE VAN VERPLEEGKUNDIGEN EN PRAKTISCHE BEVINDINGEN VAN SCREENING Bij de start van de screeningsperiode werd aan acht verpleegkundigen gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek en op bepaalde dagen de screeningslijsten bij patiënten af te nemen. 74 Door enkel verpleegkundigen te selecteren die bereid waren om deel te nemen aan de studie, wordt er een selectiebias bekomen. Zij hebben een positieve attitude ten aanzien van de screening en zullen dus meer gemotiveerd zijn de screening correct uit te voeren. Dit kan de resultaten hebben beïnvloed. Vier van de verpleegkundigen stelden effectief de vragen aan de patiënt. De andere 4 voerden de screening niet of onvolledig uit omdat ze deze vragen vergeten waren, er vaak familie aanwezig was en ze het echt heel moeilijk vonden om met de vragen te starten. Deze redenen zijn ook terug te vinden in de literatuur (Waller, Hohenhaus, & Stern, 1996; Traufman, McCarthy, Miller, Camphell, & Kelen, 2007; Ramsey et al., 2002). In een studie van Robinson (2010) vond slecht 2 van de 13 verpleegkundigen dat het hun taak was om mensen actief te bevragen naar familiaal geweld, ze vonden het de taak van de patiënt om het onderwerp aan te snijden. De meeste verpleegkundigen waren van mening dat ze ‘op het zicht’ slachtoffers van familiaal geweld konden herkennen (Hurley, BrownMaher, Camphell, Wallace, & Venugopal, 2005). De vier verpleegkundigen die deelnamen, voelden zich in het begin niet comfortabel bij het bevragen, vonden het moeilijk om familie even te laten wachten in de wachtzaal, waren onzeker over de reacties van de patiënt en de collega’s en bij drukte werden toch patiënten over het hoofd gezien en niet gescreend. Hoe meer de vragenlijsten werden afgenomen en hoe meer routine kwam in het stellen van de vragen, hoe minder hindernissen werden ervaren. De angst voor “ja” antwoorden nam af naarmate er meer screeningen werden uitgevoerd. Er was veel verwondering bij de verpleegkundigen over het voorkomen van geweld. Een positieve screening was niet te voorspellen, dit in tegenstelling tot de verwachtingen bij de start van de studie. Een voorbeeld: Vrouw, 48 jaar, hoofd van een financiële dienst, antwoordde op de drie vragen positief. “Mijn echtgenoot is een ongelofelijk jaloerse man, nu mijn kinderen groter zijn durf ik eindelijk stappen te ondernemen, ik denk dat ik niet één ding kan zeggen wat hij met mij niet heeft aangedaan. Ik ben er klaar mee. De advocaat en politie zijn er mee bezig. Het is de eerste keer dat er zo nadrukkelijk naar wordt gevraagd”. 75 Niemand had verwacht dat personen zo gemakkelijk hun persoonlijke problemen willen bespreken met ziekenhuispersoneel. Enkele waren niet te stoppen na het aansnijden van het onderwerp. Wat mij opviel was dat mensen echt heel veel vertellen over echt persoonlijke zaken. De angst voor het overlijden van een familielid, de trieste situatie van een vriendin met agressieve een echtgenoot,…De openheid van de patiënt ten opzicht van de gezondheidswerkers bleek opvallend groot. Bij het geven van korte informatie aan de familie of begeleider(s),waren deze meestal bereid even plaats te nemen in de wachtzaal. Als inleidende zin werd vaak gebruikt: “Is het mogelijk in het kader van een onderzoek de patiënt even alleen te spreken, dit zal slecht enkele minuten tijd in beslag nemen, van zodra we klaar zijn, komen we u halen”. Moeilijker was het om familie/vrienden te verwijderen die een patiënt vergezellen in de ziekenwagen. Zij zijn dus meteen aanwezig in de triageruimte en minder bereid de persoon alleen te laten Het tijdsaspect is in veel situaties heel belangrijk. Bij grote drukte is het moeilijk om alle patiënten te screenen, omdat dan ook patiënten worden getrieerd door een andere verpleegkundigen. Het vergt nog eens extra tijd om patiënten door te verwijzen of informatie aan te reiken bij een positieve screening. De routine triage neemt drie tot vijf minuten in beslag, het stellen van de screeningsvragen vraagt ongeveer 1 tot 2 minuten. Bij een positieve screening met hulpvraag naar de sociale dienst, loopt de extra tijd snel op tot 5 minuten. Dit betekent een verdubbeling van de tijdsbelasting per positief gescreende patiënt. De angsten en meningen van de verpleegkundigen tonen het belang aan van goede training en informatie vooraf om de barrières te verminderen en het effectief stellen van de vragen te verhogen. 76 5.13. REFLECTIE OVER HET IMPLEMENTEREN OP DE SPOEDGEVALLENDIENST UZ GENT Om verpleegkundigen en artsen correct te laten omgaan met slachtoffers van familiaal geweld, moeten ze in de eerste plaats in staat zijn signalen te herkennen. Het is noodzakelijk vaardigheden te verwerven om zo adequaat op deze signalen te kunnen reageren (McGarry, Kench, & Simpson, 2013). Dit kan door opleiding en training van gezondheidswerkers (Taket et al., 2003). Bewustwording en sensibilisering over het thema ‘familiaal geweld’ is een voorwaarde om screening uit te voeren. Vervolgens is het belangrijk dat men respectvol de vragen stelt en gepast op een persoon met positieve screening kan anticiperen. Verhoging van de eigen-effectiviteit door training zorgt ervoor dat barrières van screening kunnen overwonnen worden (Hegarty et al., 2013). Er zou eveneens geopteerd kunnen worden voor computergestuurde screening, de detectie graad zou hoger liggen, patiënten geven aan hun gevoel van veiligheid te behouden en voor de verpleegkundigen is het minder arbeidsintensief (MacMillan et al., 2006). Men vermoedelijk ook meer vals positieve antwoorden bekomen gezien men niet dieper kan ingaan op de vragen. De gebruikte screeningsvragen in deze pilootstudie verhogen de detectiegraad. In de literatuur komen vele voordelen van screening naar voren op maatschappelijk vlak en op persoonlijk vlak. Het is echter cruciaal om de patiënt zelf over de voordelen van het screenen te laten beslissen. Hierbij moet de autonomie van de patiënt centraal staan, er moet ruimte zijn om zelf te beslissen of verdere opvolging en/of begeleiding nodig is Indien de patiënt opvolging wenst is het noodzakelijk dat deze ook effectief gebeurt. Op de spoedgevallendienst van het UZ Gent is er heel vaak een sociaal verpleegkundige aanwezig, dit in tegenstelling tot andere “kleinere” ziekenhuizen. Het sociaal team heeft in de huidige situatie niet altijd de nodige tijd en middelen om alle verwijzingen adequaat te kunnen opvolgen. De werkdruk van een sociaal verpleegkundige is hoog en opvolging van slachtoffers van geweld vergt tijd en extra inspanningen. Implementatie van screening kan pas efficiënt zijn indien de nodige diensten en opleidingen kunnen voorzien worden. Bij het effectief implementeren zou er meer “ruimte” moeten gemaakt worden om screening mogelijk te maken. Ruimte om de vragen op een private en respectvolle manier 77 te stellen, ruimte/tijd om de patiënt goed te kunnen doorverwijzen of informatie te overhandigen, en effectief een “ruimte” die zorgt voor voldoende privacy voor zowel verpleegkundige als patiënt. Een ander aspect is het motiveren van alle personeelsleden werkzaam op de spoedgevallendienst. Volgens mij is het niet zinvol om de screening te laten uitvoeren door enkele mensen. Het gevoel “alleen” te moeten screenen is volgens mij een oorzaak van het niet meer screenen of zelden screenen. Verpleegkundigen en artsen zien niet altijd het belang in van deze screening of zijn van mening dat het niet hun taak is om gevallen van familiaal geweld te detecteren. Uitspraken die gehoord werden tijdens de screenings periode: - “Personen die geconfronteerd worden met geweld willen vaak toch niet geholpen worden” - “Het is toch hopeloos, ze gaan geen einde maken aan die relatie, omdat wij dat gaan vragen”. - “Het is eigenlijk niet echt mijn zaak om dat te vragen”. - “Het is te confronterend voor de personen om zo persoonlijke vragen te stellen”. - “Al dat werk voor niets, wat maakt het uit dat je de vragen stelt en er verder toch niet wordt op ingegaan”. Deze visies kunnen eventueel deels gestuurd worden door bijscholing en training en het tonen van resultaten. Toch is het volgens mij heel moeilijk elke verpleegkundige blijvend te motiveren. Verpleegkundigen moet zich gesteund voelen zowel door artsen als door beleidsmakers en moeten de ruimte krijgen om de screening uit te voeren met respect voor de privacy. Deelname door alle verpleegkundigen zorgt voor minder werkbelasting van de triageverpleegkundige en kan leiden tot een hogere screeningsgraad. Het idee van de patiënt te kunnen “redden” uit hun huidige situatie moet bijgesteld worden. Vaak zal de patiënt niet onmiddellijk iets veranderen aan de thuissituatie. Dit zou niet het doel moeten zijn van de screening. Het wijzen op en het signaal geven dat er mogelijkheid is om het thema te bespreken met een arts of verpleegkundige heeft op zich al een gunstig effect. De patiënt even te laten stilstaan bij hun situatie en hun te doen 78 vaststellen dat deze niet “de norm” is, zou al een begin kunnen zijn om het probleem aan te pakken. Door het onderwerp aan te snijden kan men de mensen aanzetten om erover te praten en hun het gevoel geven dat ze met hun ervaringen ergens terecht kunnen. Vaak zijn patiënten niet bereid om hun situatie te veranderen, maar het kan hun beeld over hun gepercipieerde norm wel beïnvloeden. Daarnaast maakt de verpleegkundige ook het onderwerp bespreekbaar en vermindert dus het taboe in de maatschappij, wat onrechtstreeks en op lange termijn invloed kan hebben voor individuele patiënten. Het sensibiliseren van de patiënten en hun mogelijkheden bieden om indien gewenst het probleem aan te pakken is volgens mij een goed uitgangspunt. Er zijn reeds richtlijnen aangegeven die screening naar alcohol en medicatiegebruik met behulp van een gestandaardiseerd instrument aanbevelen op een spoedgevallendienst gekoppeld aan het aanbieden van een alcoholstop begeleiding. Vele gezondheidswerkers staan daar ook achter. Nochtans worden deze overtuigingen niet automatisch vertaald in de routine anamnese en zorg. Dit door gebrek aan tijd en financiële middelen (Cunningham, et al., 2010). Gezien de sterke associatie tussen familiaal geweld (zowel slachtoffer als pleger) en het voorkomen van een psychiatrische problematiek, dient bekeken te worden of deze doelgroep niet op een later tijdstip (bv in de UPSIE) kan gescreend worden. Daarnaast moet men ook de rol van de huisarts bekijken, communicatie tussen huisartsen en ziekenhuizen is van essentieel belang. Een goede briefing aan de huisarts over het vermoeden van het familiaal geweld en de vraag voor verdere navraag kan eventueel verlies van follow-up beperking. De vereniging voor huisartsen wijzen op het belang van screening tijdens een consultatie. Er is een aanbeveling om te screenen naar familiaal geweld, maar eenduidige consensus is er nog niet (De deken, Hillemans, Cornelis & Pas, 2009). 79 6. BEPERKINGEN, STERKTES EN AANBEVELINGEN 6.1. BEPERKINGEN Aan deze pilootstudie zijn enkele beperkingen verbonden. Selectiebias werd veroorzaakt door het bewust selecteren van de verpleegkundigen. Er namen slechts vier triageverpleegkundigen deel aan de pilootstudie. Niet alle verpleegkundigen werden op de hoogte gesteld of waren bereid aan het onderzoek deel te nemen. Dit had als gevolg dat tijdens de dagen waarop gescreend werd, niet kon voorkomen worden dat enkele patiënten niet gevraagd werden om aan de studie deel te nemen (dit door pauzes, overname van andere verpleegkundigen, teveel patiënten op hetzelfde ogenblik, etc.). Voor de meewerkende verpleegkundigen werd op voorhand geen training voorzien, terwijl dit in de literatuur toch als essentieel wordt beschreven, wel werd een korte interview guide uitgeschreven. De screening bestond uit een korte vragenlijst waarbij de gebruikte 3 screeningsvragen uit bestaande gevalideerde screeningslijsten waren overgenomen, maar als één consistente vragenlijst nog niet gevalideerd werd. Door het excluderen van anderstaligen en geïntoxiceerde patiënten is het mogelijk dat de resultaten van deze studie vertekend zijn, met voornamelijk onderrapportage in bovenvermelde categorieën.. Screening werd uitgevoerd in de maanden juli tot oktober, er konden dus geen seizoenseffecten achterhaald worden. Er werden ‘s nachts relatief weinig mensen gescreend wegens verminderde bestaffing en wegvallen van de triagefunctie, waardoor er prioriteiten werd gegeven aan de pathologie van de patiënt. 80 Patiënten die hun telefoonnummer opgaven werden niet telefonisch gecontacteerd om omwille van tijdsgebrek en andere prioriteiten van de sociaal verpleegkundige. Hierdoor was er een onvolledige opvolging. Patiënten die gezien werden door de sociale dienst werden doorverwezen naar andere instanties voor verdere opvolging en begeleiding. Er kon niet achterhaald worden of gevolg aan deze adviezen werd gegeven. 6.2. STERKTES Ondanks de hoge prevalentie cijfers, was dit de eerste studie aangaande familiaal geweld die op de spoedgevallendienst van het UZ Gent werd uitgevoerd. De sterkte van deze studie is het ontkrachten van de potentiële drempel tot het stellen van de vragen in de veronderstelling dat patiënten geïntimideerd zouden zijn. Integendeel lijken de patiënten de aandacht voor deze problematiek te verwelkomen. Het stellen van de algemene vraag ‘Hoe voelt u zich thuis?’ blijkt een duidelijk verband te hebben met het al of niet positief screenen op de een of meerdere vragen, echter moet men zich de vraag stellen of het aantal positief screenende patiënten opweegt tegen de voordelen van deze vraag. In tegenstelling tot andere studie werden zowel mannen en vrouwen geïncludeerd. 6.3. AANBEVELINGEN Verder onderzoek zou moeten gebeuren naar het nut van het systematisch screenen van patiënten, de voordelen- en nadelen hiervan en de haalbaarheid. Bij verder onderzoek zou deze specifieke screeningslijst gevalideerd moeten worden ten opzicht van bestaande vragenlijsten. Daarnaast lijken de antwoorden van sommige patiënten erop te wijzen dat de gestelde vragen zeer breed zijn, en mogelijks wat dienen aangepast te worden om specifieker te kunnen screenen naar familiaal geweld. 81 Opvolging door de sociale dienst moet meer ondersteund worden, zodat betere opvolging en begeleiding kan voorzien worden voor de patiënt, dit niet enkel voor de patiënt, maar ook om de motivatie van de gezondheidswerkers te behouden. Het verband tussen het gevoel thuis en het afleggen van een positieve vragenlijst moet verder onderzocht worden. De taak en de rol van de huisarts moet verder bekeken worden. 82 7. CONCLUSIE Het doel van deze pilootstudie was het bepalen van de functie van spoedgevallenpersoneel bij het opsporen en opvolgen van patiënten die slachtoffer zijn van familiaal geweld. Om een zo hoog mogelijk aantal slachtoffers van de verschillende types familiaal geweld te detecteren bestond de screeningstool uit 3 brede, vrij algemene vragen. De screening toonde een hoge prevalentie van familiaal geweld bij patiënten die zich aanmeldden op spoedgevallen, in tegenstelling tot het aantal patiënten die familiaal geweld hebben als aanmeldingsklacht of waarbij het vermoed werd op basis van verhaal of verwondingen. Deze studie ontkracht ook het bedreigende gevoel dat patiënten mogelijks kunnen hebben bij het stellen van deze vragen maar toont de noodzaak aan van het goed begeleiden van zowel verpleegkundige als patiënt. De toegenomen werkbelasting voor de triageverpleegkundige werd in deze studie niet strikt geobjectiveerd, maar lijkt logisch en kan problematisch zijn op drukke momenten, voornamelijk bij het dieper ingaan op bepaalde vragen. Ook werd er een toegenomen belasting van de sociale dienst vastgesteld. Deze studie toont dus duidelijk het nut aan van screening naar familiaal geweld op spoed, het is echter noodzakelijk nog dieper in te gaan op de haalbaarheid voor de algemene werking van de spoed, (de triage)verpleegkundigen en de sociale dienst. Verder onderzoek dient te gebeuren naar de gezondheidsuitkomsten van de patiënten na opvolging van de sociale dienst. 83 8. LITERATUURLIJST Abramsky, T., Watts, C., Garcia-Moreno, C., Devries, K., Kiss, L., Ellsberg, M. J., & Heise, L. (2011). What factors are associated with recent intimate partner violence? Findings from the WHO multi-country study on women's health and domestic violence. BMC, 11:109. Anglin, D., & Sachs, C. (2003). Preventive care in the emergency department: screening for domestic violence in the emergency department. Acad Emerg Med, 10(10):1118-27. Bair-Merrit, M., Lewis-O'Connor, A., Goel, S., Amato, P., Ismailiji, T., Jelly, M., . . . Cronholm, P. (2014). Primary-Care based interventions for intimate partner violence: a systematic violence. American Journal of Preventive Medicine, 188194. Bair-Merritt, M., Mollen, C., Yau, P., & Fein, J. (2006). Impact of domestic violence posters on femele caregivers' opinions about domestic violence screening and disclosure in an pediatric emergency department . Padiatr Emerg Care, 689-693. Banyard, V. L. (2006). Interpersonal violence in adolescence:Ecologcal correlates of self reported perpetration. Journal of Interpersonal Violence, 1314-1332. Bauer, N., Gilbert, A., & Caroll, A. D. (2013). Associations of early exposure to intimate partner violence and parental depression with subsequent mental health outcomes. JAMA Pediatrics, 4:1-7. Blow, H. (2011). Inleiding. In S. A. Welzijn, Handboek familiaal geweld (pp. 5-6). Brussel: Politeia. Browne, K., Hamilton-Giachritsis, C., & Vettor, S. (2007). The cycles of violence: The relationship between childhood maltreatment and the risk of later becoming a victim or perpetrator of violence. Opgehaald van www.euro.who.int/violenceinjury: WHO:http://euro.who.int/_data/assets/pdf_file/0008/98783/E90619.pdf Buysse, A., Enzlin, P., Lievens, J., T'Sjoen, G., Van houtte, M., & Vermeersch, H. (2013). In Sexpert: Basisgegevens van de survey naar seksuele gezondheid in Vlaanderen (pp. 187-188). Ghent: Academia Press. Camphell, J. (2002). Health consequences of intimate partner violence. Lancet, 13311336. Capaldi, D., Knoble, N., Shortt, J., Kim, H. (2012). A systematic review of risk factors for intimate partner violence. Partner Abuse, 231-280. 84 Carroll, C., Reid, A., Biringer, A., Midner, D., Glazier, R., Wilson, L., . . . Seddon, F. (2005). Effectiveness of the antenatal psychosocial health assessment (ALPHA) from in detecting psychosocial concerns: a randomised controlled trial. CMAJ, 253-259. CAW. (2013). Opgeroepen op Februari 7, 2014, van www.steunpunt.be: http://www.steunpunt.be/onderwerpen/geweld_en_misbruik/familiaal_geweld Chaplin, R., Flatley, J., & Smith, K. (2011). Crime in England and Wales 2010/2011. British Crime Survey. London: Home Office Statistical Bulletin. Cho, H. (2012). Examining gender differences in the nature and context of intimate partner violence. J Interpers Violence, 27(13):2665-84. Choo, E., Nicolaidis, C., Newgard, C., Lowe, R., Hall, M., & Mcconnell, K. (2012). The association between emergency department recources and diagnosis of intimate partner violence. Eur J Emerg Med, 19(2):83-88. Coker, A., Davis, K., Arias, I., Desai, S., Sanderson, M., Brandt, H., & Smith, P. (2002). Physical and mental health effects of intimate partner violence for men and women. Am J Prev Med, 23(4): 260-8. Cunningham, R., Harrison, S., McKay, M., Mello, M., Sochor, M., Shandro, J., . . . D'Onofrio, G. (2010). National survey of emergency department alcohol screening an intervention practices. Annals of emergency Medicine, 556-562. Datner, E., O'Malley, M., Schears, R., Shofer, F., Baren, J., & Hollander, J. (2004). Universal screening for interpersonal violence: inability to prove universal screening improves provision of services. Eur J Emerg Med, 11(1):35-8. De deken, L., Pas, L., Hillemans, K., Cornelis, E., & Van Royen, P. (2010). Detectie van partnergeweld, een aanbeveling voor de huisarts. Huisarts Nu, 39(3). DeBoer, M., Kothari, R., Kothari, C. K., & Rohs, T. (2013). What are barriers to nurses screening for intimate partner violence? Journal of Trauma Nursing , 155-160. Dorose, M., Harlow, C., Langan, P., Motivans, M., Rantala, R., & Smith, E. (2005, June). Family Violence Statistics. Opgehaald van www.bjs.gov: www.bjs.gov/content/pub/pdf/fvs02.pdf Dours, S., Evenepoel,T., Van Den Broeck, S., & Van Troos, V. (2012). Problematisch middelengebruik en intrafamiliaal geweld. Brussel: VAD. Dutton, D. (2006). Rethinking Domestic Violence. Vancouver: UCB Press. 85 Dutton, D., & Nicholls, T. (2005). The gender paradigm in domestic violence research and theory: Part 1- The onflict of theory and data. Aggression an dViolent Behavior, 680-714. Dynamics of Intimate Partner Violence . (2010). In J. McClennen, Sociol Work and Family Violence Theories, Assessment and Intervention (pp. 147-150). New York: Springer Publishing Company. Enst, A., Nick, T., Weiss, S., Houry, D., & Mills, T. (1996). Domestic violence in an inner city ED. Ann Emerg Med, 747-753. Ernst, A., Weiss, S., Morgan-Edwards, S., Rihani, T., Coffman, B., Clark, R., . . . Brokmeyer, J. (2012). Derivation and validation of a short emergency department screening tool for perpetrators of intimate partner violence: The PEpetrator RaPid Scale (PERPS). The Journal of Emergency Medicine, 206-217. European Comission. (2010, September). Special Eurobarometer 344 "Domestic Violence against women". Opgehaald op 14 februari, 2014, van http://ec.europa.eu/public_opinion/archives/ebs_344_en.pdf European Union Agency for Fundamental Rights. (2014). FRA: Violence against women: an EU-wide survey. Opgehaald op 26 Maart, 2014, van www.fra.europa.eu: http://fra.europa.eu/en/publication/2014/vaw-survey-main-results Evans, S., Davies, C., & DiLillo, D. (2008). Exposure to domestic violence: A metaanalysis of child and adolescent outcomes. Aggress Violent Behav, 13:131. Faramarzi, M., Esmailzadeh, S., & Mosavi, S. (2005). A comparison of abused and nonabused women's definitions of domestic violence and attitudes to acceptence of male dominance. European Journal of Obstetrics & Gynaecology and Reproductive Biology, 225-231. Feldhaus, K., Koziol-MacLain, J., Amsbury, I., Norton, S., & Lowenstein, J. (1997). Accuracy of 3 brief screening questions for detecting partner violence in the emergency department. JAMA, 1357-1361. Felitti, V., Anda, R., & Nordenberg, D. (1998). Relationship of childhood abuse and household dysfunction to many of the leading causes of death in adults. The adverse Childhood Experiences (ACE). Am J prev Med, 14:439. Garcia-Esteve, L., Torres, A., Navarro, P., Ascaso, C., Imaz, M., Herreras, Z., & Valdés, M. (2011). Validation and comparison of four instruments to detect partner violence in health-care setting. Med Clin, 137(9):390-7. Garcia-Morena, C., Jansen, H., Ellsberg, M., Heise, L., & Watts, C. (2005). WHO multistudy on women's health and domestic violence against women: Initial results on 86 prevalence, health outcomes and women's responses. Opgeroepen op september 13, 2013, van www.who.int/gender/violence/who_multicountry_study/en/ Gerberdig, J., Binder, S., Hammond, W., & Arias, I. (2003). Costs of intimate Partner Violence Against Women in the United States. Atlanta, Georgia: Department of Health and Human Services. Goldstein, R., Dawson, D., Chou, S., & Grant, B. (2012). Sex differences in prevalence and comorbidity of alcohol and drug use disorder: results from Wave 2 of the National Epidemiologic Survey on alcohol and related conditions. J Stud Alcohol Drugs, 938-950. Gracia, E. (2004). Unreported cases of domestic violence against women: towards an epidemiology of social silence, tolerance and inhibition. J Epidemiol ommunity Health, 58(7). Gregory, A., Ramsay, J., Agnew-Davies, R., Baird, K., Devine, A., Dunne, D., . . . Feder, G. (2010). Primary Care Identification and Referral to Improve Safety of women experiencing domestic violence (IRIS): protocol for a pragmatic cluster randomised controlled trial. BMC Public Health, 10:54. Hardip, S., & Eldridge, S. F. (2007). The sensitivity ad specificity of four questions (HARK) to identify intimate partner violence: a diagnostic accuracy study in general practice. BMC Fam Pract, 8:49. Hegarty, K. (2011). Domestic Violence: the hidden epidemic associated with mental illness. The British Journal of Psychiatry, 169-170. Hegarty, K., O'Doherty, L., Taft, A., Chrondros, P., Brown, S., Valpied, J., . . . Gold, L. (2013). Screening and counselling in the primary care setting for women who have experienced intimate partner violence (WAEVE): a cluster randomised controlled trial. The Lancet, 249-258. Haggerty, L., Hawkins, J., Fontenot, H., & Lewis-O’Connor, A. (2011). Tools for screening for interpersonal violence: State of the science. Violence and Victims, 725-37. Heidi, D., Bougatsos, C., & Blazina, I. (2012). Screening women for intimate partner violence: a systematic review to update the U.S. preventive services task force recommendation. Internal Medicine, 796-808. Heise, L., Ellsberg, M., & Gottemoeller, M. (1999). Ending violence against women. Baltimore: John Hoplins University Scool of Public Health, center for Communications Programs. 87 Hofner, M.-C., Python, N., Martin, E., Gervasoni, J.-P., Graz, B., & Yersin, B. (2005). Prevalnce of victims of violence admitted to an emergency department. Emerg Med J, 481-485. Houry, D., Kaslow, N., Kemball, R., McNutt, L., Cerulli, C., Straus, H., . . . Rhodes, K. (2008). Does screening in the emergency department hurt or help victims of intimate partner violence? Ann Emerg Med, 51(4):433-42. Houry, D., Kemball, R., Click, L., & Kaslow, N. (2007). Development of a brief mental health screen for intimate partner violence victims in the emergency department . Acad Emerg Med, 202-9. Howard, L., Feder, G., & Agnew-Davies, R. (2013). Domestic Violence & Mental Health. Glasgow: Bell & Brain. Hurley, K., Brown-Maher, T., Camphell, S., Wallace, T., & Venugopal, R. B. (2005). Emergency department patients' opinions of screening for intimate partner violence among women. Emerg Med J, 97-98. Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. (2010). Geweld. Wat nu? Bruusel. Iverson, K., King, M., Resick, P., Gerber, M., Kimerling, R., & Vogt, D. (2013). Clinical utility of an intimate partner violence screening tool for female VHA patients. JGIM, 1288-1293. IVGM. (2010). Nationaal actieplan ter bestrijding van partnergeweld en andere vormen van intrafamiliaal geweld 2010-2014. Opgeroepen op April 23, 2013, van http://igvm-iefh.belgium.be. Keygnaert, I., & Temmerman, M. (2007). Between theaory and practice: Gender-based violence against refugees, asylum migrants in Europe. Entre Nous: The European Magazine for sexual and reproductive health, (66)12-14. Koziol-MacLain, J., Garette, N., Fanslow, J., Hassall, I., & Dobbs, T. (2010). A randomized controlled trial of a brief emergency department intimate partner violence screening intervention. Annals of emergency Medicine, 413-423. Koziol-McLain, J., Giddings, L., Rameka, M., & Fyfe, E. (2008). Intimate partner violence screening and brief intervention: Experiences of wome in two New Zeeland Health Care settings. Journal of Midwifery & Women's Health, 504-510. Krug, E., Mercy, J., Dahlberg, L., & Zwi, A. (2002). World report on violence and health. Geneva. The Lancet, 1083-1088. 88 Larkin, G., Rolniak, S., Hyman, K., MacLeod, B., & Savage, R. (2000). Effect of an adminstrative intervention on rates of screening for domestic violence in an urban emergency department. Am J Public Health, 1444-1448. Laporte, L. (2011). The relationship between adolescents' experience of familiy violence and dating violence. Youth & Society, 3-27. Lawako, S., Sonz, S., Helmström, L., & Castren, M. (2011). Screening for intimate partnerviolence against women in health-care Sweden: Prevalence and determinants. ISRN Nursing. Ling Chan, K., Wai Man, A., Fong, D., Chow, C., & Leung, M. (2013). Characteristics of familiy violence victims presenting to emergency department in Hong Kong. The Journal of emergency Medicine, 249-258. Lipsky, S., & Caetano, R. (2011). Intimate partner violence perpetration among men and emergency department use. J Emerg Med, 696-703. MacMillan, H., Wathen, N., Jamieson, E., Boyle, M., & Shannon, H. (2009). Screening for intimate partner violence in health care settings. JAMA, 493-501. MacMillan, H., Wathen, N., Jamieson, E., Boyle, M., McNutt, L.-A., & Worster, A. (2006). Approaches to screening for intimate partner violence in health care settings. JAMA, 530-536. McGarry, J., Kench, S., & Simpson, C. (2013). Developing a new post for nurses to identify cases of domestic abuse. Emergency Nurse, 16-18. Mills, T., Avegno, J., & Haydel, M. (2005). Male victimes of partner violence: Prevalence and accuracy of screening tools. The Journal of Emergency Medicine, 447-452. Moyer, A. (2013). Screening for intimate partner violence an abuse of elderly and vulnerable adults: U.S. Preventive Servises Task Force Recommendation Statement. Ann Intern Med. Nelson, H., Bougatsos, C., & Blazina, I. (2012). Screening women for intimate partner violence: A systematic review to update the U.S. Preventive Services Task Force Recommandation. Ann Intern Med, 796-808. Nelson, H., Nygren, Y., McInerney, Y., & Klein, J. (2004). Screening women and elderly adults for family and intimate partner violence: A review of the evidence for the U.S. Preventive Services Task Force . Ann Intern Med, 387-396. O'Campo, P., Kirst, M., Tsamis, C., Chambers, C., & Ahmad, F. (2011). Implementing succesful intimate partner violence screening programs in health care settings: 89 Evidence generated from a realist-informed systematic review. Social Science &Medicine, 855-866. O’Doherty, L., Taft, A., Hegarty, K., Ramsay, J., Davidson, L., Feder, G. (2014, 13 Mei). (electronische versie). Screening women for intimate partner volence in healthcare settings: abridged Cochrane systematic review and meta-analysis. BMJ, 1-11. Olive, P. (2007). Care for emergency department patients who have experienced domestic violence: a review of the evidence base. Journal of Clinical Nursing, 1736-1748. Parveen, A., & Naylor, P. (2013). Intimate partner violence: A narrative review of the biological and psychological explanations for its causation. Aggression and violent behaviour, 373-382. IGVM. (2009).vrouwen en mannen in België. Opgeroepen op April 20, 2013, van http://www.igvm-iefh.belgium.be/nl/binaries/GenderStat_N_Hfdst9-15_tcm336161115.pdf Perera, N., Hanson, D., & Franklin, R. (2012). Breaking the cycle of violence: detection of domestic violence in a regional emergency department. Inj Prev, 18(1). Perciaccante, V., Susarla, S., & Dodson, T. (2010). Validation of an diagnostic protocol used to identify intimate partner violence in the emergency department setting. Journal of Oral an Maxillofacial Surgery, 1537-1542. Pieters, J., Italiano, P., Offermans, A., & Hellemans, S. (2010). Ervaringen van vrouwen en mannen met psychologisch, fysiek, seksueel geweld. Brussel: Instituut voor gelijkheid van rouwen en mannen. Rabin, R. J., & Campbell, J. B.-M. (2009). Intimate Partner Violence Screening Tools: a systematic review. Am J Prev Med , 439-445. Ramsay, J., Richardson, J., Carter, Y., Davidson, L., & Feder, G. (2002). Should health professionals screen women for domestic violence? Systematic Review. BMJ, 325:314. Rhodes, K. (2012). Taking a fresh look at routine screening fot intimate partner violence: What can we do about what we know? Mayo Clinic Proceedings, 419-423. Rhodes, K., Drum, M., Anliker, E., Frankel, R., Howes, D., & Levinson, W. (2006). Lowering the thershold for discussion od domestic violence. JAMA, 1107-1114. Ridchardson, J., Coid, A., Petruckevitch, W., Chung, S., & Moorey, G. (2002). Identifying domestic violence: cross sectional study in primary care. British Medical Journal, 274-277. 90 Ritchie, M., Nelson, K., & Wills, R. (2009). Family violence intervention within an emergency department: Archieving change requires miltifaceted processess to maximize safety. Journal of Emergency Nursing, 97-104. Robinson, R. (2010). Myths and stereotypes: How registered nurses screen for intimate partner violence . Journal of Medicine Nursing, 572-576. Roelens, K., Verstraelen, H., & Temmerman, M. (2006). A knowledge, attitudes, and practice survey among obstetrician-gynaecologists on intimate partner violence in Flanders, Belgium. BMC Public Health, 6:238. Selic, P., Pesjak, K., & Kersnik, K. (2011). The prevalence of exposure to domestic violence and the factors associated with co-occurence of psychological and physical violence exposure: a sample from primary care patients. BMCPublic Health, 11:621. Sorbo, F., Grimstad, H., Bjorngaard, J., Schei, B., & Lukasse, M. (2013). Prevalence of sexual, physical and emotional abuse in the Norwegian mother and child cohort study. BMC Public Health, 13:186. Spangaro, J., & Poulos, R. (2011). Pandora doesn't live here anymore: normalization of screening for intimate partner violence in Australian antenatal, mental health, and substance abuse servivices. Violene and Vistims, 130-144. Spangaro, J., & Zwi, A. (2010). After the Questions: Impact of routine screening for domestic violence in NSW Health Services. New South Wales: School of Public Health and Community Medicine. Spangaro, J., Zwi, A., Poulos, R., & Man, W. (2004). Who tells and what happens: disclosure and health service esponses to screening for inimate partner violence. Health an Social Care, 671-680. Stayton, C., & Duncan, M. (2005). Mutable influences on intimate partner abuse screening in healt care settings: A synthesis of the literature. Trauma, Violence & Abuse, 271-285. Steunpunt Algemeen Welzijn. (2013). Opgeroepen op Oktober 10, 2013, van htsatp://w2.communitysoft.com/onderwerpen/geweld_en_misbruik/familiaal_ge weld. Stith, S., Smith, D., Penn, C., Ward, D., Tritt, D. (2004). Intimate partner abuse perpetration and victimization risk factors: A meta-analytic review. Aggression and Violent Behavior, 65-89. Straus, M., & Douglas, E. (2004). A short Form of the Revised Conflict Tactics Scales, and typologies for severity and mutuality. Violence and Victims, 507-520. 91 Strauss, M. (2006). Dominance and symmetry in partner violence by male and female university students in 32 nations. New York: New York University. www.helpguide.org. (sd). Opgehaald op Mei 5, 2014, van http://helpguide.org/mental/domestic_violence_abuse_types_signs_causes_effec ts.htm Taket, A., Smith, K., Watson, J., Shakespeare, J., Lavis, V., & Cosgrove, K. (2003). Routinely asking women about domestic violence in health settings. BMJ, 327:673. Taillieu, T., & Brownridge, D. (2010). Prevalence, patterns, risk factors, theories, and directions for future research. Aggression and Violent Behavior,14-35. Thackeray, D., Hibbard, R., & Dowd, D. (2010). Intimate partner violence: the role of the pediatrician. Pediatrics, 1094-1100. Traufman, D., McCarthy, M., Miller, N., Camphell, J., & Kelen, G. (2007). Intimate partner violence and emergency department screening: computerized screening versus usual care. Annals of Emergency Medicine, 526-534. Van Parys, A-S; Temmerman, M. (2009, April). Protocol voor de opvang van intrafamiliaal geweld in een ziekenhuis. Gent: International Centre for Reproductive Health, Universiteit Gent. Van Parys, A., Keygnaert, I., & Temmerman, M. (2012). Zwangerschap en geweld. Gent: ICRH. Walby, S., & Allen, J. (2004). Domestic violence, sexual assault and stalking: Findings from the british Crime Survey. Home Office Research. Walker, L. E. (1979). The battered Women. Harper and Row. Waller, A., Hohenhaus, S. S., & Stern, E. (1996). Development and validation of an emergency department screening referral protocol for victims of domenstic violence. Annals of Emergency Medicine, 754-760. Walton, M., Murray, R., Cunningham.R.M., Chermack, S., Barry, K., Booth, B., . . . Blow, F. (2009). Correlates of intimate partner violence among men and women in an inner city emergency department. J Addict Dis., 28(4): 366-81. Wathen, N., Jamieson, E., & MacMillan, H. (2008). Who is identified by screening for intimate partner violence? Women's Health Issues, 423-432. Wathen, N. M. (2013). Exploring the uptake and framing of research evidence on universal screenig for intimate partner violence against women: a knowledge translation case study. Health Research Policy ans Systems, 11:13 92 Watt, K. (2008). Understanding risk factors for Intimate Partner Femicide. In A. Baldry, & F. Winkel, Intimate Partner Violence Prevention and Intervention: The Risk Assessment and Management Approach (pp. 47-49). New York: Nova Science Publishers. WHO. (2013). Responding to intimate partner violence and sexual violence against women. WHO clinical and policy guidelines. Geneva: World Health Organisation. WHO. (2004). Understanding and addressing violence against women. Opgehaald November 24, 2013, van www.who.int: www.who.int/reproductivehealth/topics/vilence/vaw_series/en/ www.horenzienenzwijgen.be. (2013). Opgeroepen op Oktober 11, 2013, van horenzienenzwijgen.be: www.horenzienenzwijgen.be/index.php/2012/08/wat-ispartnergeweld/ Yeung, H., Chowdhury, N., Malpass, A., & Feder, G. (2012). Responding to domestic violence in general practice: A qualitative study on perceptions and experiences. International journal of Familiy Medicine, ID 960, 523-7. 93 9. BIJLAGE Bijlage nummer 1: Gebruikte vragenlijst Screening naar het algemeen welzijn thuis bij alle 18 tot 65-jarige patiënten die zich aanmelden op de spoedgevallendienst van het UZ Gent. Adrema : Vragen 1. Bent u gehuwd – samenwonend – alleenstaand –- andere 2. Heeft u kinderen Nee – Ja, hoeveel.... 3. Wonen er andere mensen bij u in? Nee – Ja, wie ? 4. Hoe voelt u zich thuis? A. Redelijk goed B. Gewoon, goed C. Ik kan volledig mezelf zijn D. Gespannen/nerveus E. Eenzaam F. Angstig G. Andere: 5. Voelt u zich veilig thuis? Ja -Nee 6. Bent u de laatste 12 maanden bang geweest voor wat een huisgenoot/ familielid zei of deed? Ja- Nee 7. Heeft iemand u thuis in het laatste jaar gekwetst of geprobeerd te kwetsen op welke manier ook? Ja –Nee Indien één of meer positief geantwoord op 5-6-7 Opvolging sociale dienst aanvaard Ja- Nee Telefoon gegevens opvolging patiënt : 8. Vindt u het oké/goed dat we die vragen stellen? Ja- NeePatiënt niet geïncludeerd omwille van: o Weigering => geen informed consent o Fysiek toestand van de patiënt laat het niet toe o Geen tijd o Familie aanwezig o Taal barrière o Onder invloed/ Niet aanspreekbaar o Cognitieve beperkingen o Teveel pijn o Andere.... o 94 Bijlagen nummer 2: toestemmingsformulier Toestemmingsformulier Ik heb het document informatie aan wetenschappelijk onderzoek gelezen en er een kopij van gekregen. Ik heb uitleg gekregen over de aard, het doel, de duur en de te voorziene effecten van de studie. Ik heb uitleg gekregen over de mogelijke risico’s en men heeft me ingelicht over het bestaan van een verzekeringspolis in het geval er letsels zouden ontstaan die aan de studieprocedures toe te schrijven zijn. Ik stem ermee in om volledig samen te werken aan het onderzoek, mijn medewerking is vrijwillig. Mijn naam en gegevens worden anoniem verwerkt. Naam patiënt...................................... Handtekening: Datum:................ Ik bevestig dat ik de aard, het doel, en de te voorziene effecten van de studie heb uitgelegd aan de bovenvermelde vrijwilliger. De vrijwilliger stemde toe om deel te nemen door zijn/haar handtekening te plaatsen. Persoon die uitleg gegeven heeft:..................................................................... Datum:............................................................................................................... Handtekening: 95 Bijlage nummer 3: informatiebrief voor deelnemers aan wetenschappelijk onderzoek 1. Titel van het onderzoek Screening naar het algemeen welzijn thuis bij (alle 18 tot 65 jarige) patiënten die zich aanmelden op de spoedgevallendienst van het UZ Gent 2. Doel van de studie Deze vragenlijst maakt deel uit van een masterproef in de gezondheidsvoorlichting en – opvoeding en heeft als doel om door het bevragen van het algemeen welzijn van de patiënt thuis een beter zicht te krijgen op de algemene gezondheid van de patiënt, om zo tot een betere zorg te komen die niet alleen de fysieke, maar ook psychosociale aspecten omvat. Dit gebeurt bij alle 18-65 jarige patiënten die zich aanmelden op de spoedopname. 3. Hoe verloopt dit onderzoek Gedurende 6 maanden zullen alle patiënten die zich op vooraf vastgelegde dagen op de spoedgevallen aanmelden, gevraagd worden om een korte vragenlijst te beantwoorden. De vragenlijst zal afgenomen worden door de triageverpleegkundige nadat u schriftelijke toestemming hebt gegeven. Deze korte vragenlijst neemt slechts enkele minuten in beslag en wordt eenmalig afgenomen. Verder zijn er geen verplichtingen verbonden aan dit onderzoek. U bent uiteraard niet verplicht deel te nemen aan dit onderzoek en al of niet deelname zal geen invloed hebben op verzorging. De spoedgevallendienst is op de hoogte van dit onderzoek. We willen ook aan u vragen om deel te nemen aan dit onderzoek. Indien u niet wenst mee te werken, zal dit geen invloed hebben op verdere behandelingen. 4. Wat wordt van u verwacht Eénmalig tijdens het triage moment wordt er door de verpleegkundige gevraagd om enkele vragen te mogen stellen omtrent uw algemeen welzijn. Alle antwoorden worden met grote discretie verwerkt en de gegevens blijven anoniem en vertrouwelijk. 96 5. Wie zal de gegevens verwerken De gegevens van deze vragenlijst zullen verwerkt worden door een student in de gezondheidsvoorlichting en –opvoeding, mevr Mona Clauwaert, onder begeleiding van onderzoekster Dra Ines Keynaert en Prof Dr Peter De Paepe verbonden aan de Universiteit Gent en het Universitair Ziekenhuis Gent. Het Ethisch Comité van het ziekenhuis heeft zijn toestemming gegeven voor dit onderzoek. De student is daardoor gebonden om alle rechten (vertrouwelijkheid, anonimiteit) te garanderen. 6. Letsel ten gevolge van deelname aan de studie De experimentenwet van 7/05/2004 verplicht ons om deelnemers aan wetenschappelijke projecten te verzekeren voor de deelname en het risico (hoe klein ook) dat men loopt. De waarschijnlijkheid dat u door deelname aan deze studie enige schade ondervindt, is extreem laag. Indien dit toch zou voorkomen, wat echter zeer zeldzaam is, werd er een verzekering afgesloten conform de Belgische wet van 7 mei 2004, die deze mogelijkheid dekt 7. Kosten Je deelname aan deze studie brengt geen extra kosten mee voor jou. 8. Contactpersoon Indien u verdere vragen zou hebben over dit onderzoek, kunt u altijd terecht bij de volgende personen Mona Clauwaert: spoedverpleegkunige, student Master gezondheidsvoorlichting en –opvoeding) [email protected] Ines.Keygnaert, onderzoekster ICRH-UGent, [email protected] Prof Dr Peter De Paepe, [email protected] in Handtekening triageverpleegkundige 97 Bijlage nummer 3: Bijkomende tabel: Percentages en aantallen van onveilig, bang en gekwetst per categorie van gevoel thuis Onveilig OF/EN gekwetst Bang OF/EN gekwetst Alle 3 (of een of meerdere) Onveilig Bang Gekwetst Onveilig OF/EN bang Redelijk goed 5 (8,2%) 8 (9,5%) 9 (7,3%) 11 (10,0%) 13 (8,8%) 13 (9,1%) 16 (9,9%) Gewoon, goed 8 (13,1%) 15 (17,9%) 24 (19,4%) 18 (16,4%) 27 (18,4%) 29 (20,3%) 31 (19,3%) 0 (0%) 2 (2,4%) 7 (5,6%) 2 (1,8%) 7 (4,8%) 8 (5,6%) 8 (5,0%) Ik kan volledig mezelf zijn Gespannen/ nerveus Eenzaam 9 (14,8%) 17 (20,2%) 33 (26,6%) 22 (20,0%) 37 (25,2%) 35 (24,5%) 38 (23,6%) 11 (18,0%) 12 (14,3%) 16 (12,9%) 16 (14,5%) 21 (14,3%) 20 (14,0%) 23 (14,3%) Angstig 14 (23,0%) 14 (16,7%) 18 (14,5%) 17 (15,5%) 19 (12,9%) 18 (12,6%) 19 (11,8%) Andere 14 (23,0%) 16 (19,0%) 17 (13,7%) 24 (21,8%) 23 (15,6%) 20 (14,0%) 26 (16,1%) Totaal 61 (100%) 84 (100%) 124 (100%) 110 (100%) 147 (100%) 143 (100%) 161 (100%) Bijlage nummer 4: informatiefolder omtrent geweld vo or de deelnemers Bijlage nummer 5: Interviewguide voor de deelnemende verpleegkundigen Tijdens de screening is het van belang de patiënten alleen te ondervragen, mensen die via de wachtzaal de triageruimte binnen komen kunnen gescheiden worden van begeleiders en/of familie door de vraag: “Is het mogelijk in het kader van een onderzoek Mr. of Mvr. even alleen te mogen - spreken?”. Nadat patiënt alleen is binnengebracht kan de patiënt eerst reden geven van aanmelding of kan er eerst gestart worden met de vraagstelling, die als volgt kan aangekondigd worden: - “Bent u bereid op enkele vragen te antwoorden rond het algemeen welzijn thuis?” - “Het gebeurt vaak dat er spanningen zijn of soms agressie en geweld optreden binnen de familie, dit blijkt dikwijls onopgemerkt, dus daarom stellen we aan alle patiënten deze vragen” - “Geweld binnen de familie is een vaak voorkomend probleem, daarom stellen we aan alle patiënten de volgende vragen” Indien patiënt bereid is, worden de vagen van de lijst gesteld. Bij onduidelijkheid en vage antwoorden kan er altijd om verduidelijking gevraagd worden. (Ook indien patiënt zich heel goed voelt thuis, worden de volgende vragen gesteld). Aantekeningen en antwoorden mogen uitgeschreven worden op de vragenlijst. Na deelname moet het toestemmingsformulier getekend worden!!!! Bij een positief antwoord kan het voorstel voor begeleiding van de sociale dienst aangeboden worden. - “Ik hoor dat er toch enkele strubbelingen/ problemen/ regelmatig ruzies etc. zijn thuis, zou het u helpen om eens een gesprek te hebben met onze sociale dienst, zij kunnen eventueel verdere informatie en begeleiding voorzien”. Indien patiënt opvolging wenst doorgeven aan sociale dienst, indien niet, kan er indien gewenst een kleine folder worden meegegeven. (in witte zak). Iedereen bedanken voor deelname aan de studie. 100 10. LIJST MET TABELLEN EN FIGUREN figuur 1: cycle of violence Bron: Walker (1979) ........................................................... 12 figuur 2 inclusie en exclusie van aantal patiënten .......................................................... 43 figuur 3 beslisboom van negatieve en positieve screening en het gevoel thuis volgens geslacht ........................................................................................................................... 55 Tabel 1: demografische gegevens van de niet-geïncludeerde patiënten......................... 44 Tabel 2 : demografische gegevens van de geïncludeerde patiënten ............................... 46 Tabel 3: aantallen en percentages van de vraag “hoe voelt u zich thuis?” ..................... 47 Tabel 4: percentages en aantallen op de 3 screeningsvragen ......................................... 48 Tabel 5: Vergelijking van demografische kenmerken met het positief antwoorden van een of meerder vragen uit de screening chi-kwadraat-test en vermelden van p-waarde ..... 50 Tabel 6: aantallen en percentages geslacht en de 3 screeningsvragen .......................... 51 Tabel 7: vergelijking burgerlijke staat met de screeningsvragen ................................... 52 Tabel 8: vergelijking gevoel thuis met de 3 screeningsvragen ....................................... 53 Tabel 9:aantallen en percentages per shift ...................................................................... 56 Tabel 10: aantallen en percentages sociale dienstTabel: aantallen en percentages sociale dienst............................................................................................................................... 57 Tabel 11: aantallen en percentages bevraging goed ....................................................... 60 101 102
© Copyright 2024 ExpyDoc