View online - Ghent University Library

UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2013-2014
Screening naar het algemeen welzijn thuis (bij alle 18 tot 65 jarige) patiënten die zich
aanmelden op de spoedgevallendienst van het UZ Gent. Een pilootonderzoek naar
familiaal geweld.
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in Gezondheidsvoorlichting en - opvoeding
Door Clauwaert Mona
Promotor: Prof Dr P. De Paepe
Co-promotor: Dra Ines Keygnaert
UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2013-2014
Screening naar het algemeen welzijn thuis (bij alle 18 tot 65 jarige) patiënten die zich
aanmelden op de spoedgevallendienst van het UZ Gent. Een pilootonderzoek naar
familiaal geweld.
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in Gezondheidsvoorlichting en - opvoeding
Door Clauwaert Mona
Promotor: Prof dr P. De Paepe
Co-promotor: Drs Ines Keygnaert
3
ABSTRACT
Probleemstelling: Familiaal geweld is een relevant maatschappelijk probleem,
slachtoffers hiervan maken frequent gebruik van de spoedgevallendienst. Alhoewel
patiënten dit thema hier zelden spontaan aansnijden, is het cruciaal deze problematiek te
herkennen.
Doelstelling: Het doel van deze studie is het bepalen van de rol van
spoedgevallenmedewerkers bij de identificatie en opvolging van familiaal geweld.
Onderzoeksmethode: In de periode van 3 Juli tot 31 Oktober 2013 werden op
willekeurige dagen 18- tot 65-jarige Nederlandstalige patiënten (n=858) die zich
aanmeldden op de spoedgevallendienst, gescreend aan de hand van een korte
screeningslijst. Aan positief gescreende patiënten werd opvolging door de sociale dienst
voorgesteld.
Resultaten: 559 patiënten (65,2%) werden geïncludeerd (55,3% mannen en 44.7%
vrouwen). In totaal werden 34,8% (n=87) van de vrouwen en 23,9% (n=73) van de
mannen positief gescreend op één of meer vragen (28,6%) (p<0,001), bij slechts 5
patiënten was familiaal geweld de aanmeldingsklacht. In 42,1% werd het voorstel van
opvolging door de sociale dienst aanvaard, bij 86% hiervan werd follow-up uitgevoerd.
De screeningsprocedure werd door de meeste ondervraagden (96%) positief onthaald.
Daarnaast blijkt de oriënterende openingsvraag “hoe voelt u zich thuis?” significant
gerelateerd aan de uitkomst van de screening (p<0,001).
Conclusie: Screening naar familiaal geweld bij de patiënten op de spoedgevallendienst
toont de grote prevalentie van de problematiek aan. De gebruikte screeningsvragen bleken
efficiënt en aanvaardbaar voor patiënten, de haalbaarheid op drukke momenten dient
verder bestudeerd te worden. Opvolging door de sociale dienst is belangrijk, ondanks
interesse bij minder dan de helft van de positief gescreende patiënten.
Aantal woorden masterproef: 17.691 (exclusief inhoudstafel, literatuurlijst en bijlagen)
4
INHOUDSOPGAVE
Abstract ............................................................................................................................. 4
Inhoudsopgave .................................................................................................................. 5
Afkortingen....................................................................................................................... 7
Voorwoord ........................................................................................................................ 8
Inleiding ............................................................................................................................ 9
1.
literatuurstudie ........................................................................................................ 11
1.1.
1.1.1.
Cyclus van geweld .................................................................................... 12
1.1.2.
Het ecologisch model van geweld ............................................................ 12
1.2.
Vormen van familiaal geweld .......................................................................... 14
1.2.1.
Psychologisch- emotioneel geweld .......................................................... 14
1.2.2.
Verbaal geweld ......................................................................................... 14
1.2.3.
Economisch geweld .................................................................................. 14
1.2.4.
Lichamelijk geweld .................................................................................. 15
1.2.5.
Seksueel geweld ....................................................................................... 15
1.3.
Prevalentie ....................................................................................................... 16
1.3.1.
Wereldwijd ............................................................................................... 16
1.3.2.
België ........................................................................................................ 18
1.3.3.
Prevalentie op spoedgevallendienst .......................................................... 19
1.4.
Risicofactoren .................................................................................................. 20
1.5.
Gezondheidseffecten ........................................................................................ 22
1.5.1.
Fysieke gevolgen ...................................................................................... 22
1.5.2.
Emotionele en psychische klachten .......................................................... 23
1.5.3.
Fatale gevolgen ......................................................................................... 23
1.6.
2.
Wat is familiaal geweld ? ................................................................................ 11
Signalen van de slachtoffers van familiaal geweld .......................................... 24
Screening van familiaal geweld .............................................................................. 25
2.1.
Screening op spoedgevallendiensten ............................................................... 27
2.2.
Meetinstrumenten ............................................................................................ 28
2.3.
Voordelen van routinematig screenen naar familiaal geweld .......................... 31
2.4.
Barrières voor screening .................................................................................. 32
2.4.1.
Organisatorische barrières ........................................................................ 32
2.4.2.
Persoonlijke barrières ............................................................................... 33
2.5.
Gevaren van screening naar familiaal geweld ................................................. 34
5
3.
4.
2.6.
Implementeren van routine onderzoek of screening ........................................ 34
2.7.
Rol van de sociale dienst ................................................................................. 35
2.8.
Probleemstelling .............................................................................................. 36
Methodologie .......................................................................................................... 37
3.1.
Doelstellingen van het onderzoek .................................................................... 37
3.2.
Onderzoeksopzet .............................................................................................. 37
3.3.
Procedure ......................................................................................................... 38
3.3.1.
Vragenlijst ................................................................................................ 39
3.3.2.
Toestemmingsformulier ........................................................................... 41
3.3.3.
Informatiebrief voor de deelnemers ......................................................... 41
3.4.
Onderzoeksmethode ......................................................................................... 41
3.5.
Gegevensverwerking en analyse ...................................................................... 41
Resultaten ............................................................................................................... 43
4.1.
Duur ................................................................................................................. 45
4.2.
Uur van aanmelding ......................................................................................... 45
4.3.
Demografische gegevens ................................................................................. 46
4.4.
Gevoel thuis ..................................................................................................... 47
4.5.
Screeningsvragen ............................................................................................. 48
4.6.
Demografische karakteristieken vergeleken met som screening ..................... 49
4.7.
Geslacht vergeleken met de 3 screeningsvragen ............................................. 51
4.8.
Burgerlijke staat vergeleken met de 3 screeningsvragen ................................. 52
4.9.
Gevoel thuis vergeleken met de 3 screeningsvragen ....................................... 53
4.10. Uitkomst screening volgens gevoel thuis en geslacht ..................................... 55
4.11. Aantal positief gescreende patiënten volgens aanmeldingstijd ....................... 56
4.12
Voorstel sociale dienst .................................................................................... 57
4.13. Aanmeldklacht ................................................................................................ 58
4.14. Vind u het oké dat die vragen worden gesteld? .............................................. 59
4.15. Plegers van familiaal geweld .......................................................................... 60
4.16. Andere personen in huis aanwezig ................................................................. 60
5.
Discussie ................................................................................................................. 62
5.1
Algemene resultaten van de screening............................................................. 62
5.2
screeningsvragen .............................................................................................. 63
5.3.
Dienst/ uur........................................................................................................ 66
5.4.
Leeftijd ............................................................................................................. 67
5.5.
Burgerlijke staat ............................................................................................... 68
6
5.6.
Inleidende vraag Hoe voelt u zich thuis? ......................................................... 68
5.7.
Vind u het ok dat we die vragen stellen? ......................................................... 70
5.8.
Voorstel en opvang sociale dienst ................................................................... 71
5.9.
Aanmeldingsklacht .......................................................................................... 72
5.10.
Niet geïncludeerde patiënten ........................................................................ 73
5.11.
Plegers van familiaal geweld........................................................................ 74
5.12.
Attitude en visie van verpleegkundigen en praktische bevindingen van
screening ..................................................................................................................... 74
5.13.
6.
Reflectie over implementeren op spoedgevallen UZ gent ........................... 77
Beperkingen, sterktes en aanbevelingen ................................................................. 80
6.1.
Beperkingen .................................................................................................... 80
6.2.
Sterktes............................................................................................................. 81
6.3.
Aanbevelingen ................................................................................................. 81
7.
Conclusie ................................................................................................................ 83
8.
Literatuurlijst .......................................................................................................... 84
9.
Bijlage.............................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
10.
Lijst met tabellen en figuren .............................................................................. 100
AFKORTINGEN
-
CAW: Centrum voor Algemeen Welzijn
-
WHO: World Health Organisation (Wereld Gezondheid Organisatie)
-
ICRH: International Centrum Reproductive Health
-
IGVM: Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen
7
VOORWOORD
Allereerst zou ik graag Ines Keygnaert willen bedanken voor de motiverende begeleiding
van deze masterproef. De snelle feedback en nuttige tips heb ik ten zeerste geapprecieerd.
Daarnaast wil ik ook Prof P. De Paepe bedanken voor het nalezen en bijsturen van mijn
masterproef.
Mijn oprechte dank gaat uit naar mijn lieftallige collega’s/vrienden van de
spoedgevallendienst van het UZ Gent. Zonder hulp van mijn “moeder” Conny, Kathleen,
Erik, Veronique, Davy, Catheline, Jeroen en Eline had ik dit niet voor elkaar gekregen.
Jullie zijn schatjes.
Duizend maal dank aan Jef, Felix en Lola. Het respect en de liefde die ik voor jullie voel
is onbeschrijfelijk. Jullie zijn de max! en laten me dagelijks genieten van het leven.
Verder wil ik mijn vrienden bedanken om mijn sociaal leven op peil te houden.
8
INLEIDING
Geweld komt het vaakst voor in familiale sfeer (Lawick, 2005) en familiaal geweld is
bijgevolg een relevant en vaak voorkomend sociaal probleem ongeacht de cultuur, religie
en andere demografische eigenschappen van de populatie (Parveen, Naylor, 2013). In
wetenschappelijk onderzoek wordt het omschreven als een gezondheidsprobleem met
epidemische proporties (Choo, Nicolaidis, Newgard, Lowe, Hall, & Mcconnell, 2012;
WHO, 2013).
Uit onderzoek blijkt dat personen die in aanraking komen met familiaal geweld meer
gebruik maken van een spoedgevallendienst (Choo, Nicolaidis, Newgard, Lowe, Hall, &
Mcconnell, 2012; Houry, et al., 2008). Patiënten zouden deze problematiek makkelijker
bespreken met personeel op een spoedgevallendienst dan met een eerstelijns
gezondheidswerker (Walton, et al., 2009), maar in het algemeen wordt gesteld dat
gezondheidswerkers goed geplaatst zijn om familiaal geweld te detecteren.
In deze masterproef werd voor de term familiaal geweld geopteerd. Dit omdat het woord
‘familiaal’ reeds betrekking heeft op ‘in de familie’ en de term ‘intra’ hier geen
meerwaarde heeft.
In deze masterproef werd nagegaan of aan de hand van een korte screeningslijst patiënten
konden gedetecteerd worden die in het laatste jaar te maken hadden met familiaal geweld,
maar deze klacht niet vermeldden als aanmeldklacht.
Bij positief gescreende patiënten, werd er systematisch een voorstel voor sociale dienst
opvolging aangeboden. Daarnaast werd bestudeerd of deze personen opvolging wensten
en indien gewenst of er gevolg werd gegeven aan het voorstel.
Een evaluatie werd gemaakt door de deelnemende verpleegkundige omtrent de
gepercipieerde barrières en de implicaties die deze screeningslijst tot gevolg had.
De screeningstool bestond uit 3 vragen, met daarnaast nog een algemene vraag over hoe
de patiënt zich voelt thuis en enkele demografische vragen.
Er werd geopteerd om 2 screeningsvragen uit verschillende screeningstools te gebruiken
die reeds gevalideerd werden op een spoedgevallendienst (WAST en PVS). In deze
9
vragen werd het woord ‘partner’ vervangen door familielid, omdat in deze pilootstudie
geweld binnen de familie bevragen werd bevraagd. De laatste screeningsvraag is één van
de twee vragen die als aanbeveling voor screening geldt voor huisartsen in België (De
Deken, Hillemans, Cornelis, Pas, 2009). Door het combineren van deze 3 vragen werd
getracht fysiek, psychologisch en verbaal geweld te bevragen om zo weinig mogelijk vals
negatieve antwoorden te verkrijgen.
Deel één en twee van de masterproef omvat een literatuurstudie, gebaseerd op
wetenschappelijke studies en rapporten. Dit deel handelt over de term ‘familiaal geweld’,
en wat daaronder verstaan wordt. Het tweede onderdeel gaat wat dieper in op screening
van familiaal geweld. Deel drie bespreek de methodologie van deze pilootstudie. Deel
vier geeft een overzicht van de resultaten. In deel vijf worden deze resultaten besproken
en bediscussieerd. Nadien volgen enkele aanbevelingen en tot slot wordt een conclusie
geformuleerd.
10
1. LITERATUURSTUDIE
1.1.
WAT IS
FAMILIAAL GEWELD ?
Eenduidige terminologie en definiëring van de problematiek ontbreekt in de literatuur.
De termen huiselijk geweld, intra-familiaal geweld en familiaal geweld zijn termen die in
de Nederlandstalige literatuur gebruikt worden.
De term ‘familiaal geweld’ wordt in deze context breder gezien dan enkel geweld binnen
het gezin. Familiaal geweld heeft onder meer ook betrekking op geweld tussen (ex-)
partners, stalking, kindermishandeling, eergerelateerd geweld, geweld tussen broers en
zussen, pleegouders, stiefouders en kinderen,…
Het International Centre for Reproductive Health (ICRH) gebruikt volgende definitie:
“Intrafamiliaal geweld is elk herhaald dwingend en/of intimiderend gedrag uitgeoefend
tegenover een gezins- of familielid of een (ex-)partner. Het geweld kan zowel van fysieke,
psychische/emotionele, seksuele en/of economische aard zijn ongeacht de leeftijd van de
betrokkenen.” (Van Parys; Temmerman, 2009).
In het Nationaal actieplan ter bestrijding van partnergeweld en andere vormen van
familiaal geweld 2010-2014 verstaat men onder geweld in intieme relaties “een geheel
van gedragingen, handelingen en houdingen van één van de partners of ex-partners die
erop gericht zijn de andere te domineren en te controleren. Het omvat fysieke, psychische,
seksuele en economische agressie, bedreigingen of geweldplegingen die zich herhalen of
kunnen herhalen en die de integriteit van het slachtoffer, en zelfs zijn socio- professionele
integratie, kunnen bedreigen”. Dit geweld treft niet alleen het slachtoffer, maar ook de
andere familieleden.
De verschillende vormen kunnen zowel samen als afzonderlijk voorkomen. Altijd is er
sprake van een context van dwang of controle van een partner of familielid ten opzichte
van een ander (Taket, Smith, Watson, Shakespeare, Lavis, & Cosgrove, 2003). Familiaal
geweld is wisselwerking tussen twee personen en bi-directioneel (Strauss, 2006).
11
1.1.1. CYCLUS VAN GEWELD
De cyclus van geweld is vaak voorspelbaar en vertoont meestal een vast patroon in drie
fases. In de eerste fase lopen de spanningen en frustraties op tot een bepaald punt waarbij
een pleger zijn impulsen niet meer kan controleren, waardoor de explosiefase ontstaat,
waarbij er in een handeling van geweld gesteld wordt. Nadien volgt er vaak een periode
van schaamte en schuld. Dit is de periode waarin de dader zich wil verontschuldigen
m.a.w. er volgt een verzoenings- of honeymoon fase.
figuur 1: cycle of violence Bron: Walker (1979)
1.1.2. HET ECOLOGISCH MODEL VAN GEWELD
Familiaal geweld heeft een grote impact op de individuele gezondheid, maar heeft ook
een invloed op de gezondheid van de maatschappij en de gezondheidsinstellingen.
Het ecologisch model van Bronfenbrenner (1979) gaat ervan uit dat gedrag gevormd
wordt door interacties tussen personen en hun sociale omgeving. Verschillende factoren,
zowel vanuit de omgeving als het individu, hebben een invloed op het feit of men te
maken krijgt met familiaal geweld. Het gedrag van een persoon is het resultaat van de
interacties tussen de verschillende niveaus van een sociale organisatie (Dutton, 2006;
WHO, 2002; Krug, Mercy, Dahlberg & Zwi, 2002)
12
Het ecologisch model heeft vier niveaus (Parveen & Naylor, 2013).
Het eerste niveau heeft betrekking op individuele factoren van een individu. Hieronder
verstaan we de biologische en persoonlijke factoren die het individuele gedrag
beïnvloeden, onder meer geslacht, leeftijd, opvoeding, inkomen, psychologische
problemen, persoonlijkheidsstoornissen, agressieve aanleg en middelen gebruik.
Relationele en familiale factoren vormen het tweede niveau. Dit houdt onder andere in
mannen met verschillende partners, huwelijksontevredenheid, laag of verschillend niveau
van opleiding, relaties met vrienden en werkomstandigheden.
Het derde niveau omvat sociale factoren. Voorbeelden hiervan zijn ongelijke positie van
mannen en vrouwen, armoede en normatieve waarde van de maatschappij ten opzichte
van geweld (bv bij politie en andere institutionele instellingen).
Het laatste niveau bestaat uit gemeenschapsfactoren. Zoals de aanvaarbaarheid van
traditionele geslachtsrollen en normen, normatief gebruik van geweld (bv in de scholen,
werkplaatsen) en zwakke gemeenschapsregels.
Waar geweld vroeger vooral toegeschreven werd aan individuele factoren, wordt bij
gebruik van het ecologisch model meer belang gehecht aan de gemeenschaps-, omgeving, relationele, culturele- en sociale risico factoren (zoals traditionele normen tussen
vrouwen en mannen) (Cho, 2012; Krug, Mercy, Dahlberg, & Zwi, 2002).
Dit model toont aan dat familiaal geweld nooit een geïsoleerd probleem is. Het speelt zich
af in een relationele context die beïnvloed wordt door allerlei sociale en culturele
systemen, kort gezegd de maatschappij (Dutton, 2006).
13
1.2.
VERSCHILLENDE VORMEN VAN FAMILIAAL GEWELD
Zowel volwassenen, adolescenten als kinderen kunnen de pleger als het slachtoffer zijn
van familiaal geweld. Mensen kunnen zowel rechtstreeks als onrechtstreeks slachtoffer
zijn van familiaal geweld; getuigen van geweld zijn immers ook slachtoffers van geweld
(CAW, 2013).
De World Health Organisation (WHO) (2013) verstaat onder familiaal geweld niet enkel
partnergeweld en geweld tegen zwangere vrouwen, maar ook kindermishandeling (-18)
en oudermis(be)handeling (+65). Deze masterproef focust echter op familiaal geweld bij
personen tussen de 18 en 65 jaar.
1.2.1. PSYCHOLOGISCH - EMOTIONEEL GEWELD
De definitie van psychologisch geweld is moeilijk te omschrijven en niet eenuidig in de
literatuur (Buysse, et al., 2013). De gehanteerde definitie in deze masterproef is deze van
het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen (2010).
“Onder psychologisch geweld wordt verstaan, alle acties en houdingen die het slachtoffer
in diens psychische en mentale integriteit aantasten, vernederen, bedreigen, beperken van
iemands vrijheid (geld af nemen, opsluiten,...), relationeel geweld.”
1.2.2. VERBAAL GEWELD
Onder verbaal geweld valt elke vorm van gewelddadige communicatie en het
minimaliseren van uitspraken van het slachtoffer. Voorbeelden hiervan zijn schelden,
schreeuwen, treiteren, etc. Verbaal geweld kan een voorloper zijn van andere vormen van
geweld. Sommige onderzoekers includeren verbaal geweld onder psychologisch geweld
(Howard, Feder, & Agnew-Davies, 2013).
1.2.3. ECONOMISCH GEWELD
Deze vorm betreft alle middelen en daden om de ander in staat van economische
afhankelijkheid te houden (IGVM, 2010).
14
Uitingen van economisch geweld zijn: iemand het eigen loon niet laten beheren, geen of
onvoldoende huishoudgeld geven, financiële uitbuiting, etc. (Blow, 2011).
1.2.4. LICHAMELIJK GEWELD
Lichamelijk geweld wordt ook benoemd als fysiek geweld. Het omvat alle vormen van
iemand fysiek pijn doen, zoals slaan, schoppen, ruw behandelen, iemand te weinig eten
geven, geen of onvoldoende zorg geven, etc. (Blow, 2011).
1.2.5. SEKSUEEL GEWELD
Onder seksueel geweld verstaat men seksuele intimidatie (geen fysiek contact); seksueel
misbruik (fysiek contact-geen penetratie); poging tot verkrachting (fysiek contact- poging
tot verkrachting); verkrachting (penetratie); seksuele uitbuiting (Van Parys, Keygnaert,
& Temmerman, 2012).
15
1.3.
PREVALENTIE
De prevalentie van familiaal geweld wordt veelal onderschat (IGVM, 2011). Volgens de
WHO is een exact cijfer over het voorkomen van familiaal geweld niet eenvoudig te
bekomen onder meer door onderrapportage (2013). Dit wordt onder andere veroorzaakt
door: (on)bereidheid om aangifte te doen, het niet durven uiten en zwijgzaamheid van
zowel het slachtoffer als de dader (Gerberdig, Binder, Hammond, & Arias, 2003).
Familiaal geweld, en in het bijzonder partnergeweld, wordt voornamelijk omschreven als
een probleem van geweld door mannen gezien de hogere frequentie van verwondingen
bij fysiek geweld (Strauss, 2006). Daarnaast concludeerde Strauss (2006) ook dat
dominantie door één van de leden van het gezin wordt geassocieerd met een verhoging
van geweld. Er is altijd sprake van een wisselwerking tussen beide personen. Bij
onderzoek naar familiaal geweld moet er rekening gehouden worden met zowel het
gedrag van beide partners als het familiesysteem (Dynamics of Intimate Partner Violence,
2010).
Registratie van slachtoffers van familiaal geweld kan helpen om een beter zicht te krijgen
op de omvang en ernst van het probleem. Gezondheidswerkers kunnen hierbij een
belangrijke rol spelen zowel in het herkennen van de slachtoffers als het aanreiken van
de gepaste hulp (Olive, 2007).
Familiaal geweld komt voor in alle lagen van de bevolking, in alle socio-economische,
religieuze en culturele groepen. Maar vrouwen zijn echter vaker het slachtoffer van
geweld door hun mannelijke intieme partners of mensen die ze persoonlijk kennen, en dit
over een vaak lange periode (WHO, 2012).
Er is een verschil in prevalentie tussen verschillende landen en tussen stedelijke en
landelijke gebieden (Garcia-Morena, Jansen, Ellsberg, Heise, & Watts, 2005).
1.3.1. WERELDWIJD
Verscheidene studies tonen aan dat tussen 20 en 30% van de vrouwen en tussen 23 en
26% van de mannen eenmaal in het leven slachtoffer worden van familiaal geweld (Coker
et al., 2002; Moyer, 2013; Nelson, Bougatsos & Blazina, 2012; European Union Agency
for Fundamental Rights, 2014; Walby & Allen, 2004; Yeung, Chowdhury, Malpass &
16
Feder, 2012; Taillieu & Brownridge, 2010 ). De WHO multi-Country study rapporteerde
een lifetime prevalentie die varieert van 15 tot 71% (Garcia-Morena et al., 2005).
Uit een studie van Selic, Pesjak & Kersnik (2011) in de eerstelijnszorg kwam naar voor
dat 15.3% van de patiënten in aanraking kwam met familiaal geweld gedurende de laatste
5 jaar en 10 tot 25% in het laatste jaar (Chaplin, Flatley, &Smith, 2011; Houry el al. 2008;
Koziol-McLain, et al., 2010; Ridchardson, et al., 2002).
Familiaal geweld komt zowel bij hetero, bi- als homoseksuele relaties voor (Heise,
Ellsberg, & Gottemoeller, 1999; Ramsay, Richardson, Carter, Davidson, & Feder, 2002;
WHO, 2012).
1.1.3.1.
Geweld ten aanzien van vrouwen
Volgens de Council of Europe (2014) worden 12 tot 15% van de vrouwen bijna dagelijks
geconfronteerd wordt met familiaal geweld (Statitic Brain, 2011). Vrouwen ervaren
significant meer fysiek geweld, misbruik en machtscontrole. Het grootste verschil in
prevalentie situeert zich op het vlak van seksueel geweld. Deze bedraagt respectievelijk
17% voor de vrouwen en 2% voor de mannen (Garcia-Morena et al., 2005).
De British Crime Survey vermoedt dat 30 % van de geweldpleging ten opzichte van
vrouwen voortkomt uit familiaal geweld, 33% zijn kennissen, 24% zijn onbekenden en
19% komt voort uit overval incidenten (Chaplin, Flatley, & Smith, 2011).
De WHO (2012) benadrukt dat geweld tegen vrouwen in vele delen van de wereld de
belangrijkste oorzaak is van kwetsuren en werkonbekwaamheid. Vrouwen hebben zeven
tot veertien keer meer kans dan mannen op ernstige fysieke letsels (Nelson, Nygren,
McInerney, & Klein, 2004).
17
1.1.3.2.
Geweld ten aanzien van mannen
Gerapporteerd psychologisch geweld is bij mannen drie maal hoger dan fysiek geweld.
Psychologisch geweld bestaat voornamelijk uit het uiten van bedreigingen en roepen en
vloeken (Mills, Avegno & Haydel, 2005; Chaplin, Flatley, & Smith, 2011).
De daders van psychologisch geweld zijn meestal de intieme partners, fysiek geweld
wordt meestal gepleegd door andere familieleden (steunpunt algemeen welzijn, 2013).
Uit statistieken blijkt dat 18% van de mannen één of meerdere ervaringen zou hebben met
familiaal geweld sinds de leeftijd van 16 jaar en 7 tot 9% het laatste jaar (Walby & Allen,
2004; Dorose, Harlow, Langan, Motivans, Rantala, & Smith, 2005). In een onderzoek
van Mills et al. (2006) werden 12,7% van de mannen regelmatig bedreigd door een
familielid, meer dan een vierde van de ondervraagde mannen kreeg frequent te maken
met verbaal geweld. Ernst et al (1996) rapporteerde dat 14 tot 22% van de mannen het
laatste jaar in aanraking kwamen met geweld (zowel verbaal als fysiek).
In studies naar screening van familiaal geweld worden vaak enkel vrouwen opgenomen
(Anglin & Sachs, 2003; Choo, et al., 2012; MacMillan et al., 2009), hoewel screening bij
mannen ook noodzakelijk is. Screeningstools gebruikt bij vrouwen, zijn mogelijks niet
geschikt zijn voor mannen (Mills, Avegno, & Haydel, 2005).
1.3.2. BELGIË
In een enquête van het IGVM die werd afgenomen in 2010 bij een representatieve
steekproef van 2000 personen tussen de 18 en 75 jaar zag men dat 12,5% van alle
respondenten (vrouwen 14,9% en mannen 10,5%) minstens één maal in de laatste 12
maanden het slachtoffer werd van geweld door (ex-) partner. Psychologische druk bleek
de vaakst voorkomende vorm van partnergeweld te zijn (11% werd slachtoffer van
psychologisch of verbaal geweld tegenover 1,3% fysiek geweld).
Vrouwen bleken vaker het slachtoffer van ernstig tot zeer ernstig fysiek en/of seksueel
geweld, waarbij vrouwen in de leeftijdscategorie 18-25 jaar het meest geweld
(22,1%)rapporteerden.
18
Mannen praten minder over geweld dan vrouwen (60% van de mannen en 77% van de
vrouwen hebben de feiten aan iemand verteld) en doen ook minder beroep op gepaste
hulpverlening (IGVM, 2010).
Een Vlaams onderzoek naar seksuele beleving in leeftijdscategorie 18-80 jaar, vermeld
dat 10% fysiek wordt bedreigd door een ex of huidige partner, 29% emotioneel geweld
ondervinden en 20% seksueel geweld ondergingen door een ex of huidige partner
(Buysse, et al., 2013).
1.3.3. PREVALENTIE OP SPOEDGEVALLENDIENST
Personen die in aanraking komen met familiaal geweld maken vaker gebruik van
gezondheidsinstellingen en in het bijzonder van een spoedgevallendienst (Rhodes, 2012;
Walton, et al., 2009).
In het algemeen schommelen de prevalentie cijfers bij screening op de
spoedgevallendienst tussen 5% en 29,5%. (Ernst et al., 2012; Houry, et al., 2008;
MacMillan, Wathen, Jamieson, Boyle, & Shannon, 2009; Olive, 2007; Ritchie, Nelson,
& Wills, 2009; Walton et al., 2009; Feldhaus et al., 1997) De incidentie van aanmeldingen
op de spoedgevallendienst omwille van familiaal geweld varieert van 2% tot 7% (Nelson, Nygren,
McInerney, & Klein, 2004).
19
1.4.
RISICOFACTOREN
De risicofactoren om slachtoffer te worden van familiaal geweld zijn:
-
Jonge leeftijd
-
Voorgeschiedenis van alcohol en drugsproblematiek
-
Partner hebben met een drugsproblematiek
-
Misbehandeling of getuige van ouderlijk geweld als kind
-
Laag opleidingsniveau
-
Depressie
-
Aanvaarbaarheid en mate waarin geweld in de maatschappij of culturele context
getolereerd wordt of er een positieve attitude aanvaarbaarheid van geweld bestaat
ten opzicht van geweld tegenover vrouwen
-
Burgerlijke staat: In sommige studies wordt getrouwd zijn of samenwonend zijn
geassocieerd met het meer voorkomen van familiaal geweld (Sorbo, Grimstad,
Bjorngaard, Schei & Lukasse, 2013; Wathen et al. 2008), andere studies
vermelden single zijn als een risicofactor op familiaal geweld (Selic, Pesjak,
Kersnik, 2011).
-
Kinderen hebben uit een andere relatie zou ook het risico op geweld tussen
partners verhogen
-
Werkloosheid
-
Aanraking met seksueel geweld voor 18 jaar
(Abramsky, et al., 2011; Buysse, et al., 2013; Browne, Hamilton-Giachritsis, & Vettor,
2007; Faramarzi, Esmailzadeh, & Mosavi, 2005; Felliti, Anda, & Nordenberg, 1998;
Selic, Pesjak &Kersnik, 2011; VAD, 2012; Wathen et al., 2008; Wathen, Jamieson, &
MacMillan, 2008; Watt,2008).
De risicofactoren van een geweldpleger worden mede bepaald door gebeurtenissen in het
verleden, opvoeding, persoonlijke ervaringen en ontwikkelingen (Watt, 2008) en zijn
dezelfde als het slachtoffer
-
Antisociale persoonlijkheid
20
-
Aanvaarbaarheid van geweld en omgeving die geweld tolereren
-
Het hebben van meerdere seksuele partners
-
Controle zucht hebben over vrouwen en vechten met andere mannen
-
Jaloezie en gebrek aan empathie
-
Visie op taak en rolverdeling
-
Het hebben van een partner met alcohol en drugsgebruik
-
Financiële moeilijkheden
-
Crimineel verleden
-
Psychosomatische problemen
(Abramsky, et al., Blow, 20112011; Banyard, 2006; Ernst, et al., 2012; Capaldi, Knoble,
Shortt, & Kim, 2012; Stith, Smith, Penn, Ward, & Tritt, 2004; Walton, et al., 2009; Watt,
2008).
21
1.5.
GEZONDHEIDSEFFECTEN
Gevolgen van familiaal geweld manifesteren zich zowel op korte als op lange termijn.
Ook heeft familiaal geweld een sociale en economische kost voor de hele gemeenschap
en draagt het bij tot gezondheids-, sociale en economische ongelijkheid (Gerberdig,
Binder, Hammond, & Arias, 2003; Rhodes, 2012).
Slachtoffers van geweld lijken een minder goede gezondheid te hebben dan personen die
niet in aanraking komen met geweld (Coker, et al., 2002). Vandeweghe, Bruynooghe &
Opdebeeck (1998) stelden vast dat vrouwen die niet met geweld in aanraking komen
aanzienlijk minder somatische klachten hebben dan degene die wel met geweld
geconfronteerd worden. Algemeen werd geconcludeerd dat het aantal geweldvormen
waarmee de vrouw in aanraking komt een negatieve impact heeft op de levenskwaliteit.
Het niet detecteren van familiaal geweld kan leiden tot gemiste diagnoses, onnodige
onderzoeken en een verhoging van de gezondheidskosten (Camphell, 2002; Rhodes,
Drum, Anliker, Frankel, Howes, & Levinson, 2006).
Bij kinderen met ouders die familiaal geweld rapporteerden, worden meer psychische
problemen zoals aandachtsproblemen en hyperactiviteit gerapporteerd (Bauer, Gilbert,
Caroll, & Downs, 2013). Geweld kan dus zowel fatale als niet fatale
gezondheidsgevolgen hebben (Heise, Garcia-Morena, 2002; Evens, Davies, & DiLillo,
2008; WHO, 2012).
1.5.1. FYSIEKE GEVOLGEN
Geweld heeft vaak directe gevolgen, hieronder verstaan we verwondingen zoals
fracturen, snijwonden, miskramen, littekens, hematomen, snij- en scheurwonden,
abdominale en thoracale verwondingen, gebroken tanden, zicht- en gehoorschade, trauma
capitis, strangulatie wonden en rug- en nek verwondingen…
Maar er zijn ook indirecte gezondheidsgevolgen zoals gastro-intestinale en
gynaecologische problemen, chronische pijnen, hoofdpijnen, abnormale eetlust,
huidklachten, last van ogen, oren, neus en keel, vage klachten (Campbel, et al., 2002;
Nelson, Nygren, McInerney, & Klein, 2004).
22
Ook is er een risico op seksueel overdraagbare ziekten (HIV, pelvic inflammatory disease,
SOA, etc.) en op ongewenste zwangerschap.
Bij geweld tegen zwangere vrouwen zijn er effecten op de gezondheid van zowel de
moeder als het kind. Familiaal geweld is geassocieerd met vroeggeboorte, laag
geboortegewicht en jongere maternele leeftijd bij zwangerschap (Carroll, et al., 2005).
1.5.2. EMOTIONELE EN PSYCHISCHE KLACHTEN
Er bestaat een sterke associatie tussen het ondergaan van familiaal geweld en het optreden
van mentale gezondheidsproblemen (Houry, Kemball, Click, & Kaslow, 2007; Hegarty,
2011).
Er is een groter risico op:
-
Depressieve symptomen en het ontwikkelen van chronische psychische
stoornissen en automutilatie
-
Het heeft een impact op het zelfbeeld en het zelfvertrouwen van het individu en
de mogelijkheid om te participeren in de gemeenschap
-
Eetstoornissen,
emotionele
en
gedragsproblemen,
slaapproblemen
en
posttraumatisch stress syndroom
-
Zelfmoordpogingen komen tweemaal zo vaak voor bij slachtoffers van geweld,
en dan vooral bij vrouwen
-
Grotere afhankelijkheid van medicatie of drugs
(Browne, Hamilton-Giachritsis, & Vettor, 2007; Coker, et al., 202;
Instituut voor
Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, 2010; Krug, Mercy, Dahlberg, & Zwi, 2002).
1.5.3. FATALE GEVOLGEN
Moord, moederschapssterfte en aidsgerelateerde sterfte zijn de meest nefaste gevolgen
die een grote impact hebben op de omgeving van zowel het slachtoffer als de dader (Krug,
2002; Campbel, et al., 2002).
23
1.6.
SIGNALEN VAN DE SLACHTOFFERS VAN FAMILIAAL GEWELD
Een grote hindernis bij het detecteren en vaststellen van familiaal geweld is dat
slachtoffers meestal niet spontaan over de gebeurtenissen praten, ook vertonen zij vaak
geen duidelijke signalen. De symptomen zijn meestal vaag of aspecifiek (Bauer, Gilbert,
& Caroll, 2013; Camphell, 2002).
Algemene waarschuwingssignalen voor partnergeweld kunnen zijn: Angst, nervositeit in
het bijzijn van de partner, het akkoord gaan met alles wat de partner zegt, dominantie van
de partner waarbij deze steeds het woord voert, de partner die patiënt steeds vergezelt (bij
de intake en onderzoeken), de partner kan weigerachtig zijn om de onderzoeksruimte te
verlaten, of waarbij hij/zij het slachtoffer overstelpt met telefoonoproepen. Het slachtoffer
zelf is gewoonlijk zwijgzaam, heeft een zenuwachtige indruk en kan angstig lijken.
Signalen van fysiek geweld kunnen zich uiten in: frequente aanmelding op spoed wegens
verwondingen die worden toegeschreven aan ‘ongelukjes’, frequente afwezigheid van
werk of school zonder duidelijke verantwoording, het dragen van verhullende kledij en
weigerachtigheid om zich uit te kleden bij onderzoek door de arts, het vermijden van
oogcontact, afwezigheid van emotionele uitdrukkingen, etc.(www.helpguide.org).
Signalen van sociaal isolement houden in: het niet veel meer buiten komen (tenzij met de
partner !) of het verwaarlozen van de sociale contacten.
Psychologische signalen van geweld bestaan uit: gedaald zelfvertrouwen, majeure
persoonlijke en karakteriële veranderingen (bv voordien optimistisch en uitbundig, nu
teruggetrokken, etc.), depressie, angst, suïcidaliteit (Gregory, et al., 2010).
Wanneer bovenvermelde aspecten tijdens het klinisch onderzoek en de anamnese
terugkomen, zou de waakzaamheid van de hulpverlener moeten verhogen.
Andere voorbeeldsituaties uit de literatuur zijn, een inconsistent verhaal van de
verwondingen, het laattijdig hulp zoeken bij medische klachten, het frequent gebruik
maken van de spoedgevallendienst, het missen van afspraken, meervoudige abortussen,
slechte compliance wat betreft medicamenteuze voorschriften, ongepast gedrag of ‘rare’
reacties op bepaalde situaties, etc. Verwondingen zonder logische uitleg, vooral ter
24
hoogte van nek, tanden en genitaliën zijn steeds verdacht (Camphell, 2002; Ernst, et al.,
2012; MacMillan et al., 2006; Ridchardson, Coid, Petruckevitch, Chung, & Moorey,
2002).
2. SCREENING VAN FAMILIAAL GEWELD
Screening van familiaal geweld in de gezondheidssector is een ‘hot’ item, maar blijft
controversieel. Er blijkt nog steeds onvoldoende bewijs om systematische
screeningsprogramma’s aan te bevelen (Garcia-Morena, Jansen, Ellsberg, Heise, &
Watts, 2005; MacMillan H., Wathen, Jamieson, & Boyle, 2009; Rabin, Jennings,
Campbell, & Bair-Merrit, 2006; Taket et al., 2002). De literatuur is inconclusief over het
screenen van alle patiënten, alleen vrouwen of enkel patiënten met vage klachten en
psychologische problemen. De afweging moet gemaakt worden of het niet beter is om
selectiever te screenen, gebaseerd op klinische overwegingen, om zo gerichter
slachtofferhulp te kunnen bieden (WHO, 2013). Wathen et al. (2009) benadrukken dat er
moet overwogen worden om te screenen naar geweld bij vrouwen, indien ze zich
aanmelden met psychische klachten.
Het is onduidelijk of screening het aantal gevallen van geweld vermindert en of dit
eveneens de gezondheidsuitkomsten van de slachtoffers verbetert. (Selic, Pesjak &
Kersnik, 2011). In het algemeen concludeert de WHO dat screening leidt tot een
verhoging van het aantal geïdentificeerde patiënten. Bij invoering van de screening is
echter geen vermindering in het aantal gevallen van familiaal geweld vast te stellen, er
zouden eveneens geen gezondheidsvoordelen uit voortvloeien (WHO, 2013). De U.S.
Preventive Services Task Force (USPSTF) geeft als aanbeveling dat vrouwen in de
vruchtbare leeftijd moeten gescreend worden en de mogelijkheid moeten hebben hulp te
ontvangen (Moyer, 2013).
Als geweld niet vroegtijdig wordt opgespoord, kan het langdurig verzwegen worden en
zo ernstige gevolgen hebben (Rhodes, 2012). Ook indien het slachtoffer niet expliciet om
hulp vraagt, kunnen er signalen gegeven worden vanuit de persoon en is het zinvol om
daarop te reageren. Detectie- en screeningsinstrumenten kunnen de gezondheidswerkers
25
helpen om slachtoffers van geweld, aan de hand van deze signalen, vroeger op te sporen
(Weewaters & Groenen, 2011).
Professionelen uit de psychische, medische en sociale sector alsook politie en justitie
zouden in staat moeten zijn dit soort geweld te herkennen en er gepast op te reageren.
(Nationaal actieplan ter bestrijding van partnergeweld en andere vormen van
intrafamiliaal geweld 2010-2014). Screening kan tenslotte niet uitgevoerd worden zonder
ondersteuning en training, verhogen van de kennis en aanleren van vaardigheden is
daarbij heel belangrijk (Taket, Smith, Watson, Shakespeare, Lavis, & Cosgrove, 2003).
Over effectiviteit en veiligheid van het screenen tijdens de zwangerschap is voldoende
wetenschappelijk bewijs gevonden. Er wordt aangeraden om minimaal eenmaal per
trimester te screenen, aangezien vrouwen het geweld tijdens de eerste bevraging vaak niet
toegeven (Houry, et al., 2008).
Een screeningstool kan enkel bruikbaar zijn wanneer het proportioneel meer slachtoffers
van geweld correct detecteert, zodat de gezondheidswerkers de juiste hulp kunnen bieden
aan die personen (Haggerty, Hawkins, Fontenot, & Lewis-O’Connor, 2011). Evidentie
over de voordelen van een interventie om vrouwen te ondersteunen die positief screenden
voor familiaal geweld is zeer beperkt (Hegartyy et al., 2013).
De WHO (2013) geeft in het rapport over ‘Responding to intimate partner violence’ aan
dat gezondheidswerkers familiaal geweld moeten onderzoeken wanneer aandoeningen
hierdoor kunnen worden verklaard. Het duidelijk en direct navraag doen bij vermoeden
van geweld is hierbij essentieel. Het is wenselijk deze vragen te stellen op een zorgvuldige
en niet veroordelende wijze, en enkel bij afwezigheid van partner en andere familieleden
(Lawako, Sonz, Helmström, & Castren, 2011).
Er is geen eenduidigheid over de manier van screenen. Face-to-face bevraging door een
verpleegkundige zorgt voor een volledigere invulling van screeningslijsten ten opzicht
van een computergestuurde screening door de patiënt zelf (MacMillan et al, 2006). Een
zelf te doorlopen computerprogramma zou daarentegen wel de werklast en de barrières
voor screening op een spoedgevallendienst kunnen verminderen (Rhodes, Drum, Anliker,
Frankel, Howes, & Levinson, 2006).
26
2.1.
SCREENING OP SPOEDGEVALLENDIENSTEN
Slachtoffers van familiaal geweld doen vaker een beroep op een gezondheidszorgsysteem
(WHO, 2013). Ondanks het feit dat slachtoffers van familiaal geweld vaak gebruik maken
van de spoedgevallendienst, is het percentage gedetecteerde patiënten laag (Gracia,
2004).
Taket et al. (2004) concludeerden dat vrouwen die te maken hebben met familiaal geweld
drie maal meer gebruik maken van de spoedgevallendiensten dan vrouwen die geen
ervaringen hebben met geweld. Dit kan zijn voor verwondingen direct in verband te
brengen met de geweldpleging of omwille van andere indirecte klachten en
aandoeningen.
Een spoedgevallendienst zou een veilige plaats moeten zijn voor de slachtoffers van
geweld en zou hen ook in een vertrouwelijke context de juiste zorg moeten kunnen
aanbieden. De spoedverpleegkundige is dan ook vaak de eerste persoon die kan vragen
naar gezondheidsproblemen, alsook preventieve middelen kan aanbieden (Robinson,
2010). Spontane rapportering van familiaal geweld is zeldzaam, maar indien er naar
gevraagd wordt door een gezondheidswerker is detectie moeilijk (Ritchie, Nelson, &
Wills, 2009).
Patiënten die familiaal geweld ondergingen en waaraan geen interventie werden
aangeboden, rapporteerden een negatievere ervaring van hun bezoek aan de
spoedgevallendienst. Zij verwachtten dat de hulpverleners actief navraag deden naar hun
ervaringen met misbruik en dat er hulp en informatie werd aangeboden zonder gevoel van
verplichting voor opvolging (Ritchie, Nelson, & Wills, 2009).
Vragen rond familiaal geweld worden vaak niet gesteld en de verantwoordelijkheid voor
de screening wordt gemakkelijk verschoven naar de triageverpleegkundige (Krimm &
Heinzer, 2002; Ramsden, 2002; Rhodes, 2012). Nochtans blijkt dat de meeste patiënten
geen problemen hebben met het beantwoorden van vragen rond familiaal geweld (Coker,
et al., 2002). Walton et al. (2009) concludeerde dat screening en aanbieden van hulp geen
toename van geweld veroorzaakt.
27
2.2.
MEETINSTRUMENTEN
Uit een systematische review van Rabin et al. (2009) bleek dat geen enkel instrument
voor het meten van familiaal geweld degelijke psychometrische eigenschappen had. De
sensitiviteit en specificiteit was voor elk instrument zeer verschillend. De nadruk werd
gelegd op de noodzaak van verder testen en valideren. De auteurs stelden vast dat de
HITS, WATS/ WATS-SF, PVS en AAS de meest gebruikte screeningsinstrumenten
waren.
Algemeen kan gesteld worden dat minder uitgebreide screeningsinstrumenten meer risico
op overidentificatie van familiaal geweld hebben (Wathen, Jamieson, & MacMillian,
2008).

HITS (“ Hurt/ Insult/ Threaten/ Scream”)
HITS werd initieel ontworpen voor het gebruik bij de huisarts en eerstelijnszorg.
(Sherin, Sinacore, LI, Zitter, & Shakil, 1998)
De volgende vragen worden gesteld:
 Hoe vaak doet uw partner het volgende (nooit=1, zelden =2, soms=3,
redelijk vaak= 4, vaak=5):
U fysiek kwetsen?, U beledigen of vernederen?, dreigen om U pijn te
doen?, Roepen of vloeken tegen U?
Een score groter of gelijk aan 10 wordt beschouwd als positief voor
huiselijk geweld.
Uit een studie van Iverson et al., (2013) blijkt HITS accuraat te zijn in het detecteren van
geweld in het voorbije jaar.

PVS (Partner Violence Screen)
Korte
vragenlijst die de prevalentie van zowel fysiek geweld als het
veiligheidsgevoel bevraagt. Dit screeningsinstrument werd ontwikkeld en
gevalideerd in een stedelijke spoedgevallendienst (Feldhaus, Koziol-MacLain,
Amsbury, Norton, & Lowenstein, 1997; Garcia-Esteve et at., 2011; Rabin,
Jennings, Campbell, & Bair-Merrit, 2006).
Het instrument bestaat uit 3 Ja/Nee vragen, indien op één vraag Ja is geantwoord
test men positief.
28
 Heeft er iemand U geslagen, gestoten, geschopt, of op een andere manier
fysiek pijn gedaan? Zo ja, door wie?
 Voelt U zich veilig in uw huidige relatie?
 Hebt u een onveilig gevoel bij een partner uit een vorige relatie?
In vergelijking met de CTS-2 is het aantal vals negatieve personen 14 tot 33%, deze
zouden dus gemist worden bij gebruik van deze korte screeningslijst (Mills, Avegno, &
Haydel, 2005).

CTS-2 Revised conflict Tactics Scale
Is een frequent gebruikt instrument gebaseerd op de meest volledige screening
van familiaal geweld namelijk de Conflict Tactics Scale (CTS), die vaak als
‘gouden standaard’ wordt gezien. Dit meetinstrument werd weliswaar nog nooit
gevalideerd op een spoedgevallendienst (Mills, Avegno, & Haydel, 2005). Het
CTS-2 instrument bestaat uit 78 vragen aangaande psychologische, seksuele,
emotionele en fysieke agressie door een partner. (Straus, Hamby, & Sugarman,
1996; Wathen, Jamieson, & MacMallan, 2008).
CTS-2S is een verkorte versie van de CTS , deze lijst bestaat uit 20 vragen en
neemt ongeveer 3 minuten beslag (Straus & Douglas, 2004).

The Women Abuse Screening Tool (WAST)/ Women Abuse Screening Tool
Short Form (WAST/SF).
Deze screening bestaat uit acht vragen, het verkorte instrument bestaat enkel uit
de eerste twee vragen. Deze werd ontwikkeld voor gebruik in de
eerstelijnsgezondheidszorg, maar werd ook getest op de spoedgevallendienst.
 Hoe zou u uw relatie in het algemeen beschrijven?
Antwoorden: Veel spanning, een beetje spanning, geen spanning
 Hoe lossen u en uw partner ruzies op?
Antwoorden: Met veel moeite, met een beetje moeite, zonder moeite
 Eindigen ruzies ooit in slaan, schoppen of duwen?
Antwoorden: Vaak, soms, nooit
 Ben je ooit bang van wat je partner zegt of doet?
Antwoorden: Vaak, soms, nooit
 Heeft u partner u ooit fysiek mishandeld?
Antwoorden: Vaak, soms, nooit
29
 Heeft uw partner u ooit emotioneel mishandeld?
Antwoorden: Vaak, soms, nooit
 Heeft uw partner u ooit seksueel mishandeld?
Antwoorden: Vaak, soms, nooit
(MacMillan, Wathen, Jamieson, & Boyle, 2009)
Bij de korte versie worden enkel de eerste twee vragen gesteld en bij affirmatief antwoord
kunnen de overige vragen gesteld worden
Uit een studie van Mac Millan et al. (2009), blijkt dat 22% van de gescreende vrouwen
op een spoedgevallendienst positief screenden met de WAST tool in tegenstelling met
14% bij het het gebruik van de CAS lijst (cfr infra). Deze studie demonstreerde dat
overidentificatie bij een korte vragenlijst in acht moet worden genomen.

AAS ( Abuse Assessment Screen):
Deze vragenlijst bestaat uit 5 vragen en is ontwikkeld om geweld tegen zwangere
vrouwen op te sporen. De lijst werd vooral getest bij jonge, arme vrouwen. (Rabin
et al, 2009).

ISA (Index of Spouse Abuse):
De ISA werd speciaal ontworpen voor het gebruik in klinische settings en om het
opvolgen en monitoren van het huiselijk geweld (Garcia-Esteve, 2011).

OAS ( Ongoing Abuse Screen): (Ernst, Weiss, Cham, Hall & Nick, 2004).

CAS ( Composite Abuse Screen):
Dit is een gevalideerd instrument die 30 items bevat, met 4 subschalen. – ernstig
gecombineerd misbruik, emotioneel misbruik, fysiek misbruik en intimidatie.
Door de lengte van de vragenlijst is deze moeilijk te gebruiken op een
spoedgevallendienst. (Wathen, Jamieson, & MacMallan, 2008).
Uit de systematic review van de U.S. Preventive Services Task Force Recommendation
blijken instrumenten gebruikt in de gezondheidszorg, accuraat te zijn voor het detecteren
van familiaal geweld ( Nelson, Bougatsos & Blazina, 2012; Garcia-Esteve et al., 2011;
Hardip, 2007).
30
2.3.
VOORDELEN VAN ROUTINEMATIG SCREENEN NAAR FAMILIAAL GEWELD
Volgende voordelen worden aangehaald in de literatuur:
-
Screeningsprogramma’s kunnen bevorderend zijn voor de gezondheid van de
vrouwen en helpen hun veiligheid te bewaren (Nelson et al., 2012; Taket el al.,
2003).
-
Vrouwen kunnen een negatieve perceptie krijgen van een spoedgevallendienst,
indien hun ervaringen met familiaal geweld niet worden geïdentificeerd of
wanneer deze worden geminimaliseerd (Olive, 2007), patiënten blijken tevens
geen problemen te hebben met het krijgen van vragen omtrent het thema (KoziolMacLain, et al., 2009; Nelson, Bougatsos & Blazina, 2012).
-
De toegang tot ‘community resources’ neemt toe als de patiënt correcte informatie
meegedeeld krijgt (O’Campo et al., 2011).
-
Het kan verandering brengen in gepercipieerde aanvaardbaarheid van geweld
binnen familiale relaties (Taket,et al., 2003).
-
Vrouwen die positief screenen zijn zich meer bewust en hebben een verandering
in attitude ten aanzien van het geweld na de screening (Spangaro & Zwi, 2010).
-
Door screening worden meer mensen ontdekt die in aanraking komen met
familiaal geweld, wordt de drempel om hulp te vragen verlaagd en wordt sneller
toegang verkregen tot de ondersteunende instanties (Taket et al., 2003; Spangaro,
Zwi, Poulos & Man, 2010).
-
Identificeren van familiaal geweld kan belangrijk zijn voor preventie van
kindermishandeling. Familiaal geweld is soms een voorbode van dit misbruik.
(Thackeray, Hibbard, & Dowd, 2010).
-
Bij een gezondheidswerker die niet getraind is in het herkennen van signalen en
symptomen van familiaal geweld, kan screening stereotypering voorkomen. Door
universeel screenen wordt het risico niet enkel bevraagd bij mensen waarvan we
31
denken dat ze een risico hebben. Voor deze gezondheidswerkers kan een
screeningslijst fungeren als een houvast (WHO, 2013).
2.4.
BARRIÈRES VOOR SCREENING
Vaak zijn het de zorgverleners en niet de patiënten, die barrières ondervinden bij het
screenen naar geweld. De grootste intrinsieke barrières voor het screenen van patiënten
zijn het onvoldoende bewust zijn van de omvang de problematiek, het onderschatten van
het probleem, het ervaren gebrek aan eigeneffectiviteit, en ook gebrekkige vaardigheden
om correct het onderwerp familiaal geweld te bespreken, slachtoffers te begeleiden en
door te verwijzen (Roelens et al., 2006). Gebrek aan professionele kennis, begrip en
inzicht omtrent familiaal geweld en de slachtoffers daarvan kunnen leiden tot niet
uitvoeren van correcte screening (Ritchie, Nelson, & Wills, 2009).
Een patiënt reeds lang opvolgen en kennen kan zowel barrièreverhogend als -verlagend
zijn (Yeung, Chowdhury, Malpass, & Feder, 2012). Uit meerdere studies blijkt dat de
meeste artsen en verpleegkundige screening niet nodig en nuttig vinden (De Boer, Kothari
& Rohs, 2013; Lawako, 2011), al wordt dit niet door alle studies bevestigd
2.4.1. ORGANISATORISCHE BARRIÈRES
Een geschikte logistieke omkadering is vereist om een sfeer van vertrouwen te scheppen,
noodzakelijk voor adequate screening. Een gebrek aan privacy, veroorzaakt door grote
ruimtes of door patiëntenposities enkel gescheiden door gordijnen staan dit in de weg.
(Ellis, 1999; Waller, Hohenhaus, Shah, & Stern, 1996). Het creëren van een veilige
omgeving voor het slachtoffer houdt ook in dat deze voor een vertrouwelijk gesprek kan
gescheiden worden van begeleidende familie. (Robinson, 2010).
Het gebrek aan tijd om de vragen op een rustige manier te kunnen stellen is ook een vaak
aangegeven barrière. Relevante vragen worden niet meer gesteld bij tijdsdruk en bij
stijgen van de werkdruk. Er worden prioriteiten in zorg gesteld en de aandacht gaat eerder
naar patiënten die acuut en ernstig ziek zijn. Het gevaar bestaat van overwerkte
32
gezondheidswerkers door extra belasting die screening met zich meebrengt, alsook extra
kosten om adequaat te kunnen reageren op een geïdentificeerde patiënten.
De functie van de spoedverpleegkundigen spelen ook een rol, bv een coördinerende
verpleegkundige geeft aan dat er een gebrek is aan patiëntencontact door de druk en
‘andere’ verplichtingen.
Indien niet de volledige medische en verpleegkundige staf wordt opgeleid, is er niet steeds
begrip en ruimte voor de verpleegkundigen om de nodige vragen te stellen (MacMillan,
Wathen, Jamieson, Boyle, & Shannon, 2009; Ritchie, Nelson, & Wills, 2009).
Het onvoldoende of inadequaat (kunnen) doorsturen van personen die in aanraking
komen met familiaal geweld vormt een barrière vor screenen (Bair-Merrit, et al., 2014).
2.4.2. PERSOONLIJKE BARRIÈRES
Persoonlijke barrières kunnen zowel gaan over persoonlijke praktische zaken, als
persoonlijke ervaringen.
Er kan angst zijn om de vragen te stellen en de routinescreening te starten. Ook kan er
een onbehaaglijk gevoel optreden bij het stellen van de vragen, zeker wanneer er een “ja”
antwoord op volgt. Hoe hoger het persoonlijk comfort en hoe meer de hulpverlener
vertrouwd is met de interviewtechniek hoe meer kans dat deze ook effectief
screeningsvragen zal stellen aan de patiënt (Ellis, 1999). Soms worden de vragen ook
gewoon vergeten (Ritchie, Nelson, & Wills, 2009). Jeanot et al. (2008) vermelden ook
taalbarrières en culturele verschillen tussen zorgverlener en patiënt als barrière (Yeung,
Chowdhury, Malpass, & Feder, 2012).
Verpleegkundigen geven aan dat aangepaste training en steun van leidinggevenden
kunnen helpen om de screeningsvragen te stellen en te blijven stellen.
Gezondheidswerkers willen graag een “probleem oplossen”, maar familiaal geweld is niet
snel op te lossen en te behandelen. Verpleegkundigen ervaren hierdoor soms frustraties
wanneer de persoon geen actie wil ondernemen om iets aan de situatie te doen en vinden
screening bijgevolg niet nuttig (Robinson, 2010). De patiënten bevragen naar geweld in
de thuissituatie is nochtans een eerste stap om de persoon in kwestie te wijzen op
33
mogelijke oplossingen en zo het bewustzijn van hun situatie te vergroten. Het moet dus
reeds als een succes gezien worden dat de screening uitgevoerd wordt en dat er daardoor
informatie kan worden aangeboden (Ritchie, Nelson, & Wills, 2009).
2.5.
GEVAREN VAN SCREENING NAAR FAMILIAAL GEWELD
Enkele studies omtrent screening bij vrouwen wijzen op minimale negatieve gevoelens
ten opzicht van de screening (Houry, et al. 2008). Slechts zeer beperkt wordt door
vrouwen een oncomfortabel gevoel, verlies van privacy, emotionele stress, en zorgen over
verder misbruik gerapporteerd (MacMillan, Wathen, Jamieson, & Boyle, 2009).
Herhaaldelijk screenen van patiënten kan voor de gescreende persoon moeilijk en
stresserend zijn, zeker als er geen adequate acties worden ondernomen (WHO, 2013).
Screening van familiaal geweld in de gezondheidszorg, gebruik makend van een kort
screeningstool, kan een risico inhouden van over-identificatie van patiënten die zouden
te maken hebben met familiaal geweld. De nodige voorzorgen moeten dan ook genomen
worden in de besluittrekking door de gezondheidswerkers (Wathen, Jamieson, &
MacMillian, 2008).
Universeel screenen van patiënten kan snel een ‘aanvinken van een items’ worden, zonder
verdere gevolgen in acht te nemen (WHO, 2013).
2.6.
IMPLEMENTEREN VAN ROUTINE ONDERZOEK OF SCREENING
De beste manier om een systeem van routinematige screening op te zetten hangt af van
de context, organisatiekenmerken, capaciteit en ondersteuning (Taket et al., 2003).
Wanneer de tijd van het contact met de patiënt beperkt is, is bevraging de meeste
geschikte manier wanneer kenmerken van misbruik worden vermoed, of wanneer
onzekere
oorzaken
van
verwondingen
of
gezondheidsproblemen
(depressie,
slapeloosheid, etc.) worden vermeld (MacMillan, Wathen, Jamieson, & Boyle, 2009).
Het is natuurlijk van belang dat een routinematig screeningsinstrument een goede
sensitiviteit en specificiteit heeft. Universeel screenen kan niet gewettigd zijn indien er
geen evidentie bestaat dat de interventie leidt tot betere resultaten. De voordelen moeten
34
hoger zijn dan de risico’s van de screening (Haggerty, Hawkins, Fontenot, & LewisO’Connor, 2011).
Training en educatie van het personeel is noodzakelijk om de screening adequaat uit te
voeren en barrières te overwinnen (DeBoer, Kothari, Kothari, & Rohs, 2013).
2.7.
ROL VAN DE SOCIALE DIENST
Ondanks het feit dat er een toenemend aantal beleidsmatige aanbevelingen zijn om
screening uit te voeren in verschillende gezondheidsinstellingen, is er nog steeds weinig
bewijs dat screening effectief is zonder het aanbieden van een efficiënte opvolging
(Hegarty, et al., 2013).
Effectieve opvolging en interventies na de vaststelling van geweld zijn niet steeds
mogelijk of beschikbaar, dit door afwezigheid van de geschikte personen en financiële
beperkingen (Dartner et al., 2004; Yeung, Chowdhury, Malpass, & Feder, 2012).
De WHO (2013) benadrukt dat alle vrouwen die familiaal geweld rapporteren aan een
gezondheidswerker een minimum aan ondersteuning en bevestiging van hun ervaringen
moeten krijgen (Ling et al., 2013). Het is nochtans onduidelijk of screening kan leiden tot
correcte doorverwijzing en of dit meer voordelen voor de slachtoffers oplevert (Wathen,
Jamieson, & MacMillan, 2008). Hagarty, et al. (2013) concludeerden dat opvolging na
positieve screening depressieve symptomen doet afnemen, maar geen verbetering in
teweegbracht quality of life, veiligheidsgevoel of algemene mentale gezondheid.
Onderzoek toont aan dat het uitvoeren van een screening niet alleen een impact heeft op
de patiënten die worden gescreend, maar dat dit ook implicaties heeft op de personen die
de screening moeten uitvoeren en er vervolg aan moeten geven (Hegarty et al., 2013).
35
2.8.
PROBLEEMSTELLING
Familiaal geweld is een frequent maatschappelijk probleem dat vaak miskend wordt. Uit
de literatuur kwam naar voor dat mensen die in aanraking komen met familiaal geweld
vaak gebruik maken van een spoedgevallendienst. Ze melden zich aan om allerlei
redenen, maar verzwijgen veelal hun ervaring omtrent dit geweld. Hierdoor kan de
spoedgevallendienst een uitgelezen plaats zijn voor screening naar familiaal geweld.
Er blijkt reeds heel wat onderzoek te zijn gebeurd naar screening van geweld in allerlei
gezondheidsinstellingen en diensten, maar eenduidige richtlijnen zijn nog steeds niet
voorhanden. Wetenschappers zijn het niet eens over de zinvolheid om te screenen op een
spoedgevallendienst.
In de praktijk wordt op spoed meestal geen navraag gedaan naar ervaringen met familiaal
geweld, wat tot gevolg heeft dat deze personen ook niet verder kunnen ondersteund
worden.
Het uitvoeren van een screening stoot op heel wat barrières, het leek mij dan ook
interessant om de haalbaarheid van een screening te testen op de spoedgevallendienst van
het UZ Gent.
Verder zouden slachtoffers die door screening worden gedetecteerd de mogelijkheid
moeten krijgen om zich te laten begeleiden of om meer informatie te bekomen, bij
voorkeur door een sociaal team. Door het niet steeds aanwezig zijn van deze personen is
het soms moeilijk om opvolging te kunnen garanderen.
36
3. METHODOLOGIE
3.1.
DOELSTELLINGEN VAN HET ONDERZOEK
De doelstelling van deze pilootstudie was vierdelig.
De algemene doelstelling van deze pilootstudie bestond erin na te gaan of er een hoger
aantal patiënten met familiaal geweld kon gedetecteerd worden indien een korte screening
uitgevoerd werd bij alle patiënten tussen 18 en 65 jaar die voldeden aan de inclusiecriteria,
dan enkel deze patiënten die familiaal geweld rapporteerden in de aanmeldklacht.
Daarnaast werd ook gepeild naar hoe patiënten een screening naar familiaal geweld
ervaren.
De derde doelstelling houdt een evaluatie van de sociale dienst in. Werd het voorstel voor
doorverwijzing naar de sociale dienst aanvaard? Maken patiënten gebruik van de sociale
dienst na het voorstel? Is het praktisch haalbaar voor de sociale dienst? Heeft het invoeren
van een screening omtrent geweld een grote impact op de werking van het sociaal team
op de spoedgevallendienst?
Ten vierde werd de impact van de implementatie op het verpleegkundig team onder de
loep genomen.
3.2.
ONDERZOEKSOPZET
Algemeen werd in deze masterproef gekeken naar de haalbaarheid en bruikbaarheid van
een screeningstool voor familiaal geweld op de spoedgevallendienst.
De goedkeuring voor dit onderzoek werd verkregen door het Ethisch Comité van het UZ
Gent op 28 juni 2013 (EC UZG 2013/438).
37
3.3.
PROCEDURE
Na goedkeuring van het Ethisch Comité werd aan vier verpleegkundigen gevraagd om
mee te werken aan de studie. Dit impliceerde dat zij tijdens hun triagefunctie 1 de
vragenlijst afnamen bij de patiënten die de triageruimte binnenkwamen.
Er werd op voorhand een korte schets gegeven over het opzet van de studie en de manier
waarop men de studie moesten introduceren bij de patiënt. Een korte interview guide werd
hiervoor geschreven (zie bijlage nummer 5). De uiteindelijke studie ging van start op 3
juli 2013.
Op dagen waar één van de vier verpleegkundigen de triagefunctie werd toegekend, tussen
de periode van 3 juli 2013 en 31 oktober 2013, werd aan de patiënt en zijn familie
gevraagd om in het kader van een studie de patiënt even alleen te kunnen spreken in de
triageruimte van de spoedgevallendienst. Nadat de patiënt alleen werd binnengebracht
werd er een inschatting gemaakt of de patiënt in staat was om adequaat op de vragen te
antwoorden.
Voorwaarden hiervoor waren:
-
leeftijd tussen de 18 en 65 jaar
-
Het machtig zijn van de Nederlandse taal
-
Het niet zichtbaar onder invloed zijn van alcohol, drugs of overmatige medicatie
inname
-
Geen agressief, onrustig of psychotisch gedrag vertonen
-
Geen cognitieve beperking hebben
-
In staat zijn ondanks de lichamelijke klachten te antwoorden op de vragen
Triagefunctie houdt in: Bij het eerste contact met de patiënt een inschatting maken van de
ernst/urgentie van de pathologie.
1
38
Indien een patiënt aan bovenstaande criteria voldeed werd een deelname gevraagd en bij
akkoord een toestemmingsformulier getekend. Indien gewenst kreeg de patiënt een
informatiebrief mee.
Een uitgebreide beschrijving van de onderzoekspopulatie is terug te vinden bij de
resultaten.
3.3.1. VRAGENLIJST
(Zie bijlage nummer 1)
De eerste drie vragen hadden als doel om enkele demografische gegevens na te vragen,
zodat een eventuele relatie met het resultaat van de screening kon bekeken worden. Er
werd bij de patiënten kort gepolst naar de burgerlijke staat, deze werd bij de verwerking,
opgesplitst in zes groepen. Mensen die hertrouwd zijn of terug samenwoonden met een
andere partner werden opgenomen in de desbetreffende groep van hun huidige situatie.
Studenten die op kot zijn in de week, maar regelmatig naar huis gaan, werden
geïncludeerd bij inwonende bij de ouders of één van de ouders.
Vraag vier, vijf, zes en zeven hebben betrekking op de screening zelf. De inleidende vraag
‘hoe voelt u zich thuis?’ werd als eerste gesteld.
De drie daaropvolgende screeningsvragen zijn afkomstig uit verschillende gevalideerde
screeningslijsten.
De vraag: voelt u zich veilig thuis? is afgeleid uit de Partner Violence Screen (PVS).
De vraag: Bent u de laatste 12 maanden bang geweest voor wat een huisgenoot/ familielid
zei of deed? heeft betrekking op het voorkomen van fysiek en verbaal geweld. Deze vraag
komt voort uit het WAST en PSV instrument (zie meetinstrumenten). De vragen hebben
in deze lijsten enkel betrekking op de partner. Voor deze pilootstudie werden ze breder
bevraagd door partner om te zetten in familielid.
De derde vraag: ‘Heeft iemand u thuis in het laatste jaar proberen kwetsen op welke
manier ook?’, had als doel om psychologisch geweld te bevragen. Deze vraag wordt
aanbevolen voor huisartsen (De deken, Pas, Hillemans, Cornelis, & Van Royen, 2010).
39
Vraag acht was bedoeld om te peilen naar hoe de mensen de vragen ervaren en of deze
voor hen bedreigend overkwamen.
Indien de patiënt niet kon of wou deelnemen aan de studie werd aangevinkt welke
daarvoor de reden was.
Bij de afname van de vragenlijst werd nogmaals bevestigd dat de gegevens geheel
anoniem zullen worden verwerkt.
Onder een positief antwoord wordt verstaan:
-
“Nee”: op de vraag “voelt u zich veilig thuis”?
-
“Ja” op de vraag: “Bent u de laatste 12 maanden bang geweest voor wat een
huisgenoot/ familielid zei of deed?”
-
“Ja” op de vraag: “Heeft iemand u thuis in het laatste jaar gekwetst of geprobeerd
te kwetsen op welke manier ook?”
Indien de patiënt minstens één van de drie screeningsvragen positief beantwoordde, werd
hem de vraag gesteld naar opvolging van de sociale dienst. Tijdens de kantooruren werd
de sociaal verpleegkundige van de spoedgevallendienst gecontacteerd. Buiten de
kantooruren werd het telefoonnummer van de patiënt vermeld op de dossier en werd er
indien gewenst een kleine informatiebrochure meegegeven (zie bijlage nummer 4).
Afhankelijk van de aard van de hulpvraag werd doorverwezen naar een dienst van het
CAW
(Centrum
Algemeen
Welzijnswerk).
Indien
de
patiënt
psychosociale
ondersteuning, therapeutische begeleiding en juridische informatie wenste rond het
slachtofferschap dan is Slachtofferhulp van het CAW meest aangewezen. Indien de
patiënt samen met de partner in relatietherapie wou gaan dan komt die het best in
aanmerking voor de cel Partnergeweld van het CAW. En als het hoofdaccent eerder lag
op het verlaten van de partner en het zoeken van een woonst e.a., dan werd de Cel ‘Relatie
en Welzijn’ van het CAW aanbevolen. Het nummer van de sociale dienst werd
meegegeven aan mensen die opteerden om zelf contact op te nemen of geen telefoon
hadden.
40
3.3.2. TOESTEMMINGSFORMULIER
Alvorens de aanwezige patiënten te bevragen, werd aan de mensen toestemming gevraagd
om deel te nemen aan een onderzoek omtrent het algemeen welzijn thuis. Indien de patiënt
toestemming gaf werd
gevraagd een toestemmingsformulier te tekenen. Enkel de
gegevens van de patiënten die een toestemmingsformulier tekenden werden geanalyseerd.
3.3.3. INFORMATIEBRIEF VOOR DE DEELNEMERS
Er werd aan de patiënten die dit wensten en informatiebrief meegegeven.
Zowel toestemmingsformulier als de informatiebrief zijn terug te vinden in bijlage 2 en
3.
3.4.
ONDERZOEKSMETHODE
Er werd een literatuurstudie verricht gebruik makende van pubmed, Google scolar en
Web of Science op basis van de volgende trefwoorden: intimate partner violence,
domestic violence/ abuse, family violence, dit zonder of met combinatie van emergency
department en screening.
De vragenlijst werd opgesteld op basis van vragen die reeds in studies gevalideerd werden
en in de praktijk gebruik worden. Ze zijn afkomstig uit verschillende screeningstools.
3.5.
GEGEVENSVERWERKING EN ANALYSE
De gegevens en antwoorden werden manueel in SPSS 22.0 ingebracht. Vooraleer gestart
werd met het analyseren van de gegeven, werd nagegaan of de gegevens correct werden
ingevoerd. Dit gebeurde door de frequenties en frequentietabellen te laten lopen en deze
werden tevens gebruikt om de karakteristieken van de populatie na te gaan. Om de
gegevens te analyseren werd er eveneens gebruik gemaakt van SPSS 22.0.
Er werden Chi-kwadraattesten uitgevoerd om het verband tussen twee kwalitatieve
variabelen na te gaan. Logistische Regressie-analyses werden uitgevoerd met de
41
bijhorende 95% betrouwbaarheidsintervallen om te bepalen welke factoren het
welzijnsgevoel thuis konden voorspellen.
Een Chi Kwadraat automatic interaction detection werd toegepast voor het bekomen van
een beslisboom over het gevoel thuis te vergelijken met de uitkomst van de screening en
geslacht.
42
4. RESULTATEN
Start van de screening 3 juli 2013. Er werd 36 dagen gescreend, dit over een periode van
4 maanden.
Het aantal patiënten die gescreend werden per dag is zeer variabel en niet te voorspellen.
figuur 2 inclusie en exclusie van aantal patiënten
43
In totaal kwamen 985 patiënten in aanmerking voor de screening, hiervan werden er 127
gemist. Van de 858 overige patiënten werden er 559 geïncludeerd in de studie (informed
consent verkregen), 299 voldeden niet aan de inclusie criteria.
Redenen voor de gemiste patiënten waren onmiddellijke doorstroming naar
reanimatiezaal, intensieve zorgen of andere technische onderzoeken; getrieerd door
andere verpleegkundigen die niet deelnamen aan de studie; gemist wegens pauzes, teveel
patiënten instroom op hetzelfde ogenblik, etc.
Tabel 1: demografische gegevens van de niet-geïncludeerde patiënten
Demografische gegevens nietgeïncludeerden
Geslacht
man
183 (61.0%)
vrouw
117 (39.0%)
Leeftijd
Gemiddelde (j)
40.5
standaarddeviatie
13,4
In totaal werd 35% (n=299) van de patiënten niet geïncludeerd. De taalbarrière was met
bijna 35% de meest voorkomende reden om niet te screenen, gevolgd door de prioriteit
voor fysieke verzorging. Meer mannen dan vrouwen werden niet geïncludeerd
Het percentage patiënten onder invloed bedroeg 8%, waarvan respectievelijk 75%
mannen en 25% vrouwen.
Andere redenen waren psychotische, agressieve patiënten met de politie binnengebracht,
collocatie, overstuur zijn, etc. Teveel pijn werd eveneens opgenomen onder “andere”.
44
4.1.
DUUR
De afname van de vragenlijst nam enkele minuten in beslag. Gaande van één minuut bij
een vragenlijst zonder problemen tot vijf à tien minuten bij doorverwijzing of lange
verhalen van de patiënt.
4.2.
UUR VAN AANMELDING
Ongeveer 83 % van de aanmeldingen op de spoedgevallendienst gebeuren tussen 8 uur ’s
morgens en 20 uur ’s avonds.
45
4.3.
DEMOGRAFISCHE GEGEVENS
Van de 858 patiënten waren 43% vrouwen en 57 % mannen.
Tabel 3 beschrijft de demografische gegevens van de geïncludeerde patiënten.
Tabel 2 : demografische gegevens van de geïncludeerde patiënten
Demografische gegevens
Geslacht
man
309 (55,3%)
vrouw
250 (44,7%)
Leeftijd
Gemiddelde (j)
38,12
standaarddeviatie
14,14
Kinderen
ja
285 (51,0%)
nee
274 (49,0%)
Hoeveel kinderen
Percentiel (Q1-Q3)
(0-1)
Burgerlijke staat
Gehuwd
188 (33,7%)
Samenwonend
111 (19,8%)
Bij ouders
88 (15,7%)
Gescheiden
61 (7,1%)
Alleenstaand
86 (10%)
Andere
27 (5,2%)
46
Op de vraag of de persoon kinderen heeft antwoordden ongeveer de helft van de patiënten
ja. Percentage van personen met kinderen bedroeg 51% en die zonder 49%;
Het aantal kinderen varieerde van 1 tot 8. De meeste mensen hebben één of twee kinderen.
Respectievelijke percentages van 15 % voor twee kinderen, 11% met één kind en 5% met
3 kinderen.
Het grootste deel van de gescreende patiënten is getrouwd (34%), gevolgd door de
samenwonende 20% en bijna 16% woont nog in bij de ouders.
4.4.
GEVOEL THUIS
Tabel 3: aantallen en percentages van de vraag “hoe voelt u zich thuis?”
Hoe voelt u zich thuis?
Redelijk goed
85 (15,2%)
Gewoon, goed
214 (38,3%)
Ik kan volledig mezelf zijn
103 (18,4%)
Gespannen/nerveus
61 (10,9%)
Eenzaam
39 (7,0%)
Angstig
22 (3,9%)
Andere
35 (6,3%)
Totaal
559 (100%)
Patiënten antwoordden in meer dan de helft van de gevallen zich goed of zeer goed te
voelen thuis. In de categorie ‘andere’ gaven patiënten voornamelijk aan zich depressief
te voelen, kwaad, teleurgesteld, etc. te zijn.
47
4.5.
SCREENINGSVRAGEN
Op de elk van 3 screeningsvragen was er een dichotoom antwoord mogelijk.
Tabel 4: percentages en aantallen op de 3 screeningsvragen
Voelt u zich veilig thuis?
Ja
498 (89,1%)
Nee
61 (10,9%)
Totaal
559 (100%)
Bent u de laatste 12 maanden bang geweest voor wat een huisgenoot zei of deed?
Ja
84 (15,0%)
Nee
475 (85,0%)
Totaal
559 (100%)
Heeft iemand u thuis in het laatste jaar gekwetst of geprobeerd te kwetsen op
welke manier ook?
Ja
124 (22,2%)
Nee
435 (77,8%)
Totaal
559 (100%)
Het aantal positieve screeningsantwoorden bedraagt respectievelijk 11, 15 en 15% op de
3 gestelde vragen.
48
4.6.
DEMOGRAFISCHE KARAKTERISTIEKEN VERGELEKEN MET SOM SCREENING
In totaal hadden 71% (n= 398) van de ondervraagden een negatieve vragenlijst m.a.w
deze antwoordden op de vraag veilig thuis ‘ja’; bang van familie ‘nee’ en bedreigd door
familie ‘nee’ , 15% (n=83) scoorden op één van de vragen positief. 8.5% (n=83) scoorden
op twee vragen positief en het percentage mensen met een volledige positieve lijst
bedroeg 5,5% (30). Patiënten antwoordden in 28% van de gevallen op 1 of meerdere
vragen positief.
49
Tabel 5: Vergelijking van demografische kenmerken met het positief antwoorden van een of meerder vragen uit de screening chi-kwadraat-test en vermelden van p-waarde
Positieve antwoorden
Geslacht *
0
1
2
3
man
235 (59,0%)
45 (54,2%)
15 (31,3%)
14 (46,7%)
vrouw
163 (41,0%)
38 (45,8%)
33 (68,8%)
16 (53,3%)
Leeftijd
0,15
< 25
111 (27,9%)
18 (21,7%)
13 (27,1%)
6 (20,0%)
26-35
88 (22,1%)
20 (24,1%)
8 (22,1%)
5 (16,7%)
36-45
64 (16,1%)
17 (20,5%)
13 (27,1%)
9 (30,0%)
46-55
69 (17,3%)
14 (16,9%)
10 (20,8%)
8 (17,3%)
56-65
66 (16,6%)
14 (16,9%)
4 (8,3%)
2 (6,7%)
Kinderen
TOTAAL
p- waarde
0,02
0,905
ja
199 (50,0%)
44 (54%)
25 (52,1%)
17 (56,7%)
nee
199 (50,0%)
39 (47,0%)
23 (47,9%)
13 (43,3%)
398 (71%)
83 (15%)
48 (8.5%)
30(5,5)
Uit de binaire logistische regressie die werd uitgevoerd met het hebben van kinderen,
geslacht en leeftijd ten opzichte van het al of niet hebben van een positieve vragenlijst,
werd gevonden dat enkel geslacht een voorspellende factor is. Vrouwen hebben 1,8 maal
meer kans op een positieve screening dan mannen (OR 1,8; 95% CI 1,2-2,7).Waarbij het
verschil vooral naar voor komt bij een somscore van twee.
4.7.
GESLACHT VERGELEKEN MET DE 3SCREENINGSVRAGEN
Tabel 6: aantallen en percentages geslacht en de 3 screeningsvragen
Vrouwen
Mannen
Onveilig
Bang**
Gekwetst*
Ja
31(12,4%)
53(21,2%)
68(27,2%)
Nee
219(87,6%)
197(78,8%)
182(72,8)
Ja
30(9,7%)
31(10,0%)
56(18,1%)
Nee
279(90;3%)
278(90,0)
253(81,9%)
Geslacht vergeleken met onveiligheidsgevoel, bang van familie of gekwetst*p<0,001; **p<0,05
Er is een significant verschil tussen vrouwen en mannen en het bang zijn en zicht gekwetst
voelen. Vrouwen zijn vaker bang dan mannen (p<0,001) en voelen zich sneller gekwetst
(P<0,01). Er is geen verschil in onveiligheidsgevoel (p=0,34).
4.8.
BURGERLIJKE STAAT VERGELEKEN MET DE 3 SCREENINGSVRAGEN
Tabel 7: vergelijking burgerlijke staat met de screeningsvragen
Onveilig
Bang
Gekwetst
2 of meerdere
Alleenstaand
16 (26,2%)
11 (13,1%)
24 (19,4%)
15 (19%)
Bij ouders
6 (9,8%)
10 (11,9%)
15 (12,1%)
10 (12,7%)
Samenwonend
7 (11,5%)
14 (16,7%)
21 (16,9%)
12 (15,2%)
Gehuwd
9 (14,8%)
17 (20,2%)
28 (22,6%)
13 (16,5%)
Gescheiden
14 (23,0%)
23 (27,4%)
27 (21,8%)
21 (26,6%)
Andere
9 (14,8%)
9 (10,7%)
9 (7,3%)
8 (10,1%)
Totaal
61 (100%)
84 (100%)
124 (100%)
79 (100%)
De burgerlijke staat heeft een invloed op het gevoel van onveiligheid, (X²=41,71;
p<0,001), bang zijn (X²=40,22; p 0,001) en gekwetst zijn. X²=29,44; p<0,001)
Het onveiligheidsgevoel is het hoogst bij alleenstaanden (26,2%) en gescheiden personen
(23%).
Dit
onveiligheidsgevoel
is
significant
verschillend
van
gehuwden,
samenwonenden en mensen die bij hun ouders wonen (p<0,001).
Er is tevens een verband tussen de burgerlijke staat en het bang zijn van een familielid of
huisgenoot. Gescheiden personen zijn het frequentst bang (27,4%) en zijn significant
banger dan alle anderen (p<0,05). Daarnaast gaven ook voornamelijk gehuwden (20,2%)
en samenwonenden (16,7%) aan frequent bang te zijn van een familielid/huisgenoot.
Een verband is ook terug te vinden tussen burgerlijke staat en zich gekwetst voelen door
iemand thuis of in familie. Gehuwden voelden zich vaker gekwetst door een familielid
(22,6%) ten opzichte van gescheiden (21,8%), 19,4% alleenstaand en samenwonend
(16,9%) personen (p<0,05).
Bij personen die andere situaties opgaven was het grootste deel dakloos, verblijven ook
in het weekend op hun kot, wonen samen met vrienden, wonen in bij de ouders van exviend(in), etc.
52
4.9. GEVOEL THUIS VERGELEKEN MET DE 3 SCREENINGSVRAGEN
Tabel 8: vergelijking gevoel thuis met de 3 screeningsvragen
Onveilig
Bang
Gekwetst
Onveilig +
bang
Onveilig +
gekwetst
Bang +
gekwetst
Alle 3
Redelijk goed
5 (8,2%)
8 (9,5%)
9 (7,3%)
2 (5,7%)
1 (2,6%)
4 (6,2%)
1 (3,3%)
Gewoon, goed
8 (13,1%)
15 (17,9%)
24 (19,4%)
5 (14,3%)
5 (13,2%)
10 (15,4%)
4 (13,3%)
Ik kan volledig
mezelf zijn
0 (0%)
2 (2,4%)
7 (5,6%)
0 (0%)
0 (0%)
1 (1,5%)
0 (0%)
nerveus
9 (14,8%)
17 (20,2%)
33 (26,6%)
4 (11,4%)
5 (13,2%)
15 (23,1%)
3 (10,0%)
Eenzaam
11 18,0%)
12 (14,3%)
16 (12,9%)
7 (20,0%)
6 (15,8%)
8 (12,3%)
5 (16,7%)
Angstig
14 (23,0%)
14 (16,7%)
18 (14,5%)
11 (31,4%)
13 (34,2%)
14 (21,5%)
11 (36,7%)
Andere
14 (23,0%)
16 (19,0%)
17 (13,7%)
6 (17,1%)
8 (21,1%)
13 (20,0%)
6 (20,0%)
Totaal
61 (100%)
84 (100%)
124 (100%)
35 (100%)
38 (100%)
65 (100%)
30 (100%)
Gespannen/
Mensen die als antwoord hebben gegeven “ik kan volledig mezelf zijn” hebben geen
enkele keer een somscore van drie, slecht 1,5% heeft een score van 2.
Uit de tabel kan men afleiden dat hoe beter men zich thuis voelt, hoe minder kans er
bestaat dat de mensen een positieve screeningslijst gaan afleggen. Mensen die zich
angstig voelen hebben het meest kans op het afleggen van een volledig positieve
screening. Eén op drie mensen die zich angstig voelen scoren drie op de screening.
4.10. UITKOMST SCREENING VOLGENS GEVOEL THUIS EN GESLACHT
figuur 3: beslisboom van negatieve en positieve screening en het gevoel thuis volgens geslacht
Deze beslisboom geeft een beeld over de relatie tussen de ‘openingsvraag’ Hoe voelt u
zich thuis? en het resultaat van de screening.
Bijkomend werd per geslacht en afhankelijk van het antwoord op de openingsvraag
bekeken of men een zelfde resultaat zou hebben bij het gebruik van de 3 vragen als
screening naar familiaal geweld.
In deze beslisboom zien we dat het verband tussen openingsvraag en de al dan niet
positieve screening duidelijker is bij mannen dan bij vrouwen.
55
In de groep ‘ik kan volledig mezelf zijn’ hadden 92,2% een negatieve screening. 7,8%
scoorde op minstens één van de vragen positief. Deze groep is significant voor geslacht,
waaruit men kan afleiden dat de correlatie tussen het zich zeer goed voelen en een
negatieve screening hebben bij vrouwen minder sterk is. Vrouwen (16,7%) geven aan
zich heel goed te voelen thuis, maar toch een positieve screening doorlopen. Slechts 3%
van de mannen in de groep ‘ik kan volledig mezelf zijn’ heeft een positieve screening.
In de groep die aangaven zich ‘goed’ te voelen hadden 84,3% patiënten een negatieve
vragenlijst en 15,7% scoorden positief. Daar kan men een rand significantie ontdekken
met geslacht. Mannen (88,1%) leggen eerder een negatieve screening af ten opzicht van
vrouwen (80%)
Voor de groep mensen die aangaven zich angstig, nerveus, eenzaam te voelen is er maar
34,4% met een negatieve screening.
De groep ‘andere’ werden weggelaten uit de beslisboom wegens moeilijk te definiëren
gevoel.
4.11. AANTAL POSITIEF GESCREENDE PATIËNTEN VOLGENS AANMELDINGSTIJD
Er werd gescreend in de vroegdienst tussen 7 en 14 uur, in de laatdienst tussen 14 en 22
uur en in de nachtdienst van tussen 22 en 7 uur.
Tabel 9:aantallen en percentages per shift
positief
gescreende
patiënten
Positief
gescreende
patiënten /
geïncludeerden
Totaal
Potentiële
inclusies
Geïncludeerden
Vroeg (7u-14u)
437 (50,9%)
297 (53,1%)
Laat (14u-22u)
344 (40,1%)
219 (39,2%)
66(41%)
66/219 (30,1%)
Nacht (22-7)
77 (9,0%)
43 (7,7%)
17(10,6%)
17/43 (39,5%)
161(100%)
161/559
(28,8%)
Totaal
858 (100%)
559 (100%)
78(48,4%) 78/297 (26,3%)
56
Tijdens de screeingsdagen werd er 4 maal in een late dienst voegtijdig gestopt omwille
van te hoge werkdruk en een te hoge patiënten instroom.
Er werd een rand significantie gevonden (x²=3,42; p=0,064) tussen het aantal positief
gescreende patiënten in een vroegdienst en een nachtdienst. s’Nachts screenden 17
patiënten positief (= 39,5% van de patiënten), in de vroegdienst waren dat 66 patiënten
(= 26,3%).
4.12
VOORSTEL SOCIALE DIENST
Indien de patiënt op één op meerdere vragen positief screende, werd een voorstel gedaan
om een gesprek te hebben met de sociale dienst van de spoedgevallendienst. (Zie ook 3.3.
Procedure).
Er screenden 161 patiënten positief. Hulp van de sociale dienst werd aangeboden in 152
gevallen. Bij 9 personen werd het voorstel niet gedaan omwille van een vals positieve
screening naar geweld (bang van inbrekers en onveiligheidsgevoel op straat).
Tabel 10: aantallen en percentages sociale dienstTabel: aantallen en percentages sociale dienst
Voorstel sociale dienst aanvaard?
Ja
64 (42,1%)
Nee
88 (57,9%)
Totaal
152 (100%)
Het voorstel werd door 64 patiënten aanvaard, de anderen vonden dit niet nodig of
wensten dit niet.
Van de 88 patiënten die het voorstel van de sociale dienst weigerden, waren er reeds 31
in opvolging bij de sociale dienst, CAW, psycholoog, advocaat, politie en/of huisarts.
24 patiënten waren van mening dat ze hun problemen zelf konden of wilden oplossen en
geen hulp nodig hadden, 7 durfden geen hulp te aanvaarden, uitten dat ze een te bazige
57
echtgenoot hadden die dit nooit zou tolereren of hadden geen telefoon. Er werd geen reden
opgegeven bij 26 patiënten.
Van de 152 patiënten die een hulpaanbod van de sociale dienst werd gedaan, hadden 43
patiënten een psychiatrische reden als aanmeldklacht. 20 patiënten hiervan aanvaardden
hulp door de sociale dienst. Deze werden gezien hun klachten doorgestuurd naar de
Universitair Psychiatrische Spoed Interventie Eenheid (UPSIE) en daar door hun sociale
dienst opgevolgd.
28 patiënten werden fysiek gezien door de sociale dienst van de spoedgevallendienst. Bij
9 patiënten werd het telefoonnummer van de patiënt op de screeningslijst genoteerd, maar
werd er geen contact opgenomen met de patiënt, waardoor de patiënt uit opvolging
geraakte. Eén patiënt die opvolging had gevraagd, maar niet werd gecontacteerd, meldde
zich nog tweemaal aan op de spoedgevallendienst met dezelfde klachten (pijn op de borst
en tintelingen). Bij de derde aanmelding werd de sociale dienst in consult gevraagd.
Aan 6 patiënten werd het nummer van de sociale dienst meegegeven, wegens het gebrek
aan een eigen telefoon of het niet durven vermelden van hun eigen telefoonnummer. Geen
consulten of contacten werden teruggevonden. In totaal werd 74% van de aanvragen
behandeld.
Bij consultatie van de sociale dienst werd er informatie over begeleiding, opvolging, en
mogelijke opties meegegeven aan de patiënt. Verder opvolging door de psycholoog, het
CAW en/of andere instanties werden voorgesteld. Voor 2 patiënten die respectievelijk
werden verzorgd voor hoofdpijn en een snijwonde bleek een tijdelijke opname in de
UPSIE eenheid noodzakelijk.
4.13. AANMELDKLACHT
Indien de screeningsvragen niet zouden gesteld zijn, zouden slecht 5 patiënten naar de
sociale dienst zijn doorverwezen omwille van familiaal geweld. Zij meldden zich met
verwondingen. Nog eens 7 patiënten meldden zich aan met psychische klachten door hun
ervaringen met familiaal geweld. 2,1% van de patiënten meldden zich aan wegens een
58
familiaal geweld gerelateerde reden (snijwonden, attest slagen en verwondingen,
depressie, etc.).
29,2% (n=47/161) van de patiënten die positief werden gescreend, meldden zich aan op
de spoedgevallendienst met een psychiatrische klacht. Het merendeel kampte met een
depressie of een verslavingsproblematiek.
In 34,2% (n=55/161) van de gevallen was de reden een somatische ziekte of klacht.
Redenen konden zijn: rugpijn, last aan de heup, koorts, braken, allergische reactie,
netvliesloslating, dyspnoe,…
Meest voorkomend waren er vage klachten zoals hoofdpijn, buikpijn, duizeligheid, onwel
zijn, krampen en spierpijn, krachtsverlies en hyperventilatie.
Orthopedische traumata, verwondingen en kwetsuren bedroeg 31%(n=50/161).
Automutilatie, snijwonden door geweld en slagen en verwondingen werden hier ook
bijgerekend.
De overige 5,6%(n=9/161) waren patiënten die zich aanmeldden met de vraag tot een
HIV test na onveilige seks of een prikaccident, ongerustheid over zwangerschap en vraag
voor een medicatievoorschrift.
4.14. VIND U HET OKÉ DAT DIE VRAGEN WORDEN GESTELD?
Na de screening werd aan iedere patiënt gevraagd of hij/zij het vervelend vond om op de
screeningsvragen te antwoorden. Dit met de bedoeling om na te gaan of mensen
weigerachtig staan tegenover persoonlijke vragen en daarop liever niet wensen te
reageren.
59
Tabel 11: aantallen en percentages bevraging goed
Vind u het oké dat we die vragen stellen?
Ja
536 (95,9%)
Nee
4 (0,7%)
Geen mening
8 (1,4%)
Totaal
548 (100%)
Slecht vier van de patiënten waren niet akkoord dat die vragen werden gesteld. Deze
patiënten waren van mening dat deze vragen te persoonlijk waren en ons niet
aanbelangden of vonden het “gewoon stom”.
Bijna 96% van de patiënten hadden geen probleem met het krijgen van de
screeningsvragen. Bij de overige 2% (n=8) werd de vraag niet ingevuld.
4.15. PLEGERS VAN FAMILIAAL GEWELD
Hoewel dit niet het opzet was van de studie gaven tijdens de screening 8 personen (2
vrouwen en 6 mannen) toe zelf geweld tegen familieleden te gebruiken.
4.16. ANDERE PERSONEN IN HUIS AANWEZIG
Sommige variabelen werden door de mensen anders geïnterpreteerd. Dit was zeker zo bij
deze vraag. Deze variabele werd niet verder in rekening gebracht.
Bij de vraag of er nog anderen mensen bij u inwonen, werd er vaak nee geantwoord,
terwijl er toch nog broers en zussen aanwezig waren in huis. De echtgenoot werd frequent
niet meegerekend.
60
In het eerste deel van screeningsperiode werden broers en zussen niet aangevinkt als Ja,
vandaar dat deze gegevens niet representatief zijn voor deze populatie en moeilijk kunnen
geïnterpreteerd worden.
Ik beschouwde en verduidelijkte dit door: “wonen er nog andere personen bij U in,
behalve echtgenoot en kinderen”. Dit werd ook zo meegedeeld aan de deelnemende
verpleegkundigen na twee maanden.
Stiefkinderen en ouders/grootouders zijn de meest frequente inwonende personen.
61
5. DISCUSSIE
5.1
ALGEMENE RESULTATEN VAN DE SCREENING
In het totaal werd bij 28,8% (n=161) van de 559 patiënten een positieve screening
afgenomen. Deze cijfers zijn consistent met wat in de literatuur werd teruggevonden
(Ernst et al., 2012; Houry, et al., 2008; MacMillan, Wathen, Jamieson, Boyle, & Shannon,
2009; Olive, 2007; Ritchie, Nelson, & Wills, 2009; Walton et al., 2009; Feldhaus et al.,
1997).
In het jaar 2013 bezochten in totaal 11.780 mannen tussen een leeftijd van 18 tot 65 jaar
de spoedgevallendienst. Voor de vrouwen bedroeg dit aantal 9.154. De vrouwen vormen
dus ongeveer 44% van de patiënten, wat ook zo is in deze studie. 54% (n=87) van de
positief gescreende patiënten zijn vrouwen. Dit kan meerdere oorzaken hebben. De
meeste studies tonen aan dat de prevalentie van familiaal geweld hoger is bij vrouwen
(Coker et al., 2002; Moyer, 2013; Nelson, Bougatsos & Blazina, 2012; European Union
Agency for Fundamental Rights, 2014; Walby & Allen, 2004; Yeung, Chowdhury,
Malpass & Feder, 2012; Taillieu & Brownridge, 2010). De literatuur toont echter
duidelijk dat vrouwen meer geweld rapporteren dan mannen (Garcia-Morena, Jansen,
Ellsberg, Heise, & Watts, 2005; Selic, Pesjak & Kersnik, 2011; Walton, et al., 2009),
waardoor sommige auteurs beweren dat er een gelijke prevalentie is, maar dat er bij
mannen voornamelijk sprake is van onderrapportering (Cho, 2012; Dutton & Nicholls,
2005; Pieters, Italiano, Offermans, & Hellemans, 2010). Er hangt nog steeds een groter
stigma aan geweld van vrouwen ten opzichte van mannen, er is het gevoel van schaamte
en het is niet “mannelijk” om in de eerste plaats geconfronteerd te worden met geweld en
dit ook nog toe te geven (Mills, Avegno & Haydel, 2006). Er zijn tevens
geslachtsverschillen met betrekking tot de interpretatie van geweld. Mannen zien verbaal
geweld van de vrouw vaker als een “eigenschap” op een karaktertrek (Spangaro & Swi,
2010).
62
5.2
SCREENINGSVRAGEN
Bij de keuze van de screeningsvragen werd getracht om de verschillende soorten geweld
te includeren. Hiervoor werden 3 brede vragen uit reeds vooraf bestaande gevalideerde
screeningstools genomen. De vragen zelf zijn niet ontwikkeld om het onderscheid te
maken tussen de diverse soorten van geweld.
Bij het stellen van de vragen viel op dat patiënten de vragen zeer verschillende
interpreteerden.
De vraag over het veiligheidsgevoel gaf 15% positieve antwoorden, wat gelijkaardig is
aan vorige studies die deze vraag gebruikten (Hofner et al., 2005; Mills et al., 2003;
Perciaccante, Susarla & Dodson, 2010).
Toch kan men een bemerking maken bij de interpretatie van deze vraag door patiënten.
Enkele voorbeelden: Ja, sinds ik een alarmsysteem heb geïnstalleerd voel ik me veiliger.
Want ja, met al die gure types die den dag van vandaag rondlopen, weet je maar nooit.
Of: Nee, nu niet meer, mijne hond is gestorven en ’t was toch zo ne goeie waakhond. Hij
blafte vanals er iemand op den hof kwam. Mijne man wil gene hond niet meer, dus nu
slaap ik minder goed ’s nachts. Deze werden als vals positieve screeningsresultaten
beschouwd en werden er geen verwijzingen gedaan naar de sociale dienst.
Deze antwoorden tonen het zeer brede karakter van de vraag aan, wat vals positieve
antwoorden kan veroorzaken en dus de noodzaak aantoont om dieper op de antwoorden
in te gaan, deze bevinding wordt ook bevestigd door Wathen et al. (2013).
Ook de vraag of de patiënt in het laatste jaar bang was geweest van wat een huisgenoot
of familielid zei of deed staat open voor interpretatie.
In eerste plaats is het onduidelijk wat mensen verstaan onder familielid. Sommige
jongeren beschouwen hun vriend(in) ook als familielid.
Deze situatie kwam 5 maal voor tijdens de screening, het ging dan ook over een vriendje
dat agressief is of handelingen wil stellen die de andere persoon niet wil. De slachtoffers
waren allemaal meisjes die vooral bang waren om niet meer in de groep te horen en hun
vrienden te verliezen door te breken met de relatie. Bij deze vorm van geweld wordt
onrechtstreeks de ruimere omgeving betrokken, waardoor het belang van (niet)
63
aanvaarding van familiaal geweld opnieuw aangetoond wordt. Laporte (2009) benadrukt
in zijn studie het belang om “teen dating violence” vroegtijdig op te sporen.
Twee Marokkaanse meisjes die een geheime relatie hadden met een schoolvriendje waren
bang voor broers en vader, hier ging het duidelijk om familiaal geweld.
Bij het stellen van de vraag of de patiënt bang was, werd voornamelijk bij aanwezigheid
van verbaal geweld in eerste instantie niet positief geantwoord. Mensen vinden het vaak
normaal dat er geroepen of gescholden wordt tegen hen en categoriseren dit niet als
geweld waar men bang voor is, maar een manier van omgaan met elkaar.
Uit onderzoek blijkt dat vrouwen die een positieve attitude hebben tegenover mannelijke
dominantie meer fysiek en emotioneel geweld tolereren (Abramsky, et al., 2011;
Faramarzi, Esmailzadeh, & Mosavi, 2005).
Voorbeeld hiervan:
Bij het stellen van de vraag, bent u bang geweest van een familielid antwoordde een
patiënt: “Ja, bang is niet echt het woord, ik verschiet soms van dat roepen van mijn vader.
Ik heb soms de indruk dat hij bang is dat we hem niet zullen verstaan als hij niet roept en
tiert. Diene mens kan ne keer nooit lief en vriendelijk zijn”.
Verpleegkundige: Voelt dit dan aan als een bedreiging of intimidatie?
Patiënt: Ik weet het niet, ik ben dat zo gewoon, heb hem nog nooit anders geweten. Hoe
dat mijn moeder daar kan bijblijven...
Verpleegkundige: En jij? Je hebt gezegd dat je ook nog thuis woont?
Patiënt: Ja, maar ik ben niet zoveel thuis en als ik thuis ben probeer ik er niet teveel op te
letten en zit ik op mijn kamer. ’t Is gewoon gene sympathieke mens. Wel zonde voor mijn
moeder hoor...
Verpleegkundige: Is je antwoord op deze vraag dan Ja of Nee?
Patiënt: In feite is dat toch niet echt normaal, hé?.... (denkt even na…) Vul maar Ja in!
64
Andere antwoorden zijn: Mijn vader en moeder kunnen gewoon niet lief zijn voor elkaar,
ik heb met de familie niet zo een goeie band en het interesseert mij ook niet!, Mijn broer
is ne beuzak die doe nie anders of ons treiteren...
De derde screeningsvraag werd gesteld om eerder het psychologisch geweld en verbaal
geweld te bevragen. Op deze vraag werden de meeste positieve antwoorden bekomen
(22,2%). Meer dan één op vijf personen zei het laatste jaar te zijn gekwetst door een
familielid. Uit de literatuur komt naar voor dat psychologisch geweld meer voorkomt dan
fysiek geweld (Buysse, et al., 2013; European Comission, 2010). In studie op een
spoedgevallendienst schommelen de percentages van psychologisch geweld tussen de 20
en 45% (Hofner, et al., 2005; Rabin, et al., 2009), daarbij zou psychologisch geweld vaak
een voorbode zijn van fysiek geweld. Mensen die blootgesteld zijn aan fysiek geweld,
zijn meestal ook het slachtoffer van psychologisch geweld (Selic, Pesjak, Kersnik, 2011).
Het cijfer ligt volgens mij wat hoger dan de andere twee vragen doordat deze vraag heel
breed kan worden geïnterpreteerd. Mensen gaven soms aan gekwetst te zijn door het
overlijden van een familielid, broers en zussen die eens ruzie maken,...
Familie ruzies komen in de laatste vraag het meest naar voor. Dit gaat vaak over financiële
kwesties en erfenissen, ex-partners die de kinderen inzetten als strijdmiddel of
grootouders die hun kleinkinderen niet meer mogen zien voelen zich heel erg gekwetst
door hun kind of schoonkind en dan vooral bij scheidingen.
Door het gebruik van 3 screeningsvragen geeft met men de patiënt kans om even over het
probleem en situatie na te denken. Mensen antwoordden om de eerste twee vragen
onzeker “nee”, maar antwoordden dan toch positief op de laatste vraag. Dit kan als reden
hebben dat deze vraag breder kan geïnterpreteerd worden, maar ook dat ze na de tweede
vraag het geweld onthullen.
Het onderscheid tussen de verschillende geweld types kan niet gemaakt worden door het
gebruik van deze drie screeningsvragen, daar ze een brede lading dekken. Economisch
geweld kwam enkel aan het licht bij het stellen van de laatste vraag.
De screeningsvragen zijn gekozen om een zo groot mogelijk aantal slachtoffers van
familiaal geweld te detecteren. Hierdoor geven een aantal mensen een positief antwoord
65
op een of meer van de vragen waarbij de reden niet gerelateerd is aan familiaal geweld.
Dit heeft tot gevolg dat het voor ieder voorstel tot doorverwijzing naar de sociale dienst
noodzakelijk is om met de patiënten dieper in te gaan op hun antwoord en de reden voor
het geven van dit antwoord om het nut van de doorverwijzing na te gaan. Voor de
verpleegkundigen die deze vragenlijst stellen is dit tijdrovend.
Indien men specifiekere vragen kiest, zou dit probleem vermoedelijk minder voorkomen,
waardoor eventueel een rechtstreekse verwijzing zou mogelijk zijn en men zelfs zou
kunnen denken aan een electronische vragenlijst. Dit houdt echter als risico in dat er
slachtoffers niet zouden gedetecteerd worden. Hierover is verder onderzoek noodzakelijk.
5.3.
DIENST/ UUR
Uit onderzoek van Walton et al.(2009), blijkt dat er een hoge weigering tot deelname is
tijdens de nachtshiften. Gezondheidswerkers zijn minder geneigd mensen te screenen
tijdens de nachtdienst wegens verminderde waakzaamheid, vermoeidheid, humeur, en
storing in circadiaans ritme (Larkin, Rolniak, Hyman, MacLeod, & Savage, 2000). Het
screenen naar familiaal geweld gebeurt in vele onderzoeken enkel overdag (Houry, et al.,
2008; Koziol-MacLain, Garette, Fanslow, Hassall, & Dobbs, 2010; Walton, et al., 2009).
In deze studie werd wel ’s nachts gescreend, alhoewel dit slechts 9% van de gescreende
patiënten uitmaakt. Er werden s’nachts proportioneel meer mensen gedetecteerd die in
aanraking kwamen met familiaal geweld. Conclusie zijn moeilijk
Meerdere factoren bemoeilijkten het screenen.
In de nachtdienst is de bestaffing lager dan overdag. Dit leidt tot het wegvallen van de
aparte triagefunctie, waardoor de aanwezige verpleegkundigen frequent dienen prioriteit
te geven aan patiëntenzorg en de studie tijdelijk werd opgeschort.
De aanmeldingsklachten
tijdens de nachtdienst
zijn regelmatig alcohol en
druggerelateerd, waardoor het onmogelijk is om deze patiënten te bevragen. Patiënten
stonden ook vaker weigerachtig tegen de vraagstelling, Antwoorden als ‘het is veel te laat
66
om vragen te beantwoorden’ of ‘ ik ben veel te moe om deel te nemen’, werden enkel ’s
nacht gegeven.
‘s Nachts is de familie vaker minder tolerant en minder geduldig dan overdag. Ze komen
onmiddellijk mee met de patiënt en zijn minder geneigd om even in de wachtzaal te
wachten.
Gezien de problematiek van drank- en drugsmisbruik een verhoogd risico geeft op zowel
slachtoffer als dader zijn van familiaal geweld, vormt dit een belangrijke groep die
geexcludeerd werd uit de studie. Deze patiënten worden vaak doorverwezen naar de
UPSIE of worden ter observatie opgenomen op spoed. Mogelijks is het nuttig deze
patiënten in 2e instantie te screenen naar familiaal geweld.
Verder onderzoek is noodzakelijk om te bepalen hoe nachtelijke screening
geoptimaliseerd kan worden gezien vermoed kan worden dat slachtoffers van familiaal
geweld zich frequent ’s nachts aanmelden op spoed.
5.4.
LEEFTIJD
In deze studie is geen significantie gevonden voor een leeftijdscategorie waar meer
geweld voorkomt. Dit is in tegenstelling tot een andere studies waaruit blijkt dat de
hoogste prevalentiecijfers voorkomen in de leeftijdscategorie onder 35 jaar (Abramsky,
2011; Howard, Feder & Agnew-Davies, 2013; Perera, Hanson, & Franklin, 2012; Selic,
Pesjak & Kersnik, 2011; Hofner, 2005).
Dit wordt mogelijks verklaard door de inclusiecriteria zoals het onder invloed zijn of het
geen tijd hebben, ook de categorie “andere” bestaat uit een grote groep. Van de niet
geïncludeerde patiënten zijn geen demografische gegevens voorhanden.
67
5.5.
BURGERLIJKE STAAT
In deze studie werd een significant verband aangetoond tussen de burgerlijke staat en het
screeningsresultaat.
Het onveiligheidsgevoel bij mensen die alleen wonen is hoger dan bij mensen die met
andere gezinsleden samenwonen. Hofner et al. (2005) rapporteerde dat 26,9% van de
patiënten die gescheiden waren een gevoel van onveiligheid hadden. Het feit dat mensen
alleen wonen, kan een verklaring zijn voor het zich minder veilig voelen thuis. Er zijn
geen andere personen die “bescherming” kunnen bieden. Mensen die niet alleen thuis zijn
voelen zich vaker beschermt tegen dreiging van buiten af door de andere inwonende
personen. Ook hier wordt het belang van het navragen van de precieze oorzaak van het
onveiligheidsgevoel duidelijk alvorens te kunnen besluiten dat het positief beantwoorden
van de vraag gerelateerd is met familiaal geweld.
Het is duidelijk dat de burgerlijke staat van een patiënt invloed heeft op het positief
screenen naar familiaal geweld, maar ook op een algemeen (on)veiligheidsgevoel en bang
gevoel dat de patiënten kunnen vertonen.
5.6.
INLEIDENDE VRAAG HOE VOELT U ZICH THUIS?
De vraag hoe ‘voelt u zich thuis’, werd gesteld als inleidende vraag.
In het begin leek het mij weinig zinnig om deze vraag aan de mensen te stellen, maar naar verloop
van tijd kon je aan de hand van die vraag vaak vermoeden hoe de mensen de andere vragen zouden
beantwoorden.
Moeilijker ligt het bij de groep ‘goed tot redelijk goed’ antwoordt. ”Het gaat wel” of “Ca
va” zijn antwoorden die onder goed worden geplaatst, maar die kleine nuances lijken toch
te zorgen voor meer kans op een positieve screening. De manier om “ goed” te zeggen
heeft naar mijn mening een belang.
Voorbeeld hiervan is: Patiënt met aanmelding snijwonde op het werk.
Verpleegkundige: Hoe voelt u zich thuis? Buiten het feit dat je nu op de spoedgevallen
bent terechtgekomen.
68
Patient: Ja, euhh dat gaat wel thuis. Alléé toch af en toe.
Verpleegkundige: Is dat dan redelijk goed, heel goed, voel je je nerveus, angstig, of kan
je het nog anders omschrijven?
Patiënt: Eigenlijk ben ik niet zo op mijn gemak thuis, mijne zoon heeft zware problemen
en dat weegt nogal op ons, ik ben vree gestresseerd!
Verpleegkundige gaat door met de vragen en daaruit komt naar voor dat de zoon ernstig
verslaafd is en thuis vaak de moeder bedreigd, dit zowel met woorden als ook het
daadwerkelijk plegen van fysiek geweld. De sociale dienst werd in dit geval afgewezen,
de dame was reeds in behandeling bij een psycholoog.
De screenende verpleegkundigen hadden de indruk dat door het stellen van deze vraag
men al kon aanvoelen of de mensen al dan niet positief zouden screenen. Dit werd echter
niet nagegaan in deze studie
Bij het opsplitsen van de antwoorden in 3 groepen (“volledig mezelf”, “goed”, en “andere
antwoorden”) werd bekeken of dit gerelateerd was met het positief screenen van de
patiënt. Hoewel het antwoord in vele gevallen richtinggevend is, zien we dat er
afhankelijk van de groep toch een groot aantal vals positieve of vals negatieve patiënten
zijn (meer bij vrouwen dan bij mannen).
Indien men het stellen van deze vraag zou prefereren boven de huidige screeningsvragen
dient
rekening
gehouden
te
worden
met
enkele
voor-
en
nadelen.
Deze vraag zou de barrière voor de verpleegkundigen om te screenen kunnen verlagen
gezien de vraag neutraler is. Dit geldt natuurlijk ook voor de patiënt, al zien we in deze
studie dat slechts enkele patiënten moeilijkheden hebben met de vragen.
Daarnaast is het mogelijk dat de duur van de screening hierdoor verkort wordt, al dient
mogelijks
ook
dieper
ingegaan
te
worden
op
het
antwoord.
De voor- en de nadelen van het brede karakter van de huidige screeningsvragen moet ook
verder bestudeerd worden bij de vraag: “hoe voelt u zich thuis”.
Gezien het opzet van deze studie om zoveel mogelijk patiënten te detecteren die
69
slachtoffer zijn van familiaal geweld, voldoet op dit moment de openingsvraag niet aan
de vooropgestelde verwachtingen.
5.7.
VIND U HET OK DAT WE DIE VRAGEN STELLEN?
De grote meerderheid van de patiënten (96%) had in deze pilootstudie geen probleem met
het antwoorden op de vragen die gesteld werden. Weigering tot deelname aan een studie
omtrent familiaal geweld schommelt tussen de 1 en 5% (Hofner, 2005).
Vele mensen die niet in aanraking komen met geweld vinden het op hen niet van
toepassing, maar vonden de vragen niet bedreigend. Anderen begrepen niet goed wat het
nut was van de vragen, maar waren wel bereid te antwoorden. Dit betrof meestal mensen
die geen ervaring hadden met geweld. Soms werden de vragen niet begrepen. In een
studie van Houry et al.(2008) werd ook vastgesteld dat de meeste mensen geen probleem
leken te hebben met de screeningsvragen en ze nuttig vonden. Screeningsvragen omtrent
familiaal geweld worden niet als bedreigend ervaren als ze niet veroordelend gesteld
worden (Koziol-MacLain, Garette, Fanslow, Hassall, & Dobbs, 2010). In een andere
studie waren 80% tot 90% van de vrouwen van mening dat het spoedpersoneel familiaal
geweld moest bevragen (MacMillan, et al., 2013).
Nadat de screening was afgelopen, werd vaak vermeld dat niet zijzelf in aanraking komen
met geweld, maar wel ‘een kennis’ of een familielid in die situatie kende. Zij hadden dan
vragen over hoe ermee om te gaan en of ze er ook mochten naar vragen. In een rapport
van de Europese Commissie (2010) gaf men aan dat 1 op de 4 bevraagde personen iemand
kenden in vrienden- of een familiekring die slachtoffer is van familiaal geweld.
Mensen die effectief in aanraking kwamen met geweld keurden unaniem goed dat er naar
gevraagd werd. Voor hen was het vaak de eerste keer dat er zo duidelijk werd gepolst
naar geweld. Deze personen gaven soms aan dat het moeilijk was om erover te praten en
enkele werden emotioneel. Uit onderzoek blijkt dat enkele mensen tijdens de screening
een onbehaaglijk gevoel, gebrek aan privacy, verdriet en emotionele distress konden
ervaren (Houry et al, 2008; Hurley et al., 2005; Rhodes et al., 2006). De
gezondheidsrisico’s die verbonden zijn aan screening zouden niet opwegen tegen de
70
potentiële voordelen qua veiligheid en de gezondheid van de gescreende vrouwen
(Iverson, et al., 2013).
De bevraging op zich zou reeds een direct effect hebben op de outcome, waarschijnlijk
door het doorbreken van de sociale norm ‘stilte’ rond familiaal geweld en het bewust
maken van de wantoestand (Koziol-McLain, Giddings, Rameka, & Fyfe, 2008).
Dit resultaat toont aan dat de barrière van de verpleegkundige om te screenen (indien
goed opgeleid) onnodig is, en dat screenen slechts in zeer zeldzame gevallen negatieve
reacties zal opwekken. Daar tegenover staat dat er zeer veel positieve gevolgen zijn aan
screening. Het is dus van belang deze resultaten te communiceren met screenende
verpleegkundigen om motivatie te bevorderen.
5.8.
VOORSTEL EN OPVANG SOCIALE DIENST
Eén van de voorwaarden om personeel op een spoedgevallendienst te overtuigen van de
zin van screening, is de beschikbaarheid en de mogelijkheid om de patiënt door te
verwijzen voor verdere hulp, opvolging of begeleiding (Choo, Nicolaidis, Newgard,
Lowe, Hall, & Mcconnell, 2012). De mogelijkheid om door te verwijzen naar een
gespecialiseerde dienst of persoon kan aan de gezondheidswerker het gevoel geven dat
ze de persoon verder kunnen helpen (Stayton & Duncan, 2005).
Tijdens de dagen van de screening werd er een verhoging van het aantal consultaties van
de sociale dienst gezien op de spoedgevallendienst, dit had extra werkbelasting tot gevolg.
Uit de resultaten blijkt dat vooral patiënten die na 19 uur opvolging wensten niet werden
gecontacteerd. Het verdwijnen uit follow-up is een belangrijk probleem (Datner
O’Malley, Schears, Shofer, Baren &Hollander, 2004; Nelson, Bougatsos & Blazina,
2009; Waller, Hohenhaus, & Stern, 1996). Traufman et al. concludeerden dat er meer
mensen naar de sociale dienst werden doorverwezen, die positief screenden tijdens een
computer gestuurde screening (10%), dan tijdens de ‘usual care’ (<1%). Koziol-McLain
et al. (2009) verwezen enkel de patiënten door die na een positief screeningsresultaat, ook
een positief antwoord gaven op de volgende ‘Hoog-risico’ vragen.: “Heeft jouw(ex-)
partner of iemand in je familie gedreigd met je te doden in de laatste 3 maanden?”; “Zijn
er kinderen of ouderen in je huishouden die in gevaar zijn?”; “Is het veilig voor u om naar
71
huis te gaan?”; “Denk je erover om jezelf schade te berokkenen?” Dit had als reden om
de sociale diensten niet te overbelasten.
Onze spoedgevallendienst is uitgerust met een eigen sociale dienst. In totaal werden er
38 patiënten verwezen naar de sociale dienst, waarvan uiteindelijk 74% in opvolging werd
genomen. De precieze oorzaak van de gemiste patiënten in opvolging is niet duidelijk.
Mogelijke verklaringen zijn administratieve problemen of de overbelasting van de sociale
dienst.
Telefoonnummer van de sociale dienst meegeven heeft in deze studie geen effect gehad.
Geen enkele persoon nam contact op.
Gezien het belang van de opvolging voor de patiënt, maar ook voor de verpleegkundige,
is het belangrijk bij verder onderzoek de oorzaken van gemiste opvolging dieper te
bekijken. O’Doherty et al. (2014) besluit dat er nog onvoldoende bewijs is dat
ondersteuning door de sociale dienst een verbetering van de gezondheidsuitkomsten en
een stijging van de voordelen voor de patiënt biedt. Verder onderzoek is noodzakelijk.
5.9.
AANMELDINGSKLACHT
In 2,1% van de gevallen geven de patiënten familiaal geweld aan als reden om de spoed
te consulteren. We zien door het screenen een verhoging van 26%. Deze stijging wordt
ook teruggevonden in de literatuur (Garcia, 2004; MacMillan et al., 2009).
Bijna één derde van de positief gescreende patiënten had een psychiatrische reden als
aanmeldklacht. Dit is ook terug te vinden in de literatuur (Houry, et al., 2008; Walton, et
al., 2009). 50 tot 60% van de vrouwen die in aanraking komen met familiaal geweld
maken gebruik van psychische gezondheidszorg (Department of Health, 2003; Hegarty,
2011).
72
5.10. NIET GEÏNCLUDEERDE PATIËNTEN
Patiënten met hevige pijn worden gewoonlijk zonder screening snel doorverwezen naar
de behandelruimte voor pijnstilling. Hierna was screening niet meer mogelijk daar deze
enkel uitgevoerd werd door de triage verpleegkundige.
Anderstaligen werden, zoals in andere studies niet opgenomen in deze pilootstudie.
Nochtans zijn migranten en asielzoeker heel kwetsbaar voor blootstelling aan geweld. Ze
zijn vaak niet op de hoogte van de bestaande systemen en opvang mogelijkheden (Ingram
en al., 2010), hebben schrik om aangifte te doen, zijn vaker financieel afhankelijk van
derden, en lopen een hoger risico op geweld (Keygnaert & Temmerman, 2007).
Verschillen in waarden en normen en positie van de vrouw spelen ook een rol (Sheetal,
2010).
Mensen die niet aanspreekbaar waren door intoxicatie met alcohol en/of medicatie
werden eveneens niet bevraagd, nochtans hebben personen die in aanraking komen met
geweld meer kans hebben op alcohol- en drugsmisbruik (Abramsky, et al., 2011; Amy et
al., 2008; VAD, 2012; Selic,, Pesjak, & Kersnik, 2011). Daarbij is de prevalentie van
alcohol en drugsgebruik hoger bij mannen dan bij vrouwen (Goldstein, Dawson, Chou,
& Grant; 2012). Dit komt overeen met de literatuur.
Het percentage niet geïncludeerde patiënten zou volgens mij minder bedragen indien alle
verpleegkundigen deelnamen aan het onderzoek. In studies werden er inclusie
percentages gevonden van 60% tot 80%, wat gelijkaardig is aan ons percentage van 65%.
Mensen werden meestal om gelijkaardige redenen als in deze studie niet geïncludeerd
(O'Campo, Kirst, Tsamis, Chambers, & Ahmad, 2011; Traufman, McCarthy, Miller,
Camphell, & Kelen, 2007).
73
5.11. PLEGERS VAN FAMILIAAL GEWELD
Tijdens de screeningsperiode werden 8 daders van familiaal geweld gedetecteerd. Dit
geweld was meestal tegen de partner gericht. Twee personen gaven ook toe geweld te
gebruiken tegen hun kinderen.
Eén op de vijf personen zou iemand kennen die dader is van familiaal geweld (European
Comision, 2010).
Een 45 jarige man deed de volgende uitdrukking : ‘ een wijf moet bijtijds een keer een
goede rammeling krijgen, jamaar Mevrouw, anders spelen ze echt met uw voeten’.
Een 40 jarige vrouw stelde: ‘Ge wilt eigenlijk weten of ik klop krijg van mijne man, ewel
ik ben degene die hier de kloppen uitdeelt, vraagt het maar ne keer aan mijne man en
kinderen, zij zijn bang van mij en niet omgekeerd!, ik heb vroeger ook klop gekregen van
mijn vader, ge wordt daar groot van.
Een man van middelbare leeftijd dacht dat we van de politie waren en wou eerst niet
antwoorden op de vragen. Na nadrukkelijk vermeld te hebben dat het om een onderzoek
ging, bekende hij dat zijn vrouw recentelijk de politie had verwittigd na een vechtpartij
tussen hen beide. Zowel man als vrouw waren dader als slachtoffer van het geweld.
Uit onderzoek van Lipsky & Caetano (2011), blijkt dat ook plegers van familiaal geweld
meer gebruik maken van de spoedgevallendienst.
Alhoewel het opzet van dit onderzoek niet bestond in het detecteren van daders van
familiaal geweld, zien we dat het bespreken van het taboe zowel slachtoffers als daders
de kans geeft hierover te spreken. Ook hier kan verdere verwijzing nuttig zijn om hulp te
bieden aan de dader en zijn/haar familie.
5.12. ATTITUDE EN VISIE VAN VERPLEEGKUNDIGEN EN PRAKTISCHE BEVINDINGEN VAN
SCREENING
Bij de start van de screeningsperiode werd aan acht verpleegkundigen gevraagd om deel
te nemen aan het onderzoek en op bepaalde dagen de screeningslijsten bij patiënten af te
nemen.
74
Door enkel verpleegkundigen te selecteren die bereid waren om deel te nemen aan de
studie, wordt er een selectiebias bekomen. Zij hebben een positieve attitude ten aanzien
van de screening en zullen dus meer gemotiveerd zijn de screening correct uit te voeren.
Dit kan de resultaten hebben beïnvloed.
Vier van de verpleegkundigen stelden effectief de vragen aan de patiënt. De andere 4
voerden de screening niet of onvolledig uit omdat ze deze vragen vergeten waren, er vaak
familie aanwezig was en ze het echt heel moeilijk vonden om met de vragen te starten.
Deze redenen zijn ook terug te vinden in de literatuur (Waller, Hohenhaus, & Stern, 1996;
Traufman, McCarthy, Miller, Camphell, & Kelen, 2007; Ramsey et al., 2002). In een
studie van Robinson (2010) vond slecht 2 van de 13 verpleegkundigen dat het hun taak
was om mensen actief te bevragen naar familiaal geweld, ze vonden het de taak van de
patiënt om het onderwerp aan te snijden. De meeste verpleegkundigen waren van mening
dat ze ‘op het zicht’ slachtoffers van familiaal geweld konden herkennen (Hurley, BrownMaher, Camphell, Wallace, & Venugopal, 2005).
De vier verpleegkundigen die deelnamen, voelden zich in het begin niet comfortabel bij
het bevragen, vonden het moeilijk om familie even te laten wachten in de wachtzaal,
waren onzeker over de reacties van de patiënt en de collega’s en bij drukte werden toch
patiënten over het hoofd gezien en niet gescreend. Hoe meer de vragenlijsten werden
afgenomen en hoe meer routine kwam in het stellen van de vragen, hoe minder
hindernissen werden ervaren. De angst voor “ja” antwoorden nam af naarmate er meer
screeningen werden uitgevoerd.
Er was veel verwondering bij de verpleegkundigen over het voorkomen van geweld. Een
positieve screening was niet te voorspellen, dit in tegenstelling tot de verwachtingen bij
de start van de studie. Een voorbeeld: Vrouw, 48 jaar, hoofd van een financiële dienst,
antwoordde op de drie vragen positief. “Mijn echtgenoot is een ongelofelijk jaloerse man,
nu mijn kinderen groter zijn durf ik eindelijk stappen te ondernemen, ik denk dat ik niet
één ding kan zeggen wat hij met mij niet heeft aangedaan. Ik ben er klaar mee. De
advocaat en politie zijn er mee bezig. Het is de eerste keer dat er zo nadrukkelijk naar
wordt gevraagd”.
75
Niemand had verwacht dat personen zo gemakkelijk hun persoonlijke problemen willen
bespreken met ziekenhuispersoneel. Enkele waren niet te stoppen na het aansnijden van
het onderwerp.
Wat mij opviel was dat mensen echt heel veel vertellen over echt persoonlijke zaken. De
angst voor het overlijden van een familielid, de trieste situatie van een vriendin met
agressieve een echtgenoot,…De openheid van de patiënt ten opzicht van de
gezondheidswerkers bleek opvallend groot.
Bij het geven van korte informatie aan de familie of begeleider(s),waren deze meestal
bereid even plaats te nemen in de wachtzaal. Als inleidende zin werd vaak gebruikt: “Is
het mogelijk in het kader van een onderzoek de patiënt even alleen te spreken, dit zal
slecht enkele minuten tijd in beslag nemen, van zodra we klaar zijn, komen we u halen”.
Moeilijker was het om familie/vrienden te verwijderen die een patiënt vergezellen in de
ziekenwagen. Zij zijn dus meteen aanwezig in de triageruimte en minder bereid de
persoon alleen te laten
Het tijdsaspect is in veel situaties heel belangrijk. Bij grote drukte is het moeilijk om alle
patiënten te screenen, omdat dan ook patiënten worden getrieerd door een andere
verpleegkundigen. Het vergt nog eens extra tijd om patiënten door te verwijzen of
informatie aan te reiken bij een positieve screening. De routine triage neemt drie tot vijf
minuten in beslag, het stellen van de screeningsvragen vraagt ongeveer 1 tot 2 minuten.
Bij een positieve screening met hulpvraag naar de sociale dienst, loopt de extra tijd snel
op tot 5 minuten. Dit betekent een verdubbeling van de tijdsbelasting per positief
gescreende patiënt.
De angsten en meningen van de verpleegkundigen tonen het belang aan van goede
training en informatie vooraf om de barrières te verminderen en het effectief stellen van
de vragen te verhogen.
76
5.13. REFLECTIE OVER HET IMPLEMENTEREN OP DE SPOEDGEVALLENDIENST UZ GENT
Om verpleegkundigen en artsen correct te laten omgaan met slachtoffers van familiaal
geweld, moeten ze in de eerste plaats in staat zijn signalen te herkennen. Het is
noodzakelijk vaardigheden te verwerven om zo adequaat op deze signalen te kunnen
reageren (McGarry, Kench, & Simpson, 2013). Dit kan door opleiding en training van
gezondheidswerkers (Taket et al., 2003). Bewustwording en sensibilisering over het
thema ‘familiaal geweld’ is een voorwaarde om screening uit te voeren. Vervolgens is het
belangrijk dat men respectvol de vragen stelt en gepast op een persoon met positieve
screening kan anticiperen. Verhoging van de eigen-effectiviteit door training zorgt ervoor
dat barrières van screening kunnen overwonnen worden (Hegarty et al., 2013).
Er zou eveneens geopteerd kunnen worden voor computergestuurde screening, de
detectie graad zou hoger liggen, patiënten geven aan hun gevoel van veiligheid te
behouden en voor de verpleegkundigen is het minder arbeidsintensief (MacMillan et al.,
2006). Men vermoedelijk ook meer vals positieve antwoorden bekomen gezien men niet
dieper kan ingaan op de vragen.
De gebruikte screeningsvragen in deze pilootstudie verhogen de detectiegraad. In de
literatuur komen vele voordelen van screening naar voren op maatschappelijk vlak en op
persoonlijk vlak. Het is echter cruciaal om de patiënt zelf over de voordelen van het
screenen te laten beslissen. Hierbij moet de autonomie van de patiënt centraal staan, er
moet ruimte zijn om zelf te beslissen of verdere opvolging en/of begeleiding nodig is
Indien de patiënt opvolging wenst is het noodzakelijk dat deze ook effectief gebeurt. Op
de spoedgevallendienst van het UZ Gent is er heel vaak een sociaal verpleegkundige
aanwezig, dit in tegenstelling tot andere “kleinere” ziekenhuizen. Het sociaal team heeft
in de huidige situatie niet altijd de nodige tijd en middelen om alle verwijzingen adequaat
te kunnen opvolgen. De werkdruk van een sociaal verpleegkundige is hoog en opvolging
van slachtoffers van geweld vergt tijd en extra inspanningen. Implementatie van
screening kan pas efficiënt zijn indien de nodige diensten en opleidingen kunnen voorzien
worden.
Bij het effectief implementeren zou er meer “ruimte” moeten gemaakt worden om
screening mogelijk te maken. Ruimte om de vragen op een private en respectvolle manier
77
te stellen, ruimte/tijd om de patiënt goed te kunnen doorverwijzen of informatie te
overhandigen, en effectief een “ruimte” die zorgt voor voldoende privacy voor zowel
verpleegkundige als patiënt.
Een ander aspect is het motiveren van alle personeelsleden werkzaam op de
spoedgevallendienst. Volgens mij is het niet zinvol om de screening te laten uitvoeren
door enkele mensen. Het gevoel “alleen” te moeten screenen is volgens mij een oorzaak
van het niet meer screenen of zelden screenen.
Verpleegkundigen en artsen zien niet altijd het belang in van deze screening of zijn van
mening dat het niet hun taak is om gevallen van familiaal geweld te detecteren. Uitspraken
die gehoord werden tijdens de screenings periode:
-
“Personen die geconfronteerd worden met geweld willen vaak toch niet geholpen
worden”
-
“Het is toch hopeloos, ze gaan geen einde maken aan die relatie, omdat wij dat
gaan vragen”.
-
“Het is eigenlijk niet echt mijn zaak om dat te vragen”.
-
“Het is te confronterend voor de personen om zo persoonlijke vragen te stellen”.
-
“Al dat werk voor niets, wat maakt het uit dat je de vragen stelt en er verder toch
niet wordt op ingegaan”.
Deze visies kunnen eventueel deels gestuurd worden door bijscholing en training en het
tonen van resultaten. Toch is het volgens mij heel moeilijk elke verpleegkundige blijvend
te motiveren. Verpleegkundigen moet zich gesteund voelen zowel door artsen als door
beleidsmakers en moeten de ruimte krijgen om de screening uit te voeren met respect
voor de privacy.
Deelname door alle verpleegkundigen zorgt voor minder werkbelasting van de
triageverpleegkundige en kan leiden tot een hogere screeningsgraad.
Het idee van de patiënt te kunnen “redden” uit hun huidige situatie moet bijgesteld
worden. Vaak zal de patiënt niet onmiddellijk iets veranderen aan de thuissituatie. Dit zou
niet het doel moeten zijn van de screening. Het wijzen op en het signaal geven dat er
mogelijkheid is om het thema te bespreken met een arts of verpleegkundige heeft op zich
al een gunstig effect. De patiënt even te laten stilstaan bij hun situatie en hun te doen
78
vaststellen dat deze niet “de norm” is, zou al een begin kunnen zijn om het probleem aan
te pakken. Door het onderwerp aan te snijden kan men de mensen aanzetten om erover te
praten en hun het gevoel geven dat ze met hun ervaringen ergens terecht kunnen. Vaak
zijn patiënten niet bereid om hun situatie te veranderen, maar het kan hun beeld over hun
gepercipieerde norm wel beïnvloeden. Daarnaast maakt de verpleegkundige ook het
onderwerp bespreekbaar en vermindert dus het taboe in de maatschappij, wat
onrechtstreeks en op lange termijn invloed kan hebben voor individuele patiënten.
Het sensibiliseren van de patiënten en hun mogelijkheden bieden om indien gewenst het
probleem aan te pakken is volgens mij een goed uitgangspunt.
Er zijn reeds richtlijnen aangegeven die screening naar alcohol en medicatiegebruik met
behulp van een gestandaardiseerd instrument aanbevelen op een spoedgevallendienst
gekoppeld aan het aanbieden van een alcoholstop begeleiding. Vele gezondheidswerkers
staan daar ook achter. Nochtans worden deze overtuigingen niet automatisch vertaald in
de routine anamnese en zorg. Dit door gebrek aan tijd en financiële middelen
(Cunningham, et al., 2010). Gezien de sterke associatie tussen familiaal geweld (zowel
slachtoffer als pleger) en het voorkomen van een psychiatrische problematiek, dient
bekeken te worden of deze doelgroep niet op een later tijdstip (bv in de UPSIE) kan
gescreend worden.
Daarnaast moet men ook de rol van de huisarts bekijken, communicatie tussen huisartsen
en ziekenhuizen is van essentieel belang. Een goede briefing aan de huisarts over het
vermoeden van het familiaal geweld en de vraag voor verdere navraag kan eventueel
verlies van follow-up beperking. De vereniging voor huisartsen wijzen op het belang van
screening tijdens een consultatie. Er is een aanbeveling om te screenen naar familiaal
geweld, maar eenduidige consensus is er nog niet (De deken, Hillemans, Cornelis & Pas,
2009).
79
6. BEPERKINGEN, STERKTES EN AANBEVELINGEN
6.1.
BEPERKINGEN
Aan deze pilootstudie zijn enkele beperkingen verbonden.
Selectiebias werd veroorzaakt door het bewust selecteren van de verpleegkundigen.
Er namen slechts vier triageverpleegkundigen deel aan de pilootstudie. Niet alle
verpleegkundigen werden op de hoogte gesteld of waren bereid aan het onderzoek deel
te nemen. Dit had als gevolg dat tijdens de dagen waarop gescreend werd, niet kon
voorkomen worden dat enkele patiënten niet gevraagd werden om aan de studie deel te
nemen (dit door pauzes, overname van andere verpleegkundigen, teveel patiënten op
hetzelfde ogenblik, etc.).
Voor de meewerkende verpleegkundigen werd op voorhand geen training voorzien,
terwijl dit in de literatuur toch als essentieel wordt beschreven, wel werd een korte
interview guide uitgeschreven.
De screening bestond uit een korte vragenlijst waarbij de gebruikte 3 screeningsvragen
uit bestaande gevalideerde screeningslijsten waren overgenomen, maar als één
consistente vragenlijst nog niet gevalideerd werd.
Door het excluderen van anderstaligen en geïntoxiceerde patiënten is het mogelijk dat de
resultaten van deze studie vertekend zijn, met voornamelijk onderrapportage in
bovenvermelde categorieën..
Screening werd uitgevoerd in de maanden juli tot oktober, er konden dus geen
seizoenseffecten achterhaald worden.
Er werden ‘s nachts relatief weinig mensen gescreend wegens verminderde bestaffing en
wegvallen van de triagefunctie, waardoor er prioriteiten werd gegeven aan de pathologie
van de patiënt.
80
Patiënten die hun telefoonnummer opgaven werden niet telefonisch gecontacteerd om
omwille van tijdsgebrek en andere prioriteiten van de sociaal verpleegkundige. Hierdoor
was er een onvolledige opvolging.
Patiënten die gezien werden door de sociale dienst werden doorverwezen naar andere
instanties voor verdere opvolging en begeleiding. Er kon niet achterhaald worden of
gevolg aan deze adviezen werd gegeven.
6.2.
STERKTES
Ondanks de hoge prevalentie cijfers, was dit de eerste studie aangaande familiaal geweld
die op de spoedgevallendienst van het UZ Gent werd uitgevoerd.
De sterkte van deze studie is het ontkrachten van de potentiële drempel tot het stellen van
de vragen in de veronderstelling dat patiënten geïntimideerd zouden zijn. Integendeel
lijken de patiënten de aandacht voor deze problematiek te verwelkomen.
Het stellen van de algemene vraag ‘Hoe voelt u zich thuis?’ blijkt een duidelijk verband
te hebben met het al of niet positief screenen op de een of meerdere vragen, echter moet
men zich de vraag stellen of het aantal positief screenende patiënten opweegt tegen de
voordelen van deze vraag.
In tegenstelling tot andere studie werden zowel mannen en vrouwen geïncludeerd.
6.3.
AANBEVELINGEN
Verder onderzoek zou moeten gebeuren naar het nut van het systematisch screenen van
patiënten, de voordelen- en nadelen hiervan en de haalbaarheid.
Bij verder onderzoek zou deze specifieke screeningslijst gevalideerd moeten worden ten
opzicht van bestaande vragenlijsten. Daarnaast lijken de antwoorden van sommige
patiënten erop te wijzen dat de gestelde vragen zeer breed zijn, en mogelijks wat dienen
aangepast te worden om specifieker te kunnen screenen naar familiaal geweld.
81
Opvolging door de sociale dienst moet meer ondersteund worden, zodat betere opvolging
en begeleiding kan voorzien worden voor de patiënt, dit niet enkel voor de patiënt, maar
ook om de motivatie van de gezondheidswerkers te behouden.
Het verband tussen het gevoel thuis en het afleggen van een positieve vragenlijst moet
verder onderzocht worden.
De taak en de rol van de huisarts moet verder bekeken worden.
82
7. CONCLUSIE
Het
doel
van
deze
pilootstudie
was
het
bepalen
van
de
functie
van
spoedgevallenpersoneel bij het opsporen en opvolgen van patiënten die slachtoffer zijn
van familiaal geweld.
Om een zo hoog mogelijk aantal slachtoffers van de verschillende types familiaal geweld
te detecteren bestond de screeningstool uit 3 brede, vrij algemene vragen. De screening
toonde een hoge prevalentie van familiaal geweld bij patiënten die zich aanmeldden op
spoedgevallen, in tegenstelling tot het aantal patiënten die familiaal geweld hebben als
aanmeldingsklacht of waarbij het vermoed werd op basis van verhaal of verwondingen.
Deze studie ontkracht ook het bedreigende gevoel dat patiënten mogelijks kunnen hebben
bij het stellen van deze vragen maar toont de noodzaak aan van het goed begeleiden van
zowel verpleegkundige als patiënt.
De toegenomen werkbelasting voor de triageverpleegkundige werd in deze studie niet
strikt geobjectiveerd, maar lijkt logisch en kan problematisch zijn op drukke momenten,
voornamelijk bij het dieper ingaan op bepaalde vragen. Ook werd er een toegenomen
belasting van de sociale dienst vastgesteld.
Deze studie toont dus duidelijk het nut aan van screening naar familiaal geweld op spoed,
het is echter noodzakelijk nog dieper in te gaan op de haalbaarheid voor de algemene
werking van de spoed, (de triage)verpleegkundigen en de sociale dienst.
Verder onderzoek dient te gebeuren naar de gezondheidsuitkomsten van de patiënten na
opvolging van de sociale dienst.
83
8. LITERATUURLIJST
Abramsky, T., Watts, C., Garcia-Moreno, C., Devries, K., Kiss, L., Ellsberg, M. J., &
Heise, L. (2011). What factors are associated with recent intimate partner
violence? Findings from the WHO multi-country study on women's health and
domestic violence. BMC, 11:109.
Anglin, D., & Sachs, C. (2003). Preventive care in the emergency department: screening
for domestic violence in the emergency department. Acad Emerg Med,
10(10):1118-27.
Bair-Merrit, M., Lewis-O'Connor, A., Goel, S., Amato, P., Ismailiji, T., Jelly, M., . . .
Cronholm, P. (2014). Primary-Care based interventions for intimate partner
violence: a systematic violence. American Journal of Preventive Medicine, 188194.
Bair-Merritt, M., Mollen, C., Yau, P., & Fein, J. (2006). Impact of domestic violence
posters on femele caregivers' opinions about domestic violence screening and
disclosure in an pediatric emergency department . Padiatr Emerg Care, 689-693.
Banyard, V. L. (2006). Interpersonal violence in adolescence:Ecologcal correlates of self
reported perpetration. Journal of Interpersonal Violence, 1314-1332.
Bauer, N., Gilbert, A., & Caroll, A. D. (2013). Associations of early exposure to intimate
partner violence and parental depression with subsequent mental health outcomes.
JAMA Pediatrics, 4:1-7.
Blow, H. (2011). Inleiding. In S. A. Welzijn, Handboek familiaal geweld (pp. 5-6).
Brussel: Politeia.
Browne, K., Hamilton-Giachritsis, C., & Vettor, S. (2007). The cycles of violence: The
relationship between childhood maltreatment and the risk of later becoming a
victim
or
perpetrator
of
violence.
Opgehaald
van
www.euro.who.int/violenceinjury:
WHO:http://euro.who.int/_data/assets/pdf_file/0008/98783/E90619.pdf
Buysse, A., Enzlin, P., Lievens, J., T'Sjoen, G., Van houtte, M., & Vermeersch, H. (2013).
In Sexpert: Basisgegevens van de survey naar seksuele gezondheid in Vlaanderen
(pp. 187-188). Ghent: Academia Press.
Camphell, J. (2002). Health consequences of intimate partner violence. Lancet, 13311336.
Capaldi, D., Knoble, N., Shortt, J., Kim, H. (2012). A systematic review of risk factors
for intimate partner violence. Partner Abuse, 231-280.
84
Carroll, C., Reid, A., Biringer, A., Midner, D., Glazier, R., Wilson, L., . . . Seddon, F.
(2005). Effectiveness of the antenatal psychosocial health assessment (ALPHA)
from in detecting psychosocial concerns: a randomised controlled trial. CMAJ,
253-259.
CAW.
(2013). Opgeroepen op Februari 7, 2014, van www.steunpunt.be:
http://www.steunpunt.be/onderwerpen/geweld_en_misbruik/familiaal_geweld
Chaplin, R., Flatley, J., & Smith, K. (2011). Crime in England and Wales 2010/2011.
British Crime Survey. London: Home Office Statistical Bulletin.
Cho, H. (2012). Examining gender differences in the nature and context of intimate
partner violence. J Interpers Violence, 27(13):2665-84.
Choo, E., Nicolaidis, C., Newgard, C., Lowe, R., Hall, M., & Mcconnell, K. (2012). The
association between emergency department recources and diagnosis of intimate
partner violence. Eur J Emerg Med, 19(2):83-88.
Coker, A., Davis, K., Arias, I., Desai, S., Sanderson, M., Brandt, H., & Smith, P. (2002).
Physical and mental health effects of intimate partner violence for men and
women. Am J Prev Med, 23(4): 260-8.
Cunningham, R., Harrison, S., McKay, M., Mello, M., Sochor, M., Shandro, J., . . .
D'Onofrio, G. (2010). National survey of emergency department alcohol
screening an intervention practices. Annals of emergency Medicine, 556-562.
Datner, E., O'Malley, M., Schears, R., Shofer, F., Baren, J., & Hollander, J. (2004).
Universal screening for interpersonal violence: inability to prove universal
screening improves provision of services. Eur J Emerg Med, 11(1):35-8.
De deken, L., Pas, L., Hillemans, K., Cornelis, E., & Van Royen, P. (2010). Detectie van
partnergeweld, een aanbeveling voor de huisarts. Huisarts Nu, 39(3).
DeBoer, M., Kothari, R., Kothari, C. K., & Rohs, T. (2013). What are barriers to nurses
screening for intimate partner violence? Journal of Trauma Nursing , 155-160.
Dorose, M., Harlow, C., Langan, P., Motivans, M., Rantala, R., & Smith, E. (2005, June).
Family
Violence
Statistics.
Opgehaald
van
www.bjs.gov:
www.bjs.gov/content/pub/pdf/fvs02.pdf
Dours, S., Evenepoel,T., Van Den Broeck, S., & Van Troos, V. (2012). Problematisch
middelengebruik en intrafamiliaal geweld. Brussel: VAD.
Dutton, D. (2006). Rethinking Domestic Violence. Vancouver: UCB Press.
85
Dutton, D., & Nicholls, T. (2005). The gender paradigm in domestic violence research
and theory: Part 1- The onflict of theory and data. Aggression an dViolent
Behavior, 680-714.
Dynamics of Intimate Partner Violence . (2010). In J. McClennen, Sociol Work and
Family Violence Theories, Assessment and Intervention (pp. 147-150). New York:
Springer Publishing Company.
Enst, A., Nick, T., Weiss, S., Houry, D., & Mills, T. (1996). Domestic violence in an
inner city ED. Ann Emerg Med, 747-753.
Ernst, A., Weiss, S., Morgan-Edwards, S., Rihani, T., Coffman, B., Clark, R., . . .
Brokmeyer, J. (2012). Derivation and validation of a short emergency department
screening tool for perpetrators of intimate partner violence: The PEpetrator RaPid
Scale (PERPS). The Journal of Emergency Medicine, 206-217.
European Comission. (2010, September). Special Eurobarometer 344 "Domestic
Violence against women". Opgehaald op 14 februari, 2014, van
http://ec.europa.eu/public_opinion/archives/ebs_344_en.pdf
European Union Agency for Fundamental Rights. (2014). FRA: Violence against women:
an EU-wide survey. Opgehaald op 26 Maart, 2014, van www.fra.europa.eu:
http://fra.europa.eu/en/publication/2014/vaw-survey-main-results
Evans, S., Davies, C., & DiLillo, D. (2008). Exposure to domestic violence: A metaanalysis of child and adolescent outcomes. Aggress Violent Behav, 13:131.
Faramarzi, M., Esmailzadeh, S., & Mosavi, S. (2005). A comparison of abused and nonabused women's definitions of domestic violence and attitudes to acceptence of
male dominance. European Journal of Obstetrics & Gynaecology and
Reproductive Biology, 225-231.
Feldhaus, K., Koziol-MacLain, J., Amsbury, I., Norton, S., & Lowenstein, J. (1997).
Accuracy of 3 brief screening questions for detecting partner violence in the
emergency department. JAMA, 1357-1361.
Felitti, V., Anda, R., & Nordenberg, D. (1998). Relationship of childhood abuse and
household dysfunction to many of the leading causes of death in adults. The
adverse Childhood Experiences (ACE). Am J prev Med, 14:439.
Garcia-Esteve, L., Torres, A., Navarro, P., Ascaso, C., Imaz, M., Herreras, Z., & Valdés,
M. (2011). Validation and comparison of four instruments to detect partner
violence in health-care setting. Med Clin, 137(9):390-7.
Garcia-Morena, C., Jansen, H., Ellsberg, M., Heise, L., & Watts, C. (2005). WHO multistudy on women's health and domestic violence against women: Initial results on
86
prevalence, health outcomes and women's responses. Opgeroepen op september
13, 2013, van www.who.int/gender/violence/who_multicountry_study/en/
Gerberdig, J., Binder, S., Hammond, W., & Arias, I. (2003). Costs of intimate Partner
Violence Against Women in the United States. Atlanta, Georgia: Department of
Health and Human Services.
Goldstein, R., Dawson, D., Chou, S., & Grant, B. (2012). Sex differences in prevalence
and comorbidity of alcohol and drug use disorder: results from Wave 2 of the
National Epidemiologic Survey on alcohol and related conditions. J Stud Alcohol
Drugs, 938-950.
Gracia, E. (2004). Unreported cases of domestic violence against women: towards an
epidemiology of social silence, tolerance and inhibition. J Epidemiol ommunity
Health, 58(7).
Gregory, A., Ramsay, J., Agnew-Davies, R., Baird, K., Devine, A., Dunne, D., . . . Feder,
G. (2010). Primary Care Identification and Referral to Improve Safety of women
experiencing domestic violence (IRIS): protocol for a pragmatic cluster
randomised controlled trial. BMC Public Health, 10:54.
Hardip, S., & Eldridge, S. F. (2007). The sensitivity ad specificity of four questions
(HARK) to identify intimate partner violence: a diagnostic accuracy study in
general practice. BMC Fam Pract, 8:49.
Hegarty, K. (2011). Domestic Violence: the hidden epidemic associated with mental
illness. The British Journal of Psychiatry, 169-170.
Hegarty, K., O'Doherty, L., Taft, A., Chrondros, P., Brown, S., Valpied, J., . . . Gold, L.
(2013). Screening and counselling in the primary care setting for women who
have experienced intimate partner violence (WAEVE): a cluster randomised
controlled trial. The Lancet, 249-258.
Haggerty, L., Hawkins, J., Fontenot, H., & Lewis-O’Connor, A. (2011). Tools for
screening for interpersonal violence: State of the science. Violence and Victims,
725-37.
Heidi, D., Bougatsos, C., & Blazina, I. (2012). Screening women for intimate partner
violence: a systematic review to update the U.S. preventive services task force
recommendation. Internal Medicine, 796-808.
Heise, L., Ellsberg, M., & Gottemoeller, M. (1999). Ending violence against women.
Baltimore: John Hoplins University Scool of Public Health, center for
Communications Programs.
87
Hofner, M.-C., Python, N., Martin, E., Gervasoni, J.-P., Graz, B., & Yersin, B. (2005).
Prevalnce of victims of violence admitted to an emergency department. Emerg
Med J, 481-485.
Houry, D., Kaslow, N., Kemball, R., McNutt, L., Cerulli, C., Straus, H., . . . Rhodes, K.
(2008). Does screening in the emergency department hurt or help victims of
intimate partner violence? Ann Emerg Med, 51(4):433-42.
Houry, D., Kemball, R., Click, L., & Kaslow, N. (2007). Development of a brief mental
health screen for intimate partner violence victims in the emergency department .
Acad Emerg Med, 202-9.
Howard, L., Feder, G., & Agnew-Davies, R. (2013). Domestic Violence & Mental Health.
Glasgow: Bell & Brain.
Hurley, K., Brown-Maher, T., Camphell, S., Wallace, T., & Venugopal, R. B. (2005).
Emergency department patients' opinions of screening for intimate partner
violence among women. Emerg Med J, 97-98.
Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. (2010). Geweld. Wat nu? Bruusel.
Iverson, K., King, M., Resick, P., Gerber, M., Kimerling, R., & Vogt, D. (2013). Clinical
utility of an intimate partner violence screening tool for female VHA patients.
JGIM, 1288-1293.
IVGM. (2010). Nationaal actieplan ter bestrijding van partnergeweld en andere vormen
van intrafamiliaal geweld 2010-2014. Opgeroepen op April 23, 2013, van
http://igvm-iefh.belgium.be.
Keygnaert, I., & Temmerman, M. (2007). Between theaory and practice: Gender-based
violence against refugees, asylum migrants in Europe. Entre Nous: The European
Magazine for sexual and reproductive health, (66)12-14.
Koziol-MacLain, J., Garette, N., Fanslow, J., Hassall, I., & Dobbs, T. (2010). A
randomized controlled trial of a brief emergency department intimate partner
violence screening intervention. Annals of emergency Medicine, 413-423.
Koziol-McLain, J., Giddings, L., Rameka, M., & Fyfe, E. (2008). Intimate partner
violence screening and brief intervention: Experiences of wome in two New
Zeeland Health Care settings. Journal of Midwifery & Women's Health, 504-510.
Krug, E., Mercy, J., Dahlberg, L., & Zwi, A. (2002). World report on violence and health.
Geneva. The Lancet, 1083-1088.
88
Larkin, G., Rolniak, S., Hyman, K., MacLeod, B., & Savage, R. (2000). Effect of an
adminstrative intervention on rates of screening for domestic violence in an urban
emergency department. Am J Public Health, 1444-1448.
Laporte, L. (2011). The relationship between adolescents' experience of familiy violence
and dating violence. Youth & Society, 3-27.
Lawako, S., Sonz, S., Helmström, L., & Castren, M. (2011). Screening for intimate
partnerviolence against women in health-care Sweden: Prevalence and
determinants. ISRN Nursing.
Ling Chan, K., Wai Man, A., Fong, D., Chow, C., & Leung, M. (2013). Characteristics
of familiy violence victims presenting to emergency department in Hong Kong.
The Journal of emergency Medicine, 249-258.
Lipsky, S., & Caetano, R. (2011). Intimate partner violence perpetration among men and
emergency department use. J Emerg Med, 696-703.
MacMillan, H., Wathen, N., Jamieson, E., Boyle, M., & Shannon, H. (2009). Screening
for intimate partner violence in health care settings. JAMA, 493-501.
MacMillan, H., Wathen, N., Jamieson, E., Boyle, M., McNutt, L.-A., & Worster, A.
(2006). Approaches to screening for intimate partner violence in health care
settings. JAMA, 530-536.
McGarry, J., Kench, S., & Simpson, C. (2013). Developing a new post for nurses to
identify cases of domestic abuse. Emergency Nurse, 16-18.
Mills, T., Avegno, J., & Haydel, M. (2005). Male victimes of partner violence: Prevalence
and accuracy of screening tools. The Journal of Emergency Medicine, 447-452.
Moyer, A. (2013). Screening for intimate partner violence an abuse of elderly and
vulnerable adults: U.S. Preventive Servises Task Force Recommendation
Statement. Ann Intern Med.
Nelson, H., Bougatsos, C., & Blazina, I. (2012). Screening women for intimate partner
violence: A systematic review to update the U.S. Preventive Services Task Force
Recommandation. Ann Intern Med, 796-808.
Nelson, H., Nygren, Y., McInerney, Y., & Klein, J. (2004). Screening women and elderly
adults for family and intimate partner violence: A review of the evidence for the
U.S. Preventive Services Task Force . Ann Intern Med, 387-396.
O'Campo, P., Kirst, M., Tsamis, C., Chambers, C., & Ahmad, F. (2011). Implementing
succesful intimate partner violence screening programs in health care settings:
89
Evidence generated from a realist-informed systematic review. Social Science
&Medicine, 855-866.
O’Doherty, L., Taft, A., Hegarty, K., Ramsay, J., Davidson, L., Feder, G. (2014, 13
Mei). (electronische versie). Screening women for intimate partner volence in
healthcare settings: abridged Cochrane systematic review and meta-analysis.
BMJ, 1-11.
Olive, P. (2007). Care for emergency department patients who have experienced domestic
violence: a review of the evidence base. Journal of Clinical Nursing, 1736-1748.
Parveen, A., & Naylor, P. (2013). Intimate partner violence: A narrative review of the
biological and psychological explanations for its causation. Aggression and
violent behaviour, 373-382.
IGVM. (2009).vrouwen en mannen in België. Opgeroepen op April 20, 2013, van
http://www.igvm-iefh.belgium.be/nl/binaries/GenderStat_N_Hfdst9-15_tcm336161115.pdf
Perera, N., Hanson, D., & Franklin, R. (2012). Breaking the cycle of violence: detection
of domestic violence in a regional emergency department. Inj Prev, 18(1).
Perciaccante, V., Susarla, S., & Dodson, T. (2010). Validation of an diagnostic protocol
used to identify intimate partner violence in the emergency department setting.
Journal of Oral an Maxillofacial Surgery, 1537-1542.
Pieters, J., Italiano, P., Offermans, A., & Hellemans, S. (2010). Ervaringen van vrouwen
en mannen met psychologisch, fysiek, seksueel geweld. Brussel: Instituut voor
gelijkheid van rouwen en mannen.
Rabin, R. J., & Campbell, J. B.-M. (2009). Intimate Partner Violence Screening Tools: a
systematic review. Am J Prev Med , 439-445.
Ramsay, J., Richardson, J., Carter, Y., Davidson, L., & Feder, G. (2002). Should health
professionals screen women for domestic violence? Systematic Review. BMJ,
325:314.
Rhodes, K. (2012). Taking a fresh look at routine screening fot intimate partner violence:
What can we do about what we know? Mayo Clinic Proceedings, 419-423.
Rhodes, K., Drum, M., Anliker, E., Frankel, R., Howes, D., & Levinson, W. (2006).
Lowering the thershold for discussion od domestic violence. JAMA, 1107-1114.
Ridchardson, J., Coid, A., Petruckevitch, W., Chung, S., & Moorey, G. (2002).
Identifying domestic violence: cross sectional study in primary care. British
Medical Journal, 274-277.
90
Ritchie, M., Nelson, K., & Wills, R. (2009). Family violence intervention within an
emergency department: Archieving change requires miltifaceted processess to
maximize safety. Journal of Emergency Nursing, 97-104.
Robinson, R. (2010). Myths and stereotypes: How registered nurses screen for intimate
partner violence . Journal of Medicine Nursing, 572-576.
Roelens, K., Verstraelen, H., & Temmerman, M. (2006). A knowledge, attitudes, and
practice survey among obstetrician-gynaecologists on intimate partner violence in
Flanders, Belgium. BMC Public Health, 6:238.
Selic, P., Pesjak, K., & Kersnik, K. (2011). The prevalence of exposure to domestic
violence and the factors associated with co-occurence of psychological and
physical violence exposure: a sample from primary care patients. BMCPublic
Health, 11:621.
Sorbo, F., Grimstad, H., Bjorngaard, J., Schei, B., & Lukasse, M. (2013). Prevalence of
sexual, physical and emotional abuse in the Norwegian mother and child cohort
study. BMC Public Health, 13:186.
Spangaro, J., & Poulos, R. (2011). Pandora doesn't live here anymore: normalization of
screening for intimate partner violence in Australian antenatal, mental health, and
substance abuse servivices. Violene and Vistims, 130-144.
Spangaro, J., & Zwi, A. (2010). After the Questions: Impact of routine screening for
domestic violence in NSW Health Services. New South Wales: School of Public
Health and Community Medicine.
Spangaro, J., Zwi, A., Poulos, R., & Man, W. (2004). Who tells and what happens:
disclosure and health service esponses to screening for inimate partner violence.
Health an Social Care, 671-680.
Stayton, C., & Duncan, M. (2005). Mutable influences on intimate partner abuse
screening in healt care settings: A synthesis of the literature. Trauma, Violence &
Abuse, 271-285.
Steunpunt Algemeen Welzijn. (2013). Opgeroepen op Oktober 10, 2013, van
htsatp://w2.communitysoft.com/onderwerpen/geweld_en_misbruik/familiaal_ge
weld.
Stith, S., Smith, D., Penn, C., Ward, D., Tritt, D. (2004). Intimate partner abuse
perpetration and victimization risk factors: A meta-analytic review. Aggression
and Violent Behavior, 65-89.
Straus, M., & Douglas, E. (2004). A short Form of the Revised Conflict Tactics Scales,
and typologies for severity and mutuality. Violence and Victims, 507-520.
91
Strauss, M. (2006). Dominance and symmetry in partner violence by male and female
university students in 32 nations. New York: New York University.
www.helpguide.org.
(sd).
Opgehaald
op
Mei
5,
2014,
van
http://helpguide.org/mental/domestic_violence_abuse_types_signs_causes_effec
ts.htm
Taket, A., Smith, K., Watson, J., Shakespeare, J., Lavis, V., & Cosgrove, K. (2003).
Routinely asking women about domestic violence in health settings. BMJ,
327:673.
Taillieu, T., & Brownridge, D. (2010). Prevalence, patterns, risk factors, theories, and
directions for future research. Aggression and Violent Behavior,14-35.
Thackeray, D., Hibbard, R., & Dowd, D. (2010). Intimate partner violence: the role of the
pediatrician. Pediatrics, 1094-1100.
Traufman, D., McCarthy, M., Miller, N., Camphell, J., & Kelen, G. (2007). Intimate
partner violence and emergency department screening: computerized screening
versus usual care. Annals of Emergency Medicine, 526-534.
Van Parys, A-S; Temmerman, M. (2009, April). Protocol voor de opvang van
intrafamiliaal geweld in een ziekenhuis. Gent: International Centre for
Reproductive Health, Universiteit Gent.
Van Parys, A., Keygnaert, I., & Temmerman, M. (2012). Zwangerschap en geweld. Gent:
ICRH.
Walby, S., & Allen, J. (2004). Domestic violence, sexual assault and stalking: Findings
from the british Crime Survey. Home Office Research.
Walker, L. E. (1979). The battered Women. Harper and Row.
Waller, A., Hohenhaus, S. S., & Stern, E. (1996). Development and validation of an
emergency department screening referral protocol for victims of domenstic
violence. Annals of Emergency Medicine, 754-760.
Walton, M., Murray, R., Cunningham.R.M., Chermack, S., Barry, K., Booth, B., . . .
Blow, F. (2009). Correlates of intimate partner violence among men and women
in an inner city emergency department. J Addict Dis., 28(4): 366-81.
Wathen, N., Jamieson, E., & MacMillan, H. (2008). Who is identified by screening for
intimate partner violence? Women's Health Issues, 423-432.
Wathen, N. M. (2013). Exploring the uptake and framing of research evidence on
universal screenig for intimate partner violence against women: a knowledge
translation case study. Health Research Policy ans Systems, 11:13
92
Watt, K. (2008). Understanding risk factors for Intimate Partner Femicide. In A. Baldry,
& F. Winkel, Intimate Partner Violence Prevention and Intervention: The Risk
Assessment and Management Approach (pp. 47-49). New York: Nova Science
Publishers.
WHO. (2013). Responding to intimate partner violence and sexual violence against
women. WHO clinical and policy guidelines. Geneva: World Health Organisation.
WHO. (2004). Understanding and addressing violence against women. Opgehaald
November
24,
2013,
van
www.who.int:
www.who.int/reproductivehealth/topics/vilence/vaw_series/en/
www.horenzienenzwijgen.be. (2013). Opgeroepen op Oktober 11, 2013, van
horenzienenzwijgen.be: www.horenzienenzwijgen.be/index.php/2012/08/wat-ispartnergeweld/
Yeung, H., Chowdhury, N., Malpass, A., & Feder, G. (2012). Responding to domestic
violence in general practice: A qualitative study on perceptions and experiences.
International journal of Familiy Medicine, ID 960, 523-7.
93
9. BIJLAGE
Bijlage nummer 1: Gebruikte vragenlijst
Screening naar het algemeen welzijn thuis bij alle 18 tot 65-jarige patiënten die zich
aanmelden op de spoedgevallendienst van het UZ Gent.
Adrema :
Vragen
1. Bent u gehuwd – samenwonend – alleenstaand –- andere
2. Heeft u kinderen Nee – Ja, hoeveel....
3. Wonen er andere mensen bij u in? Nee – Ja, wie ?
4. Hoe voelt u zich thuis?
A. Redelijk goed
B. Gewoon, goed
C. Ik kan volledig mezelf zijn
D. Gespannen/nerveus
E. Eenzaam
F. Angstig
G. Andere:
5. Voelt u zich veilig thuis? Ja -Nee
6. Bent u de laatste 12 maanden bang geweest voor wat een huisgenoot/
familielid zei of deed? Ja- Nee
7. Heeft iemand u thuis in het laatste jaar gekwetst of geprobeerd te kwetsen op
welke manier ook? Ja –Nee
Indien één of meer positief geantwoord op 5-6-7
 Opvolging sociale dienst aanvaard Ja- Nee
 Telefoon gegevens opvolging patiënt :
8. Vindt u het oké/goed dat we die vragen stellen? Ja- NeePatiënt niet geïncludeerd omwille van:
o Weigering => geen informed
consent
o Fysiek toestand van de patiënt
laat het niet toe
o Geen tijd
o Familie aanwezig
o Taal barrière
o Onder
invloed/
Niet
aanspreekbaar
o Cognitieve beperkingen
o Teveel pijn
o Andere....
o
94
Bijlagen nummer 2: toestemmingsformulier
Toestemmingsformulier
Ik heb het document informatie aan wetenschappelijk onderzoek gelezen en er een kopij
van gekregen.
Ik heb uitleg gekregen over de aard, het doel, de duur en de te voorziene effecten van de
studie. Ik heb uitleg gekregen over de mogelijke risico’s en men heeft me ingelicht over
het bestaan van een verzekeringspolis in het geval er letsels zouden ontstaan die aan de
studieprocedures toe te schrijven zijn.
Ik stem ermee in om volledig samen te werken aan het onderzoek, mijn medewerking is
vrijwillig.
Mijn naam en gegevens worden anoniem verwerkt.
Naam patiënt......................................
Handtekening:
Datum:................
Ik bevestig dat ik de aard, het doel, en de te voorziene effecten van de studie heb uitgelegd
aan de bovenvermelde vrijwilliger. De vrijwilliger stemde toe om deel te nemen door
zijn/haar handtekening te plaatsen.
Persoon die uitleg gegeven heeft:.....................................................................
Datum:...............................................................................................................
Handtekening:
95
Bijlage nummer 3: informatiebrief voor deelnemers aan wetenschappelijk onderzoek
1. Titel van het onderzoek
Screening naar het algemeen welzijn thuis bij (alle 18 tot 65 jarige) patiënten die zich
aanmelden op de spoedgevallendienst van het UZ Gent
2. Doel van de studie
Deze vragenlijst maakt deel uit van een masterproef in de gezondheidsvoorlichting en –
opvoeding en heeft als doel om door het bevragen van het algemeen welzijn van de patiënt
thuis een beter zicht te krijgen op de algemene gezondheid van de patiënt, om zo tot een
betere zorg te komen die niet alleen de fysieke, maar ook psychosociale aspecten omvat.
Dit gebeurt bij alle 18-65 jarige patiënten die zich aanmelden op de spoedopname.
3. Hoe verloopt dit onderzoek
Gedurende 6 maanden zullen alle patiënten die zich op vooraf vastgelegde dagen op de
spoedgevallen aanmelden, gevraagd worden om een korte vragenlijst te beantwoorden.
De vragenlijst zal afgenomen worden door de triageverpleegkundige nadat u schriftelijke
toestemming hebt gegeven. Deze korte vragenlijst neemt slechts enkele minuten in beslag
en wordt eenmalig afgenomen. Verder zijn er geen verplichtingen verbonden aan dit
onderzoek. U bent uiteraard niet verplicht deel te nemen aan dit onderzoek en al of niet
deelname zal geen invloed hebben op verzorging.
De spoedgevallendienst is op de hoogte van dit onderzoek. We willen ook aan u vragen
om deel te nemen aan dit onderzoek. Indien u niet wenst mee te werken, zal dit geen
invloed hebben op verdere behandelingen.
4. Wat wordt van u verwacht
Eénmalig tijdens het triage moment wordt er door de verpleegkundige gevraagd om
enkele vragen te mogen stellen omtrent uw algemeen welzijn.
Alle antwoorden worden met grote discretie verwerkt en de gegevens blijven anoniem en
vertrouwelijk.
96
5. Wie zal de gegevens verwerken
De gegevens van deze vragenlijst zullen verwerkt worden door een student in de
gezondheidsvoorlichting en –opvoeding, mevr Mona Clauwaert, onder begeleiding van
onderzoekster Dra Ines Keynaert en Prof Dr Peter De Paepe verbonden aan de
Universiteit Gent en het Universitair Ziekenhuis Gent.
Het Ethisch Comité van het ziekenhuis heeft zijn toestemming gegeven voor dit
onderzoek. De student is daardoor gebonden om alle rechten (vertrouwelijkheid,
anonimiteit) te garanderen.
6. Letsel ten gevolge van deelname aan de studie
De experimentenwet van 7/05/2004 verplicht ons om deelnemers aan wetenschappelijke
projecten te verzekeren voor de deelname en het risico (hoe klein ook) dat men loopt.
De waarschijnlijkheid dat u door deelname aan deze studie enige schade
ondervindt, is extreem laag. Indien dit toch zou voorkomen, wat echter zeer zeldzaam is,
werd er een verzekering afgesloten conform de Belgische wet van 7 mei 2004, die deze
mogelijkheid dekt
7.
Kosten
Je deelname aan deze studie brengt geen extra kosten mee voor jou.
8.
Contactpersoon
Indien u verdere vragen zou hebben over dit onderzoek, kunt u altijd terecht bij de
volgende personen



Mona
Clauwaert:
spoedverpleegkunige,
student
Master
gezondheidsvoorlichting en –opvoeding) [email protected]
Ines.Keygnaert, onderzoekster ICRH-UGent, [email protected]
Prof Dr Peter De Paepe, [email protected]
in
Handtekening triageverpleegkundige
97
Bijlage nummer 3: Bijkomende tabel: Percentages en aantallen van onveilig, bang en gekwetst per categorie van gevoel thuis
Onveilig
OF/EN
gekwetst
Bang OF/EN
gekwetst
Alle 3 (of een
of meerdere)
Onveilig
Bang
Gekwetst
Onveilig
OF/EN bang
Redelijk goed
5 (8,2%)
8 (9,5%)
9 (7,3%)
11 (10,0%)
13 (8,8%)
13 (9,1%)
16 (9,9%)
Gewoon, goed
8 (13,1%)
15 (17,9%)
24 (19,4%)
18 (16,4%)
27 (18,4%)
29 (20,3%)
31 (19,3%)
0 (0%)
2 (2,4%)
7 (5,6%)
2 (1,8%)
7 (4,8%)
8 (5,6%)
8 (5,0%)
Ik kan volledig
mezelf zijn
Gespannen/
nerveus
Eenzaam
9 (14,8%)
17 (20,2%)
33 (26,6%)
22 (20,0%)
37 (25,2%)
35 (24,5%)
38 (23,6%)
11 (18,0%)
12 (14,3%)
16 (12,9%)
16 (14,5%)
21 (14,3%)
20 (14,0%)
23 (14,3%)
Angstig
14 (23,0%)
14 (16,7%)
18 (14,5%)
17 (15,5%)
19 (12,9%)
18 (12,6%)
19 (11,8%)
Andere
14 (23,0%)
16 (19,0%)
17 (13,7%)
24 (21,8%)
23 (15,6%)
20 (14,0%)
26 (16,1%)
Totaal
61 (100%)
84 (100%)
124 (100%)
110 (100%)
147 (100%)
143 (100%)
161 (100%)
Bijlage nummer 4: informatiefolder omtrent geweld vo or de deelnemers
Bijlage nummer 5: Interviewguide voor de deelnemende verpleegkundigen
Tijdens de screening is het van belang de patiënten alleen te ondervragen, mensen die via
de wachtzaal de triageruimte binnen komen kunnen gescheiden worden van begeleiders
en/of familie door de vraag:
“Is het mogelijk in het kader van een onderzoek Mr. of Mvr. even alleen te mogen
-
spreken?”.
Nadat patiënt alleen is binnengebracht kan de patiënt eerst reden geven van aanmelding
of kan er eerst gestart worden met de vraagstelling, die als volgt kan aangekondigd
worden:
-
“Bent u bereid op enkele vragen te antwoorden rond het algemeen welzijn thuis?”
-
“Het gebeurt vaak dat er spanningen zijn of soms agressie en geweld optreden
binnen de familie, dit blijkt dikwijls onopgemerkt, dus daarom stellen we aan alle
patiënten deze vragen”
-
“Geweld binnen de familie is een vaak voorkomend probleem, daarom stellen we
aan alle patiënten de volgende vragen”
Indien patiënt bereid is, worden de vagen van de lijst gesteld. Bij onduidelijkheid en vage
antwoorden kan er altijd om verduidelijking gevraagd worden. (Ook indien patiënt zich
heel goed voelt thuis, worden de volgende vragen gesteld). Aantekeningen en antwoorden
mogen uitgeschreven worden op de vragenlijst.
Na deelname moet het toestemmingsformulier getekend worden!!!!
Bij een positief antwoord kan het voorstel voor begeleiding van de sociale dienst
aangeboden worden.
-
“Ik hoor dat er toch enkele strubbelingen/ problemen/ regelmatig ruzies etc. zijn
thuis, zou het u helpen om eens een gesprek te hebben met onze sociale dienst, zij
kunnen eventueel verdere informatie en begeleiding voorzien”.
Indien patiënt opvolging wenst doorgeven aan sociale dienst, indien niet, kan er indien
gewenst een kleine folder worden meegegeven. (in witte zak).
Iedereen bedanken voor deelname aan de studie.
100
10. LIJST MET TABELLEN EN FIGUREN
figuur 1: cycle of violence Bron: Walker (1979) ........................................................... 12
figuur 2 inclusie en exclusie van aantal patiënten .......................................................... 43
figuur 3 beslisboom van negatieve en positieve screening en het gevoel thuis volgens
geslacht ........................................................................................................................... 55
Tabel 1: demografische gegevens van de niet-geïncludeerde patiënten......................... 44
Tabel 2 : demografische gegevens van de geïncludeerde patiënten ............................... 46
Tabel 3: aantallen en percentages van de vraag “hoe voelt u zich thuis?” ..................... 47
Tabel 4: percentages en aantallen op de 3 screeningsvragen ......................................... 48
Tabel 5: Vergelijking van demografische kenmerken met het positief antwoorden van een
of meerder vragen uit de screening chi-kwadraat-test en vermelden van p-waarde ..... 50
Tabel 6: aantallen en percentages geslacht en de 3 screeningsvragen .......................... 51
Tabel 7: vergelijking burgerlijke staat met de screeningsvragen ................................... 52
Tabel 8: vergelijking gevoel thuis met de 3 screeningsvragen ....................................... 53
Tabel 9:aantallen en percentages per shift ...................................................................... 56
Tabel 10: aantallen en percentages sociale dienstTabel: aantallen en percentages sociale
dienst............................................................................................................................... 57
Tabel 11: aantallen en percentages bevraging goed ....................................................... 60
101
102