Op donderdag 27 maart organiseerden Pharos en de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) voor de vierde keer samen een conferentie over de rol en positie van de migrant als klant in de zorg. De conferentie werd bezocht door bestuurders, managers en zorgprofessionals werkzaam in of bij gemeenten, zorginstellingen, zorgverzekeraars en kenniscentra. Ook waren er vertegenwoordigers van patiëntenorganisaties en migrantenzelforganisaties aanwezig. Thema van deze middag was: participatie en eigen regie – het gaat niet vanzelf. Dagvoorzitter Ruud Koolen (Skipr, een crossmediaal communicatieplatform voor beslissers in de zorg) lichtte dit thema toe door kort te schetsen hoe de huidige regering zorg en welzijn ziet: zorg regel je in eerste instantie zelf door een beroep te doen op je informele netwerk. Als dat niet lukt, zijn er mogelijkheden om professionele zorg in te schakelen. Maar wat betekent dit voor migranten, hun mantelzorgers en hulpverleners? De rode draad tijdens de conferentie was de stand van zaken op het gebied van participatie en eigen regie bij migranten en laagopgeleiden. Is participatie en eigen regie voor deze groepen zoveel moeilijker en waar ligt dat dan aan? Wat zijn goede voorbeelden, werkzame elementen en de belemmerende en bevorderende factoren als het gaat om participatie en eigen regie voor deze groepen? Wat werkt wel en wat zeker niet? Openingswoord Namens de initiatiefnemers van deze conferentie benadrukte Theo Hooghiemstra, algemeen secretaris en directeur van de RVZ, dat het nieuwe decentralisatiebeleid van de overheid zeker ook kansen biedt en niet alleen opgevat moeten worden als een bedreiging. Wanneer binnenkort ook de jeugdzorg en de langdurige zorg voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten (nu: AWBZ) onder de gemeente vallen, kan de gemeente een meer integrale aanpak van maatschappelijke problemen bieden. Hooghiemstra ziet ook een belangrijke rol weggelegd voor e-health, toegankelijke en laagdrempelige zorg via moderne elektronische communicatiemiddelen. E-health kan zelfmanagement, empowerment en participatie van zorgbehoevende burgers bevorderen. Maar het huidige aanbod is erg versnipperd en richt zich vaak op speciale doelgroepen. De RVZ is daarom momenteel bezig met een inventarisatie en bijbehorend advies voor een structureel en vraaggericht aanbod. Plenaire presentaties In het plenaire gedeelte van de conferentie kwamen drie sprekers aan het woord: • Jantine Kriens, voorzitter directieraad Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) • Fatima El Fakiri, senior researcher GGD Amsterdam • Hans van der Kooij, CEO van ICT Caesar-groep 1. Nieuwe rol van de gemeenteambtenaar Jantine Kriens lichtte aan de hand van haar eigen carrière de ontwikkelingen in het denken over interculturalisatie in Nederland toe. De idee dat omgaan met diversiteit alle ambtenaren aangaat en niet alleen een gespecialiseerde medewerker, zoals zijzelf indertijd, e was eind van de 20 eeuw nog geen gemeengoed. De omslag kwam volgens haar in het begin van deze eeuw, na de opkomst van en moord op Pim Fortuyn. We moeten niet vergeten, stelde Kriens, dat 80 procent van de mensen zich wel redt, en dat driekwart van de rest alleen af en toe een steuntje in de rug nodig heeft. Slechts een paar procent van de burgers heeft heel veel problemen. Het gaat onder andere om mensen die dak- of thuisloos zijn, of die in multiprobleemgezinnen leven. Waar het om gaat: leren kantelen, omdenken. Van ‘wat doen wij als organisatie?’ naar: ‘wat voegen wij toe?’ In elke wijk hebben we daarom ‘ogen en oren’ nodig, mensen in sociale teams die kijken naar hoe burgers georganiseerd zijn en welke professionals beschikbaar zijn om hen te ondersteunen. In de korte discussie na Kriens’ presentatie kwam duidelijk naar voren dat de nieuwe rol van ambtenaren niet zozeer ligt in het coördineren van activiteiten, maar in het verbinden van mensen, op het niveau van de wijk. Luisteren en kijken. Faciliteren van burgerinitiatieven, bijvoorbeeld die van migrantenzelforganisaties. Gemeenten moeten beseffen dat niet alles door ambtenaren gedaan hoeft te worden; er moet ook ruimte zijn voor vrijwilligers. Maar die hebben daarbij soms wel ondersteuning nodig. 2. Ervaringen met patiëntenparticipatie van migranten Fatima El Fakiri begon haar presentatie met de casus van een oudere vrouw die het maar niet lukte om een scootmobiel te krijgen. Zij had blijkbaar onvoldoende mogelijkheden om eigen regie over haar leven uit te oefenen. Er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar eigen regie bij migranten. De laatste editie van het gezondheidsonderzoek dat de GGD Amsterdam jaarlijks laat uitvoeren (de Gezondheidsmonitor) laat zien dat rond de 20% van de Marokkaanse en Turkse Amsterdammers van 19 jaar en ouder onvoldoende regie heeft. Bij de autochtone Nederlanders is dat 7% en bij Surinaamse Nederlanders 13%. Volgens El Fakiri is er een belangrijke link met iemands sociaal-economische status en zijn of haar gezondheidsvaardigheden (verkrijgen, begrijpen en gebruiken van informatie over gezondheid). Zo heeft 40-50% van de Marokkaanse en Turkse Nederlanders van 19-65 jaar hulp nodig bij het lezen van folders of brieven van zorgverleners of het invullen van medische formulieren. Om de eigen regie van migranten te vergroten, zijn er verschillende initiatieven. Een diabetespreventieinterventie benaderde de doelgroep (migranten met een hoog risico op diabetes) via zelforganisaties, wat leidde tot hoge participatie en weinig uitval. De kennis van de deelnemers over diabetes is zeker toegenomen, en veel mensen gingen meer bewegen via het programma Meer Bewegen voor Ouderen. Maar wat niet lukte is dat mensen met een hoog risico op diabetes (volgens de risicotest die ze invulden) contact opnamen met de huisarts voor een diabetestest. De eigen regie om het advies uit te voeren schoot hier tekort. Een ander voorbeeld van problemen met de eigen regie bij migranten, is de grotere overbelasting van mantelzorgers. Verschillen met autochtone mantelzorgers zijn dat er meer en langduriger zorg wordt verleend, en dat er sprake is van grotere druk vanuit de cultuur. De overbelasting leidt mogelijk tot een groter beroep op de eerstelijnszorg en de ggz, en tot een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Ondersteuning van migrantenmantelzorgers is daarom belangrijk. Dat kan bijvoorbeeld door hen in contact te brengen met lotgenoten, of door een breder sociaal netwerk rondom een oudere aan te spreken (niet alleen de dochter, maar ook andere familieleden). De deskundigheid van hulpverleners ten opzichte van mantelzorg door migranten moet vergroot worden, zodat zij signalen van overbelasting eerder opmerken. Zelforganisaties kunnen gestimuleerd worden om aandacht te besteden aan dit probleem. En tot slot moeten de (neven)effecten van het nieuwe decentralisatiebeleid gemonitord worden om risico’s tijdig te signaleren en te verhelpen. 3. Toepassingen van e-health in buurtgerichte zorg Hans van der Kooij benadrukte dat hij over het algemeen positief is over de huidige transitie naar meer verantwoordelijkheid voor de gemeenten. Maar er zal in de toekomst minder werk zijn voor thuiszorgmedewerkers en velen zullen worden ontslagen. Waar de overheid zich terugtrekt, moeten burgers het initiatief nemen, betoogde Van der Kooij. Gemeenten moeten dergelijke burgerinitiatieven wel ondersteunen. Een voorbeeld van een burgerinitiatief op het gebied van dagelijkse zorg is de coöperatie Austerlitz Zorgt. Het doel van deze nieuwe coöperatie is dat oudere inwoners van het dorp Austerlitz (gemeente Zeist) zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven. Het principe achter Austerlitz Zorgt is dat een goede buur beter is dan een verre vriend, en dat buren elkaar veel meer kunnen helpen, zeker als ze gesteund worden door e-applicaties en met gemeentegeld. Via een online buurtplatform kunnen inwoners zich inschrijven als ‘buurkracht’ en vervolgens hulp aanbieden en/of vragen. Het gaat bijvoorbeeld om vervoer, boodschappen, koken, of kinderen helpen met hun huiswerk. Het initiatief wordt ondersteund door BuurtWelzijn (www.buurtwelzijn.org), een sociale onderneming die bewoners betrekt bij het vergroten van de leefbaarheid in de buurt, en hen daarbij ondersteunt. Dat gaat in dit geval onder andere via apps zoals het ouderenzorgkompas in Austerlitz. Met deze app kunnen ouderen hulp vragen voor hun dagelijkse problemen of contact leggen met familie, vrijwilligers en professionals. Na de presentatie van Van der Kooij volgde een levendige discussie over de bruikbaarheid van dergelijke digitale initiatieven voor oudere migranten. Iemand stipte aan dat veel oudere migranten niet alleen digibeet zijn, maar vaak ook analfabeet. Een ander voegde toe dat een dergelijk instrument mogelijk wel bruikbaar is voor mantelzorgers die in een andere plaats wonen dan hun ouders. Zij kunnen zichzelf zo ontlasten door karweitjes door plaatselijke vrijwilligers te laten doen. Deelsessies Na de pauze verdeelden de deelnemers zich over vier groepen, waarin de volgende thema’s aan de orde kwamen: 1. Mogelijkheden van e-health voor migranten 2. Inschakelen en faciliteren van informele zorg 3. Toegankelijkheid en gebruik van de CQI vragenlijsten voor migranten 4. Ondersteuning van mantelzorgers 1. E-health en migranten (Pharos en NPCF) Tijdens deze deelsessie stond de toegankelijkheid van digitale zorgtoepassingen centraal. Loes Bierma (NPCF) startte de sessie met een toelichting op de DigitaleZorgGids (www.digitalezorggids.nl), waarin alle apps en websites op het gebied van gezondheid gevonden kunnen worden. Ook kunnen consumenten en professionals de apps reviewen op onder andere gebruiksvriendelijkheid en betrouwbaarheid. Een filmpje liet zien hoe patiënten een jaar lang gevolgd zijn in hun ervaringen met e-health. Daarna deelde Thea Duijnhoven (Pharos) de resultaten van een onderzoek naar de ervaringen van Marokkaans-Nederlandse mannen met ehealth. Eén van de deelnemers aan een panelgesprek, Abdel Amin Arab, vertelde over de bijeenkomst waarin onder andere de app ‘Moet ik naar de dokter?’ getest werd. De meeste mannen waren zeker geïnteresseerd in de mogelijkheden. Amin Arab gaf aan dat de oudere generatie Marokkanen minder snel apps zal gebruiken dan de jongere generatie. De jongere generatie kan de oudere generatie op weg helpen op dit gebied. Vervolgens vertelde Marjolijn van Leeuwen (Pharos) op welke manier apps daadwerkelijk toegankelijker gemaakt kunnen worden. Als voorbeeld werd de eerdergenoemde app ‘Moet ik naar de dokter?’ gebruikt. Al in het begin van de app bleken bepaalde knoppen niet logisch te zijn. Ook bleek het taalgebruik moeilijk en abstract. Om apps toegankelijk te maken, moet gebruikgemaakt worden van korte zinnen met eenvoudige woorden. In het beeldgebruik is het belangrijk dat de plaatjes zo eenduidig mogelijk zijn en de goede informatie weergeven.Bij de ontwikkeling van gezondheids-apps en websites moet goed gekeken worden voor welke doelgroep het betreffende product ontwikkeld wordt. Welke digitale vaardigheden en voorkennis over het lichaam/de psyche heeft die doelgroep? Waar de deelnemers het unaniem over eens waren, was dat er tijdens de ontwikkeling van e-health ook migranten en laagopgeleiden in het panel moeten zitten. In de ontwikkelingsfase dient al onderzocht te worden waar migranten en laagopgeleiden behoefte aan hebben. Daarnaast zijn voorlichting, uitleg over het gebruik, en testen van de app belangrijke onderdelen in de implementatie. 2. Buurt neemt zorg in eigen Beheer (Stichting Interculturele Participatie en Integratie (SIPI) & MOVISIE) Het thema van deze deelsessie was hoe je als professional lokale burgerinitiatieven op het gebied van zorg en welzijn zou kunnen steunen. Mellouki Cadat van MOVISIE introduceerde een initiatief van bewoners van de Indische Buurt in Amsterdam Oost. Zij nodigden professionele zorgverleners uit om samen met hen iets voor de buurt te gaan betekenen. Hij noemde dat een vorm van doe-democratie: geen betutteling, maar het zelf doen, in samenwerking met ambtenaren, gemeenteraadsleden en zorgverleners. Esma Salama van SIPI (Stichting Interculturele Participatie en Integratie), vertelde hoe dat zo gekomen is. In de Indische Buurt (een ‘vogelaarwijk’ met een groot percentage migranten en zo’n 1000 kwetsbare bewoners) hebben verschillende migrantenzelforganisaties, belangenbehartigers en actieve bewoners in 2009 een community opgericht. Deze community heeft een traject opgezet om vrouwen met een migrantenachtergrond die actief zijn in het informele zorgcircuit (koken voor elkaar, op elkaars kinderen passen, boodschappen of schoonmaakklusjes doen) te trainen tot zorgverleners. Om ze verder te helpen wil de community een sociale wijkonderneming op gaan richten waarin de vrouwen op den duur betaald werk kunnen gaan verrichten in de buurt. Daarbij heeft de community professionals en de overheid nodig, en de vraag is dus: hoe kan dit initiatief gesteund worden? Een van de problemen die tijdens een brainstorm in kleine groepen aan de orde kwam is dat professionals zelforganisaties nogal eens als een bedreiging zien. Maar dit burgerinitiatief is geen bedreiging, betoogde Salama, want het gaat aanvullende zorg bieden. De stuurgroep zal juridisch en bedrijfskundig ondersteund moeten worden bij de oprichting van een onderneming. Ook heeft de groep coaching en begeleiding nodig, onder andere in het samenwerken en het ervoor zorgen dat de gemeenschappelijke belangen duidelijk blijven. Een andere voorwaarde is dat professionals en zelforganisaties in de stuurgroep samenwerken op basis van gelijkwaardigheid. Co-creatie is daarbij het sleutelbegrip. 3. Toegankelijkheid en gebruik van de CQI-vragenlijsten voor migranten (NIVEL & Pharos) CQI-vragenlijsten zijn belangrijke meetinstrument bij het vergroten van de regie van patiënten in de zorg. Relatief weinig migranten maken gebruik van deze instrumenten. Voor NIVEL, het Kwaliteitsinstituut en Pharos was dit de aanleiding de CQI-vragenlijsten voor huisartsenzorg, ziekenhuiszorg, thuiszorg en kraamzorg voor het gebruik door migranten aan te passen. De eerste presentatie werd gehouden door Herman Sixma van het NIVEL over de culturele validatie van vier de CQImeetinstrumenten. Op basis van (groeps)gesprekken met migranten zijn cultureelspecificieke kwaliteitsaspecten toegevoegd en is een aantal vragen duidelijker geformuleerd. De resultaten van dit onderzoek zullen in de toekomst worden toegepast bij alle CQI-vragenlijsten. De tweede presentatie door Helena Kosec van Pharos ging over het verhogen van de respons op CQI-vragenlijsten. Om de respons te verhogen worden intermediairs en sleutelfiguren uit migrantenorganisaties opgeleid, zodat zij hun achterban kunnen stimuleren en ondersteunen bij het invullen van de vragenlijsten. Dit wordt gedaan door middel van de training ‘Kan zorg nog beter’. Ook is er een folder ontwikkeld voor migranten-intermediairs. Ten aanzien van het uitzetten en het invullen van de vragenlijsten hebben migranten de volgende aanbevelingen gedaan: • Voor de eerste generatie – papieren vragenlijsten in de eigen taal, en mondelinge afname via bijvoorbeeld groepsgesprekken. • Voor de tweede generatie – compacte, online vragenlijsten, geschreven in eenvoudige taal, invultijd maximaal 10 minuten, met gebruik van beeldend materiaal. Een van de vragen vanuit de zaal na de presentaties was of de CQI wel het juiste middel is om de kwaliteit van zorg te meten, aangezien zoveel mensen afhaken. Op deze vraag antwoordde Helena Kosec dat de CQI de standaard is in Nederland en dat de resultaten ervan gebruikt worden voor de vergelijking van zorgaanbieders en voor kwaliteitsverbetering. Als migranten niet meedoen aan CQI-onderzoek, blijft hun perspectief onzichtbaar. Daarom is het de moeite waard migranten te stimuleren om deze lijsten in te vullen. Dit neemt niet weg dat het zinvol zou zijn naar alternatieven te zoeken voor mensen die de drempel te hoog blijven vinden. 4. Mantelzorger, hoe houd je het vol? (Mezzo & Pharos) De deelsessie over mantelzorg werd ingeleid door Jan Schepers van Mezzo en Joke van Wieringen van Pharos. Jan Schepers vatte de veranderingen in de (langdurige) zorg kort samen en beschreef het grote appel dat het huidige kabinetsbeleid op mantelzorgers doet. Joke van Wieringen informeerde de deelnemers over de huidige stand van zaken omtrent mantelzorg. Zo’n 3,5 miljoen Nederlanders verlenen momenteel mantelzorg, en 2,6 miljoen van hen (20% van de volwassenen) meer dan 8 uur per week en/of langer dan 3 maanden. Oudere migranten blijken kwetsbaarder te zijn gezien hun opleidingsniveau, inkomen, taal- en gezondheidsvaardigheden. Ook blijkt bij meerdere migrantengroepen dat ouderen een voorkeur hebben voor zorg door de eigen kinderen, wat sociale druk met zich mee brengt. Er wordt dan ook sterk gepleit voor een cultuursensitief zorgaanbod dat rekening houdt met factoren als schaamte en frustratie (uit onmacht) in de beleving van oudere migranten en hun mantelzorgers. Na de presentaties kregen de deelnemers een casus voorgelegd waarvoor ze in kleine groepjes oplossingen moesten bedenken. De casus ging over een 74-jarige vrouw die licht dementerend is. Zij kreeg 2 uur per week thuisbegeleiding van een beroepskracht, maar bij een herindicatie besloot de gemeente om de begeleiding stop te zetten. De argumentatie was dat er een kleindochter van 19 jaar bij mevrouw op kamers woonde die toch ook wel een oogje in het zeil kon houden. Enkele gepresenteerde ideeën waren: • Een professional het sociale netwerk van de licht dementerende vrouw in kaart laten brengen. • De voorkeuren van mevrouw met betrekking tot ondersteuning uit het eigen netwerk, onder professionele begeleiding, duidelijk in beeld brengen. Dit kan door middel van ‘eigenkrachtconferenties’ en/of ‘keukentafelgesprekken’. • Een familielid of iemand anders uit haar netwerk regelmatig een checklist laten bijhouden waarmee de gesteldheid en het welbevinden van de vrouw in beeld kan worden gebracht. Paneldiscussie • • • Aan het eind van de middag bogen een aantal panelleden zich over de tijdens de middag geschetste problemen en dilemma’s en de geopperde ideeën. Van links naar rechts: • Lex Roseboom: raad van bestuur AxionContinu (ouderenzorgorganisatie regio Utrecht) • Yassin El Forkani: imam en woordvoerder Contactorgaan Moslims en Overheid Steffy Burgos: adviseur afdeling Beleidsontwikkeling, Directie Strategie en Beleid Amsterdam Zuidoost Elly van Kooten, directeur Maatschappelijke Ondersteuning bij het ministerie van VWS Jan de Vries: directeur MEE Nederland Ruud Koolen startte de discussie door te vragen of participatie en eigen regievoering moeilijker is voor migranten en laagopgeleiden. Volgens Steffy Burgos kun je niet zeggen dat alle migranten kwetsbaar zijn. Nuancering is nodig. De (lokale) overheid moet met groepen aan tafel gaan zitten en naar ze luisteren, en niet alleen vanachter het bureau iets bedenken. Decentralisatie biedt daartoe kansen. El Forkani benadrukte dat bij eigen regie en participatie ook cultuur een rol speelt. Het taboe op inschakelen van de thuiszorg bijvoorbeeld – vanuit het idee dat dat een kwestie van nalatigheid is – leidt tot overbelasting van migrantenmantelzorgers. Een deel van de achterban van MEE ziet volgens Jan de Vries een beperking als een ziekte. Ze gaan er eerder mee naar de huisarts dan naar het maatschappelijk werk. Schaamte speelt ook een rol. Hij vertelde dat MEE heeft gemerkt dat outreach (bijvoorbeeld praten met mensen aan de keukentafel) bij deze mensen helpt. Maar soms hebben cliënten of hun familieleden overspannen verwachtingen van de professionele zorg, stelde Lex Roseboom. Het blijft nodig om goede voorlichting te geven over de mogelijkheden die een organisatie biedt. De decentralisatie gaat gepaard met bezuinigingen, stipte Burgos aan. Ook is er een grotere inzet op preventie. Maar preventie kost tijd, en het is de vraag of er voldoende tijd is om de omschakeling te maken van voornamelijk curatief naar meer preventief werken. Van Kooten stelde haar gerust door te zeggen dat het ministerie van VWS verantwoordelijk blijft. Als blijkt dat er op gemeentelijk niveau onvoldoende budget is om de nieuwe taken uit te kunnen voeren, dan zal de overheid bij moeten springen. Op een vraag vanuit de zaal naar de visie van de overheid op de rol van informele zorg ‘om de gaten op te vullen’ die door de decentralisering en bezuinigingen gaan ontstaan, antwoordde Van Kooten dat de nationale overheid daar zeker aandacht voor heeft. In het gezondheidszorgonderwijs wordt al aandacht besteed aan samenwerking met informele zorgverleners en werkgevers geven hun werknemers de tijd om zorgtaken uit te voeren. Steffy Burgos vulde aan dat ook in de gemeente, in ieder geval in Amsterdam Zuidoost, wordt nagedacht over dit onderwerp. Vervolgens reflecteerden de panelleden op de resultaten van de verschillende deelsessies. E-health: De belangrijkste boodschap is dat e-health ontwikkeld moet worden samen met de doelgroep. Daarbij kan ook advies gevraagd worden aan informele zorgnetwerken rond cliënten. Apps kunnen zo ontwikkeld worden dat ze geschikt zijn voor laagopgeleiden. Daarnaast gaat e-health niet alleen om apps, maar ook om andere ondersteuningsmogelijkheiden, zoals de mobiele telefoon. Buurtzorg: Steeds vaker nemen burgers – ook migranten – verantwoordelijkheid voor hun eigen zorgvraag. Of ze vragen zich af hoe ze een naaste kunnen helpen. Deze informele zorg kan beschouwd worden als ‘nuldelijnszorg’. Zorgprofessionals zullen steeds dieper de wijk in moeten, om verbindingen te leggen tussen deze nuldelijnszorg en de professionele zorg. CQI-index: Investeren in lokale communities en samenwerken met zelforganisaties bleek de sleutel in het toegankelijker maken van kwaliteitsvragenlijsten voor de eerste generatie migranten. Mantelzorgers: Het dilemma is dat het nieuwe beleid, meer gericht op participatie en eigen regie, zou kunnen leiden tot nog meer overbelaste mantelzorgers. Door zogeheten eigenkrachtconferenties en keukentafelgesprekken kan het netwerk van zorgbehoevende mensen in kaart worden gebracht en worden geactiveerd, waardoor de mantelzorger ontlast wordt. Slotwoord Monica van Berkum, directeur van Pharos, benadrukte in haar slotwoord het belang van open blijven praten met elkaar, en de dilemma’s delen. Met z’n allen de schouders zetten onder de kanteling. Er verandert veel in de komende maanden en iedereen is nog zoekende naar nieuwe verbindingen en oplossingen. Volgens Van Berkum biedt de decentralisatie een enorme kans aan gemeenten, zorginstellingen en burgers om zich beter tot elkaar te gaan verhouden. In de wereld van zorg en maatschappelijke opvang is er veel belangstelling voor thema’s als sociale cohesie en elkaar bereiken. Verbinding is dan ook het sleutelwoord. Tot slot benadrukte Van Berkum dat er een wederzijdse beïnvloeding is van gezondheid en participatie. Een slechte gezondheid belemmert de participatie van mensen in de samenleving, maar een gebrekkige participatie heeft ook gevolgen voor de (geestelijke) gezondheid. Het kabinet zet in op het terugdringen van de sociaal-economische gezondheidsverschillen en dit zal een belangrijke rol worden voor de gemeenten. Evaluatie Meer dan de helft van de aanwezigen heeft na afloop van de conferentie een oordeel gegeven over de inhoud en organisatie ervan. Uit de evaluatie blijkt dat de deelnemers redelijk tevreden waren over de presentaties en de deelsessies. Het panelgesprek werd bijzonder gewaardeerd, en ook de mogelijkheden die er waren voor deelnemers om zelf in te brengen wat zij belangrijk vonden. Men vond de inzichten opgedaan tijdens de bijeenkomst goed bruikbaar voor het eigen werk. De organisatie en de accommodatie werden als goed beoordeeld. Een gedeeld punt van kritiek was dat de tijdsplanning strakker had gekund. Doordat de presentaties enigszins uitliepen, was er minder tijd beschikbaar voor de deelsessies. Met een gemiddelde van 3,7 (op een schaal van 5) kan deze conferentie zeker geslaagd genoemd worden.
© Copyright 2024 ExpyDoc