Verslag - Pharos

Op donderdag 27 maart organiseerden Pharos en de Raad voor de Volksgezondheid
en Zorg (RVZ) voor de vierde keer samen een conferentie over de rol en positie van
de migrant als klant in de zorg. De conferentie werd bezocht door bestuurders,
managers en zorgprofessionals werkzaam in of bij gemeenten, zorginstellingen,
zorgverzekeraars en kenniscentra. Ook waren er vertegenwoordigers van
patiëntenorganisaties en migrantenzelforganisaties aanwezig. Thema van deze
middag was: participatie en eigen
regie – het gaat niet vanzelf.
Dagvoorzitter Ruud Koolen (Skipr,
een crossmediaal
communicatieplatform voor
beslissers in de zorg) lichtte dit
thema toe door kort te schetsen hoe
de huidige regering zorg en welzijn
ziet: zorg regel je in eerste instantie
zelf door een beroep te doen op je
informele netwerk. Als dat niet lukt,
zijn er mogelijkheden om
professionele zorg in te schakelen.
Maar wat betekent dit voor
migranten, hun mantelzorgers en hulpverleners?
De rode draad tijdens de conferentie was de stand van zaken op het gebied van
participatie en eigen regie bij migranten en laagopgeleiden. Is participatie en eigen
regie voor deze groepen zoveel moeilijker en waar ligt dat dan aan? Wat zijn goede
voorbeelden, werkzame elementen en de belemmerende en bevorderende factoren
als het gaat om participatie en eigen regie voor deze groepen? Wat werkt wel en wat
zeker niet?
Openingswoord
Namens de initiatiefnemers van
deze conferentie benadrukte Theo
Hooghiemstra, algemeen secretaris
en directeur van de RVZ, dat het
nieuwe decentralisatiebeleid van de
overheid zeker ook kansen biedt en
niet alleen opgevat moeten worden
als een bedreiging. Wanneer
binnenkort ook de jeugdzorg en de
langdurige zorg voor ouderen,
chronisch zieken en gehandicapten
(nu: AWBZ) onder de gemeente
vallen, kan de gemeente een meer
integrale aanpak van maatschappelijke problemen bieden. Hooghiemstra ziet ook een
belangrijke rol weggelegd voor e-health, toegankelijke en laagdrempelige zorg via
moderne elektronische communicatiemiddelen. E-health kan zelfmanagement,
empowerment en participatie van zorgbehoevende burgers bevorderen. Maar het
huidige aanbod is erg versnipperd en richt zich vaak op speciale doelgroepen. De
RVZ is daarom momenteel bezig met een inventarisatie en bijbehorend advies voor
een structureel en vraaggericht aanbod.
Plenaire presentaties
In het plenaire gedeelte van de conferentie kwamen drie sprekers aan het woord:
• Jantine Kriens, voorzitter directieraad Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)
• Fatima El Fakiri, senior researcher GGD Amsterdam
• Hans van der Kooij, CEO van ICT Caesar-groep
1. Nieuwe rol van de gemeenteambtenaar
Jantine Kriens lichtte aan de hand
van haar eigen carrière de
ontwikkelingen in het denken over
interculturalisatie in Nederland toe.
De idee dat omgaan met diversiteit
alle ambtenaren aangaat en niet
alleen een gespecialiseerde
medewerker, zoals zijzelf indertijd,
e
was eind van de 20 eeuw nog
geen gemeengoed. De omslag
kwam volgens haar in het begin van
deze eeuw, na de opkomst van en
moord op Pim Fortuyn. We moeten
niet vergeten, stelde Kriens, dat 80 procent van de mensen zich wel redt, en dat
driekwart van de rest alleen af en toe een steuntje in de rug nodig heeft. Slechts een
paar procent van de burgers heeft heel veel problemen. Het gaat onder andere om
mensen die dak- of thuisloos zijn, of die in multiprobleemgezinnen leven. Waar het om
gaat: leren kantelen, omdenken. Van ‘wat doen wij als organisatie?’ naar: ‘wat voegen
wij toe?’ In elke wijk hebben we daarom ‘ogen en oren’ nodig, mensen in sociale
teams die kijken naar hoe burgers georganiseerd zijn en welke professionals
beschikbaar zijn om hen te ondersteunen.
In de korte discussie na Kriens’ presentatie kwam duidelijk naar voren dat de nieuwe
rol van ambtenaren niet zozeer ligt in het coördineren van activiteiten, maar in het
verbinden van mensen, op het niveau van de wijk. Luisteren en kijken. Faciliteren van
burgerinitiatieven, bijvoorbeeld die van migrantenzelforganisaties. Gemeenten moeten
beseffen dat niet alles door ambtenaren gedaan hoeft te worden; er moet ook ruimte
zijn voor vrijwilligers. Maar die hebben daarbij soms wel ondersteuning nodig.
2. Ervaringen met patiëntenparticipatie van migranten
Fatima El Fakiri begon haar
presentatie met de casus van een
oudere vrouw die het maar niet
lukte om een scootmobiel te krijgen.
Zij had blijkbaar onvoldoende
mogelijkheden om eigen regie over
haar leven uit te oefenen. Er is nog
maar weinig onderzoek gedaan
naar eigen regie bij migranten. De
laatste editie van het
gezondheidsonderzoek dat de GGD
Amsterdam jaarlijks laat uitvoeren
(de Gezondheidsmonitor) laat zien
dat rond de 20% van de Marokkaanse en Turkse Amsterdammers van 19 jaar en
ouder onvoldoende regie heeft. Bij de autochtone Nederlanders is dat 7% en bij
Surinaamse Nederlanders 13%. Volgens El Fakiri is er een belangrijke link met
iemands sociaal-economische status en zijn of haar gezondheidsvaardigheden
(verkrijgen, begrijpen en gebruiken van informatie over gezondheid). Zo heeft 40-50%
van de Marokkaanse en Turkse Nederlanders van 19-65 jaar hulp nodig bij het lezen
van folders of brieven van zorgverleners of het invullen van medische formulieren.
Om de eigen regie van migranten te
vergroten, zijn er verschillende
initiatieven. Een diabetespreventieinterventie benaderde de doelgroep
(migranten met een hoog risico op
diabetes) via zelforganisaties, wat
leidde tot hoge participatie en
weinig uitval. De kennis van de
deelnemers over diabetes is zeker
toegenomen, en veel mensen
gingen meer bewegen via het
programma Meer Bewegen voor
Ouderen. Maar wat niet lukte is dat mensen met een hoog risico op diabetes (volgens
de risicotest die ze invulden) contact opnamen met de huisarts voor een diabetestest.
De eigen regie om het advies uit te voeren schoot hier tekort.
Een ander voorbeeld van problemen met de eigen regie bij migranten, is de grotere
overbelasting van mantelzorgers. Verschillen met autochtone mantelzorgers zijn dat
er meer en langduriger zorg wordt verleend, en dat er sprake is van grotere druk
vanuit de cultuur. De overbelasting leidt mogelijk tot een groter beroep op de
eerstelijnszorg en de ggz, en tot een grotere afstand tot de arbeidsmarkt.
Ondersteuning van migrantenmantelzorgers is daarom belangrijk. Dat kan
bijvoorbeeld door hen in contact te brengen met lotgenoten, of door een breder
sociaal netwerk rondom een oudere aan te spreken (niet alleen de dochter, maar ook
andere familieleden). De deskundigheid van hulpverleners ten opzichte van
mantelzorg door migranten moet vergroot worden, zodat zij signalen van
overbelasting eerder opmerken. Zelforganisaties kunnen gestimuleerd worden om
aandacht te besteden aan dit probleem. En tot slot moeten de (neven)effecten van het
nieuwe decentralisatiebeleid gemonitord worden om risico’s tijdig te signaleren en te
verhelpen.
3. Toepassingen van e-health in buurtgerichte zorg
Hans van der Kooij benadrukte dat
hij over het algemeen positief is
over de huidige transitie naar meer
verantwoordelijkheid voor de
gemeenten. Maar er zal in de
toekomst minder werk zijn voor
thuiszorgmedewerkers en velen
zullen worden ontslagen. Waar de
overheid zich terugtrekt, moeten
burgers het initiatief nemen,
betoogde Van der Kooij.
Gemeenten moeten dergelijke
burgerinitiatieven wel
ondersteunen. Een voorbeeld van een burgerinitiatief op het gebied van dagelijkse
zorg is de coöperatie Austerlitz Zorgt. Het doel van deze nieuwe coöperatie is dat
oudere inwoners van het dorp Austerlitz (gemeente Zeist) zo lang mogelijk zelfstandig
kunnen blijven. Het principe achter Austerlitz Zorgt is dat een goede buur beter is dan
een verre vriend, en dat buren elkaar veel meer kunnen helpen, zeker als ze gesteund
worden door e-applicaties en met gemeentegeld. Via een online buurtplatform kunnen
inwoners zich inschrijven als ‘buurkracht’ en vervolgens hulp aanbieden en/of vragen.
Het gaat bijvoorbeeld om vervoer, boodschappen, koken, of kinderen helpen met hun
huiswerk. Het initiatief wordt ondersteund door BuurtWelzijn (www.buurtwelzijn.org),
een sociale onderneming die bewoners betrekt bij het vergroten van de leefbaarheid
in de buurt, en hen daarbij ondersteunt. Dat gaat in dit geval onder andere via apps
zoals het ouderenzorgkompas in Austerlitz. Met deze app kunnen ouderen hulp
vragen voor hun dagelijkse problemen of contact leggen met familie, vrijwilligers en
professionals.
Na de presentatie van Van der Kooij volgde een levendige discussie over de
bruikbaarheid van dergelijke digitale initiatieven voor oudere migranten. Iemand stipte
aan dat veel oudere migranten niet alleen digibeet zijn, maar vaak ook analfabeet.
Een ander voegde toe dat een dergelijk instrument mogelijk wel bruikbaar is voor
mantelzorgers die in een andere plaats wonen dan hun ouders. Zij kunnen zichzelf zo
ontlasten door karweitjes door plaatselijke vrijwilligers te laten doen.
Deelsessies
Na de pauze verdeelden de deelnemers zich over vier groepen, waarin de volgende
thema’s aan de orde kwamen:
1. Mogelijkheden van e-health voor migranten
2. Inschakelen en faciliteren van informele zorg
3. Toegankelijkheid en gebruik van de CQI vragenlijsten voor migranten
4. Ondersteuning van mantelzorgers
1. E-health en migranten (Pharos en NPCF)
Tijdens deze deelsessie stond de
toegankelijkheid van digitale
zorgtoepassingen centraal. Loes
Bierma (NPCF) startte de sessie
met een toelichting op de
DigitaleZorgGids
(www.digitalezorggids.nl), waarin
alle apps en websites op het gebied
van gezondheid gevonden kunnen
worden. Ook kunnen consumenten
en professionals de apps reviewen
op onder andere
gebruiksvriendelijkheid en
betrouwbaarheid. Een filmpje liet zien hoe patiënten een jaar lang gevolgd zijn in hun
ervaringen met e-health. Daarna deelde Thea Duijnhoven (Pharos) de resultaten van
een onderzoek naar de ervaringen van Marokkaans-Nederlandse mannen met ehealth. Eén van de deelnemers aan een panelgesprek, Abdel Amin Arab, vertelde
over de bijeenkomst waarin onder andere de app ‘Moet ik naar de dokter?’ getest
werd. De meeste mannen waren zeker geïnteresseerd in de mogelijkheden. Amin
Arab gaf aan dat de oudere generatie Marokkanen minder snel apps zal gebruiken
dan de jongere generatie. De jongere generatie kan de oudere generatie op weg
helpen op dit gebied.
Vervolgens vertelde Marjolijn van Leeuwen (Pharos) op welke manier apps
daadwerkelijk toegankelijker gemaakt kunnen worden. Als voorbeeld werd de
eerdergenoemde app ‘Moet ik naar de dokter?’ gebruikt. Al in het begin van de app
bleken bepaalde knoppen niet logisch te zijn. Ook bleek het taalgebruik moeilijk en
abstract. Om apps toegankelijk te maken, moet gebruikgemaakt worden van korte
zinnen met eenvoudige woorden. In het beeldgebruik is het belangrijk dat de plaatjes
zo eenduidig mogelijk zijn en de goede informatie weergeven.Bij de ontwikkeling van
gezondheids-apps en websites moet goed gekeken worden voor welke doelgroep het
betreffende product ontwikkeld wordt. Welke digitale vaardigheden en voorkennis over
het lichaam/de psyche heeft die doelgroep? Waar de deelnemers het unaniem over
eens waren, was dat er tijdens de ontwikkeling van e-health ook migranten en
laagopgeleiden in het panel moeten zitten. In de ontwikkelingsfase dient al onderzocht
te worden waar migranten en laagopgeleiden behoefte aan hebben. Daarnaast zijn
voorlichting, uitleg over het gebruik, en testen van de app belangrijke onderdelen in de
implementatie.
2. Buurt neemt zorg in eigen Beheer (Stichting Interculturele
Participatie en Integratie (SIPI) & MOVISIE)
Het thema van deze deelsessie was
hoe je als professional lokale
burgerinitiatieven op het gebied van
zorg en welzijn zou kunnen
steunen. Mellouki Cadat van
MOVISIE introduceerde een
initiatief van bewoners van de
Indische Buurt in Amsterdam Oost.
Zij nodigden professionele
zorgverleners uit om samen met
hen iets voor de buurt te gaan
betekenen. Hij noemde dat een
vorm van doe-democratie: geen
betutteling, maar het zelf doen, in samenwerking met ambtenaren,
gemeenteraadsleden en zorgverleners. Esma Salama van SIPI (Stichting
Interculturele Participatie en Integratie), vertelde hoe dat zo gekomen is. In de
Indische Buurt (een ‘vogelaarwijk’ met een groot percentage migranten en zo’n 1000
kwetsbare bewoners) hebben verschillende migrantenzelforganisaties,
belangenbehartigers en actieve bewoners in 2009 een community opgericht. Deze
community heeft een traject opgezet om vrouwen met een migrantenachtergrond die
actief zijn in het informele zorgcircuit (koken voor elkaar, op elkaars kinderen passen,
boodschappen of schoonmaakklusjes doen) te trainen tot zorgverleners. Om ze
verder te helpen wil de community een sociale wijkonderneming op gaan richten
waarin de vrouwen op den duur betaald werk kunnen gaan verrichten in de buurt.
Daarbij heeft de community professionals en de overheid nodig, en de vraag is dus:
hoe kan dit initiatief gesteund worden?
Een van de problemen die tijdens een brainstorm in kleine groepen aan de orde kwam
is dat professionals zelforganisaties nogal eens als een bedreiging zien. Maar dit
burgerinitiatief is geen bedreiging, betoogde Salama, want het gaat aanvullende zorg
bieden. De stuurgroep zal juridisch en bedrijfskundig ondersteund moeten worden bij
de oprichting van een onderneming. Ook heeft de groep coaching en begeleiding
nodig, onder andere in het samenwerken en het ervoor zorgen dat de
gemeenschappelijke belangen duidelijk blijven. Een andere voorwaarde is dat
professionals en zelforganisaties in de stuurgroep samenwerken op basis van
gelijkwaardigheid. Co-creatie is daarbij het sleutelbegrip.
3. Toegankelijkheid en gebruik van de CQI-vragenlijsten voor
migranten (NIVEL & Pharos)
CQI-vragenlijsten zijn belangrijke
meetinstrument bij het vergroten
van de regie van patiënten in de
zorg. Relatief weinig migranten
maken gebruik van deze
instrumenten. Voor NIVEL, het
Kwaliteitsinstituut en Pharos was dit
de aanleiding de CQI-vragenlijsten
voor huisartsenzorg,
ziekenhuiszorg, thuiszorg en
kraamzorg voor het gebruik door
migranten aan te passen. De eerste
presentatie werd gehouden door
Herman Sixma van het NIVEL over de culturele validatie van vier de CQImeetinstrumenten. Op basis van (groeps)gesprekken met migranten zijn
cultureelspecificieke kwaliteitsaspecten toegevoegd en is een aantal vragen
duidelijker geformuleerd. De resultaten van dit onderzoek zullen in de toekomst
worden toegepast bij alle CQI-vragenlijsten.
De tweede presentatie door Helena Kosec van Pharos ging over het verhogen van de
respons op CQI-vragenlijsten. Om de respons te verhogen worden intermediairs en
sleutelfiguren uit migrantenorganisaties opgeleid, zodat zij hun achterban kunnen
stimuleren en ondersteunen bij het invullen van de vragenlijsten. Dit wordt gedaan
door middel van de training ‘Kan zorg nog beter’. Ook is er een folder ontwikkeld voor
migranten-intermediairs.
Ten aanzien van het uitzetten en het invullen van de vragenlijsten hebben migranten
de volgende aanbevelingen gedaan:
• Voor de eerste generatie – papieren vragenlijsten in de eigen taal, en mondelinge
afname via bijvoorbeeld groepsgesprekken.
• Voor de tweede generatie – compacte, online vragenlijsten, geschreven in
eenvoudige taal, invultijd maximaal 10 minuten, met gebruik van beeldend
materiaal.
Een van de vragen vanuit de zaal na de presentaties was of de CQI wel het juiste
middel is om de kwaliteit van zorg te meten, aangezien zoveel mensen afhaken. Op
deze vraag antwoordde Helena Kosec dat de CQI de standaard is in Nederland en dat
de resultaten ervan gebruikt worden voor de vergelijking van zorgaanbieders en voor
kwaliteitsverbetering. Als migranten niet meedoen aan CQI-onderzoek, blijft hun
perspectief onzichtbaar. Daarom is het de moeite waard migranten te stimuleren om
deze lijsten in te vullen. Dit neemt niet weg dat het zinvol zou zijn naar alternatieven te
zoeken voor mensen die de drempel te hoog blijven vinden.
4. Mantelzorger, hoe houd je het vol? (Mezzo & Pharos)
De deelsessie over mantelzorg
werd ingeleid door Jan Schepers
van Mezzo en Joke van Wieringen
van Pharos. Jan Schepers vatte de
veranderingen in de (langdurige)
zorg kort samen en beschreef het
grote appel dat het huidige
kabinetsbeleid op mantelzorgers
doet. Joke van Wieringen
informeerde de deelnemers over de
huidige stand van zaken omtrent
mantelzorg. Zo’n 3,5 miljoen
Nederlanders verlenen momenteel
mantelzorg, en 2,6 miljoen van hen (20% van de volwassenen) meer dan 8 uur per
week en/of langer dan 3 maanden. Oudere migranten blijken kwetsbaarder te zijn
gezien hun opleidingsniveau, inkomen, taal- en gezondheidsvaardigheden. Ook blijkt
bij meerdere migrantengroepen dat ouderen een voorkeur hebben voor zorg door de
eigen kinderen, wat sociale druk met zich mee brengt. Er wordt dan ook sterk gepleit
voor een cultuursensitief zorgaanbod dat rekening houdt met factoren als schaamte
en frustratie (uit onmacht) in de beleving van oudere migranten en hun mantelzorgers.
Na de presentaties kregen de deelnemers een casus voorgelegd waarvoor ze in
kleine groepjes oplossingen moesten bedenken. De casus ging over een 74-jarige
vrouw die licht dementerend is. Zij kreeg 2 uur per week thuisbegeleiding van een
beroepskracht, maar bij een herindicatie besloot de gemeente om de begeleiding stop
te zetten. De argumentatie was dat er een kleindochter van 19 jaar bij mevrouw op
kamers woonde die toch ook wel een oogje in het zeil kon houden.
Enkele gepresenteerde ideeën waren:
• Een professional het sociale netwerk van de licht dementerende vrouw in kaart
laten brengen.
• De voorkeuren van mevrouw met betrekking tot ondersteuning uit het eigen
netwerk, onder professionele begeleiding, duidelijk in beeld brengen. Dit kan door
middel van ‘eigenkrachtconferenties’ en/of ‘keukentafelgesprekken’.
•
Een familielid of iemand anders uit haar netwerk regelmatig een checklist laten
bijhouden waarmee de gesteldheid en het welbevinden van de vrouw in beeld kan
worden gebracht.
Paneldiscussie
•
•
•
Aan het eind van de middag bogen
een aantal panelleden zich over de
tijdens de middag geschetste
problemen en dilemma’s en de
geopperde ideeën. Van links naar
rechts:
• Lex Roseboom: raad van
bestuur AxionContinu
(ouderenzorgorganisatie regio
Utrecht)
• Yassin El Forkani: imam en
woordvoerder Contactorgaan
Moslims en Overheid
Steffy Burgos: adviseur afdeling Beleidsontwikkeling, Directie Strategie en
Beleid Amsterdam Zuidoost
Elly van Kooten, directeur Maatschappelijke Ondersteuning bij het ministerie
van VWS
Jan de Vries: directeur MEE Nederland
Ruud Koolen startte de discussie door te vragen of participatie en eigen regievoering
moeilijker is voor migranten en laagopgeleiden. Volgens Steffy Burgos kun je niet
zeggen dat alle migranten kwetsbaar zijn. Nuancering is nodig. De (lokale) overheid
moet met groepen aan tafel gaan zitten en naar ze luisteren, en niet alleen vanachter
het bureau iets bedenken. Decentralisatie biedt daartoe kansen. El Forkani
benadrukte dat bij eigen regie en participatie ook cultuur een rol speelt. Het taboe op
inschakelen van de thuiszorg bijvoorbeeld – vanuit het idee dat dat een kwestie van
nalatigheid is – leidt tot overbelasting van migrantenmantelzorgers. Een deel van de
achterban van MEE ziet volgens Jan de Vries een beperking als een ziekte. Ze gaan
er eerder mee naar de huisarts dan naar het maatschappelijk werk. Schaamte speelt
ook een rol. Hij vertelde dat MEE heeft gemerkt dat outreach (bijvoorbeeld praten met
mensen aan de keukentafel) bij deze mensen helpt. Maar soms hebben cliënten of
hun familieleden overspannen verwachtingen van de professionele zorg, stelde Lex
Roseboom. Het blijft nodig om goede voorlichting te geven over de mogelijkheden die
een organisatie biedt.
De decentralisatie gaat gepaard met bezuinigingen, stipte Burgos aan. Ook is er een
grotere inzet op preventie. Maar preventie kost tijd, en het is de vraag of er voldoende
tijd is om de omschakeling te maken van voornamelijk curatief naar meer preventief
werken. Van Kooten stelde haar gerust door te zeggen dat het ministerie van VWS
verantwoordelijk blijft. Als blijkt dat er op gemeentelijk niveau onvoldoende budget is
om de nieuwe taken uit te kunnen voeren, dan zal de overheid bij moeten springen.
Op een vraag vanuit de zaal naar de visie van de overheid op de rol van informele
zorg ‘om de gaten op te vullen’ die door de decentralisering en bezuinigingen gaan
ontstaan, antwoordde Van Kooten dat de nationale overheid daar zeker aandacht voor
heeft. In het gezondheidszorgonderwijs wordt al aandacht besteed aan samenwerking
met informele zorgverleners en werkgevers geven hun werknemers de tijd om
zorgtaken uit te voeren. Steffy Burgos vulde aan dat ook in de gemeente, in ieder
geval in Amsterdam Zuidoost, wordt nagedacht over dit onderwerp.
Vervolgens reflecteerden de panelleden op de resultaten van de verschillende
deelsessies.
E-health: De belangrijkste boodschap is dat e-health ontwikkeld moet worden samen
met de doelgroep. Daarbij kan ook advies gevraagd worden aan informele
zorgnetwerken rond cliënten. Apps kunnen zo ontwikkeld worden dat ze geschikt zijn
voor laagopgeleiden. Daarnaast gaat e-health niet alleen om apps, maar ook om
andere ondersteuningsmogelijkheiden, zoals de mobiele telefoon.
Buurtzorg: Steeds vaker nemen burgers – ook migranten – verantwoordelijkheid voor
hun eigen zorgvraag. Of ze vragen zich af hoe ze een naaste kunnen helpen. Deze
informele zorg kan beschouwd worden als ‘nuldelijnszorg’. Zorgprofessionals zullen
steeds dieper de wijk in moeten, om verbindingen te leggen tussen deze
nuldelijnszorg en de professionele zorg.
CQI-index: Investeren in lokale communities en samenwerken met zelforganisaties
bleek de sleutel in het toegankelijker maken van kwaliteitsvragenlijsten voor de eerste
generatie migranten.
Mantelzorgers: Het dilemma is dat het nieuwe beleid, meer gericht op participatie en
eigen regie, zou kunnen leiden tot nog meer overbelaste mantelzorgers. Door
zogeheten eigenkrachtconferenties en keukentafelgesprekken kan het netwerk van
zorgbehoevende mensen in kaart worden gebracht en worden geactiveerd, waardoor
de mantelzorger ontlast wordt.
Slotwoord
Monica van Berkum, directeur van
Pharos, benadrukte in haar
slotwoord het belang van open
blijven praten met elkaar, en de
dilemma’s delen. Met z’n allen de
schouders zetten onder de
kanteling. Er verandert veel in de
komende maanden en iedereen is
nog zoekende naar nieuwe
verbindingen en oplossingen.
Volgens Van Berkum biedt de
decentralisatie een enorme kans
aan gemeenten, zorginstellingen en
burgers om zich beter tot elkaar te gaan verhouden. In de wereld van zorg en
maatschappelijke opvang is er veel belangstelling voor thema’s als sociale cohesie en
elkaar bereiken. Verbinding is dan ook het sleutelwoord. Tot slot benadrukte Van
Berkum dat er een wederzijdse beïnvloeding is van gezondheid en participatie. Een
slechte gezondheid belemmert de participatie van mensen in de samenleving, maar
een gebrekkige participatie heeft ook gevolgen voor de (geestelijke) gezondheid. Het
kabinet zet in op het terugdringen van de sociaal-economische
gezondheidsverschillen en dit zal een belangrijke rol worden voor de gemeenten.
Evaluatie
Meer dan de helft van de aanwezigen heeft na afloop van de conferentie een oordeel
gegeven over de inhoud en organisatie ervan. Uit de evaluatie blijkt dat de
deelnemers redelijk tevreden waren over de presentaties en de deelsessies. Het
panelgesprek werd bijzonder gewaardeerd, en ook de mogelijkheden die er waren
voor deelnemers om zelf in te brengen wat zij belangrijk vonden. Men vond de
inzichten opgedaan tijdens de bijeenkomst goed bruikbaar voor het eigen werk. De
organisatie en de accommodatie werden als goed beoordeeld. Een gedeeld punt van
kritiek was dat de tijdsplanning strakker had gekund. Doordat de presentaties
enigszins uitliepen, was er minder tijd beschikbaar voor de deelsessies. Met een
gemiddelde van 3,7 (op een schaal van 5) kan deze conferentie zeker geslaagd
genoemd worden.