Monumentenzorg, architectonisch Preservation of monuments and historie buildings, architectural UDC 72.025 RVblad 07-1 Het restaureren van gebouwen: algemene uitgangspunten The preservation of buildings: genera1points of departure De Rijksdienst voor de Monumentenzorg Voorwoord Over weinig onderwerpen in de monumentenzorg wordt zo hevig gedebatteerd als over restaureren. De discussies laaien meestal op naar aanleiding van restauraties van belangrijke gebouwen en zijn te herleiden tot principiële vraagstukken. Dit is geen modern verschijnsel: de uitgangspunten voor het restaureren leverden al in de 18de eeuw stof voor heftige polemieken. Een ‘wetboek’ voor het restaureren is er nooit gekomen en zal er ook wel nooit komen. Wel werd er in het verleden van tijd tot tijd verantwoording afgelegd over de manier van restaureren. Dat leidde tot landelijk, maar ook internationaal erkende verklaringen. Als men al deze charters en statuten op een rij zet, loopt er duidelijk een rode draad door die onmiskenbaar een stempel heeft gedrukt op de huidige manier van restaureren. Ook rond 1980 laaide het restauratiedebat weer op. Een aantal instellingen op het gebied van de monumentenzorg stelde vraagtekens bij de criteria die het Rijk hanteerde voor het beoordelen van restauratieplannen. Hierop heeft de Monumentenraad in samenwerking met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg een Restauratienota ontworpen, die is gepubliceerd in het Jaarboek van de Monumentenraad 1984. Daarbij is gebruik gemaakt van een groot aantal vroegere, soortgelijke verklaringen, zoals de Grondbeginselen van de Nederlandsche Oudheidkundige Bond uit 1917 en het Charter van Venetië uit 1967. Intussen heeft er een ingrijpende verandering plaatsgevonden: de decentralisatie van de monumentenzorg, in het bijzonder van de RDMZ RV 1991/24-38 vergunningen voor restauraties en verbouwingen. Naar verwachting zullen vrijwel alle, zo niet alle gemeenten deze taak van het Rijk overnemen. Ik grijp deze veranderingen aan om de Restauratienota in een bewerkte versie uit te geven ten behoeve van allen die zich actief op het terrein van de monumentenzorg bewegen: gemeenten, eigenaren, architecten, belangengroepen enzovoort. Deze publikatie heeft ten doel de in het verleden tot stand gekomen uitgangspunten in actuele vorm samen te vatten. Ideeën over het restaureren zijn geen momentopnames, maar hebben al een lange weg afgelegd en zijn het resultaat van een voortdurende bezinning. Bindende restauratievoorschriften hebben in Nederland nooit bestaan; noch de Grondbeginselen, noch de Restauratienota hadden die pretentie. Zo is ook deze uitgave geen wet van Meden en Perzen, maar eerder een richtlijn die men naar de geest en niet naar de letter zou moeten interprete- ren. Ik hoop hiermee indirect een bijdrage te leveren aan een optimale instandhouding van monumenten, wat uiteindelijk toch ieders streven is. De directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Jhr. ir. L.L.M. van Nispen tot Sevenaer, april 1991. Het begrip monument Het begrip monument is in de Nederlandse Monumentenwet, maar ook in de overeenkomstige wetten van vele andere landen, niet met een precieze definitie omschreven. Het is bekend dat begrippen als schoonheid, betekenis voor de wetenschap en cultuurhistorische waarde geen absolute of objectieve inhoud hebben. Zij zijn steeds aan geringe wijzigingen onderhevig ten gevolge van culturele veranderingen in de maatschappij. Dat geldt dus ook voor het begrip monument zelf. Het is bijvoorbeeld zeer goed denkbaar dat de door velen verafschuwde bunkers uit de 1. Een monument dat is gebouwd met de’bedoeling als ‘monument’ de eeuwen te trotseren: het Raadhuis op de Dam in Amsterdam,gebouwd in 1648-166.5door Jacob van Campen.1975. Monumentenzorg, architectonisch RVblad 01-2 2. Een bouwwerk dat nooit eerder gebouwd is als monument en pas later die betekenis heeft gekregen: de poldermolen. De hier afgebeelde molen uit 1719 staat in de Groeneveldse polder bij Schipluiden. 1980. Tweede Wereldoorlog eens gerestaureerd zullen worden als interessante overblijfselen uit de nationale geschiedenis: monumenten in de zin van gedenktekens. Niettemin is het een wettelijk vastgestelde verplichting om bij elk te beschermen monument de redenen te vermelden, die plaatsing op de monumentenlijst rechtvaardigen. Het begrip monument moet door deze omschrijvingen van de te beschermen waarden een concrete inhoud krijgen. Een regelmatige toetsing van deze omschrijvingen is de best denkbare manier om verschuivingen in het algemene cultuurbesef in het monumentenregister te laten doorklinken. Er zijn monumenten die van meet af aan bedoeld zijn als monument. Het Paleis op de Dam in Amsterdam, oorspronkelijk stadhuis, is bijvoorbeeld als monument gesticht, als symbool voor de stedelijke macht, met als oogmerk de eeuwen te trotseren afb. 1. Maar er zijn ook bouwwerken die niet als zodanig bedoeld zijn. In vroeger eeuwen zijn poldermolens alleen gebouwd voor het droogmalen van de polders. Pas later zijn ze als monumenten onderkend afb. 2. Tegenwoordig worden ook in onbruik geraakte 19de eeuwse fabrieksgebouwen als monument beschouwd afb. 3. Een monument heeft daarom geen eenduidige en onveranderlijke betekenis of functie. Een monument dagtekent niet van één bepaalde datum, maar bestaat sinds een bepaalde datum en gedurende zijn bestaansperiode is 3. Verruiming van het monumentbegrip. Geldrop, Wollenstoffenfabriek Van den Heuvel aan de Molenstraat/Sluisstraat. De laatste jaren groeit het besef dat ook 19de en 20ste eeuwse fabrieksgebouwen tot het culturele erfgoed behoren. 1978. I Monumentenzorg, -architectonisch RVblad 01-3 het voortdurend aan veranderingen onderhevig. Een monument heeft daarom zelden een enge, geïsoleerde betekenis. Monumenten zijn geen louter individuele, onherhaalbare artistieke topprestaties, maar zijn deel van het geheel dat een samenleving heeft voortgebracht. Een voorwerp of een gebouw kan - tot aan zijn ondergang - in alle staten van verval en ontbinding een monument zijn. Ondanks dat verval kan het zelfs nog aan monumentwaarde winnen afb. 4. ‘Geen monument zonder restauratie’ is dus een verkeerde stelling. Een monument blijft - verminkt en vervallen - en ondanks of juist dóór de sporen van de tijd, een gedenkteken uit het verleden. Beheer en beleid Voorwaarde bij het instandhouden, herstellen of zonodig verloren laten gaan van monumenten is: het voortdurend opnieuw vaststellen van de betekenis van het monument. Beheren van monumenten betekent verantwoord gebruik maken van het cultureel erfgoed. Iedere periode maakt zichzelf herkenbaar in zijn omgeving. Iedere nieuwe bewoner van een huis heeft bijvoorbeeld het recht dit huis naar zijn eigen smaak in te richten. Iedere periode en ook ieder individu wil zich manifesteren en wordt daardoor geconfronteerd met het verleden, met monumenten uit dat verleden. Het gaat er om de monumenten te gebruiken en ze niet te verbruiken. Verval en verwering zijn natuurlijk niet stop te zetten, de tand des tijds zal altijd blijven knagen, maar het proces is wel te vertragen en in ieder geval te controleren. Monumentenzorg is er om te zorgen dat het erfgoed zo min en zo langzaam mogelijk afbrokkelt. De moed om tenslotte goede oude dingen prijs te geven, mag net zo min ontbreken als het vertrouwen dat er nieuwe goede dingen zullen ontstaan. Voor die nieuwe ideeën moet ook ruimte en gelegenheid worden geboden afb. 5 en 6. RDM.? RV 1991/24-39 4. Een gebouw kan ondanks het feit dat het sterk IS vervallen, toch een monument zdn: de middeleeuwse rume van Valkenburg is een sterk vervallen, maar bemind monument. 1950. 5. Een met-beschermbaar monument: de spoorbrug brf Culemborg. Drt fraaie voorbeeld van ingenieurskunst urt de 79de eeuw moest in 1982 vervangen worden vanwege de zwaardere belastingen van het treinverkeer. 1975. 6. Een monument dat pr@ gegeven moest worden: de Spaarnekerk in Haarlem. In 1983 werd de kerk gesloopt, omdat het plan er woningen in te bouwen niet exploitabel was. 1983. Monumentenzorg, architectonisch RVblad 01-4 Het beheer van een monument moet maatschappelijk geïntegreerd zijn. Dat wil zeggen dat het beheer een samenwerking moet zijn tussen de volgende personen en partijen: de rechthebbenden (eigenaren of zakelijk gerechtigden) het lokale, regionale en landelijke bestuur (‘de overheid’) en ideëel belanghebbende organisaties. De rechthebbenden hebben hun eigen opvattingen over de waarde van het betreffende monument en hun eigen verantwoordelijkheid voor het gebruik daarvan. De lokale, regionale en landelijke besturen hebben hun adviseurs, diensten en vastgelegde en openbaar gemaakte verplichtingen inzake monumentenbeheer. De overheid zal bij het beoordelen van plannen, het eisen van wijzigingen of het opleggen van voorwaarden zich eerst moeten toerusten met kennis van alle benodigde disciplines. Deze disciplines omvatten onder andere bouwkunde, bouwfysica, bouwchemie, architectuur- en kunstgeschiedenis, sociaal-culturele geschiedenis, stedebouw en ruimtelijke ordening, landschapsbeheer, recht en economie. Hoe meer kennis en expertise de overheid verzamelt des te beter kan zij sturend en begeleidend optreden. In het gehele beheerproces is tenslotte ook de medewerking noodzakelijk van organisaties met een ideëel belang (verenigingen, stichtingen en bonden). Deze organisaties spelen een belangrijke rol bij het voorlichten van het publiek en het vormen van de publieke opinie. Het is immers noodzakelijk dat het publiek zich betrokken voelt bij het cultureel erfgoed en zich bewust is van inspraak- en beroepsmogelijkheden. Met goede voorlichting kan de belangstelling *en de meningsvorming van het publiek gestimuleerd worden. Uitgangspunten bij het restaureren van (beschermde) monumenten Algemene uitgangspunten Het is onmogelijk voorschriften te geven waaraan ieder restauratie- werk zou moeten voldoen. Wel zijn er algemene beginselen voor een gedragslijn vast te stellen en kan de restauratiepraktijk binnen zekere, weloverwogen principiële kaders en grenzen gebracht worden. In het verleden zijn zulke kaders meermalen op nationaal en internationaal niveau besproken en vastgesteld (zie bijlage). De taak van de overheden bij het beoordelen van restauratieplannen voor wettelijk beschermde monumenten is gericht op het behoud van historische waarden. Dat betekent niet een streven naar bevriezing. Het lijdt immers geen twijfel dat het behoud van een monument samenhangt met mogelijke nieuwe functies en bestemmingen. Als een monument zijn oorspronkelijke functie verliest dan moet het - als de bouwkundige toestand dit toelaat een nieuwe bestemming krijgen. Als een monument een functie kan blijven vervullen in de moderne samenleving heeft het immers méér kans behouden te blijven. In de Memorie van Toelichting van de Monumentenwet uit 1955-56 is dit al als volgt verwoord: ‘Hierbij (namelqk het verlenen van een vergunning tot wrjziging) zal steeds moeten worden gezocht naar mogelijkheden het monument, met behoud van z@ oude karakter en hetgeen het aan waardevols bevat, zoveel mogelijk overeenkomstig de eisen des tijds aan zOn huidige bestemming te doen beantwoorden.’ Kennis en onderzoek Restauratie begint met onderzoek. Het is feitelijk onmogelijk en onverantwoord om over de restauratie van een monument beslissingen te nemen zonder dat er eerst een uitgebreid vooronderzoek is gedaan naar de bouwkundige. hrstorische, kunsthistorische, sociologische en technische aspecten van het monument. Het is van belang dat ook de minder in het oog lopende delen van het monument, zoals de kappen, de interieurs en de fundamenten goed onderzocht worden. Het 7. Een opvallend voorbeeld van een vondst bij restauratie-onderzoek: De Janskerk in Utrecht. Bo een uitgebreid onderzoek van het gebouw ontdekte men een kolom. Dat betekende dat de kerk oorspronkelijk een zuilenbasiliek is geweest, een vorm die bij de restauratie ook is teruggebracht. 1978. vooronderzoek vindt zijn neerslag in een makkelijk toegankelijke documentatie. Tijdens de restauratie moet het onderzoek voortgezet worden (waarbij het de besluitvorming nog kan beïnvloeden) en resulteren in een verslaglegging in woord en beeld van het restauratieproces afb. 7. Bij het onderzoek wordt dikwijls gebruik gemaakt van oude afbeeldingen en documenten van het monument. Over de rol van deze afbeeldingen het volgende: oude afbeeldingen en ontwerptekeningen zijn belangrijke bronnen voor gegevens over het object, maar het zijn geen blauwdrukken voor een restauratie. Afbeeldingen en tekeningen verhouden zich immers in verschillende maten van subjectiviteit tot het uitgevoerde werk: als persoonlijke impressie, vertekening, variant-ontwerp, onvoldoende uitgewerkt of gedetailleerd en niet op schaal. Naarmate het te restaureren object Monumentenzorg, architectonisch RVblad 01-5 van meer recente datum is, is gemakkelijker vast te stellen hoe objectief de afbeelding is of hoe het object zich tot het oorspronkelijk ontwerp verhoudt afb. 8 en 9. Goed vooronderzoek kan in hoge mate bepalend zijn voor een restauratieplan. Maar ook ontdekkingen tijdens de uitvoering kunnen zonodig tot planwijziging leiden. Men moet er echter wel voor waken dat het monument na afloop van de restauratie niet het resultaat is geworden van een proces van allerlei door vondsten ingegeven ad hoc beslissingen en 9. De rol van archief-onderzoek: de tuin van Paleis Het Loo in Apeldoorn. Op basis van schrihelfjke bronnen, oude afbeeldingen en ter plekke aangetroffen bouwsporen heeft men de fontein weer in oude toestand gereconstrueerd. 1986. RDMZ RV 1991/24-40 8. De rol van afbeeldingen: het Rietveld-Schröderhuis in Utrecht. Dankzij de oude interieurfoto’s kon men bij de restauratie het oorspronkelijke interieur van 1924 reconstrueren. 7925. Monumentenzorg, architectonisch RVblad 01-6 1Oa. Een restauratie die een beeld van een oudere situatie wil oproepen: Amsterdam, woonhuis Singel 140-142. 1967. koerswijzigingen. Het is noodzakelijk het wezen en de samenhang van het te restaureren object niet uit het oog te verliezen en een conceptie of totaalbeeld voor ogen te hebben, waarin de gekozen oplossingen voor de uiteenlopende problemen met elkaar in harmonie, maar zeker ook in een verantwoorde historische relatie, worden gebracht of gelaten. Het is daarbij een misvatting te denken dat een gebouw er na de restauratie harmonischer, meer als een eenheid moet uitzien. Door uitgebreid onderzoek zijn ook vooroordelen, misverstanden, ingrepen op grond van zuiver persoonlijke smaak en voorkeur te voorkomen. Als men bijvoorbeeld een bepaald onderdeel, dat als storend of ontsierend wordt ervaren, wil verwijderen of als men juist iets wil toevoegen, dan zal men met argumenten moeten aantonen dat die ingreep verantwoord is. Dit betekent een zekere verwetenschappelijking van het restaureren. Deze wetenschappelijke benadering moet in de praktijk niet strijdig worden met de maatschappelijke rol van monumenten, waarover we hiervoor al spraken. De Monumentenwet spreekt immers van bescherming en behoud in het algemeen belang. Het streven is beschermde monumenten te laten functioneren binnen de kaders van de hedendaagse cultuur en maatschappelijke activiteiten en ze met dat oogmerk te behouden voor de toekomst. Een restauratie alleen als produkt van technische en historische vakkundigheid sluit niet vanzelfsprekend bij deze uitgangspunten aan. Technische en historische vakkundigheid zijn binnen deze overwegingen slechts 11a. Verwijdering van bouwsporen: Vianen, de voormalige 15de eeuwse Gasthuiskapel. Voor de restauratie waren nog verschillende bouwsporen te zien. 1955. Monumentenzorg, architectonisch RVblad 01-7 1Ob. Hetzelfde gebouw in 1987. middelen in dienst van een algemeen maatschappelijk doel. Dit doel omvat meer dan alleen het afleveren van restauraties die een lust voor het oog zijn voor de meester en de kenner. Conserverend herstel: waarden die aanwezig zun en niet gecreëerd moeten worden Bij iedere restauratie vindt men bouwsporen die iets vertellen over de toestand van het monument in vroeger tijden. Dit kunnen sporen van de oorspronkelijke toestand zijn, maar ook van latere wijzigingen. Door geschiedkundige bronnen te raadplegen of oude afbeeldingen op te sporen, is het veelal mogelijk de ‘oorspronkelijke’ toestand tot op zekere hoogte te leren kennen en als beeld weer op te roepen. Sommige eigenaars of restauratie-architecten willen een dergelijke toestand soms ook daadwerkelijk reconstrueren. Dit soort reconstructies is op zich heel verklaarbaar en komt voort uit een grote belangstelling voor het verleden. Maar het eindprodukt van een dergelijke restauratie is een gebouw dat in essentie afwijkt van dat van vóór de restauratie afb. 1Oa en b. Het beschermde monument is vervangen door een gebouw dat een beeld probeert op te roepen van een oudere situatie. De toevoegingen en veranderingen uit latere perioden - de jongste geschiedenis, die men dan blijkbaar minder waardeert - zijn verwijderd. De herinneringen aan de perioden van zogenaamde grote culturele bloei zijn versterkt of door bepaalde toevoegingen zelfs kunstmatig opgeroepen afb. llaenb. Dit soort restauraties komt gemakkelijk in conflict met een nuchtere, niet aan tijd gebonden en naar objectieve maatstaven strevende Monumentenwet. Deze wet beschermt monumenten 11b. Na de restauratie van 1956-1961 was slechts metselwerk zonder ‘een verhaal’ te zien. 1976. RDMZ RV 1991/24-41 Monumentenzorg, architectonisch RVblad 01-8 vanwege bestaande, aanwezige waarden, niet vanwege historiserende waarden die alsnog aangebracht worden. De algemene restauratierichtlijn, die ook internationaal opgeld doet, is derhalve die van conserverend herstel: consolideren en alleen verrichten wat nodig is voor instandhouding, stopzetting van degradatie, en tevens datgene doen dat nodig is voor het weer gezond maken en voor het toekomstig gebruik afb. 12. In de praktijk zal dit streven dikwijls botsen met de reeds genoemde neiging tot reconstrueren en de behoefte aan een vrije, individuele artistieke creatie, of het willen toepassen van een bepaalde architectuurtheorie of Gnterpretatie. Ook zullen opdrachtgever, architect of aannemer wel eens meer wijzigingen (willen) aanbrengen dan voor de bestemming noodzakelijk is. Bij restauraties moet men zich realiseren dat architectuur-theoretische en esthetische opvattingen vroeger wezenlijk anders waren dan nu. Het besef dat onze kennis en smaak tijdgebonden zijn en over vijftig jaar weer anders kunnen zijn, is belangrijk. Een restauratie-ingreep is immers diep ingrijpend en daardoor vaak onherroepelijk. Veranderingen aan de originele constructie of materia12. Bij de restauratie in Deventer werd niet van de middeleeuwse maar tot consolidatie toestand. 1988. van de Boterwaag taf reconstructie gevels besloten, van de bestaande 13. Verschillende stijlkenmerken aan één gebouw: het in oorsprong 14de eeuwse stadhuis in Haarlem is in verschillende stadia telkens weer veranderd en uitgebreid. 1988. Monumentenzorg, architectonisch RVblad 01-9 14a. Reconstructie van een oudere toestand van wege de belangrijke (kunst)historische waarde: bij de restauratie van de Broerenkerk in Zwolle werden alle middeleeuwse gewelfschilderingen in het zicht gebracht. Deze werden overgesaust toen de kerk voor de Hervormde eredienst werd aangepast. Het interieur heer? inmiddels zijn meubilair verloren, zodat niets het terugbrengen van de schilderingen in de weg stond. 1977. len kennen geen weg terug. Het gaat er juist om de neerslag van het verleden te bewaren en te beschermen voor latere generaties. Verschillende stijkenmerken Het is meer uitzondering dan regel dat in een historisch object maar één stijlperiode vertegenwoordigd is. Meestal is het object een ‘ensemble’ van resultaten van opeenvolgende ingrepen en ontwikkelingen uit verschillende stijlperioden afb. 13. Bij de restauratie van zo’n monument moet men rekening houden met de kenmerken van deze verschillende stijlperioden. De uit diverse perioden stammende bijdragen aan het monument behoren in beginsel geëerbiedigd te worden. Het creëren van eenheid in stijl mag niet het doel van een restauratie zijn. Wijzigingen ter wille van een goed gebruik zijn eerder toelaatbaar dan die ter wille van stijlzuiverheid. Een monument is bovendien niet alleen een architectonische schepping, maar ook drager van de overblijfselen van de geschiedenis van de bewoning, van het gebruik, van de smaak of meer in het algemeen van de neerslag van een cultuur. Als bij een bouwwerk een oudere toestand onder een latere verborgen is, kan deze oudere toestand slechts bij uitzondering teruggerestaureerd worden. Dit kan alleen als de latere wijzigingen van gering belang zijn en de oudere toestand in voldoende mate bewaard is gebleven en van grote historische, kunsthistorische of esthetische waarde is afb. 14a en b. 14b. Het interieur in 1985. RDMZ RV 1991124-42 Monumentenzorg, architectonisch RVblad 01-10 15. Crescent in Batb (foto uit W. Ison, Georgian Buildings of Both, afb. 75). 16. Uitvoering van een oorspronkelijk nooit gerealiseerd ontwerp: het 1Bde eeuwse Broederhuis van de Hernhutters in Zeist. De oostvleugel (rechts) werd nieuw opgetrokken om o.a. de bibliotheek van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te huisvesten. 1973 (foto midden) Reconstructie en verplaatsing Het Rijksbeleid is in beginsel niet gericht op reconstructie van gebouwen noch op verdwenen delen daarvan. Toch kan in uitzonderlijke gevallen een reconstructie wel wenselijk zijn: bijvoorbeeld wanneer door een of andere calamiteit zware schade wordt aangericht aan een gebouw of een gebouwencomplex dat naar één duidelijk concept tot stand is gekomen. Een dergelijke eenheid is bijvoorbeeld kenmerkend voor de neoclassicistische ‘crescents’ in de Engelse stad Bath uit de tweede helft van de 18de eeuw afb. 15. Deze ovaalvormige bebouwing van stedelijke ruimte ontleent haar kracht grotendeels aan de gave ovaalvorm. Iets anders is echter het tot stand brengen van een onuitgevoerd ontwerp. Het niet uitgevoerd zijn van een ontwerp is op zichzelf een historisch gegeven, dat evenals andere historische feiten de basis vormt voor onze kennis van het verleden. Het is geen reden tot reconstructie afb. 16. Het reconstrueren van een reeds lang verdwenen monument kan op zich wetenschappelijke waarde hebben, ook voor de architectuurgeschiedenis, maar die reconstructie moet dan wel plaats vinden binnen de omheining van een museum, niet in het levende 17. Museale reconstructie in het Buitenmuseum te Enkhuizen. Bg de reconstructie van de meeste panden in dit museum is getracht zoveel mogelijk authentiek materiaol te bewaren. Sommige panden konden in hun geheel verplaatst worden. 1987. Monumentenzorg, architectonisch RVblad 01-11 18. Reconstructie na een ramp: Lakenhal in Ieper. In de Eerste Wereldoorlog werd dit uit de 13de eeuw daterende gebouw verwoest. Het vertegenwoordigde zo sterk het karakter en de historie van de stad Ieper, dat men besloot het geheel te reconstrueren (foto uit Van der Walle, De Gotiek in België, afb. 32). bouwbestand, waar een reconstructie een kunstmatige uitwerking zou krijgen afb. 17. Nog een bijzondere situatie waarin reconstructie kan worden voorgestaan, is wanneer een bouwwerk waaraan zeer grote nationale of affectieve belangen zijn gehecht, door een ramp werd verwoest. Voor een gemeenschap kan zo’n monument een grote identificatiewaarde hebben en een verzinnebeelding van de eigen geschiedenis betekenen. Vanuit die optiek is reconstructie acceptabel. Dikwijls is het overigens moeilijk te bepalen waarop die affectie precies gericht is en verdient het aanbeveling de reconstructie zo getrouw mogelijk uit te voeren afb. 18. Reconstructie kan ook noodzakelijk zijn bij objecten opgetrokken uit materialen die niet meer gerestaureerd kunnen worden. Daarvan is bijvoorbeeld sprake bij beton- en staalconstructies uit de experimentele stadia van deze bouwwijzen afb. 19. Een reconstructie kan dan de enige mogelijkheid zijn het bouwwerk - weliswaar in kopie te laten voortbestaan. Opgemerkt moet worden dat het onderzoek naar de restauratiemogelijkheden RDMZ RV 199?/24-43 19. Aantasting van bouwmaterialen uit de beginperiode van het Nieuwe Bouwen: Hilversum, sanatorium Zonnestraal, gebouwd door J. Duiker in 1926-1928. 1986 __ Monumentenzorg, architectonisch RVblad 01-12 van staal en beton in ontwikkeling is. In beginsel gelden voor de moderne bouwkunst echter dezelfde criteria als voor de oudere architectuur. Ook reconstructie van onderdelen van een gebouw is in beginsel niet wenselijk. Bouwsporen of oude afbeeldingen die duiden op de vroegere toestand van het gebouw moeten niet gezien worden als een verplichting tot reconstructie. Bij 17de eeuwse bouwwerken treft men bijvoorbeeld veelal vensters aan van latere datum, maar dat betekent niet dat men bij een restauratie de 17de eeuwse kruiskozijnen weer zou moeten aanbrengen afb. 20a en b. Het omvormen van een monument met het doel een oudere verschijningsvorm dan de bestaande op te roepen, bevat een element van bedrog en vervalsing. Door te restaureren in de zin van herbouwen van vroegere architectonische concepties, terwijl men de bijdragen uit andere historische perioden vernietigt, vervangt men het uit verschillende historische betekenislagen opgebouwde beeld van het monument door een statisch en historisch ongedifferentieerd beeld: een monument als een perfecte maquette, maar met een gereduceerde geschiedenis afb. 21. Verplaatsen van een monument is alleen dan aan de orde als het voortbestaan van het monument ervan afhangt of als grote nationale of internationale belangen dit rechtvaardigen. In principe kan men een monument niet losdenken van de plaatsgebonden geschiedenis, waarvan het getuigt, en de omgeving waarin het is geplaatst afb. 22. Binnen het kader van een openlucht- of 21. Handhaving van verschillende stijlkenmerken naast elkaar: Dordrecht, Grote of O.L. Vrouwe Kerk. De art-deca schilderingen op de 14de-eeuwse kruisgewelven in het middenschip zqn brJ de laatste restauratie geconserveerd. De vraag was of de schilderingen van J. Por moesten verdwynen terwille van het middeleeuwse beeld. 1986. 20a. Reconstructie van onderdelen van een gebouw: Den Haag, Vifverhof, Buitenhof. 1922. Monumentenzorg, architectonisch RVblad 07-13 anderszins gespecialiseerd museum kunnen reconstructie of verplaatsing zinvol zijn. Het object legt dan binnen een museologischeducatief kader getuigenis af - of roept de illusie op - van één ogenblik in de geschiedenis en de ontwikkeling van de oude woon-, werk-, bedrijf+ of produktiecultuur. Aanvullen van een monument 206. SQ de restauratie in 1971-197.5 beef? men de empireramen vervangen door imitaties van 17de eeuwse kruiskozijnen. 1975. Het doel van restauratie is de esthetische en historische waarden van een monument te bewaren en aan volgende generaties over te dragen. De restauratie moet gegrond zijn op eerbied voor de authenticiteit van het oude werk. Daar waar de hypothese begint, eindigt de restauratie. Mocht het om technische of esthetische redenen onvermijdelijk zijn een monument aan te vullen, dan behoort men uit te gaan van de bestaande architectonische compositie en zal men de aanvulling of verandering zoveel mogelijk een eigentijds karakter moeten geven afb. 23. Het risico van bovenstaande stelling is dat dit tot eenzijdige routine of tot opportunistische interpretatie kan leiden. Daarom is het belangrijk dat er een nationaal en een internationaal forum bestaat waar overheidsdiensten en particuliere organisaties, kunsthistorici en technici, architecten en bestuurders zich kunnen laten horen. Zo’n nationaal forum is de Nationale Contactcommissie Monumentenzorg (NCM). Op internationaal niveau kennen we ICOMOS.Deze instanties proberen te voorkomen dat de begrippen ‘restauratie’ en ‘monument’ door één instantie worden vastgelegd of te eenzijdig worden geïnterpreteerd. Behoud gaat voor vernieuwing Vernieuwing is alleen dan aan de orde als het de enige manier is het voortbestaan van het gehele of 22. Verplaatsing: Dordrecht, Hofstraat. Deze vijf pandjes zijn afkomstig uit verschillende saneringsgebieden en zJn in 1973-1974 als ensemble aan de Hofstraat herbouwd. 1974. RDMZ RV 1991/24-44 Monumentenzorg, architectonisch RVblad 01-14 23. Ten behoeve van het werk van het citypastoraat werd in 1988 aan de zuidzijde van Utrechtse Domkerk, in de pandhof, een glazen theehuis uitgebouwd. Na rop beraad is besloten tot een moderne en niet tot een ‘aangepaste’ vormgeving. Het theehuis staat op de plaats van de in 1914 gesloopte kerkeraadskamer. gedeeltelijke monument te waarborgen. Bij sierende delen is vernieuwing geoorloofd als het niet mogelijk is door beschermende maatregelen verder verval te voorkomen en als uitstel van ingrijpen algeheel verval zou betekenen afb. 24. De hoofdgedachte is dat we het overgeleverde ongerept moeten laten. Als het object onvolkomen is overgeleverd, dan dient die onvolkomenheid ook gerespecteerd en getoond worden. Als het noodzakelijk is bepaalde onderdelen te vervangen - bijvoorbeeld wegens instortingsgevaar of om het monument opnieuw te kunnen laten functioneren - dan moet dit gebeuren op een manier die laat zien dat er sprake is van ‘later werk’. Resumerend kunnen we stellen dat wat betreft aanvullen, afbreken en dergelijke bij restauraties de volgende ingrepen ongewenst zijn: 1. Aanvullingen in dezelfde stijl of in analoge, vereenvoudigde vormen of aanvullingen op grond van oude afbeeldingen die aangeven hoe het monument in voltooide toestand is geweest of bedoeld is geweest. 2. Verwijderingen of afbraak die de geschiedenis van het monument, de sporen van de tijd, uitwissen. 3. Het reconstrueren of het herplaatsen van een monument op een andere plaats, tenzij hiervoor zwaarwegende redenen van conservering zijn aan te voeren. 4. Het wezenlijk veranderen van het geheel van omgeving, struc24. Dit woonhuis, De Laan 4 in Broek in Waterland, was zo vergaand verslechterd dat volledige vernieuwing van de buitenkant onvermijdelijk was. 1981. Monumentenzorg, architectonisch RVblad 01-15 dat restaureren zonder de huidige technische hulpmiddelen niet meer denkbaar is. Als traditionele technische middelen dus niet toereikend blijken om een monument te consolideren dan is het aanvaardbaar een beroep te doen op die moderne conserverings- en constructiemethoden, waarvan de doeltreffendheid wetenschappelijk is aangetoond en door ervaring is verzekerd afb. 26. Het restauratieproces: rol van de architect 25. Vakmanschap: Utrecht, Domkerk. De pinakels op de steunberen zJn met veel kennis van het oude ambacht gereconstrueerd. 1986. tuur en beeldwaarde waarin het werk staat, het monumentale complex, de opstelling, de tuin, het park enzovoort onze tijd hebben bereikt. 5. Het veranderen of verwijderen van de patina, ofwel de waas van ouderdom die over ieder oud bouwwerk, beeldhouwwerk of ander onroerend monument ligt (patina is het natuurlijke verouderingsproces van het materiaal, in tegenstelling tot verwering, dat een aantasting is). Ambachtelijke tradities en moderne conserveringsmethoden De overlevering en instandhouding van ambachtelijke tradities en vakbekwaamheid is tegelijk een gevaar en een zegen voor het restauratiewerk. Het huidige ambachtelijke vakmanschap is namelijk nòch een echte uitdrukking van het verleden, nòch van de hedendaagse industriële samenleving. Het ambachtelijk vakmanschap kan in die zin een ‘gevaar’ vormen voor monumenten wanneer het zijn dienende kader te buiten gaat en de RDMZ RV 1991124.45 vakbekwaamheid gericht wordt op de produktie van een pastiche, op het nabootsen van het oude afb. 25. Daarentegen hoeft het natuurlijk geen betoog dat de ambachtelijke tradities onmisbaar zijn voor de kennis en het onderhoud van oude monumenten en dat zij daarom levend moeten blijven. Maar het is niet juist een beroep te doen op oude ambachten op grond van afkeer wegens de moderne bouwindustrie en de technische cultuur van onze hedendaagse samenleving; met andere woorden: het ‘edele handwerk’ bevorderen als ‘menselijk’ alternatief voor de moderne architectuur. Bovendien zien we nu dat ook de monumenten van industrie en techniek en de eerste produkten van het Nieuwe Bouwen, die in die seriematige technische cultuur zijn geworteld, binnen het aandachtsgebied van de monumentenzorg komen te liggen. Een tegenstelling tussen zorg voor het ambachtelijke en zorg voor het industrieel vervaardigde, moet derhalve vermeden worden. Daarbij komt Het uitvoeren van een restauratie betekent niet alleen het behoud van historisch waardevolle zaken. Het is een veel complexer proces. Een restauratie kan bijvoorbeeld ook ontwerpactiviteiten inhouden in verband met bestemmingswijzigingen of herinrichtingen. Bijna altijd zal men geconfronteerd worden met specifieke problemen betreffende de constructie of de bouwmaterialen. De oplossingen die gekozen worden, zullen vrijwel steeds van invloed zijn op de gedaante van het monument na de restauratie. Tussen de creativiteit die hiervoor nodig is en de terughoudendheid bij de behandeling van het historisch materiaal behoeft geen tegenstelling te bestaan. Restaureren is eerst een vorm van wetenschap in de zin van onderzoeken, kennen en weten en pas daarna een vorm van creativiteit, van kunstbeoefening. In de praktijk is er natuurlijk geen strakke scheiding in tijd aan te brengen tussen de fasen van het meer wetenschappelijke en het meer creatieve werk. Het is bij uitstek de taak van de architect, als ontwerper, om zich om het creatieve gedeelte te bekommeren, om ideeën te vormen en plannen uit te werken die ertoe kunnen leiden dat het oude, verwaarloosde monument een nieuwe plaats in de samenleving krijgt en weer zal functioneren. Tijdens de wetenschappelijke fase spelen de bouwhistorische, historische en natuurwetenschappelijke disciplines en hulpmiddelen een belangrijkere rol dan tijdens de Monumentenzorg, architectonisch RVblad 01-16 E 26. Restauratie met moderne hulpmiddelen: de vieringpijlers van de Groningse A-kerk zijn met behulp van vijzels onderstempeld en van een betonnen kern voorzien. 1977. 27. De vervallen synagoge aan de Plantage Middenlaan in Amsterdam werd afgebroken om plaats te maken voor een nieuw monument, het Hubertushuis van Aldo van Eijck. 1981. creatieve fase. Het spreekt vanzelf dat de verschillende disciplines in teamverband het best tot hun recht komen. In de praktijk is het vaak zo dat de restaurerende, c.q. verbouwende architect tegelijk verdediger van oude kwaliteit en aanbrenger van nieuwe kwaliteit moet zijn. De toekomst van een monument kan immers vaak alleen gewaarborgd worden door gebruiksverandering en alternatieve bestemming. Historische en technische disciplines zijn slechts hulpmiddelen die nooit creativiteit, esthetische ontvankelijkheid en sensibiliteit kunnen vervangen. De visie van de restauratie-architect op het monument moet niet een individualistische of subjectieve zijn. Hij kijkt, interpreteert en beleeft niet alleen uit naam van de opdrachtgever, maar eveneens uit naam van de gemeenschap. Het is denkbaar dat een monument door een geniale en krachtdadige ingreep van een architect praktisch verloren gaat, maar dat daarvoor in de plaats een nieuw eigentijds monument ontstaat. Zoiets is - zo leert de praktijk meestal een uitzondering, bijvoorbeeld het door de Italiaanse architect Carlo Scarpa tot museum verbouwde kasteel in Verona en het door Aldo van Eijck ontworpen Hubertushuis te Amsterdam afb. 27. Dit principe mag geen Monumentenzorg, architectonisch RVblad 01-17 uitgangspunt voor een restauratiebeleid zijn. Een dergelijk beleid moet immers uitgaan van behoud van oude kwaliteiten en streven naar integratie van oude en nieuwe kwaliteiten. De uitersten bij het bepalen van uitgangspunten bij een restauratie zijn: enerzijds een volledige subjectieve willekeur van de architect en anderzijds een volstrekte objectivering van alle aanwezige waarden van het monument door wetenschappelijk en technisch onderzoek: een objectivering die tot dadeloosheid kan leiden. Daartussenin dreigt het teleurstellende compromis van een teveel aan inspraak van te velen. ding van de gebouwen geweld wordt aangedaan - bevordert men de instandhouding van monumenten. Van een aan de behoeften van de maatschappij aangepaste monumentenzorg is pas sprake als zorgvuldig herstel - dat wil zeggen volgens de regels van de restauratiekunde - ook gepaard gaat met het zoeken naar passende bestemmingen afb. 28a en b. Door monumenten een maatschappelijk nuttige bestemming te laten behouden of te geven zonder dat de indeling of aankle- Het heeft altijd de voorkeur een monument zijn oorspronkelijke bestemming of een latere, die ook goed bij het gebouw paste, te laten behouden. Als dat niet mogelijk is, zal er een nieuwe functie gezocht moeten worden. Zo’n nieuwe functie moet uitgebreid beoordeeld en gewogen worden. Soms kan men zelfs beter voor leegstand kiezen of zelfs het gebouw opofferen in plaats van het een nieuwe, geforceerde en Twee voorbeelden van een nieuwe bestemming, beide op het terrein van het Drinkwaterleidingbedrijf aan de Honingerdijk in Rotterdam. 280. Een kantoorgebouw met woningen in een watertoren. 1988. 28b. Woningen in een filtergebouw. 1988. Bestemming RDMZ RV 1991/24-46 inadequate functie te geven. Bij monumenten die door een gemeenschap als bijzonder sieraad of herkenningsteken zijn erkend (‘topstukken’), zal een praktische gebruiksfunctie niet steeds noodzakelijk zijn. Toegankelijkheid als bezienswaardigheid en het ‘onverstoord’ voortbestaan als monument in de oudste betekenis van het woord kunnen een goede bestemming zijn en voldoende reden tot onderhoud en herstel. Bij een functiewijziging is het aanbrengen van veranderingen zeker geoorloofd. Een voorwaarde hierbij is wel dat de veranderingen met piëteit en respect voor het monument worden aangebracht en zo mogelijk nog omkeerbaar zijn, dat wil zeggen dat ze herkenbaar zijn en eventueel ongedaan gemaakt kunnen worden. Dikwijls krijgen monumenten bij Monumentenzorg, architectonisch hergebruik een kantoor- of bedrijfsfunctie. Tegenwoordig brengt dit soort functies vele en zware bouwfysische eisen met zich mee. Vaak blijkt het dan beter ruimtelijke uitbreiding te zoeken in andere of nieuwe, belendende gebouwen afb. 29. Het proces van het uithollen van monumenten moet een halt worden toegeroepen. Stedebouwkundige en nieuwbouw bescherming De hiervoor geschetste restauratiebeginselen gelden ook voor het stedebouwkundige monument, de in de Monumentenwet genoemde ‘beschermde stads- en dorpsgezichten’ afb. 30. De cultuurhistorische waarden van het stedebouwkundig monument worden eveneens door de overheid bepaald, maar worden in de praktijk via de Wet op de Ruimtelijke Ordening beschermd door middel van het gemeentelijk bestemmingsplan. Bescherming van historische stads- en dorpsgezichten is een bijzonder aspect van de ruimtelijke ordening. Men kan niet ongestraft alle nieuwe functies uit het historische milieu weren. Een dorp of een stad heeft een eigen dynamiek die niet gefixeerd kan worden. Bij alle afwegingen die binnen dit kader gemaakt moeten worden, moet voorop staan dat de nieuwe functies aangepast worden aan de mogelijkheden en beperkingen van het historische milieu en niet andersom. Bij het aanwijzen van beschermde stads- en dorpsgezichten maakt men meestal van de volgende formulering gebruik: ‘Doel van de aanwijzing is, de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende, structuur en ruimtelJke kwaliteit van het gebied te onderkennen als een zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen binnen het gebied. De aanwijzing beoogt op die wvze een basis te geven voor een ruimtelijke ontwikkeling, die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan 29. Uitbreiding in eigentrjdsevorm: Voorschoten,voormalige zilverfabriek Von Kempenfi Begeer.Uitbreiding is van de hond von de Amerikaansearchitect Robert Stern. 1987. gebruik maakt en daarop voortbouwt’. Met andere woorden: datgene wat men wil beschermen is de historisch gegroeide ruimtelijke structuur van een stad of dorp. De toekomstige ruimtelijke ontwikkeling is hieraan in principe gebonden. Handhaving of herstel van die ruimtelijke structuur en die kwaliteiten behoort een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke ordening zijn. Stedebouwkundige bescherming heeft in de praktijk wel tot gevolg gehad dat in bepaalde gebieden de maat, schaal, gevelindeling, 30. Beschermdstadsgezicht:Gouda, Oosthaven,Westhaven.1975. Monumentenzorg, architectonisch RVblad 01-19 dakvorm en het materiaalgebruik van nieuwbouw onderworpen werd aan het historische beeld dat men zich van dat gebied had gevormd. Dergelijke aangepaste nieuwbouw versterkt in dat gebied dan de karakteristieken die men zelf heeft uitgekozen. Bij elke aangepaste nieuwbouw verschuift het totale beeld van het stads- of dorpsgezicht in een bepaalde richting. Het gevaar hierbij is dat het beeld, dat men zich van de vroegere verschijningsvorm heeft gevormd, niet zelden op een vooroordeel berust. Zulke vooroordelen hebben vooral tussen 1950 en 1960 geleid tot de verbreiding van het empire-raam en de grof gemetselde, ongepleisterde en ongeschilderde baksteengevels afb. 31. Als men nieuwbouw in een oude omgeving gaat aanpassen aan een geselecteerd aantal historische karakteristieken, dan kriiat men een omaevina die steeds minder historisch en architectonisch is gedifferentieerd. Tenslotte is er dan een omgeving geschapen met een statisch, eenduidig beeld, waarvan het voornaamste kenmerk is dat de historie er ‘gemaakt’ is in plaats van gegroeid. Monumentenzorg kan en mag aan de architect, die nieuwbouw in of bij beschermde monumenten of beschermde omgevingen ontwerpt, niet méér voorschrijven dan dat het nieuw gebouwde een bijdrage moet leveren aan de aanwezige historische kwaliteiten. Bij de beoordeling van die nieuwbouw moet de monumentenzorg erop letten dat beleving en waardering van de oude architectuur niet onmogelijk worden gemaakt. Als die bemoeienis er echter toe leidt dat nieuwbouw niet meer mag zijn dan een geregelementeerde aanpassing in materialen en vormen aan de oude architectuur, dan is die vorm vanmonumentenzorg alleen maar nadelig voor het culturele klimaat en voor de toekomstige architectuur. Een vruchtbare en dynamische monumentenzorg is ook: kennis I.2 RDMZ RV 1991124-47 d Y~ 3 1. Een ‘moderne’ aanpassing aan de bestaande karakteristiek van een beschermd gezicht, Breestraat 27 te Heusden. 1971. hebben van en inzicht tonen in de verworvenheden van de hedendaagse vormgeving. Het gaat om een vruchtbare wisselwerking tussen de cultivering van het oude erfgoed en de ontwikkeling van nieuwe vormen met geestelijke waarden, die niet voor de oude onderdoen. Nieuwe vormgeving mag ook weer geen panacee worden en overal worden nagestreefd. Al snel kan dan het gevaar ontstaan dat het oude al te gemakkelijk wordt opgegeven. Streven naar verantwoord herstel van het oude zal steeds voorop moeten staan wil men spreken van een waarachtige monumentenzorg. Herkomst afbeeldingen BureauMonumentenzorgAmsterdam: 10a GemeentelijkeArchiefdienstUtrecht: 8 GemeentelijkeFotodienstUtrecht: 23 Rijksdienstvoor de Monumentenzorg Zeist: 1-7,9, lob-14, 16, 17, 19-22, 24-31. Summary Genera1Points of Departure for the Preservation of Buildings is the result of a debate on preservation which began in 1980. Now that the preservation of historie monuments in The Netherlands has been decentralized, the publication of the criteria utilized by the National Historie Monuments Service in reviewing and giving advice on restoration plans has become of current interest. The Dutch Historie Monuments Act does not include a precise definition of the concept historie monument. Nevertheless, for every monument which is to enjoy protection, there is a legal requirement to report the reasons justifying its inclusion in the list. There are monuments which were intented to be monuments from the outset, such as Amsterdam’s city hall, presently the Royal Palace on the Dam; but this is not the case for other buildings and objects, such as windmills. Monumentenzorg, architectonisch RVblad 01-20 The supervision of a monument should be socially integrated, that is to say, that the supervision should be a process of cooperation among the entitled parties (owners or leasors), the local, regional and national authorities and ideally interested organizations. The function of the Historie Monuments Service is to make sure that the architectural patrimony deteriorates as little and as slowly as possible. However, having the courage to finally abandon good old things is equally as important as having the confidence that good new things will be created. These new ideas must also be provided with the necessary space and opportunity. With regard to conservation one must realize that earlier architectural theories and esthetic notions were essentially different than they are now. The realization that our knowledge and taste are time-linked and that they can change again in fifty years, is important. The essential point is to save and to protect the evidences of the past for future generations. Most commonly, an historical object represents only one style period. If a structure reveals an older period bidden behind a more recent one, it is only by exception that the older period can be restored. National policy is not aimed principally at the reconstruction of buildings or partial elements which have disappeared. Yet in exceptional cases, a reconstruction can be desirable: for example if some calamity causes heavy damage to a building or to a complex based on one clear concept. Another special situation in which reconstruction might be favored is when an object of great national or affective interest is destroyed by a disaster. Reconstruction can also be necesslry for objects constructed of materials which cannot any longer be restored. This is the case in concrete and steel construc- tions, for example, from the experimental stage of the 'Modern Movement'. The realization of an unbuilt design is however, an entirely different question. That a design was never realized is historical information in itself, which, together with other historical facts, forms the basis of our knowledge of the past. It is not a reason for reconstruction. The reconstruction of a long-gone excluded from the historical environment without incurring problems. A village or a city has its own dynamics that cannot be fixated. Against the background of all the choices to be made in this context, foremost is that the new functions have to be attuned to the possibilities and the limitations of the historical environment and not vice versa. In certain regions, protection of the urban area has resulted in the monument is equally unadvised - practice of subjecting the size, outside the walls of a museum, at any rate. Moving a structure is only justified if the survival of the monument depends on it, or if great national or international interests justify it. The transmission and preservation of craftsmanship and professional skills are both a danger and a blessing for restoration work. Craftsmanship today is namely neither a real expression of the past, nor of present-day industrial society. The restoration architect's vision of the historie monument should not be individualistic or subjective. He looks, interprets and experiences not only in the name of the principle, but equally in the name of the community. His efforts should be aimed at the preservation of old qualities and at the integration of old and new qualities. It is always preferable to let a monument retain its original function or a subsequent one which also suits the building. If that is not possible, a new function will have to be found. This new function will have to be assessed extensively. Sometimes it may be better to leave a building unoccupied or even to give it up rather than to assign it a new, forced and inadequate function. The government also determines the cultural-historical values of the urban area monument, but in practice, the Physical Planning Act protects these by means of munici- pal zoning regulations. Protection of town and village views is a special aspect of physical planning. New functions cannot be entirely scale, facade grouping, roof line and use of material in new buildings to the historical picture which has been formed of that area. New constructions adapted in this way then serve to intensify the characteristics which have already been chosen in that area. With every adapted new construction the total view shifts away from the town or village view towards a certain direction. The inherent danger is that the picture that has been formed of the earlier manifestation is often based on a preconceived opinion. Monumentenzorg, architectonisch RVblad 01-21 BIJLAGE Overzicht van de belangrijkste charters en statuten Grondbeginselen en voorschriften voor het behoud, de herstelling en de uitbreiding van oude bouwwerken, met Inleiding door dr. J. Kalf, uitgegeven door den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, Leiden 1917. Europees Charter van het Cultureel Erfgoed, uitgevaardigd door de Raad van Europa op 26 september 1974. De tekst daarvan afgedrukt o.a. in Un avenir pour notre passé, patrimoine architectural européen, Exposition, 1975. Zie voor een uitgebreide literatuurlijst over restauratie-opvattingen: Jaarboek Monumentenraad 1984 , Declaratie van Amsterdam of mei 1981. Afgedrukt in drie talen Charter van Florence, vastgesteld op het internationaal colloquium over historische tuinen, Florence 19-23 Handvest van het architectonisch in Protezione e restaura del giardino erfgoed van Europa, september 1975. Afgedrukt in Heemschut storico, Atti del colloquia internazionale ..... , Firenze, Icomos, Regione 52(1975), p. 220-227. Toscana, 1987, p. 195-212. Charter van Athene, 1931. Declaratie van Split, 23 oktober Afgedrukt in La Conservation des Monuments d'Art et d'Histoire, 1933. 1971. Afgedrukt in Bouwkundig Erfgoed in Vlaanderen , 20(1976), p. 26-31. Charter van Venetië, gepubliceerd in: II Monumento per L'Uomo. Atti Handvest van het cultureel toerisme, del II congresso Internationale del 9 november 1976. Afgedrukt in Restaura. Venezia, 25-31 maggio Bouwkundig Erfgoed van Vlaande1964. ren, 21(1977), p. 24-26. RDMZ KV 1991/24-48 p. 87-131. Declaratie van Dresden, 1982 (Over oorlogsverwoestingen) Charte Internationale pour la Sauvegarde des Villes Historiques, 1987. Afgedrukt in Icomos Information nr. 2, 1987.
© Copyright 2024 ExpyDoc