Monumentenzorg - Omgeving in de Praktijk

Monumentenzorg,
architectonisch
Preservation
of
monuments
and
historie
buildings,
architectural
UDC 72.025
RVblad 07-1
Het restaureren van gebouwen:
algemene uitgangspunten
The preservation of buildings:
genera1points of departure
De Rijksdienst voor de Monumentenzorg
Voorwoord
Over weinig onderwerpen in de
monumentenzorg wordt zo hevig
gedebatteerd als over restaureren.
De discussies laaien meestal op
naar aanleiding van restauraties
van belangrijke gebouwen en zijn
te herleiden tot principiële
vraagstukken. Dit is geen modern
verschijnsel: de uitgangspunten
voor het restaureren leverden al in
de 18de eeuw stof voor heftige
polemieken.
Een ‘wetboek’ voor het restaureren
is er nooit gekomen en zal er ook
wel nooit komen. Wel werd er in
het verleden van tijd tot tijd
verantwoording afgelegd over de
manier van restaureren. Dat leidde
tot landelijk, maar ook internationaal erkende verklaringen. Als
men al deze charters en statuten
op een rij zet, loopt er duidelijk
een rode draad door die onmiskenbaar een stempel heeft gedrukt op
de huidige manier van restaureren.
Ook rond 1980 laaide het restauratiedebat weer op. Een aantal
instellingen op het gebied van de
monumentenzorg stelde vraagtekens bij de criteria die het Rijk
hanteerde voor het beoordelen
van restauratieplannen. Hierop
heeft de Monumentenraad in
samenwerking met de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg een
Restauratienota ontworpen, die is
gepubliceerd in het Jaarboek van
de Monumentenraad 1984. Daarbij
is gebruik gemaakt van een groot
aantal vroegere, soortgelijke
verklaringen, zoals de Grondbeginselen van de Nederlandsche
Oudheidkundige Bond uit 1917 en
het Charter van Venetië uit 1967.
Intussen heeft er een ingrijpende
verandering plaatsgevonden: de
decentralisatie van de monumentenzorg, in het bijzonder van de
RDMZ RV 1991/24-38
vergunningen voor restauraties en
verbouwingen. Naar verwachting
zullen vrijwel alle, zo niet alle
gemeenten deze taak van het Rijk
overnemen. Ik grijp deze veranderingen aan om de Restauratienota
in een bewerkte versie uit te
geven ten behoeve van allen die
zich actief op het terrein van de
monumentenzorg bewegen:
gemeenten, eigenaren, architecten, belangengroepen enzovoort.
Deze publikatie heeft ten doel de
in het verleden tot stand gekomen
uitgangspunten in actuele vorm
samen te vatten. Ideeën over het
restaureren zijn geen momentopnames, maar hebben al een lange
weg afgelegd en zijn het resultaat
van een voortdurende bezinning.
Bindende restauratievoorschriften
hebben in Nederland nooit
bestaan; noch de Grondbeginselen,
noch de Restauratienota hadden
die pretentie. Zo is ook deze
uitgave geen wet van Meden en
Perzen, maar eerder een richtlijn
die men naar de geest en niet naar
de letter zou moeten interprete-
ren. Ik hoop hiermee indirect een
bijdrage te leveren aan een
optimale instandhouding van
monumenten, wat uiteindelijk
toch ieders streven is.
De directeur van de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg,
Jhr. ir. L.L.M. van Nispen tot
Sevenaer, april 1991.
Het begrip monument
Het begrip monument is in de
Nederlandse Monumentenwet,
maar ook in de overeenkomstige
wetten van vele andere landen,
niet met een precieze definitie
omschreven. Het is bekend dat
begrippen als schoonheid, betekenis
voor de wetenschap en cultuurhistorische waarde geen absolute of
objectieve inhoud hebben. Zij zijn
steeds aan geringe wijzigingen
onderhevig ten gevolge van
culturele veranderingen in de
maatschappij. Dat geldt dus ook
voor het begrip monument zelf.
Het is bijvoorbeeld zeer goed
denkbaar dat de door velen
verafschuwde bunkers uit de
1. Een monument dat is gebouwd met de’bedoeling als ‘monument’ de eeuwen te
trotseren: het Raadhuis op de Dam in Amsterdam,gebouwd in 1648-166.5door
Jacob van Campen.1975.
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 01-2
2. Een bouwwerk dat nooit eerder
gebouwd is als monument en pas later
die betekenis heeft gekregen: de poldermolen. De hier afgebeelde molen uit 1719
staat in de Groeneveldse polder bij
Schipluiden. 1980.
Tweede Wereldoorlog eens
gerestaureerd zullen worden als
interessante overblijfselen uit de
nationale geschiedenis: monumenten in de zin van gedenktekens.
Niettemin is het een wettelijk
vastgestelde verplichting om bij
elk te beschermen monument de
redenen te vermelden, die
plaatsing op de monumentenlijst
rechtvaardigen. Het begrip
monument moet door deze
omschrijvingen van de te beschermen waarden een concrete inhoud
krijgen. Een regelmatige toetsing
van deze omschrijvingen is de best
denkbare manier om verschuivingen in het algemene cultuurbesef
in het monumentenregister te
laten doorklinken.
Er zijn monumenten die van meet
af aan bedoeld zijn als monument.
Het Paleis op de Dam in Amsterdam, oorspronkelijk stadhuis, is
bijvoorbeeld als monument
gesticht, als symbool voor de
stedelijke macht, met als oogmerk
de eeuwen te trotseren afb. 1.
Maar er zijn ook bouwwerken die
niet als zodanig bedoeld zijn. In
vroeger eeuwen zijn poldermolens
alleen gebouwd voor het
droogmalen van de polders. Pas
later zijn ze als monumenten
onderkend afb. 2. Tegenwoordig
worden ook in onbruik geraakte
19de eeuwse fabrieksgebouwen als
monument beschouwd afb. 3.
Een monument heeft daarom geen
eenduidige en onveranderlijke
betekenis of functie. Een
monument dagtekent niet van één
bepaalde datum, maar bestaat
sinds een bepaalde datum en
gedurende zijn bestaansperiode is
3. Verruiming van het monumentbegrip.
Geldrop, Wollenstoffenfabriek Van den
Heuvel aan de Molenstraat/Sluisstraat. De
laatste jaren groeit het besef dat ook
19de en 20ste eeuwse fabrieksgebouwen
tot het culturele erfgoed behoren. 1978.
I Monumentenzorg,
-architectonisch
RVblad 01-3
het voortdurend aan veranderingen onderhevig. Een monument
heeft daarom zelden een enge,
geïsoleerde betekenis. Monumenten zijn geen louter individuele,
onherhaalbare artistieke topprestaties, maar zijn deel van het geheel
dat een samenleving heeft
voortgebracht.
Een voorwerp of een gebouw kan
- tot aan zijn ondergang - in alle
staten van verval en ontbinding
een monument zijn. Ondanks dat
verval kan het zelfs nog aan
monumentwaarde winnen afb. 4.
‘Geen monument zonder restauratie’ is dus een verkeerde stelling.
Een monument blijft - verminkt en
vervallen - en ondanks of juist
dóór de sporen van de tijd, een
gedenkteken uit het verleden.
Beheer en beleid
Voorwaarde bij het instandhouden, herstellen of zonodig verloren
laten gaan van monumenten is:
het voortdurend opnieuw vaststellen van de betekenis van het
monument. Beheren van
monumenten betekent verantwoord gebruik maken van het
cultureel erfgoed. Iedere periode
maakt zichzelf herkenbaar in zijn
omgeving. Iedere nieuwe bewoner
van een huis heeft bijvoorbeeld
het recht dit huis naar zijn eigen
smaak in te richten. Iedere periode
en ook ieder individu wil zich
manifesteren en wordt daardoor
geconfronteerd met het verleden,
met monumenten uit dat verleden.
Het gaat er om de monumenten te
gebruiken en ze niet te verbruiken. Verval en verwering zijn
natuurlijk niet stop te zetten, de
tand des tijds zal altijd blijven
knagen, maar het proces is wel te
vertragen en in ieder geval te
controleren.
Monumentenzorg is er om te
zorgen dat het erfgoed zo min en
zo langzaam mogelijk afbrokkelt.
De moed om tenslotte goede oude
dingen prijs te geven, mag net zo
min ontbreken als het vertrouwen
dat er nieuwe goede dingen zullen
ontstaan. Voor die nieuwe ideeën
moet ook ruimte en gelegenheid
worden geboden afb. 5 en 6.
RDM.? RV 1991/24-39
4. Een gebouw kan ondanks het feit dat het sterk IS vervallen, toch een monument
zdn: de middeleeuwse rume van Valkenburg is een sterk vervallen, maar bemind
monument. 1950.
5. Een met-beschermbaar monument: de spoorbrug brf Culemborg. Drt fraaie
voorbeeld van ingenieurskunst urt de 79de eeuw moest in 1982 vervangen worden
vanwege de zwaardere belastingen van het treinverkeer. 1975.
6. Een monument dat pr@ gegeven moest worden: de Spaarnekerk in
Haarlem. In 1983 werd de kerk gesloopt, omdat het plan er woningen in te bouwen
niet exploitabel was. 1983.
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 01-4
Het beheer van een monument
moet maatschappelijk geïntegreerd zijn. Dat wil zeggen dat het
beheer een samenwerking moet
zijn tussen de volgende personen
en partijen: de rechthebbenden
(eigenaren of zakelijk gerechtigden) het lokale, regionale en
landelijke bestuur (‘de overheid’)
en ideëel belanghebbende organisaties. De rechthebbenden hebben
hun eigen opvattingen over de
waarde van het betreffende
monument en hun eigen verantwoordelijkheid voor het gebruik
daarvan. De lokale, regionale en
landelijke besturen hebben hun
adviseurs, diensten en vastgelegde
en openbaar gemaakte verplichtingen inzake monumentenbeheer.
De overheid zal bij het beoordelen
van plannen, het eisen van
wijzigingen of het opleggen van
voorwaarden zich eerst moeten
toerusten met kennis van alle
benodigde disciplines. Deze
disciplines omvatten onder andere
bouwkunde, bouwfysica, bouwchemie, architectuur- en kunstgeschiedenis, sociaal-culturele geschiedenis, stedebouw en ruimtelijke
ordening, landschapsbeheer, recht
en economie. Hoe meer kennis en
expertise de overheid verzamelt
des te beter kan zij sturend en
begeleidend optreden. In het
gehele beheerproces is tenslotte
ook de medewerking noodzakelijk
van organisaties met een ideëel
belang (verenigingen, stichtingen
en bonden). Deze organisaties
spelen een belangrijke rol bij het
voorlichten van het publiek en het
vormen van de publieke opinie.
Het is immers noodzakelijk dat het
publiek zich betrokken voelt bij
het cultureel erfgoed en zich
bewust is van inspraak- en
beroepsmogelijkheden. Met goede
voorlichting kan de belangstelling
*en de meningsvorming van het
publiek gestimuleerd worden.
Uitgangspunten
bij het restaureren van (beschermde)
monumenten
Algemene uitgangspunten
Het is onmogelijk voorschriften te
geven waaraan ieder restauratie-
werk zou moeten voldoen. Wel
zijn er algemene beginselen voor
een gedragslijn vast te stellen en
kan de restauratiepraktijk binnen
zekere, weloverwogen principiële
kaders en grenzen gebracht
worden. In het verleden zijn zulke
kaders meermalen op nationaal en
internationaal niveau besproken
en vastgesteld (zie bijlage).
De taak van de overheden bij het
beoordelen van restauratieplannen
voor wettelijk beschermde
monumenten is gericht op het
behoud van historische waarden.
Dat betekent niet een streven naar
bevriezing. Het lijdt immers geen
twijfel dat het behoud van een
monument samenhangt met
mogelijke nieuwe functies en
bestemmingen. Als een monument
zijn oorspronkelijke functie verliest
dan moet het - als de bouwkundige toestand dit toelaat een
nieuwe bestemming krijgen. Als
een monument een functie kan
blijven vervullen in de moderne
samenleving heeft het immers
méér kans behouden te blijven. In
de Memorie van Toelichting van
de Monumentenwet uit 1955-56 is
dit al als volgt verwoord: ‘Hierbij
(namelqk het verlenen van een
vergunning tot wrjziging) zal steeds
moeten worden gezocht naar
mogelijkheden het monument, met
behoud van z@ oude karakter en
hetgeen het aan waardevols bevat,
zoveel mogelijk overeenkomstig de
eisen des tijds aan zOn huidige
bestemming te doen beantwoorden.’
Kennis en onderzoek
Restauratie begint met onderzoek.
Het is feitelijk onmogelijk en
onverantwoord om over de restauratie van een monument beslissingen te nemen zonder dat er eerst
een uitgebreid vooronderzoek is
gedaan naar de bouwkundige.
hrstorische, kunsthistorische,
sociologische en technische
aspecten van het monument. Het
is van belang dat ook de minder in
het oog lopende delen van het
monument, zoals de kappen, de
interieurs en de fundamenten
goed onderzocht worden. Het
7. Een opvallend voorbeeld van een
vondst bij restauratie-onderzoek: De
Janskerk in Utrecht. Bo een uitgebreid
onderzoek van het gebouw ontdekte men
een kolom. Dat betekende dat de kerk
oorspronkelijk een zuilenbasiliek is
geweest, een vorm die bij de restauratie
ook is teruggebracht. 1978.
vooronderzoek vindt zijn neerslag
in een makkelijk toegankelijke
documentatie. Tijdens de restauratie moet het onderzoek voortgezet
worden (waarbij het de besluitvorming nog kan beïnvloeden) en
resulteren in een verslaglegging in
woord en beeld van het restauratieproces afb. 7.
Bij het onderzoek wordt dikwijls
gebruik gemaakt van oude afbeeldingen en documenten van het
monument. Over de rol van deze
afbeeldingen het volgende: oude
afbeeldingen en ontwerptekeningen zijn belangrijke bronnen voor
gegevens over het object, maar
het zijn geen blauwdrukken voor
een restauratie. Afbeeldingen en
tekeningen verhouden zich
immers in verschillende maten van
subjectiviteit tot het uitgevoerde
werk: als persoonlijke impressie,
vertekening, variant-ontwerp,
onvoldoende uitgewerkt of
gedetailleerd en niet op schaal.
Naarmate het te restaureren object
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 01-5
van meer recente datum is, is
gemakkelijker vast te stellen hoe
objectief de afbeelding is of hoe
het object zich tot het oorspronkelijk ontwerp verhoudt afb. 8 en 9.
Goed vooronderzoek kan in hoge
mate bepalend zijn voor een
restauratieplan. Maar ook ontdekkingen tijdens de uitvoering
kunnen zonodig tot planwijziging
leiden. Men moet er echter wel
voor waken dat het monument na
afloop van de restauratie niet het
resultaat is geworden van een
proces van allerlei door vondsten
ingegeven ad hoc beslissingen en
9. De rol van archief-onderzoek: de tuin
van Paleis Het Loo in Apeldoorn. Op basis
van schrihelfjke bronnen, oude afbeeldingen en ter plekke aangetroffen bouwsporen heeft men de fontein weer in oude
toestand gereconstrueerd. 1986.
RDMZ RV 1991/24-40
8. De rol van afbeeldingen: het Rietveld-Schröderhuis in Utrecht. Dankzij de oude
interieurfoto’s kon men bij de restauratie het oorspronkelijke interieur van 1924
reconstrueren. 7925.
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 01-6
1Oa. Een restauratie die een beeld van
een oudere situatie wil oproepen: Amsterdam, woonhuis Singel 140-142. 1967.
koerswijzigingen. Het is noodzakelijk het wezen en de samenhang
van het te restaureren object niet
uit het oog te verliezen en een
conceptie of totaalbeeld voor ogen
te hebben, waarin de gekozen
oplossingen voor de uiteenlopende
problemen met elkaar in
harmonie, maar zeker ook in een
verantwoorde historische relatie,
worden gebracht of gelaten. Het is
daarbij een misvatting te denken
dat een gebouw er na de restauratie harmonischer, meer als een
eenheid moet uitzien. Door
uitgebreid onderzoek zijn ook
vooroordelen, misverstanden,
ingrepen op grond van zuiver
persoonlijke smaak en voorkeur te
voorkomen. Als men bijvoorbeeld
een bepaald onderdeel, dat als
storend of ontsierend wordt
ervaren, wil verwijderen of als
men juist iets wil toevoegen, dan
zal men met argumenten moeten
aantonen dat die ingreep verantwoord is. Dit betekent een zekere
verwetenschappelijking van het
restaureren. Deze wetenschappelijke benadering moet in de
praktijk niet strijdig worden met
de maatschappelijke rol van
monumenten, waarover we
hiervoor al spraken. De Monumentenwet spreekt immers van
bescherming en behoud in het
algemeen belang. Het streven is
beschermde monumenten te laten
functioneren binnen de kaders van
de hedendaagse cultuur en
maatschappelijke activiteiten en ze
met dat oogmerk te behouden
voor de toekomst. Een restauratie
alleen als produkt van technische
en historische vakkundigheid sluit
niet vanzelfsprekend bij deze
uitgangspunten aan. Technische
en historische vakkundigheid zijn
binnen deze overwegingen slechts
11a. Verwijdering van bouwsporen:
Vianen, de voormalige 15de eeuwse
Gasthuiskapel. Voor de restauratie waren
nog verschillende bouwsporen te zien.
1955.
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 01-7
1Ob. Hetzelfde gebouw in 1987.
middelen in dienst van een
algemeen maatschappelijk doel.
Dit doel omvat meer dan alleen
het afleveren van restauraties die
een lust voor het oog zijn voor de
meester en de kenner.
Conserverend herstel: waarden die
aanwezig zun en niet gecreëerd
moeten worden
Bij iedere restauratie vindt men
bouwsporen die iets vertellen over
de toestand van het monument in
vroeger tijden. Dit kunnen sporen
van de oorspronkelijke toestand
zijn, maar ook van latere wijzigingen. Door geschiedkundige
bronnen te raadplegen of oude
afbeeldingen op te sporen, is het
veelal mogelijk de ‘oorspronkelijke’
toestand tot op zekere hoogte te
leren kennen en als beeld weer op
te roepen. Sommige eigenaars of
restauratie-architecten willen een
dergelijke toestand soms ook
daadwerkelijk reconstrueren. Dit
soort reconstructies is op zich heel
verklaarbaar en komt voort uit een
grote belangstelling voor het
verleden. Maar het eindprodukt
van een dergelijke restauratie is
een gebouw dat in essentie afwijkt
van dat van vóór de restauratie
afb. 1Oa en b. Het beschermde
monument is vervangen door een
gebouw dat een beeld probeert op
te roepen van een oudere situatie.
De toevoegingen en veranderingen uit latere perioden - de
jongste geschiedenis, die men dan
blijkbaar minder waardeert - zijn
verwijderd. De herinneringen aan
de perioden van zogenaamde
grote culturele bloei zijn versterkt
of door bepaalde toevoegingen
zelfs kunstmatig opgeroepen
afb. llaenb.
Dit soort restauraties komt
gemakkelijk in conflict met een
nuchtere, niet aan tijd gebonden
en naar objectieve maatstaven
strevende Monumentenwet. Deze
wet beschermt monumenten
11b. Na de restauratie van 1956-1961
was slechts metselwerk zonder ‘een
verhaal’ te zien. 1976.
RDMZ RV 1991/24-41
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 01-8
vanwege bestaande, aanwezige
waarden, niet vanwege historiserende waarden die alsnog
aangebracht worden.
De algemene restauratierichtlijn,
die ook internationaal opgeld doet,
is derhalve die van conserverend
herstel: consolideren en alleen
verrichten wat nodig is voor
instandhouding, stopzetting van
degradatie, en tevens datgene
doen dat nodig is voor het weer
gezond maken en voor het
toekomstig gebruik afb. 12. In de
praktijk zal dit streven dikwijls
botsen met de reeds genoemde
neiging tot reconstrueren en de
behoefte aan een vrije, individuele
artistieke creatie, of het willen
toepassen van een bepaalde
architectuurtheorie of Gnterpretatie. Ook zullen opdrachtgever,
architect of aannemer wel eens
meer wijzigingen (willen) aanbrengen dan voor de bestemming
noodzakelijk is.
Bij restauraties moet men zich
realiseren dat architectuur-theoretische en esthetische opvattingen
vroeger wezenlijk anders waren
dan nu. Het besef dat onze kennis
en smaak tijdgebonden zijn en
over vijftig jaar weer anders
kunnen zijn, is belangrijk. Een
restauratie-ingreep is immers diep
ingrijpend en daardoor vaak
onherroepelijk. Veranderingen aan
de originele constructie of materia12. Bij de restauratie
in Deventer werd niet
van de middeleeuwse
maar tot consolidatie
toestand. 1988.
van de Boterwaag
taf reconstructie
gevels besloten,
van de bestaande
13. Verschillende stijlkenmerken aan één
gebouw: het in oorsprong 14de eeuwse
stadhuis in Haarlem is in verschillende
stadia telkens weer veranderd en
uitgebreid. 1988.
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 01-9
14a. Reconstructie van een oudere
toestand van wege de belangrijke
(kunst)historische waarde: bij de restauratie van de Broerenkerk in Zwolle werden
alle middeleeuwse gewelfschilderingen in
het zicht gebracht. Deze werden overgesaust toen de kerk voor de Hervormde
eredienst werd aangepast. Het interieur
heer? inmiddels zijn meubilair verloren,
zodat niets het terugbrengen van de
schilderingen in de weg stond. 1977.
len kennen geen weg terug. Het
gaat er juist om de neerslag van
het verleden te bewaren en te
beschermen voor latere generaties.
Verschillende
stijkenmerken
Het is meer uitzondering dan regel
dat in een historisch object maar
één stijlperiode vertegenwoordigd
is. Meestal is het object een
‘ensemble’ van resultaten van
opeenvolgende ingrepen en
ontwikkelingen uit verschillende
stijlperioden afb. 13. Bij de restauratie van zo’n monument moet
men rekening houden met de
kenmerken van deze verschillende
stijlperioden. De uit diverse
perioden stammende bijdragen
aan het monument behoren in
beginsel geëerbiedigd te worden.
Het creëren van eenheid in stijl
mag niet het doel van een restauratie zijn. Wijzigingen ter wille
van een goed gebruik zijn eerder
toelaatbaar dan die ter wille van
stijlzuiverheid. Een monument is
bovendien niet alleen een architectonische schepping, maar ook
drager van de overblijfselen van de
geschiedenis van de bewoning,
van het gebruik, van de smaak of
meer in het algemeen van de
neerslag van een cultuur. Als bij
een bouwwerk een oudere
toestand onder een latere verborgen is, kan deze oudere toestand
slechts bij uitzondering teruggerestaureerd worden. Dit kan alleen
als de latere wijzigingen van
gering belang zijn en de oudere
toestand in voldoende mate
bewaard is gebleven en van grote
historische, kunsthistorische of
esthetische waarde is afb. 14a en b.
14b. Het interieur in 1985.
RDMZ RV 1991124-42
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 01-10
15. Crescent in Batb (foto uit W. Ison,
Georgian Buildings of Both, afb. 75).
16. Uitvoering van een oorspronkelijk
nooit gerealiseerd ontwerp: het 1Bde
eeuwse Broederhuis van de Hernhutters in
Zeist. De oostvleugel (rechts) werd nieuw
opgetrokken om o.a. de bibliotheek van
de Rijksdienst voor de Monumentenzorg
te huisvesten. 1973 (foto midden)
Reconstructie en verplaatsing
Het Rijksbeleid is in beginsel niet
gericht op reconstructie van
gebouwen noch op verdwenen
delen daarvan. Toch kan in uitzonderlijke gevallen een reconstructie
wel wenselijk zijn: bijvoorbeeld
wanneer door een of andere
calamiteit zware schade wordt
aangericht aan een gebouw of een
gebouwencomplex dat naar één
duidelijk concept tot stand is
gekomen. Een dergelijke eenheid
is bijvoorbeeld kenmerkend voor
de neoclassicistische ‘crescents’ in
de Engelse stad Bath uit de tweede
helft van de 18de eeuw afb. 15.
Deze ovaalvormige bebouwing van
stedelijke ruimte ontleent haar
kracht grotendeels aan de gave
ovaalvorm. Iets anders is echter
het tot stand brengen van een
onuitgevoerd ontwerp. Het niet
uitgevoerd zijn van een ontwerp is
op zichzelf een historisch gegeven,
dat evenals andere historische
feiten de basis vormt voor onze
kennis van het verleden. Het is
geen reden tot reconstructie
afb. 16.
Het reconstrueren van een reeds
lang verdwenen monument kan
op zich wetenschappelijke waarde
hebben, ook voor de architectuurgeschiedenis, maar die reconstructie moet dan wel plaats vinden
binnen de omheining van een
museum, niet in het levende
17. Museale reconstructie in het Buitenmuseum te Enkhuizen. Bg de reconstructie van de meeste panden in dit museum
is getracht zoveel mogelijk authentiek
materiaol te bewaren. Sommige panden
konden in hun geheel verplaatst worden.
1987.
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 01-11
18. Reconstructie na een ramp: Lakenhal
in Ieper. In de Eerste Wereldoorlog werd
dit uit de 13de eeuw daterende gebouw
verwoest. Het vertegenwoordigde zo sterk
het karakter en de historie van de stad
Ieper, dat men besloot het geheel te
reconstrueren (foto uit Van der Walle, De
Gotiek in België, afb. 32).
bouwbestand, waar een
reconstructie een kunstmatige
uitwerking zou krijgen afb. 17.
Nog een bijzondere situatie waarin
reconstructie kan worden voorgestaan, is wanneer een bouwwerk
waaraan zeer grote nationale of
affectieve belangen zijn gehecht,
door een ramp werd verwoest.
Voor een gemeenschap kan zo’n
monument een grote identificatiewaarde hebben en een verzinnebeelding van de eigen geschiedenis betekenen. Vanuit die optiek is
reconstructie acceptabel. Dikwijls
is het overigens moeilijk te
bepalen waarop die affectie
precies gericht is en verdient het
aanbeveling de reconstructie zo
getrouw mogelijk uit te voeren
afb. 18.
Reconstructie kan ook noodzakelijk
zijn bij objecten opgetrokken uit
materialen die niet meer gerestaureerd kunnen worden. Daarvan is
bijvoorbeeld sprake bij beton- en
staalconstructies uit de experimentele stadia van deze bouwwijzen
afb. 19. Een reconstructie kan dan
de enige mogelijkheid zijn het
bouwwerk - weliswaar in kopie te laten voortbestaan. Opgemerkt
moet worden dat het onderzoek
naar de restauratiemogelijkheden
RDMZ RV 199?/24-43
19. Aantasting van bouwmaterialen uit de beginperiode van het Nieuwe Bouwen:
Hilversum, sanatorium Zonnestraal, gebouwd door J. Duiker in 1926-1928. 1986
__
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 01-12
van staal en beton in ontwikkeling
is. In beginsel gelden voor de
moderne bouwkunst echter
dezelfde criteria als voor de
oudere architectuur.
Ook reconstructie van onderdelen
van een gebouw is in beginsel niet
wenselijk. Bouwsporen of oude
afbeeldingen die duiden op de
vroegere toestand van het gebouw
moeten niet gezien worden als
een verplichting tot reconstructie.
Bij 17de eeuwse bouwwerken treft
men bijvoorbeeld veelal vensters
aan van latere datum, maar dat
betekent niet dat men bij een
restauratie de 17de eeuwse
kruiskozijnen weer zou moeten
aanbrengen afb. 20a en b. Het
omvormen van een monument
met het doel een oudere verschijningsvorm dan de bestaande op te
roepen, bevat een element van
bedrog en vervalsing. Door te
restaureren in de zin van herbouwen van vroegere architectonische
concepties, terwijl men de
bijdragen uit andere historische
perioden vernietigt, vervangt men
het uit verschillende historische
betekenislagen opgebouwde beeld
van het monument door een
statisch en historisch ongedifferentieerd beeld: een monument als
een perfecte maquette, maar met
een gereduceerde geschiedenis
afb. 21.
Verplaatsen van een monument is
alleen dan aan de orde als het
voortbestaan van het monument
ervan afhangt of als grote
nationale of internationale
belangen dit rechtvaardigen. In
principe kan men een monument
niet losdenken van de plaatsgebonden geschiedenis, waarvan het
getuigt, en de omgeving waarin
het is geplaatst afb. 22. Binnen het
kader van een openlucht- of
21. Handhaving van verschillende
stijlkenmerken naast elkaar: Dordrecht,
Grote of O.L. Vrouwe Kerk. De art-deca
schilderingen op de 14de-eeuwse kruisgewelven in het middenschip zqn brJ
de laatste restauratie geconserveerd. De
vraag was of de schilderingen van J. Por
moesten verdwynen terwille van het
middeleeuwse beeld. 1986.
20a. Reconstructie van onderdelen van een gebouw: Den Haag, Vifverhof, Buitenhof.
1922.
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 07-13
anderszins gespecialiseerd
museum kunnen reconstructie of
verplaatsing zinvol zijn. Het object
legt dan binnen een museologischeducatief kader getuigenis af - of
roept de illusie op - van één
ogenblik in de geschiedenis en de
ontwikkeling van de oude woon-,
werk-, bedrijf+ of produktiecultuur.
Aanvullen van een monument
206. SQ de restauratie in 1971-197.5 beef? men de empireramen vervangen door
imitaties van 17de eeuwse kruiskozijnen. 1975.
Het doel van restauratie is de
esthetische en historische waarden
van een monument te bewaren en
aan volgende generaties over te
dragen. De restauratie moet
gegrond zijn op eerbied voor de
authenticiteit van het oude werk.
Daar waar de hypothese begint,
eindigt de restauratie. Mocht het
om technische of esthetische
redenen onvermijdelijk zijn een
monument aan te vullen, dan
behoort men uit te gaan van de
bestaande architectonische
compositie en zal men de aanvulling of verandering zoveel
mogelijk een eigentijds karakter
moeten geven afb. 23. Het risico
van bovenstaande stelling is dat
dit tot eenzijdige routine of tot
opportunistische interpretatie kan
leiden. Daarom is het belangrijk
dat er een nationaal en een
internationaal forum bestaat waar
overheidsdiensten en particuliere
organisaties, kunsthistorici en
technici, architecten en bestuurders zich kunnen laten horen. Zo’n
nationaal forum is de Nationale
Contactcommissie Monumentenzorg (NCM). Op internationaal
niveau kennen we ICOMOS.Deze
instanties proberen te voorkomen
dat de begrippen ‘restauratie’ en
‘monument’ door één instantie
worden vastgelegd of te eenzijdig
worden geïnterpreteerd.
Behoud gaat voor vernieuwing
Vernieuwing is alleen dan aan de
orde als het de enige manier is het
voortbestaan van het gehele of
22. Verplaatsing: Dordrecht, Hofstraat.
Deze vijf pandjes zijn afkomstig uit
verschillende saneringsgebieden en zJn in
1973-1974 als ensemble aan de Hofstraat
herbouwd. 1974.
RDMZ RV 1991/24-44
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 01-14
23. Ten behoeve van het werk van het
citypastoraat werd in 1988 aan de
zuidzijde van Utrechtse Domkerk, in de
pandhof, een glazen theehuis
uitgebouwd. Na rop beraad is besloten tot
een moderne en niet tot een ‘aangepaste’
vormgeving. Het theehuis staat op de
plaats van de in 1914 gesloopte
kerkeraadskamer.
gedeeltelijke monument te
waarborgen. Bij sierende delen is
vernieuwing geoorloofd als het
niet mogelijk is door beschermende maatregelen verder verval
te voorkomen en als uitstel van
ingrijpen algeheel verval zou
betekenen afb. 24. De hoofdgedachte is dat we het overgeleverde
ongerept moeten laten. Als het
object onvolkomen is overgeleverd, dan dient die onvolkomenheid ook gerespecteerd en
getoond worden. Als het noodzakelijk is bepaalde onderdelen te
vervangen - bijvoorbeeld wegens
instortingsgevaar of om het
monument opnieuw te kunnen
laten functioneren - dan moet dit
gebeuren op een manier die laat
zien dat er sprake is van ‘later werk’.
Resumerend kunnen we stellen dat
wat betreft aanvullen, afbreken en
dergelijke bij restauraties de
volgende ingrepen ongewenst zijn:
1. Aanvullingen in dezelfde stijl of
in analoge, vereenvoudigde
vormen of aanvullingen op grond
van oude afbeeldingen die
aangeven hoe het monument in
voltooide toestand is geweest of
bedoeld is geweest.
2. Verwijderingen of afbraak die
de geschiedenis van het monument, de sporen van de tijd,
uitwissen.
3. Het reconstrueren of het
herplaatsen van een monument op
een andere plaats, tenzij hiervoor
zwaarwegende redenen van
conservering zijn aan te voeren.
4. Het wezenlijk veranderen van
het geheel van omgeving, struc24. Dit woonhuis, De Laan 4 in Broek in
Waterland, was zo vergaand verslechterd
dat volledige vernieuwing van de buitenkant onvermijdelijk was. 1981.
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 01-15
dat restaureren zonder de huidige
technische hulpmiddelen niet
meer denkbaar is. Als traditionele
technische middelen dus niet
toereikend blijken om een
monument te consolideren dan is
het aanvaardbaar een beroep te
doen op die moderne conserverings- en constructiemethoden,
waarvan de doeltreffendheid
wetenschappelijk is aangetoond en
door ervaring is verzekerd afb. 26.
Het restauratieproces: rol van de
architect
25. Vakmanschap: Utrecht, Domkerk. De pinakels op de steunberen zJn met veel
kennis van het oude ambacht gereconstrueerd. 1986.
tuur en beeldwaarde waarin het
werk staat, het monumentale
complex, de opstelling, de tuin,
het park enzovoort onze tijd
hebben bereikt.
5. Het veranderen of verwijderen
van de patina, ofwel de waas van
ouderdom die over ieder oud
bouwwerk, beeldhouwwerk of
ander onroerend monument ligt
(patina is het natuurlijke verouderingsproces van het materiaal, in
tegenstelling tot verwering, dat
een aantasting is).
Ambachtelijke tradities en moderne
conserveringsmethoden
De overlevering en instandhouding van ambachtelijke tradities
en vakbekwaamheid is tegelijk een
gevaar en een zegen voor het
restauratiewerk. Het huidige
ambachtelijke vakmanschap is
namelijk nòch een echte uitdrukking van het verleden, nòch van
de hedendaagse industriële
samenleving. Het ambachtelijk
vakmanschap kan in die zin een
‘gevaar’ vormen voor monumenten wanneer het zijn dienende
kader te buiten gaat en de
RDMZ RV 1991124.45
vakbekwaamheid gericht wordt op
de produktie van een pastiche, op
het nabootsen van het oude
afb. 25. Daarentegen hoeft het
natuurlijk geen betoog dat de
ambachtelijke tradities onmisbaar
zijn voor de kennis en het
onderhoud van oude monumenten
en dat zij daarom levend moeten
blijven. Maar het is niet juist een
beroep te doen op oude ambachten op grond van afkeer wegens
de moderne bouwindustrie en de
technische cultuur van onze
hedendaagse samenleving; met
andere woorden: het ‘edele
handwerk’ bevorderen als
‘menselijk’ alternatief voor de
moderne architectuur. Bovendien
zien we nu dat ook de monumenten van industrie en techniek en
de eerste produkten van het
Nieuwe Bouwen, die in die
seriematige technische cultuur zijn
geworteld, binnen het aandachtsgebied van de monumentenzorg
komen te liggen. Een tegenstelling
tussen zorg voor het ambachtelijke
en zorg voor het industrieel
vervaardigde, moet derhalve
vermeden worden. Daarbij komt
Het uitvoeren van een restauratie
betekent niet alleen het behoud
van historisch waardevolle zaken.
Het is een veel complexer proces.
Een restauratie kan bijvoorbeeld
ook ontwerpactiviteiten inhouden
in verband met bestemmingswijzigingen of herinrichtingen. Bijna
altijd zal men geconfronteerd
worden met specifieke problemen
betreffende de constructie of de
bouwmaterialen. De oplossingen
die gekozen worden, zullen vrijwel
steeds van invloed zijn op de
gedaante van het monument na
de restauratie. Tussen de creativiteit die hiervoor nodig is en de
terughoudendheid bij de behandeling van het historisch materiaal
behoeft geen tegenstelling te
bestaan. Restaureren is eerst een
vorm van wetenschap in de zin
van onderzoeken, kennen en
weten en pas daarna een vorm
van creativiteit, van kunstbeoefening. In de praktijk is er natuurlijk
geen strakke scheiding in tijd aan
te brengen tussen de fasen van het
meer wetenschappelijke en het
meer creatieve werk. Het is bij
uitstek de taak van de architect,
als ontwerper, om zich om het
creatieve gedeelte te bekommeren, om ideeën te vormen en
plannen uit te werken die ertoe
kunnen leiden dat het oude,
verwaarloosde monument een
nieuwe plaats in de samenleving
krijgt en weer zal functioneren.
Tijdens de wetenschappelijke fase
spelen de bouwhistorische, historische en natuurwetenschappelijke
disciplines en hulpmiddelen een
belangrijkere rol dan tijdens de
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 01-16
E
26. Restauratie met moderne hulpmiddelen: de vieringpijlers van de Groningse A-kerk
zijn met behulp van vijzels onderstempeld en van een betonnen kern voorzien. 1977.
27. De vervallen synagoge aan de
Plantage Middenlaan in Amsterdam werd
afgebroken om plaats te maken voor een
nieuw monument, het Hubertushuis van
Aldo van Eijck. 1981.
creatieve fase. Het spreekt vanzelf
dat de verschillende disciplines in
teamverband het best tot hun
recht komen.
In de praktijk is het vaak zo dat de
restaurerende, c.q. verbouwende
architect tegelijk verdediger van
oude kwaliteit en aanbrenger van
nieuwe kwaliteit moet zijn. De
toekomst van een monument kan
immers vaak alleen gewaarborgd
worden door gebruiksverandering
en alternatieve bestemming.
Historische en technische disciplines zijn slechts hulpmiddelen die
nooit creativiteit, esthetische
ontvankelijkheid en sensibiliteit
kunnen vervangen. De visie van de
restauratie-architect op het
monument moet niet een individualistische of subjectieve zijn. Hij
kijkt, interpreteert en beleeft niet
alleen uit naam van de opdrachtgever, maar eveneens uit naam
van de gemeenschap. Het is
denkbaar dat een monument door
een geniale en krachtdadige
ingreep van een architect
praktisch verloren gaat, maar dat
daarvoor in de plaats een nieuw
eigentijds monument ontstaat.
Zoiets is - zo leert de praktijk
meestal een uitzondering, bijvoorbeeld het door de Italiaanse
architect Carlo Scarpa tot museum
verbouwde kasteel in Verona en
het door Aldo van Eijck ontworpen
Hubertushuis te Amsterdam
afb. 27. Dit principe mag geen
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 01-17
uitgangspunt voor een restauratiebeleid zijn. Een dergelijk beleid
moet immers uitgaan van behoud
van oude kwaliteiten en streven
naar integratie van oude en
nieuwe kwaliteiten.
De uitersten bij het bepalen van
uitgangspunten bij een restauratie
zijn: enerzijds een volledige
subjectieve willekeur van de
architect en anderzijds een
volstrekte objectivering van alle
aanwezige waarden van het
monument door wetenschappelijk
en technisch onderzoek: een
objectivering die tot dadeloosheid
kan leiden. Daartussenin dreigt het
teleurstellende compromis van een
teveel aan inspraak van te velen.
ding van de gebouwen geweld
wordt aangedaan - bevordert men
de instandhouding van monumenten. Van een aan de behoeften van
de maatschappij aangepaste
monumentenzorg is pas sprake als
zorgvuldig herstel - dat wil
zeggen volgens de regels van de
restauratiekunde - ook gepaard
gaat met het zoeken naar
passende bestemmingen afb. 28a
en b.
Door monumenten een maatschappelijk nuttige bestemming te
laten behouden of te geven zonder dat de indeling of aankle-
Het heeft altijd de voorkeur een
monument zijn oorspronkelijke
bestemming of een latere, die ook
goed bij het gebouw paste, te
laten behouden. Als dat niet
mogelijk is, zal er een nieuwe
functie gezocht moeten worden.
Zo’n nieuwe functie moet
uitgebreid beoordeeld en gewogen
worden. Soms kan men zelfs beter
voor leegstand kiezen of zelfs het
gebouw opofferen in plaats van
het een nieuwe, geforceerde en
Twee voorbeelden van een nieuwe
bestemming, beide op het terrein van het
Drinkwaterleidingbedrijf aan de Honingerdijk in Rotterdam. 280. Een kantoorgebouw
met woningen in een watertoren. 1988.
28b. Woningen in een filtergebouw. 1988.
Bestemming
RDMZ RV 1991/24-46
inadequate functie te geven.
Bij monumenten die door een
gemeenschap als bijzonder sieraad
of herkenningsteken zijn erkend
(‘topstukken’), zal een praktische
gebruiksfunctie niet steeds
noodzakelijk zijn. Toegankelijkheid
als bezienswaardigheid en het
‘onverstoord’ voortbestaan als
monument in de oudste betekenis
van het woord kunnen een goede
bestemming zijn en voldoende
reden tot onderhoud en herstel.
Bij een functiewijziging is het
aanbrengen van veranderingen
zeker geoorloofd. Een voorwaarde
hierbij is wel dat de veranderingen
met piëteit en respect voor het
monument worden aangebracht
en zo mogelijk nog omkeerbaar
zijn, dat wil zeggen dat ze herkenbaar zijn en eventueel ongedaan
gemaakt kunnen worden. Dikwijls
krijgen monumenten bij
Monumentenzorg,
architectonisch
hergebruik een kantoor- of
bedrijfsfunctie. Tegenwoordig
brengt dit soort functies vele en
zware bouwfysische eisen met zich
mee. Vaak blijkt het dan beter
ruimtelijke uitbreiding te zoeken
in andere of nieuwe, belendende
gebouwen afb. 29. Het proces van
het uithollen van monumenten
moet een halt worden toegeroepen.
Stedebouwkundige
en nieuwbouw
bescherming
De hiervoor geschetste restauratiebeginselen gelden ook voor het
stedebouwkundige monument, de
in de Monumentenwet genoemde
‘beschermde stads- en dorpsgezichten’ afb. 30. De cultuurhistorische waarden van het stedebouwkundig monument worden
eveneens door de overheid
bepaald, maar worden in de
praktijk via de Wet op de Ruimtelijke Ordening beschermd door
middel van het gemeentelijk
bestemmingsplan. Bescherming
van historische stads- en dorpsgezichten is een bijzonder aspect van
de ruimtelijke ordening. Men kan
niet ongestraft alle nieuwe
functies uit het historische milieu
weren. Een dorp of een stad heeft
een eigen dynamiek die niet
gefixeerd kan worden. Bij alle
afwegingen die binnen dit kader
gemaakt moeten worden, moet
voorop staan dat de nieuwe
functies aangepast worden aan de
mogelijkheden en beperkingen
van het historische milieu en niet
andersom.
Bij het aanwijzen van beschermde
stads- en dorpsgezichten maakt
men meestal van de volgende
formulering gebruik: ‘Doel van de
aanwijzing is, de karakteristieke, met
de historische ontwikkeling
samenhangende, structuur en
ruimtelJke kwaliteit van het gebied
te onderkennen als een zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen binnen het gebied. De
aanwijzing beoogt op die wvze een
basis te geven voor een ruimtelijke
ontwikkeling, die inspeelt op de
aanwezige kwaliteiten, daarvan
29. Uitbreiding in eigentrjdsevorm: Voorschoten,voormalige zilverfabriek Von
Kempenfi Begeer.Uitbreiding is van de hond von de Amerikaansearchitect Robert
Stern. 1987.
gebruik maakt en daarop
voortbouwt’. Met andere woorden:
datgene wat men wil beschermen
is de historisch gegroeide ruimtelijke structuur van een stad of
dorp. De toekomstige ruimtelijke
ontwikkeling is hieraan in principe
gebonden. Handhaving of herstel
van die ruimtelijke structuur en
die kwaliteiten behoort een
belangrijk onderdeel van de
ruimtelijke ordening zijn.
Stedebouwkundige bescherming
heeft in de praktijk wel tot gevolg
gehad dat in bepaalde gebieden
de maat, schaal, gevelindeling,
30. Beschermdstadsgezicht:Gouda, Oosthaven,Westhaven.1975.
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 01-19
dakvorm en het materiaalgebruik
van nieuwbouw onderworpen
werd aan het historische beeld dat
men zich van dat gebied had
gevormd. Dergelijke aangepaste
nieuwbouw versterkt in dat gebied
dan de karakteristieken die men
zelf heeft uitgekozen. Bij elke
aangepaste nieuwbouw verschuift
het totale beeld van het stads- of
dorpsgezicht in een bepaalde
richting. Het gevaar hierbij is dat
het beeld, dat men zich van de
vroegere verschijningsvorm heeft
gevormd, niet zelden op een
vooroordeel berust. Zulke vooroordelen hebben vooral tussen 1950
en 1960 geleid tot de verbreiding
van het empire-raam en de grof
gemetselde, ongepleisterde en
ongeschilderde baksteengevels
afb. 31. Als men nieuwbouw in een
oude omgeving gaat aanpassen
aan een geselecteerd aantal
historische karakteristieken, dan
kriiat men een omaevina die
steeds minder historisch en
architectonisch is gedifferentieerd.
Tenslotte is er dan een omgeving
geschapen met een statisch,
eenduidig beeld, waarvan het
voornaamste kenmerk is dat de
historie er ‘gemaakt’ is in plaats
van gegroeid.
Monumentenzorg kan en mag aan
de architect, die nieuwbouw in of
bij beschermde monumenten of
beschermde omgevingen
ontwerpt, niet méér voorschrijven
dan dat het nieuw gebouwde een
bijdrage moet leveren aan de
aanwezige historische kwaliteiten.
Bij de beoordeling van die
nieuwbouw moet de monumentenzorg erop letten dat beleving
en waardering van de oude
architectuur niet onmogelijk
worden gemaakt. Als die bemoeienis er echter toe leidt dat
nieuwbouw niet meer mag zijn
dan een geregelementeerde
aanpassing in materialen en
vormen aan de oude architectuur,
dan is die vorm vanmonumentenzorg alleen maar nadelig voor het
culturele klimaat en voor de
toekomstige architectuur. Een
vruchtbare en dynamische
monumentenzorg is ook: kennis
I.2
RDMZ RV 1991124-47
d
Y~
3 1. Een ‘moderne’ aanpassing aan de bestaande karakteristiek van een beschermd
gezicht, Breestraat 27 te Heusden. 1971.
hebben van en inzicht tonen in de
verworvenheden van de
hedendaagse vormgeving. Het
gaat om een vruchtbare wisselwerking tussen de cultivering van het
oude erfgoed en de ontwikkeling
van nieuwe vormen met geestelijke waarden, die niet voor de
oude onderdoen. Nieuwe vormgeving mag ook weer geen panacee
worden en overal worden
nagestreefd. Al snel kan dan het
gevaar ontstaan dat het oude al te
gemakkelijk wordt opgegeven.
Streven naar verantwoord herstel
van het oude zal steeds voorop
moeten staan wil men spreken van
een waarachtige monumentenzorg.
Herkomst afbeeldingen
BureauMonumentenzorgAmsterdam:
10a
GemeentelijkeArchiefdienstUtrecht: 8
GemeentelijkeFotodienstUtrecht: 23
Rijksdienstvoor de Monumentenzorg
Zeist: 1-7,9, lob-14, 16, 17, 19-22,
24-31.
Summary
Genera1Points of Departure for the
Preservation of Buildings is the
result of a debate on preservation
which began in 1980. Now that
the preservation of historie
monuments in The Netherlands
has been decentralized, the
publication of the criteria utilized
by the National Historie
Monuments Service in reviewing
and giving advice on restoration
plans has become of current
interest.
The Dutch Historie Monuments Act
does not include a precise definition of the concept historie
monument. Nevertheless, for every
monument which is to enjoy
protection, there is a legal requirement to report the reasons justifying its inclusion in the list. There
are monuments which were
intented to be monuments from
the outset, such as Amsterdam’s
city hall, presently the Royal
Palace on the Dam; but this is not
the case for other buildings and
objects, such as windmills.
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 01-20
The supervision of a monument
should be socially integrated, that
is to say, that the supervision
should be a process of cooperation
among the entitled parties (owners
or leasors), the local, regional and
national authorities and ideally
interested organizations.
The function of the Historie
Monuments Service is to make
sure that the architectural
patrimony deteriorates as little
and as slowly as possible.
However, having the courage to
finally abandon good old things is
equally as important as having the
confidence that good new things
will be created. These new ideas
must also be provided with the
necessary space and opportunity.
With regard to conservation one
must realize that earlier architectural theories and esthetic notions
were essentially different than
they are now. The realization that
our knowledge and taste are
time-linked and that they can
change again in fifty years, is
important. The essential point is to
save and to protect the evidences
of the past for future generations.
Most commonly, an historical
object represents only one style
period.
If a structure reveals an older
period bidden behind a more
recent one, it is only by exception
that the older period can be
restored.
National policy is not aimed principally at the reconstruction of
buildings or partial elements
which have disappeared. Yet in
exceptional cases, a reconstruction
can be desirable: for example if
some calamity causes heavy
damage to a building or to a
complex based on one clear
concept.
Another special situation in which
reconstruction might be favored is
when an object of great national
or affective interest is destroyed by
a disaster.
Reconstruction can also be
necesslry for objects constructed
of materials which cannot any
longer be restored. This is the case
in concrete and steel construc-
tions, for example, from the
experimental stage of the 'Modern
Movement'.
The realization of an unbuilt
design is however, an entirely
different question. That a design
was never realized is historical
information in itself, which,
together with other historical
facts, forms the basis of our
knowledge of the past. It is not a
reason for reconstruction. The
reconstruction of a long-gone
excluded from the historical
environment without incurring
problems. A village or a city has its
own dynamics that cannot be
fixated. Against the background of
all the choices to be made in this
context, foremost is that the new
functions have to be attuned to
the possibilities and the limitations
of the historical environment and
not vice versa.
In certain regions, protection of
the urban area has resulted in the
monument is equally unadvised -
practice of subjecting the size,
outside the walls of a museum, at
any rate.
Moving a structure is only justified
if the survival of the monument
depends on it, or if great national
or international interests justify it.
The transmission and preservation
of craftsmanship and professional
skills are both a danger and a
blessing for restoration work.
Craftsmanship today is namely
neither a real expression of the
past, nor of present-day industrial
society.
The restoration architect's vision of
the historie monument should not
be individualistic or subjective. He
looks, interprets and experiences
not only in the name of the principle, but equally in the name of the
community. His efforts should be
aimed at the preservation of old
qualities and at the integration of
old and new qualities.
It is always preferable to let a
monument retain its original
function or a subsequent one
which also suits the building. If
that is not possible, a new function
will have to be found. This new
function will have to be assessed
extensively. Sometimes it may be
better to leave a building unoccupied or even to give it up rather
than to assign it a new, forced and
inadequate function.
The government also determines
the cultural-historical values of the
urban area monument, but in
practice, the Physical Planning Act
protects these by means of munici-
pal zoning regulations. Protection
of town and village views is a
special aspect of physical planning.
New functions cannot be entirely
scale, facade grouping, roof line
and use of material in new
buildings to the historical picture
which has been formed of that
area.
New constructions adapted in this
way then serve to intensify the
characteristics which have already
been chosen in that area. With
every adapted new construction
the total view shifts away from the
town or village view towards a
certain direction. The inherent
danger is that the picture that
has been formed of the earlier
manifestation is often based on a
preconceived opinion.
Monumentenzorg,
architectonisch
RVblad 01-21
BIJLAGE
Overzicht van de belangrijkste
charters en statuten
Grondbeginselen en voorschriften
voor het behoud, de herstelling en de
uitbreiding van oude bouwwerken,
met Inleiding door dr. J. Kalf,
uitgegeven door den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond,
Leiden 1917.
Europees Charter van het Cultureel
Erfgoed, uitgevaardigd door de
Raad van Europa op 26 september
1974. De tekst daarvan afgedrukt
o.a. in Un avenir pour notre passé,
patrimoine architectural européen,
Exposition, 1975.
Zie voor een uitgebreide literatuurlijst over restauratie-opvattingen:
Jaarboek Monumentenraad 1984 ,
Declaratie van Amsterdam of
mei 1981. Afgedrukt in drie talen
Charter van Florence, vastgesteld op
het internationaal colloquium over
historische tuinen, Florence 19-23
Handvest van het architectonisch
in Protezione e restaura del giardino
erfgoed van Europa, september
1975. Afgedrukt in Heemschut
storico, Atti del colloquia internazionale ..... , Firenze, Icomos, Regione
52(1975), p. 220-227.
Toscana, 1987, p. 195-212.
Charter van Athene, 1931.
Declaratie van Split, 23 oktober
Afgedrukt in La Conservation des
Monuments d'Art et d'Histoire, 1933. 1971. Afgedrukt in Bouwkundig
Erfgoed in Vlaanderen , 20(1976),
p. 26-31.
Charter van Venetië, gepubliceerd
in: II Monumento per L'Uomo. Atti
Handvest van het cultureel toerisme,
del II congresso Internationale del
9 november 1976. Afgedrukt in
Restaura. Venezia, 25-31 maggio
Bouwkundig Erfgoed van Vlaande1964.
ren, 21(1977), p. 24-26.
RDMZ KV 1991/24-48
p. 87-131.
Declaratie van Dresden, 1982 (Over
oorlogsverwoestingen)
Charte Internationale pour la
Sauvegarde des Villes Historiques,
1987. Afgedrukt in Icomos Information nr. 2, 1987.