Alcoholproblematiek bij ouderen

WETENSCHAP
Is dit nou m’n laatste van gister of m’n eerste van vandaag?
(van Kooten & de Bie)
Alcoholproblematiek bij ouderen
M.W.J. Noteborn, R.A.M. Sanderson, K. Deckers, M.M.B.B. Jansen op de Haar, S.P.J. van Alphen
Alcoholgebruik is doorgaans sociaal geaccepteerd, ook voor ouderen. In tegenstelling tot jongeren drinken ouderen
weliswaar minder per keer, maar wel vaker dagelijks (NIGZ, 2005). Toch is er ook een keerzijde: het aantal 55-plussers
met een alcoholhulpvraag steeg tussen 2002 en 2011 na correctie voor vergrijzing met maar liefst 90%. Er vinden
steeds meer verwijzingen vanuit de gezondheidszorg plaats, deels omdat er steeds meer aandacht is voor deze
problematiek, maar ook omdat patiënten altijd een verwijsbrief nodig hebben voor behandeling in de verslavingszorg
(Trimbos, 2013). Bij vrouwen is de stijging het hoogst. De enorme stijging kan onder andere verklaard worden door
het dagelijks drinkpatroon van veel ouderen (Trimbos, 2013). Veel van de huidige ‘oudere’ ouderen (80-plussers)
zijn opgegroeid in de jaren 30 van de vorige eeuw toen alcoholgebruik minder geaccepteerd was, waardoor er nu
waarschijnlijk relatief minder ‘oudere’ ouderen zijn met alcoholproblematiek (Herring & Thom, 1997). De zogenoemde
babyboomers vormen de huidige ‘jongere’ ouderen en hebben doorgaans meer mogelijkheden om te drinken tijdens
allerlei (sociale) gelegenheden. Ook de normalisering van (sociaal) alcoholgebruik, toegenomen financiële middelen
en meer vrije tijd zijn van invloed. Deze omstandigheden gelden overigens ook voor volgende generaties. De
acceptatie van alcoholgebruik in de huidige maatschappij zal van invloed zijn op een toenemende prevalentie van
alcoholproblematiek onder de nieuwe generaties ouderen.
Daarbij komt onder ouderen veel ‘stille’ alcoholproblematiek voor. Lang niet altijd wordt de aanwezigheid en/of
intensiteit van alcoholproblematiek bij ouderen door professionals, zoals de huisarts, gesignaleerd (Meijer, Smit,
Schoemaker & Cuijpers, 2006; Risselada, Kleinjan & Van de Mheen, 2010). Goede diagnostiek wordt bemoeilijkt
door allerlei biopsychosociale verouderingsfactoren, zoals geheugenproblematiek of lichamelijke klachten. Eenmaal
bij de ggz aangemeld zijn er verschillende trajecten om deze problematiek aan te pakken. De gz-psycholoog heeft
hierin een voorname rol. In dit artikel worden aan de hand van een literatuuroverzicht handvatten gegeven om
alcoholproblematiek bij ouderen beter te signaleren. Daarnaast worden verschillende behandelmogelijkheden voor
de gz-psycholoog besproken.
Trefwoorden: alcoholproblematiek, ouderen, vroegdetectie,
behandeling, gz-psycholoog
Inleiding
In de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders
(DSM-IV; American Psychiatric Association, 2000) wordt een
onderscheid aangebracht tussen misbruik en afhankelijkheid van
alcohol. Van misbruik is sprake indien de patiënt voldoet aan
één of meer van de volgende criteria: 1) Falen om belangrijke
taken uit te voeren; 2) Herhaald gebruik in gevaarlijke situaties;
3) Herhaalde problemen met justitie; 4) Doorgaand gebruik
ondanks sociale of persoonlijke schade. Van afhankelijkheid
is sprake wanneer een patiënt voldoet aan drie of meer van de
criteria: 1) Tolerantie, onthoudingsverschijnselen, meer of langer
drinken dan bedoeld; 2) Langdurige wens om te minderen of
stoppen en diverse onsuccesvolle stoppogingen; 3) Veel tijd besteden aan het verkrijgen en gebruiken van alcohol en aan herstel;
10 GZ-PSYCHOLOGIE 3 n APRIL 2014
4) Het opgeven van belangrijke activiteiten en 5) Doorgaan met
gebruik ondanks lichamelijke of psychische schade.
De leef- en belevingswereld van ouderen sluit doorgaans minder
aan bij een aantal van genoemde DSM-criteria voor misbruik en
afhankelijkheid (Resultaten Scoren, 2012). Zo werken ouderen
doorgaans niet meer en wonen zij met enige regelmaat alleen
doordat de partner is overleden, waardoor er sprake kan zijn van
onderdiagnostiek bij ouderen (Aartsen, 2011).
Overigens wordt in de recentelijk verschenen DSM-5 (American
Psychiatric Association, 2013) niet langer onderscheid gemaakt
tussen alcoholmisbruik en -afhankelijkheid. Misbruik en afhankelijkheid worden in de DSM-5 gebundeld tot een enkele stoornis die wordt gemeten over een continuüm van mild tot ernstig.
Deze stoornis wordt nog verder gespecificeerd per middel
(bijvoorbeeld stoornis in het gebruik van alcohol, in gebruik van
stimulerende middelen, et cetera), maar nagenoeg alle stoornissen per middel zijn gebaseerd op dezelfde overkoepelende crite-
WETENSCHAP
ria. De criteria zijn in deze algemene stoornis niet alleen gecombineerd, maar ook versterkt. Terwijl voor de diagnose misbruik
in de vorige editie slechts aan één symptoom moest worden
voldaan, zijn voor een milde stoornis in het gebruik van middelen
in de DSM-5 twee tot drie symptomen in een lijst van 11 vereist.
Craving is aan de lijst toegevoegd, terwijl ‘aanraking met justitie’ juist van de lijst is verdwenen. Culturele verschillen maakten
het vaak lastig om laatstgenoemd criterium internationaal toe te
passen. Voor het stellen van de diagnose bij ouderen is dit van
bijkomend voordeel, omdat zij zelden in aanraking komen met
justitie (vanwege hun alcoholgebruik). In de DSM-IV was het
verschil tussen misbruik en afhankelijkheid gebaseerd op het
concept van misbruik als een milde stoornis als voorloper op
afhankelijkheid als een meer ernstige uitingsvorm. In de praktijk
bleken de criteria voor misbruik soms vrij ernstig. De definiëring
in DSM-5 lijkt hiermee beter aan te sluiten op de symptomen
zoals patiënten die problematisch gaan drinken, deze ervaren.
Profielen van drinkers
Ouderen kunnen onderverdeeld worden in twee soorten
drinkers: early-onset en late-onset drinkers (Johnson, 2000). De
early-onset groep vertoont min of meer hun hele leven al problematisch alcoholgedrag. De late-onset groep daarentegen, zijn
ouderen die gaan drinken naar aanleiding van een ingrijpende
gebeurtenis, zoals pensionering, verhuizing naar een verzorgingshuis of overlijden van naasten (NIGZ, 2005). Ouderen die
alcohol als slaapmutsje gaan gebruiken om lichamelijke klachten te verlichten of simpelweg omdat ze verveeld en alleen zijn,
behoren eveneens tot de groep van late-onset drinkers (Herring
& Thom, 1997). Bovendien vertonen ouderen een aantal specifieke risicoprofielen voor problematisch alcoholgebruik, zoals
een lagere kwaliteit van het huwelijk, minder deelname aan
sociale activiteiten, de goedkeuring van vrienden om te drinken
en een hoger inkomen (Aartsen, 2011).
Uit cijfers uit de verslavingszorg over 55-plussers blijkt dat 21%
nooit eerder hulp had gevraagd en dat veruit het merendeel (79%)
wel eerder om psychologische hulp heeft gevraagd (Trimbos,
2013). Belangrijke kanttekening is dat er geen consensus bestaat
over het afkappunt in leeftijd tussen early- en late-onset problematiek, waardoor het vergelijken van onderzoeksgegevens op basis
van deze indeling wordt bemoeilijkt (Johnson, 2000). Met deze
kanttekening in het achterhoofd blijkt dat zowel early- als lateonset drinkers eenzaamheid, gebrek aan sociale steun en depressies rapporteerden voorafgaand aan het drinkgedrag. Early-onset
drinkers zijn vaker van woonplaats veranderd, hadden vaker een
intoxicatie en zijn bekend met ernstigere vormen van depressie en angst vergeleken met late-onset drinkers. Bovendien is bij
early-onset drinkers vaker sprake van persoonlijkheidsproblematiek (Watson et al., 1997), worden meer dak- en thuislozen
gezien, is de sociaal-economische status minder en zijn er vaker
alcoholproblemen in de familiegeschiedenis vergeleken met lateonset drinkers (Liberto & Oslin, 1995; Rigler, 2000). Voorts zijn
early-onset drinkers meer geneigd om een behandeling vroegtijdig
te beëindigen (Schonfeld & Dupree, 1991). Late-onset drinkers
ervaren meer voldoening in hun leven en zijn meer gemotiveerd
voor behandeling en het behandelverloop is gunstiger vergeleken
met de early-onset groep (Aartsen, 2011). Vrouwen blijken vaker
late-onset drinker (Herring & Thom, 1997; Aartsen, 2011).
Belang van detecteren
Onderzoek laat zien dat alcoholmisbruik door ouderen een
onderschat probleem is en aanzienlijke schade kan toebrengen
aan de gezondheid en kwaliteit van leven van ouderen (Alcohol
Concern, 2002). Er bestaat niet alleen een U-vormig verband
tussen alcoholgebruik en fysieke gezondheid, maar ook tussen
alcoholgebruik en mentale gezondheid. Geheelonthouders,
risicovolle gebruikers en verslaafden zijn er fysiek en mentaal
slechter aan toe dan matige gebruikers (Aartsen, Comijs & van
Tilburg, 2010). Alcoholgebruik gaat ook bij oudere gebruikers
vaak gepaard met psychische of psychiatrische klachten. Angstof depressieve klachten kunnen bijvoorbeeld het gevolg zijn van
middelengebruik, onthouding van middelen of het wegvallen
van middelengebruik als copingmechanisme (Resultaten Scoren,
2009; Resultaten Scoren, 2012). Middelenmisbruik kan echter
ook bestaande angst- of stemmingsstoornissen maskeren of
verergeren (Resultaten Scoren, 2009; Resultaten Scoren, 2012).
De relatie met een angst- of stemmingsstoornis is dus complex.
Hoe langer de comorbiditeit duurt, hoe complexer deze wordt.
De oorspronkelijke relatie wordt dan een vicieuze cirkel waarbij
de stoornissen elkaar versterken (Resultaten Scoren, 2012).
Voorts zijn ouderen extra gevoelig voor alcohol vanwege een
verminderd levermetabolisme of verhoogd gebruik van medicatie met alcoholgebruik als contra-indicatie. Ook door een verandering in de vet- en vochtverdeling in het lichaam kunnen bij
ouderen al geringe hoeveelheden alcohol leiden tot intoxicatie
en orgaanschade (Bovens, van Etten & Weingart, 2013; Aartsen,
2011). Zelfs zogenoemde ‘niet schadelijke’ hoeveelheden alcohol
kunnen voor ouderen riskant zijn, vanwege een verhoogd valrisico (Herring & Thom, 1997) of alcoholgebruik in combinatie met medicatie. Voorts blijkt dat alcoholafhankelijkheid bij
ouderen gepaard gaat met snellere veroudering (met name bij
vrouwen), slechter sociaal functioneren en verminderde kwaliteit van leven (Guzova, Golubeva & Solov’ev, 2010) alsmede een
verhoogd risico op suïcide (Waern, 2003).
Screening en vroegtijdig signaleren
Alcoholmisbruik gaat vaak verscholen achter het masker van
ouder worden; een onderscheid maken tussen problemen die
verband houden met alcoholmisbruik en problemen die een
natuurlijk gevolg zijn van het ouder worden, is lastig (Herring
& Thom, 1997). Hoe specifiek zijn de patiëntkenmerken van de
oudere drinker? De kalenderleeftijd is niet uitsluitend bepalend.
Ouder worden is een continu proces dat niet voor iedere persoon
dezelfde ‘breuken’ op dezelfde momenten in de levensloop met
zich meebrengt (Pot, Kuin & Vink, 2007). De jongere ouderen
hebben vaak nog werk en bijbehorende inkomsten, zijn doorgaans
in een betere conditie en actiever. Al deze factoren zijn weer van
invloed op hun alcoholgebruik (Herring & Thom, 1997).
Juist omdat alcoholproblematiek vaak over het hoofd wordt
gezien, adviseert de American Geriatric Society alle ouderen »
GZ-PSYCHOLOGIE 3 n APRIL 2014 11
WETENSCHAP
jaarlijks te vragen naar hun alcoholgebruik. Bij discriminerende
symptomen moet gedacht worden aan directe signalen als een
alcoholfoetor (al dan niet gemaskeerd door overmatig parfumgebruik of pepermunt) en indirecte signalen als een wisselend en
onduidelijk klachtenpatroon, psychische problemen, frequent
gebruik en verzoek om tranquillizers en hypnotica, sociale problemen, slaapproblemen, cognitieve problematiek en verwaarloosde
zelfzorg. Genoemde signalen zijn weliswaar onvoldoende specifiek om een diagnose te stellen, maar het gebruik van screeningsinstrumenten sterkt de signalen op het vermoeden om te indiceren voor voortgezet diagnostisch onderzoek (NVvP/Trimbos,
2008). Specificiteit en sensitiviteit van screeningsinstrumenten
voor alcoholmisbruik door ouderen zijn echter suboptimaal (De
Hart & Hoffmann, 1995). Indicatoren van de reguliere screeningsinstrumenten focussen vooral op werk, problemen in het
gezin en het verwaarlozen van verantwoordelijkheden. Allemaal
factoren die bij ouderen minder relevant zijn. In de Verenigde
Staten is een aantal jaren geleden een geriatrische versie van
de Michigan Alcoholism Screening Test (MAST; Selzer,1971)
ontwikkeld. Deze wordt echter maar beperkt toegepast, mogelijk
vanwege het voor een screeningsinstrument behoorlijk aantal
items (24). Daarnaast geven de auteurs zelf als beperking aan dat
deze lijst alleen geschikt is voor algemene inschattingen (Blow et
al., 1992). Een andere beperking is dat het instrument niet vraagt
naar hoeveelheid en frequentie van alcoholgebruik, hetgeen juist
erg belangrijk is bij deze problematiek.
Verder blijken zowel de Cage-test als labonderzoek voor ouderen
onvoldoende sensitief, omdat deze geen rekening houden met
de specifieke leefsituatie van ouderen (Meerkerk et al., 2005).
De Multidisciplinaire Richtlijn Stoornissen in het gebruik van
alcohol (NVvP/Trimbos, 2008) beveelt voor het opsporen
van alcoholproblematiek bij ouderen de AUDIT of AUDIT-C
aan. De AUDIT (Alcohol Use Disorders Identification Test) is
een screeningsinstrument van 10 vragen ontwikkeld door de
World Health Organization (Babor, Biddle-Higgins, Saunders &
Monteiro, 2001) om excessief drinken te screenen. De AUDIT-C
bestaat uit de eerste drie vragen van de AUDIT en blijkt in
validiteit weinig te verschillen (Gual, Segura, Contel, Heather
& Colom, 2002). De vragen handelen achtereenvolgens over de
frequentie van alcoholgebruik, de hoeveelheid alcohol die op een
gemiddelde dag wordt genuttigd en over de frequentie van zwaar
alcoholgebruik bij één gelegenheid (Anderson, Gual, & Colom,
2005). Naar aanleiding van een score kan verdere behandeling
of verwijzing plaatsvinden. Voorwaarde is dat voor ouderen het
afkappunt gelijk wordt gesteld aan het afkappunt voor vrouwen.
Opvallend in dit advies is overigens dat op jongere leeftijd er wel
een onderscheid wordt gemaakt tussen de aanbevolen hoeveelheid voor mannen en vrouwen, maar niet meer op latere leeftijd.
Vooralsnog blijkt het bijhouden van een alcoholdagboek voor
ouderen veruit het meest bruikbare instrument (Herring &
Thom, 1997).
Adequate opsporing wordt overigens niet alleen belemmerd
door onvoldoende sensitieve of specifieke screeningsinstrumenten. Zowel de oudere zelf als de professional ontbreekt het
vaak aan kennis over wat wel en niet riskant is. Daar komt bij
12 GZ-PSYCHOLOGIE 3 n APRIL 2014
dat alcoholgebruik wijdverbreid en geaccepteerd is, ook onder
hulpverleners. Een bekende valkuil is het vergoelijken van het
alcoholgebruik van ouderen. Vaak gunt ook de hulpverlener de
oudere zijn borreltje en vindt deze alcoholgebruik door ouderen
niet zo’n probleem. Door stereotypering en vertekeningen van
hulpverleners worden ouderen minder snel gescreend op verslaving (Sorocco & Ferrell, 2006). Ook zullen specifieke (tegenoverdrachts)symptomen als gevolg van leeftijdsverschillen een
rol spelen (Trimbos, 2008a).
Zorgprofessionals, zoals huisartsen of thuiszorg, neigen het
onderwerp ‘alcohol’ te vermijden aangezien dit als een taboethema wordt ervaren. Voorts vinden zorgprofessionals het
doorgaans moeilijk om alcoholgebruik te bespreken (Risselada
& Schoenmakers, 2010). In een eerder artikel in GZ-Psychologie
stelt emeritus hoogleraar Verslavingskunde Schippers dat net
als in de gewone samenleving verslaving door gz-psychologen
als taboe-onderwerp wordt ervaren. De negatieve beeldvorming
over verslaafden en de verwachting dat verslaafden toch steeds
maar weer terugvallen, maken dat er snel wordt verwezen naar
de gespecialiseerde verslavingszorg (Schippers, 2012).
Behandeling
Effectonderzoek naar preventieve en behandelinterventies
bij ouderen met alcoholproblematiek is beperkt voorhanden
(Trimbos, 2008a; Bovens et al., 2013). Er bestaat een aantal
kortdurende interventies, zoals telefonische en face-to-face interventies, die ook voor ouderen effectief zijn in het kader van vroegtijdig ingrijpen bij alcoholproblematiek (Anderson et al., 2005).
Voorts blijkt de groepstherapie “Middelenmisbruik en terugvalpreventie voor ouderen” (CSAT, 2005) effectief bij ouderen
die alcohol gebruiken en bijkomende psychische aandoeningen
hebben. Een goede zet is de ambulante inzet van verpleegkundig specialisten die ouderen in hun eigen omgeving opzoeken en
die zodoende ook bijdragen aan het bereiken van de doelgroep
die niet graag voor hulp aanklopt bij de reguliere ggz-instellingen. Behandeling in de thuissituatie kan bijdragen aan de door
ouderen zo gewaardeerde privacy (Alcohol Concern, 2002).
Door deelname aan het programma nam het gebruik van alcohol
en ‘bingedrinken’ af, verminderden emotionele problemen
en stress en nam therapietrouw van voorgeschreven medicatie
voor psychische problemen toe (Outlaw et al., 2012). Ook een
kortdurende interventie bestaande uit ‘persoonlijke counseling’
met behulp van een gestructureerd werkboek, het bijhouden van
alcoholgebruik, het maken van voor- en nadelenbalansen en
het opstellen van een doel blijkt effectief voor 65-plussers met
problematisch alcoholgebruik (Oslin et al., 2006; Bovens et al.,
2013). Overigens tonen ouderen meer therapietrouw in verslavingsbehandeling dan jongere volwassenen (Oslin, Slaymaker,
Blow, Owen & Colleran, 2005; Bovens et al., 2013).
De stijging van het aantal ouderen met verslavingsproblemen zal
nieuwe en hogere eisen stellen aan de hulpverlening. Standaard
behandelprogramma’s houden geen rekening met chronische
handicaps die relatief meer bij ouderen voorkomen, zoals doofof slechthorendheid, vertraagd denkvermogen of moeilijkheden
met activiteiten in het dagelijks leven (D’Archangelo, 1993).
WETENSCHAP
Aandacht dient er ook te zijn voor de beperktere mobiliteit van
ouderen, waardoor hulpverlening een meer ambulant karakter zou moeten hebben (Bovens et al., 2013) of gepaard moet
gaan met telefonische of e-mailcontacten (Trimbos, 2008b).
Cognitief-gedragstherapeutische interventies die ook medische
en sociale componenten bevatten, blijken effectief. Met het oog
op isolement zijn er in Nederland ook een aantal groepsbehandelinterventies ontwikkeld voor ouderen met alcoholproblematiek waarbij na afloop gezamenlijk een maaltijd wordt genuttigd.
Het Addendum Ouderen van de MDR Angststoornissen
beschrijft een aantal aanpassingen in de behandeling van angststoornissen bij ouderen die wellicht ook kunnen gelden voor de
behandeling van ouderen met alcoholproblematiek, zoals meer
zittingen, wekelijks telefonisch contact, het gebruik van minder
beladen termen, het gebruik van leer- en geheugensteuntjes of
behandeling thuis (Trimbos, 2008a; Trimbos 2008b), bijvoorbeeld door middel van een thuisdetox in nauwe samenwerking
met een huis- of verslavingsarts. Vroegtijdige beëindiging van de
behandeling door de oudere zelf kan in de hand worden gewerkt
door het gebruik van registratieformulieren en huiswerkopdrachten, die op grond van hun onzekerheid en een lager opleidingsniveau bij (voornamelijk vrouwelijke) ouderen veel verzet
kunnen oproepen (Trimbos, 2008b).
Zeker voor de nieuwe generatie ouderen biedt internethulpverlening veel voordelen, met name door de relatieve anonimiteit
en de hoge mate van privacy. Internethulpverlening geeft de
trager lerende oudere de mogelijkheid te reageren in een voor
hem geschikt tempo en informatie nog eens te herlezen. Hoewel
geen van de bestaande e-health-interventies aangepast is aan de
doelgroep ouderen, is 20-30% van de deelnemers 55-plusser.
Bij gepersonaliseerde vormen van e-health of bij hybride
behandelvormen waarbij er naast e-health-contacten ook faceto-face contacten plaatsvinden, kan de behandelaar overigens
wel rekening houden met de leeftijd van de patiënt en hieraan
gelieerde onderwerpen (Bovens et al., 2013). Een rapport van
Resultaten Scoren en Victas adviseert voor de aanpak van
alcoholproblematiek bij ouderen naast een aantal andere
adviezen, het bevorderen van (laagdrempelige) internethulpverlening (Bovens et al., 2013). Tot slot laat een recent replicatie-onderzoek zien dat met name oudere alcoholverslaafde
patiënten meer baat hebben bij een zogenoemde CBM-training
(Cognitieve Bias Modificatietraining). Een CBM-training
laat patiënten achter een computer afbeeldingen van alcohol
van zich afduwen en afbeeldingen van frisdrank naar zich toe
trekken. Anders dan bij cognitieve gedragstherapie heeft deze
training als doel de informatieverwerking te veranderen door
het herhaaldelijk uitvoeren van een taak in plaats van het expliciet uitdagen van niet-functionele opvattingen en denkbeelden.
Aangezien oudere patiënten beter reageren op deze interventie,
lijkt een CBM-training een zinvolle aanvulling op het reguliere
aanbod (Eberl et al., 2013).
Aandachtspunten voor de gz-psycholoog
In eerdergenoemd artikel pleitte Schippers ervoor dat gz-psychologen in de eerste lijn patiënten met verslavingsproblematiek
prima zelf kunnen behandelen. Hoewel de behandeling berust
op dezelfde principes als bijvoorbeeld bij angst of depressie (bij
ouderen), wagen zij zich niet aan deze doelgroep, omdat ze
denken te weinig expertise in huis te hebben, aldus Schippers
(Schippers, 2012).
Wat is nu de rol van de gz-psycholoog bij deze verschillende
typen patiënten? Wanneer kan de gz-psycholoog een oudere
zelf motiveren om het alcoholgebruik te minderen en wanneer
is het aangewezen om te verwijzen naar de verslavingszorg of
ouderenzorg? Zoals gezegd kunnen kortdurende interventies
bij problematisch gebruik effectief zijn, ook bij ouderen. Het
is dan doorgaans niet noodzakelijk te verwijzen naar de verslavingszorg. Voorwaarde is wel dat er geen sprake is van ernstige
psychische comorbiditeit. De kwadrantenindeling van Minkoff
en Regner (1999) sluit hierop goed aan (zie Figuur 1). Dit model
maakt een tweedeling in enerzijds de ernst van de verslaving
en anderzijds de ernst van de psychiatrische problematiek, met
tevens een onderscheid tussen ernstige en milde vormen van
»
beide probleemgebieden.
Figuur 1: Vier kwadranten volgens Minkoff.
1
Psychiatrie laag
Verslaving laag
2
Psychiatrie hoog
Verslaving laag
Milde psychiatrische problematiek met
middelenmisbruik
Ernstige en chronische psychiatrische
stoornis met middelenmisbruik
3
4
Psychiatrie laag
Verslaving hoog
Milde psychiatrische problematiek met
middelenafhankelijkheid
Psychiatrie hoog
Verslaving hoog
Ernstige en chronische psychiatrische
stoornis met middelenafhankelijkheid
GZ-PSYCHOLOGIE 3 n APRIL 2014 13
WETENSCHAP
Een voorbeeld uit elk van de categorieën:
1. Een patiënte die vanwege een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken na het overlijden van haar partner dagelijks
flinke hoeveelheden alcohol gebruikt, waardoor zij steeds
slechter functioneert.
2. Een patiënt met een bipolaire stoornis die elke avond twee
glazen wijn drinkt om zich wat beter te kunnen ontspannen
en beter in slaap te komen.
3. Een patiënt die lijdt aan een milde vorm van dysthymie en
dagelijks zoveel alcohol drinkt dat zijn huwelijk in gevaar
komt en als gevolg van ontwenningsverschijnselen elke
ochtend alcohol gebruikt.
4. Een patiënt met een laat ontstane schizofrenie die daarnaast
dagelijks zes tot acht eenheden alcohol gebruikt.
Bij ernstigere vormen van misbruik en afhankelijkheid is het
raadzaam te overleggen met dan wel te verwijzen naar de
verslavingszorg.
Er dient altijd te worden overwogen of de oudere patiënt wel
past binnen de verslavingszorg, aangezien er zelden een specifiek
aanbod voor oudere patiënten met alcoholproblematiek is. Het
gevaar bestaat dat de oudere patiënt er uiteindelijk voor kiest
niet te worden behandeld of zelf vroegtijdig de behandeling in de
verslavingszorg beëindigt, omdat hij of zij onvoldoende aansluiting vindt bij de andere patiënten die in behandeling zijn, zoals
relatief jongere patiënten met andere middelenproblematiek.
Zoals gezegd hebben oudere volwassenen vaak de neiging
psychische problemen te bagatelliseren en psychische symptomen te beschouwen als iets dat te maken heeft met fysieke
aandoeningen. Behandeling, zo blijkt uit onderzoek, heeft dan
ook meer kans van slagen als deze plaatsvindt in samenwerking
met de huisartsenzorg, bijvoorbeeld als een oudere voor somatische klachten naar zijn huisarts gaat (Rinfrette, 2009). Zoals wij
al eerder bepleitten (Noteborn, Sanderson, Zwanikken, Deckers
& van Alphen, 2013) heeft laagdrempelige zorg in of dichtbij de
huisartsenpraktijk meer kans van slagen. Abstinentie geniet in
alle gevallen de voorkeur, omdat voor veel (oudere) patiënten
met comorbide problematiek zelfs kleine hoeveelheden alcohol
al sterk ontregelend werken en alcoholgebruik de behandeling
negatief kan beïnvloeden (Resultaten Scoren, 2012). Om echter
te voorkomen dat een patiënt de behandeling vroegtijdig beëindigt, is het vaak – net als in de verslavingszorg doorgaans gebruikelijk – nodig te onderhandelen over de mate van gebruik als de
nuloptie niet haalbaar is.
Conclusie
Het (vroegtijdig) signaleren van alcoholproblematiek bij ouderen
vormt een uitdaging en is tevens uitermate zinvol, omdat er
effectieve behandelinterventies voorhanden zijn. Hiervoor is een
centrale rol weggelegd voor de gz-psycholoog. De behandeling
van milde tot matige vormen van alcoholproblematiek verschilt
niet zoveel in aanpak en effectiviteit van psychologische behandelingen van angst- of stemmingsstoornissen bij ouderen, aldus
het eerdere pleidooi van Schippers in dit tijdschrift. Wellicht dat
ouderen een streepje voor hebben op een gunstig behandeleffect door de ‘nu of nooit’ gedachte vanuit het levensperspectief.
14 GZ-PSYCHOLOGIE 3 n APRIL 2014
Adequate criteria voor screening en behandeling van genoemde
profielen van ouderen met alcoholproblematiek vormen een
belangrijk aandachtspunt. n
Auteurs
n M.W.J. (Wilma) Noteborn, stafmedewerker Generalistische
n
n
n
n
Basis GGZ – Mondriaan Heerlen. Correspondentieadres:
[email protected]
Drs. R.A.M. (Rolf) Sanderson, GZ-psycholoog/psychotherapeut,
Manager Zorg verslavingszorg, GGZ Mondriaan, en vrijgevestigd psychotherapeut
Drs. K. (Kay) Deckers, MSc., PhD student, Maastricht University,
School for Mental Health and Neuroscience, department of
Psychiatry & Neuropsychology, Alzheimer Centrum Limburg
Drs. M.M.B.B. (Maarten) Jansen op de Haar, klinisch psycholoog, Reinier van Arkel Groep
Prof. dr. S.P.J. (Bas) van Alphen, bijzonder hoogleraar klinische ouderenpsychologie, Vrije Universiteit Brussel (VUB),
Programmaleider/GZ-psycholoog, Mondriaan Ouderen
Heerlen-Maastricht
Dit artikel kwam tot stand met financiële steun van Ros Robuust.
Literatuur
Aartsen, M., Comijs, H., & Tilburg, T. van. (2010). Overzichtstudie ouderen en
verslaving. Amsterdam: Vrije Universiteit. Rapport uitgebracht aan ZonMW.
n Aartsen, M.J. (2011). Substance use and abuse among older adults: a state of the
art. In T. Uehara (Ed.), Psychiatric disorders: Trends and developments (pp. 389403). Rijeka,Croatia: InTech.
n Alcohol Concern (2002). Alcohol misuse among older people. Alcohol Concern’s
Quarterly Information and Research Bulletin, 34 (Inside Supplement), 1-6.
n American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of
mental disorders (4th ed.). Washington, DC: APA.
n American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of
mental disorders (5th ed.). Arlington, VA: American Psychiatric Publishing.
n Anderson, P., Gual, A., & Colom, J. (2005). Alcohol and Primary Health Care:
Clinical Guidelines on Identification and Brief Interventions. Barcelona:
Department of Health of the Government of Catalonia.
n Babor, T.F., Biddle-Higgins, J.C., Saunders, J.B., & Monteiro, M.G. (2001).
AUDIT: The Alcohol Use Disorders Identification Test: Guidelines for Use in
Primary Health Care. Geneva, Switzerland: World Health Organization.
n Blow, F.C., Brower, K.J., Schulenberg, J.E., Demo-Dananberg, L.M., Young, J.P.,
& Beresford, T.P. (1992). The Michigan Alcoholism Screening Test - Geriatric
Version (MAST-G): A new elderly-specific screening instrument. Alcoholism:
Clinical and Experimental Research, 16, 372.
n Bovens, R.H.L.M., van Etten, D.M., & Weingart, S.W.S.M. (2013). Advies ouderen en verslaving. Amersfoort: Stichting Resultaten Scoren.
n Center for Substance Abuse Treatment (CSAT). (2005). Treatment Improvement
Protocol (TIP). Rockville, MD: Substance Abuse and Mental Health Services
Administration (SAMHSA).
n D’Archangelo, E. (1993). Substance abuse in later life. Canadian Family Physician,
39, 1986-1993.
n DeHart, S.S., & Hoffmann, N.G. (1995). Screening and diagnosis of “alcohol abuse and dependence” in older adults. The International Journal of the
Addictions, 30,1717-1747.
n Dubbele Diagnose, Dubbele Hulp- Richtlijnen voor diagnostiek en behandeling.
(2003). Rapport project Dubbele Diagnose door Verslavingszorg Parnassia, psycho-medisch centrum Den Haag. Geraadpleegd op 01 juni 2013 via: http://www.
ggz-richtlijnen.nl/.
(De voorgedragen voorbeelden op deze pagina zijn door auteurs aangepast voor
de doelgroep ouderen op basis van de voorbeelden genoemd in het onderzoeksrapport).
n Eberl, C., Wiers, R. W., Pawelczack, S., Rinck, M., Becker, E.S., & Lindenmeyer,
J. (2013). Approach bias modification in alcohol dependence: Do clinical effects
replicate and for whom does it work best? Developmental Cognitive Neuroscience,
4, 38-51.
n Gual, A., Segura, L., Contel, M., Heather, N., & Colom, J. (2002). AUDIT-3
and AUDIT-4: effectiveness of two short forms of the Alcohol Use Disorders
Identification Test. Alcohol and Alcoholism, 3, 591-596.
n Guzova, A.V., Golubeva, E., & Solov’ev, A.G. (2010). Quality of life and biological
age of elderly persons with alcohol dependence in conditions of European North.
Advances in Gerontology, 23(1), 110-114.
n
WETENSCHAP
Herring, R., & Thom, B. (1997). Alcohol misuse in older people: the role of home
carers. Health and Social Care in the Community, 5(4), 237-245.
n Johnson, I. (2000). Alcohol problems in old age: A review of recent epidemiological research. International Journal of Geriatric Psychiatry, 1, 575-581.
n Liberto, J.G., & Oslin, D. W. (1995). Early versus late onset alcohol disorder in the
elderly. International Journal of Addiction, 30, 1799-1818.
n Meerkerk, G.J., Aarns, T., Dijkstra, R.H., Weisscher, P.J., Njoo, K., & Boomsma,
L.J. (2005). NHG-Standaard Problematisch Alcoholgebruik. Huisarts &
Wetenschap, 48(6), 284-85.
n Meijer, S.A., Smit, F., Schoemaker, C.G., & Cuijpers, P. (2006). Gezond verstand.
Evidence-based preventie van psychische stoornissen. Bilthoven: RIVM.
n Minkoff, K., & Regner, J. (1999). Innovations in Integrated Dual Diagnosis
Treatment in Public Managed Care: The Choate Dual Diagnosis Case Rate
Program. Journal of Psychoactive Drugs, 31(1), 3-12.
n Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ).
(2005). Factsheet Alcohol en Ouderen. Woerden: NIGZ.
n Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)/Trimbos Instituut. (2008).
Stoornissen in het gebruik van alcohol. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor
Psychiatrie (NVvP)/Trimbos Instituut.
n Noteborn, M.W.J., Sanderson, R.A.M., Zwanikken, H., Deckers, K., & Alphen,
S.P.J. van. (2013). Alcoholproblematiek bij ouderen. Huisarts en Wetenschap, 5,
214-218.
n Oslin, D.W., Slaymaker, V.J., Blow, F.C., Owen, P.L., & Colleran, C. (2005).
Treatment outcomes for alcohol dependence among middle-aged and older
adults. Addictive Behaviors, 30, 1431-1436.
n Oslin, D.W., Grantham, S., Coakley, E., Maxwell, J., Miles, K., Ware, J., et al.
(2006). PRISM-E: Comparison of Integrated Care and Enhanced Specialty
Referral in Managing At-Risk Alcohol Use. Psychiatric Services, 57(7), 954-958.
n Outlaw, F.H., Marquart, J.M., Roy, A., Luellen, J.K., Moran, M., Willis, A., et al.
(2012). Treatment outcomes for older adults who abuse substances. Journal of
Applied Gerontology, 31(1),78-100.
n Pot, A.M., Kuin, Y., & Vink, M. (Eds.). (2007). Handboek Ouderenpsychologie.
Utrecht: De Tijdstroom.
n Resultaten Scoren. (2009). Richtlijn Middelenmisbruik en depressie. Amersfoort:
Stichting Resultaten Scoren.
n
Resultaten Scoren. (2012). Richtlijn Middelenmisbruik en angststoornissen.
Amersfoort: Stichting Resultaten Scoren.
n Rigler, S.K. (2000). Alcoholism in the elderly. American Family Physician 61,
1710-1725.
n Rinfrette, E.S. (2009). Treatment of anxiety, depression, and alcohol disorders in
the elderly: Social work collaboration in primary care. Journal of Evidence-based
Social Work, 6(1), 79-91.
n R
isselada, A., Kleinjan, M., & Van de Mheen, H. (2010). Veilig drinken op leeftijd
Een lesmodule voor huisartsen gericht op signalering, behandeling en doorverwijzing van alcoholproblematiek bij ouderen. Verslaving, 2,15-31.
n Risselada, A., & Schoenmakers, T. M. (2010). Vroegsignalering, behandeling en
verwijzing van problematische drinkers in de Rotterdamse huisartsenpraktijk.
Evaluatie van een pilot project. Rotterdam: IVO.
n Schippers, G.M. (2012). GZ-psychologen laten verslaafden ten onrechte links liggen. GZ-Psychologie, 7, 6-9.
n Schonfeld, L., & Dupree, L.W. (1991). Antecedents of drinking for early- and lateonset elderly alcohol abusers, Journal of Studies on Alcohol and Drugs, 52(6),
587-92.
n Selzer, M.L. (1971). The Michigan Alcoholism Screening Test (MAST): The quest
for a new diagnostic instrument. American Journal of Psychiatry, 127, 1653-1658.
n Sorocco, K. & Ferrell, S. (2006). Alcohol use among older adults. The Journal of
General Psychology, 133(4), 453-467.
n Trimbos (2008a). Addendum Ouderen bij de Multidisciplinaire Richtlijn
Depressie. Utrecht: Trimbos Instituut.
n Trimbos (2008b). Addendum Ouderen bij de Multidisciplinaire Richtlijn
Angststoornissen. Utrecht: Trimbos Instituut.
n Trimbos (2013). Factsheet Alcohol en ouderen in de verslavingszorg in Nederland
(2003-2012). Utrecht: Trimbos Instituut.
n Waern, M. (2003). Alcohol dependence and alcohol misuse in elderly suicides.
Alcohol and Alcoholism, 38 (3), 249-54.
n Watson, C.G., Hancock, M.B.A., Gearhart, L.P.M., Malovrh, P., Mendez, C.B.S.,
& Raden, M.B.A. (1997). A comparison of the symptoms associated with early
and late onset alcohol dependence. The Journal of Nervous and Mental Disease,
185, 507-509.
n
GZ-PSYCHOLOGIE 3 n APRIL 2014 15