BelastingBelangen Juni 2014 Hoe kom ik aan gekwalificeerd personeel? Veel ondernemers in het midden- en kleinbedrijf worstelen met die vraag. De crisis kantelt, en steeds meer familiebedrijven zien de nabije toekomst met vertrouwen tegemoet. Ze willen fors gaan investeren, maar het tekort aan gekwalificeerd personeel is een belangrijke obstakel voor verdere groei. Dat is de opmerkelijke uitkomst uit het halfjaarlijkse onderzoek – de European Family Business Barometer – van accountantsorganisatie KPMG en de Europese organisatie voor Familiebedrijven (EFB) onder ruim zevenhonderd familiebedrijven in Europa. Ruim 70% van de geënquêteerde ondernemers gaat uit van toekomstige groei en wil graag op korte termijn investeren, vooral in de kernactiviteiten. Maar niet minder dan 40% van de ondernemers maakt zich grote zorgen over het aantrekken van geschikte werknemers met de kwaliteiten die nodig zijn om een verdere groei te kunnen realiseren. Ook de oplopende kosten van de factor arbeid en de dalende prijzen van hun producten en diensten zijn een punt van zorg. Uit het onderzoek blijkt verder dat de ondernemingen de afgelopen zes maanden minder moeite hebben gehad om een financiering te krijgen. Financiering lijkt geen belemmering meer voor verdere groei, maar veel ondernemers spreken toch liever hun eigen vermogen aan om nieuwe investeringen te doen. De gang naar de bank wordt minder vaak gemaakt: in 2013 klopte nog bijna de helft van ondernemingen bij de bank aan om nieuwe investeringen te financieren, in 2014 is dit gedaald tot 36%. Voor alternatieve financieringsvormen als crowdfunding is niet veel belangstelling. Investeren in een verdere internationalisering van de bedrijfsactiviteiten scoort minder, ondernemers steken liever hun geld in diversificatie, het ontwikkelen van nieuwe producten en afzetmarkten in het thuisland. BelastingBelangen kan ondernemers niet aan gekwalificeerd personeel helpen, maar wél aan gekwalificeerd belastingadvies. Hoe goed personeel fiscaal optimaal kan worden beloond. Hoe ondernemers in het midden- en kleinbedrijf de belastingdruk in de zaak én in privé kunnen beperken. Ik wens u veel leesplezier en fiscaal voordeel. En een zonnige zomervakantie! Hans Zwagemaker, hoofdredacteur Inhoudsopgave Nieuws Onjuiste rittenadministratie: hogere boete afgewezen ......................................................................... 01 Pensioen in eigen beheer: het vervolg ............................................................................................... 03 Nederland: nr. 1 taxhaven voor US-multinationals .............................................................................. 06 Verhuur werkkamer aan BV: BTW-aftrek ........................................................................................... 08 Nederlandse FE-regeling in strijd met EU-recht ................................................................................... 11 BTW-vrijstelling voor ZZP-ers in de zorg ............................................................................................ 13 Verbod privégebruik auto: externe controle bij DGA ............................................................................ 15 Rechtbank Den Haag handhaaft crisisheffing 2013 .............................................................................. 17 De Belastingdienst kan en moet beter ............................................................................................... 20 Herhalende schenkingen in één akte ineens belast .............................................................................. 36 Leegstand na BTW-vrije verhuur: BTW-herziening .............................................................................. 38 Geen BTW-aftrek op reddingsplan van de bank ................................................................................... 40 Proefprocedures en rechtsvragen over de crisisheffing ......................................................................... 41 Buitenlandse boeten: aftrek vervalt per 2015 ..................................................................................... 44 Honorarium voor toevoegingszaken: BTW belast ................................................................................ 46 Risicovol beleggen in de zaak: € 800.000 verlies in privé ..................................................................... 48 Reizen met openbaar vervoer: vrije bewijsleer! .................................................................................. 49 Box 3: fictief rendement, geen fictieve bronheffing ............................................................................. 51 Tips Werk voor uzelf: vanaf 21 juni ......................................................................................................... 05 Een nieuwe BV met een duister verleden ........................................................................................... 07 Check de werkzaamheden van uw partner ......................................................................................... 10 Verhuurde woningen in box 3: marktwaarde ...................................................................................... 14 Een nieuwe auto, of een tweedehandsje ............................................................................................ 19 DGA: beperk de afroommethode ...................................................................................................... 22 Betaal de fiscus op tijd .................................................................................................................... 24 Scholieren- en studentenregeling 2014 ............................................................................................. 27 Pensioenshoppen: altijd doen ........................................................................................................... 32 Renovatie praktijk aan huis: 15% BTW-korting ................................................................................... 35 Betalingskorting: let op de BTW ....................................................................................................... 37 De VAR wordt strenger .................................................................................................................... 39 Belasting voor bestuurders in de sport .............................................................................................. 43 Tandartsen: gebitscosmetica is BTW-belast ........................................................................................ 45 Een ARBO-proof werkplek voor thuiswerkers ...................................................................................... 47 Nieuwe regels BTW-herziening bij verkoop pand ................................................................................. 50 Vermijd de fiscale eenheid voor de BTW ............................................................................................ 52 Vragen WK-pool: is de prijs belast? ............................................................................................................. 23 Uit de firma, uitkoopsom ineens aftrekbaar? ...................................................................................... 25 AB-taxcredit: verrekenen met box 3 belasting? .................................................................................. 26 Geen bijtelling, geen aftrek eigen bijdrage? ....................................................................................... 31 Fiscale eenheid voor de BTW: ook bij een stak? .................................................................................. 33 Vergoeding voor omzetderving: BTW-belast? ..................................................................................... 34 Special Gouden handdruk-BV: 20% korting pakken of niet? ............................................................................ 28 Onjuiste rittenadministratie: hogere boete afgewezen 04 juni 2014 Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) kent hoge boetes – verzuim- én vergrijpboetes – bij de naheffing van loonheffingen wegens privégebruik auto: zie het kader. De vergrijpboete kan oplopen van 40%, tot 80%, en zelfs tot 100% van de na te heffen belasting. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft die hoge vergrijpboete in een recente uitspraak afgewezen. Het Hof vindt de beleidsregels van de Belastingdienst voor het opleggen van zo’n hoge boete niet in overeenstemming met de criteria voor straftoemeting. Het BBBB gaat uit van een te bestraffen daad; bij de 100% boete is dat het overleggen van een onjuiste of onvolledige rittenadministratie. Ten onrechte, zo oordeelt het Hof: voor de hoogte van de boete is de strafbaarheid van de dader, de mate van verwijtbaarheid bepalend. BV X, een internationaal transportbedrijf in Urk, had haar werknemer Dies Groot een auto van de zaak ter beschikking gesteld. BV X hield voor de loonheffing geen rekening met de bijtelling privégebruik auto; Groot hield een kilometeradministratie bij en daaruit bleek dat hij minder dan 500 kilometer per jaar privé met zijn auto reed. Bij controle constateerde de inspecteur dat Groot’s kilometeradministratie niet correct was: hij schreef vrijwel iedere werkdag voor het woon-werkverkeer 75 kilometer, terwijl die afstand in werkelijkheid maar 68 kilometer was. De 7 kilometer extra noteerde hij ter compensatie van het gebruik van zijn auto door andere werknemers van BV X, voor zakelijke ritten binnen Urk. De inspecteur wees dat verweer af, en legde BV X naheffingsaanslagen loonbelasting op over de jaren 2007 tot en met 2010. Met een vergrijpboete, over 2007, 2008 en 2009 van 25%, en over 2010 (op basis van de met ingang van dat jaar ingevoerde nieuwe boeteregeling) van 80% van de nageheven belasting. BV X verzette zich tegen de naheffing en legde de zaak voor aan Rechtbank Gelderland. De Rechtbank handhaafde de naheffing, maar verminderde wel de boete, voor 2010 tot 25% en vervolgens voor alle jaren met 5% wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft die uitspraak bevestigd. Bij een naheffing van belasting kan alleen een vergrijpboete worden opgelegd als er sprake is van grove schuld of opzet. De boete bij grove schuld bedraagt standaard 25% van de boetegrondslag, de na te heffen belasting. In het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst wordt deze vergrijpboete (vanaf 1 januari 2010) verhoogd als de boete betrekking heeft op het niet verlonen van de bijtelling privé gebruik auto: zie het kader. Het Hof besliste dat deze grondslag voor hogere boetes onaanvaardbaar is. Het Hof vindt het niet passend dat alleen bij naheffingen wegens privégebruik auto een hogere boete kan worden opgelegd. Die beperking tot één onderdeel van de belastinggrondslag is willekeurig. De rechter verwerpt ook de 100% boete bij een onjuiste of onvolledige rittenadministratie: bij deze aanpak is het verwijtbaar handelen van de belastingplichtige losgelaten als criterium voor straftoemeting. Het Hof besliste dat deze regels uit het BBBB geen goede basis bieden om tot een afgewogen straftoemeting te komen. Het Hof handhaafde de boete op 25%. De inspecteur had voldoende aannemelijk gemaakt dat het aan de grove schuld van BV X te wijten was geweest dat de verschuldigde loonheffing gedeeltelijk niet was betaald; de BV wist dat de rittenadministratie deels gebaseerd was op stelposten en zij had die administratie niet deugdelijk gecontroleerd. 1 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Naheffingen wegens privégebruik auto: verzuim- en vergrijpboetes. Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) kent hoge boetes voor de naheffing van loonbelasting en premies wegens het niet correct verlonen van de bijtelling privégebruik auto. Die boetes richten zich met name op werknemers/automobilisten die – veelal bij controle op de verklaring ‘geen privégebruik auto’ – een onjuiste of onvolledige rittenadministratie hebben overgelegd. Het BBBB bestraft dat met verzuim- en vergrijpboetes. Verzuimboete wegens betalingsverzuim Deze boete wordt opgelegd wegens het niet of niet tijdig afdragen van de verschuldigde loonheffing over de bijtelling privégebruik auto. De boete bedraagt € 3.936 als de bijtelling ten onrechte niet heeft plaatsgevonden. Heeft de automobilist een onjuiste of onvolledige rittenadministratie overgelegd – om de naheffing af te weren – dan moet de inspecteur de maximale boete van € 4.920 opleggen. Verzuimboete wegens aangifteverzuim Deze boete wordt opgelegd wegens het niet of niet tijdig, dan wel het onjuist of onvolledig indienen van de aangifte loonheffing. De inspecteur kan een bestuurlijke boete van ten hoogste € 1.230 opleggen. Het BBBB gebiedt de inspecteur om ‘vooralsnog terughoudend om te gaan’ met deze verzuimboete voor een onjuiste of onvolledige aangifte. Vergrijpboete wegens niet-naleving informatieverplichting De werknemer/automobilist die een verklaring ‘geen privégebruik auto’ heeft, en die verwacht dat hij meer dan de toegestane 500 kilometers voor privé-doeleinden gaat rijden, moet de inspecteur tijdig – vóór het bereiken van de 500 kilometer grens – berichten dat die verklaring moet worden ingetrokken. Doet hij dat niet dan kan de inspecteur daar een boete van € 4.920 voor opleggen. Deze boete geldt sinds 1 januari 2012. Zie ook BelastingBelangen, december 2011: Privégebruik auto van de zaak: verplicht melden bij de Belastingdienst. Vergrijpboete wegens niet betaling Deze boete wordt opgelegd als te weinig loonheffing is afgedragen omdat de bijtelling privégebruik auto door opzet of grove schuld niet tot het loon is gerekend. De boete is 40% van de nageheven belasting bij grove schuld, 80% bij opzet, en 100% als de automobilist een onjuiste of onvolledige rittenadministratie heeft overgelegd. Wie gaat dat betalen? De verzuim- en vergrijpboetes kunnen naast elkaar worden opgelegd, en oplopen tot forse bedragen. De naheffingsaanslagen met boetes worden in beginsel aan de werknemer/automobilist opgelegd. Maar als de werkgever wist of redelijkerwijs had moeten weten dat zijn werknemer met de auto van de zaak meer dan 500 kilometer privé heeft gereden, kan de inspecteur de naheffingsaanslag met boetes aan hem opleggen. Zie ook BelastingBelangen, november 2013: Forse boetes bij onjuiste rittenadministratie. Commentaar Deze uitspraak zal veel werkgevers en werknemers als muziek in de oren klinken. Hof Arnhem-Leeuwarden verwijst de strenge boeteregeling voor de bijtelling privé gebruik auto goeddeels naar de prullenbak. Niet volledig: de uitspraak betreft uitsluitend de vergrijpboete, niet de verzuimboete die bij zo’n naheffing ook kan worden opgelegd. Werkgevers en werknemers die recent een hoge vergrijpboete hebben gekregen bij een naheffing over de bijtelling privégebruik auto doen er verstandig aan om die boete aan te vechten met een verwijzing naar bovenstaande uitspraak. Het is nog niet bekend of Financiën in cassatie gaat tegen de uitspraak. 2 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Pensioen in eigen beheer: het vervolg 28 juni 2014 Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft begin deze maand een uitgebreide notitie naar de Tweede Kamer gezonden over een nieuwe fiscale behandeling van pensioen in eigen beheer. De notitie is een vervolg op de pensioenbrief van zijn ambtsvoorganger Weekers van december vorig jaar. Wiebes vindt – net als zijn voorganger Weekers – de invoering van een fiscale pensioenreserve voor de oudedag de beste oplossing voor de pensioenproblematiek. De staatssecretaris is wel bereid om nog weer een andere variant voor pensioen in eigen beheer – een beschikbarepremieregeling – te onderzoeken. De nieuwe staatssecretaris van Financiën, Erik Wiebes, heeft in een uitgebreide notitie de vele vragen beantwoord die Tweede Kamerleden hebben gesteld over de pensioenbrief van zijn ambtsvoorganger Weekers van december vorig jaar; zie BelastingBelangen, december 2013: De toekomst van pensioen in eigen beheer. Voor een oplossing van de pensioenproblematiek sluit de staatssecretaris aan bij het standpunt van zijn ambtsvoorganger. Een nieuwe fiscale behandeling voor pensioen in eigen beheer moet passen binnen de door Weekers genoemde drie randvoorwaarden, te weten: (i) de pensioengelden moeten binnen de onderneming als werkkapitaal beschikbaar blijven, (ii) het moet mogelijk zijn om een regeling te treffen voor (potentiële) nabestaanden, en (iii) de aanpassing van de fiscale behandeling moet budgettair neutraal zijn. Volgens de staatssecretaris is de invoering van een fiscale reserve in eigen beheer voor de oude dag in de vennootschapsbelasting de enige variant is die voldoet aan deze drie randvoorwaarden. Dat is variant drie uit de brief van zijn ambtsvoorganger Weekers. Bij deze optie blijven de pensioengelden beschikbaar voor financiering van de bedrijfsactiviteiten, én de gereserveerde gelden moeten bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd worden aangewend voor de aankoop van een oudedagsvoorziening voor de DGA en zijn nabestaanden. Bij deze opzet is geen sprake meer van een pensioenaanspraak in de zin van de loonbelasting, zodat op het bedrag van de reserve geen claim van de loonheffing rust. Op de pensioendatum valt de reserve vrij ten gunste van de winst. Deze vrijval kan worden voorkomen door ten laste van de reserve een oudedagsvoorziening bij een professionele verzekeraar af te sluiten. Bestaande pensioenen in eigen beheer kunnen in zo’n oudedagsreserve worden omgezet, en wel op basis van de fiscale waarde. Dat leidt tot een fiscaal neutrale oplossing, voor de DGA en zijn BV, én voor de fiscus. Als de BV naast het ouderdomspensioen ook een nabestaandenpensioen heeft toegekend, moet de partner van de DGA meetekenen voor omzetting in een oudedagsreserve. Wiebes gaat – op aandringen vanuit de Tweede Kamer en de werkgroep Ondernemerspensioen – onderzoeken of een beschikbarepremieregeling een oplossing kan bieden voor de problemen rondom pensioen in eigen beheer. De staatssecretaris betwijfelt of deze variant daadwerkelijk tot een vereenvoudiging zal leiden, omdat een defined contributionregeling in de praktijk snel kan omslaan in een defined benefitregeling. In de reactie van de staatssecretaris zijn nog enkele interessante cijfermatige gegevens over pensioen in eigen beheer opgenomen. In 2009 hadden als DGA’s tezamen een pensioenvoorziening in eigen beheer van circa € 31 miljard op basis van de fiscale waardering, en van € 73 miljard op basis van de commerciële waardering. Het gaat om 141.500 BV’s. Circa 28% daarvan – afgerond 40.000 BV’s – had een negatieve winstreserve, en daarmee een onderdekking op basis van de fiscale pensioenwaardering. Bij de commerciële hogere waardering van de pensioenen was bij nog eens 31% sprake van een onderdekking. Commentaar Met de reactie van staatssecretaris Wiebes is de invoering van een fiscale oudedagsreserve in de BV als oplossing voor de pensioenproblematiek een stuk dichterbij gekomen. Bestaande pensioenreserveringen in 3 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV eigen beheer kunnen fiscaal geruisloos doorgeschoven worden naar de oudedagsreserve als de DGA én de andere pensioengerechtigden daarmee akkoord gaan. Dan kan bij gescheiden DGA’s – waarbij de pensioenrechten van de ex-echtgenoot ‘bevroren’ zijn – nog wel eens tot problemen leiden. Financiën moet haast maken in dit dossier, wil er nog iets terecht kunnen komen van een dividenduitkering door de BV dit jaar om de 3% korting op de aanmerkelijkbelang-heffing te kunnen benutten. Zie ook BelastingBelangen, oktober 2013: Belastingplan 2014: AB-tarief in 2014 naar 22%. 4 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Werk voor uzelf: vanaf 21 juni 29 juni 2014 Heeft u 21 juni gevierd? Tax Freedom Day, de dag waarop de gemiddelde belastingbetaler in ons land zijn belasting bij elkaar heeft gewerkt. Vanaf deze heuglijke dag mogen we onze verdiensten zelf houden. Vorig jaar viel Tax Freedom Day op 27 juni, dus we zijn er wat op vooruit gegaan. In België is de belastingdruk veel hoger dan bij ons: daar valt Tax Freedom Day dit jaar pas op 6 augustus. Op Cyprus is de belastingpot al op 21 maart gevuld, in Engeland op 12 mei. Tax Freedom Day moge u inspireren om in de resterende periode van het jaar wat harder – voor uzelf – te werken! 5 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Nederland: nr. 1 taxhaven voor US-multinationals 26 juni 2014 Nederland is hét favoriete belastingparadijs voor Amerikaanse multinationals. De 500 grootste Amerikaanse ondernemingen, de Fortune 500, hadden in 2010 ruim 127 miljard dollar fiscaal vriendelijk in Nederland gestald. Dat is veel meer dan bij ‘beruchte’ belastingparadijzen als Bermuda ($ 94 miljard) en de Kaaimaneilanden ($ 51 miljard). De activistische groepen Citizens for Tax Justice (CTJ) en de Public Interest Research Group (PIRG) hebben onderzocht in welke belastingparadijzen de Fortune 500-bedrijven zijn gevestigd. Uit dat onderzoek – Offshore Shell Games 2014 – blijkt dat maar liefst 48% van de 500 grootste Amerikaanse multinationals een of meer dochtervennootschappen in Nederland heeft. Bij elkaar hadden die ondernemingen in 2010 zo’n 127 miljard dollar fiscaal vriendelijk in ons land gestald. De top 10 van belastingparadijzen wordt aangevoerd door Nederland, gevolgd door Singapore, Hongkong, Luxemburg, de Kaaimaneilanden, Zwitserland, Ierland, Bermuda, Mauritius en de Britse Maagdeneilanden. De Amerikaanse multinationals hebben met die fiscale ‘omleidingen’ in 2010 zo’n $ 929 miljard aan winst geboekt bij dochtermaatschappijen in belastingparadijzen. Dat kost de schatkist in de Verenigde Staten op jaarbasis zeker $ 90 miljard aan belasting. Commentaar Nederland een belastingparadijs? Politiek Den Haag vindt die kwalificatie niet terecht. Weekers, de vorige staatssecretaris van Financiën, was resoluut in zijn afwijzing – Nederland doet niet aan ‘belastingparadijzerij’ (zie ook BelastingBelangen, april 2013: Zwarte wolken boven het belastingparadijs Nederland) – en president Obama heeft Nederland in 2009 dan wel als belastingparadijs getypeerd, maar die beschuldiging heeft hij na heftige kritiek vanuit ons land ingetrokken! Nederland is geen belastingparadijs, Nederland is een doorsluisland, zo meldt ook de titel van de policy brief van het Centraal Planbureau, zie ook Bilaterale belastingverdragen en buitenlandse investeringen. Nederland dankt die positie als doorsluisland aan ons netwerk van gunstige belastingverdragen, geen bronheffing op rente en royalty’s, de deelnemingsvrijstelling, en – last but not least – onze rulingpraktijk, met advanced tax rulings (ATR’s) en advanced pricing rulings (APA’s), te verkrijgen in Rotterdam bij het APBI, het aanspreekpunt voor potentiële buitenlandse investeerders. Het Nederlandse rulingbeleid wordt ook kritisch gevolgd. De Europese Commissie (EC) heeft onlangs aangekondigd een onderzoek te starten naar onze rulingpraktijk, met name ten aanzien van koffiegigant Starbucks. De EC vraagt zich af of er geen sprake is van staatssteun: het onderzoek richt zich met name op de afspraken over transferpricing. De EC gaat ook de ruling voor Apple (in Ierland) en Fiat (in Luxemburg) onderzoeken. Staatssecretaris Wiebes heeft al laten weten dat hij het onderzoek naar onze rulingpraktijk met vertrouwen tegemoet ziet. Opmerkelijk is wel dat hij daags na die berichten vijf nieuwe besluiten met spelregels voor de rulingpraktijk heeft gepubliceerd. Wij houden u op de hoogte van het verdere verloop. 6 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Een nieuwe BV met een duister verleden 30 juni 2014 Bent u van plan om een bestaande BV over te nemen? Check dan of deze BV tot een fiscale eenheid voor de omzet- en/of de vennootschapsbelasting heeft behoord. Zo ja, dan loopt u het risico om aansprakelijk te worden gesteld voor de niet betaalde omzet- en/of vennootschapsbelasting van andere BV's van die (vroegere) fiscale eenheid. Dat kan u een flinke schadepost opleveren. 7 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Verhuur werkkamer aan BV: BTW-aftrek 24 juni 2014 De directeur-grootaandeelhouder die een werkkamer in zijn woonhuis aan zijn BV verhuurt kan – bij een correcte aanpak – die werkruimte BTW-belast verhuren, en zo in aanmerking komen voor aftrek van de BTW op de bouw- en andere kosten van die ruimte. De Hoge Raad heeft recent beslist dat de verhuur van een werkkamer aan de eigen BV kwalificeert als een ‘economische activiteit’ voor de heffing van omzetbelasting. Dat er voor deze verhuuractiviteit geen markt bestaat, omdat de verhuurder die ruimte alleen maar aan de eigen BV ter beschikking wil stellen, is daarbij geen beletsel. Beslissend is of de zaak gebruikt wordt voor economische exploitatie, om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. En dat is het geval, zo heeft ons hoogste rechtscollege uitgemaakt. Han Doek was directeur-grootaandeelhouder van BV X, een sloopbedrijf. Doek en zijn vrouw verhuisden eind 2010 naar hun nieuw gebouwde woonhuis. Samen – als maatschap – verhuurden zij een werkkamer in dat woonhuis aan BV X, vanaf 1 december 2010. Die werkruimte lag in de kelder van de woning en was voorzien van ramen voor daglicht. De ruimte beschikte niet over eigen sanitaire voorzieningen, en was uitsluitend bereikbaar via de voordeur en een trap in de hal van de woning. Doek en zijn vrouw verhuurden de werkkamer aan de BV voor vijf jaar, met een optie tot verlenging met nog eens vijf jaar. De maatschap bracht de omzetbelasting op de bouwkosten van de werkruimte als voorbelasting in aftrek. De inspecteur weigerde die aftrek, omdat de verhuur van de werkkamer zijns inziens geen economische activiteit was. De maatschap kon én wilde de werkruimte uitsluitend aan BV X ter beschikking stellen: de BV was de enige gegadigde als huurder en daarmee stond voor de inspecteur vast dat er geen markt was voor deze verhuuractiviteit. Rechtbank Arnhem en Hof Arnhem-Leeuwarden waren het eens met de inspecteur, maar de Hoge Raad besliste anders. Voor de uitleg van het begrip ‘economische activiteit’ baseerde de Hoge Raad zich op de Europese BTW-Richtlijn 2006 en diverse uitspraken van het Europese Hof van Justitie. Daaruit blijkt dat een activiteit in de regel als economisch wordt beschouwd als die permanent wordt verricht én degene die de activiteit verricht daarvoor een vergoeding ontvangt. Het EU-Hof eist niet dat er een markt is van vraag en aanbod. Bij exploitatie van een zaak is beslissend of die zaak daadwerkelijk wordt gebruikt voor economische exploitatie, om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. Bij de beoordeling daarvan moet de activiteit op zichzelf worden bezien, het oogmerk of het resultaat van de activiteit is minder van belang. De Hoge Raad kwalificeerde de verhuur van de werkruimte aan de BV als een zelfstandige activiteit: de werkkamer werd duurzaam, voor tenminste vijf jaar, ter beschikking gesteld aan de BV voor eigen gebruik, tegen een adequate vergoeding. Die verhuur moest worden aangemerkt als een economische activiteit in de zin van de BTW-Richtlijn 2006. Daarbij was niet van belang dat de maatschap de werkruimte alleen maar aan de BV wilde verhuren. De Hoge Raad vernietigde de uitspraken van het Hof, de Rechtbank en de inspecteur en deed de zaak zelf: de naheffingsaanslag BTW werd vernietigd. Commentaar De Hoge Raad bevestigt met deze uitspraak – opnieuw – dat het mogelijk is om te kiezen voor een BTW-belaste verhuur van (onzelfstandige) delen de eigen woning, zoals een niet-kwalificerende werkruimte. Het beleid van 8 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Financiën staat daar haaks op: Financiën heeft de goedkeuring voor een optie tot BTW-belaste verhuur van de werkkamer in de eigen woning juist ingetrokken. Dat beleid lijkt ons achterhaald door deze recente rechtspraak. Let op: in de berechte situatie vond de verhuur plaats door een maatschap van de DGA en zijn partner. Die maatschap is de BTW-ondernemer. Als de DGA de verhuur zelf ter hand neemt, als directeur-werknemer van de BV, gaat het mis en wordt de BTW-aftrek verspeeld: de DGA ontbeert in die verhouding de zelfstandigheid die vereist is om als ondernemer voor de omzetbelasting te kunnen worden aangemerkt. 9 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Check de werkzaamheden van uw partner 30 juni 2014 “Echtgenoten zijn elkander getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd. Zij zijn verplicht elkander het nodige te verschaffen”. Deze bepaling uit het Burgerlijk Wetboek is van belang voor alle ondernemers die hun meewerkende echtgenoot in de zaak ‘belonen’ met de meewerkbeloning. Als de meewerkende echtgenoot alleen ondersteunende werkzaamheden verricht, die niet uitgaan boven de inspanningen die voortvloeien uit de verplichting uit het Burgerlijk Wetboek, kan de inspecteur de meewerkbeloning weigeren. Laat uw meewerkende echtgenoot een of meer hoofdtaken in de zaak uitvoeren! 10 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Nederlandse FE-regeling in strijd met EU-recht 24 juni 2014 Het Europese Hof van Justitie heeft beslist dat het fiscale eenheidsregime in onze vennootschapsbelasting in strijd is met het Europese recht. De wet staat een fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting uitsluitend toe tussen in Nederland gevestigde vennootschappen. Die beperking is in strijd met de EU-bepalingen inzake de vrijheid van vestiging binnen de Unie. Het Europese Hof heeft uitspraak gedaan over de vraag of het Nederlandse fiscale eenheidsregime voor internationaal opererende concerns wel in overeenstemming is met het recht van de Europese Unie. De uitkomst is negatief voor Nederland: de beperking van de fiscale eenheid tot in Nederland gevestigde vennootschappen – waaronder ook buitenlandse vennootschappen met een vaste inrichting in ons land – is in strijd met de vrijheid van vestiging binnen de Unie. Het EU-Hof heeft uitspraak gedaan in drie zaken. In twee procedures ging het om de vraag of een fiscale eenheid mogelijk is tussen een in Nederland gevestigde moedervennootschap en haar eveneens in Nederland gevestigde kleindochtervennootschappen, waarin zij alle aandelen houdt middels een in Duitsland gevestigde tussenhoudstervennootschap: zie ook het schema. De derde procedure betreft de vraag naar een fiscale eenheid tussen twee in Nederland gevestigde zustervennootschappen, waarvan alle aandelen worden gehouden door een in het buitenland, in Duitsland gevestigde moedermaatschappij (die geen vaste inrichting in Nederland heeft). De Nederlandse Belastingdienst weigerde in alle drie de gevallen om de gevraagde fiscale eenheid toe te staan. Ten onrechte zo besliste het EU-Hof. 11 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Commentaar Met de uitspraak van het EU-Hof kunnen internationaal opererende concerns een fiscale eenheid ‘over de grens’ aangaan om een groepsinterne verrekening te realiseren van de in Nederland behaalde bedrijfsresultaten. Let op: de uitspraak van het EU-Hof ziet uitsluitend op een fiscale eenheid ‘over de grens’ waardoor de in Nederland belastbare bedrijfsresultaten kunnen worden gevoegd. Zie ook BelastingBelangen, augustus 2011: Fiscale eenheid met buitenlandse concernvennootschappen. Het EU-Hof heeft eerder een fiscale eenheid tussen een in Nederland gevestigde moedermaatschappij en een bijvoorbeeld in België gevestigde dochtervennootschap afgewezen. In die situatie is sprake van twee verschillende fiscale regimes, van twee EU-lidstaten. Als in zo’n situatie een fiscale eenheid mogelijk zou zijn, zou de moedermaatschappij het fiscale regime voor de dochtermaatschappij zelf kunnen kiezen en dat vindt de EU-rechter ongewenst. De uitspraak van het EU-Hof verplicht de Nederlandse wetgever om de wettekst aan te passen. De kans bestaat dat de wetgever de gevolgen van dit arrest nog – op onderdelen – zal willen repareren. Vooral ook omdat de nu toegelaten fiscale eenheid over de grens onder omstandigheden tot een dubbele verliesverrekening kan leiden. 12 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV BTW-vrijstelling voor ZZP-ers in de zorg 26 juni 2014 De Hoge Raad heeft recent beslist dat ZZP-ers in de zorg die zich ‘verhuren’ aan een ziekenhuis om daar medische diensten te verrichten, BTW-vrijgesteld zijn. Ook als zij hun werkzaamheden in het ziekenhuis onder leiding en toezicht van een arts of specialist verrichten. Zij verrichten BTW-vrijgestelde medische diensten, zij geven medische verzorging aan patiënten in de zin van de BTW-wetgeving. Voorwaarde voor de BTW-vrijstelling is wel dat de ZZP-er een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar is. Vier ZZP-ers in de zorg – operatieassistenten en anesthesieverpleegkundigen – vormden samen een maatschap. Zij boden hun diensten aan bij ziekenhuizen die een tekort hadden aan gekwalificeerd personeel. De contracten tussen de maten en de ziekenhuizen varieerden van een maand tot een jaar. De maatschap factureerde de werkzaamheden, per uur tegen een overeengekomen tarief. De maatschap ging er van uit dat de verleende diensten onder de BTW-vrijstelling voor ‘medische verzorging’ vielen. De inspecteur dacht daar anders over: zijns inziens was sprake van een BTW-belaste dienst, het uitlenen van personeel. Hij legde de maatschap een naheffingsaanslag omzetbelasting op. In de daaropvolgende procedure stelden Rechtbank Haarlem en Hof Amsterdam de inspecteur in het gelijk, de Hoge Raad niet. Volgens de Hoge Raad was geen sprake van het ter beschikking stellen of uitlenen van personeel of arbeidskrachten. De vier maten verrichten hun werkzaamheden als zelfstandige ondernemers; zij waren niet ondergeschikt aan de maatschap. De door de maatschap overeengekomen diensten met derden werden in feite door ieder van de maten verricht, zonder bemiddeling of tussenkomst van een derde. De werkzaamheden die de maten in het ziekenhuis verrichten vormden volgens ons hoogste rechtscollege ‘naar hun aard een wezenlijk, inherent en onafscheidbaar deel van aan patiënten geboden medische verzorging’. Die werkzaamheden of diensten kwalificeerden, zowel vanuit de positie van de patiënten als vanuit de positie van het ziekenhuis, als ‘medische verzorging’ in de zin van BTW-Richtlijn 2006, en waren derhalve BTW-vrijgesteld. Dat de maten hun werkzaamheden verrichten onder leiding en toezicht van de chirurg of de anesthesioloog van het ziekenhuis – die eindverantwoordelijk was voor de medische behandeling – deed daar niet aan af. Dat toezicht was volgens de Hoge Raad niet van belang bij het karakteriseren van een prestatie met het oog op toepassing van een BTW-vrijstelling. De uitspraak van het Hof en de naheffingsaanslag werden vernietigd. Commentaar De Hoge Raad maakt met dit arrest een einde aan de al langer slepende discussie tussen ZZP-ers in de zorg en de fiscus. De Belastingdienst stelt zich daarbij op het standpunt dat de ZZP-ers BTW-plichtig zijn, omdat zij hun werkzaamheden niet zelfstandig maar onder toezicht verrichten. Zie ook BelastingBelangen, april 2013: BTW-vrijstelling medische diensten: ook voor ZZP-ers? Ons hoogste rechtscollege maakt korte metten met die opvatting: BIG-geregistreerde ZZP-ers in de zorg verrichten BTW-vrijgestelde medische diensten. 13 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Verhuurde woningen in box 3: marktwaarde 30 juni 2014 Bent u in privé eigenaar van verhuurde woningen in box 3? De wet verplicht u om die woningen te waarderen op de WOZ-waarde, en bij permanent verhuurde woningen kunt u die WOZ-waarde verminderen met de leegwaarderatio. Zie ook BelastingBelangen, februari 2010: Hogere waardering van box 3 vastgoed in 2010? De belastingrechter heeft deze waarderingsgrondslag recent verworpen voor een verhuurde woning waarvan de WOZ waarde gecorrigeerd met de leegwaarderatio uitkwam op € 373.800, terwijl de Belastingdienst de marktwaarde had getaxeerd op slechts € 274.000. In die procedure ging het om een woning die al lange tijd werd verhuurd, waar de huurster recht had op huurbescherming van vóór de huurliberalisering. De rechter vond dat waardeverschil zo buitensporig groot dat hij de wettelijke waarderingsmethodiek verwierp: de woning kon gewaardeerd worden op de (veel lagere) marktwaarde. Ga na of u met deze uitspraak uw verhuurde vastgoed in box 3 niet veel lager kunt waarderen. 14 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Verbod privégebruik auto: externe controle bij DGA 04 juni 2014 Een werkgever kan zijn werknemer verbieden om de auto van de zaak voor privé te gebruiken. Als werkgever en werknemer dat verbod schriftelijk vastleggen én naleven blijft de bijtelling privégebruik auto achterwege zonder dat de werknemer een rittenadministratie hoeft bij te houden. De werkgever moet de naleving van het verbod wél controleren. De BV en haar directeur-grootaandeelhouder kunnen ook zo’n verbod afspreken. Maar dan gelden er wel extra eisen voor de controle op de naleving. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft recent beslist dat die controle door een externe partij moet worden uitgevoerd. Een werkgever kan met zijn werknemer afspreken dat het verboden is om de auto van de zaak voor privédoeleinden te gebruiken. Met zo’n verbod kan de bijtelling privégebruik auto eenvoudig worden vermeden. De werkgever hoeft dan niets te verlonen, en de werknemer hoeft geen tijdrovende kilometeradministratie te voeren. Natuurlijk zijn er voorwaarden, te weten: - het verbod van privégebruik moet schriftelijk worden vastgelegd. Op de site van de Belastingdienst staat een voorbeeldafspraak (voor bestelauto’s) die u kunt downloaden: Voorbeeldafspraak (PDF) - de werkgever moet de naleving van het verbod controleren. De werkgever kan dat doen door de verreden kilometers te koppelen met de agenda van de werknemer voor bedrijfsbezoeken, door het kilometrage te vergelijken met opgaven van de leasemaatschappij en het aantal tankbeurten, door toezicht te houden op verkeersboetes, schademeldingen en tanken buiten werktijd, etc., én - als de werknemer toch privé gebruik maakt van de auto, moet de werkgever hem bestraffen. Bijvoorbeeld door de werknemer een passende geldboete op te leggen, de naheffing van belasting en premies op hem te verhalen, of door hem te ontslaan. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft recent uitspraak gedaan in een zaak waarbij een DGA met zijn BV een schriftelijk verbod van privégebruik auto was overeengekomen. Het ging om een bestelbus van de zaak, een Volkswagen Transporter. De overeenkomst kwam in grote lijnen overeen met de voorbeeldafspraak op de site van de Belastingdienst. Toch accepteerde de inspecteur die overeenkomst niet, hij vond het toezicht op de naleving van het privéverbod niet goed genoeg geregeld. De werkgever – de BV – moest dat controleren, en dat betekende in feite dat de DGA toezicht op zichzelf moest houden. De inspecteur vond dat de BV die controle door een derde had moeten laten uitvoeren. Dat was niet gebeurd, en daardoor kon de BV de naleving van het verbod niet aantonen. De inspecteur legde de BV een naheffingsaanslag loonheffing op. In de daaropvolgende procedure stelde Hof Arnhem-Leeuwarden de inspecteur in het gelijk. De DGA is werkgever én werknemer, en dat vereist een bijzondere vorm van toezicht op het verbod van het privegebruik van de auto van de zaak. De eis van de inspecteur dat de BV die controle door een derdepartij had moeten laten uitvoeren vond de rechter terecht. De DGA kon ook anderszins niet overtuigend aantonen dat hij 15 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV niet privé met de bestelbus gereden had. De naheffingsaanslag werd gehandhaafd. Commentaar Deze opmerkelijke uitspraak kan voor de praktijk verstrekkende gevolgen hebben. Als de belastingrechter de DGA en zijn BV consequent gaat vereenzelvigen bij de beoordeling of de fiscale spelregels wel correct zijn nageleefd, resulteert dat uiteindelijk in een fiscaal transparante BV. We wachten de verdere ontwikkelingen in dit dossier met belangstelling af. 16 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Rechtbank Den Haag handhaaft crisisheffing 2013 24 juni 2014 Rechtbank Den Haag heeft onlangs uitspraak gedaan in enkele procedures over de crisisheffing 2013. De rechtbank handhaaft de crisisheffing, en daarmee wint de fiscus de eerste slag in de naar verwachting langslepende rechtsstrijd over deze heffing. De Rechtbank vindt de crisisheffing niet in strijd met de wetssystematiek, geen ongerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht, en niet evident in strijd met het discriminatieverbod uit het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). Tegen de uitspraken zal beroep worden ingesteld. Werkgevers moesten in 2013 eenmalig 16% extra belasting afdragen over het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van hun medewerkers indien en voor zover dat loon over 2012 meer dan € 150.000 was. Het kabinet heeft deze eenmalige crisisheffing éénmalig verlengd: werkgevers moeten de 16% crisisheffing ook in 2014 over het surplusloon van 2013 afdragen. De crisisheffing is een pseudo-eindheffing: de werkgever kan deze heffing niet verhalen op de werknemer. De crisisheffing is in BelastingBelangen bij herhaling aan de orde gesteld: zie ook BelastingBelangen, juni 2012: Begrotingsakkoord 2013: Eenmalige crisisheffing over lonen boven € 150.000, augustus 2012: Weerstand tegen de eenmalige crisisheffing in 2013, februari 2013: Crisisheffing hoge lonen: verduidelijkt en omstreden, en oktober 2013: Belastingplan 2014; Eénmalige crisisheffing toch verlengd. Over de crisisheffing wordt volop geprocedeerd. Rechtbank Den Haag heeft recent uitspraak gedaan in zeven procedures, en daarnaast heeft Financiën met de koepelorganisaties van fiscale dienstverleners elf proefprocedures opgestart. Zie ook elders in dit nummer van BelastingBelangen: Proefprocedures en rechtsvragen over de crisisheffing. Rechtbank Den Haag heeft de crisisheffing 2013 gehandhaafd. De Rechtbank heeft in zeven procedures uitspraak gedaan en daarbij op drie rechtsvragen een beslissing gegeven: 1. de crisisheffing is niet in strijd met de wetssystematiek. Belanghebbenden stelden dat de Wet loonbelasting geen ruimte biedt voor de crisisheffing: het loon (boven de € 150.000) is al bij de werknemer belast met loonheffing, en kan niet nogmaals met 16% eindheffing worden getroffen. Rechtbank Den Haag heeft deze stelling verworpen. Krachtens de Wet loonbelasting wordt de loonbelasting geheven van "werknemers of hun inhoudingsplichtige". De wetgever heeft bij de crisisheffing uitdrukkelijk bepaald dat de pseudo-eindheffing wordt geheven "in afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde". De wetgever heeft zo de crisisheffing ‘naast’ de heffing van loonbelasting adequaat geregeld. 2. de crisisheffing is niet in strijd met het Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De procederende werkgevers vinden de crisisheffing in strijd met artikel 1 van het genoemde Protocol: de heffing vindt plaats met terugwerkende kracht, nu die pas in mei 2012 bekend is gemaakt toen het salaris van de werknemers over dat jaar – de basis voor de heffing – al nagenoeg vaststond, door wetgeving die niet te 17 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV voorzien was en die een aanzienlijk financieel nadeel oplevert. De Rechtbank oordeelt daar anders over. Het kabinet heeft de crisisheffing ingevoerd om extra belastingopbrengsten te verkrijgen om zo het Nederlandse begrotingstekort terug te brengen. In die belastingafdracht zijn wel enige aspecten van terugwerkende kracht te onderkennen, maar die zijn niet zo zwaarwegend dat de eindheffing apert onredelijk is. De wetgever is met de crisiseindheffing binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid gebleven, zo besliste de Rechtbank. 3. de crisisheffing is niet in strijd met het discriminatieverbod uit het IVBPR. Tot slot besliste de Rechtbank ook dat de crisisheffing niet in strijd is met het discriminatieverbod van het IVBPR. Ook hier kwam de Rechtbank tot de conclusie dat de wetgever met de keuze voor een werkgeversheffing niet buiten zijn ruime vrijheid van handelen is getreden. Uit de parlementaire behandeling van de crisisheffing blijkt duidelijk dat de wetgever bewust niet gekozen heeft voor invoering van een vijfde tariefschijf (met een 60% tarief) in de inkomstenbelasting vanwege de negatieve consequenties voor het vestigingsklimaat. Van de keuze van de wetgever voor een werkgeversheffing kan niet worden gezegd dat die ‘evident van elke redelijke grond is ontbloot’. De wetgever mocht daarbij kiezen voor een wat ruwe regeling, waarbij 16% belasting wordt geheven over het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking in het voorafgaande kalenderjaar. Van willekeur was volgens de Rechtbank geen sprake. Commentaar De procedures voor Rechtbank Den Haag vinden plaats naast de elf proefprocedures die Financiën tezamen met fiscale dienstverleners heeft geselecteerd. Dat oogt dubbelop, maar dat is het niet. In de proefprocedures komen meer geschilpunten – rechtsvragen – aan de orde dan in de zaken waarin Rechtbank Den Haag nu uitspraak heeft gedaan. En in de proefprocedures wordt weer niet aan de orde gesteld of de crisisheffing een aanzienlijk financieel nadeel – een ‘individual excessive burden’ – voor een werkgever oplevert. Werkgevers die zich bij de proefprocedures hebben aangesloten hebben daar nadrukkelijk voor moeten tekenen. Wij wachten met belangstelling af of de uitspraak van Rechtbank Den Haag stand zal houden in het vervolg van deze procedure. 18 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Een nieuwe auto, of een tweedehandsje 30 juni 2014 Bent u toe aan een nieuwe auto? Overweeg dan om een tweedehands auto te kopen met een lage bijtelling voor privégebruik. Een hybride auto met een CO²-uitstoot van maximaal 50 gram per kilometer die voor 1 januari 2012 voor het eerst op naam is gesteld, biedt een bijtelling van 0% voor het privé gebruik tot 2017. U kunt met zo’n tweedehands auto nog drie jaar lang privé rijden zonder bijtelling. Dat levert u al snel enkele duizenden euro’s aan belastingvoordeel op. 19 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV De Belastingdienst kan en moet beter 23 juni 2014 Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft op 19 mei jl. de ‘Brede agenda voor de Belastingdienst’ naar de Tweede Kamer gezonden. Die notitie omvat een overzicht van de knelpunten waar de Belastingdienst mee te maken heeft, te weten achterstallig onderhoud in werkprocessen, te ingewikkelde wetgeving én onredelijke verwachtingen die de politiek en burgers hebben van de Belastingdienst. De staatssecretaris heeft een langdurig verbeterprogramma aangekondigd, want ‘de Belastingdienst kan en moet beter’. Staatssecretaris Wiebes van Financiën concludeert in zijn ‘Brede agenda voor de Belastingdienst’ dat de Belastingdienst in de kern een professionele en goed functionerende organisatie is. Maar het kan en moet beter, want ”binnen de Belastingdienst gaat niet alles goed en als er niet wordt ingegrepen zullen zich steeds vaker problemen gaan voordoen”. De Belastingdienst heeft te maken met een alsmaar uitdijend takenpakket, door steeds complexer fiscale wetgeving, en de tijd om daar adequaat op in te spelen is vaak te kort. Politiek en burgers verwachten zeer laag foutenpercentage bij de uitvoering van dat takenpakket, en dat is bij de bestaande werkprocessen niet langer te realiseren. De Belastingdienst moet aan de slag met het vernieuwen en verbeteren van die processen én met het bijstellen van verwachtingen. Daarbij is een vergaande vereenvoudiging van het fiscale stelsel geen keuze, maar een voorwaarde voor succes. De staatssecretaris heeft per direct een samenhangend, langdurig verbeterprogramma in gang gezet. Daarbij kiest hij voor de volgende drie sporen: - het verminderen van complexiteit; Het kabinet is van plan om het belasting- en toeslagenstelsel op korte termijn kritisch tegen het licht te houden. Daarbij wordt ook het rapport van de commissie van Dijkhuizen ‘meegenomen’ (zie ook BelastingBelangen, juni 2013: Naar een activerender belastingstelsel). Een belangrijk onderdeel hierbij is de beoordeling op uitvoerbaarheid. Die beoordeling vindt thans ook plaats, maar de staatssecretaris gaat de uitvoeringstoets meer integraal uitvoeren, met oog voor stapeling, aandacht voor fraude en vrij van politieke druk. De uitkomst daarvan zal openbaar worden gemaakt. De hernieuwde uitvoeringstoets heeft ook tot gevolg dat enkele al lopende wetgevingsprojecten worden stopgezet, of bijgestuurd. De staatssecretaris noemt in dit verband onder meer het wetsvoorstel Wet vereenvoudig formeel verkeer Belastingdienst. 20 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV - het robuuster maken van werkprocessen; De Belastingdienst werkt met massale batchgewijze processen, en die processen sluiten niet meer aan bij de steeds meer geïndividualiseerde gegevensuitwisseling. En sommige automatiseringsprocessen zijn sterk verouderd. Als voorbeeld noemt de staatssecretaris de automatiseringssystemen die de inning van belasting ondersteunen. De massale processen van de Belastingdienst moeten grondig worden vernieuwd. De situatie is urgent, maar niet dramatisch. De maatregelen voor de komende vijf jaar worden opgenomen in een ICT-ontwikkelkalender, en die kalender zal uiterlijk op 1 oktober 2014 gereed zijn. Door verdergaande digitalisering worden de processen gestandaardiseerd, geüniformeerd en meer efficiënt. De staatssecretaris noemt in dit kader de uitbreiding van SBR (Standard Business Reporting) naar alle informatiestromen tussen fiscaal dienstverleners, grote ondernemingen en de Belastingdienst. En een portal voor belastingen, waar burgers hun gegevens – op een persoonlijke webpagina: ‘mijn Belastingdienst.nl’ kunnen inzien, mutaties kunnen doorgeven, en aangifte doen. Het online doen van aangifte stelt hoge eisen aan de digitale infrastructuur, en daarom overweegt Financiën om vanaf 2015/2016 het doen van aangifte in de tijd te spreiden. De fatale datum van 1 april zou dan kunnen vervallen, en dat vermindert ook de piekbelasting bij de Belastingtelefoon in de maand maart. - het helder maken van verwachtingen en het rapporteren van de prestaties; Ondernemers en burgers zijn gebaat bij een helder beeld van wat er van de Belastingdienst mag worden verwacht. De staatssecretaris gaat het normenstelsel van de Belastingdienst kritisch beoordelen en hij wil daarover transparanter rapporteren. Belastingbetalers verwachten én verdienen een snel resultaat, maar dat zit er helaas niet in, zo laat de staatssecretaris weten. Het verbeterprogramma van werkprocessen, met de daarbij behorende vernieuwing van de ICT-structuur gaat meerdere jaren vergen. Volgens de bewindsman zijn de problemen in de loop van vele jaren ontstaan en die kunnen niet in enkele dagen worden opgelost. Commentaar Erik Wiebes, de nieuwe staatssecretaris van Financiën, heeft zich in drie en een halve maand ingewerkt, en komt na 100 dagen met zijn aanpak voor hervorming van de Belastingdienst. Zijn voorganger Weekers deed dat ook, in april 2011: zie ook BelastingBelangen, april 2011: Een nieuw belastingstelsel, mean en lean. Veel verbeterpunten uit de ‘Brede agenda voor de Belastingdienst’ van Wiebes stonden ook al in Weekers’ plan; met de continuïteit van het beleid zit het wel goed. Uit Wiebes plan blijk duidelijk dat de ICT-structuur van de Belastingdienst niet meer van deze tijd is en op korte termijn ingrijpend aangepast moet worden. Dat kan tot gevolg hebben dat het kabinet zich noodgedwongen terughoudend moet opstellen met voorstellen om ons belasting- en toeslagenstelsel aan ter passen. Als ‘het systeem’ die aanpassingen niet aan kan, zijn we verder van huis. We wachten met belangstelling af wat het wordt. 21 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV DGA: beperk de afroommethode 30 juni 2014 DGA, stelt de inspecteur uw salaris uit de BV vast met de afroommethode? En komt uw salaris daardoor veel hoger uit dan u wenselijk vindt? U kunt daar wel wat aan doen! Uit recente rechtspraak blijkt dat de afroommethode niet kan worden toegepast bij een DGA vrije beroeper met een praktijk-BV en bij een DGA die naast zichzelf ook nog andere werknemers op de payroll van de BV heeft (zie BelastingBelangen, december 2012: Salaris DGA-vrije beroeper: afroommethode niet toegestaan bij praktijk-BV en Salaris DGA-vrije beroeper: afroommethode niet toegestaan bij meer werknemers in de BV). De Hoge Raad heeft beslist dat in die situaties niet gezegd kan worden dat de opbrengsten in de BV voor 90% of meer door de DGA als werknemer van de BV worden verdiend. En dat is vereist voor toepassing van de afroommethode! U vermijdt de afroommethode als u, DGA, een tweede werknemer in de BV aanstelt en die werknemer tenminste 10% van de omzet in de BV verdient. Dat kan niet in alle gevallen, er zitten haken en ogen aan zo’n tweede man of vrouw, maar wellicht past het wel in uw situatie. Een andere oplossing is de koppeling van uw praktijk-BV met een samenwerkingsverband van beroepsgenoten. Vereist is dan dat u als vrije beroeper in BV-vorm toetreedt tot een maatschap van beroepsgenoten. Uw winstaandeel wordt dan mede afhankelijk van de werkzaamheden van uw maten, en dan kan de afroommethode niet meer worden toegepast. U kunt de schade van de afroommethode beperken door bij de vaststelling van uw salaris in geld rekening te houden met de bijtelling privé gebruik auto. Die bijtelling telt mee voor de invulling van het gebruikelijk loon, en vermindert het salaris in geld. Overleg het eens met uw adviseur. 22 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV WK-pool: is de prijs belast? 28 juni 2014 Bij ons op de zaak is er volop aandacht voor het wereldkampioenschap voetballen. We hebben een pool georganiseerd, en daar doen heel wat mensen aan mee. Vrijwel alle medewerkers van de zaak, plus de nodige buitenstaanders. Met de inleg van de deelnemers komen we uit op een hoofdprijs van net boven de € 1.000. De tweede en derde prijs zijn ook leuke bedragen. In diverse publicaties heb ik wel wat gelezen over het al dan niet belast zijn van zo’n prijs, maar hoe zit dat nu precies? Antwoord Bij een wk-pool kan de kansspelbelasting aan de orde komen: de winnaar moet dan 29% belasting aftikken over de gewonnen prijs. De spelregels voor die heffing zijn als volgt. Als de wk-pool georganiseerd is onder een kleine groep collega’s, vrienden of familieleden, en buitenstaanders mogen niet meedoen aan de pool, dan is over een gewonnen prijs geen kansspelbelasting verschuldigd. Door het besloten karakter van de groep deelnemers is er geen sprake van het gelegenheid geven tot deelname aan een kansspel. Bij een pool die wél als kansspel kan worden aangemerkt, is de te winnen geldprijs – bij een prijs in natura: de waarde daarvan – vrijgesteld van kansspelbelasting als die prijs onder de € 454 blijft. Bij een hogere prijs is over het volledige bedrag 29% kansspelbelasting verschuldigd. De organisator van de pool moet die belasting inhouden en afdragen aan de Belastingdienst. Let op: bij de grens van € 454 gaat het om het totaalbedrag aan prijzen. Bij een eerste, tweede en derde prijs moeten die gezamenlijk in aanmerking worden genomen. In uw situatie lijkt geen sprake te zijn van een pool voor een besloten groep. U geeft zelf aan dat er naast de medewerkers van uw bedrijf ook ‘de nodige buitenstaanders’ meedoen aan de pool. Als uw wk-pool niet als besloten pool kan worden aangemerkt, zijn de prijswinnaars 29% kansspelbelasting verschuldigd: het totale prijzengeld komt immers ruimschoots boven de € 454 uit. De organisator van de pool moet de kansspelbelasting inhouden op de prijs, en die afdragen aan de Belastingdienst. Als een werknemer de pool heeft georganiseerd, is hij de organisator: hij moet de belasting inhouden en afdragen. Maar als die werknemer dat in opdracht van het bedrijf – zijn werkgever – heeft gedaan, wordt de werkgever als organisator aangemerkt. Als er geen inhouding en afdracht van kansspelbelasting plaatsvindt, kan de Belastingdienst de verschuldigde belasting alsnog naheffen bij de prijswinnaar. Voor meer informatie over de kansspelbelasting zie de brochure op de site van de Belastingdienst: Kansspelbelasting. 23 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Betaal de fiscus op tijd 30 juni 2014 Als uw BV haar zakelijke belastingen – loonheffingen, BTW – en pensioenpremies niet op tijd kan betalen moet de DGA als bestuurder van de BV die betalingsonmacht tijdig melden bij de Belastingdienst / het bedrijfspensioenfonds. Tijdig is binnen twee weken na het tijdstip van de verplichte betaling van die belastingen. Heeft de DGA tijdig gemeld, dan kan de Belastingdienst hem als bestuurder uitsluitend nog in privé aansprakelijk stellen voor de niet (tijdig) betaalde belastingen als de betalingsonmacht een gevolg is van verwijtbaar ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur’. De Belastingdienst moet dat aannemelijk maken, daar ligt de bewijslast. Uit recente rechtspraak blijkt dat de belastingrechter ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur’ aanwezig acht als de BV haar leveranciers en andere schulden wel betaalt, maar de Belastingdienst willens en wetens ‘achterstelt’. De belastingschulden die daardoor ontstaan zijn het gevolg van onbehoorlijk bestuur: de bestuurder kan daarvoor in privé aansprakelijk worden gesteld. U bent gewaarschuwd...... 24 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Uit de firma, uitkoopsom ineens aftrekbaar? 29 juni 2014 Vorig jaar heb ik de vennootschap onder firma met mijn medevennoot X beëindigd. Ik kon het niet opbrengen om nog langer samen met hem te ondernemen. Hij bakte er niets van, en stapelde schuld op schuld in de zaak. En daar was ik als vennoot hoofdelijk aansprakelijk voor. Als ik hem niet uit de zaak gezet had, waren we zeker failliet gegaan. X had bij zijn uittreden een negatief kapitaal van afgerond € 15.000. Dat bedrag heeft hij niet meer betaald, omdat hij zich – terecht – ‘uit de zaak gezet’ voelde. Ik heb zijn negatieve kapitaal maar voor mijn rekening genomen. Ik zie daar nooit meer een cent van terug, dus ben ik van plan om dat direct ten laste van mijn aandeel in de firmawinst te brengen. Is dat akkoord? Antwoord Die aftrek ineens is goed te verdedigen. U heeft in feite uw medevennoot uitgekocht, en hem een uitkoopsom meegegeven omdat hij is uitgetreden zonder zijn negatieve kapitaal te moeten aanzuiveren. Het heeft er alles van weg dat u dat negatieve kapitaalsaldo voor uw rekening heeft genomen om van uw medevennoot af te komen, om te voorkomen dat hij nog meer schulden in de zaak zou maken waar u – als medevennoot – hoofdelijk voor aansprakelijk was. En om te voorkomen dat de zaak failliet zou gaan. De uitkoop heeft zo bezien plaats gevonden omdat het handhaven van uw medevennoot in een leidende rol binnen de onderneming, met het oog op het bedrijfsbelang, niet langer verantwoord was. Op basis van deze motivering lijkt mij een aftrek ineens van de uitkoopsom goed verdedigbaar. De inspecteur zal mogelijk een andere uitwerking verdedigen. Als u uw medevennoot heeft uitgekocht om uw eigen winstaandeel in de onderneming te vergroten, moet u de uitkoopsom fiscaal als betaalde goodwill aanmerken. Bij die optie kunt u de uitkoopsom in 10 jaar tijd afschrijven ten laste van uw winst. Mij lijkt dat deze uitwerking minder goed past bij de door u geschetste feiten. Aan u de taak om de inspecteur daar van te overtuigen. 25 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV AB-taxcredit: verrekenen met box 3 belasting? 29 juni 2014 In 2011 is mijn BV failliet gegaan. Ik heb daardoor een aanmerkelijkbelang-verlies van bijna € 200.000 geleden. Dat verlies kon ik niet verrekenen in box 2 – ik had geen positief inkomen in die box – en dus heb ik gekozen voor de boxoverschrijdende verliesverrekening. Begin dit jaar heb ik de beschikking voor de 25% belastingkorting aangevraagd en verkregen: ik kan € 48.582 (25% van het aanmerkelijkbelang-verlies) verrekenen met de te betalen belasting over mijn inkomen in box 1, te rekenen vanaf 1 januari 2013. En daar zit het probleem: ik heb in 2013 geen belastbaar inkomen in box 1, en waarschijnlijk ook niet in dit jaar en de daaropvolgende jaren. Ik ben gestopt met werken, en heb enkel nog fiscaal inkomen in box 3. Kan ik die taxcredit ook verrekenen met de in box 3 te betalen belasting? Volgens mijn adviseur niet, maar is die beperkte verrekening met alleen box 1-belasting geen discriminatie? Antwoord Uw adviseur heeft het bij het rechte eind: u kunt het bedrag van de belastingkorting, de taxcredit, niet verrekenen met de in box 3 verschuldigde belasting. De belastingwet biedt de mogelijkheid om een verlies uit aanmerkelijk belang dat niet in box 2 kan worden verrekend, om te zetten in een belastingkorting – tot 25% van dat verlies – en dat bedrag kan uitsluitend verrekend worden met de verschuldigde belasting over het inkomen uit werk en woning in box 1. De beschikking met daarin het bedrag van de belastingkorting kan worden aangevraagd nadat de ondernemer – en zijn fiscale partner – twee kalenderjaren na het verliesjaar geen aanmerkelijk belang heeft gehad. De belastingkorting kan worden verrekend met de box 1 belasting over het voorafgaande kalenderjaar – in uw situatie is dat 2013 – en de zeven daarop volgende jaren. Als u geen inkomen in box 1 in 2013 en 2014 heeft, kunt u de verrekening met de box 1 belasting nog tot over 2020 toepassen. De belastingrechter vindt de beperking van de verrekening tot de box 1 belasting geen verboden discriminatie. De wetgever heeft uitdrukkelijk gekozen voor een gesloten boxenstelsel, en dat heeft tot gevolg dat een verlies in de ene box niet verrekend kan worden met (belasting over het) inkomen in een andere box. De wetgever heeft desondanks de boxoverschrijdende verrekening van een aanmerkelijkbelang-verlies toegestaan om zo een bijdrage te leveren aan een grotere rechtsvormneutrale belastingheffing over de winst uit onderneming. Daarmee heeft de wetgever een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond gegeven voor het doorbreken van het gesloten boxenstelsel en het toestaan van de verrekening met uitsluitend de belasting over het inkomen van box I. Er rest u geen andere mogelijkheid dan alsnog belastbaar inkomen in box 1 te creëren in de komende jaren. Overleg met uw belastingadviseur welke mogelijkheden u daarvoor heeft. 26 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Scholieren- en studentenregeling 2014 30 juni 2014 Scholieren en studenten die in de komende zomervakantie gaan bijverdienen, kunnen hun werkgever vragen om de voordelige scholieren- en studentenregeling toe te passen. Met die regeling wordt de inhouding van loonheffing op hun bijverdiensten geminimaliseerd. De werkgever kan de verdiensten van de student/scholier spreiden over een kalenderkwartaal, waardoor maximaal van de loonheffingskorting gebruik kan wordt gemaakt. Daardoor wordt minder loonheffing ingehouden, en dat maakt het later terugvragen van die loonheffing met een P-biljet veelal overbodig. De scholier of student moet de werkgever verzoeken om de regeling toe te passen. De Belastingdienst heeft daar een standaardformulier voor: Model Opgaaf gegevens voor de loonheffingen Studenten- en scholierenregeling (PDF). De werkgever moet die verklaring bij zijn loonadministratie bewaren. De scholieren- en studentenregeling kan maximaal drie maanden bij niet meer dan één werkgever worden toegepast. 27 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Gouden handdruk-BV: 20% korting pakken of niet? 30 juni 2014 Een (ex-)werknemer die zijn ontslagvergoeding – een gouden handdruk – heeft ondergebracht in een stamrecht-BV, kan die BV in 2014 met 20% korting leegschudden. Hij kan er voor kiezen om de stamrechtuitkeringen dit jaar ineens en volledig uit te keren, door het stamrecht af te kopen. De afkoopwaarde wordt voor 80% in de belastingheffing betrokken én de heffing van revisierente blijft achterwege. Het kabinet verwacht met de afkoop van het stamrechtvermogen € 1,2 miljard extra belastingopbrengst op te halen. Fiscaal vermogen ontklemmen Nederland is een rijk land. Wij hebben veel vermogen ondergebracht in ‘fiscale spaarpotten’, bakken geld waar nog een fiscale claim op zit. De grootste fiscale spaarpot is ons gezamenlijke pensioenkapitaal, geraamd op ruim 1.100 miljard euro, met een belastingclaim van zeker 400 miljard. Daarvan is ruim 70 miljard pensioen in eigen beheer, ondergebracht in 141.500 BV’s. De winstreserves in onze BV’s doen ook leuk mee: deze spaarpot is goed voor 140 miljard euro. Daarmee is de koek nog niet op: er zit ook nog flink wat fiscaal kapitaal in lijfrenten, stamrechten en de levensloopregeling. Ons nationale woningbezit telt ook mee, maar dat is een onzekere post: de waarde van onze woningen daalt en de totale hypotheekschuld zit al boven de 675 miljard euro. En op de meerwaarde van ons woningbezit – als die al gerealiseerd kan worden – zit geen fiscale claim. Financiën wil – gedwongen door de crisis – een paar fiscale spaarpotten stukslaan. Om fiscaal beklemd vermogen te ‘ontklemmen’, de belastingheffing daarover naar voren te halen en met de netto-inkomsten een bestedingsimpuls te creëren. Spaarders worden met een belastingkorting getriggerd om hun spaarpot voortijdig leeg te schudden. In 2013 was de levensloopregeling het doelwit: levenslopers konden hun tegoed ineens met een korting 20% opnemen (zie ook BelastingBelangen, december 2012: Levensloopregeling: doorlopen of 20% korting in 2013 pakken?). Dit jaar geldt voor stamrecht-BV’s met daarin een ‘gouden handdruk’, een ontslaguitkering, hetzelfde aanbod. Afkoop stamrecht in 2014 In 2014 kan een (ex-)werknemer zijn goudenhanddruk-stamrecht – hierna ook: loonstamrecht – afkopen zonder fiscale sancties. Bij afkoop van het volledige stamrecht kan 20% van de afkoopwaarde belastingvrij worden geïncasseerd. Een gedeeltelijke afkoop is ook toegestaan, maar dan geldt de 20% korting niet! Naast de loonheffing is over de afkoopwaarde ook 5,4% premie Zorgverzekeringswet verschuldigd (over een maximaal bijdrage-inkomen van € 51.414). Tot 2014 was over de afkoop van een stamrecht ook nog 20% revisierente verschuldigd. Die strafheffing is per 1 januari 2014 vervallen, voor alle vormen van onrechtmatige afwikkeling van een stamrecht. Denk aan afkopen of prijsgeven van het stamrecht. Bij een gedeeltelijke afkoop is nu ook geen revisierente meer verschuldigd. De mogelijkheid om het stamrecht fiscaal vriendelijk af te kopen geldt uitsluitend voor een loonstamrecht, een aanspraak op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon. Beter bekend als een goudenhanddruk-stamrecht. Zo’n stamrecht kan ondergebracht zijn bij een bank, een verzekeraar of bij een eigen stamrecht-BV. De faciliteit geldt niet voor stamrechten die ontstaan zijn bij de inbreng van een eenmanszaak in een BV. 28 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV De waarde van het stamrecht De belastingheffing vindt plaats over 80% van de afkoopwaarde van het stamrecht. De vraag is hoe die afkoopwaarde moet worden vastgesteld. Is het stamrecht ondergebracht bij een bank of een verzekeraar, dan bepaalt de uitvoerder – de bank of de verzekeraar – die afkoopwaarde. Daar valt verder niet over te marchanderen. Is het stamrecht ondergebracht in een eigen stamrecht-BV dan is het vaststellen van de afkoopwaarde een stuk lastiger. Financiën heeft daar richtlijnen voor gegeven in een Vraag & Antwoord op de pensioensite van de Belastingdienst (zie ook: Afkoopwaarde loonstamrecht eigen beheer). De afkoopwaarde is afhankelijk van de aard en vorm van het loonstamrecht. Hierbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen ‘gerichte stamrechten’ en ‘zuivere stamrechten’. Uitgangspunt bij het vaststellen van de afkoopwaarde is dat het vermogen dat daadwerkelijk in de BV beschikbaar is, niet van belang is voor het bedrag dat in de belastingheffing moet worden betrokken. De afkoopwaarde kan hoger of lager zijn dan het vermogen in de stamrecht-BV. De afkoopwaarde moet zakelijk worden vastgesteld, als ware er sprake van een stamrecht dat tussen onafhankelijke derden is overeengekomen. Een professionele verzekeraar zal bij afkoop van een stamrecht niet bereid zijn om een hoger bedrag uit te keren dan de reservewaarde van het loonstamrecht, gecorrigeerd met een kostenverrekening. Gericht stamrecht Een gericht stamrecht is een stamrecht waarbij de uitkeringen nog niet vaststaan. De omvang van de uitkeringen wordt pas vastgesteld op de datum dat de uitkeringen ingaan, aan de hand van de (opgerente) koopsom en de op dat tijdstip geldende tarieven van een professionele verzekeraar voor een periodieke uitkering. Een gericht stamrecht is per definitie een stamrecht in de uitstelfase. Bij een gericht loonstamrecht wordt de netto koopsom – de bruto koopsom minus de kosten- en winstopslag – jaarlijks verhoogd met een rentepercentage. Dat rentepercentage kan een vooraf afgesproken vast percentage zijn, maar ook een variabel percentage. Dat moet blijken uit de stamrechtovereenkomst. De reservewaarde van een dergelijk gericht stamrecht is gelijk aan het bedrag van het opgerente stamrechtkapitaal op het moment van afkoop. Voorbeeld Berekening reservewaarde gericht stamrecht A heeft in augustus 2012 een ontslaguitkering ontvangen van € 300.000 en die omgezet in een goudenhanddruk-stamrecht bij een eigen stamrecht-BV. In de stamrechtovereenkomst is een kostenpost van € 15.000 opgenomen. Het stamrechtkapitaal bedraagt netto € 285.000, en dat wordt jaarlijks opgerent – zo is vastgelegd in de stamrechtovereenkomst – met het U-rendement. Bij afkoop in augustus 2014, twee jaar na de ingangsdatum, is de reservewaarde € 293.788 Zuiver stamrecht Bij een zuiver stamrecht staat de ingangsdatum én de omvang van de uitkeringen al vast. De reservewaarde is gelijk aan de actuariële waarde van de uitkeringen. Die waarde wordt berekend door de bruto koopsom voor het stamrecht te verminderen met de kosten- en winstopslag, waarna de resterende netto koopsom actuarieel wordt opgerent op basis van de tariefstelling bij het sluiten van de overeenkomst. Als de tariefstelling nadien is aangepast – bijvoorbeeld door een toename van de levensverwachting of een daling van de rentestand – zal de verzekeraar daar geen rekening mee houden bij het vaststellen van de reservewaarde. Tenzij de actuele tariefstelling tot een lagere reservewaarde leidt. 29 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Voorbeeld Berekening reservewaarde zuiver stamrecht B – oud 60 jaar – heeft recht op een uitkering van € 12.000 per jaar uit zijn goudenhanddruk-stamrecht. Die uitkering is ingegaan op 1 januari 2002 en loopt door tot B’s overlijden. De actuele koopsom voor deze levenslange uitkering bedraagt – op basis van de actuele tariefstelling en een rekenrente van het U-rendement + 0,5% - € 226.600. Wordt die koopsom berekend op basis van de tariefstelling per 2002, bij de start van de uitkeringen (de sterftetafel GBM/V 1995-2000 en een rekenrente van 4,57%) dan is de waarde € 162.400. Een commerciële verzekeraar zal die laatste, lagere reservewaarde aanhouden. Van reservewaarde naar afkoopwaarde Op de berekende reservewaarde moet vervolgens een kostenverrekening worden toegepast om de afkoopwaarde vast te stellen. Een verzekeraar zal de al wel gemaakte, maar nog niet aan de cliënt doorberekende kosten in mindering brengen op de reservewaarde. Anderzijds worden de kosten die al wel bij de cliënt in rekening zijn gebracht maar die de verzekeraar nog niet daadwerkelijk heeft gemaakt, bij de reservewaarde opgeteld. Daarna volgt nog een aftrek voor de royementskosten, dat zijn de kosten van de verzekeraar die rechtstreeks door de afkoop van het stamrecht worden opgeroepen. Bijvoorbeeld de kosten van het eerder vrijmaken van de beleggingen vanwege de voortijdige afkoop van het stamrecht. In de praktijk zal het vaststellen van de kostenverrekening de nodige problemen opleveren. Een offerte van een commerciële verzekeraar kan hier goede diensten bewijzen. Met de kostenverrekening is de reservewaarde omgerekend naar de afkoopwaarde, de basis voor de belastingheffing. De afkoopwaarde kan nog worden verlaagd als de rechthebbende op de uitkeringen een slechte gezondheid heeft. Vereist is dan wel dat die slechte gezondheidstoestand is vastgesteld door een onafhankelijke verzekeringsarts. Doen of niet doen? De beslissing om het stamrecht ofwel ineens af te kopen ofwel periodiek uit te keren is maatwerk. De feiten en omstandigheden in de concrete situatie zijn bepalend. Een groot aantal factoren is hierbij van belang. Als eerste is dat de belastingdruk op de afkoopwaarde van het stamrecht. Die belastingdruk moet afgezet worden tegen de belastingdruk op de periodieke uitkeringen. De belastingdruk op de afkoopwaarde is maximaal 41,6% (het toptarief in box 1 van 52% over 80% van de afkoopwaarde). Hoe hoog de marginale belastingdruk op de periodieke uitkeringen is, hangt af van het overige inkomen in box 1. Een tweede factor betreft de bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). Bij afkoop van het stamrecht is dat eenmalig € 2.776 (5,4% over een maximaal bijdrage-inkomen van € 51.414). Bij periodieke uitkeringen is die heffing jaarlijks aan de orde, indien en voorzover het maximale bijdrage-inkomen voor de Zvw nog niet met andere inkomsten is ingevuld. Bij een keuze voor periodieke uitkeringen moet de BV in stand gehouden worden. Dat brengt jaarlijks uitvoeringskosten – denk aan de kosten van een jaarrekening, een Vpb-aangifte etc. – met zich mee. Een volgend punt betreft de vraag wat de rechthebbende, de directeur-grootaandeelhouder met de afkoopwaarde ná belastingheffing gaat doen. Valt de netto afkoopwaarde in box 3, en gaat de DGA die op een spaarrekening zetten tegen een rentevergoeding van 1,5%? Die rente wordt belast met de forfaitaire 1,2% vermogensrendementsheffing, en dat levert een onaanvaardbare belastingdruk van 80% op. Of kan hij de netto afkoopwaarde goed gebruiken om zijn schuld in rekening-courant bij de BV af te lossen? Of gebruikt hij dat geld om af te lossen op de hypotheek op de eigen woning? De aanwending van de netto afkoopwaarde is sterk bepalend voor het antwoord op de vraag: doen of niet doen. Tot slot: wat is de daadwerkelijke vermogenspositie van de stamrecht-BV. Zoals hiervoor al vermeld is die vermogenspositie niet van belang bij het vaststellen van de afkoopwaarde van het stamrecht. Heeft de BV wel voldoende liquiditeiten om de verschuldigde loonheffing te kunnen afdragen? En als de stamrecht-BV een negatief vermogen heeft – door verliezen op de effectenportefeuille of anderszins – wordt toch 80% van de afkoopwaarde van het stamrecht in de belastingheffing betrokken. De heffing wordt niet beperkt tot het in de stamrecht-BV beschikbare vermogen! 30 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Geen bijtelling, geen aftrek eigen bijdrage? 28 juni 2014 Begin dit jaar heb ik een auto van de zaak gekregen. Omdat die auto veel duurder is dan de voor mij geldende normleaseprijs, betaal ik een eigen bijdrage van € 400 per maand. Met mijn auto van de zaak rijd ik niet privé. Ik heb een verklaring geen privégebruik aangevraagd en bij mijn werkgever ingeleverd, en ik houd een keurige kilometeradministratie bij waarmee ik kan aantonen dat ik (op jaarbasis) minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden rijd. Privé rijden mijn vriendin en ik in haar auto. Bij mijn keuze voor deze auto ben ik er van uitgegaan dat ik de eigen bijdrage in mindering kan brengen op mijn inkomsten uit arbeid. Maar volgens onze loonadministratie is dat niet zo: de eigen bijdrage voor mijn auto van de zaak wordt met mijn netto salaris verrekend. Heb ik een verkeerde keus gemaakt? Antwoord Of u een verkeerd keuze heeft gemaakt met uw auto van de zaak, kan ik u niet zeggen. Maar dat u de eigen bijdrage niet in mindering kunt brengen op uw inkomsten uit arbeid staat wel vast. De wet kent voor werknemers maar één mogelijkheid om de eigen bijdrage voor een auto van de zaak in aftrek te brengen, en dat is als aftrekpost op de bijtelling voor het privégebruik van die auto van de zaak. In dat geval is uitsluitend aftrekbaar het gedeelte van de eigen bijdrage dat betrekking heeft op het privégebruik; de eigen bijdrage die betrekking heeft op het zakelijk gebruik van de leaseauto is niet aftrekbaar. Een dergelijke splitsing van de eigen bijdrage kan in uw situatie achterwege blijven omdat u de eigen bijdrage in het geheel niet kunt aftrekken. U heeft geen bijtelling privé gebruik auto, en daarmee geen basis voor enige aftrek. Nu er geen bijtelling wordt verloond, moet uw werkgever de eigen bijdrage wel verrekenen met uw netto salaris.De belastingrechter heeft in een vergelijkbare situatie als die van u nog niet zo lang geleden beslist dat de automobilist die de eigen bijdrage niet in aftrek kan brengen niet discriminatoir wordt behandeld ten opzichte van collega-werknemers die hun eigen bijdrage wél in mindering kunnen brengen op de bijtelling privégebruik auto. Die collega’s verkeren feitelijk en rechtens in een andere positie. Zij gebruiken de auto wél voor meer dan 500 kilometer (op jaarbasis) voor privédoeleinden en bij hen wordt wel een bijtelling voor dat privégebruik in aanmerking wordt genomen. 31 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Pensioenshoppen: altijd doen 30 juni 2014 Komt uw pensioen- of lijfrentepolis binnenkort tot uitkering? En moet u dat kapitaal omzetten in een jaarlijkse uitkering? Ga dan shoppen bij diverse aanbieders. U bent niet gebonden aan de verzekeraar waar de polis is ondergebracht. Vraag offertes bij verschillende verzekeraars en kies de u best passende uitkering. 32 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Fiscale eenheid voor de BTW: ook bij een stak? 29 juni 2014 Wij zijn van plan om de aandelen in de dochtermaatschappijen te certificeren en die onder te brengen in een stichting administratiekantoor (stak). Onze externe jurist heeft dat geadviseerd. De vraag is welke gevolgen die stak heeft voor de fiscale eenheid voor de omzetbelasting die er bestaat tussen de houdstervennootschap en de dochtervennootschappen. Blijft die bestaan, of leidt de certificering tot verbreking van de eenheid? Dat laatste zou slecht uitkomen…. Antwoord Van een fiscale eenheid voor de BTW is sprake als BTW-ondernemers financieel, organisatorische en economisch verweven zijn. Een certificering van aandelen raakt met name de financiële verwevenheid. Aan de vereiste financiële verwevenheid (bij vennootschappen) is voldaan als de houdstervennootschap ten minste de meerderheid van de aandelen – dus meer dan 50% – in elk van de dochtervennootschappen houdt. Dat aandelenbezit kan middellijk of onmiddellijk zijn. Maar een meerderheidsbelang als zodanig is niet voldoende: de meerderheid van de zeggenschap moet ook in dezelfde handen – van de houdstervennootschap – zijn. En dat is na een certificering van de aandelen in de dochtervennootschap niet langer het geval: het stemrecht op de aandelen in de dochtervennootschap komt dan toe aan het bestuur van de stichting administratiekantoor. Tot voor kort was dat voor de belastingrechter voldoende reden om de vereiste financiële verwevenheid niet langer aanwezig te achten. De Hoge Raad heeft daar recent echter anders over geoordeeld. In de berechte casus was de (enige) bestuurder van de houdstervennootschap ook de enige bestuurder van de stak. In zo’n situatie geniet de houdstervennootschap door het bezit van alle certificaten van aandelen in de dochtervennootschap – indirect – alle inkomsten uit die dochter als ware zij rechtstreeks aandeelhouder. En door de personele samenloop van het bestuur van de dochtervennootschap en de stak oefent die bestuurder feitelijk de zeggenschap uit over die dochter. En dat vindt ons hoogste rechtscollege voldoende voor een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. In de door u voorgelegde situatie kan de fiscale eenheid doorlopen als u er voor zorgt dat de houdstervennootschap en de stak dezelfde bestuurder(s) hebben. 33 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Vergoeding voor omzetderving: BTW-belast? 28 juni 2014 Mijn winkel is al enkele weken niet of nauwelijks bereikbaar. De gemeente heeft de straat opgebroken, de riolering moet vervangen worden. Op de kop van de straat staan wel borden met de mededeling ‘winkels bereikbaar’ maar geen klant die er door komt. Onze ondernemersvereniging is naar de gemeente gestapt en we vragen – eisen – een schadevergoeding voor omzetderving. Is zo’n vergoeding BTW-belast? Als dat het geval is, moeten we een hogere vergoeding vragen. Antwoord Als u een schadevergoeding voor omzetderving van de gemeente ontvangt, is die niet belast met BTW. Een schadevergoeding is BTW-vrij als er sprake is van een vergoeding voor schade die ontstaan is door een gebeurtenis buiten de wil van de ondernemer. In die situatie staat er tegenover de schadevergoeding geen prestatie van de ondernemer. Denk aan een schade-uitkering door een verzekeringsmaatschappij, of een schadeloosstelling na een procedure. Is de schade ontstaan door een gebeurtenis waar de ondernemer in toegestemd heeft – een muziekfestival in de straat of buurt – en krijgt hij voor die schade een vergoeding, dan is die wel BTW-belast. Het is dan geen zuivere schadevergoeding, omdat de ondernemer ‘gepresteerd’ heeft. De grens tussen een BTW-vrije en BTW-belaste schadevergoeding is niet altijd eenduidig te trekken. Maar in uw situatie is buiten kijf dat een vergoeding wegens omzetderving een echte schadevergoeding is en derhalve niet belast met omzetbelasting. 34 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Renovatie praktijk aan huis: 15% BTW-korting 30 juni 2014 Bent u medicus met praktijk aan huis? En is het praktijkgedeelte van uw woning kleiner dan het woongedeelte? Zo ja, dan kunt u uw praktijkruimte dit jaar renoveren of verbouwen met 15% BTW-korting. Financiën heeft de omzetbelasting op onderhoud, renovatie en het verbouwen van woningen (die ouder zijn dan 2 jaar) tijdelijk, tot 31 december van dit jaar, verlaagd van 21% naar 6%. Dat verlaagde BTW-tarief geldt uitsluitend op arbeidskosten, niet op materiaalkosten. Die 15% BTW-korting is ook voor u als medicus interessant. U kunt als BTW-vrijgestelde ondernemer de omzetbelasting op zo’n opknapbeurt van uw praktijkruimte niet als voorbelasting aftrekken. Dat maakt de korting van 15% op de BTW een welkom geschenk! NB: Is de praktijkruimte bij uw woning groter dan het woongedeelte, dan kan alleen dat woongedeelte met BTW-korting worden opgeknapt. 35 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Herhalende schenkingen in één akte ineens belast 26 juni 2014 Bij een schenking onder opschortende voorwaarde is de schenkbelasting pas verschuldigd op het tijdstip dat die voorwaarde in vervulling is gegaan. Van zo’n opschortende voorwaarde is sprake als senior stel € 10.000 aan junior ‘op papier’ schenkt, onder de voorwaarde dat senior en junior op een nader te noemen datum beiden nog in leven zijn. De schenking wordt geacht pas tot stand te zijn gekomen als senior én junior op die datum nog in leven zijn; op dat tijdstip is schenkbelasting verschuldigd. Een dergelijke papieren schenking moet bij notariële akte plaatsvinden. Als senior zo’n schenking ieder jaar weer aan zijn zoon of dochter wil geven, kan dat in één notariële akte worden geregeld. Dat scheelt in de kosten. Financiën verzet zich tegen die aanpak. Als zo’n reeks van repeterende schenkingen in één notariële akte wordt opgenomen, beschouwt Financiën dat als een schenking van een periodieke uitkering. En dat heeft tot gevolg dat het volledige bedrag van alle schenkingen in één keer belastbaar is, zodra de opschortende voorwaarde voor de eerste (termijn-)schenking is vervuld. Financiën heeft dat standpunt onlangs bekendgemaakt aan de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). Na de wijziging van de schenkbelasting per 1 januari 2010 vinden schenkingen vaker onder opschortende voorwaarde plaats. Een dergelijke schenking wordt geacht pas tot stand te komen als de opschortende voorwaarde in vervulling is gegaan; de schenkbelasting wordt pas geheven op het tijdstip dat de schenking daadwerkelijk tot uitkering komt. Dat biedt mogelijkheden om met een ‘schenking op papier’ vermogen voorwaardelijk over te dragen, zonder direct schenkbelasting verschuldigd te worden. Een veel voorkomende opschortende voorwaarde ziet op het (voor-)overlijden van de schenker (senior) ten opzichte van de begiftigde (junior). Zo’n papieren schenking moet bij notariële akte plaatsvinden, wil die rechtsgeldig zijn: zie ook BelastingBelangen, december 2011: Papieren schenking, notariële akte vereist. Als senior jaarlijks zo’n schenking onder opschortende voorwaarde wil doen, vergt dat een jaarlijks terugkerende gang naar de notaris. En dat brengt ieder jaar weer kosten met zich mee. Om die kosten te drukken wil de notaris een dergelijke reeks van toekomstige schenkingen wel in één notariële akte vastleggen, onder de opschortende voorwaarde dat senior en junior in leven zijn op de eerste dag van ieder jaar dat in de akte is genoemd. Financiën verzet zich daar tegen. Een dergelijke reeks van samenhangende schenkingen moet volgens Financiën aangemerkt worden als een schenking van een periodieke uitkering. En dat heeft tot gevolg dat de gehele reeks van toekomstige schenkingen in één keer belast is zodra de opschortende voorwaarde voor de eerste termijn is vervuld. Op die schenking kan dan uitsluitend de schenkingsvrijstelling van dat ene jaar in mindering worden gebracht. Commentaar Met dit standpunt van Financiën is de vastlegging van repeterende schenkingen in één notariële akte in één klap onmogelijk gemaakt. Dat is opmerkelijk, omdat de Belastingdienst in Groningen eerder, in mei 2013, de vastlegging in één notariële akte wel heeft goedgekeurd. Die goedkeuring zal nu wel worden ingetrokken. 36 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Betalingskorting: let op de BTW 29 juni 2014 Betalen uw klanten uw facturen steeds later? Overweegt u om een betalingskorting in te voeren om klanten over te halen om hun rekening wel snel te betalen? Let op dat u zo’n betalingskorting voor de BTW goed regelt. U bent geen omzetbelasting verschuldigd over de betalingskorting als u die korting op de factuur vermeldt en die direct in mindering brengt op het te betalen bedrag. Als de afnemer vervolgens de factuur binnen de gestelde termijn voldoet, is daarmee de kous af. Betaalt hij de factuur niet op tijd, en verleent u geen korting, dan moet u de afnemer een aanvullende factuur uitreiken tot het bedrag van de korting, en daarover alsnog 6% of 21% BTW afdragen. Vindt u dat teveel gedoe, dan kunt u besluiten om de afnemer de korting toch maar te verlenen. Als u er voor kiest om de betalingskorting niet direct in aftrek te brengen op het te betalen bedrag, dan moet u over het bedrag van de betalingskorting BTW afdragen. Betaalt de afnemer de factuur binnen de gestelde termijn, dan kun u hem de korting toekennen. U heeft dan teveel BTW afgedragen. U kunt die omzetbelasting terugvragen bij de Belastingdienst mits u de klant een creditfactuur voor de korting hebt uitgereikt. 37 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Leegstand na BTW-vrije verhuur: BTW-herziening 26 juni 2014 De ondernemer die een pand voor de verhuur heeft laten bouwen en die er niet in slaagt om een huurder te vinden, kan toch de volledige omzetbelasting op de bouwkosten als voorbelasting in aftrek brengen. Bij het niet-gebruiken van het pand vóór de eerste ingebruikneming kan er van uit worden gegaan dat het pand bestemd is voor BTW-belaste exploitatie. Als de ondernemer het pand daarna – binnen de herzieningsperiode van 10 jaar – alsnog BTW-vrijgesteld gaat verhuren, moet de BTW-aftrek op de bouwsom worden herzien, met jaarlijks 1/10 deel. Is het pand vanaf de eerste ingebruikneming steeds BTW-vrijgesteld verhuurd, dan kan de omzetbelasting op de bouwkosten niet in aftrek worden gebracht. Als het pand vervolgens leeg komt te staan, kan er – net als bij het niet-gebruiken vóór de eerste ingebruikneming – vanuit worden gegaan dat er sprake is van (voorgenomen) gebruik voor BTW-belaste doeleinden. Dat leidt tot toepassing van de herzieningsregeling, zo heeft de Hoge Raad recent beslist, en dat levert de ondernemer alsnog een aftrek op van 1/10 deel van de omzetbelasting op de bouwkosten. Vastgoedondernemer Jan Steen liet een kantoorpand bouwen voor de verhuur en bracht de hem daarbij in rekening gebrachte omzetbelasting van in totaal € 268.471 als voorbelasting in aftrek. Het pand werd in 2003 opgeleverd, en direct daarop BTW-vrijgesteld verhuurd. Die vrijgestelde verhuur leidde tot een integratieheffing, waardoor Steen alsnog € 294.162 aan omzetbelasting over de bouwsom moest afdragen (de integratieheffing is per 1 januari 2014 afgeschaft; zie ook Belastingbelangen, oktober 2013: Belastingplan 2014: Afschaffing BTW-integratieheffing). Per 1 augustus 2008 vertrok de huurder en Steen bood het pand via een makelaar opnieuw te huur aan. Uit de documentatie van de makelaar bleek dat Steen het pand bij voorkeur BTW-belast wilde gaan verhuren. Dat lukte, vanaf 1 juli 2011 werd het pand BTW-belast verhuurd. Steen claimde in zijn BTW-aangifte over het 4de kwartaal van 2010 een aftrek van € 29.416 aan voorbelasting, 1/10 deel van de omzetbelasting op de integratieheffing in 2003. Hij verdedigde deze aftrek met een beroep op de BTW-herzieningsregeling. De inspecteur verleende die aftrek niet omdat het pand in 2010 leegstond en derhalve niet voor BTW-belaste prestaties was gebruikt. Steen verzette zich tegen die afwijzing, bij Rechtbank Arnhem en, na sprongcassatie van Financiën, bij de Hoge Raad. De Hoge Raad stelde Steen in het gelijk. De vrijgestelde verhuur van het pand was beëindigd en nadien was het pand niet verhuurd of anderszins voor bedrijfsdoeleinden in gebruik geweest. Bij dit niet-gebruiken van het pand moest er – net als bij niet-gebruik voor de eerste ingebruikneming – uitgegaan worden van (voorgenomen) gebruik voor BTW-belaste handelingen. De beëindiging van de vrijgestelde verhuur leidde tot toepassing van de herzieningsregeling, en mitsdien tot aftrek van € 29.416, 1/10 deel van omzetbelasting op de integratieheffing. Commentaar Dit arrest is voor de praktijk van groot belang. De vastgoedondernemer die in een dergelijke situatie alsnog een BTW-aftrek wil veiligstellen, moet zijn voornemen voor BTW-belaste verhuur goed te onderbouwen. 38 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV De VAR wordt strenger 29 juni 2014 Een zzp-er kan met een verklaring arbeidsrelatie – een VAR-winst uit onderneming of een VAR-directeurgrootaandeelhouder – zijn opdrachtgever vrijwaren voor de loonheffingen. De opdrachtgever moet dan wel aan enkele voorwaarden voldoen: hij moet de verklaring arbeidsrelatie controleren. Is de verklaring afgegeven voor werkzaamheden die de opdrachtnemer voor hem gaat verrichten? In het lopende jaar? Verder moet de opdrachtgever de identiteit van de zzp-er vaststellen, aan de hand van een geldig identiteitsbewijs, en een kopie van de VAR én dat identiteitsbewijs in zijn administratie bewaren. Als de opdrachtgever twijfelt aan de echtheid van de VAR moet hij bellen met het Landelijk Coördinatiepunt VAR (088-151 1000) om de VAR te verifiëren. Het huidige systeem van de VAR voldoet niet meer. Voor zzp-ers én opdrachtgevers is het nu vaak onduidelijk of de afgegeven verklaring wel correct is. En de overheid kan met de huidige regeling de schijnzelfstandigheid niet adequaat aanpakken. Financiën wil de VAR strenger gaan regelen, met een webmodule waarbij opdrachtgever en opdrachtnemer samen vooraf de arbeidsrelatie beoordelen. De opdrachtgever wordt daarbij medeverantwoordelijk voor de juistheid van de VAR-aanvraag. De nieuwe regeling moet ingaan per 1 januari 2015. Als u veel met zzp-ers werkt doet u er verstandig aan om tijdig in te spelen op de nieuwe regeling. 39 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Geen BTW-aftrek op reddingsplan van de bank 24 juni 2014 Een BTW-ondernemer kan de hem in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting verrekenen met de omzetbelasting die hij moet afdragen over de diensten en leveringen die hij zelf verricht. Voor die verrekening is wel vereist dat de omzetbelasting de ondernemer terecht in rekening is gebracht. De enkele vermelding van omzetbelasting op een factuur is niet voldoende voor verrekening. Als een prestatie BTW-vrijgesteld is en de leverancier of dienstverlener brengt daarover toch omzetbelasting in rekening, kan de ondernemer die belasting niet als voorbelasting in aftrek brengen. Rechtbank Den Haag heeft dat in een recente uitspraak nog weer eens bevestigd. BV X en BV Y vormden een samenwerkingsverband, een joint venture, met bedrijfsactiviteiten in de scheepvaart. In 2009 kwam de joint venture in financieel zwaar weer, waarop een reddings- en herfinancieringsplan werd opgesteld. Dat gebeurde in nauwe samenwerking met de huisbankier ABN AMRO. Het plan werd opgesteld door juridische dienstverlener NV Z. Het samenwerkingsverband kreeg voor deze juridische begeleiding een factuur van de ABN AMRO van € 152.349,75, met daarin € 24.324,75 aan BTW. Die factuur was niets anders dan de doorbelaste factuur van NV Z: de ABN AMRO had de factuur die zij van NV Z had ontvangen één op één doorbelast aan het samenwerkingsverband. De joint venture claimde in februari 2011 de € 24.325 terug als voorbelasting. De inspecteur weigerde die teruggaaf. Hij stelde dat de bank een BTW-vrijgestelde prestatie aan de joint venture had verricht, en dat de op de factuur vermelde BTW om die reden niet als verrekenbare voorbelasting kon worden aangemerkt. De joint venture ging tegen die afwijzing in beroep bij Rechtbank Den Haag. De Rechtbank stelde vast – op basis van de specificaties van de dienstverlening door NV Z – dat de NV juridische werkzaamheden ten behoeve van de ABN AMRO had verricht. Het ging daarbij om het opmaken en aanpassen van pand- en hypotheekakten en de kredietovereenkomst. NV Z duidde in de correspondentie steeds de bank aan als haar cliënt, en factureerde de bank € 152.349,75 (incl. BTW) voor haar dienstverlening. De bank had daarop de kredietverlening aan de joint venture ter hand genomen en aangepast. Voor die dienstverlening had de bank een factuur aan het samenwerkingsverband uitgereikt, en op die factuur had zij de van NV Z ontvangen factuur doorbelast. De rechtbank splitste de dienstverlening in tweeën: de juridische dienstverlening door de NV aan de bank, en de kredietverlening door de bank aan de joint venture. Diensten ten behoeve van kredietverlening zijn BTW-vrijgesteld. De ABN AMRO had op haar factuur ten onrechte BTW in rekening gebracht; die BTW was om die reden bij de joint venture niet aftrekbaar als voorbelasting. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Commentaar Deze uitspraak pakt erg sneu uit. Belanghebbende verspeelde de BTW-aftrek omdat zij niet kon aantonen dat zij de afnemer was van de juridische dienstverlening. De rechter rekende die diensten op feitelijke gronden aan de huisbankier toe. De ondernemer die voor BTW-aftrek in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat er een rechtsbetrekking bestaat tussen hem en de leverancier of dienstverlener. En dat lukte belanghebbende niet, omdat de omschrijvingen op de factuur en de onderliggende correspondentie op een rechtsbetrekking tussen de juridische dienstverlener en de huisbankier duidden. Belanghebbende kon evenmin aantonen dat het doorbelasten van de factuur door de bank als een afzonderlijke dienst voor de BTW moest worden aangemerkt. Zij was met de huisbankier niet meer overeengekomen dan kredietverlening. Dit is geen voorbeeld ter navolging! 40 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Proefprocedures en rechtsvragen over de crisisheffing 24 juni 2014 De Belastingdienst heeft samen met de koepelorganisaties van fiscale dienstverleners elf zaken geselecteerd voor een proefprocedures over de crisisheffing 2013. De fiscus en de betrokken adviseurs hebben afgesproken om deze procedures zo snel mogelijk tot een uitspraak te brengen. De crisisheffing 2013 heeft zo’n 10.000 bezwaarschriften opgeleverd; tegen de crisisheffing 2014 zijn zo'n 1.600 bezwaarschriften ingediend, dat aantal neemt nog toe. De rechtsvragen die in de proefprocedures aan de orde worden gesteld, zijn opgenomen in de vaststellingsovereenkomst die werkgevers moesten ondertekenen als zij zich bij de proefprocedures wilden aansluiten. Het gaat om de volgende grieven: 1. de crisisheffing is in strijd met Wet loonbelasting. • De crisisheffing is in strijd met de wetssystematiek van de loonbelasting, omdat in deze wet geen regeling is opgenomen over de wijze van heffing van de pseudo-eindheffing, én de wet staat niet toe dat bij de werknemer én de werkgever belasting wordt geheven over hetzelfde loonbestanddeel. • De crisisheffing kan niet worden geheven over het loon van een directeur-grootaandeelhouder die door de gebruikelijkloon-regeling verplicht is om een salaris van meer dan € 150.000 bij zijn BV op te nemen. 2. de crisisheffing heeft terugwerkende kracht en dat is in strijd met het Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De crisisheffing 2013 richt zich op loon dat door werknemers in 2012 is genoten, zonder dat daarbij rekening kon worden gehouden met de crisisheffing. Bij de bestreden terugwerkende kracht worden diverse tijdstippen genoemd, lopend van 26 april 2012, de dag dat het Begrotingsakkoord 2013 werd gesloten en de crisisheffing werd aangekondigd, tot 31 december 2012, de dag voordat de Wet loonbelasting werd aangepast. Het loon dat de werknemer heeft genoten tussen 1 januari 2012 en de desbetreffende datum moet uit de grondslag van de crisisheffing worden verwijderd. 3. de crisisheffing is in strijd met het gelijkheidsbeginsel uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). Bij dit onderdeel worden vele voorbeelden opgesomd van een ongelijke behandeling: • De crisisheffing wordt uitsluitend geheven van werkgevers, en niet van ondernemers of resultaatgenieters met een inkomen van meer dan € 150.000. • De crisisheffing wordt alleen geheven van werkgevers die loon uit tegenwoordige dienstbetrekking aan hun werknemers betalen, niet bij werkgevers die uitsluitend loon uit vroegere dienstbetrekking betalen. • Werkgevers die de werkkostenregeling toepassen en bepaalde loonbestanddelen onder de vrije ruimte hebben gebracht, zijn over dat loon geen crisisheffing verschuldigd. • Werknemers met aanmerkelijkbelang-aandelen in de werkgever-BV worden door de crisisheffing harder getroffen dan werknemers zonder een aanmerkelijk belang. • Werkgevers die het hele jaar 2012 werknemers met een hoog loon in dienst hebben gehad, worden ongelijk behandeld ten opzichte van werkgevers die dergelijke werknemers maar een deel van het jaar in dienst hebben gehad. Commentaar De rechtsstrijd over de crisisheffing 2013 zal naar verwachting een langslepende zaak worden, ondanks het voornemen van Financiën en de betrokken fiscale adviseurs om de proefprocedures voortvarend op te pakken. De ondeugdelijke rechtsgrond van deze heffing moet minitieus worden bestreden. En stel dat de Hoge Raad 41 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV uiteindelijk beslist dat de crisisheffing 2013 rechtmatig is, dan kan de rechtsgang opnieuw worden opgestart voor de crisisheffing 2014. Bij de 2014-heffing is sprake van misleiding: de (toenmalige) staatssecretaris van Financiën heeft ons allen bezworen dat de crisisheffing eenmalig zou zijn, en desondanks heeft hij die eenmalige heffing toch (eenmalig?) verlengd, weer met materieel terugwerkende kracht. Dat valt op geen enkele wijze te rechtvaardigen. BelastingBelangen houdt u op de hoogte van het verdere verloop van deze kwestie. 42 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Belasting voor bestuurders in de sport 29 juni 2014 Bent u in uw vrije tijd een enthousiast bestuurder van de voetbalclub of een andere sportvereniging? Bent u als vrijwilliger druk met het organiseren van een tennistoernooi of motorfestijn? Dan kunt u met veel verschillende belastingen te maken krijgen. Voor het antwoord op al uw vragen over de BTW, de loonheffing, de kansspelbelasting en wat al niet meer, kunt u terecht op de site van de Belastingdienst, zie: Sport en belasting. 43 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Buitenlandse boeten: aftrek vervalt per 2015 28 juni 2014 Binnenlandse boetes zijn niet aftrekbaar op de winst uit onderneming, buitenlandse boetes wél. Dat verschil in fiscale behandeling gaat vervallen. Staatssecretaris Wiebes van Financiën gaat een wetsvoorstel indienen om buitenlandse boetes niet langer in aftrek toe te staan. Dat wetsvoorstel is onderdeel van het Belastingplan 2015: de aftrek voor buitenlandse boetes komt per 1 januari 2015 te vervallen. Een ondernemer die zich niet aan de regels houdt en die daarvoor beboet wordt, of die een strafvervolging afkoopt met een schikking, kan die boete niet in aftrek brengen op zijn bedrijfswinst. Onze belastingwetgeving verbiedt de aftrek van dergelijke boetes. Die aftrekbeperking ziet uitsluitend op binnenlandse boetes. Wordt de ondernemer door een buitenlandse overheid of toezichthouder beboet, dan kan hij die boete wél in aftrek brengen op zijn in Nederland belastbare winst. Het kabinet vindt dit verschil in fiscale behandeling ‘niet langer van deze tijd’. Nederlandse ondernemers moeten zich in elk land aan de regels houden; er moet geen verschil in fiscale behandeling bestaan tussen ondernemers die in Nederland worden beboet en ondernemers die voor een soortgelijk vergrijp in het buitenland worden beboet. Financiën wil de aftrek van buitenlandse boetes per 1 januari 2015 schrappen: dat voorstel zal worden meegenomen met het Belastingplan 2015. Commentaar Het schrappen van de aftrek van buitenlandse boetes is een direct gevolg van de Libor-affaire van de Rabobank. Deze bank kreeg voor het frauderen met de Libor-rente een boete opgelegd van 774 miljoen euro. Van die boete is ruim 700 miljoen opgelegd door buitenlandse instanties en toezichthouders; dat bedrag is als buitenlandse boete fiscaal aftrekbaar. De Rabobank heeft laten weten om af te zien van deze fiscale aftrekpost, om het geschonden imago weer wat op te vijzelen. De maatschappelijke onrust die ontstaan is rondom dit schandaal, is voor Financiën reden om het verschil in fiscale behandeling tussen binnen- en buitenlandse boetes te schrappen. Terecht: de schadepost van de ondernemer die beboet wordt, behoort niet verminderd te worden door een belastingaftrek in Nederland. 44 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Tandartsen: gebitscosmetica is BTW-belast 29 juni 2014 Tandartsen verrichten veelal BTW-vrije prestaties: hun diensten en leveringen behoren tot de ‘gezondheidskundige verzorging van de mens’ en dat is BTW-vrijgesteld. Maar die vrijstelling geldt niet voor gebitscosmetica, voor het verfraaien van het gebit. Het plaatsen van facings, implantaten, het bleken van de tanden voor een parelwitte glimlach: die diensten zijn BTW-belast. Houdt u daar rekening mee? Anders valt de rekening van de tandarts 21% hoger uit dan u denkt. 45 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Honorarium voor toevoegingszaken: BTW belast 23 juni 2014 De advocaat die toevoegingszaken behandelt voor min- of onvermogende cliënten, krijgt daarvoor een bijdrage van de Raad voor de Rechtsbijstand. Die bijdrage is BTW-belast. Het honorarium voor toevoegingszaken kan niet worden aangemerkt als een BTW-vrije subsidie, zo heeft de Hoge Raad recent beslist. Advocaat Ton Legaal deed veel toevoegingszaken voor min- en onvermogende cliënten. Hij ontving daarvoor per procedure een bijdrage van de Raad voor de Rechtsbijstand. Legaal stelde zich op het standpunt dat hij over deze bijdragen geen BTW verschuldigd was, omdat in feite sprake was van een subsidie. Daarvoor voerde hij aan dat die bijdragen niet door de cliënt zelf worden betaald, maar door een overheidsinstelling, de Raad voor de Rechtsbijstand, en dat de – beperkte – eigen bijdrage van cliënten in toevoegingszaken gebaseerd is op een wettelijk voorschrift. De inspecteur was het daar niet mee eens. Hij kwalificeerde de bijdragen als BTW-belast honorarium en legde Legaal een naheffingsaanslag omzetbelasting op. Hof Den Haag en in cassatie ook de Hoge Raad hebben die naheffingsaanslag bevestigd. Onze hoogste rechtscollege besliste dat de bijdragen van de Raad voor de Rechtsbijstand per afzonderlijke procedure worden vastgesteld en dat die bijdragen de tegenprestatie vormen voor de door een advocaat verrichte diensten. Tussen de advocaat en zijn cliënt, de rechtzoekende, bestaat een rechtsbetrekking waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld. De bijdragen die een advocaat ontvangt als rechtsbijstandverlener krachtens de Wet op de rechtsbijstand vormt de tegenprestatie voor het verrichten van een dienst: de advocaat is verplicht om daadwerkelijk rechtskundige bijstand te verlenen om voor een bijdrage in aanmerking te komen. Dat die bijdrage niet door de cliënt zelf maar door een derde wordt betaald, én dat de eigen bijdrage van de rechtzoekende bij de wet is geregeld, doet daar niet aan af. De Hoge Raad handhaafde de naheffingsaanslag. Commentaar Een duidelijke uitspraak: bijdragen van de Raad voor de Rechtsbijstand voor toevoegingszaken zijn voor een advocaat BTW-belaste vergoedingen. Van een BTW-vrije subsidie is geen sprake. De advocaat in deze procedure was kennelijk van mening dat subsidies per definitie BTW-vrijgesteld zijn. Dat is niet zo: zie ook BelastingBelangen, april 2009: Subsidie: BTW belast of BTW vrij. 46 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Een ARBO-proof werkplek voor thuiswerkers 30 juni 2014 Heeft u, werkgever, meerdere werknemers die regelmatig thuiswerken? Zorg er dan voor dat hun werkplek thuis op orde is. Als de thuiswerkplek niet voldoet aan de ARBO-wetgeving en de werknemer daardoor schade lijdt – bijv. omdat hij arbeidsongeschikt wordt – kunt u als werkgever daarvoor aansprakelijk worden gesteld. 47 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Risicovol beleggen in de zaak: € 800.000 verlies in privé 23 juni 2014 De ondernemer die met geld van de zaak in risicovolle beleggingen stapt, moet een verlies op die beleggingen in privé dragen. Bij speculatie kan er geen sprake zijn van het beleggen van tijdelijk overtollige liquide middelen: de ondernemer kan er door de riskante inleg van het geld niet op rekenen dat die liquide middelen weer tijdig beschikbaar zullen zijn voor de bedrijfsuitoefening. Speculatie past niet bij een normale bedrijfsuitoefening, het is een privé aangelegenheid. Dat ondervond ook de belastingplichtige in de navolgende procedure. Don Knave dreef samen met zijn vader in een maatschap een akkerbouwbedrijf. In 2007 kwam Don via zijn buurman in contact met ene Floris Bookie, een beleggingsadviseur. Knave’s buurman gaf hoog op van de beleggingsresultaten die hij via Bookie had behaald. Don – en zijn vader – werden al snel ook klant bij Bookie; zij storten vanuit hun privé vermogen forse bedragen op een beleggersrekening en Bookie ging dat geld voor hen beleggen in futures en opties op de S&P 500-beurs in de Verenigde Staten. Begin 2008 spraken Don en zijn vader af dat Don het maatschapsaandeel van zijn vader in het akkerbouwbedrijf zou overnemen. Om die overname te kunnen financieren nam Don in mei 2008 een lening op bij de bank van € 800.000. De bank was bereid die lening te verstrekken omdat die liquide middelen – zo liet Don hen weten – bestemd waren voor de overname van het maatschapsaandeel. Senior verstrekte zekerheid door hypotheek te geven op zijn vastgoed. Direct na de ontvangst van de € 800.000 boekte Don dat bedrag door naar zijn beleggersrekening, om dat door Bookie te laten beleggen. Dat liep allemaal verkeerd af. Bookie liet al snel niets meer van zich horen, en bleek uiteindelijk te zijn verdwenen. Don deed aangifte van oplichting bij de politie, maar ook dat leidde tot niets. In zijn aangifte inkomstenbelasting 2009 rekende Don de lening van € 800.000 en de daarmee gefinancierde beleggingen tot zijn ondernemingsvermogen. Hij waardeerde de beleggingen af tot nihil, en claimde een verlies van € 800.000. De inspecteur en in de daaropvolgende procedure Rechtbank Noord-Holland weigerden de aftrek van dat verlies. De Rechtbank besliste dat de beleggingen – in financiële derivaten op de Amerikaanse aandelenbeurs – niet gedaan waren binnen het kader van de normale bedrijfsuitoefening. Deze beleggingen waren vreemd aan het akkerbouwbedrijf dat belanghebbende dreef. De Rechtbank verwierp ook het verweer dat er sprake was van het beleggen van tijdelijk overtollige liquide middelen. De beleggingen waren zo speculatief dat belanghebbende zich al direct bij de inleg van de liquide middelen had moeten realiseren dat die gelden niet tijdig voor zijn bedrijfsvoering beschikbaar zouden zijn. De Rechtbank besliste dat de beleggingen als privévermogen aangemerkt moesten worden; het verlies kon niet in aftrek op het bedrijfsresultaat worden gebracht. Commentaar Deze uitspraak is pijnlijk duidelijk. Speculeren is geen bedrijfsactiviteit; gokken met geld van de zaak wordt in privé afgerekend. 48 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Reizen met openbaar vervoer: vrije bewijsleer! 23 juni 2014 Financiën heeft in een recente beleidspublicatie goedgekeurd dat de vrije bewijsleer kan worden toegepast bij een vergoeding of aftrek van de reiskosten per openbaar vervoer. Door die goedkeuring is een werkgever niet langer verplicht om de plaats- of vervoerbewijzen bij zijn werknemer op te vragen en die bij zijn administratie te bewaren als hij hem een belastingvrije vergoeding wil geven voor zijn reiskosten per openbaar vervoer. Gebruikt de werknemer de OV-chipkaart voor het reizen per openbaar vervoer, dan heeft hij geen fysieke plaatsbewijzen. In dat geval kan hij volstaan met het inleveren van een door het vervoerbedrijf opgemaakt overzicht van de transacties met de OV-chipkaart. De vrije bewijsleer geldt ook voor werknemers die hun reiskosten per openbaar vervoer zelf moeten betalen en die in aanmerking komen voor de reisaftrek voor het woon-werkverkeer. Financiën verbindt twee voorwaarden aan de goedkeuring, te weten: - de werknemer/reiziger moet een reisverklaring van zijn werkgever overleggen, waaruit blijkt welk reispatroon hij heeft gehad in het desbetreffende jaar; én - de werknemer/reiziger maakt aannemelijk dat hij de reizen heeft gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld met betalingsbewijzen voor de OV-chipkaart of de reisgegevens van TLS, het bedrijf achter de OV-chipkaart. De goedkeuring van de vrije bewijsleer geldt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011. Commentaar Deze goedkeuring levert een vermindering van administratieve lasten op, voor werkgever én werknemer. De regeling is met name van belang voor werkgevers die de werkkostenregeling nog niet toepassen; onder de werkkostenregeling kan een werkgever sowieso de vrije bewijsleer toepassen. De bewijslast voor het reizen per openbaar vervoer is in opspraak geraakt omdat openbaarvervoerbedrijven de overzichten van het reizen met de OV-chipkaart – voor reizen vanaf 1 januari 2011 – nog maar anderhalf jaar bewaren. Die bewaartermijn was eerder twee jaar. Door de verkorte bewaartermijn konden veel belastingplichtigen de door de inspecteur gevraagde reisgegevens niet meer overleggen, en dat heeft geleid tot correcties op de reisaftrek. Financiën vindt dat ongewenst en heeft mede daarom de bewijslast versoepeld.oor hun werk met het openbaar vervoer reizen hoeven niet langer hun plaats- of vervoerbewijzen te bewaren. Financiën is recent akkoord gegaan met een vrije bewijsleer om aan te tonen dat per openbaar vervoer is gereisd. Voor een werkgever betekent dat minder administratieve rompslomp voor een vrije vergoeding van die reiskosten, voor de werknemer een eenvoudiger reisaftrek voor het woon-werkverkeer. 49 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Nieuwe regels BTW-herziening bij verkoop pand 29 juni 2014 Gaat u binnenkort uw bedrijfspand verkopen? En hebt u de omzetbelasting op de bouw- of aanschafkosten van dat pand minder dan 10 jaar geleden in aftrek gebracht? Zo ja, dan zit dat pand nog in de BTW-herzieningsperiode: als u het pand gaat verkopen, moet u een deel van de bij de bouw of aanschaf in aftrek gebrachte omzetbelasting alsnog aan de fiscus terugbetalen. Dat is per resterend jaar van de herzieningsperiode 1/10 gedeelte van de BTW die bij de bouw of aanschaf in aftrek is gebracht. U kunt deze aftrekherziening voorkomen door het pand BTW-belast te verkopen. U moet daar samen met de koper voor opteren; dat verzoek kan opgenomen worden in de notariële akte tot levering van het pand, of in een separaat verzoek aan de bevoegde inspecteur. Voor deze BTW-belaste levering is vereist dat de koper het pand voor ten minste 90% voor BTW-belaste prestaties gaat gebruiken, in het jaar van levering én in het daaropvolgende jaar. De koper moet schriftelijk verklaren dat hij aan deze voorwaarde voldoet. Als de koper zich niet aan deze afspraak houdt en hij het pand voor meer dan 10% voor BTW-vrije prestaties gebruikt, of het pand zonder BTW doorverkoopt, dan is de herzienings-BTW alsnog verschuldigd. De fiscus zal die naheffen. Die naheffingsaanslag werd tot 10 oktober 2013 opgelegd aan de koper, maar dat bleek in strijd met het Europees recht. De fiscus legt de naheffingsaanslag nu op aan de verkoper! Dat betekent dat u als verkoper op moet draaien voor de schade die ontstaat doordat de koper (of een opvolgend koper) zich niet aan de afspraak houdt om het pand voor tenminste 90% BTW-belast te gebruiken. U kunt die schadepost afwentelen op de koper door in de koop- verkoopovereenkomst een bepaling op te nemen dat de BTW-schade in dat geval door de koper moet worden gedragen. 50 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Box 3: fictief rendement, geen fictieve bronheffing 23 juni 2014 De vermogensrendementsheffing in box 3 gaat uit van een fictief rendement van 4% per jaar. Of de belegger dat haalt of niet, de fiscus heft 30% belasting over 4% rendement over de waarde van het vermogen per 1 januari van het jaar. Die forfaitaire aanpak gaat echter niet zover dat de belegger een fictieve bronheffing kan verrekenen met de belasting die hij over dat fictieve inkomen verschuldigd is, zo heeft de Hoge Raad recent beslist. De belastingheffing in box 3, de vermogensrendementsheffing, staat onder druk. Veel spaarders halen het fictieve 4% rendement niet: zij krijgen 1% of 1,5% rente op hun deposito en betalen daarover 1,2% aan belasting. Dat levert een negatief rendement op, of bij 1,5% rentevergoeding, een belastingdruk van maar liefst 80%. Voor deze beleggers is de belastingheffing in box 3 ‘ontaard in onteigening’. De Bond voor Belastingbetalers heeft deze kwestie recent bij de belastingrechter aangekaart, en de vraag voorgelegd of deze heffing niet in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Zie ook BelastingBelangen, april 2014, Proefprocedure tegen box 3 heffing. Ook belegger Klaas Strijder verzette zich tegen de vermogensrendementsheffing. Hij had een flink deel van zijn vermogen belegd in participaties in beleggingsfondsen in België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en de Verenigde Staten. Een paar fondsen keerden in 2006 dividend uit, daarop was € 10.438 aan buitenlandse bronbelasting ingehouden, maar het merendeel van die fondsen keerde geen dividend uit. Strijder gaf in zijn aangifte inkomstenbelasting 2006 in box 3 de (gemiddelde) waarde van de participaties in de beleggingsfondsen aan, en hij verrekende de op de dividenden ingehouden € 10.438 buitenlandse bronbelasting. Voor de fondsen die geen dividend hadden uitgekeerd ging hij ervan uit dat op het fictieve rendement van 4% een fictieve bronheffing van eveneens 4% was ingehouden. Die fictieve bronheffing verrekende hij met de box 3 heffing. De inspecteur, Rechtbank én Hof Leeuwarden weigerden de verrekening van fictieve bronheffing. En ook de Hoge Raad besliste in cassatie in het nadeel van belanghebbende: het verrekenen van een fictieve bronheffing op niet daadwerkelijk verkregen inkomsten is in strijd met de heffingsbevoegdheid die Nederland toekomt krachtens de belastingverdragen met België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en de Verenigde Staten, de landen waar de beleggingsfondsen waren gevestigd waarin belanghebbende had belegd. Nederland mag op grond van die verdragen belasting heffen over het dividend dat een beleggingsfonds uitkeert aan een in Nederland wonende belegger. Nederland mag die belastingheffing naar eigen inzichten inrichten, desgewenst door middel van een wettelijke fictie. Voorwaarde daarbij is wél dat met die nationale wetgeving geen inkomsten onder de Nederlandse heffingsbevoegdheid worden getrokken die in het belastingverdrag aan de andere Staat zijn toegewezen. Aan die voorwaarde werd voldaan: de dividenden die Nederland nu al fictief tot het inkomen in box 3 rekent, zijn bij uitkering in de toekomst aan Nederland ter belastingheffing toegewezen. Daarmee is Nederland met de vermogensrendementsheffing binnen de grenzen van de belastingverdragen gebleven. Commentaar De strijdbare, principiële belegger uit deze procedure zal niet verrast zijn door deze uitspraak. Deze procedure behoort overduidelijk tot de categorie nee heb je, ja kun je krijgen. De uitspraak van de Hoge Raad is correct, maar het blijft onbevredigend dat belasting betaald moet worden over niet daadwerkelijk verkregen inkomsten. De rechter kan dat niet oplossen, dat moet de wetgever doen. 51 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV Vermijd de fiscale eenheid voor de BTW 29 juni 2014 Wilt u de fiscale eenheid voor de BTW vermijden? Bent u wars van de hoofdelijke aansprakelijkheid van alle tot zo’n eenheid behorende vennootschappen? Als u de aandelen in de dochtermaatschappij certificeert en zo het stemrecht op de aandelen in die BV van de houdstervennootschap naar de stichting administratiekantoor (stak) verplaatst, is geen sprake van financiële verwevenheid. En dan wordt er niet voldaan aan de vereisten voor een fiscale eenheid. Let op: deze opzet werkt alleen als de stichting administratiekantoor een ander bestuur heeft dan de houdstervennootschap. Bij een ongelijke bestuurssamenstelling heeft de houdster niet langer de meerderheid van de zeggenschap in de dochter. 52 © Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
© Copyright 2024 ExpyDoc