BelastingBelangen - BelastingBelangen Juni 2014

BelastingBelangen Juni 2014
Hoe kom ik aan gekwalificeerd personeel?
Veel ondernemers in het midden- en kleinbedrijf worstelen met die
vraag. De crisis kantelt, en steeds meer familiebedrijven zien de
nabije toekomst met vertrouwen tegemoet. Ze willen fors gaan
investeren, maar het tekort aan gekwalificeerd personeel is een
belangrijke obstakel voor verdere groei. Dat is de opmerkelijke
uitkomst uit het halfjaarlijkse onderzoek – de European Family
Business Barometer – van accountantsorganisatie KPMG en de
Europese organisatie voor Familiebedrijven (EFB) onder ruim
zevenhonderd familiebedrijven in Europa. Ruim 70% van de
geënquêteerde ondernemers gaat uit van toekomstige groei en wil
graag op korte termijn investeren, vooral in de kernactiviteiten. Maar
niet minder dan 40% van de ondernemers maakt zich grote zorgen
over het aantrekken van geschikte werknemers met de kwaliteiten die
nodig zijn om een verdere groei te kunnen realiseren. Ook de
oplopende kosten van de factor arbeid en de dalende prijzen van hun
producten en diensten zijn een punt van zorg.
Uit het onderzoek blijkt verder dat de ondernemingen de afgelopen
zes maanden minder moeite hebben gehad om een financiering te krijgen. Financiering lijkt geen belemmering
meer voor verdere groei, maar veel ondernemers spreken toch liever hun eigen vermogen aan om nieuwe
investeringen te doen. De gang naar de bank wordt minder vaak gemaakt: in 2013 klopte nog bijna de helft
van ondernemingen bij de bank aan om nieuwe investeringen te financieren, in 2014 is dit gedaald tot 36%.
Voor alternatieve financieringsvormen als crowdfunding is niet veel belangstelling.
Investeren in een verdere internationalisering van de bedrijfsactiviteiten scoort minder, ondernemers steken
liever hun geld in diversificatie, het ontwikkelen van nieuwe producten en afzetmarkten in het thuisland.
BelastingBelangen kan ondernemers niet aan gekwalificeerd personeel helpen, maar wél aan gekwalificeerd
belastingadvies. Hoe goed personeel fiscaal optimaal kan worden beloond. Hoe ondernemers in het midden- en
kleinbedrijf de belastingdruk in de zaak én in privé kunnen beperken.
Ik wens u veel leesplezier en fiscaal voordeel. En een zonnige zomervakantie!
Hans Zwagemaker, hoofdredacteur
Inhoudsopgave
Nieuws
Onjuiste rittenadministratie: hogere boete afgewezen ......................................................................... 01
Pensioen in eigen beheer: het vervolg ............................................................................................... 03
Nederland: nr. 1 taxhaven voor US-multinationals .............................................................................. 06
Verhuur werkkamer aan BV: BTW-aftrek ........................................................................................... 08
Nederlandse FE-regeling in strijd met EU-recht ................................................................................... 11
BTW-vrijstelling voor ZZP-ers in de zorg ............................................................................................ 13
Verbod privégebruik auto: externe controle bij DGA ............................................................................ 15
Rechtbank Den Haag handhaaft crisisheffing 2013 .............................................................................. 17
De Belastingdienst kan en moet beter ............................................................................................... 20
Herhalende schenkingen in één akte ineens belast .............................................................................. 36
Leegstand na BTW-vrije verhuur: BTW-herziening .............................................................................. 38
Geen BTW-aftrek op reddingsplan van de bank ................................................................................... 40
Proefprocedures en rechtsvragen over de crisisheffing ......................................................................... 41
Buitenlandse boeten: aftrek vervalt per 2015 ..................................................................................... 44
Honorarium voor toevoegingszaken: BTW belast ................................................................................ 46
Risicovol beleggen in de zaak: € 800.000 verlies in privé ..................................................................... 48
Reizen met openbaar vervoer: vrije bewijsleer! .................................................................................. 49
Box 3: fictief rendement, geen fictieve bronheffing ............................................................................. 51
Tips
Werk voor uzelf: vanaf 21 juni ......................................................................................................... 05
Een nieuwe BV met een duister verleden ........................................................................................... 07
Check de werkzaamheden van uw partner ......................................................................................... 10
Verhuurde woningen in box 3: marktwaarde ...................................................................................... 14
Een nieuwe auto, of een tweedehandsje ............................................................................................ 19
DGA: beperk de afroommethode ...................................................................................................... 22
Betaal de fiscus op tijd .................................................................................................................... 24
Scholieren- en studentenregeling 2014 ............................................................................................. 27
Pensioenshoppen: altijd doen ........................................................................................................... 32
Renovatie praktijk aan huis: 15% BTW-korting ................................................................................... 35
Betalingskorting: let op de BTW ....................................................................................................... 37
De VAR wordt strenger .................................................................................................................... 39
Belasting voor bestuurders in de sport .............................................................................................. 43
Tandartsen: gebitscosmetica is BTW-belast ........................................................................................ 45
Een ARBO-proof werkplek voor thuiswerkers ...................................................................................... 47
Nieuwe regels BTW-herziening bij verkoop pand ................................................................................. 50
Vermijd de fiscale eenheid voor de BTW ............................................................................................ 52
Vragen
WK-pool: is de prijs belast? ............................................................................................................. 23
Uit de firma, uitkoopsom ineens aftrekbaar? ...................................................................................... 25
AB-taxcredit: verrekenen met box 3 belasting? .................................................................................. 26
Geen bijtelling, geen aftrek eigen bijdrage? ....................................................................................... 31
Fiscale eenheid voor de BTW: ook bij een stak? .................................................................................. 33
Vergoeding voor omzetderving: BTW-belast? ..................................................................................... 34
Special
Gouden handdruk-BV: 20% korting pakken of niet? ............................................................................ 28
Onjuiste rittenadministratie: hogere boete afgewezen
04 juni 2014
Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) kent hoge boetes – verzuim- én
vergrijpboetes – bij de naheffing van loonheffingen wegens privégebruik auto: zie het kader. De
vergrijpboete kan oplopen van 40%, tot 80%, en zelfs tot 100% van de na te heffen belasting. Hof
Arnhem-Leeuwarden heeft die hoge vergrijpboete in een recente uitspraak afgewezen. Het Hof
vindt de beleidsregels van de Belastingdienst voor het opleggen van zo’n hoge boete niet in
overeenstemming met de criteria voor straftoemeting. Het BBBB gaat uit van een te bestraffen daad;
bij de 100% boete is dat het overleggen van een onjuiste of onvolledige rittenadministratie. Ten
onrechte, zo oordeelt het Hof: voor de hoogte van de boete is de strafbaarheid van de dader, de
mate van verwijtbaarheid bepalend.
BV X, een internationaal transportbedrijf in Urk, had haar werknemer Dies Groot een auto van de zaak ter
beschikking gesteld. BV X hield voor de loonheffing geen rekening met de bijtelling privégebruik auto; Groot
hield een kilometeradministratie bij en daaruit bleek dat hij minder dan 500 kilometer per jaar privé met zijn
auto reed. Bij controle constateerde de inspecteur dat Groot’s kilometeradministratie niet correct was: hij
schreef vrijwel iedere werkdag voor het woon-werkverkeer 75 kilometer, terwijl die afstand in werkelijkheid
maar 68 kilometer was. De 7 kilometer extra noteerde hij ter compensatie van het gebruik van zijn auto door
andere werknemers van BV X, voor zakelijke ritten binnen Urk. De inspecteur wees dat verweer af, en legde BV
X naheffingsaanslagen loonbelasting op over de jaren 2007 tot en met 2010. Met een vergrijpboete, over 2007,
2008 en 2009 van 25%, en over 2010 (op basis van de met ingang van dat jaar ingevoerde nieuwe
boeteregeling) van 80% van de nageheven belasting.
BV X verzette zich tegen de naheffing en legde de zaak voor
aan Rechtbank Gelderland. De Rechtbank handhaafde de
naheffing, maar verminderde wel de boete, voor 2010 tot
25% en vervolgens voor alle jaren met 5% wegens
overschrijding van de redelijke termijn.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft die uitspraak bevestigd. Bij
een naheffing van belasting kan alleen een vergrijpboete
worden opgelegd als er sprake is van grove schuld of opzet.
De boete bij grove schuld bedraagt standaard 25% van de
boetegrondslag, de na te heffen belasting. In het Besluit
Bestuurlijke Boeten Belastingdienst wordt deze
vergrijpboete (vanaf 1 januari 2010) verhoogd als de boete
betrekking heeft op het niet verlonen van de bijtelling privé
gebruik auto: zie het kader.
Het Hof besliste dat deze grondslag voor hogere boetes
onaanvaardbaar is. Het Hof vindt het niet passend dat
alleen bij naheffingen wegens privégebruik auto een hogere
boete kan worden opgelegd. Die beperking tot één
onderdeel van de belastinggrondslag is willekeurig. De
rechter verwerpt ook de 100% boete bij een onjuiste of onvolledige rittenadministratie: bij deze aanpak is het
verwijtbaar handelen van de belastingplichtige losgelaten als criterium voor straftoemeting.
Het Hof besliste dat deze regels uit het BBBB geen goede basis bieden om tot een afgewogen straftoemeting te
komen. Het Hof handhaafde de boete op 25%. De inspecteur had voldoende aannemelijk gemaakt dat het aan
de grove schuld van BV X te wijten was geweest dat de verschuldigde loonheffing gedeeltelijk niet was betaald;
de BV wist dat de rittenadministratie deels gebaseerd was op stelposten en zij had die administratie niet
deugdelijk gecontroleerd.
1
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Naheffingen wegens privégebruik auto: verzuim- en vergrijpboetes.
Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) kent hoge boetes voor de naheffing van
loonbelasting en premies wegens het niet correct verlonen van de bijtelling privégebruik auto. Die boetes
richten zich met name op werknemers/automobilisten die – veelal bij controle op de verklaring ‘geen
privégebruik auto’ – een onjuiste of onvolledige rittenadministratie hebben overgelegd.
Het BBBB bestraft dat met verzuim- en vergrijpboetes.
Verzuimboete wegens betalingsverzuim
Deze boete wordt opgelegd wegens het niet of niet tijdig afdragen van de verschuldigde loonheffing over
de bijtelling privégebruik auto. De boete bedraagt € 3.936 als de bijtelling ten onrechte niet heeft
plaatsgevonden. Heeft de automobilist een onjuiste of onvolledige rittenadministratie overgelegd – om de
naheffing af te weren – dan moet de inspecteur de maximale boete van € 4.920 opleggen.
Verzuimboete wegens aangifteverzuim
Deze boete wordt opgelegd wegens het niet of niet tijdig, dan wel het onjuist of onvolledig indienen van de
aangifte loonheffing. De inspecteur kan een bestuurlijke boete van ten hoogste € 1.230 opleggen. Het
BBBB gebiedt de inspecteur om ‘vooralsnog terughoudend om te gaan’ met deze verzuimboete voor een
onjuiste of onvolledige aangifte.
Vergrijpboete wegens niet-naleving informatieverplichting
De werknemer/automobilist die een verklaring ‘geen privégebruik auto’ heeft, en die verwacht dat hij meer
dan de toegestane 500 kilometers voor privé-doeleinden gaat rijden, moet de inspecteur tijdig – vóór het
bereiken van de 500 kilometer grens – berichten dat die verklaring moet worden ingetrokken. Doet hij dat
niet dan kan de inspecteur daar een boete van € 4.920 voor opleggen. Deze boete geldt sinds 1 januari
2012. Zie ook BelastingBelangen, december 2011: Privégebruik auto van de zaak: verplicht melden bij de
Belastingdienst.
Vergrijpboete wegens niet betaling
Deze boete wordt opgelegd als te weinig loonheffing is afgedragen omdat de bijtelling privégebruik auto
door opzet of grove schuld niet tot het loon is gerekend. De boete is 40% van de nageheven belasting bij
grove schuld, 80% bij opzet, en 100% als de automobilist een onjuiste of onvolledige rittenadministratie
heeft overgelegd.
Wie gaat dat betalen?
De verzuim- en vergrijpboetes kunnen naast elkaar worden opgelegd, en oplopen tot forse bedragen.
De naheffingsaanslagen met boetes worden in beginsel aan de werknemer/automobilist opgelegd. Maar als
de werkgever wist of redelijkerwijs had moeten weten dat zijn werknemer met de auto van de zaak meer
dan 500 kilometer privé heeft gereden, kan de inspecteur de naheffingsaanslag met boetes aan hem
opleggen. Zie ook BelastingBelangen, november 2013: Forse boetes bij onjuiste rittenadministratie.
Commentaar
Deze uitspraak zal veel werkgevers en werknemers als muziek in de oren klinken. Hof Arnhem-Leeuwarden
verwijst de strenge boeteregeling voor de bijtelling privé gebruik auto goeddeels naar de prullenbak. Niet
volledig: de uitspraak betreft uitsluitend de vergrijpboete, niet de verzuimboete die bij zo’n naheffing ook kan
worden opgelegd.
Werkgevers en werknemers die recent een hoge vergrijpboete hebben gekregen bij een naheffing over de
bijtelling privégebruik auto doen er verstandig aan om die boete aan te vechten met een verwijzing naar
bovenstaande uitspraak. Het is nog niet bekend of Financiën in cassatie gaat tegen de uitspraak.
2
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Pensioen in eigen beheer: het vervolg
28 juni 2014
Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft begin deze maand een uitgebreide notitie naar de
Tweede Kamer gezonden over een nieuwe fiscale behandeling van pensioen in eigen beheer. De
notitie is een vervolg op de pensioenbrief van zijn ambtsvoorganger Weekers van december vorig
jaar. Wiebes vindt – net als zijn voorganger Weekers – de invoering van een fiscale pensioenreserve
voor de oudedag de beste oplossing voor de pensioenproblematiek. De staatssecretaris is wel bereid
om nog weer een andere variant voor pensioen in eigen beheer – een beschikbarepremieregeling –
te onderzoeken.
De nieuwe staatssecretaris van Financiën, Erik Wiebes, heeft in een uitgebreide notitie de vele vragen
beantwoord die Tweede Kamerleden hebben gesteld over de pensioenbrief van zijn ambtsvoorganger Weekers
van december vorig jaar; zie BelastingBelangen, december 2013: De toekomst van pensioen in eigen beheer.
Voor een oplossing van de pensioenproblematiek sluit de staatssecretaris aan bij het standpunt van zijn
ambtsvoorganger. Een nieuwe fiscale behandeling voor pensioen in eigen beheer moet passen binnen de door
Weekers genoemde drie randvoorwaarden, te weten:
(i) de pensioengelden moeten binnen de onderneming als werkkapitaal beschikbaar blijven,
(ii) het moet mogelijk zijn om een regeling te treffen voor (potentiële) nabestaanden, en
(iii) de aanpassing van de fiscale behandeling moet budgettair neutraal zijn.
Volgens de staatssecretaris is de invoering van een fiscale reserve in eigen beheer voor de oude dag in de
vennootschapsbelasting de enige variant is die voldoet aan deze drie randvoorwaarden. Dat is variant drie uit
de brief van zijn ambtsvoorganger Weekers. Bij deze optie blijven de pensioengelden beschikbaar voor
financiering van de bedrijfsactiviteiten, én de gereserveerde gelden moeten bij het bereiken van de
pensioengerechtigde leeftijd worden aangewend voor de aankoop van een oudedagsvoorziening voor de DGA
en zijn nabestaanden. Bij deze opzet is geen sprake meer van een pensioenaanspraak in de zin van de
loonbelasting, zodat op het bedrag van de reserve geen claim van de loonheffing rust. Op de pensioendatum
valt de reserve vrij ten gunste van de winst. Deze vrijval kan worden voorkomen door ten laste van de reserve
een oudedagsvoorziening bij een professionele verzekeraar af te sluiten. Bestaande pensioenen in eigen beheer
kunnen in zo’n oudedagsreserve worden omgezet, en wel op basis van de fiscale waarde. Dat leidt tot een
fiscaal neutrale oplossing, voor de DGA en zijn BV, én voor de fiscus. Als de BV naast het ouderdomspensioen
ook een nabestaandenpensioen heeft toegekend, moet de partner van de DGA meetekenen voor omzetting in
een oudedagsreserve.
Wiebes gaat – op aandringen vanuit de Tweede Kamer en de werkgroep Ondernemerspensioen – onderzoeken
of een beschikbarepremieregeling een oplossing kan bieden voor de problemen rondom pensioen in eigen
beheer. De staatssecretaris betwijfelt of deze variant daadwerkelijk tot een vereenvoudiging zal leiden, omdat
een defined contributionregeling in de praktijk snel kan omslaan in een defined benefitregeling.
In de reactie van de staatssecretaris zijn nog enkele interessante cijfermatige gegevens over pensioen in eigen
beheer opgenomen. In 2009 hadden als DGA’s tezamen een pensioenvoorziening in eigen beheer van circa € 31
miljard op basis van de fiscale waardering, en van € 73 miljard op basis van de commerciële waardering. Het
gaat om 141.500 BV’s. Circa 28% daarvan – afgerond 40.000 BV’s – had een negatieve winstreserve, en
daarmee een onderdekking op basis van de fiscale pensioenwaardering. Bij de commerciële hogere waardering
van de pensioenen was bij nog eens 31% sprake van een onderdekking.
Commentaar
Met de reactie van staatssecretaris Wiebes is de invoering van een fiscale oudedagsreserve in de BV als
oplossing voor de pensioenproblematiek een stuk dichterbij gekomen. Bestaande pensioenreserveringen in
3
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
eigen beheer kunnen fiscaal geruisloos doorgeschoven worden naar de oudedagsreserve als de DGA én de
andere pensioengerechtigden daarmee akkoord gaan. Dan kan bij gescheiden DGA’s – waarbij de
pensioenrechten van de ex-echtgenoot ‘bevroren’ zijn – nog wel eens tot problemen leiden. Financiën moet
haast maken in dit dossier, wil er nog iets terecht kunnen komen van een dividenduitkering door de BV dit jaar
om de 3% korting op de aanmerkelijkbelang-heffing te kunnen benutten. Zie ook BelastingBelangen, oktober
2013: Belastingplan 2014: AB-tarief in 2014 naar 22%.
4
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Werk voor uzelf: vanaf 21 juni
29 juni 2014
Heeft u 21 juni gevierd? Tax Freedom Day, de dag waarop de gemiddelde belastingbetaler in ons land zijn
belasting bij elkaar heeft gewerkt. Vanaf deze heuglijke dag mogen we onze verdiensten zelf houden.
Vorig jaar viel Tax Freedom Day op 27 juni, dus we zijn er wat op vooruit gegaan. In België is de
belastingdruk veel hoger dan bij ons: daar valt Tax Freedom Day dit jaar pas op 6 augustus. Op Cyprus is
de belastingpot al op 21 maart gevuld, in Engeland op 12 mei.
Tax Freedom Day moge u inspireren om in de resterende periode van het jaar wat harder – voor uzelf – te
werken!
5
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Nederland: nr. 1 taxhaven voor US-multinationals
26 juni 2014
Nederland is hét favoriete belastingparadijs voor Amerikaanse multinationals. De 500 grootste
Amerikaanse ondernemingen, de Fortune 500, hadden in 2010 ruim 127 miljard dollar fiscaal
vriendelijk in Nederland gestald. Dat is veel meer dan bij ‘beruchte’ belastingparadijzen als
Bermuda ($ 94 miljard) en de Kaaimaneilanden ($ 51 miljard).
De activistische groepen Citizens for Tax Justice (CTJ) en de Public Interest Research Group (PIRG) hebben
onderzocht in welke belastingparadijzen de Fortune 500-bedrijven zijn gevestigd. Uit dat onderzoek – Offshore
Shell Games 2014 – blijkt dat maar liefst 48% van de 500 grootste Amerikaanse multinationals een of meer
dochtervennootschappen in Nederland heeft. Bij elkaar hadden die ondernemingen in 2010 zo’n 127 miljard
dollar fiscaal vriendelijk in ons land gestald.
De top 10 van belastingparadijzen wordt aangevoerd door
Nederland, gevolgd door Singapore, Hongkong, Luxemburg,
de Kaaimaneilanden, Zwitserland, Ierland, Bermuda,
Mauritius en de Britse Maagdeneilanden. De Amerikaanse
multinationals hebben met die fiscale ‘omleidingen’ in 2010
zo’n $ 929 miljard aan winst geboekt bij
dochtermaatschappijen in belastingparadijzen. Dat kost de
schatkist in de Verenigde Staten op jaarbasis zeker $ 90
miljard aan belasting.
Commentaar
Nederland een belastingparadijs? Politiek Den Haag vindt
die kwalificatie niet terecht. Weekers, de vorige
staatssecretaris van Financiën, was resoluut in zijn afwijzing
– Nederland doet niet aan ‘belastingparadijzerij’ (zie ook
BelastingBelangen, april 2013: Zwarte wolken boven het
belastingparadijs Nederland) – en president Obama heeft
Nederland in 2009 dan wel als belastingparadijs getypeerd,
maar die beschuldiging heeft hij na heftige kritiek vanuit ons
land ingetrokken! Nederland is geen belastingparadijs, Nederland is een doorsluisland, zo meldt ook de titel van
de policy brief van het Centraal Planbureau, zie ook Bilaterale belastingverdragen en buitenlandse investeringen.
Nederland dankt die positie als doorsluisland aan ons netwerk van gunstige belastingverdragen, geen
bronheffing op rente en royalty’s, de deelnemingsvrijstelling, en – last but not least – onze rulingpraktijk, met
advanced tax rulings (ATR’s) en advanced pricing rulings (APA’s), te verkrijgen in Rotterdam bij het APBI, het
aanspreekpunt voor potentiële buitenlandse investeerders.
Het Nederlandse rulingbeleid wordt ook kritisch gevolgd. De Europese Commissie (EC) heeft onlangs
aangekondigd een onderzoek te starten naar onze rulingpraktijk, met name ten aanzien van koffiegigant
Starbucks. De EC vraagt zich af of er geen sprake is van staatssteun: het onderzoek richt zich met name op de
afspraken over transferpricing. De EC gaat ook de ruling voor Apple (in Ierland) en Fiat (in Luxemburg)
onderzoeken. Staatssecretaris Wiebes heeft al laten weten dat hij het onderzoek naar onze rulingpraktijk met
vertrouwen tegemoet ziet. Opmerkelijk is wel dat hij daags na die berichten vijf nieuwe besluiten met
spelregels voor de rulingpraktijk heeft gepubliceerd.
Wij houden u op de hoogte van het verdere verloop.
6
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Een nieuwe BV met een duister verleden
30 juni 2014
Bent u van plan om een bestaande BV over te nemen? Check dan of deze BV tot een fiscale eenheid voor
de omzet- en/of de vennootschapsbelasting heeft behoord. Zo ja, dan loopt u het risico om aansprakelijk
te worden gesteld voor de niet betaalde omzet- en/of vennootschapsbelasting van andere BV's van die
(vroegere) fiscale eenheid. Dat kan u een flinke schadepost opleveren.
7
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Verhuur werkkamer aan BV: BTW-aftrek
24 juni 2014
De directeur-grootaandeelhouder die een werkkamer in zijn woonhuis aan zijn BV verhuurt kan – bij
een correcte aanpak – die werkruimte BTW-belast verhuren, en zo in aanmerking komen voor aftrek
van de BTW op de bouw- en andere kosten van die ruimte. De Hoge Raad heeft recent beslist dat de
verhuur van een werkkamer aan de eigen BV kwalificeert als een ‘economische activiteit’ voor de
heffing van omzetbelasting. Dat er voor deze verhuuractiviteit geen markt bestaat, omdat de
verhuurder die ruimte alleen maar aan de eigen BV ter beschikking wil stellen, is daarbij geen
beletsel. Beslissend is of de zaak gebruikt wordt voor economische exploitatie, om er duurzaam
opbrengst uit te verkrijgen. En dat is het geval, zo heeft ons hoogste rechtscollege uitgemaakt.
Han Doek was directeur-grootaandeelhouder van BV X, een sloopbedrijf. Doek en zijn vrouw verhuisden eind
2010 naar hun nieuw gebouwde woonhuis. Samen – als maatschap – verhuurden zij een werkkamer in dat
woonhuis aan BV X, vanaf 1 december 2010. Die werkruimte lag in de kelder van de woning en was voorzien
van ramen voor daglicht. De ruimte beschikte niet over eigen sanitaire voorzieningen, en was uitsluitend
bereikbaar via de voordeur en een trap in de hal van de woning. Doek en zijn vrouw verhuurden de werkkamer
aan de BV voor vijf jaar, met een optie tot verlenging met nog eens vijf jaar.
De maatschap bracht de omzetbelasting op de bouwkosten
van de werkruimte als voorbelasting in aftrek. De inspecteur
weigerde die aftrek, omdat de verhuur van de werkkamer
zijns inziens geen economische activiteit was. De maatschap
kon én wilde de werkruimte uitsluitend aan BV X ter
beschikking stellen: de BV was de enige gegadigde als
huurder en daarmee stond voor de inspecteur vast dat er
geen markt was voor deze verhuuractiviteit.
Rechtbank Arnhem en Hof Arnhem-Leeuwarden waren het
eens met de inspecteur, maar de Hoge Raad besliste anders.
Voor de uitleg van het begrip ‘economische activiteit’
baseerde de Hoge Raad zich op de Europese BTW-Richtlijn
2006 en diverse uitspraken van het Europese Hof van
Justitie. Daaruit blijkt dat een activiteit in de regel als
economisch wordt beschouwd als die permanent wordt
verricht én degene die de activiteit verricht daarvoor een
vergoeding ontvangt. Het EU-Hof eist niet dat er een markt
is van vraag en aanbod. Bij exploitatie van een zaak is
beslissend of die zaak daadwerkelijk wordt gebruikt voor
economische exploitatie, om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. Bij de beoordeling daarvan moet de
activiteit op zichzelf worden bezien, het oogmerk of het resultaat van de activiteit is minder van belang.
De Hoge Raad kwalificeerde de verhuur van de werkruimte aan de BV als een zelfstandige activiteit: de
werkkamer werd duurzaam, voor tenminste vijf jaar, ter beschikking gesteld aan de BV voor eigen gebruik,
tegen een adequate vergoeding. Die verhuur moest worden aangemerkt als een economische activiteit in de zin
van de BTW-Richtlijn 2006. Daarbij was niet van belang dat de maatschap de werkruimte alleen maar aan de
BV wilde verhuren. De Hoge Raad vernietigde de uitspraken van het Hof, de Rechtbank en de inspecteur en
deed de zaak zelf: de naheffingsaanslag BTW werd vernietigd.
Commentaar
De Hoge Raad bevestigt met deze uitspraak – opnieuw – dat het mogelijk is om te kiezen voor een BTW-belaste
verhuur van (onzelfstandige) delen de eigen woning, zoals een niet-kwalificerende werkruimte. Het beleid van
8
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Financiën staat daar haaks op: Financiën heeft de goedkeuring voor een optie tot BTW-belaste verhuur van de
werkkamer in de eigen woning juist ingetrokken. Dat beleid lijkt ons achterhaald door deze recente rechtspraak.
Let op: in de berechte situatie vond de verhuur plaats door een maatschap van de DGA en zijn partner. Die
maatschap is de BTW-ondernemer. Als de DGA de verhuur zelf ter hand neemt, als directeur-werknemer van de
BV, gaat het mis en wordt de BTW-aftrek verspeeld: de DGA ontbeert in die verhouding de zelfstandigheid die
vereist is om als ondernemer voor de omzetbelasting te kunnen worden aangemerkt.
9
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Check de werkzaamheden van uw partner
30 juni 2014
“Echtgenoten zijn elkander getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd. Zij zijn verplicht elkander het
nodige te verschaffen”. Deze bepaling uit het Burgerlijk Wetboek is van belang voor alle ondernemers die
hun meewerkende echtgenoot in de zaak ‘belonen’ met de meewerkbeloning. Als de meewerkende
echtgenoot alleen ondersteunende werkzaamheden verricht, die niet uitgaan boven de inspanningen die
voortvloeien uit de verplichting uit het Burgerlijk Wetboek, kan de inspecteur de meewerkbeloning
weigeren. Laat uw meewerkende echtgenoot een of meer hoofdtaken in de zaak uitvoeren!
10
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Nederlandse FE-regeling in strijd met EU-recht
24 juni 2014
Het Europese Hof van Justitie heeft beslist dat het fiscale eenheidsregime in onze
vennootschapsbelasting in strijd is met het Europese recht. De wet staat een fiscale eenheid in de
vennootschapsbelasting uitsluitend toe tussen in Nederland gevestigde vennootschappen. Die
beperking is in strijd met de EU-bepalingen inzake de vrijheid van vestiging binnen de Unie.
Het Europese Hof heeft uitspraak gedaan over de vraag of het Nederlandse fiscale eenheidsregime voor
internationaal opererende concerns wel in overeenstemming is met het recht van de Europese Unie. De
uitkomst is negatief voor Nederland: de beperking van de fiscale eenheid tot in Nederland gevestigde
vennootschappen – waaronder ook buitenlandse vennootschappen met een vaste inrichting in ons land – is in
strijd met de vrijheid van vestiging binnen de Unie.
Het EU-Hof heeft uitspraak gedaan in drie zaken. In twee procedures ging het om de vraag of een fiscale
eenheid mogelijk is tussen een in Nederland gevestigde moedervennootschap en haar eveneens in Nederland
gevestigde kleindochtervennootschappen, waarin zij alle aandelen houdt middels een in Duitsland gevestigde
tussenhoudstervennootschap: zie ook het schema.
De derde procedure betreft de vraag naar een fiscale eenheid tussen twee in Nederland gevestigde
zustervennootschappen, waarvan alle aandelen worden gehouden door een in het buitenland, in Duitsland
gevestigde moedermaatschappij (die geen vaste inrichting in Nederland heeft). De Nederlandse Belastingdienst
weigerde in alle drie de gevallen om de gevraagde fiscale eenheid toe te staan. Ten onrechte zo besliste het
EU-Hof.
11
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Commentaar
Met de uitspraak van het EU-Hof kunnen internationaal opererende concerns een fiscale eenheid ‘over de grens’
aangaan om een groepsinterne verrekening te realiseren van de in Nederland behaalde bedrijfsresultaten. Let
op: de uitspraak van het EU-Hof ziet uitsluitend op een fiscale eenheid ‘over de grens’ waardoor de in
Nederland belastbare bedrijfsresultaten kunnen worden gevoegd. Zie ook BelastingBelangen, augustus 2011:
Fiscale eenheid met buitenlandse concernvennootschappen. Het EU-Hof heeft eerder een fiscale eenheid tussen
een in Nederland gevestigde moedermaatschappij en een bijvoorbeeld in België gevestigde
dochtervennootschap afgewezen. In die situatie is sprake van twee verschillende fiscale regimes, van twee
EU-lidstaten. Als in zo’n situatie een fiscale eenheid mogelijk zou zijn, zou de moedermaatschappij het fiscale
regime voor de dochtermaatschappij zelf kunnen kiezen en dat vindt de EU-rechter ongewenst.
De uitspraak van het EU-Hof verplicht de Nederlandse wetgever om de wettekst aan te passen. De kans bestaat
dat de wetgever de gevolgen van dit arrest nog – op onderdelen – zal willen repareren. Vooral ook omdat de nu
toegelaten fiscale eenheid over de grens onder omstandigheden tot een dubbele verliesverrekening kan leiden.
12
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
BTW-vrijstelling voor ZZP-ers in de zorg
26 juni 2014
De Hoge Raad heeft recent beslist dat ZZP-ers in de zorg die zich ‘verhuren’ aan een ziekenhuis om
daar medische diensten te verrichten, BTW-vrijgesteld zijn. Ook als zij hun werkzaamheden in het
ziekenhuis onder leiding en toezicht van een arts of specialist verrichten. Zij verrichten
BTW-vrijgestelde medische diensten, zij geven medische verzorging aan patiënten in de zin van de
BTW-wetgeving. Voorwaarde voor de BTW-vrijstelling is wel dat de ZZP-er een BIG-geregistreerde
beroepsbeoefenaar is.
Vier ZZP-ers in de zorg – operatieassistenten en anesthesieverpleegkundigen – vormden samen een maatschap.
Zij boden hun diensten aan bij ziekenhuizen die een tekort hadden aan gekwalificeerd personeel. De contracten
tussen de maten en de ziekenhuizen varieerden van een maand tot een jaar. De maatschap factureerde de
werkzaamheden, per uur tegen een overeengekomen tarief. De maatschap ging er van uit dat de verleende
diensten onder de BTW-vrijstelling voor ‘medische verzorging’ vielen. De inspecteur dacht daar anders over:
zijns inziens was sprake van een BTW-belaste dienst, het uitlenen van personeel. Hij legde de maatschap een
naheffingsaanslag omzetbelasting op.
In de daaropvolgende procedure stelden Rechtbank Haarlem
en Hof Amsterdam de inspecteur in het gelijk, de Hoge Raad
niet.
Volgens de Hoge Raad was geen sprake van het ter
beschikking stellen of uitlenen van personeel of
arbeidskrachten. De vier maten verrichten hun
werkzaamheden als zelfstandige ondernemers; zij waren
niet ondergeschikt aan de maatschap. De door de
maatschap overeengekomen diensten met derden werden in
feite door ieder van de maten verricht, zonder bemiddeling
of tussenkomst van een derde. De werkzaamheden die de
maten in het ziekenhuis verrichten vormden volgens ons
hoogste rechtscollege ‘naar hun aard een wezenlijk,
inherent en onafscheidbaar deel van aan patiënten geboden
medische verzorging’. Die werkzaamheden of diensten
kwalificeerden, zowel vanuit de positie van de patiënten als
vanuit de positie van het ziekenhuis, als ‘medische
verzorging’ in de zin van BTW-Richtlijn 2006, en waren
derhalve BTW-vrijgesteld. Dat de maten hun
werkzaamheden verrichten onder leiding en toezicht van de chirurg of de anesthesioloog van het ziekenhuis –
die eindverantwoordelijk was voor de medische behandeling – deed daar niet aan af. Dat toezicht was volgens
de Hoge Raad niet van belang bij het karakteriseren van een prestatie met het oog op toepassing van een
BTW-vrijstelling. De uitspraak van het Hof en de naheffingsaanslag werden vernietigd.
Commentaar
De Hoge Raad maakt met dit arrest een einde aan de al langer slepende discussie tussen ZZP-ers in de zorg en
de fiscus. De Belastingdienst stelt zich daarbij op het standpunt dat de ZZP-ers BTW-plichtig zijn, omdat zij hun
werkzaamheden niet zelfstandig maar onder toezicht verrichten. Zie ook BelastingBelangen, april 2013:
BTW-vrijstelling medische diensten: ook voor ZZP-ers? Ons hoogste rechtscollege maakt korte metten met die
opvatting: BIG-geregistreerde ZZP-ers in de zorg verrichten BTW-vrijgestelde medische diensten.
13
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Verhuurde woningen in box 3: marktwaarde
30 juni 2014
Bent u in privé eigenaar van verhuurde woningen in box 3? De wet verplicht u om die woningen te
waarderen op de WOZ-waarde, en bij permanent verhuurde woningen kunt u die WOZ-waarde
verminderen met de leegwaarderatio. Zie ook BelastingBelangen, februari 2010: Hogere waardering van
box 3 vastgoed in 2010?
De belastingrechter heeft deze waarderingsgrondslag recent verworpen voor een verhuurde woning
waarvan de WOZ waarde gecorrigeerd met de leegwaarderatio uitkwam op € 373.800, terwijl de
Belastingdienst de marktwaarde had getaxeerd op slechts € 274.000. In die procedure ging het om een
woning die al lange tijd werd verhuurd, waar de huurster recht had op huurbescherming van vóór de
huurliberalisering. De rechter vond dat waardeverschil zo buitensporig groot dat hij de wettelijke
waarderingsmethodiek verwierp: de woning kon gewaardeerd worden op de (veel lagere) marktwaarde.
Ga na of u met deze uitspraak uw verhuurde vastgoed in box 3 niet veel lager kunt waarderen.
14
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Verbod privégebruik auto: externe controle bij DGA
04 juni 2014
Een werkgever kan zijn werknemer verbieden om de auto van de zaak voor privé te gebruiken. Als
werkgever en werknemer dat verbod schriftelijk vastleggen én naleven blijft de bijtelling
privégebruik auto achterwege zonder dat de werknemer een rittenadministratie hoeft bij te houden.
De werkgever moet de naleving van het verbod wél controleren.
De BV en haar directeur-grootaandeelhouder kunnen ook zo’n verbod afspreken. Maar dan gelden er
wel extra eisen voor de controle op de naleving. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft recent beslist dat
die controle door een externe partij moet worden uitgevoerd.
Een werkgever kan met zijn werknemer afspreken dat het verboden is om de auto van de zaak voor
privédoeleinden te gebruiken. Met zo’n verbod kan de bijtelling privégebruik auto eenvoudig worden vermeden.
De werkgever hoeft dan niets te verlonen, en de werknemer hoeft geen tijdrovende kilometeradministratie te
voeren.
Natuurlijk zijn er voorwaarden, te weten:
- het verbod van privégebruik moet schriftelijk worden vastgelegd.
Op de site van de Belastingdienst staat een voorbeeldafspraak (voor bestelauto’s) die u kunt downloaden:
Voorbeeldafspraak (PDF)
- de werkgever moet de naleving van het verbod controleren.
De werkgever kan dat doen door de verreden kilometers te koppelen met de agenda van de werknemer voor
bedrijfsbezoeken, door het kilometrage te vergelijken met opgaven van de leasemaatschappij en het aantal
tankbeurten, door toezicht te houden op verkeersboetes, schademeldingen en tanken buiten werktijd, etc.,
én
- als de werknemer toch privé gebruik maakt van de auto, moet de werkgever hem bestraffen. Bijvoorbeeld
door de werknemer een passende geldboete op te leggen, de naheffing van belasting en premies op hem te
verhalen, of door hem te ontslaan.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft recent uitspraak gedaan in
een zaak waarbij een DGA met zijn BV een schriftelijk
verbod van privégebruik auto was overeengekomen. Het
ging om een bestelbus van de zaak, een Volkswagen
Transporter. De overeenkomst kwam in grote lijnen overeen
met de voorbeeldafspraak op de site van de Belastingdienst.
Toch accepteerde de inspecteur die overeenkomst niet, hij
vond het toezicht op de naleving van het privéverbod niet
goed genoeg geregeld. De werkgever – de BV – moest dat
controleren, en dat betekende in feite dat de DGA toezicht
op zichzelf moest houden. De inspecteur vond dat de BV die
controle door een derde had moeten laten uitvoeren. Dat
was niet gebeurd, en daardoor kon de BV de naleving van
het verbod niet aantonen. De inspecteur legde de BV een
naheffingsaanslag loonheffing op.
In de daaropvolgende procedure stelde Hof
Arnhem-Leeuwarden de inspecteur in het gelijk.
De DGA is werkgever én werknemer, en dat vereist een
bijzondere vorm van toezicht op het verbod van het
privegebruik van de auto van de zaak. De eis van de inspecteur dat de BV die controle door een derdepartij had
moeten laten uitvoeren vond de rechter terecht. De DGA kon ook anderszins niet overtuigend aantonen dat hij
15
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
niet privé met de bestelbus gereden had. De naheffingsaanslag werd gehandhaafd.
Commentaar
Deze opmerkelijke uitspraak kan voor de praktijk verstrekkende gevolgen hebben. Als de belastingrechter de
DGA en zijn BV consequent gaat vereenzelvigen bij de beoordeling of de fiscale spelregels wel correct zijn
nageleefd, resulteert dat uiteindelijk in een fiscaal transparante BV. We wachten de verdere ontwikkelingen in
dit dossier met belangstelling af.
16
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Rechtbank Den Haag handhaaft crisisheffing 2013
24 juni 2014
Rechtbank Den Haag heeft onlangs uitspraak gedaan in enkele procedures over de crisisheffing
2013. De rechtbank handhaaft de crisisheffing, en daarmee wint de fiscus de eerste slag in de naar
verwachting langslepende rechtsstrijd over deze heffing. De Rechtbank vindt de crisisheffing niet in
strijd met de wetssystematiek, geen ongerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht, en niet
evident in strijd met het discriminatieverbod uit het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en
Politieke Rechten (IVBPR). Tegen de uitspraken zal beroep worden ingesteld.
Werkgevers moesten in 2013 eenmalig 16% extra belasting
afdragen over het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
van hun medewerkers indien en voor zover dat loon over
2012 meer dan € 150.000 was. Het kabinet heeft deze
eenmalige crisisheffing éénmalig verlengd: werkgevers
moeten de 16% crisisheffing ook in 2014 over het
surplusloon van 2013 afdragen. De crisisheffing is een
pseudo-eindheffing: de werkgever kan deze heffing niet
verhalen op de werknemer.
De crisisheffing is in BelastingBelangen bij herhaling aan de
orde gesteld: zie ook BelastingBelangen, juni 2012:
Begrotingsakkoord 2013: Eenmalige crisisheffing over lonen
boven € 150.000, augustus 2012: Weerstand tegen de
eenmalige crisisheffing in 2013, februari 2013: Crisisheffing
hoge lonen: verduidelijkt en omstreden, en oktober 2013:
Belastingplan 2014; Eénmalige crisisheffing toch verlengd.
Over de crisisheffing wordt volop geprocedeerd. Rechtbank
Den Haag heeft recent uitspraak gedaan in zeven
procedures, en daarnaast heeft Financiën met de
koepelorganisaties van fiscale dienstverleners elf proefprocedures opgestart. Zie ook elders in dit nummer van
BelastingBelangen: Proefprocedures en rechtsvragen over de crisisheffing.
Rechtbank Den Haag heeft de crisisheffing 2013 gehandhaafd. De Rechtbank heeft in zeven procedures
uitspraak gedaan en daarbij op drie rechtsvragen een beslissing gegeven:
1. de crisisheffing is niet in strijd met de wetssystematiek.
Belanghebbenden stelden dat de Wet loonbelasting geen ruimte biedt voor de crisisheffing: het loon (boven de
€ 150.000) is al bij de werknemer belast met loonheffing, en kan niet nogmaals met 16% eindheffing worden
getroffen. Rechtbank Den Haag heeft deze stelling verworpen. Krachtens de Wet loonbelasting wordt de
loonbelasting geheven van "werknemers of hun inhoudingsplichtige". De wetgever heeft bij de crisisheffing
uitdrukkelijk bepaald dat de pseudo-eindheffing wordt geheven "in afwijking in zoverre van het overigens bij of
krachtens deze wet bepaalde". De wetgever heeft zo de crisisheffing ‘naast’ de heffing van loonbelasting
adequaat geregeld.
2. de crisisheffing is niet in strijd met het Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van
de mens (EVRM).
De procederende werkgevers vinden de crisisheffing in strijd met artikel 1 van het genoemde Protocol: de
heffing vindt plaats met terugwerkende kracht, nu die pas in mei 2012 bekend is gemaakt toen het salaris van
de werknemers over dat jaar – de basis voor de heffing – al nagenoeg vaststond, door wetgeving die niet te
17
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
voorzien was en die een aanzienlijk financieel nadeel oplevert. De Rechtbank oordeelt daar anders over. Het
kabinet heeft de crisisheffing ingevoerd om extra belastingopbrengsten te verkrijgen om zo het Nederlandse
begrotingstekort terug te brengen. In die belastingafdracht zijn wel enige aspecten van terugwerkende kracht
te onderkennen, maar die zijn niet zo zwaarwegend dat de eindheffing apert onredelijk is. De wetgever is met
de crisiseindheffing binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid gebleven, zo besliste de Rechtbank.
3. de crisisheffing is niet in strijd met het discriminatieverbod uit het IVBPR.
Tot slot besliste de Rechtbank ook dat de crisisheffing niet in strijd is met het discriminatieverbod van het
IVBPR. Ook hier kwam de Rechtbank tot de conclusie dat de wetgever met de keuze voor een
werkgeversheffing niet buiten zijn ruime vrijheid van handelen is getreden. Uit de parlementaire behandeling
van de crisisheffing blijkt duidelijk dat de wetgever bewust niet gekozen heeft voor invoering van een vijfde
tariefschijf (met een 60% tarief) in de inkomstenbelasting vanwege de negatieve consequenties voor het
vestigingsklimaat. Van de keuze van de wetgever voor een werkgeversheffing kan niet worden gezegd dat die
‘evident van elke redelijke grond is ontbloot’. De wetgever mocht daarbij kiezen voor een wat ruwe regeling,
waarbij 16% belasting wordt geheven over het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking in het voorafgaande
kalenderjaar. Van willekeur was volgens de Rechtbank geen sprake.
Commentaar
De procedures voor Rechtbank Den Haag vinden plaats naast de elf proefprocedures die Financiën tezamen met
fiscale dienstverleners heeft geselecteerd. Dat oogt dubbelop, maar dat is het niet. In de proefprocedures
komen meer geschilpunten – rechtsvragen – aan de orde dan in de zaken waarin Rechtbank Den Haag nu
uitspraak heeft gedaan. En in de proefprocedures wordt weer niet aan de orde gesteld of de crisisheffing een
aanzienlijk financieel nadeel – een ‘individual excessive burden’ – voor een werkgever oplevert. Werkgevers die
zich bij de proefprocedures hebben aangesloten hebben daar nadrukkelijk voor moeten tekenen.
Wij wachten met belangstelling af of de uitspraak van Rechtbank Den Haag stand zal houden in het vervolg van
deze procedure.
18
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Een nieuwe auto, of een tweedehandsje
30 juni 2014
Bent u toe aan een nieuwe auto? Overweeg dan om een tweedehands auto te kopen met een lage
bijtelling voor privégebruik. Een hybride auto met een CO²-uitstoot van maximaal 50 gram per kilometer
die voor 1 januari 2012 voor het eerst op naam is gesteld, biedt een bijtelling van 0% voor het privé
gebruik tot 2017. U kunt met zo’n tweedehands auto nog drie jaar lang privé rijden zonder bijtelling. Dat
levert u al snel enkele duizenden euro’s aan belastingvoordeel op.
19
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De Belastingdienst kan en moet beter
23 juni 2014
Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft op 19 mei jl. de ‘Brede agenda voor de Belastingdienst’
naar de Tweede Kamer gezonden. Die notitie omvat een overzicht van de knelpunten waar de
Belastingdienst mee te maken heeft, te weten achterstallig onderhoud in werkprocessen, te
ingewikkelde wetgeving én onredelijke verwachtingen die de politiek en burgers hebben van de
Belastingdienst. De staatssecretaris heeft een langdurig verbeterprogramma aangekondigd, want
‘de Belastingdienst kan en moet beter’.
Staatssecretaris Wiebes van Financiën concludeert in zijn
‘Brede agenda voor de Belastingdienst’ dat de
Belastingdienst in de kern een professionele en goed
functionerende organisatie is. Maar het kan en moet beter,
want ”binnen de Belastingdienst gaat niet alles goed en als
er niet wordt ingegrepen zullen zich steeds vaker problemen
gaan voordoen”. De Belastingdienst heeft te maken met een
alsmaar uitdijend takenpakket, door steeds complexer
fiscale wetgeving, en de tijd om daar adequaat op in te
spelen is vaak te kort. Politiek en burgers verwachten zeer
laag foutenpercentage bij de uitvoering van dat takenpakket,
en dat is bij de bestaande werkprocessen niet langer te
realiseren. De Belastingdienst moet aan de slag met het
vernieuwen en verbeteren van die processen én met het
bijstellen van verwachtingen. Daarbij is een vergaande
vereenvoudiging van het fiscale stelsel geen keuze, maar
een voorwaarde voor succes.
De staatssecretaris heeft per direct een samenhangend,
langdurig verbeterprogramma in gang gezet. Daarbij kiest
hij voor de volgende drie sporen:
- het verminderen van complexiteit;
Het kabinet is van plan om het belasting- en toeslagenstelsel op korte termijn kritisch tegen het licht te
houden. Daarbij wordt ook het rapport van de commissie van Dijkhuizen ‘meegenomen’ (zie ook
BelastingBelangen, juni 2013: Naar een activerender belastingstelsel). Een belangrijk onderdeel hierbij is de
beoordeling op uitvoerbaarheid. Die beoordeling vindt thans ook plaats, maar de staatssecretaris gaat de
uitvoeringstoets meer integraal uitvoeren, met oog voor stapeling, aandacht voor fraude en vrij van politieke
druk. De uitkomst daarvan zal openbaar worden gemaakt. De hernieuwde uitvoeringstoets heeft ook tot
gevolg dat enkele al lopende wetgevingsprojecten worden stopgezet, of bijgestuurd. De staatssecretaris
noemt in dit verband onder meer het wetsvoorstel Wet vereenvoudig formeel verkeer Belastingdienst.
20
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
- het robuuster maken van werkprocessen;
De Belastingdienst werkt met massale batchgewijze processen, en die processen sluiten niet meer aan bij de
steeds meer geïndividualiseerde gegevensuitwisseling. En sommige automatiseringsprocessen zijn sterk
verouderd. Als voorbeeld noemt de staatssecretaris de automatiseringssystemen die de inning van belasting
ondersteunen. De massale processen van de Belastingdienst moeten grondig worden vernieuwd. De situatie
is urgent, maar niet dramatisch. De maatregelen voor de komende vijf jaar worden opgenomen in een
ICT-ontwikkelkalender, en die kalender zal uiterlijk op 1 oktober 2014 gereed zijn.
Door verdergaande digitalisering worden de processen gestandaardiseerd, geüniformeerd en meer efficiënt.
De staatssecretaris noemt in dit kader de uitbreiding van SBR (Standard Business Reporting) naar alle
informatiestromen tussen fiscaal dienstverleners, grote ondernemingen en de Belastingdienst. En een portal
voor belastingen, waar burgers hun gegevens – op een persoonlijke webpagina: ‘mijn Belastingdienst.nl’ kunnen inzien, mutaties kunnen doorgeven, en aangifte doen. Het online doen van aangifte stelt hoge eisen
aan de digitale infrastructuur, en daarom overweegt Financiën om vanaf 2015/2016 het doen van aangifte in
de tijd te spreiden. De fatale datum van 1 april zou dan kunnen vervallen, en dat vermindert ook de
piekbelasting bij de Belastingtelefoon in de maand maart.
- het helder maken van verwachtingen en het rapporteren van de prestaties;
Ondernemers en burgers zijn gebaat bij een helder beeld van wat er van de Belastingdienst mag worden
verwacht. De staatssecretaris gaat het normenstelsel van de Belastingdienst kritisch beoordelen en hij wil
daarover transparanter rapporteren. Belastingbetalers verwachten én verdienen een snel resultaat, maar dat
zit er helaas niet in, zo laat de staatssecretaris weten. Het verbeterprogramma van werkprocessen, met de
daarbij behorende vernieuwing van de ICT-structuur gaat meerdere jaren vergen. Volgens de bewindsman
zijn de problemen in de loop van vele jaren ontstaan en die kunnen niet in enkele dagen worden opgelost.
Commentaar
Erik Wiebes, de nieuwe staatssecretaris van Financiën, heeft zich in drie en een halve maand ingewerkt, en
komt na 100 dagen met zijn aanpak voor hervorming van de Belastingdienst. Zijn voorganger Weekers deed
dat ook, in april 2011: zie ook BelastingBelangen, april 2011: Een nieuw belastingstelsel, mean en lean. Veel
verbeterpunten uit de ‘Brede agenda voor de Belastingdienst’ van Wiebes stonden ook al in Weekers’ plan; met
de continuïteit van het beleid zit het wel goed. Uit Wiebes plan blijk duidelijk dat de ICT-structuur van de
Belastingdienst niet meer van deze tijd is en op korte termijn ingrijpend aangepast moet worden. Dat kan tot
gevolg hebben dat het kabinet zich noodgedwongen terughoudend moet opstellen met voorstellen om ons
belasting- en toeslagenstelsel aan ter passen. Als ‘het systeem’ die aanpassingen niet aan kan, zijn we verder
van huis. We wachten met belangstelling af wat het wordt.
21
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
DGA: beperk de afroommethode
30 juni 2014
DGA, stelt de inspecteur uw salaris uit de BV vast met de afroommethode? En komt uw salaris daardoor
veel hoger uit dan u wenselijk vindt? U kunt daar wel wat aan doen!
Uit recente rechtspraak blijkt dat de afroommethode niet kan worden toegepast bij een DGA vrije beroeper
met een praktijk-BV en bij een DGA die naast zichzelf ook nog andere werknemers op de payroll van de
BV heeft (zie BelastingBelangen, december 2012: Salaris DGA-vrije beroeper: afroommethode niet
toegestaan bij praktijk-BV en Salaris DGA-vrije beroeper: afroommethode niet toegestaan bij meer
werknemers in de BV). De Hoge Raad heeft beslist dat in die situaties niet gezegd kan worden dat de
opbrengsten in de BV voor 90% of meer door de DGA als werknemer van de BV worden verdiend. En dat
is vereist voor toepassing van de afroommethode!
U vermijdt de afroommethode als u, DGA, een tweede werknemer in de BV aanstelt en die werknemer
tenminste 10% van de omzet in de BV verdient. Dat kan niet in alle gevallen, er zitten haken en ogen aan
zo’n tweede man of vrouw, maar wellicht past het wel in uw situatie. Een andere oplossing is de koppeling
van uw praktijk-BV met een samenwerkingsverband van beroepsgenoten. Vereist is dan dat u als vrije
beroeper in BV-vorm toetreedt tot een maatschap van beroepsgenoten. Uw winstaandeel wordt dan mede
afhankelijk van de werkzaamheden van uw maten, en dan kan de afroommethode niet meer worden
toegepast.
U kunt de schade van de afroommethode beperken door bij de vaststelling van uw salaris in geld rekening
te houden met de bijtelling privé gebruik auto. Die bijtelling telt mee voor de invulling van het gebruikelijk
loon, en vermindert het salaris in geld.
Overleg het eens met uw adviseur.
22
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
WK-pool: is de prijs belast?
28 juni 2014
Bij ons op de zaak is er volop aandacht voor het wereldkampioenschap voetballen. We hebben een
pool georganiseerd, en daar doen heel wat mensen aan mee. Vrijwel alle medewerkers van de zaak,
plus de nodige buitenstaanders. Met de inleg van de deelnemers komen we uit op een hoofdprijs
van net boven de € 1.000. De tweede en derde prijs zijn ook leuke bedragen. In diverse publicaties
heb ik wel wat gelezen over het al dan niet belast zijn van zo’n prijs, maar hoe zit dat nu precies?
Antwoord
Bij een wk-pool kan de kansspelbelasting aan de orde komen: de winnaar moet dan 29% belasting aftikken
over de gewonnen prijs.
De spelregels voor die heffing zijn als volgt.
Als de wk-pool georganiseerd is onder een kleine groep collega’s, vrienden of familieleden, en buitenstaanders
mogen niet meedoen aan de pool, dan is over een gewonnen prijs geen kansspelbelasting verschuldigd. Door
het besloten karakter van de groep deelnemers is er geen sprake van het gelegenheid geven tot deelname aan
een kansspel.
Bij een pool die wél als kansspel kan worden aangemerkt, is
de te winnen geldprijs – bij een prijs in natura: de waarde
daarvan – vrijgesteld van kansspelbelasting als die prijs
onder de € 454 blijft. Bij een hogere prijs is over het
volledige bedrag 29% kansspelbelasting verschuldigd. De
organisator van de pool moet die belasting inhouden en
afdragen aan de Belastingdienst. Let op: bij de grens van €
454 gaat het om het totaalbedrag aan prijzen. Bij een
eerste, tweede en derde prijs moeten die gezamenlijk in
aanmerking worden genomen.
In uw situatie lijkt geen sprake te zijn van een pool voor een
besloten groep. U geeft zelf aan dat er naast de
medewerkers van uw bedrijf ook ‘de nodige
buitenstaanders’ meedoen aan de pool. Als uw wk-pool niet
als besloten pool kan worden aangemerkt, zijn de
prijswinnaars 29% kansspelbelasting verschuldigd: het
totale prijzengeld komt immers ruimschoots boven de € 454
uit.
De organisator van de pool moet de kansspelbelasting inhouden op de prijs, en die afdragen aan de
Belastingdienst. Als een werknemer de pool heeft georganiseerd, is hij de organisator: hij moet de belasting
inhouden en afdragen. Maar als die werknemer dat in opdracht van het bedrijf – zijn werkgever – heeft gedaan,
wordt de werkgever als organisator aangemerkt.
Als er geen inhouding en afdracht van kansspelbelasting plaatsvindt, kan de Belastingdienst de verschuldigde
belasting alsnog naheffen bij de prijswinnaar.
Voor meer informatie over de kansspelbelasting zie de brochure op de site van de Belastingdienst:
Kansspelbelasting.
23
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Betaal de fiscus op tijd
30 juni 2014
Als uw BV haar zakelijke belastingen – loonheffingen, BTW – en pensioenpremies niet op tijd kan betalen
moet de DGA als bestuurder van de BV die betalingsonmacht tijdig melden bij de Belastingdienst / het
bedrijfspensioenfonds. Tijdig is binnen twee weken na het tijdstip van de verplichte betaling van die
belastingen. Heeft de DGA tijdig gemeld, dan kan de Belastingdienst hem als bestuurder uitsluitend nog in
privé aansprakelijk stellen voor de niet (tijdig) betaalde belastingen als de betalingsonmacht een gevolg is
van verwijtbaar ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur’. De Belastingdienst moet dat aannemelijk maken, daar ligt
de bewijslast.
Uit recente rechtspraak blijkt dat de belastingrechter ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur’ aanwezig acht als de
BV haar leveranciers en andere schulden wel betaalt, maar de Belastingdienst willens en wetens
‘achterstelt’. De belastingschulden die daardoor ontstaan zijn het gevolg van onbehoorlijk bestuur: de
bestuurder kan daarvoor in privé aansprakelijk worden gesteld. U bent gewaarschuwd......
24
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Uit de firma, uitkoopsom ineens aftrekbaar?
29 juni 2014
Vorig jaar heb ik de vennootschap onder firma met mijn medevennoot X beëindigd. Ik kon het niet
opbrengen om nog langer samen met hem te ondernemen. Hij bakte er niets van, en stapelde schuld
op schuld in de zaak. En daar was ik als vennoot hoofdelijk aansprakelijk voor. Als ik hem niet uit de
zaak gezet had, waren we zeker failliet gegaan. X had bij zijn uittreden een negatief kapitaal van
afgerond € 15.000. Dat bedrag heeft hij niet meer betaald, omdat hij zich – terecht – ‘uit de zaak
gezet’ voelde. Ik heb zijn negatieve kapitaal maar voor mijn rekening genomen. Ik zie daar nooit
meer een cent van terug, dus ben ik van plan om dat direct ten laste van mijn aandeel in de
firmawinst te brengen. Is dat akkoord?
Antwoord
Die aftrek ineens is goed te verdedigen. U heeft in feite uw medevennoot uitgekocht, en hem een uitkoopsom
meegegeven omdat hij is uitgetreden zonder zijn negatieve kapitaal te moeten aanzuiveren. Het heeft er alles
van weg dat u dat negatieve kapitaalsaldo voor uw rekening heeft genomen om van uw medevennoot af te
komen, om te voorkomen dat hij nog meer schulden in de zaak zou maken waar u – als medevennoot –
hoofdelijk voor aansprakelijk was. En om te voorkomen dat de zaak failliet zou gaan. De uitkoop heeft zo
bezien plaats gevonden omdat het handhaven van uw medevennoot in een leidende rol binnen de onderneming,
met het oog op het bedrijfsbelang, niet langer verantwoord was. Op basis van deze motivering lijkt mij een
aftrek ineens van de uitkoopsom goed verdedigbaar.
De inspecteur zal mogelijk een andere uitwerking verdedigen. Als u uw medevennoot heeft uitgekocht om uw
eigen winstaandeel in de onderneming te vergroten, moet u de uitkoopsom fiscaal als betaalde goodwill
aanmerken. Bij die optie kunt u de uitkoopsom in 10 jaar tijd afschrijven ten laste van uw winst. Mij lijkt dat
deze uitwerking minder goed past bij de door u geschetste feiten. Aan u de taak om de inspecteur daar van te
overtuigen.
25
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
AB-taxcredit: verrekenen met box 3 belasting?
29 juni 2014
In 2011 is mijn BV failliet gegaan. Ik heb daardoor een aanmerkelijkbelang-verlies van bijna €
200.000 geleden. Dat verlies kon ik niet verrekenen in box 2 – ik had geen positief inkomen in die
box – en dus heb ik gekozen voor de boxoverschrijdende verliesverrekening. Begin dit jaar heb ik de
beschikking voor de 25% belastingkorting aangevraagd en verkregen: ik kan € 48.582 (25% van
het aanmerkelijkbelang-verlies) verrekenen met de te betalen belasting over mijn inkomen in box 1,
te rekenen vanaf 1 januari 2013. En daar zit het probleem: ik heb in 2013 geen belastbaar inkomen
in box 1, en waarschijnlijk ook niet in dit jaar en de daaropvolgende jaren. Ik ben gestopt met
werken, en heb enkel nog fiscaal inkomen in box 3. Kan ik die taxcredit ook verrekenen met de in
box 3 te betalen belasting? Volgens mijn adviseur niet, maar is die beperkte verrekening met alleen
box 1-belasting geen discriminatie?
Antwoord
Uw adviseur heeft het bij het rechte eind: u kunt het bedrag van de belastingkorting, de taxcredit, niet
verrekenen met de in box 3 verschuldigde belasting. De belastingwet biedt de mogelijkheid om een verlies uit
aanmerkelijk belang dat niet in box 2 kan worden verrekend, om te zetten in een belastingkorting – tot 25%
van dat verlies – en dat bedrag kan uitsluitend verrekend worden met de verschuldigde belasting over het
inkomen uit werk en woning in box 1. De beschikking met daarin het bedrag van de belastingkorting kan
worden aangevraagd nadat de ondernemer – en zijn fiscale partner – twee kalenderjaren na het verliesjaar
geen aanmerkelijk belang heeft gehad. De belastingkorting kan worden verrekend met de box 1 belasting over
het voorafgaande kalenderjaar – in uw situatie is dat 2013 – en de zeven daarop volgende jaren. Als u geen
inkomen in box 1 in 2013 en 2014 heeft, kunt u de verrekening met de box 1 belasting nog tot over 2020
toepassen.
De belastingrechter vindt de beperking van de verrekening tot de box 1 belasting geen verboden discriminatie.
De wetgever heeft uitdrukkelijk gekozen voor een gesloten boxenstelsel, en dat heeft tot gevolg dat een verlies
in de ene box niet verrekend kan worden met (belasting over het) inkomen in een andere box. De wetgever
heeft desondanks de boxoverschrijdende verrekening van een aanmerkelijkbelang-verlies toegestaan om zo
een bijdrage te leveren aan een grotere rechtsvormneutrale belastingheffing over de winst uit onderneming.
Daarmee heeft de wetgever een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond gegeven voor het doorbreken
van het gesloten boxenstelsel en het toestaan van de verrekening met uitsluitend de belasting over het
inkomen van box I.
Er rest u geen andere mogelijkheid dan alsnog belastbaar inkomen in box 1 te creëren in de komende jaren.
Overleg met uw belastingadviseur welke mogelijkheden u daarvoor heeft.
26
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Scholieren- en studentenregeling 2014
30 juni 2014
Scholieren en studenten die in de komende zomervakantie gaan bijverdienen, kunnen hun werkgever
vragen om de voordelige scholieren- en studentenregeling toe te passen. Met die regeling wordt de
inhouding van loonheffing op hun bijverdiensten geminimaliseerd. De werkgever kan de verdiensten van
de student/scholier spreiden over een kalenderkwartaal, waardoor maximaal van de loonheffingskorting
gebruik kan wordt gemaakt. Daardoor wordt minder loonheffing ingehouden, en dat maakt het later
terugvragen van die loonheffing met een P-biljet veelal overbodig.
De scholier of student moet de werkgever verzoeken om de regeling toe te passen. De Belastingdienst
heeft daar een standaardformulier voor: Model Opgaaf gegevens voor de loonheffingen Studenten- en
scholierenregeling (PDF).
De werkgever moet die verklaring bij zijn loonadministratie bewaren. De scholieren- en studentenregeling
kan maximaal drie maanden bij niet meer dan één werkgever worden toegepast.
27
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Gouden handdruk-BV: 20% korting pakken of niet?
30 juni 2014
Een (ex-)werknemer die zijn ontslagvergoeding – een gouden handdruk – heeft ondergebracht in
een stamrecht-BV, kan die BV in 2014 met 20% korting leegschudden. Hij kan er voor kiezen om de
stamrechtuitkeringen dit jaar ineens en volledig uit te keren, door het stamrecht af te kopen. De
afkoopwaarde wordt voor 80% in de belastingheffing betrokken én de heffing van revisierente blijft
achterwege. Het kabinet verwacht met de afkoop van het stamrechtvermogen € 1,2 miljard extra
belastingopbrengst op te halen.
Fiscaal vermogen ontklemmen
Nederland is een rijk land. Wij hebben veel vermogen ondergebracht in ‘fiscale spaarpotten’, bakken geld waar
nog een fiscale claim op zit. De grootste fiscale spaarpot is ons gezamenlijke pensioenkapitaal, geraamd op
ruim 1.100 miljard euro, met een belastingclaim van zeker 400 miljard. Daarvan is ruim 70 miljard pensioen in
eigen beheer, ondergebracht in 141.500 BV’s. De winstreserves in onze BV’s doen ook leuk mee: deze spaarpot
is goed voor 140 miljard euro. Daarmee is de koek nog niet op: er zit ook nog flink wat fiscaal kapitaal in
lijfrenten, stamrechten en de levensloopregeling. Ons nationale woningbezit telt ook mee, maar dat is een
onzekere post: de waarde van onze woningen daalt en de totale hypotheekschuld zit al boven de 675 miljard
euro. En op de meerwaarde van ons woningbezit – als die al gerealiseerd kan worden – zit geen fiscale claim.
Financiën wil – gedwongen door de crisis – een paar fiscale
spaarpotten stukslaan. Om fiscaal beklemd vermogen te
‘ontklemmen’, de belastingheffing daarover naar voren te
halen en met de netto-inkomsten een bestedingsimpuls te
creëren. Spaarders worden met een belastingkorting
getriggerd om hun spaarpot voortijdig leeg te schudden. In
2013 was de levensloopregeling het doelwit: levenslopers
konden hun tegoed ineens met een korting 20% opnemen
(zie ook BelastingBelangen, december 2012:
Levensloopregeling: doorlopen of 20% korting in 2013
pakken?). Dit jaar geldt voor stamrecht-BV’s met daarin een
‘gouden handdruk’, een ontslaguitkering, hetzelfde aanbod.
Afkoop stamrecht in 2014
In 2014 kan een (ex-)werknemer zijn
goudenhanddruk-stamrecht – hierna ook: loonstamrecht –
afkopen zonder fiscale sancties. Bij afkoop van het volledige
stamrecht kan 20% van de afkoopwaarde belastingvrij
worden geïncasseerd. Een gedeeltelijke afkoop is ook
toegestaan, maar dan geldt de 20% korting niet! Naast de loonheffing is over de afkoopwaarde ook 5,4%
premie Zorgverzekeringswet verschuldigd (over een maximaal bijdrage-inkomen van € 51.414). Tot 2014 was
over de afkoop van een stamrecht ook nog 20% revisierente verschuldigd. Die strafheffing is per 1 januari
2014 vervallen, voor alle vormen van onrechtmatige afwikkeling van een stamrecht. Denk aan afkopen of
prijsgeven van het stamrecht. Bij een gedeeltelijke afkoop is nu ook geen revisierente meer verschuldigd.
De mogelijkheid om het stamrecht fiscaal vriendelijk af te kopen geldt uitsluitend voor een loonstamrecht, een
aanspraak op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon. Beter bekend als een
goudenhanddruk-stamrecht. Zo’n stamrecht kan ondergebracht zijn bij een bank, een verzekeraar of bij een
eigen stamrecht-BV.
De faciliteit geldt niet voor stamrechten die ontstaan zijn bij de inbreng van een eenmanszaak in een BV.
28
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De waarde van het stamrecht
De belastingheffing vindt plaats over 80% van de afkoopwaarde van het stamrecht. De vraag is hoe die
afkoopwaarde moet worden vastgesteld.
Is het stamrecht ondergebracht bij een bank of een verzekeraar, dan bepaalt de uitvoerder – de bank of de
verzekeraar – die afkoopwaarde. Daar valt verder niet over te marchanderen.
Is het stamrecht ondergebracht in een eigen stamrecht-BV dan is het vaststellen van de afkoopwaarde een stuk
lastiger.
Financiën heeft daar richtlijnen voor gegeven in een Vraag & Antwoord op de pensioensite van de
Belastingdienst (zie ook: Afkoopwaarde loonstamrecht eigen beheer).
De afkoopwaarde is afhankelijk van de aard en vorm van het loonstamrecht. Hierbij moet een onderscheid
gemaakt worden tussen ‘gerichte stamrechten’ en ‘zuivere stamrechten’. Uitgangspunt bij het vaststellen van
de afkoopwaarde is dat het vermogen dat daadwerkelijk in de BV beschikbaar is, niet van belang is voor het
bedrag dat in de belastingheffing moet worden betrokken. De afkoopwaarde kan hoger of lager zijn dan het
vermogen in de stamrecht-BV.
De afkoopwaarde moet zakelijk worden vastgesteld, als ware er sprake van een stamrecht dat tussen
onafhankelijke derden is overeengekomen. Een professionele verzekeraar zal bij afkoop van een stamrecht niet
bereid zijn om een hoger bedrag uit te keren dan de reservewaarde van het loonstamrecht, gecorrigeerd met
een kostenverrekening.
Gericht stamrecht
Een gericht stamrecht is een stamrecht waarbij de uitkeringen nog niet vaststaan. De omvang van de
uitkeringen wordt pas vastgesteld op de datum dat de uitkeringen ingaan, aan de hand van de (opgerente)
koopsom en de op dat tijdstip geldende tarieven van een professionele verzekeraar voor een periodieke
uitkering. Een gericht stamrecht is per definitie een stamrecht in de uitstelfase.
Bij een gericht loonstamrecht wordt de netto koopsom – de bruto koopsom minus de kosten- en winstopslag –
jaarlijks verhoogd met een rentepercentage. Dat rentepercentage kan een vooraf afgesproken vast percentage
zijn, maar ook een variabel percentage. Dat moet blijken uit de stamrechtovereenkomst. De reservewaarde van
een dergelijk gericht stamrecht is gelijk aan het bedrag van het opgerente stamrechtkapitaal op het moment
van afkoop.
Voorbeeld
Berekening reservewaarde gericht stamrecht
A heeft in augustus 2012 een ontslaguitkering ontvangen van € 300.000 en die omgezet in een
goudenhanddruk-stamrecht bij een eigen stamrecht-BV.
In de stamrechtovereenkomst is een kostenpost van € 15.000 opgenomen.
Het stamrechtkapitaal bedraagt netto € 285.000, en dat wordt jaarlijks opgerent – zo is vastgelegd in de
stamrechtovereenkomst – met het U-rendement.
Bij afkoop in augustus 2014, twee jaar na de ingangsdatum, is de reservewaarde € 293.788
Zuiver stamrecht
Bij een zuiver stamrecht staat de ingangsdatum én de omvang van de uitkeringen al vast.
De reservewaarde is gelijk aan de actuariële waarde van de uitkeringen. Die waarde wordt berekend door de
bruto koopsom voor het stamrecht te verminderen met de kosten- en winstopslag, waarna de resterende netto
koopsom actuarieel wordt opgerent op basis van de tariefstelling bij het sluiten van de overeenkomst. Als de
tariefstelling nadien is aangepast – bijvoorbeeld door een toename van de levensverwachting of een daling van
de rentestand – zal de verzekeraar daar geen rekening mee houden bij het vaststellen van de reservewaarde.
Tenzij de actuele tariefstelling tot een lagere reservewaarde leidt.
29
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Voorbeeld
Berekening reservewaarde zuiver stamrecht
B – oud 60 jaar – heeft recht op een uitkering van € 12.000 per jaar uit zijn goudenhanddruk-stamrecht.
Die uitkering is ingegaan op 1 januari 2002 en loopt door tot B’s overlijden.
De actuele koopsom voor deze levenslange uitkering bedraagt – op basis van de actuele tariefstelling en
een rekenrente van het U-rendement + 0,5% - € 226.600.
Wordt die koopsom berekend op basis van de tariefstelling per 2002, bij de start van de uitkeringen (de
sterftetafel GBM/V 1995-2000 en een rekenrente van 4,57%) dan is de waarde € 162.400. Een
commerciële verzekeraar zal die laatste, lagere reservewaarde aanhouden.
Van reservewaarde naar afkoopwaarde
Op de berekende reservewaarde moet vervolgens een kostenverrekening worden toegepast om de
afkoopwaarde vast te stellen. Een verzekeraar zal de al wel gemaakte, maar nog niet aan de cliënt
doorberekende kosten in mindering brengen op de reservewaarde. Anderzijds worden de kosten die al wel bij
de cliënt in rekening zijn gebracht maar die de verzekeraar nog niet daadwerkelijk heeft gemaakt, bij de
reservewaarde opgeteld. Daarna volgt nog een aftrek voor de royementskosten, dat zijn de kosten van de
verzekeraar die rechtstreeks door de afkoop van het stamrecht worden opgeroepen. Bijvoorbeeld de kosten van
het eerder vrijmaken van de beleggingen vanwege de voortijdige afkoop van het stamrecht.
In de praktijk zal het vaststellen van de kostenverrekening de nodige problemen opleveren. Een offerte van een
commerciële verzekeraar kan hier goede diensten bewijzen. Met de kostenverrekening is de reservewaarde
omgerekend naar de afkoopwaarde, de basis voor de belastingheffing. De afkoopwaarde kan nog worden
verlaagd als de rechthebbende op de uitkeringen een slechte gezondheid heeft. Vereist is dan wel dat die
slechte gezondheidstoestand is vastgesteld door een onafhankelijke verzekeringsarts.
Doen of niet doen?
De beslissing om het stamrecht ofwel ineens af te kopen ofwel periodiek uit te keren is maatwerk. De feiten en
omstandigheden in de concrete situatie zijn bepalend. Een groot aantal factoren is hierbij van belang.
Als eerste is dat de belastingdruk op de afkoopwaarde van het stamrecht. Die belastingdruk moet afgezet
worden tegen de belastingdruk op de periodieke uitkeringen. De belastingdruk op de afkoopwaarde is maximaal
41,6% (het toptarief in box 1 van 52% over 80% van de afkoopwaarde). Hoe hoog de marginale belastingdruk
op de periodieke uitkeringen is, hangt af van het overige inkomen in box 1.
Een tweede factor betreft de bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). Bij afkoop van het stamrecht is dat eenmalig
€ 2.776 (5,4% over een maximaal bijdrage-inkomen van € 51.414). Bij periodieke uitkeringen is die heffing
jaarlijks aan de orde, indien en voorzover het maximale bijdrage-inkomen voor de Zvw nog niet met andere
inkomsten is ingevuld.
Bij een keuze voor periodieke uitkeringen moet de BV in stand gehouden worden. Dat brengt jaarlijks
uitvoeringskosten – denk aan de kosten van een jaarrekening, een Vpb-aangifte etc. – met zich mee.
Een volgend punt betreft de vraag wat de rechthebbende, de directeur-grootaandeelhouder met de
afkoopwaarde ná belastingheffing gaat doen. Valt de netto afkoopwaarde in box 3, en gaat de DGA die op een
spaarrekening zetten tegen een rentevergoeding van 1,5%? Die rente wordt belast met de forfaitaire 1,2%
vermogensrendementsheffing, en dat levert een onaanvaardbare belastingdruk van 80% op. Of kan hij de netto
afkoopwaarde goed gebruiken om zijn schuld in rekening-courant bij de BV af te lossen? Of gebruikt hij dat
geld om af te lossen op de hypotheek op de eigen woning? De aanwending van de netto afkoopwaarde is sterk
bepalend voor het antwoord op de vraag: doen of niet doen.
Tot slot: wat is de daadwerkelijke vermogenspositie van de stamrecht-BV. Zoals hiervoor al vermeld is die
vermogenspositie niet van belang bij het vaststellen van de afkoopwaarde van het stamrecht. Heeft de BV wel
voldoende liquiditeiten om de verschuldigde loonheffing te kunnen afdragen? En als de stamrecht-BV een
negatief vermogen heeft – door verliezen op de effectenportefeuille of anderszins – wordt toch 80% van de
afkoopwaarde van het stamrecht in de belastingheffing betrokken. De heffing wordt niet beperkt tot het in de
stamrecht-BV beschikbare vermogen!
30
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Geen bijtelling, geen aftrek eigen bijdrage?
28 juni 2014
Begin dit jaar heb ik een auto van de zaak gekregen. Omdat die auto veel duurder is dan de voor mij
geldende normleaseprijs, betaal ik een eigen bijdrage van € 400 per maand. Met mijn auto van de
zaak rijd ik niet privé. Ik heb een verklaring geen privégebruik aangevraagd en bij mijn werkgever
ingeleverd, en ik houd een keurige kilometeradministratie bij waarmee ik kan aantonen dat ik (op
jaarbasis) minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden rijd. Privé rijden mijn vriendin en ik in
haar auto. Bij mijn keuze voor deze auto ben ik er van uitgegaan dat ik de eigen bijdrage in
mindering kan brengen op mijn inkomsten uit arbeid. Maar volgens onze loonadministratie is dat
niet zo: de eigen bijdrage voor mijn auto van de zaak wordt met mijn netto salaris verrekend. Heb ik
een verkeerde keus gemaakt?
Antwoord
Of u een verkeerd keuze heeft gemaakt met uw auto van de zaak, kan ik u niet zeggen. Maar dat u de eigen
bijdrage niet in mindering kunt brengen op uw inkomsten uit arbeid staat wel vast.
De wet kent voor werknemers maar één mogelijkheid om de
eigen bijdrage voor een auto van de zaak in aftrek te
brengen, en dat is als aftrekpost op de bijtelling voor het
privégebruik van die auto van de zaak. In dat geval is
uitsluitend aftrekbaar het gedeelte van de eigen bijdrage
dat betrekking heeft op het privégebruik; de eigen bijdrage
die betrekking heeft op het zakelijk gebruik van de
leaseauto is niet aftrekbaar. Een dergelijke splitsing van de
eigen bijdrage kan in uw situatie achterwege blijven omdat
u de eigen bijdrage in het geheel niet kunt aftrekken. U
heeft geen bijtelling privé gebruik auto, en daarmee geen
basis voor enige aftrek. Nu er geen bijtelling wordt verloond,
moet uw werkgever de eigen bijdrage wel verrekenen met
uw netto salaris.De belastingrechter heeft in een
vergelijkbare situatie als die van u nog niet zo lang geleden
beslist dat de automobilist die de eigen bijdrage niet in
aftrek kan brengen niet discriminatoir wordt behandeld ten
opzichte van collega-werknemers die hun eigen bijdrage wél
in mindering kunnen brengen op de bijtelling privégebruik
auto. Die collega’s verkeren feitelijk en rechtens in een andere positie. Zij gebruiken de auto wél voor meer dan
500 kilometer (op jaarbasis) voor privédoeleinden en bij hen wordt wel een bijtelling voor dat privégebruik in
aanmerking wordt genomen.
31
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Pensioenshoppen: altijd doen
30 juni 2014
Komt uw pensioen- of lijfrentepolis binnenkort tot uitkering? En moet u dat kapitaal omzetten in een
jaarlijkse uitkering? Ga dan shoppen bij diverse aanbieders. U bent niet gebonden aan de verzekeraar
waar de polis is ondergebracht. Vraag offertes bij verschillende verzekeraars en kies de u best passende
uitkering.
32
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Fiscale eenheid voor de BTW: ook bij een stak?
29 juni 2014
Wij zijn van plan om de aandelen in de dochtermaatschappijen te certificeren en die onder te
brengen in een stichting administratiekantoor (stak). Onze externe jurist heeft dat geadviseerd. De
vraag is welke gevolgen die stak heeft voor de fiscale eenheid voor de omzetbelasting die er bestaat
tussen de houdstervennootschap en de dochtervennootschappen. Blijft die bestaan, of leidt de
certificering tot verbreking van de eenheid? Dat laatste zou slecht uitkomen….
Antwoord
Van een fiscale eenheid voor de BTW is sprake als BTW-ondernemers financieel, organisatorische en
economisch verweven zijn. Een certificering van aandelen raakt met name de financiële verwevenheid. Aan de
vereiste financiële verwevenheid (bij vennootschappen) is voldaan als de houdstervennootschap ten minste de
meerderheid van de aandelen – dus meer dan 50% – in elk van de dochtervennootschappen houdt. Dat
aandelenbezit kan middellijk of onmiddellijk zijn. Maar een meerderheidsbelang als zodanig is niet voldoende:
de meerderheid van de zeggenschap moet ook in dezelfde handen – van de houdstervennootschap – zijn. En
dat is na een certificering van de aandelen in de dochtervennootschap niet langer het geval: het stemrecht op
de aandelen in de dochtervennootschap komt dan toe aan het bestuur van de stichting administratiekantoor.
Tot voor kort was dat voor de belastingrechter voldoende reden om de vereiste financiële verwevenheid niet
langer aanwezig te achten. De Hoge Raad heeft daar recent echter anders over geoordeeld. In de berechte
casus was de (enige) bestuurder van de houdstervennootschap ook de enige bestuurder van de stak. In zo’n
situatie geniet de houdstervennootschap door het bezit van alle certificaten van aandelen in de
dochtervennootschap – indirect – alle inkomsten uit die dochter als ware zij rechtstreeks aandeelhouder. En
door de personele samenloop van het bestuur van de dochtervennootschap en de stak oefent die bestuurder
feitelijk de zeggenschap uit over die dochter. En dat vindt ons hoogste rechtscollege voldoende voor een fiscale
eenheid voor de omzetbelasting. In de door u voorgelegde situatie kan de fiscale eenheid doorlopen als u er
voor zorgt dat de houdstervennootschap en de stak dezelfde bestuurder(s) hebben.
33
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Vergoeding voor omzetderving: BTW-belast?
28 juni 2014
Mijn winkel is al enkele weken niet of nauwelijks bereikbaar. De gemeente heeft de straat
opgebroken, de riolering moet vervangen worden. Op de kop van de straat staan wel borden met de
mededeling ‘winkels bereikbaar’ maar geen klant die er door komt. Onze ondernemersvereniging is
naar de gemeente gestapt en we vragen – eisen – een schadevergoeding voor omzetderving. Is zo’n
vergoeding BTW-belast? Als dat het geval is, moeten we een hogere vergoeding vragen.
Antwoord
Als u een schadevergoeding voor omzetderving van de gemeente ontvangt, is die niet belast met BTW.
Een schadevergoeding is BTW-vrij als er sprake is van een
vergoeding voor schade die ontstaan is door een
gebeurtenis buiten de wil van de ondernemer. In die situatie
staat er tegenover de schadevergoeding geen prestatie van
de ondernemer. Denk aan een schade-uitkering door een
verzekeringsmaatschappij, of een schadeloosstelling na een
procedure. Is de schade ontstaan door een gebeurtenis
waar de ondernemer in toegestemd heeft – een
muziekfestival in de straat of buurt – en krijgt hij voor die
schade een vergoeding, dan is die wel BTW-belast. Het is
dan geen zuivere schadevergoeding, omdat de ondernemer
‘gepresteerd’ heeft. De grens tussen een BTW-vrije en
BTW-belaste schadevergoeding is niet altijd eenduidig te
trekken. Maar in uw situatie is buiten kijf dat een
vergoeding wegens omzetderving een echte
schadevergoeding is en derhalve niet belast met
omzetbelasting.
34
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Renovatie praktijk aan huis: 15% BTW-korting
30 juni 2014
Bent u medicus met praktijk aan huis? En is het praktijkgedeelte van uw woning kleiner dan het
woongedeelte? Zo ja, dan kunt u uw praktijkruimte dit jaar renoveren of verbouwen met 15%
BTW-korting. Financiën heeft de omzetbelasting op onderhoud, renovatie en het verbouwen van woningen
(die ouder zijn dan 2 jaar) tijdelijk, tot 31 december van dit jaar, verlaagd van 21% naar 6%. Dat
verlaagde BTW-tarief geldt uitsluitend op arbeidskosten, niet op materiaalkosten. Die 15% BTW-korting is
ook voor u als medicus interessant. U kunt als BTW-vrijgestelde ondernemer de omzetbelasting op zo’n
opknapbeurt van uw praktijkruimte niet als voorbelasting aftrekken. Dat maakt de korting van 15% op de
BTW een welkom geschenk!
NB: Is de praktijkruimte bij uw woning groter dan het woongedeelte, dan kan alleen dat woongedeelte
met BTW-korting worden opgeknapt.
35
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Herhalende schenkingen in één akte ineens belast
26 juni 2014
Bij een schenking onder opschortende voorwaarde is de schenkbelasting pas verschuldigd op het
tijdstip dat die voorwaarde in vervulling is gegaan. Van zo’n opschortende voorwaarde is sprake als
senior stel € 10.000 aan junior ‘op papier’ schenkt, onder de voorwaarde dat senior en junior op een
nader te noemen datum beiden nog in leven zijn. De schenking wordt geacht pas tot stand te zijn
gekomen als senior én junior op die datum nog in leven zijn; op dat tijdstip is schenkbelasting
verschuldigd.
Een dergelijke papieren schenking moet bij notariële akte plaatsvinden. Als senior zo’n schenking ieder jaar
weer aan zijn zoon of dochter wil geven, kan dat in één notariële akte worden geregeld. Dat scheelt in de
kosten. Financiën verzet zich tegen die aanpak. Als zo’n reeks van repeterende schenkingen in één notariële
akte wordt opgenomen, beschouwt Financiën dat als een schenking van een periodieke uitkering. En dat heeft
tot gevolg dat het volledige bedrag van alle schenkingen in één keer belastbaar is, zodra de opschortende
voorwaarde voor de eerste (termijn-)schenking is vervuld. Financiën heeft dat standpunt onlangs
bekendgemaakt aan de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB).
Na de wijziging van de schenkbelasting per 1 januari 2010 vinden schenkingen vaker onder opschortende
voorwaarde plaats. Een dergelijke schenking wordt geacht pas tot stand te komen als de opschortende
voorwaarde in vervulling is gegaan; de schenkbelasting wordt pas geheven op het tijdstip dat de schenking
daadwerkelijk tot uitkering komt. Dat biedt mogelijkheden om met een ‘schenking op papier’ vermogen
voorwaardelijk over te dragen, zonder direct schenkbelasting verschuldigd te worden. Een veel voorkomende
opschortende voorwaarde ziet op het (voor-)overlijden van de schenker (senior) ten opzichte van de begiftigde
(junior). Zo’n papieren schenking moet bij notariële akte plaatsvinden, wil die rechtsgeldig zijn: zie ook
BelastingBelangen, december 2011: Papieren schenking, notariële akte vereist.
Als senior jaarlijks zo’n schenking onder opschortende voorwaarde wil doen, vergt dat een jaarlijks
terugkerende gang naar de notaris. En dat brengt ieder jaar weer kosten met zich mee. Om die kosten te
drukken wil de notaris een dergelijke reeks van toekomstige schenkingen wel in één notariële akte vastleggen,
onder de opschortende voorwaarde dat senior en junior in leven zijn op de eerste dag van ieder jaar dat in de
akte is genoemd.
Financiën verzet zich daar tegen. Een dergelijke reeks van samenhangende schenkingen moet volgens
Financiën aangemerkt worden als een schenking van een periodieke uitkering. En dat heeft tot gevolg dat de
gehele reeks van toekomstige schenkingen in één keer belast is zodra de opschortende voorwaarde voor de
eerste termijn is vervuld. Op die schenking kan dan uitsluitend de schenkingsvrijstelling van dat ene jaar in
mindering worden gebracht.
Commentaar
Met dit standpunt van Financiën is de vastlegging van repeterende schenkingen in één notariële akte in één
klap onmogelijk gemaakt. Dat is opmerkelijk, omdat de Belastingdienst in Groningen eerder, in mei 2013, de
vastlegging in één notariële akte wel heeft goedgekeurd. Die goedkeuring zal nu wel worden ingetrokken.
36
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Betalingskorting: let op de BTW
29 juni 2014
Betalen uw klanten uw facturen steeds later? Overweegt u om een betalingskorting in te voeren om
klanten over te halen om hun rekening wel snel te betalen? Let op dat u zo’n betalingskorting voor de BTW
goed regelt.
U bent geen omzetbelasting verschuldigd over de betalingskorting als u die korting op de factuur vermeldt
en die direct in mindering brengt op het te betalen bedrag. Als de afnemer vervolgens de factuur binnen
de gestelde termijn voldoet, is daarmee de kous af. Betaalt hij de factuur niet op tijd, en verleent u geen
korting, dan moet u de afnemer een aanvullende factuur uitreiken tot het bedrag van de korting, en
daarover alsnog 6% of 21% BTW afdragen. Vindt u dat teveel gedoe, dan kunt u besluiten om de afnemer
de korting toch maar te verlenen.
Als u er voor kiest om de betalingskorting niet direct in aftrek te brengen op het te betalen bedrag, dan
moet u over het bedrag van de betalingskorting BTW afdragen. Betaalt de afnemer de factuur binnen de
gestelde termijn, dan kun u hem de korting toekennen. U heeft dan teveel BTW afgedragen. U kunt die
omzetbelasting terugvragen bij de Belastingdienst mits u de klant een creditfactuur voor de korting hebt
uitgereikt.
37
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Leegstand na BTW-vrije verhuur: BTW-herziening
26 juni 2014
De ondernemer die een pand voor de verhuur heeft laten bouwen en die er niet in slaagt om een
huurder te vinden, kan toch de volledige omzetbelasting op de bouwkosten als voorbelasting in
aftrek brengen. Bij het niet-gebruiken van het pand vóór de eerste ingebruikneming kan er van uit
worden gegaan dat het pand bestemd is voor BTW-belaste exploitatie. Als de ondernemer het pand
daarna – binnen de herzieningsperiode van 10 jaar – alsnog BTW-vrijgesteld gaat verhuren, moet
de BTW-aftrek op de bouwsom worden herzien, met jaarlijks 1/10 deel.
Is het pand vanaf de eerste ingebruikneming steeds BTW-vrijgesteld verhuurd, dan kan de
omzetbelasting op de bouwkosten niet in aftrek worden gebracht. Als het pand vervolgens leeg
komt te staan, kan er – net als bij het niet-gebruiken vóór de eerste ingebruikneming – vanuit
worden gegaan dat er sprake is van (voorgenomen) gebruik voor BTW-belaste doeleinden. Dat leidt
tot toepassing van de herzieningsregeling, zo heeft de Hoge Raad recent beslist, en dat levert de
ondernemer alsnog een aftrek op van 1/10 deel van de omzetbelasting op de bouwkosten.
Vastgoedondernemer Jan Steen liet een kantoorpand
bouwen voor de verhuur en bracht de hem daarbij in
rekening gebrachte omzetbelasting van in totaal € 268.471
als voorbelasting in aftrek. Het pand werd in 2003
opgeleverd, en direct daarop BTW-vrijgesteld verhuurd. Die
vrijgestelde verhuur leidde tot een integratieheffing,
waardoor Steen alsnog € 294.162 aan omzetbelasting over
de bouwsom moest afdragen (de integratieheffing is per 1
januari 2014 afgeschaft; zie ook Belastingbelangen, oktober
2013: Belastingplan 2014: Afschaffing
BTW-integratieheffing). Per 1 augustus 2008 vertrok de
huurder en Steen bood het pand via een makelaar opnieuw
te huur aan. Uit de documentatie van de makelaar bleek dat
Steen het pand bij voorkeur BTW-belast wilde gaan
verhuren. Dat lukte, vanaf 1 juli 2011 werd het pand
BTW-belast verhuurd.
Steen claimde in zijn BTW-aangifte over het 4de kwartaal
van 2010 een aftrek van € 29.416 aan voorbelasting, 1/10
deel van de omzetbelasting op de integratieheffing in 2003.
Hij verdedigde deze aftrek met een beroep op de BTW-herzieningsregeling. De inspecteur verleende die aftrek
niet omdat het pand in 2010 leegstond en derhalve niet voor BTW-belaste prestaties was gebruikt.
Steen verzette zich tegen die afwijzing, bij Rechtbank Arnhem en, na sprongcassatie van Financiën, bij de Hoge
Raad. De Hoge Raad stelde Steen in het gelijk. De vrijgestelde verhuur van het pand was beëindigd en nadien
was het pand niet verhuurd of anderszins voor bedrijfsdoeleinden in gebruik geweest. Bij dit niet-gebruiken van
het pand moest er – net als bij niet-gebruik voor de eerste ingebruikneming – uitgegaan worden van
(voorgenomen) gebruik voor BTW-belaste handelingen. De beëindiging van de vrijgestelde verhuur leidde tot
toepassing van de herzieningsregeling, en mitsdien tot aftrek van € 29.416, 1/10 deel van omzetbelasting op
de integratieheffing.
Commentaar
Dit arrest is voor de praktijk van groot belang. De vastgoedondernemer die in een dergelijke situatie alsnog een
BTW-aftrek wil veiligstellen, moet zijn voornemen voor BTW-belaste verhuur goed te onderbouwen.
38
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De VAR wordt strenger
29 juni 2014
Een zzp-er kan met een verklaring arbeidsrelatie – een VAR-winst uit onderneming of een
VAR-directeurgrootaandeelhouder – zijn opdrachtgever vrijwaren voor de loonheffingen. De opdrachtgever
moet dan wel aan enkele voorwaarden voldoen: hij moet de verklaring arbeidsrelatie controleren. Is de
verklaring afgegeven voor werkzaamheden die de opdrachtnemer voor hem gaat verrichten? In het
lopende jaar? Verder moet de opdrachtgever de identiteit van de zzp-er vaststellen, aan de hand van een
geldig identiteitsbewijs, en een kopie van de VAR én dat identiteitsbewijs in zijn administratie bewaren. Als
de opdrachtgever twijfelt aan de echtheid van de VAR moet hij bellen met het Landelijk Coördinatiepunt
VAR (088-151 1000) om de VAR te verifiëren.
Het huidige systeem van de VAR voldoet niet meer. Voor zzp-ers én opdrachtgevers is het nu vaak
onduidelijk of de afgegeven verklaring wel correct is. En de overheid kan met de huidige regeling de
schijnzelfstandigheid niet adequaat aanpakken. Financiën wil de VAR strenger gaan regelen, met een
webmodule waarbij opdrachtgever en opdrachtnemer samen vooraf de arbeidsrelatie beoordelen. De
opdrachtgever wordt daarbij medeverantwoordelijk voor de juistheid van de VAR-aanvraag. De nieuwe
regeling moet ingaan per 1 januari 2015.
Als u veel met zzp-ers werkt doet u er verstandig aan om tijdig in te spelen op de nieuwe regeling.
39
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Geen BTW-aftrek op reddingsplan van de bank
24 juni 2014
Een BTW-ondernemer kan de hem in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting
verrekenen met de omzetbelasting die hij moet afdragen over de diensten en leveringen die hij zelf
verricht. Voor die verrekening is wel vereist dat de omzetbelasting de ondernemer terecht in
rekening is gebracht. De enkele vermelding van omzetbelasting op een factuur is niet voldoende
voor verrekening. Als een prestatie BTW-vrijgesteld is en de leverancier of dienstverlener brengt
daarover toch omzetbelasting in rekening, kan de ondernemer die belasting niet als voorbelasting in
aftrek brengen. Rechtbank Den Haag heeft dat in een recente uitspraak nog weer eens bevestigd.
BV X en BV Y vormden een samenwerkingsverband, een joint venture, met bedrijfsactiviteiten in de
scheepvaart. In 2009 kwam de joint venture in financieel zwaar weer, waarop een reddings- en
herfinancieringsplan werd opgesteld. Dat gebeurde in nauwe samenwerking met de huisbankier ABN AMRO. Het
plan werd opgesteld door juridische dienstverlener NV Z. Het samenwerkingsverband kreeg voor deze
juridische begeleiding een factuur van de ABN AMRO van € 152.349,75, met daarin € 24.324,75 aan BTW. Die
factuur was niets anders dan de doorbelaste factuur van NV Z: de ABN AMRO had de factuur die zij van NV Z
had ontvangen één op één doorbelast aan het samenwerkingsverband. De joint venture claimde in februari
2011 de € 24.325 terug als voorbelasting. De inspecteur weigerde die teruggaaf. Hij stelde dat de bank een
BTW-vrijgestelde prestatie aan de joint venture had verricht, en dat de op de factuur vermelde BTW om die
reden niet als verrekenbare voorbelasting kon worden aangemerkt.
De joint venture ging tegen die afwijzing in beroep bij Rechtbank Den Haag.
De Rechtbank stelde vast – op basis van de specificaties van de dienstverlening door NV Z – dat de NV
juridische werkzaamheden ten behoeve van de ABN AMRO had verricht. Het ging daarbij om het opmaken en
aanpassen van pand- en hypotheekakten en de kredietovereenkomst. NV Z duidde in de correspondentie
steeds de bank aan als haar cliënt, en factureerde de bank € 152.349,75 (incl. BTW) voor haar dienstverlening.
De bank had daarop de kredietverlening aan de joint venture ter hand genomen en aangepast. Voor die
dienstverlening had de bank een factuur aan het samenwerkingsverband uitgereikt, en op die factuur had zij de
van NV Z ontvangen factuur doorbelast.
De rechtbank splitste de dienstverlening in tweeën: de juridische dienstverlening door de NV aan de bank, en
de kredietverlening door de bank aan de joint venture. Diensten ten behoeve van kredietverlening zijn
BTW-vrijgesteld. De ABN AMRO had op haar factuur ten onrechte BTW in rekening gebracht; die BTW was om
die reden bij de joint venture niet aftrekbaar als voorbelasting. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
Commentaar
Deze uitspraak pakt erg sneu uit. Belanghebbende verspeelde de BTW-aftrek omdat zij niet kon aantonen dat
zij de afnemer was van de juridische dienstverlening. De rechter rekende die diensten op feitelijke gronden aan
de huisbankier toe. De ondernemer die voor BTW-aftrek in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat
er een rechtsbetrekking bestaat tussen hem en de leverancier of dienstverlener. En dat lukte belanghebbende
niet, omdat de omschrijvingen op de factuur en de onderliggende correspondentie op een rechtsbetrekking
tussen de juridische dienstverlener en de huisbankier duidden. Belanghebbende kon evenmin aantonen dat het
doorbelasten van de factuur door de bank als een afzonderlijke dienst voor de BTW moest worden aangemerkt.
Zij was met de huisbankier niet meer overeengekomen dan kredietverlening. Dit is geen voorbeeld ter
navolging!
40
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Proefprocedures en rechtsvragen over de crisisheffing
24 juni 2014
De Belastingdienst heeft samen met de koepelorganisaties van fiscale dienstverleners elf zaken
geselecteerd voor een proefprocedures over de crisisheffing 2013. De fiscus en de betrokken
adviseurs hebben afgesproken om deze procedures zo snel mogelijk tot een uitspraak te brengen.
De crisisheffing 2013 heeft zo’n 10.000 bezwaarschriften opgeleverd; tegen de crisisheffing 2014
zijn zo'n 1.600 bezwaarschriften ingediend, dat aantal neemt nog toe.
De rechtsvragen die in de proefprocedures aan de orde worden gesteld, zijn opgenomen in de
vaststellingsovereenkomst die werkgevers moesten ondertekenen als zij zich bij de proefprocedures wilden
aansluiten. Het gaat om de volgende grieven:
1. de crisisheffing is in strijd met Wet loonbelasting.
• De crisisheffing is in strijd met de wetssystematiek van de loonbelasting, omdat in deze wet geen regeling is
opgenomen over de wijze van heffing van de pseudo-eindheffing, én de wet staat niet toe dat bij de
werknemer én de werkgever belasting wordt geheven over hetzelfde loonbestanddeel.
• De crisisheffing kan niet worden geheven over het loon van een directeur-grootaandeelhouder die door de
gebruikelijkloon-regeling verplicht is om een salaris van meer dan € 150.000 bij zijn BV op te nemen.
2. de crisisheffing heeft terugwerkende kracht en dat is in strijd met het Protocol bij het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
De crisisheffing 2013 richt zich op loon dat door werknemers in 2012 is genoten, zonder dat daarbij rekening
kon worden gehouden met de crisisheffing. Bij de bestreden terugwerkende kracht worden diverse tijdstippen
genoemd, lopend van 26 april 2012, de dag dat het Begrotingsakkoord 2013 werd gesloten en de crisisheffing
werd aangekondigd, tot 31 december 2012, de dag voordat de Wet loonbelasting werd aangepast. Het loon dat
de werknemer heeft genoten tussen 1 januari 2012 en de desbetreffende datum moet uit de grondslag van de
crisisheffing worden verwijderd.
3. de crisisheffing is in strijd met het gelijkheidsbeginsel uit het Europees Verdrag tot bescherming van de
rechten van de mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten
(IVBPR).
Bij dit onderdeel worden vele voorbeelden opgesomd van een ongelijke behandeling:
• De crisisheffing wordt uitsluitend geheven van werkgevers, en niet van ondernemers of resultaatgenieters
met een inkomen van meer dan € 150.000.
• De crisisheffing wordt alleen geheven van werkgevers die loon uit tegenwoordige dienstbetrekking aan hun
werknemers betalen, niet bij werkgevers die uitsluitend loon uit vroegere dienstbetrekking betalen.
• Werkgevers die de werkkostenregeling toepassen en bepaalde loonbestanddelen onder de vrije ruimte
hebben gebracht, zijn over dat loon geen crisisheffing verschuldigd.
• Werknemers met aanmerkelijkbelang-aandelen in de werkgever-BV worden door de crisisheffing harder
getroffen dan werknemers zonder een aanmerkelijk belang.
• Werkgevers die het hele jaar 2012 werknemers met een hoog loon in dienst hebben gehad, worden ongelijk
behandeld ten opzichte van werkgevers die dergelijke werknemers maar een deel van het jaar in dienst
hebben gehad.
Commentaar
De rechtsstrijd over de crisisheffing 2013 zal naar verwachting een langslepende zaak worden, ondanks het
voornemen van Financiën en de betrokken fiscale adviseurs om de proefprocedures voortvarend op te pakken.
De ondeugdelijke rechtsgrond van deze heffing moet minitieus worden bestreden. En stel dat de Hoge Raad
41
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
uiteindelijk beslist dat de crisisheffing 2013 rechtmatig is, dan kan de rechtsgang opnieuw worden opgestart
voor de crisisheffing 2014. Bij de 2014-heffing is sprake van misleiding: de (toenmalige) staatssecretaris van
Financiën heeft ons allen bezworen dat de crisisheffing eenmalig zou zijn, en desondanks heeft hij die
eenmalige heffing toch (eenmalig?) verlengd, weer met materieel terugwerkende kracht. Dat valt op geen
enkele wijze te rechtvaardigen.
BelastingBelangen houdt u op de hoogte van het verdere verloop van deze kwestie.
42
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Belasting voor bestuurders in de sport
29 juni 2014
Bent u in uw vrije tijd een enthousiast bestuurder van de voetbalclub of een andere sportvereniging? Bent
u als vrijwilliger druk met het organiseren van een tennistoernooi of motorfestijn? Dan kunt u met veel
verschillende belastingen te maken krijgen. Voor het antwoord op al uw vragen over de BTW, de
loonheffing, de kansspelbelasting en wat al niet meer, kunt u terecht op de site van de Belastingdienst, zie:
Sport en belasting.
43
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Buitenlandse boeten: aftrek vervalt per 2015
28 juni 2014
Binnenlandse boetes zijn niet aftrekbaar op de winst uit onderneming, buitenlandse boetes wél. Dat
verschil in fiscale behandeling gaat vervallen. Staatssecretaris Wiebes van Financiën gaat een
wetsvoorstel indienen om buitenlandse boetes niet langer in aftrek toe te staan. Dat wetsvoorstel is
onderdeel van het Belastingplan 2015: de aftrek voor buitenlandse boetes komt per 1 januari 2015
te vervallen.
Een ondernemer die zich niet aan de regels houdt en die
daarvoor beboet wordt, of die een strafvervolging afkoopt
met een schikking, kan die boete niet in aftrek brengen op
zijn bedrijfswinst. Onze belastingwetgeving verbiedt de
aftrek van dergelijke boetes. Die aftrekbeperking ziet
uitsluitend op binnenlandse boetes. Wordt de ondernemer
door een buitenlandse overheid of toezichthouder beboet,
dan kan hij die boete wél in aftrek brengen op zijn in
Nederland belastbare winst. Het kabinet vindt dit verschil in
fiscale behandeling ‘niet langer van deze tijd’. Nederlandse
ondernemers moeten zich in elk land aan de regels houden;
er moet geen verschil in fiscale behandeling bestaan tussen
ondernemers die in Nederland worden beboet en
ondernemers die voor een soortgelijk vergrijp in het
buitenland worden beboet. Financiën wil de aftrek van
buitenlandse boetes per 1 januari 2015 schrappen: dat
voorstel zal worden meegenomen met het Belastingplan
2015.
Commentaar
Het schrappen van de aftrek van buitenlandse boetes is een direct gevolg van de Libor-affaire van de Rabobank.
Deze bank kreeg voor het frauderen met de Libor-rente een boete opgelegd van 774 miljoen euro. Van die
boete is ruim 700 miljoen opgelegd door buitenlandse instanties en toezichthouders; dat bedrag is als
buitenlandse boete fiscaal aftrekbaar. De Rabobank heeft laten weten om af te zien van deze fiscale aftrekpost,
om het geschonden imago weer wat op te vijzelen. De maatschappelijke onrust die ontstaan is rondom dit
schandaal, is voor Financiën reden om het verschil in fiscale behandeling tussen binnen- en buitenlandse boetes
te schrappen. Terecht: de schadepost van de ondernemer die beboet wordt, behoort niet verminderd te worden
door een belastingaftrek in Nederland.
44
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Tandartsen: gebitscosmetica is BTW-belast
29 juni 2014
Tandartsen verrichten veelal BTW-vrije prestaties: hun diensten en leveringen behoren tot de
‘gezondheidskundige verzorging van de mens’ en dat is BTW-vrijgesteld. Maar die vrijstelling geldt niet
voor gebitscosmetica, voor het verfraaien van het gebit. Het plaatsen van facings, implantaten, het bleken
van de tanden voor een parelwitte glimlach: die diensten zijn BTW-belast. Houdt u daar rekening mee?
Anders valt de rekening van de tandarts 21% hoger uit dan u denkt.
45
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Honorarium voor toevoegingszaken: BTW belast
23 juni 2014
De advocaat die toevoegingszaken behandelt voor min- of onvermogende cliënten, krijgt daarvoor
een bijdrage van de Raad voor de Rechtsbijstand. Die bijdrage is BTW-belast. Het honorarium voor
toevoegingszaken kan niet worden aangemerkt als een BTW-vrije subsidie, zo heeft de Hoge Raad
recent beslist.
Advocaat Ton Legaal deed veel toevoegingszaken voor min- en onvermogende cliënten. Hij ontving daarvoor
per procedure een bijdrage van de Raad voor de Rechtsbijstand. Legaal stelde zich op het standpunt dat hij
over deze bijdragen geen BTW verschuldigd was, omdat in feite sprake was van een subsidie. Daarvoor voerde
hij aan dat die bijdragen niet door de cliënt zelf worden betaald, maar door een overheidsinstelling, de Raad
voor de Rechtsbijstand, en dat de – beperkte – eigen bijdrage van cliënten in toevoegingszaken gebaseerd is op
een wettelijk voorschrift.
De inspecteur was het daar niet mee eens. Hij kwalificeerde de bijdragen als BTW-belast honorarium en legde
Legaal een naheffingsaanslag omzetbelasting op.
Hof Den Haag en in cassatie ook de Hoge Raad hebben die naheffingsaanslag bevestigd. Onze hoogste
rechtscollege besliste dat de bijdragen van de Raad voor de Rechtsbijstand per afzonderlijke procedure worden
vastgesteld en dat die bijdragen de tegenprestatie vormen voor de door een advocaat verrichte diensten.
Tussen de advocaat en zijn cliënt, de rechtzoekende, bestaat een rechtsbetrekking waarbij over en weer
prestaties worden uitgewisseld. De bijdragen die een advocaat ontvangt als rechtsbijstandverlener krachtens de
Wet op de rechtsbijstand vormt de tegenprestatie voor het verrichten van een dienst: de advocaat is verplicht
om daadwerkelijk rechtskundige bijstand te verlenen om voor een bijdrage in aanmerking te komen. Dat die
bijdrage niet door de cliënt zelf maar door een derde wordt betaald, én dat de eigen bijdrage van de
rechtzoekende bij de wet is geregeld, doet daar niet aan af. De Hoge Raad handhaafde de naheffingsaanslag.
Commentaar
Een duidelijke uitspraak: bijdragen van de Raad voor de Rechtsbijstand voor toevoegingszaken zijn voor een
advocaat BTW-belaste vergoedingen. Van een BTW-vrije subsidie is geen sprake. De advocaat in deze
procedure was kennelijk van mening dat subsidies per definitie BTW-vrijgesteld zijn. Dat is niet zo: zie ook
BelastingBelangen, april 2009: Subsidie: BTW belast of BTW vrij.
46
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Een ARBO-proof werkplek voor thuiswerkers
30 juni 2014
Heeft u, werkgever, meerdere werknemers die regelmatig thuiswerken? Zorg er dan voor dat hun
werkplek thuis op orde is. Als de thuiswerkplek niet voldoet aan de ARBO-wetgeving en de werknemer
daardoor schade lijdt – bijv. omdat hij arbeidsongeschikt wordt – kunt u als werkgever daarvoor
aansprakelijk worden gesteld.
47
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Risicovol beleggen in de zaak: € 800.000 verlies in privé
23 juni 2014
De ondernemer die met geld van de zaak in risicovolle beleggingen stapt, moet een verlies op die
beleggingen in privé dragen. Bij speculatie kan er geen sprake zijn van het beleggen van tijdelijk
overtollige liquide middelen: de ondernemer kan er door de riskante inleg van het geld niet op
rekenen dat die liquide middelen weer tijdig beschikbaar zullen zijn voor de bedrijfsuitoefening.
Speculatie past niet bij een normale bedrijfsuitoefening, het is een privé aangelegenheid. Dat
ondervond ook de belastingplichtige in de navolgende procedure.
Don Knave dreef samen met zijn vader in een maatschap een akkerbouwbedrijf. In 2007 kwam Don via zijn
buurman in contact met ene Floris Bookie, een beleggingsadviseur. Knave’s buurman gaf hoog op van de
beleggingsresultaten die hij via Bookie had behaald. Don – en zijn vader – werden al snel ook klant bij Bookie;
zij storten vanuit hun privé vermogen forse bedragen op een beleggersrekening en Bookie ging dat geld voor
hen beleggen in futures en opties op de S&P 500-beurs in de Verenigde Staten.
Begin 2008 spraken Don en zijn vader af dat Don het
maatschapsaandeel van zijn vader in het akkerbouwbedrijf
zou overnemen. Om die overname te kunnen financieren
nam Don in mei 2008 een lening op bij de bank van €
800.000. De bank was bereid die lening te verstrekken
omdat die liquide middelen – zo liet Don hen weten –
bestemd waren voor de overname van het
maatschapsaandeel. Senior verstrekte zekerheid door
hypotheek te geven op zijn vastgoed. Direct na de
ontvangst van de € 800.000 boekte Don dat bedrag door
naar zijn beleggersrekening, om dat door Bookie te laten
beleggen. Dat liep allemaal verkeerd af. Bookie liet al snel
niets meer van zich horen, en bleek uiteindelijk te zijn
verdwenen. Don deed aangifte van oplichting bij de politie,
maar ook dat leidde tot niets.
In zijn aangifte inkomstenbelasting 2009 rekende Don de
lening van € 800.000 en de daarmee gefinancierde
beleggingen tot zijn ondernemingsvermogen. Hij
waardeerde de beleggingen af tot nihil, en claimde een verlies van € 800.000.
De inspecteur en in de daaropvolgende procedure Rechtbank Noord-Holland weigerden de aftrek van dat verlies.
De Rechtbank besliste dat de beleggingen – in financiële derivaten op de Amerikaanse aandelenbeurs – niet
gedaan waren binnen het kader van de normale bedrijfsuitoefening. Deze beleggingen waren vreemd aan het
akkerbouwbedrijf dat belanghebbende dreef. De Rechtbank verwierp ook het verweer dat er sprake was van
het beleggen van tijdelijk overtollige liquide middelen. De beleggingen waren zo speculatief dat
belanghebbende zich al direct bij de inleg van de liquide middelen had moeten realiseren dat die gelden niet
tijdig voor zijn bedrijfsvoering beschikbaar zouden zijn. De Rechtbank besliste dat de beleggingen als
privévermogen aangemerkt moesten worden; het verlies kon niet in aftrek op het bedrijfsresultaat worden
gebracht.
Commentaar
Deze uitspraak is pijnlijk duidelijk. Speculeren is geen bedrijfsactiviteit; gokken met geld van de zaak wordt in
privé afgerekend.
48
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Reizen met openbaar vervoer: vrije bewijsleer!
23 juni 2014
Financiën heeft in een recente beleidspublicatie goedgekeurd dat de vrije bewijsleer kan worden toegepast bij
een vergoeding of aftrek van de reiskosten per openbaar vervoer.
Door die goedkeuring is een werkgever niet langer verplicht om de plaats- of vervoerbewijzen bij zijn
werknemer op te vragen en die bij zijn administratie te bewaren als hij hem een belastingvrije vergoeding wil
geven voor zijn reiskosten per openbaar vervoer. Gebruikt de werknemer de OV-chipkaart voor het reizen per
openbaar vervoer, dan heeft hij geen fysieke plaatsbewijzen. In dat geval kan hij volstaan met het inleveren
van een door het vervoerbedrijf opgemaakt overzicht van de transacties met de OV-chipkaart.
De vrije bewijsleer geldt ook voor werknemers die hun reiskosten per openbaar vervoer zelf moeten betalen en
die in aanmerking komen voor de reisaftrek voor het woon-werkverkeer.
Financiën verbindt twee voorwaarden aan de goedkeuring, te weten:
- de werknemer/reiziger moet een reisverklaring van zijn werkgever overleggen, waaruit blijkt welk
reispatroon hij heeft gehad in het desbetreffende jaar; én
- de werknemer/reiziger maakt aannemelijk dat hij de reizen heeft gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld met
betalingsbewijzen voor de OV-chipkaart of de reisgegevens van TLS, het bedrijf achter de OV-chipkaart.
De goedkeuring van de vrije bewijsleer geldt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011.
Commentaar
Deze goedkeuring levert een vermindering van administratieve lasten op, voor werkgever én werknemer. De
regeling is met name van belang voor werkgevers die de werkkostenregeling nog niet toepassen; onder de
werkkostenregeling kan een werkgever sowieso de vrije bewijsleer toepassen.
De bewijslast voor het reizen per openbaar vervoer is in opspraak geraakt omdat openbaarvervoerbedrijven de
overzichten van het reizen met de OV-chipkaart – voor reizen vanaf 1 januari 2011 – nog maar anderhalf jaar
bewaren. Die bewaartermijn was eerder twee jaar. Door de verkorte bewaartermijn konden veel
belastingplichtigen de door de inspecteur gevraagde reisgegevens niet meer overleggen, en dat heeft geleid tot
correcties op de reisaftrek. Financiën vindt dat ongewenst en heeft mede daarom de bewijslast versoepeld.oor
hun werk met het openbaar vervoer reizen hoeven niet langer hun plaats- of vervoerbewijzen te bewaren.
Financiën is recent akkoord gegaan met een vrije bewijsleer om aan te tonen dat per openbaar vervoer is
gereisd. Voor een werkgever betekent dat minder administratieve rompslomp voor een vrije vergoeding van die
reiskosten, voor de werknemer een eenvoudiger reisaftrek voor het woon-werkverkeer.
49
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Nieuwe regels BTW-herziening bij verkoop pand
29 juni 2014
Gaat u binnenkort uw bedrijfspand verkopen? En hebt u de omzetbelasting op de bouw- of aanschafkosten
van dat pand minder dan 10 jaar geleden in aftrek gebracht? Zo ja, dan zit dat pand nog in de
BTW-herzieningsperiode: als u het pand gaat verkopen, moet u een deel van de bij de bouw of aanschaf in
aftrek gebrachte omzetbelasting alsnog aan de fiscus terugbetalen. Dat is per resterend jaar van de
herzieningsperiode 1/10 gedeelte van de BTW die bij de bouw of aanschaf in aftrek is gebracht.
U kunt deze aftrekherziening voorkomen door het pand BTW-belast te verkopen. U moet daar samen met
de koper voor opteren; dat verzoek kan opgenomen worden in de notariële akte tot levering van het pand,
of in een separaat verzoek aan de bevoegde inspecteur.
Voor deze BTW-belaste levering is vereist dat de koper het pand voor ten minste 90% voor BTW-belaste
prestaties gaat gebruiken, in het jaar van levering én in het daaropvolgende jaar. De koper moet
schriftelijk verklaren dat hij aan deze voorwaarde voldoet.
Als de koper zich niet aan deze afspraak houdt en hij het pand voor meer dan 10% voor BTW-vrije
prestaties gebruikt, of het pand zonder BTW doorverkoopt, dan is de herzienings-BTW alsnog verschuldigd.
De fiscus zal die naheffen. Die naheffingsaanslag werd tot 10 oktober 2013 opgelegd aan de koper, maar
dat bleek in strijd met het Europees recht. De fiscus legt de naheffingsaanslag nu op aan de verkoper!
Dat betekent dat u als verkoper op moet draaien voor de schade die ontstaat doordat de koper (of een
opvolgend koper) zich niet aan de afspraak houdt om het pand voor tenminste 90% BTW-belast te
gebruiken. U kunt die schadepost afwentelen op de koper door in de koop- verkoopovereenkomst een
bepaling op te nemen dat de BTW-schade in dat geval door de koper moet worden gedragen.
50
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Box 3: fictief rendement, geen fictieve bronheffing
23 juni 2014
De vermogensrendementsheffing in box 3 gaat uit van een fictief rendement van 4% per jaar. Of de
belegger dat haalt of niet, de fiscus heft 30% belasting over 4% rendement over de waarde van het
vermogen per 1 januari van het jaar. Die forfaitaire aanpak gaat echter niet zover dat de belegger
een fictieve bronheffing kan verrekenen met de belasting die hij over dat fictieve inkomen
verschuldigd is, zo heeft de Hoge Raad recent beslist.
De belastingheffing in box 3, de vermogensrendementsheffing, staat onder druk.
Veel spaarders halen het fictieve 4% rendement niet: zij krijgen 1% of 1,5% rente op hun deposito en betalen
daarover 1,2% aan belasting. Dat levert een negatief rendement op, of bij 1,5% rentevergoeding, een
belastingdruk van maar liefst 80%. Voor deze beleggers is de belastingheffing in box 3 ‘ontaard in onteigening’.
De Bond voor Belastingbetalers heeft deze kwestie recent bij de belastingrechter aangekaart, en de vraag
voorgelegd of deze heffing niet in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Zie
ook BelastingBelangen, april 2014, Proefprocedure tegen box 3 heffing.
Ook belegger Klaas Strijder verzette zich tegen de vermogensrendementsheffing. Hij had een flink deel van zijn
vermogen belegd in participaties in beleggingsfondsen in België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en de
Verenigde Staten. Een paar fondsen keerden in 2006 dividend uit, daarop was € 10.438 aan buitenlandse
bronbelasting ingehouden, maar het merendeel van die fondsen keerde geen dividend uit. Strijder gaf in zijn
aangifte inkomstenbelasting 2006 in box 3 de (gemiddelde) waarde van de participaties in de
beleggingsfondsen aan, en hij verrekende de op de dividenden ingehouden € 10.438 buitenlandse bronbelasting.
Voor de fondsen die geen dividend hadden uitgekeerd ging hij ervan uit dat op het fictieve rendement van 4%
een fictieve bronheffing van eveneens 4% was ingehouden. Die fictieve bronheffing verrekende hij met de box
3 heffing.
De inspecteur, Rechtbank én Hof Leeuwarden weigerden de verrekening van fictieve bronheffing. En ook de
Hoge Raad besliste in cassatie in het nadeel van belanghebbende: het verrekenen van een fictieve bronheffing
op niet daadwerkelijk verkregen inkomsten is in strijd met de heffingsbevoegdheid die Nederland toekomt
krachtens de belastingverdragen met België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en de Verenigde Staten, de
landen waar de beleggingsfondsen waren gevestigd waarin belanghebbende had belegd. Nederland mag op
grond van die verdragen belasting heffen over het dividend dat een beleggingsfonds uitkeert aan een in
Nederland wonende belegger. Nederland mag die belastingheffing naar eigen inzichten inrichten, desgewenst
door middel van een wettelijke fictie. Voorwaarde daarbij is wél dat met die nationale wetgeving geen
inkomsten onder de Nederlandse heffingsbevoegdheid worden getrokken die in het belastingverdrag aan de
andere Staat zijn toegewezen. Aan die voorwaarde werd voldaan: de dividenden die Nederland nu al fictief tot
het inkomen in box 3 rekent, zijn bij uitkering in de toekomst aan Nederland ter belastingheffing toegewezen.
Daarmee is Nederland met de vermogensrendementsheffing binnen de grenzen van de belastingverdragen
gebleven.
Commentaar
De strijdbare, principiële belegger uit deze procedure zal niet verrast zijn door deze uitspraak. Deze procedure
behoort overduidelijk tot de categorie nee heb je, ja kun je krijgen. De uitspraak van de Hoge Raad is correct,
maar het blijft onbevredigend dat belasting betaald moet worden over niet daadwerkelijk verkregen inkomsten.
De rechter kan dat niet oplossen, dat moet de wetgever doen.
51
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Vermijd de fiscale eenheid voor de BTW
29 juni 2014
Wilt u de fiscale eenheid voor de BTW vermijden? Bent u wars van de hoofdelijke aansprakelijkheid van
alle tot zo’n eenheid behorende vennootschappen?
Als u de aandelen in de dochtermaatschappij certificeert en zo het stemrecht op de aandelen in die BV van
de houdstervennootschap naar de stichting administratiekantoor (stak) verplaatst, is geen sprake van
financiële verwevenheid. En dan wordt er niet voldaan aan de vereisten voor een fiscale eenheid.
Let op: deze opzet werkt alleen als de stichting administratiekantoor een ander bestuur heeft dan de
houdstervennootschap. Bij een ongelijke bestuurssamenstelling heeft de houdster niet langer de
meerderheid van de zeggenschap in de dochter.
52
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV