View online - Universiteit Gent

Kinderrechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking
- Evaluatie van een kwarteeuw parlementaire inbreng -
Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
voor het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis
Laura Debyser
01004648
Academiejaar 2013-2014
Promotor: prof. Dr. B. Lecocq
Leescommissie: B. De Roo en E. Delacenserie
Universiteit Gent
Examencommissie Geschiedenis
Academiejaar 2013-2014
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende,
.
afgestudeerd als master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 20132014 en auteur van de scriptie met als titel:
verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband
met de consultatie van haar/zijn scriptie:

de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;
o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke
goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);
o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd
van … . . jaar (maximum 10 jaar);
o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager
(maximumduur van het verbod: 10 jaar).
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt
in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige
bronverwijzing in de tekst op te nemen.
Voorwoord
Deze masterproef begin ik graag met een woord van dank voor professor Lecocq. Hij bood
me immers de kans een zelf gekozen onderzoeksvoorstel uit te werken, en gaf me aan de hand
van opmerkingen en commentaar bij de positioneringspaper de nodige aanzet om het
onderzoek tot een goed einde te kunnen brengen.
Met het onderzoeksvoorstel begaf ik me immers toch wel enigszins op glad ijs. Aan de ene
kant
bestaat
er
zowel
over
kinderrechten
als
ontwikkelingssamenwerking
een
onoverzichtelijke overvloed aan informatie van talloze betrokken actoren. Aan de andere kant
is er over de meer specifieke band tussen kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking op
academisch vlak nog maar weinig onderzoek verricht.
Het zorgvuldig aflijnen van de probleemstelling en de methodologie was bijgevolg een
intensieve en uitdagende opdracht. Achteraf beschouwd was dit de meest cruciale stap, niet
alleen om het onderzoek op de sporen te zetten, maar ook om het onderzoek op de sporen te
houden. Hiervoor wens ik de verschillende deskundigen te bedanken die ik in dat verband
mocht raadplegen of interviewen. Tot slot ben ik ook mijn ouders dank verschuldigd voor hun
ondersteuning.
Inhoudsopgave
Lijst van gebruikte afkortingen
1
1. Inleiding
2
2. Onderzoekskader
4
2.1. Thema
4
2.2. Concept: conditionaliteit
5
2.2.1. Vormen van conditionaliteit
5
2.2.2. Conditionaliteit in historisch perspectief
6
2.3. Probleemstelling
8
2.3.1. Invalshoek
8
2.3.2. Status questionis
2.3.3. Afbakening
9
9
2.4. Methodologie
11
2.4.1. Literatuurstudie
11
2.4.2. Analyse van de parlementaire stukken
12
2.4.3. Interviews
16
3. Kinderrechten
3.1. Krachtlijnen tot 1989
18
18
3.1.1. De stap naar nationale beschermingsmaatregelen
18
3.1.2. De stap naar internationale verklaringen
19
3.1.3. De stap naar internationale verdragen
21
3.2. De mijlpaal van het Kinderrechtenverdrag
22
3.2.1. Totstandkoming
22
3.2.2. Inhoud
23
3.2.3. Toezicht
25
3.2.4. Verdere ontwikkelingen
26
3.2.5. Ontwikkelingssamenwerking in het IVRK
28
3.3. De kinderrechtenbenadering als nieuw concept
28
3.3.1. Ontstaan en draagwijdte
28
3.3.2. Voordelingen en beperkingen van het concept
30
4. Belgische ontwikkelingssamenwerking
33
4.1 De opbouw van een wettelijk kader
33
4.1.1. Een opbouw in drie fasen
34
4.1.2. Het vastleggen van de doelstelling
35
4.1.3. Sectorale en thematische concentratie
36
4.1.4. Geografische concentratie
38
4.1.5. Multilaterale concentratie
40
4.2. De reorganisatie van de administratie
40
4.3. Het toepassen van een kwantitatieve standaard
42
4.3.1. De ODA-norm
42
4.3.2. De 0,7%-norm
43
4.4. Het hanteren van een kwalitatieve standaard
44
4.4.1. De Millenniumdoelstellingen
44
4.4.2. Internationale conferenties
46
5. Analyse van de parlementaire inbreng
48
5.1. Het parlement in kort bestek
48
5.1.1. Opdracht
48
5.1.2. Parlementaire documenten
50
5.1.3. Kanttekening: effect van de globalisering
52
5.2. Werkwijze
54
5.3. Vaststellingen
56
5.3.1. Zittingsperiode 47 (1989-1991)
56
5.3.2. Zittingsperiode 48 (1991-1995)
58
5.3.3. Zittingsperiode 49 (1995-1999)
60
5.3.4. Zittingsperiode 50 (1999-2003)
64
5.3.5. Zittingsperiode 51 (2003-2007)
71
5.3.6. Zittingsperiode 52 (2007-2010)
77
5.3.7. Zittingsperiode 53 (2010-2014)
83
6. Evaluatie van de parlementaire inbreng
88
6.1. Een aanzienlijke invloed van verdragen
89
6.2. Een thema zonder partijpolitiek belang
90
6.3. Vereiste van persoonlijk engagement
92
6.4. Impact van media, ngo’s en toevallige factoren
93
6.5. Een focus op kindsoldaten
94
6.6. Een bijzondere aandacht voor Afrika
95
6.7. Een problematische implementatie
96
6.8. Gebrekkige opvolging van rapporten
100
7. Besluit
103
8. Bibliografie
105
Bijlagen
120
Bijlage 1: Millenniumdoelstellingen
121
Bijlage 2: Vijf principes van de Verklaring van Parijs
122
Bijlage 3: Schema voor de analyse van de parlementaire stukken
123
Lijst van gebruikte afbeeldingen
Figuur 1: Zoekmachine van de Kamer
13
Figuur 2: Zoekmachine van de Kamer - wetgevend bestand
14
Figuur 3: Zoekmachine van de Senaat
15
Figuur 4: Nodenbenadering versus rechtenbenadering
31
Figuur 5: Model van de rechtenbenadering
32
Figuur 6: Partnerlanden van de Belgische bilaterale samenwerking
38
Figuur 7: Belgische ontwikkelingssamenwerking: verdeling per land
39
Lijst van gebruikte afkortingen
BTC: Belgische Technische Coöperatie
BUPO: Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten
CRK: Comité voor de Rechten van het Kind
DAC: Development Assistance Committee
DGD: Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire Hulp
EU: Europese Unie
FAO: Food and Agriculture Organization
FOD: Federale Overheidsdienst
IAO: Internationale Arbeidsorganisatie
IMF: Internationaal Monetair Fonds
IPEC: International Programme on the Elimination of Child Labour
ISP: Indicatief Samenwerkingsprogramma
IVESCR: Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten
IVRK of ‘Kinderrechtenverdrag’: Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
KeKi: Kenniscentrum Kinderrechten
MDG’s: Millennium Development Goals, Millenniumdoelstellingen
NCRK: Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind
NGO: Niet-gouvernementele organisatie
OCHA: Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (organisatie van de VN)
OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
VVOB :Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand
VN: Verenigde Naties
WHO: World Health Organization
UNEP: United Nations Environment Programme
UNFPA: United Nations Population Fund
UNICEF: United Nations Children’s Fund
UVRM: Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens
1
1. Inleiding
De keuze van het onderwerp voor deze masterproef gaat terug tot september 2013. Op mijn
agenda stonden toen de eerste voorbereidingen voor een ontwikkelingsproject in Tirana,
Albanië: het begeleiden van de opvang van verstoten kleine kinderen. Ik kende weliswaar de
specifieke plaatselijke problematiek, maar was niet vertrouwd met de ruimere context. Over
de structuren en rechten inzake opvang of gezondheidszorg had ik zelfs nog geen enkel zicht.
Bij mijn zoektocht naar informatie bleek dat de nood aan hulp er niet nieuw is. In de jaren na
de val van het IJzeren Gordijn stond de penibele situatie van wezen en gehandicapte kinderen
in Albanië of Roemenië zelfs wereldwijd in de schijnwerpers. De media brachten toen
schokkende beelden van ondervoede kinderen in verwaarloosde gebouwen, wat leidde tot een
stroom van hulpacties. Maar wat met die hulp werd gerealiseerd, blijft onduidelijk.1 In elk
geval is het probleem niet opgelost: recente rapporten van Amnesty International beklemtonen
nog steeds de uitzichtloze toestand van de Albanese weeskinderen.2
Helaas is hun lot al jarenlang geen issue meer in de media. De getroffen kinderen kunnen er
evenmin op rekenen dat buitenlandse regeringen hun lot ter harte zouden nemen. Op
schendingen van kinderrechten in andere landen volgen immers meestal slechts slappe
verklaringen en soms wat noodhulp. Nochtans gaat het vaak om schrijnende problemen, zoals
dat van de kindsoldaten, en dit in landen waaraan diezelfde regeringen ontwikkelingshulp
verstrekken.
1
In elk geval lijken geen lessen te zijn geleerd. Een rapport van 2012 maakt bijvoorbeeld
melding van 26 miljoen euro EU-steun voor betere huisvesting van de wezen, die echter
verloren zou zijn gegaan in de mazen van de Albanese bureaucratie. Bron: Osservatore
Balcani e Caucaso. “Albania: Orphans for life”, http://www.balcanicaucaso.org/eng/Regionsand-countries/Albania/Albania-orphans-for-life-110519 (geraadpleegd 20 februari 2014) , p.2.
2
Zie onder meer het rapport van 2013, waarin de erbarmelijke huisvesting van de wezen
wordt aangeklaagd: Amnesty International. “Amnesty International Report 2013. The state of
the world’s human rights”,
http://files.amnesty.org/air13/AmnestyInternational_AnnualReport2013_complete_en.pdf
(geraadpleegd op 20 februari 2014), p. 21.
2
Toch kan officiële ontwikkelingshulp niet zomaar afhankelijk worden gemaakt van het
respect voor kinderrechten. In de ontwikkelingssamenwerking spelen naast kinderrechten
immers ook andere ethische overwegingen mee, en gelden vooral nog andere politieke en
economische belangen. Het was voor mij een bijzonder boeiende uitdaging om na te gaan hoe
met dat samenspel van visies en belangen wordt omgegaan door de spil van onze democratie:
het parlement.
Ik heb gepoogd deze masterproef zo logisch mogelijk op te bouwen en te structureren. Eerst
wordt het onderzoekskader geschetst, waarin de probleemstelling en de methodologie van het
onderzoek centraal staan (= deel 2). Vervolgens worden de kinderrechten en de Belgische
ontwikkelingssamenwerking afzonderlijk behandeld (= deel 3 en 4). Die informatie verklaart
immers de achterliggende context van de parlementaire documenten die daarna worden
geanalyseerd (= deel 5). Op die manier is de basis gelegd om de gedane vaststellingen te
evalueren (= deel 6) en over te gaan tot het beantwoorden van de onderzoeksvragen (= deel
7).
3
2. Onderzoekskader
“Poverty reduction begins with children” 3
(UNICEF)
2.1. Thema
Ontwikkelingssamenwerking wordt vaak geassocieerd met beelden van ondervoede,
mishandelde of verwaarloosde kinderen. Die beeldvorming, hoe goed bedoeld ook, kan de
indruk wekken dat ontwikkelingssamenwerking weinig perspectief biedt op een structurele
verbetering. Daarenboven worden kinderen in ontwikkelingslanden telkens weer voorgesteld
als een weerloze groep slachtoffers in situaties met dringende nood aan hulp van buitenaf.
Deze masterproef gaat echter uit van een meer positieve benadering en van de constructieve
band tussen kinderen en ontwikkelingssamenwerking zoals die ook wordt verwoord in een
stelling van UNICEF: effectieve armoedebestrijding begint bij kinderen. Investeren in de
opleiding, gezondheid en sociale verantwoordelijkheid van en voor kinderen zijn immers een
sleutel voor de noodzakelijke opbouw van de economie en voor een duurzame ontwikkeling
van de samenleving. Meer concreet helpen ze onder meer de vicieuze cirkel te doorbreken van
het doorgeven van armoede aan de eigen kinderen.
Dergelijke resultaten zijn echter alleen maar realiseerbaar als er engagementen worden
aangegaan op lange termijn: de donor moet willen investeren in langlopende projecten terwijl
het ontvangende land bereid moet zijn garanties te verstrekken inzake het naleven van
kinderrechten.4
3
UNICEF. “Poverty reduction begins with children”,
http://www.unicef.org/publications/files/pub_poverty_reduction_en.pdf (geraadpleegd op 10
maart 2014).
4
Zie in dat verband bijvoorbeeld ook: Veerle De Roover, en Sven Rooms, “Zijn
kinderrechten een modegril? Het kinderrechtenverdrag meerderjarig” MO-paper, no. 8
(2007): pp. 21-22.
4
2.2. Concept
Kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking worden met elkaar gelinkt via het concept
conditionaliteit. Bij conditionaliteit in ontwikkelingssamenwerking worden bepaalde
voorwaarden gekoppeld aan het verlenen van hulp. Het Belgische parlement beschikt als
wetgevende macht over de bevoegdheid om het respect voor de rechten van het kind als
voorwaarde te kwalificeren voor het ontwikkelingsbeleid. Conditionaliteit is een breed en
multidimensionaal concept (2.2.1) waarvan de feitelijke invulling wijzigt doorheen de tijd
(2.2.2).
2.2.1 Vormen van conditionaliteit
Het concept conditionaliteit bestaat uit verschillende theoretische vormen waarbij telkens
twee tegenstellingen tegenover elkaar worden geplaatst.
 Positieve en negatieve conditionaliteit
Positieve conditionaliteit gaat het tegemoetkomen aan bepaalde voorwaarden belonen,
bijvoorbeeld met het verhogen van het bedrag van de hulp, terwijl negatieve
conditionaliteit het schenden van de voorwaarden gaat afstraffen door het verminderen,
opschorten of zelfs afschaffen van hulp.
 Conditionaliteit ex ante en ex post
Bij conditionaliteit ex ante moet het ontwikkelingsland aan bepaalde voorwaarden voldoen
vooraleer een samenwerkingsrelatie wordt aangegaan of hulp wordt verstrekt.
Conditionaliteit ex post houdt in dat er reeds een samenwerkingsakkoord bestaat waarbij
bepaalde voorwaarden tijdens de hulprelatie moeten worden ingelost.5
 Politieke en economische conditionaliteit
In deze masterproef is vooral het verschil tussen economische conditionaliteit en politieke
conditionaliteit van belang. Voor de omschrijving van dat onderscheid baseer ik me dan
ook volledig op gespecialiseerde literatuur:
5
Antonissen, Rein, Kris Berwouts, en Stijn Callewaert. De feiten over ontwikkelingssamenwerking (Brussel: Koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging, 2004), p. 11.
5
“Politieke conditionaliteit staat voor het verbinden van voorwaarden op het gebied van
respect voor mensenrechten bij het verlenen van ontwikkelingssamenwerking. De mate
van respect voor mensenrechten en de graad van democratisering bepalen de aard en/of
het volume van het geheel van de ontwikkelingssamenwerking met een bepaalde
partner. De term ‘politieke conditionaliteit’ staat hier tegenover ‘economische
conditionaliteit’; niet aan het economisch systeem, maar aan het politieke bestel stelt de
donor van ontwikkelingssamenwerking eisen.” 6
Politieke conditionaliteit kent daarbij varianten in diepte. Zo kan het respect voor
mensenrechten bepalend zijn voor het volume van de verstrekte hulp of een beslissende rol
spelen bij de keuze aan welke landen of aan welke gediscrimineerde groepen de hulp wordt
verstrekt. Een andere variant is dat respect voor mensenrechten of democratie deel uitmaakt
van een clausule in het samenwerkingsakkoord, of integendeel enkel als een bezorgdheid
wordt geuit bij het onderhandelen van het akkoord. 7
2.2.2. Conditionaliteit in historisch perspectief
De toegepaste vorm van conditionaliteit is afhankelijk van de voorliggende omstandigheden,
en wijzigt dan ook doorheen de tijd. Na de val van het IJzeren Gordijn en het einde van de
Koude Oorlog deed zich een duidelijke ommekeer voor: de klemtoon verschoof toen van
economische conditionaliteit - vooral in de ex ante en de negatieve variant - naar politieke
conditionaliteit, waarbij meer ruimte ontstond voor de ex post en de positieve variant.
Tijdens de Koude Oorlog belemmerde de strijd om politieke invloed de mogelijkheid om
streng op te treden tegen mensenrechtenschendingen. De Verenigde Staten en andere westerse
democratieën waren voornamelijk bezig met het vergroten van de eigen invloedssfeer. Om dit
te bewerkstelligen werden vriendschappelijke banden onderhouden met verschillende
dictaturen - die niet bepaald veel aandacht hadden voor mensenrechten - en werd
ontwikkelingshulp onder meer ingezet als instrument tegen de verspreiding van het
communisme.8
6
De Feyter, Koen, Kaat Landuyt, en Luc Reydams. Ontwikkelingssamenwerking als
instrument ter bevordering van mensenrechten en democratisering (Brussel: VLIR-ABOS,
1995), p. 14.
7
De Feyter, Landuyt, en Reydams, Ontwikkelingssamenwerking als instrument ter
bevordering van mensenrechten en democratisering, pp. 12- 13.
8
Antonissen, Berwouts, en Callewaert, De feiten over ontwikkelingssamenwerking, pp. 10-11.
6
Met het einde van de Koude Oorlog speelden deze factoren niet langer mee en kwam het
streven naar democratie, een rechtsstaat en respect voor mensenrechten op het voorplan.9
Daarmee was de nodige politieke ruimte gecreëerd om ontwikkelingslanden voorwaarden
inzake mensenrechten of kinderrechten op te leggen.10 Toch verdween economische
conditionaliteit niet volledig. Zo bleven de Wereldbank en het IMF het toekennen van
kredieten koppelen aan het doorvoeren van - recent vaak als te strak ervaren - economische
hervormingen.11
9
Antonissen, Berwouts, en Callewaert, De feiten over ontwikkelingssamenwerking, p. 11.
Sorensen, Georg. Political Conditionality (Routledge, 1993), p. 2. Bijkomende factoren zijn
het falen van de Structural Adjustment Programmes van het IMF als antwoord op de
economische crisis in verschillende Latijns-Amerikaanse en Sub-Saharaanse landen,
revoluties in Oost-Europa en opstanden in de Derde Wereld. Bron: Stokke, Olav. Aid and
Political Conditionality (Londen: Cass, 1995), pp. 7-9.
11
Hierbij moet worden opgemerkt dat er geen apolitieke economie bestaat. Deze economische
hervormingen kunnen dus ook als politiek beschouwd worden, want neoliberaal
geconditioneerd.
10
7
2.3. Probleemstelling
De probleemstelling van het onderzoek is in hoeverre het Belgisch parlement tijdens de
voorbije kwarteeuw een voortrekkersrol heeft vervuld bij het implementeren van
kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking.
De probleemstelling wordt geanalyseerd aan de hand van een dubbele onderzoeksvraag: heeft
het federale parlement sinds 1989 het Belgisch beleid inzake kinderrechten in de
ontwikkelingssamenwerking rechtstreeks aangestuurd of bijgestuurd, en op welke specifieke
aspecten of thema’s van het beleid hadden die tussenkomsten dan hoofdzakelijk betrekking?
2.3.1. Invalshoek
De probleemstelling gaat er van uit dat het parlement een voortrekkersrol kan en moet
vervullen bij het implementeren van kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking.
Het parlement kan die voortrekkersrol opnemen, want in vergelijking met andere actoren
beschikt het over het meest uitgebreide instrumentarium om de implementatie van
kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking te bewerkstellingen. Het parlement legt
immers niet alleen bij wet het normenkader vast waaraan de ontwikkelingssamenwerking
moet voldoen, maar dient bij de jaarlijkse goedkeuring van de begroting ook in te stemmen
met de middelen die de regering en de administratie aan ontwikkelingssamenwerking wil
besteden. Daarenboven kan het parlement op elk ogenblik de bevoegde minister interpelleren
of ondervragen over het beleid dat met die middelen wordt gevoerd.
Het parlement zou die voortrekkersrol eigenlijk ook moeten opnemen. Sinds het parlement bij
wet
expliciet
heeft
opgelegd
om
het
thema
kinderrechten
in
de
Belgische
ontwikkelingssamenwerking te integreren, is de instelling het immers aan zichzelf verplicht
actief op te volgen in hoeverre de regering en de administratie die verplichting wel degelijk
naleven12. Dit geldt des te meer omdat het parlement een versterking van het democratisch
eigenaarschap verwacht van de ontwikkelingslanden waarmee wordt samengewerkt.13 Dat
belangrijk principe klinkt nogal hol als ons parlement zelf geen moeite zou doen om de
samenwerking met het betrokken ontwikkelingsland op te volgen met de talrijke middelen die
onze democratie haar daarvoor ter beschikking stelt.
12
Door kinderrechten in 2005 als transversaal thema en in 2013 als prioritair thema van de
Belgische ontwikkelingssamenwerking aan te merken. Op de wettelijke grondslag en de juiste
draagwijdte van dat principe wordt uitgebreid ingegaan in deel 4.
13
Artikel 10 van de wet van 19 maart 2013 over de Belgische ontwikkelingssamenwerking.
8
2.3.2. Status questionis
Het
bestaande
wetenschappelijk
onderzoek
inzake
kinderrechten
in
ontwikkelingssamenwerking richt zich hoofdzakelijk op één van beide thema’s. Zowel over
kinderrechten als over ontwikkelingssamenwerking is talrijke informatie terug te vinden van
talloze betrokken actoren. De link tussen beiden is echter zelden het voorwerp van
academisch onderzoek. Wanneer ze samen worden behandeld, is dit vrijwel exclusief binnen
de faculteit van de Rechten. Over de probleemstelling van deze masterproef werd nog geen
werk teruggevonden.
Met dat gegeven diende ik uiteraard rekening te houden bij vastleggen van de methodologie
(zie 2.4.).
2.3.3 Afbakening
In
de
probleemstelling
en
onderzoeksvragen
ligt
ook
de
afbakening
van
het
onderzoeksdomein besloten. De afbakening betreft de vier elementen die samen ook de titel
van deze masterproef vormen, en die hierna zo kernachtig mogelijk worden omschreven. De
gebruikte technische of juridische termen (bv. Kinderrechtenverdrag en OESO-normen voor
ontwikkelingshulp) worden elders in het verslag in hun context toegelicht of gedefinieerd.
 Kinderrechten: de rechten die specifiek aan kinderen worden toegekend in het Kinderrechtenverdrag, in de daaraan gekoppelde protocollen en in de overige internationale of
Belgische rechtsbronnen die op het Kinderrechtenverdrag zijn gebaseerd. In navolging van
het Kinderrechtenverdrag wordt met ‘kind’ iedere mens jonger dan achttien jaar bedoeld.14
 Belgische ontwikkelingssamenwerking: de hulp van de federale Belgische staat die in
geld of in natura wordt verstrekt aan ontwikkelingslanden of aan multilaterale
organisaties, althans als die hulp voldoet aan internationaal erkende OESO-normen.
De Belgische federale ontwikkelingssamenwerking bestaat uit drie vormen:
1. Gouvernementele
(of
bilaterale)
ontwikkelingssamenwerking,
namelijk
de
samenwerking tussen België en een van de partnerlanden die wordt gefinancierd en
uitgevoerd door de Belgische overheidsdiensten.
14
Tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt
bereikt: artikel 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
9
2. Multilaterale samenwerking, waarbij België financieel de projecten steunt die
worden uitgevoerd door internationale instellingen (zoals programma’s van de
VN).
3. Niet-gouvernementele samenwerking, die uitgaat van niet-gouvernementele
organisaties (ngo’s). De Belgische overheid subsidieert immers ook projecten en
programma’s van ngo’s.
Enkel de officiële hulp vanwege de Belgische federale staat wordt in aanmerking
genomen, niet die van andere overheden in het Belgische bestuurlijke landschap : de
bevoegdheid van gemeenschappen of gewesten voor ontwikkelingssamenwerking was
tijdens de onderzoeksperiode immers beperkt, en provincies of gemeenten vallen
buiten het onderzoeksdomein omdat ze geen parlementaire inbreng kennen.
 Een kwarteeuw: de onderzoeksperiode begint bij de fundamentele ommekeer in het
beleid inzake ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten, gemarkeerd bij de val
van het IJzeren Gordijn en de goedkeuring van het Kinderrechtenverdrag (1989). Als
eindpunt geldt de afsluiting van de onderzoekswerkzaamheden (10 mei 2014), een
periode
waarin
de
laatste
voorbereidingen
werden
getroffen
voor
de
parlementsverkiezingen.
 Parlementaire
inbreng:
wetgevende
initiatieven
vanuit
de
Kamer
van
volksvertegenwoordigers of de Senaat, en het controlerecht dat beide instellingen
uitoefenen op het regeringsbeleid. Dat parlementaire werk wordt in belangrijke mate
beïnvloed door de media, allerhande belangengroepen en internationale ontwikkelingen.
Zo beschikken ngo’s die zich specifiek op de thematiek van kinderrechten concentreren
wellicht over meer knowhow dan individuele parlementsleden, en spelen ze een belangrijke
rol bij het bewustwordingsproces binnen het parlement over dit onderwerp De beperking
van het onderzoek tot de parlementaire inbreng betekent geenszins dat het onderzoek blind
zou zijn voor die realiteit: bij de analyse werd nadrukkelijk aandacht besteed aan wat de
concrete aanleiding was van een parlementair initiatief.
10
2.4. Methodologie
De methodologie bestaat uit drie luiken: een literatuurstudie (2.4.1.), een ondervraging van de
databanken van de Kamer en de Senaat (2.4.2.) en interviews om de onderzoeksbevindingen
af te toetsen (2.4.3.).
2.4.1. Literatuurstudie
In
tegenstelling
tot
de
overvloed
aan
literatuur
over
kinderrechten
en
over
ontwikkelingssamenwerking, is over de band tussen beiden weinig academisch onderzoek
voorhanden (cf. status questionis, 2.3.3.). Academische bronnen zijn in deze masterproef
daarom geenszins de dominerende of exclusieve bron van informatie, wat niet belet dat de
studie ervan een essentieel onderdeel bleef van de gevolgde methodologie. Aan de hand van
die studie werd de noodzakelijke theoretische onderbouw samengesteld voor de eigenlijke
kern van het onderzoek: de analyse en evaluatie van de parlementaire inbreng.
Voor de theoretische onderbouw werden onder meer de historische factoren in kaart gebracht
(bv. het ontstaan van kinderrechten), de bestaande concepten geduid (bv. conditionaliteit en
mensenrechtenbenadering) en de nodige begripsomschrijvingen opgesteld (bv. het begrip
ontwikkelingssamenwerking). Daartoe volstond de studie van een beperkt aantal academische
bronnen, zoals de basiswerken van Eugeen Verhellen over kinderrechten en het
Kinderrechtenverdrag
of
de
boeken
van
Patrick
Develtere
over
de
Belgische
ontwikkelingssamenwerking. Het had hier immers geen enkele zin om een zo volledig
mogelijke lijst op te stellen van academische bronnen over kinderrechten en over de Belgische
ontwikkelingssamenwerking, en op die manier de omvang van de bibliografie eigenlijk
kunstmatig verder op te blazen.
Bronnen over de onderlinge band tussen kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking waren
nagenoeg altijd en meestal zelfs alleen op het internet te raadplegen. Dit gold voor alle
betrokken wetgeving en internationale verdragen, maar betrof bijvoorbeeld ook brochures van
het Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking (DGD), van de Federale Overheidsdienst
Buitenlandse
Zaken,
Buitenlandse
Ontwikkelingssamenwerking),
en
Handel
en
Ontwikkelingssamenwerking
(FOD
van
ngo’s,
evaluatierapporten
of
reflectieteksten
wetenschappelijke instellingen (bv. KeKi) of internationale organisaties (bv. OESO).
11
2.4.2. Analyse van de parlementaire stukken
Het tweede methodologische luik omvat de analyse van de parlementaire stukken, die de
onderzoeksvragen beantwoorden. Dit komt aan bod in het vijfde en centrale deel van de
thesis. Bij het analyseren van de documenten ging ik als volgt te werk.
Ten eerste besloot ik de stukken te onderzoeken en te verwerken per zittingsperiode. Een
zittingsperiode is de tijd tussen twee verkiezingen. In principe gaat het om een periode van
vier jaar, die evenwel door vervroegde verkiezingen korter kan uitvallen. De eerste
zittingsperiode werd geteld vanaf de oprichting van België, en liep van 1831 tot 1833. De
keuze om de verschillende zittingsperiodes als onderverdeling te hanteren, werd gemaakt om
de evolutie in een kwarteeuw parlementaire inbreng op een heldere manier in kaart te
brengen. Ook wordt deze onderverdeling gehanteerd op de website van de Kamer. De
onderzochte zittingsperiodes zijn:

Zittingsperiode 47 (1988-1991)

Zittingsperiode 48 (1991-1995)

Zittingsperiode 49 (1995-1999)

Zittingsperiode 50 (1999-2003)

Zittingsperiode 51 (2003-2007)

Zittingsperiode 52 (2007-2010)

Zittingsperiode 53 (2010-2014)
Per zittingsperiode werd vervolgens een onderscheid gemaakt tussen de Kamer en de Senaat.
Beide instellingen verschillen immers in samenstelling, bevoegdheid en werkwijze. Ook de
databanken en zoekmachines vereisten een andere aanpak.
12
- De Kamer van Volksvertegenwoordigers beschikt over een handige zoekmachine, die op de
website te vinden is onder titel ‘documenten’ en subtitel ‘zoeken in databanken’. Via deze
weg werden de verschillende documenten per zittingsperiode geraadpleegd. De documenten
van de Kamer zijn: wetgevende bestanden, schriftelijke vragen en antwoorden, interpellaties
en mondelinge vragen en de analyse van de tussenkomsten.15 Bij het woord ‘databanken’ (zie
afbeelding hieronder) was het mogelijk een bepaald type document te selecteren en de
gewenste zittingsperiode aan te vinken. Vervolgens werd per periode elk van de documenten
doorgenomen op het trefwoord ‘rechten van het kind’. Dit trefwoord staat opgenomen in het
register. Ook wees een vooronderzoek en extra controle tijdens het onderzoeksproces uit dat
er met de term ‘kinderrechten’ geen andere resultaten werden gevonden. Bij de lijst van
bekomen resultaten werden vervolgens alle stukken die betrekking hadden op kinderrechten
en ontwikkelingssamenwerking gelezen en geanalyseerd.
Figuur 1. Zoekmachine van de Kamer.
Onderstaande afbeelding toont het zoekmechanisme voor de wetgevende bestanden. Binnen
dit formulier was het tevens mogelijk om deze bestanden verder op te delen in de
wetsvoorstellen, wetsontwerpen en resoluties, wat mij een groter overzicht gaf tijdens het
onderzoek.
15
Voor een gedetailleerde bespreking van de documenten van de Kamer en de Senaat, verwijs
ik naar punt 5.1.2.
13
Figuur 2. Zoekmachine van de Kamer - wetgevend bestand.
- Een analyse van de stukken van de Senaat verliep iets moeilijker, daar de zoekmachine
minder uitgewerkt is en het werken met trefwoorden per zittingsperiode en per soort
document nog niet op punt staat. De verschillende documenten van de Senaat zijn: wetgeving,
vragen, verslagen van de plenaire vergadering en verslagen de commissie. Hierbij bleken
voornamelijk de eerste twee categorieën van belang, daar de laatste twee vooral agendapunten
of regelingen van werkzaamheden bevatten en dus geen meerwaarde betekenden voor de
analyse. Een vooronderzoek van de documenten toonde aan dat vooral het trefwoord
‘kinderrechten’ resultaten opleverde. Ter controle werd elke categorie van documenten echter
tevens gecontroleerd via het trefwoord ‘rechten van het kind’. Dit verhoogde de werklast
aanzienlijk, maar verzekerde meer consistente en correcte resultaten bij de analyse van de
stukken. Ook hier werden bij de lijst van bekomen resultaten alle stukken die betrekking
hadden op kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking gelezen en geanalyseerd.
14
Figuur 3. Zoekmachine van de Senaat.
Zoals uit bovenstaande afbeelding blijkt, zijn de databanken van de Senaat niet geordend per
zittingsperiode, maar moeten de gewenste data zelf worden ingevuld. Hierbij nam ik de data
van de zittingsperiodes over. De documenten van de Senaat zijn bovendien pas te raadplegen
vanaf 1995. Aangezien mijn onderzoek de parlementaire inbreng inzake kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking evalueert vanaf 1989, vormde dit een probleem. Dit kon echter
gedeeltelijk worden opgelost via de zoekmachine van de Kamer. Zoals blijkt uit figuur 4,
kunnen de wetgevende bestanden van de Senaat immers ook via deze zoekmachine worden
teruggevonden. Tot 1995 konden dus enkel de vragen van de Senaat niet worden geanalyseerd
(daar de verslagen van de plenaire vergadering of de commissie geen interessante bronnen
bleken te zijn). Vermoedelijk werd hierbij geen noodzakelijke informatie misgelopen. De
aandacht voor kinderrechten - en dan al zeker kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking bleek in de eerste twee zittingsperiodes immers bijzonder beperkt te zijn.16 Ook de afgenomen
interviews bevestigden dit vermoeden.
Zowel de resultaten van de Kamer als van de Senaat werden geanalyseerd volgens een vast
schema, dit om de gewenste informatie uit de documenten te kunnen filteren en om in staat te
zijn een zeker overzicht te bewaren. Een voorbeeld van dit schema werd opgenomen in
bijlage drie. De ingevulde schema’s werden opgenomen in het werkdossier, dat ter inzage
werd afgegeven. Per stuk dat betrekking had op kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking
werden volgende aspecten beoordeeld:
16
Dit kan worden verklaard doordat het IVRK nog niet of nog maar juist in werking was
getreden in België. Het verdrag werd in 1989 aangenomen door de VN, maar werd pas in
januari 1992 door België geratificeerd.
15

Wat is de geografische focus van het document?

Op welk aspect van kinderrechten heeft het betrekking? Kinderrechten zijn immers
een ruim begrip en bevatten sterk uiteenlopende onderwerpen.

Wat vormde de aanleiding? Er wordt immers veelal verwezen naar een oorzaak voor
de aandacht voor een bepaald onderwerp. Een rapport van Plan België over het
dagelijks geweld tegen kinderen kan bijvoorbeeld een aanleiding vormen voor het
indienen van een resolutie over deze thematiek.

Wat is het doel van het document? Een wetsvoorstel, resolutie of parlementaire vraag
wordt immers steeds ingediend met het doel om iets te bereiken. Zo vermeldt een
resolutie van Erika Thijs (CD&V) bijvoorbeeld als doelstelling de ratificatie van het
Facultatief Protocol inzake kindsoldaten. Bij de parlementaire vragen en antwoorden
werd dit criterium vervangen door het criterium ‘vraag’.

Wat is het resultaat van het document? Met dit criterium wilde ik bijvoorbeeld te
weten komen of wetsontwerpen en wetsvoorstellen ook effectief in een wet werden
omgezet en of resoluties werden aangenomen, dan wel vervallen werden verklaard.
Ook deze informatie is belangrijk in kader van het onderzoek. Enkele parlementsleden
kunnen immers de intentie hebben om wettelijke richtlijnen betreffende kinderrechten
in ontwikkelingssamenwerking op te stellen, maar hierin worden tegengehouden door
de meerderheid. Bij de parlementaire vragen en antwoorden werd dit criterium
vervangen door het criterium ‘antwoord’.
In punt 5.2. wordt beschreven op welke manier deze gegevens werden verwerkt.
2.4.3. Interviews
Om de vaststellingen uit de analyse van de parlementaire documenten af te toetsen, werden de
parlementsleden gecontacteerd waarvan uit de analyse was gebleken dat ze een ruime
aandacht hadden voor kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking. Ze behoren trouwens
tot verschillende politieke strekkingen. Daarnaast wilde ik voorkomen dat het beeld
uitsluitend zou worden bepaald door schriftelijke en mondelinge informatie uit het parlement.
Daarom werden ook drie deskundigen gehoord: een afgevaardigde van een ngo, een professor
en een beleidsuitvoerder.
16
In chronologische volgorde gaat het meer bepaald om volgende interviews tussen begin april
en midden mei 2014: 17

Marleens Bosmans: HIV- en aidsexperte bij de Belgische Technische Coöperatie
(BTC) en verantwoordelijke voor het mainstreamen van kinderrechten (interview op 8
april 2014 in het hoofdkantoor van de BTC te Brussel).

Ingeborg De Meulemeester: kamerlid voor de N-VA (interview op 23 april 2014 in de
kantoren van de Kamer te Brussel).

Eva Brems: kamerlid voor Groen en deeltijds hoogleraar Mensenrechten aan de
Universiteit Gent (na onderlinge afspraak werd de vragenlijst van het interview
overgemaakt per mail op 24 april 2014, bij het afsluiten van het onderzoek was nog
geen antwoord ontvangen).

Sven
Rooms:
huidig
medewerker
van
de
Vlaamse
Vereniging
voor
Ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand (VVOB), vroeger werkzaam bij
Plan België en in die hoedanigheid medebezieler van de conferentie ‘Kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking’ van 2004 (interview op 30 april 2014 in de kantoren van
de VVOB te Brussel).

Dirk Van der Maelen: kamerlid voor de sp.a (interview op 5 mei 2014 op het sp.akantoor te Geraardsbergen).

Wouter Vandenhole: professor Mensenrechten aan de Universiteit Antwerpen en
houder van de UNICEF-leerstoel in kinderrechten (interview op 6 mei 2014 in het
kantoor van professor Vandenhole in Antwerpen).

Sabine de Bethune: senator voor CD&V en voorzitster van de Senaat sinds 2011
(interview op 14 mei 2014 in de kantoren van de Senaat in Brussel).
De interviews gebeurden aan de hand van een vooraf opgestelde vragenlijst. Omdat ik
daarmee in hoofdzaak de onderzoeksbevindingen verder wilde aftoetsen, bevatten deze lijsten
grotendeels dezelfde vragen. Per persoon werden echter ook enkele specifieke vragen
opgesteld, afgestemd op de hoedanigheid van de geïnterviewde als parlementslid, academicus
of beleidsuitvoerder. De interviews werden niet opgenomen of getranscribeerd: tijdens het
interview noteerde ik meteen de antwoorden. Zowel de vragenlijsten als de antwoorden zijn
opgenomen in het werkdossier dat samen met deze masterproef werd ingediend.
17
Omdat daarbij nog geen onderzoeksbevindingen werden afgetoetst, maakt de lijst geen
melding van het interview met Hans De Greve van Plan België over de mogelijke probleemstelling en methodologie van het onderzoek (interview op 6 december 2013 te Brussel).
17
3. Kinderrechten
Dit deel omschrijft eerst beknopt de evolutie van de kinderrechten tot aan het begin van de
onderzoeksperiode (=3.1). Op die manier kan ik beter duiden wat de betekenis is van de
wereldwijde goedkeuring van het Kinderrechtenverdrag in 1989 (= 3.2). Dat verdrag ging
gaandeweg dienen als richtsnoer voor het beoordelen van concrete probleemsituaties waarmee
kinderen als groep worden geconfronteerd, de zogenaamde kinderrechtenbenadering (=3.3).
3.1. Krachtlijnen tot 1989
3.1.1. De stap naar nationale beschermingsmaatregelen
Kindbeelden - de manieren waarop kinderen worden gepercipieerd - zijn sociale constructies
en veranderen dan ook doorheen tijd en ruimte. Zo werden kinderen in West-Europa tot op
het einde van de Middeleeuwen niet als een aparte sociale groep ervaren, in de zin dat hun
fysieke eigenschappen, gedragingen en kenmerken geen aanleiding gaven tot een bijzondere
vorm van sociale erkenning. Kinderen werden al op jonge leeftijd als een volwassene
beschouwd en behandeld. De hoge kindersterfte verklaart waarom geen echte nood werd
aangevoeld om hen binnen de samenleving een bijzonder statuut te verstrekken.18
Vanaf de zestiende eeuw werden de distinctieve kenmerken van kinderen in de samenleving
langzamerhand toch onderkend. In het kader van het vooruitgangsdenken en het
ontwikkelingsgeloof van de achttiende-eeuwse Verlichting werd het kind omschreven als een
‘nog-niet-mens’, dat tijdens zijn kinderjaren werd voorbereid op het echte leven. De wijze
waarop de industrie kinderen inzette als goedkope werkkrachten leidde er uiteindelijk toe dat
de overheid in de loop van de negentiende eeuw maatregelen trof om hen als groep te
beschermen.
In
verschillende
landen
werden
toen
kinderbeschermingswetten
en
leerplichtwetten ingevoerd, en dit ook in België. Een wet van 13 december 1889 verbood
kinderarbeid voor alle kinderen jonger dan twaalf jaar. In 1914 werd ook de leerplicht
geïntroduceerd: ouders werden verplicht hun kinderen te laten leren en verbood kinderarbeid
gedurende de leerplicht.19
18
Verhellen, Eugeen. Verdrag inzake de rechten van het kind. Achtergronden, motieven,
strategieën, hoofdlijnen (Leuven: Garant, 2000), pp.18-20.
19
Verhellen, Eugeen, Verdrag inzake de rechten van het kind, pp. 21-23.
18
De Belgische maatregelen liepen wel een evolutie achterna die in de buurlanden al eerder was
ingezet. In Nederland werd kinderarbeid onder de twaalf jaar in 1874 verboden, en was de
leerplicht in 1901 ingevoerd. In Frankrijk waren er zelfs in 1841 al maatregelen tegen
kinderarbeid genomen.20 De zorg van de overheid voor de bescherming van kinderen reikte in
die periode trouwens niet verder dan de landsgrenzen. Hoe een staat zijn volk behandelde,
werd toen immers nog beschouwd als een kwestie van nationale soevereiniteit waarmee de
internationale gemeenschap geen zaken had.21
3.1.2. De stap naar internationale verklaringen
De omstandigheden van de Eerste en Tweede Wereldoorlog brachten met zich mee dat staten
voor het eerst onderling afspraken om voortaan specifiek ten aanzien van kinderen bepaalde
fundamentele rechten te respecteren, en daarmee in zekere zin afstand te doen van hun
nationale soevereiniteit.22 Dit gebeurde in de vorm van verklaringen, instrumenten zonder een
internationaal juridisch bindende kracht, wat nochtans niet betekent dat de daarin vastgelegde
principes tot vrijblijvende intenties mogen worden herleid: door hun ruime internationale
aanvaarding hielden de verklaringen een belangrijke morele code in (=soft law).
In 1924 nam de Algemene Vergadering van de Volkenbond de ‘Verklaring van Genève’ aan,
wat het startpunt was voor het verdere ijveren naar de erkenning van kinderrechten op
internationaal vlak.23 De verklaring nam de bepalingen over uit een charter voor kinderrechten
van ‘Save The Children’, een organisatie die de Britse Eglantyne Jebb in 1919 had opgericht
als reactie op het wrede lot van kinderen in de Eerste Wereldoorlog. 24 De Verklaring van
Genève heeft hoofdzakelijk betrekking op elementaire sociale en economische behoeften van
kinderen, waaraan door volwassenen moet worden voldaan.
20
Verhellen, Eugeen. Kinderrechten in Europa (Panopticon, 1993), pp. 188-189.
Het principe van staatssoevereiniteit vormde de basis van internationale relaties en ging
gepaard met een non-interventieprincipe (het verbod te interveniëren in andere staten met
betrekking tot binnenlandse aangelegenheden).
22
Lauren, Paul Gordon. The Evolution of International Human Rights (Pennsylvania:
University of Pennsylvania Press, 2003). Oorlogsomstandigheden hadden er al eerder toe
geleid dat afspraken werden gemaakt over de zorg voor gewonde soldaten in de Eerste en
Tweede Geneefse Conventie van 1864 en 1906. De Wereldoorlogen leidden tot bijkomende
afspraken, eerst over het lot van krijgsgevangenen in de Derde Geneefse Conventie (1927) en
later over de bescherming van burgers in oorlogstijd in de Vierde Geneefse Conventie (1949).
23
Meuwese, Stijn, Mirjam Blaak, en Marjorie Kaandorp. Handboek Internationaal
Jeugdrecht (Nijmegen: Ars Aequi Libri, 2005), p. 2.
24
Deze in oorsprong Engelse organisatie groeide al in 1920 uit tot de internationale ‘Save
Children International Union’.
21
19
De Verklaring hanteert daarbij vijf principes: recht op normale materiële en geestelijke
ontwikkeling, recht op voedsel, gezondheidszorg en zorg, recht als eerste op hulp,
bescherming tegen uitbuiting en opvoeding tot dienstverlening aan anderen.
De Tweede Wereldoorlog vormde in 1948 de impuls voor de totstandkoming van de
Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (UVRM).25 Binnen de VN werden voor
het eerst op mondiaal vlak principes erkend als het recht op leven, op vrijheid en op de
onschendbaarheid van de persoon, of een absoluut verbod op slavernij.26 Omdat deze
principes gelden voor alle mensen zonder onderscheid op basis van leeftijd of geslacht,
werden via de UVRM ook voor kinderen een aantal nieuwe rechten geopend. Het opvolgen
van die rechten maakt mee deel uit van het takenpakket van het Kinderrechtenfonds UNICEF,
een organisatie die in 1945 in de schoot van de VN werd opgericht om wereldwijd kinderen in
moeilijke omstandigheden - zoals conflict, armoede of ziekte - te ondersteunen.27
In 1959 werden de beginselen uit de voormelde Verklaring van Genève van 1924 uitgebreid,
geconcretiseerd en vormgegeven in een nieuwe Verklaring voor de Rechten van het Kind.28
Die verklaring, unaniem aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN, behelst
hoofdzakelijk beschermingsrechten die zijn vervat in tien artikelen:29
1. Non-discriminatie
2. Bijzondere bescherming om zich te kunnen ontwikkelen
3. Recht op naam en nationaliteit
4. Recht op sociale zekerheid en gezondheidszorg
5. Bijzondere zorg voor gehandicapte kinderen
6. Recht op liefde, begrip en ouderlijke zorg
7. Recht op onderwijs
8. Recht als eerste op hulp
9. Bescherming tegen mishandeling, uitbuiting en kinderarbeid
10. Opvoeding tot begrip en verdraagzaamheid, tot vrede en vriendschap
25
De Holocaust is de meest geciteerde, maar niet de enige aanleiding voor de UVRM. Ook
wreedheden uit de Eerste Wereldoorlog, de Russische revolutie, de Spaanse burgeroorlog of
het conflict in Palestina en de praktijken van dictatoriale regimes zoals onder Stalin speelden
een rol. Bron: Susan Waltz, “Reclaiming and rebuilding the history of the Universal
Declaration of Human Rights” Third World Quarterly 23, no. 3 (2002): pp. 437- 448.
26
Artikel 3 en artikel 4 UVRM.
27
Meuwese, Blaak, en Kaandorp, Handboek Internationaal Jeugdrecht, p. 4.
28
Door de unanieme aanname bezit de verklaring nog steeds een groot moreel gezag.
29
Verhellen, Verdrag inzake de rechten van het kind, pp. 79-93.
20
3.1.3. De stap naar internationale verdragen
Al snel bleek dat het wenselijk zou zijn om voor de effectieve toepassing van mensenrechten
te kunnen beschikken over een instrument waarbij aan de gemaakte internationale afspraken
wel een juridisch bindend karakter werd verbonden (= hard law): verdragen. Daartoe moesten
lidstaten bereid zijn verregaand afstand te doen van hun nationale soevereiniteit, en
mensenrechten of kinderrechten een eigen plek laten verwerven op de internationale agenda.30
De overstap van internationale verklaringen naar internationale verdragen werd eerst op
regionaal vlak gemaakt, onder meer in 1950 met het Europees Verdrag tot bescherming van
de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Op mondiaal vlak verstoorde de Koude
Oorlog lange tijd niet alleen een overstap naar verdragen, maar ook een ruime en consistente
toepassing van de reeds bestaande UVRM. Mensenrechten waren toen bovendien op zich het
voorwerp van politieke en ideologische strijd tussen Oost en West. Het Westen richtte zich
vooral op burgerlijke en politieke rechten, zoals het recht op vrije meningsuiting. Het Oosten
achtte daarentegen de economische, sociale en culturele rechten prioritair, zoals het recht op
arbeid (wat in het kapitalistische Westen vaak moeilijk lag).31
Onder invloed van de dekolonisatie ontstond een nieuwe generatie mensenrechten, zoals het
recht op zelfbeschikking. Daarenboven hadden de regionale initiatieven ondertussen de weg
naar internationaal bindende afspraken getoond. Die evolutie legde de basis om binnen de VN
in 1966 twee verdragen te sluiten waarvan het onderscheid de Oost-West tegenstelling
weerspiegelt: het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (BUPO) en
het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR).
Samen met de UVRM worden beide verdragen als de ‘International Bill of Human Rights’
omschreven, de internationaal belangrijkste geaccepteerde mensenrechtennormen.
Net als bij de UVRM konden kinderen voortaan uit het BUPO en het IVESCR nieuwe rechten
putten. Bovendien hebben beide verdragen bijgedragen tot het noodzakelijke klimaat om ook
specifiek voor kinderen bepaalde rechten uit te werken in mondiaal bindende afspraken. Dit
werd uiteindelijk gerealiseerd met de wereldwijde goedkeuring van het Kinderrechtenverdrag
in 1989.
30
31
Donnelly, Jack. International Human Rights (Boulder, Westview Press, 2013), p. 5.
Donnelly, Jack, International Human Rights, pp. 7-12.
21
3.2. De mijlpaal van het Kinderrechtenverdrag
Het Kinderrechtenverdrag is een mijlpaal in de geschiedenis en ontwikkeling van
kinderrechten. In het vorige punt werd reeds toegelicht dat verdragen door hun internationaal
juridisch bindend karakter substantieel verschillen van verklaringen. Met het IVRK kwam die
essentiële breuk ook specifiek voor kinderen tot stand. Daarenboven overstijgt het IVRK de
opdeling tussen verschillende soorten mensenrechten, zoals in het BUPO en het IVESCR.
Gelet op het belang van het IVRK, dat verder in deze masterproef ook zal blijken bij de
analyse van de parlementaire documenten (zie deel 5), ga ik er hier vrij uitgebreid op in.
3.2.1. Totstandkoming
Samen met de totstandkoming van de eerste mensenrechtenverdragen werd de noodzaak
aangevoeld om de rechten van kinderen bijkomend te beschermen in de vorm van een
bindend instrument. Om de twintigste verjaardag van de (hierboven besproken) Verklaring
voor de Rechten van het Kind te vieren, werd het jaar 1979 door de VN uitgeroepen als het
‘Internationaal Jaar voor de Rechten van het Kind’. Deze verhoogde aandacht resulteerde in
een reeks initiatieven - vooral van Polen - om kinderrechten op te nemen in een verdrag. De
nodige onderhandelingen zouden uiteindelijk tien jaar duren. Zowel vertegenwoordigers van
staten als van ngo’s namen deel aan het proces. De ngo’s waren daarbij verenigd in een ad
hoc-werkgroep en hadden een grote invloed op de inhoud van de verschillende artikelen.
Uiteindelijk werd in 1989 het ‘Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind’
goedgekeurd en in de daaropvolgende jaren door alle VN-lidstaten behalve de Verenigde
Staten, Somalië en Zuid-Soedan geratificeerd.32 Het IVRK behoort dan ook tot de meest
geratificeerde mensenrechtenverdragen ter wereld.33
32
Het deel over de totstandkoming werd gebaseerd op: Verhellen, Verdrag inzake de rechten
van het kind, pp. 87-92.
De VS is geen partij bij het verdrag omdat jongeren er al vanaf hun zeventiende gerekruteerd
worden in het leger. Dit zou op gespannen voet staan met artikel 38 van het IVRK, dat handelt
over kinderen in strijdkrachten. Vreemd genoeg heeft de VS wel de aanvullende protocollen
geratificeerd, onder andere een protocol over kindsoldaten, wat een ambivalente situatie
oplevert. De afwezigheid van Somalië en Zuid-Soedan als verdragspartij is te wijten aan een
tijdelijk falende staatsstructuur. In elk van de drie landen werden wel al initiatieven genomen
om alsnog tot ratificatie over te gaan.
33
Ratificeren betekent het opnemen van een verdrag in de nationale rechtsorde van een
verdragsluitende staat. In België is daartoe de bekrachtiging van de wetgever en een
publicatie in het Belgisch Staatsblad vereist.
22
België formuleerde geen enkel voorbehoud bij het verdrag, wel een aantal interpretatieve
verklaringen.34 Het IVRK is in België van kracht sinds 15 januari 1992.35
3.2.2. Inhoud
Het IVRK bestaat uit vier delen: 36
1.
Een inleidend interpretatief kader (=de preambule) waarin wordt verwezen naar de
beginselen waarop het verdrag is gebaseerd (de basisprincipes van de VN en
andere mensenrechtenverdragen of- verklaringen).
2.
Een opsomming van de rechten van kinderen en de verplichtingen van staten
(artikelen 1 tot 41).
3.
Een omschrijving van de toezichtregeling voor de naleving van het verdrag
(artikelen 42 tot 45).
4.
Een regeling voor de inwerkingtreding van het verdrag
(artikelen 46 tot 54).
De kern van het IVRK bestaat vanzelfsprekend uit het tweede deel, waarin de rechten van
kinderen staan opgesomd. Die rechten worden in het verdrag op een holistische wijze
benaderd: ze zijn evenwaardig en onderling afhankelijk. Het ene recht heeft geen zin zonder
het andere. Een hiërarchische indeling is bijgevolg uit den boze. Net zoals mensenrechten
worden kinderrechten aangemerkt als ondeelbaar en universeel van toepassing op alle
kinderen, en als onvervreemdbaar voor alle individuen jonger dan achttien jaar.37 De
interpretatie en toepassing van kinderrechten wordt gestuurd door vier basisprincipes: non-
34
Een voorbehoud betekent dat een of meerdere bepalingen niet worden erkend en dus geen
rechtsgevolgen zullen verkrijgen in de desbetreffende staat. Een interpretatieve verklaring
geeft aan wat er in het nationaal recht wordt verstaan bij een bepaald artikel.
35
De relatief lange periode vooraleer het IVRK en haar aanvullende protocollen (zie verder)
in België van kracht werden, is te wijten aan het feit dat het verdrag aan de bevoegdheden van
zowel de federale staat als de gemeenschappen en gewesten raakt (= een gemengd verdrag),
en daarom de instemming van elk van die entiteiten vereiste.
36
Verhellen, Verdrag inzake de rechten van het kind, pp. 93-100.
37
De keuze om onder kind ‘elke persoon jonger dan achttien jaar’ te verstaan kan op kritiek
stuiten. Omwille van culturele, religieuze en etnische redenen kan men het begrip ‘kind’
immers moeilijk aan universeel aanvaarde leeftijdsgrenzen verbinden, en kan dit beschouwd
worden als een Westerse opvatting. (Bron: Verhellen, Verdrag inzake de rechten van het kind,
p. 95).
23
discriminatie, het belang van het kind, het recht op leven, overleven en ontwikkeling en het
recht van het kind om zijn mening te uiten. 38
Het IVRK wordt vaak beschouwd als het meest volledige mensenrechtenverdrag omdat het
alle soorten mensenrechten bevat. Het verdrag verleent immers aan kinderen zowel
burgerlijke rechten (bv. het recht op nationaliteit: artikel 7), politieke rechten (bv. het recht op
vrijheid van meningsuiting: artikel 12 en 13), economische rechten (bv. het recht op
vrijwaring tegen uitbuiting: artikel 32), sociale rechten (bv. het recht op onderwijs: artikel 28)
als culturele rechten (bv. het recht op ontspanning: artikel 31). Hierbij valt op dat het verdrag
niet alleen bestaat uit beschermingsrechten zoals in de vroegere verklaringen het geval was,
maar tevens uit zelfbeschikkingsrechten en rechten waarmee kinderen actief kunnen
participeren in de samenleving. De verschillende categorieën van rechten in het verdrag
worden ook de drie ‘P’s genoemd: 39
-
Provision: rechten op diensten en voorzieningen die kinderen hun overleving en
ontwikkeling helpen verzekeren.
-
Protection: rechten die de bescherming van de integriteit van het kind waarborgen.
-
Partcipation: rechten die het kind een zekere inspraak verlenen.
Tot slot is het belangrijk om op te merken dat de rechten uit het verdrag als minimumnormen
worden beschouwd. Wanneer in het nationale recht strengere regels gelden, hebben deze
volgens artikel 41 IVRK voorrang. Voor het kind geldt steeds de meest gunstige rechtsregel.
Een verhoogde rechtsbescherming voor het kind kan trouwens ook voortvloeien uit
internationale verbintenissen. IAO-conventie nr. 182 van 1999 inzake het uitbannen van de
ergste vormen van kinderarbeid, door België geratificeerd in 2002, biedt bijvoorbeeld in
vergelijking met de betrokken bepaling uit het IVRK (artikel 32) een meer specifieke
bescherming tegen kinderarbeid. 40
38
Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking, “Kinderrechten in
Ontwikkelingssamenwerking - BTC Infocyclus” (Brussel: Platform Kinderrechten in
Ontwikkelingssamenwerking), p. 12 en artikel 7, 12, 13, 28, 31 en 32 van het IVRK.
39
FOD Ontwikkelingssamenwerking. ” Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/brochure_kinderrechten_tcm314-67988.pdf
(geraadpleegd op 17 maart 2014), p. 9.
40
Meuwese, Blaak, en Kaandorp, Handboek Internationaal Jeugdrecht, p. 283.
24
3.2.3. Toezicht
In 1991 werd het Comité voor de Rechten van het Kind (CRK) opgericht om toezicht uit te
oefenen op de effectieve naleving van het verdrag. Dat toezicht verloopt via rapporten die
elke verdragspartij vijfjaarlijks moet opstellen over de implementatie van het IVRK. In België
is de Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind sinds 2007 belast met de opmaak
van dat rapport.41 Daarnaast kunnen ngo’s een alternatief rapport indienen om bevindingen uit
het officiële rapport te nuanceren of desnoods te weerleggen.
De periodieke rapporten worden gelezen door een team van achttien onafhankelijke
experten.42 Na een bespreking in gesloten zitting, wordt de staat in kwestie onderworpen aan
een reeks vragen van het Comité. Tot slot worden ‘Concluding Observations’ geformuleerd,
concrete aanbevelingen voor de overheid om een betere verwezenlijking van kinderrechten in
de
staat
te
bereiken.
Het
systeem
van
openbare
rapporten
moet
het
verantwoordelijkheidsgevoel stimuleren, want het CRK kan geen strafmaatregelen opleggen
bij vastgestelde tekortkomingen.
Daarnaast is het CRK ook bevoegd voor de praktische interpretatie van het IVRK. De korte
artikelen uit het verdrag missen immers vaak duidelijk omschreven taken en verplichtingen.
Via ‘General Comments’ biedt het Comité verdere uitleg over de interpretatie van de
artikelen. Deze interpretaties zijn niet bindend voor de verdragspartijen, maar bezitten wel een
grote morele waarde.43
41
Deze commissie werd in 2005 opgericht en is sinds 2007 operationeel. Tot dan was de
minister van Justitie belast met de opmaak van de periodieke rapporten. Naast de opmaak van
het vijfjaarlijks verslag, is de Commissie tevens een overlegplatform tussen de federale
overheid en de gemeenschappen en gewesten en werkt ze mee aan de implementatie van de
aanbevelingen van het CRK. Wouter Vandenhole vermeldde in het interview echter dat deze
instelling niet meer goed functioneert.
42
Aanvankelijk werd deze taak uitgevoerd door tien onafhankelijke deskundigen. Wegens een
te hoge werkdruk werd hun aantal uitgebreid tot achttien.
43
Het deel over het toezicht op het IVRK werd gebaseerd op: Verhellen, Verdrag inzake de
rechten van het kind, pp. 100-125.
25
3.2.4. Verdere ontwikkelingen
Het IVRK vormde dan wel een mijlpaal in de ontwikkeling van kinderrechten, het was
geenszins een eindpunt van die evolutie. Het IVRK werd na 1989 aangevuld in de vorm van
protocollen. Die protocollen betreffen telkens een specifieke problematiek waarvoor de
regeling in het IVRK ontoereikend bleek te zijn. De protocollen hebben slechts een facultatief
karakter - een verdragspartij is niet verplicht zich daarbij aan te sluiten - maar ze werden
inmiddels al op grote schaal geratificeerd.44
Concreet gaat het om volgende drie Facultatieve Protocollen, waarbij België actief heeft
deelgenomen aan de voorbereiding van de eerste twee protocollen: 45

Facultatief Protocol inzake kindsoldaten (aangenomen door de Algemene
Vergadering van de VN in 2000). Artikel 38 van het IVRK verbiedt de inlijving
van kinderen jonger dan vijftien jaar bij gewapende conflicten. Het protocol kwam
tot stand na zes jaar moeizaam onderhandelen en trekt de leeftijd op van vijftien
naar achttien jaar. Het protocol werd door België in mei 2002 geratificeerd.

Facultatief Protocol inzake kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie
(tevens aangenomen in 2000). Ook dit protocol kwam pas na lange
onderhandelingen tot stand. De verdragspartijen verbinden zich ertoe extra
maatregelen te nemen met betrekking tot deze problematiek. België ratificeerde dit
protocol in februari 2006.

Facultatief Protocol betreffende een mededelingsprocedure (aangenomen in 2011).
Via dit mechanisme hebben kinderen of hun vertegenwoordigers de mogelijkheid
om bij het CRK klacht in te dienen over een schending van hun rechten. Het was
een belangrijke stap voorwaarts omdat het IVRK, in tegenstelling tot andere
mensenrechtenverdragen, nog niet in een mogelijkheid voorzag om op het
internationale forum inbreuken aan te klagen, en aldus de effectieve toepassing van
het verdrag mee te helpen afdwingen.46 Het protocol kwam tot stand na actief
gelobby van ngo’s en werd door België geratificeerd in december 2013.
44
KeKi. “Reflectietekst Kinderrechten”,
http://www.keki.be/documents/2012_06%20KeKi_reflectietekst%20kinderrechten.pdf
(geraadpleegd op 3 maart 2014), pp. 13-15.
45
KeKi, “Reflectietekst Kinderrechten”, p. 11.
46
Normaal beschikt een mensenrechtenverdrag wel over dergelijke klachtenmogelijkheid,
bijvoorbeeld via het Human Rights Committee, ingesteld bij het BUPO-verdrag, of het
26
De werking van het IVRK wordt ook binnen het kader van de Algemene Vergadering van de
VN opgevolgd. Zo vond daarover in mei 2002 in New York een buitengewone zitting plaats
waarvan de resultaten werden vastgelegd in het slotdocument ‘A World Fit for Children’. Het
document herbevestigt de engagementen van de verdragspartijen ten aanzien van
kinderrechten met bijzondere aandacht voor het behalen van de Millenniumdoelstellingen. Zo
werd de doelstelling opgenomen om het aantal ondervoede kinderen met minstens een derde
te verminderen. Daarnaast kreeg elke verdragspartij de opdracht nationale en regionale
actieplannen op te stellen om een verdere implementatie van het Kinderrechtenverdrag te
bewerkstelligen.47 In België kreeg dit gevolg in het Nationaal Actieplan voor Kinderen, dat in
2005 werd ontworpen.
Tot slot groeide het IVRK ook uit tot de grondslag, leidraad of inspiratiebron van andere
kinderrechteninstrumenten. Uit de grote diversiteit aan voorbeelden kies ik hier voor de grote
invloed van het IVRK in de Europese context. Ten eerste omvat artikel 24 van het Handvest
voor de Grondrechten van de EU enkele kinderrechten die rechtstreeks gebaseerd zijn op het
IVRK. Vervolgens moet volgens de strategienota ‘Towards an EU Strategy on the Rights of
the Child’ het interne en externe beleid van de EU in overeenstemming worden gebracht met
het IVRK. Tot slot interpreteren de Europese rechtsprekende organen (het Hof van Justitie en
het Europees Hof voor de Rechten van de Mens) de kinderrechten in het Europees Verdrag
voor de Rechten van de Mens in het licht van het IVRK.48 De invloed van het IVRK strekt
zich evenzeer uit tot andere regio’s of continenten. Zo bevat het ‘Afrikaans Handvest voor de
rechten en het welzijn van het Kind’ van 1990 een expliciete verwijzing naar het IVRK.49
Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat klachten behandeld over schendingen van
het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
47
UNICEF. “A world fit for children”,
http://www.unicef.org/publications/files/A_World_Fit_Children.pdf (geraadpleegd op 23 april
2014), pp. 14-15.
48
KeKi, “Reflectietekst Kinderrechten”, p. 14.
49
African Union. “African Charter on the Rights and Welfare of the Child”,
http://www.au.int/en/sites/default/files/Charter_En_African_Charter_on_the_Rights_and_Wle
fare_of_the_Child_AddisAbaba_July1990.pdf (geraadpleegd op 20 maart 2014).
In het IVRK overheersen Westerse waarden. Via dit Charter werden de kinderrechten
aangepast aan en geïnterpreteerd in functie van de regionale context.
27
3.2.5. Ontwikkelingssamenwerking in het IVRK
Het Kinderrechtenverdrag geldt ook specifiek in de context van ontwikkelingssamenwerking.
Artikel 4 IVRK bepaalt immers dat de rechten uit het verdrag eveneens vervuld moeten
worden via de ‘internationale samenwerking’. Dat principe komt tevens aan bod in de
artikelen 23, 24 en 28 van het IVRK, die respectievelijk handelen over gehandicapte kinderen,
de toegang tot gezondheidszorg en het recht op onderwijs. In elk van deze artikelen worden
de verdragspartijen opgeroepen om ook in het kader van hun internationale samenwerking de
toepassing van deze rechten te bevorderen, waarbij er “specifiek rekening moet worden
gehouden met de behoeften van ontwikkelingslanden”.50 De interpretatierichtlijnen van het
CRK gaan daar verder op in. Het vijfde General Comment (2003) stelt dat het IVRK het kader
moeten vormen voor ontwikkelingssamenwerking die rechtstreeks of onrechtstreeks
betrekking heeft op kinderen. Het Comité moedigt de verdragsstaten aan om hun budget voor
ontwikkelingssamenwerking te verhogen en bij het besteden van die middelen prioritair
aandacht te besteden aan de implementatie van kinderrechten.51
3.3. De kinderrechtenbenadering als nieuw concept
3.3.1. Ontstaan en draagwijdte
De kinderrechtenbenadering is een afgeleide versie van het nog vrij recente concept van de
mensenrechtenbenadering, maar dan specifiek gericht op de rechten die zijn vervat in het
IVRK en andere kinderrechteninstrumenten. Het concept komt er in essentie op neer dat
mensenrechten - of kinderrechten in het bijzonder - worden gebruikt als internationaal
aanvaard referentiekader om een bepaalde vorm van onrechtvaardigheid aan de kaak te
stellen, zoals een gebrekkige toegang tot gezondheidszorg of onderwijs, het geweld tegen
vrouwen
of
de
discriminatie
van
holebi’s.52
Ook
handelsbetrekkingen
of
ontwikkelingssamenwerking met landen die verzuimen op te optreden tegen problemen als
kinderarbeid of kindsoldaten, horen in dit rijtje van mogelijke toepassingen thuis.
50
Artikel 23, 24 en 28 van het IVRK.
Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking, “Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking - BTC Infocyclus”, p. 15.
52
UNICEF. “Child Rights Approach”, http://www.unicef.org/tdad/index_55678.html,
(geraadpleegd op 28 december 2013) en Save The Children. “Child Rights Programming”,
http://images.savethechildren.it/f/download/Policies/ch/child-rights-handbook.pdf,
(geraadpleegd op 28 december 2013), pp. 25-26.
51
28
De Franse president François Mitterrand heeft als eerste beleidsmaker tijdens een toespraak in
1990 nadrukkelijk gesteld dat ontwikkelingshulp voortaan gekoppeld moest worden aan het
respect voor mensenrechten. In datzelfde jaar vermeldde ook de Belgische minister van
Ontwikkelingssamenwerking André Geens (VU) dat België bij het uitvoeren van zijn
samenwerkingsprogramma’s rekening moest houden met het respect voor de rechten van de
mens.53 Beide uitspraken situeren zich in het tijdperk van het einde van de Koude Oorlog en
de val van het IJzeren Gordijn, een scharniermoment in de overgang van de economische naar
de politieke conditionaliteit van de ontwikkelingssamenwerking. Politiek was toen inderdaad
de nodige ruimte ontstaan om op het internationale forum mensenrechten te doen respecteren
zonder rekening te moeten houden met tegengestelde Oost-West belangen.
De mensenrechtenbenadering is bijgevolg nog een vrij recent concept dat nog volop in
ontwikkeling is. Toegepast op het domein van de ontwikkelingssamenwerking bleek echter al
snel dat staten en ngo’s aan de mensenrechtenbenadering telkens een eigen invulling gaven,
zodat internationale vergelijkingen onmogelijk werden of tot verwarring leidden.
De VN - die de mensenrechtenbenadering toepast over al haar programma’s en activiteiten
heen - heeft daarom in 2003 een ‘Common Understanding Definition’ van het concept
uitgewerkt die ondertussen ruim wordt toegepast, en uit drie luiken bestaat: 54
1.
“All programmes of development co-operation, policies and technical assistance
should further the realisation of human rights as laid down in the Universal
Declaration of Human Rights and other international human rights instruments.”
2.
“Human rights standards contained in, and principles derived from, the Universal
Declaration of Human Rights and other international human rights instruments
guide all development cooperation and programming in all sectors and in all phases
of the programming process.”
53
Develtere, Patrick en Aristide Michel. “Kroniek van een halve eeuw Belgische
ontwikkelingssamenwerking”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/kroniek_halve_eeuw_os_tcm314-98710.pdf
(geraadpleegd op 3 januari 2014), p 11.
54
HRBA. “The Human Rights Based Approach to Development Cooperation: Towards a
Common Understanding Among UN Agencies”, http://hrbaportal.org/the-human-rightsbased-approach-to-development-cooperation-towards-a-common-understanding-among-unagencies (geraadpleegd op 14 maart 2014).
29
3.
“Development cooperation contributes to the development of the capacities of ‘dutybearers’ to meet their obligations and/or of ‘rights-holders’ to claim their rights.”
3.2.2. Voordelen en beperkingen van het concept
Wantoestanden of onrechtvaardigheden die kinderen ondergaan worden met het concept van
de kinderrechtenbenadering beoordeeld vanuit het normatief kader van het IVRK en andere
kinderrechteninstrumenten, en bijvoorbeeld niet vanuit religieuze overwegingen of ethische
standpunten.
Een eerste voordeel van het concept is dat het hanteren van universeel aanvaarde principes en
begrippen vaak helpt om op het internationale forum problemen te benoemen en af te
bakenen, mogelijke acties te formuleren of doelstellingen scherp te stellen.55 Niettemin
bestaan daarbij ook beperkingen omdat kinderrechten vaak vaag geformuleerd en moeilijk
afdwingbaar zijn. Aan deze beperkingen wordt, voor wat het Kinderrechtenverdrag betreft,
tegemoetgekomen door interpretatieve richtlijnen en een nieuwe klachtenprocedure (zie 3.2).
Een tweede voordeel van een rechtenbenadering (rights approach) is dat het gericht is op het
bereiken van duurzame resultaten, en in dat opzicht grondig verschilt van de nodenbenadering
(needs approach) die vroeger de regel was en waarbij de doelstellingen vooral op korte
termijn gelden. In een nodenbenadering zijn mensen vaak aangewezen op liefdadigheid en
goodwill, terwijl ze in een rechtenbenadering het recht hebben op bepaalde hulp.
Het Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking heeft over de verschillen tussen
een rechtenbenadering en een nodenbenadering een overzichtelijke tabel opgemaakt: 56
55
11.11.11. “Mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking zijn nauw met elkaar
verbonden”, http://www.11.be/component/one/artikel/detail/675 (geraadpleegd op 17 maart
2014).
56
Tabel overgenomen uit: Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking,
“Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking - BTC Infocyclus”, p. 12.
30
Needs Based Approach
Rights Based Approach
Noden impliceren geen plichten, maar
lokken eventueel beloftes uit
Rechten impliceren plichten en verplichtingen
van duty bearers
Noden zijn niet per se universeel
Rechten zijn universeel
Noden kunnen worden gerangschikt
Rechten zijn ondeelbaar en onderling
afhankelijk.
Noden voldoen vraagt niet per se aandacht
voor het proces
Rechten realiseren vraagt per definitie
aandacht voor het proces
Individuen zijn objecten van hulp
Individuen zijn empowered om rechten te
claimen
Motivatie: noden voldoen uit liefdadigheid
Motivatie: rechten realiseren uit verplichting
80% van de noden vervullen kan een goed
resultaat zijn
In een rechtenbenadering zijn de rechten van
20% van de kinderen niet voldaan
Gericht op onmiddellijke oorzaken
Gericht op structurele oorzaken
Met bijkomende middelen
Bestaande middelen ‘eerlijker’ verdelen
Figuur 4. Nodenbenadering versus rechtenbenadering.
Een derde voordeel van het concept is dat het mensen of kinderen in een probleemsituatie niet
herleidt tot slachtoffers, maar beschouwt als ‘rechtenhouders’ (‘right holders’), en dat het de
verantwoordelijken of ‘plichtendragers’ (‘duty bearers’) aanwijst die kunnen worden
aangesproken om een oplossing te helpen bereiken. Met betrekking tot de implementatie van
kinderrechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking is bijvoorbeeld het parlement een
van de ‘plichtendragers’ omdat ze de daartoe noodzakelijke wetgeving moet uit werken en de
regering moet controleren op het gevoerde beleid.
De relatie tussen ‘plichtendragers’ en ‘rechtenhouders’ kan schematisch als volgt worden
voorgesteld:
31
Figuur 5. Relatie tussen ‘plichtendragers’ en ‘rechtenhouders’.57
Bij de toepassing van het concept worden echter vaak alleen overheidsinstellingen als
‘plichtendragers’ aangewezen. Dit sluit aan bij een visie dat op binnenlands vlak enkel de
overheid over de nodige juridische middelen beschikt om nodige wijzigingen door te drukken,
en dat in de relatie met andere landen enkel een staat juridisch kan worden aangesproken als
mensenrechten of kinderrechten uit een internationaal verdrag onvoldoende worden
gewaarborgd of nagestreefd. Op die manier blijven de actoren buiten beeld die soms een veel
grotere en directere verantwoordelijkheid dragen, zoals multinationals voor de wijze waarop
ze optreden in ontwikkelingslanden. Die realiteit dringt wel steeds ruimer door en heeft
inmiddels al tot een kentering geleid, bijvoorbeeld ook bij de multinationals zelf.58
Een andere kritiek is dat het concept geen model aanreikt voor gevallen waarin kinderrechten
met elkaar in conflict komen, zoals voedselhulp aan regio’s waar aan meisjes systematisch het
recht op onderwijs wordt ontzegd.59
57
Save the Children. “Getting it Right for Children. A practitioners’ guide to child rights programming”, http://toolkit.ineesite.org/toolkit/INEEcms/uploads/1101/Getting_it_Right.PDF
(geraadpleegd op 1 mei 2014).
58
11.11.11. “Mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking zijn nauw met elkaar
verbonden”, http://www.11.be/component/one/artikel/detail/675 (geraadpleegd op 17 maart
2014).
59
Overseas Development Institute . “Child rights and aid: mutually exclusive? Background
Note”, http://www.odi.org.uk/sites/odi.org.uk/files/odi-assets/publications-opinionfiles/5307.pdf (geraadpleegd op 18 maart 2014), pp. 2-3.
32
4. Belgische ontwikkelingssamenwerking
De Belgische ontwikkelingssamenwerking heeft de voorbije decennia grondige wijzigingen
ondergaan. Om die evolutie te beschrijven in functie van de band die ik verder in het
onderzoek maak met kinderrechten en met de parlementaire rol, heb ik er voor gekozen de
fundamentele ontwikkelingen te omschrijven op vier domeinen: de opbouw van een wettelijk
kader (=4.1), de reorganisatie van de administratie (=4.2) en het hanteren van een universele
kwantitatieve en kwalitatieve standaard (=4.3 en 4.4).
4.1. De opbouw van een wettelijk kader
Het optreden van de overheid zou in principe steun moeten vinden in een wettelijke basis. Een
wet verschaft immers - door de goedkeuring ervan door de vertegenwoordigers van het volk een democratisch gelegitimeerd kader waarbinnen het overheidsoptreden kan plaatsvinden.
Voorwaarde is uiteraard wel dat de wet duidelijke doelstellingen en bruikbare normen oplegt
die desnoods in functie van gewijzigde omstandigheden tijdig worden aangepast. Toegepast
op de Belgische ontwikkelingssamenwerking is pas recent aan die voorwaarde voldaan.
Lange tijd ontbrak een wettelijke basis, en toen die in 1999 tot stand kwam, bleek al na enkele
jaren dat ze onvoldoende rekening hield met de ontwikkelingen op het internationale forum.
In 2013 werd met een nieuwe wet aan dat euvel verholpen.
Ik ga hierna eerst dieper in op de totstandkoming en de doelstellingen van de wettelijke
regeling. Daarna licht ik toe hoe de wet van 1999 voor de bilaterale samenwerking heeft
geleid tot een sectorale, thematische en geografisch concentratie, en hoe de multilaterale
samenwerking op een aantal organisaties werd geconcentreerd. Deze concentraties hadden tot
doel een efficiënter en krachtdadiger beleid te vormen. Per sector, thema en partnerland
diende voortaan een strategienota te worden opgesteld die vierjaarlijks zou worden
geëvalueerd.60
60
Artikel 6, 7 en 8 van de wet van 25 maart 1999 betreffende de Belgische internationale
samenwerking. Uit de analyse van de parlementaire stukken en interviews zal echter blijken
dat dit in de praktijk niet gebeurt.
33
4.1.1. Een opbouw in drie fasen
Daar wettelijke richtlijnen ontbraken, diende de regering tot 1999 bij haar beslissingen inzake
ontwikkelingssamenwerking alleen rekening te houden met de normen die ze zelf (of een
vorige regering) had vastgelegd bij koninklijk besluit. Het gebrek aan een wettelijk kader met
daarin duidelijke vermelde objectieven, leidde in 1995 mee tot de zogenaamde ABOSschandalen: nutteloze projecten in ontwikkelingslanden die werden gefinancierd door de
Belgische overheid, maar waar enkel Belgische bedrijven baat bij hadden.61 De schandalen
werden maandenlang breed uitgesmeerd in de pers. Als reactie werd een parlementaire
onderzoekscommissie opgericht om de achterliggende oorzaken van deze schandalen te
onderzoeken. In 1997 duidde de commissie - die overigens onder leiding stond van het
geïnterviewde parlementslid Dirk Van der Maelen - op een tekort aan transparantie, controle
en evaluatie van het ontwikkelingsbeleid.62 De commissie formuleerde ook talrijke
aanbevelingen om de Belgische ontwikkelingssamenwerking inhoudelijk en institutioneel te
hervormen.63 Deze hervormingen werden vervat in de wet van 25 mei 1999 betreffende de
Belgische internationale samenwerking (hierna ook afgekort als ‘de wet van 1999’).
Vanaf 2008 kwamen steeds meer stemmen op die ijverden voor een nieuwe wet
ontwikkelingssamenwerking. De wet van 1999 moest dringend worden geactualiseerd: er
waren ondertussen immers heel wat nieuwe internationale afspraken gemaakt die een sterke
stempel
drukten
op
de
Belgische
ontwikkelingssamenwerking,
zoals
de
Millenniumdoelstellingen (2000) of de Verklaring van Parijs (2005). Behalve een verwijzing
naar het DAC had de wet van 1999 veel te weinig oog voor het internationale kader. De
noodzakelijke wijzigingen werden doorgevoerd met de wet van 19 maart 2013 betreffende de
Belgische ontwikkelingssamenwerking (hierna ook afgekort als ‘de wet van 2013’).
61
ABOS staat voor Algemeen Bestuur van de Ontwikkelingssamenwerking, de administratie
die na de schandalen volledig werd gereorganiseerd; zie daarover 4.2.
62
Een voorbeeld is de bouw van een glasfabriek in Tanzania. Gebrek aan water, elektriciteit
en transportmogelijkheden verhinderden een effectieve werking van de fabriek.
63
Douglas De Coninck. Witte Olifanten. De miljardenschandalen van de Belgische
ontwikkelingssamenwerking (Leuven: Van Halewyck, 1996), pp. 7-13.
34
4.1.2. Het vastleggen van de doelstelling
In de wet van 1999 werd voor het eerst het doel van onze ontwikkelingssamenwerking
duidelijk gedefinieerd: “de Belgische internationale samenwerking heeft als hoofddoel de
duurzame menselijke ontwikkeling te realiseren door middel van armoedebestrijding”.64
Hiermee schreef België zich in het nieuwe ontwikkelingsparadigma. Na het falen van de vaak
neoliberaal geïnspireerde structurele aanpassingsprogramma’s met soms desastreuze sociale
gevolgen, verschoof vanaf 1990 de focus naar duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding.
Ontwikkelingssamenwerking werd bevrijd uit haar economisch keurslijf, en er kwam
aandacht voor het belang van een rechtsstaat, good governance en het respect voor
mensenrechten.65
De wet van 2013 heeft de doelstellingen van de Belgische ontwikkelingssamenwerking
herschreven en ze in overeenstemming gebracht met de internationaal gewijzigde context. Die
doelstellingen werden vrij uitgebreid en gedetailleerd bepaald. Ik beperk me hier tot het
weergeven van de algemene doelstellingen die in artikel 3 en 4 van de wet van 2013 zijn
vastgelegd:
“De Belgische Ontwikkelingssamenwerking heeft de duurzame menselijke ontwikkeling
als algemene doelstelling en onderneemt daartoe acties die bijdragen tot duurzame en
inclusieve economische groei voor een verbetering van de levensomstandigheden van de
bevolking in de ontwikkelingslanden en tot hun sociaaleconomische en sociaal-culturele
ontwikkeling, teneinde de armoede, uitsluiting en ongelijkheid uit te bannen.”
“De Belgische Ontwikkelingssamenwerking beoogt in dit kader eveneens de capaciteit
van de partners inzake ontwikkeling op alle niveaus te versterken. Zij schrijft zich in in
het kader van de ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties.”
“De Belgische Ontwikkelingssamenwerking draagt in dit kader bij tot de algemene
doelstelling van ontwikkeling en versterking van de democratie en van de rechtsstaat, met
inbegrip van goed bestuur, alsook tot het respecteren van de menselijke waardigheid, van
de rechten van de mens in al hun dimensies en van de fundamentele vrijheden, met een
bijzondere aandacht voor het bestrijden van elke vorm van discriminatie.”
64
Artikel 3 van de wet van 25 maart 1999 betreffende de Belgische internationale
samenwerking.
65
Develtere, Patrick. De Belgische ontwikkelingssamenwerking (Leuven: Davidsfonds, 2005),
pp. 7-9.
35
4.1.3. Sectorale en thematische concentratie
De Belgische bilaterale ontwikkelingssamenwerking diende zich sinds de wet van 1999 te
focussen op vijf sectoren: 1) basisgezondheidszorg, 2) vorming en onderwijs, 3) landbouw en
voedselveiligheid, 4) basisinfrastructuur en 5) maatschappijopbouw (onder meer door
conflictpreventie). Daarenboven moest voortaan over alle sectoren heen rekening worden
gehouden met drie transversale thema’s: gelijke kansen en rechten voor mannen en vrouwen
(gender), zorg voor het leefmilieu en de promotie van sociale economie.66 In 2005 werden
kinderrechten opgenomen als vierde transversaal thema. Sindsdien moest in elk project en
programma van ontwikkelingssamenwerking extra aandacht worden besteed aan de rechten
van het kind.
Met de wet van 2013 werd de thematische benadering grondig herschikt, en wordt een
onderscheid gemaakt tussen prioritaire en transversale thema’s. Voortaan zijn er nog slechts
twee transversale thema’s: gender (met de nadruk op de empowerment van vrouwen) en de
bescherming van het leefmilieu. De drie prioritaire thema’s zijn waardig en duurzaam werk,
maatschappijopbouw en mensenrechten, met inbegrip van de rechten van het kind. 67 Door
kinderrechten in te delen bij mensenrechten worden ze als het ware ‘gedegradeerd’ tot een
onderdeel van een centraal aandachtspunt, waar ze in de wet van 1999 nog op zichzelf als
transversaal onderwerp golden.68
Wat het verschil tussen een ‘prioritair’ en ‘transversaal’ thema precies inhoudt en hoe de
prioritaire thema’s praktisch moeten worden geïmplementeerd, blijft voor de betrokken
actoren onduidelijk. Rekening houdend met de totstandkoming van dat onderscheid lijkt
‘prioritair’ in elk geval minder belangrijk te zijn dan ‘transversaal’.69 Hans De Greve van Plan
66
Artikel 7 en 8 van de wet van 25 maart 1999 betreffende Belgische internationale
samenwerking. De sectoren zijn heel breed gedefinieerd zodat het in de praktijk om de meest
diverse soorten programma’s en projecten gaat.
67
Artikel 11 van de wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische
ontwikkelingssamenwerking.
68
Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking. “Nieuwsbrief juni 2013”,
http://kinderrechteninontwikkelingssamenwerking.files.wordpress.com/2011/12/platformjuni-2013.pdf (geraadpleegd op 6 maart 2014), pp. 2-3.
69
Uit de afgenomen interviews kon worden afgeleid dat de opsplitsing tussen transversale en
prioritaire thema’s er kwam op vraag van de administratie ontwikkelingssamenwerking. Voor
de administratie was het praktisch onhoudbaar om in elk programma of project rekening te
houden met de vier transversale thema’s (gelijke rechten voor mannen en vrouwen,
leefmilieu, sociale economie én kinderrechten). De beperking tot twee transversale thema’s en
de herkwalificatie van kinderrechten tot prioritair thema poogt dit probleem op te lossen.
36
België beschouwt het opnemen van de categorie prioritaire thema’s als een compromis om
iedereen tevreden te houden.70 Marleen Bosmans van de Belgische Technische Coöperatie
(BTC) wees in een interview op de vage betekenis van het begrip ‘prioritair thema’ en gaf aan
dat men in de praktijk niet goed weet wat ermee aan te vangen.71
De vage grens tussen beiden was in 2013 ook voorwerp van een parlementaire vraag van sp.akamerlid Dirk Van der Maelen aan minister van Ontwikkelingssamenwerking Labille. De
toekomst zal een oplossing moeten uitwijzen, want ook het antwoord op die vraag schept
weinig verduidelijking. Volgens de minister vergen transversale thema’s een systematische
screening van elke interventie van ontwikkelingssamenwerking en moeten daartoe specifieke
instrumenten worden uitgewerkt. Prioritaire thema’s vereisen een horizontale invulling en
mogen niet worden opgesloten in een verticale sector. Kinderrechten zouden bijvoorbeeld niet
enkel het voorwerp mogen uitmaken van specifieke projecten of interventies (= verticaal),
maar moeten in uiteenlopende programma’s worden opgenomen om brede aandacht te
verwerven (= horizontaal). Kinderrechten blijven volgens minister Labille bovendien breed
gewaarborgd via het sterk partnerschap met UNICEF, de centrale rol van de
Millenniumdoelstellingen in de Belgische ontwikkelingshulp en de Belgische steun aan
initiatieven als het Global Partnership for Education.72
70
Interview met Hans De Greve. Brussel, 6 december 2013.
Interview met Marleen Bosmans. Brussel, 8 april 2014.
72
Parlementair Document, Kamer, Schriftelijke vraag betreffende de aanpak van
kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking, 23 mei 2013, nr. 53-0363.
71
37
4.1.4. Geografische concentratie
Geografisch werd de Belgische bilaterale ontwikkelingssamenwerking geconcentreerd op 25
partnerlanden, die krachtens artikel 6 van de wet van 1999 werden gekozen op basis van
criteria zoals de graad van armoede en de ervaring van België met het land. 73 De geografische
beperking maakte een einde aan de sterke versnippering van de middelen over meer dan
veertig landen. In 2004 werd het aantal partnerlanden verder beperkt tot achttien. Die achttien
partnerlanden zijn in figuur 6 overzichtelijk weergegeven: 74
Figuur 6. Partnerlanden van de Belgische bilaterale samenwerking.
73
Artikel 6 van de wet van 25 maart 1999 betreffende Belgische internationale
samenwerking.
74
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Partnerlanden”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/wereldkaart_parnerlanden_tcm314-103666.jpg
(geraadpleegd op 26 maart 2014).
38
Grafieken opgesteld door het OESO/DAC tonen dat de voormalige kolonies van België de
belangrijkste partnerlanden zijn: 75
Figuur 7. Belgische ontwikkelingssamenwerking: verdeling per land (2012).
Met elk van de partnerlanden worden indicatieve samenwerkingsprogramma’s (ISP’s)
gesloten, die de concrete afspraken inzake de samenwerking vastleggen en om de vier jaar
worden vernieuwd. Deze programma’s worden voorbereid in gemengde commissies, waarin
overleg met het partnerland plaatsvindt. Het is veelal in deze context dat de Belgische
delegatie het thema kinderrechten kan aankaarten.76
Per partnerland worden maximum drie van de vijf sectoren geselecteerd. Het recent gesloten
indicatief samenwerkingsprogramma met Mozambique, dat loopt van 2013 tot 2017, focust
bijvoorbeeld
op
rurale
ontwikkeling
(sector
landbouw)
en
energie
(sector
basisinfrastructuur).77
België verleent ook steun aan ontwikkelingslanden die geen partnerland zijn, ofwel indirect
via de multilaterale samenwerking met internationale organisaties en via subsidiëring van
ngo’s die projecten hebben buiten de partnerlanden, ofwel direct in de vorm van noodhulp.78
75
OESO/DAC. “Country Programmable Aid”, http://webnet.oecd.org/dcdgraphs/CPA_donor/
(geraadpleegd op 11 april 2014). Dit is de laatst beschikbare grafiek uit 2012.
76
Parlementair Document, Senaat, Schriftelijke vraag van Sabine de Bethune betreffende de
strategienota ‘Eerbied voor de rechten van het kind’, 14 mei 2008, nr. 4-959.
77
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Indicatief Samenwerkingsprogramma Mozambique”,
http://diplomatie.belgium.be/en/binaries/pic_mozambique_2013-2017_tcm312-158659.pdf
(geraadpleegd op 10 april 2014).
78
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Niet-partnerlanden”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Landen/Nietpartnerlanden/ (geraadpleegd op 11 april 2014).
39
4.1.5. Multilaterale concentratie
De multilaterale samenwerking werd met de wet van 1999 geconcentreerd op een twintigtal
internationale organisaties die door de regering werden uitgekozen, zoals onder meer
UNICEF. In 2003 werd hun aantal verder teruggeschroefd tot twaalf om hen elk een meer
significante bijdrage te kunnen toekennen. UNICEF bleef deel uitmaken van deze lijst, samen
met andere multilaterale partnerorganisaties waaraan België volgens internationale akkoorden
verplicht is een jaarlijkse bijdrage over te maken.79
Daarnaast geeft België op occasionele en vrijwillige basis ook bijdragen aan andere
multilaterale instellingen, zoals aan de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) voor de
financiering van het programma ter bestrijding van kinderarbeid (International Programme
on the Elimination of Child Labour of IPEC).80
4.2. De reorganisatie van de administratie
De zogenaamde ABOS-schandalen leidden in 1999 niet alleen tot een eerste wettelijk basis
over de inhoudelijke invulling van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, maar ook tot
een grondige reorganisatie van de administratie. Het beleid en de uitvoering werden van
elkaar gescheiden en verdeeld over twee nieuwe diensten: 81
1. De Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire hulp (DGD). Deze
instelling is bevoegd voor de beleidsvoorbereiding, programmatie en opvolging van de
programma’s voor bilaterale samenwerking. De DGD (tot voor kort aangeduid als de
DGOS) valt onder de bevoegdheid van de minister van Ontwikkelingssamenwerking
en
behoort
tot
de
FOD
Ontwikkelingssamenwerking.
Buitenlandse
Zaken,
Buitenlandse
Handel
en
82
79
Naast UNICEF gaat het om de Wereldbank, UNDP, UNFPA, WHO, UNAIDS, GLOBAL
FUND, OCHA, ICRC, FAO, CGIAR en UNEP.
80
Zie ook: Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune aan de minister van
Ontwikkelingssamenwerking, 25 augustus 2006, nr. 3-5804.
81
Develtere, Patrick, en Aristide Michel. “Kroniek van een halve eeuw Belgische
ontwikkelingssamenwerking”, pp. 47-55.
82
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking en
Humanitaire Hulp”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/over_de_organisatie/organogram_en_structuur/dgd/
(geraadpleegd op 3 april 2014).
40
2. De Belgische Technische Coöperatie (BTC), belast met de uitvoering van de
samenwerkingsprogramma’s die worden opgesteld door de DGD. De BTC maakt geen
deel uit van een overheidsdienst, maar is een naamloze vennootschap van publiek
recht met een sociaal oogmerk. De betrekkingen tussen de overheid en de BTC liggen
vast in een beheerscontract. Naast het uitvoeren van de bilaterale samenwerking, kan
het BTC ook opdrachten uitvoeren voor rekening van andere nationale en
internationale instanties die werken aan duurzame ontwikkeling.83
Naast deze twee centrale diensten vervullen nog andere overheidsdiensten of instellingen een
rol in de Belgische ontwikkelingssamenwerking, zoals ambassades en consulaten voor de
opvolging van de situatie ter plaatse, en de FOD Financiën voor het uitvoeren van
verbintenissen ten aanzien van internationale en regionale ontwikkelingsbanken of in het
kader van de leningen van staat tot staat. Om een idee te geven over mogelijke andere
betrokken diensten of instellingen beperk ik me tot drie voorbeelden: 84

De Delcrederedienst is de Belgische openbare kredietverzekeraar, belast met het
dekken van risico’s die verband houden met investeringen in het buitenland, en dan
voornamelijk voor markten buiten de OESO.

De Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (BIO) heeft tot
doel steun te verlenen aan de privésector in ontwikkelingslanden, door het verstrekken
van financiering op lange termijn aan KMO’s of microfinancieringsinstellingen.

Het Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid (BFVZ) concentreert zich op voedselzekerheid in al zijn facetten (beschikbaarheid, toegang, stabiliteit, gebruik), met een
focus op sub-Sahara Afrika.
83
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “BTC”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Partnerschappen/Gouver
nementeel/BTC/ (geraadpleegd op 2 april 2014).
84
De informatie uit deze lijst werd gebaseerd op:
- Develtere, De Belgische ontwikkelingssamenwerking, pp. 43-46.
- FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Ontwikkelingssamenwerking”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/ (geraadpleegd op 2 april
2014).
Deze overige administraties worden zeer kort besproken. Doel is immers een beeld te
scheppen van de vele actoren die ontwikkelingssamenwerking tot hun takenpakket rekenen.
De DGD en BTC vormen de kern en dus is een uitgebreide bespreking van de overige
administraties niet wenselijk in het kader van deze masterproef.
41
4.3. Het toepassen van een kwantitatieve standaard
Het uitwerken van definities, criteria of normen wordt meestal tot het theoretische luik van
een onderzoek gerekend. Ik plaats het hier echter nadrukkelijk bij de meest fundamentele
ontwikkelingen. Internationaal ontstond immers ruime eensgezindheid tussen donorlanden
over wat precies als officiële ontwikkelingshulp mag worden beschouwd (de ‘ODA-norm’,
zie 4.3.1) en hoeveel die ontwikkelingshulp zou moeten bedragen (de ‘0,7%-norm’, zie
4.3.2).85 Derhalve bestaan instrumenten die toelaten om op internationaal vlak
hulpinspanningen rechtstreeks met elkaar te vergelijken en om op nationaal vlak de realisatie
van gemaakte beloftes snel en efficiënt op te volgen. Het praktische belang daarvan is groot
omdat het de overheid op een concrete manier stimuleert of aanspreekt op haar
verantwoordelijkheid.
4.3.1. De ‘ODA-norm’
Om als officiële ontwikkelingshulp of official development aid - in de literatuur vaak kortweg
ODA genoemd - te worden aangemerkt, moet hulp voldoen aan de criteria die de Commissie
voor Ontwikkelingssamenwerking (DAC, Development Assistance Committee) van de OESO
vooropstelt. Meer bepaald moet cumulatief aan volgende criteria zijn voldaan: 86
-
De hulp wordt verstrekt door de overheid (hulp van particulieren, bedrijven of
ontwikkelingsorganisaties wordt bijgevolg niet als ODA beschouwd).
-
De hulp wordt verstrekt aan een ontwikkelingsland of aan een multilaterale instelling
die voorkomt op een lijst van DAC.
-
De hulp is bedoeld om de economische ontwikkeling en het welzijn te bevorderen.
-
De hulp is een schenking of minstens een ‘zachte’ lening. Een lening is zacht wanneer
zij een schenkingsdeel heeft van minstens 25 procent, en wordt ook bepaald door de
looptijd en de duur van de aflossingsvrije periode in aanmerking te nemen.
Schenkingen of zachte leningen voor een militair doeleinde worden uitgesloten.
-
De hulp gebeurt in de vorm van geld, of onder bepaalde voorwaarden in natura. Zo
mag het loon van technici, onderwijzers of adviseurs die een donorland in een
ontwikkelingsland tewerkstelt, in principe in rekening worden gebracht.
85
Met ‘internationaal’ doel ik op een eensgezindheid die tot stand kwam tussen verschillende
landen, en niet op het idee dat dit universeel zou zijn. Ik ben er mij van bewust dat beide
normen Westers bepaalde gegevens zijn.
86
OESO/DAC. “DAC Glossary of Key Terms and Concepts”, http://www.oecd.org/dac/dacglossary.htm#ODA (geraadpleegd op 2 januari 2014).
42
In de Belgische wetgeving werd letterlijk ingeschreven dat onder het begrip ‘Belgische
ontwikkelingssamenwerking’ het federale beleid en de federale acties “via gouvernementele,
multilaterale en niet-gouvernementele kanalen” moeten worden begrepen die “door het DAC
worden aangerekend als officiële ontwikkelingshulp (ODA)”.87
Jaarlijks inventariseert en analyseert het DAC hoeveel ODA landen verstrekken. Daarnaast
controleert het DAC om de vier jaar de ontwikkelingssamenwerking van zijn lidstaten via de
peer reviews, waarin aanbevelingen worden geformuleerd om de ontwikkelingsstrategie van
het betreffende land te verbeteren. Zo werd België in 2010 doorgelicht door Canada en
Zwitserland,
wat
leidde
tot
het
advies
om
meer
flexibiliteit
in
onze
ontwikkelingssamenwerking aan te brengen.88
4.3.2. De ‘0,7%-norm’
De leden van de OESO spraken in 1970 af om jaarlijks 0,7% van hun Bruto Nationaal
Inkomen (BNI) te besteden aan ontwikkelingshulp. Dat percentage steunde op studies die
aantoonden dat er ongeveer 10 miljard dollar per jaar nodig zou zijn om de spaar- en
investeringstekorten in ontwikkelingslanden op te heffen, een bedrag dat na verrekening
ongeveer overeenstemde met 0,7% van het BNI van de rijke landen. Volgens de leden van de
OESO was dat percentage - opgevat als een na te streven doelstelling - zowel een voldoende,
een haalbare als een duidelijke norm.89 De omvang van de middelen die een land aan
ontwikkelingshulp besteedt, is inderdaad een uitstekende graadmeter om snel een globaal
zicht te krijgen op de geleverde inspanningen, om na te gaan of er al dan niet vooruitgang
wordt geboekt en om vergelijkingen te maken met andere landen. In dat licht moet de kritiek
worden genuanceerd dat de 0,7%-norm niet meer strookt met de actuele omstandigheden en
de ontwikkelingshulp te cijfermatig benadert.90
87
Artikel 2 van de wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische
ontwikkelingssamenwerking.
88
OESO/DAC. “Belgium - DAC Peer Reviews of Development Co-operation”,
http://www.oecd.org/dac/peer-reviews/belgium.htm (geraadpleegd op 1 april 2014).
89
Develtere, Patrick. De vrije markt van de ontwikkelingssamenwerking (Leuven:
Davidsfonds, 2009), pp 32-33.
90
Dat geldt tevens voor de kritiek dat bij de berekening van de 0,7%-norm ook middelen
worden meegeteld die niet worden ingezet in ontwikkelingslanden, maar betrekking hebben
op de kwijtschelding van schulden of de opvang van asielzoekers.
43
België beloofde meermaals de 0,7% norm effectief te bereiken. Vooreerst werd deze norm
wettelijk verankerd, eerst in de programmawet van 20 december 2002 en recent opnieuw in
artikel 9 van de wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische ontwikkelingssamenwerking.
Ook beleidsnota’s en regeerakkoorden herhaalden in het verleden regelmatig de belofte om
“de middelen voor ontwikkelingssamenwerking in ieder geval stelselmatig te verhogen tot 0,7
%”.91 Toch werd en wordt die norm in praktijk niet gehaald. De Belgische bijdrage
schommelde van 2000 tot 2007 tussen de 0,4 en 0,5% van het BNI. In 2010 bedroeg de
bijdrage 0,64% om in de volgende jaren opnieuw terug te lopen tot gemiddeld 0,5%.92 Die
daling is het directe gevolg van de financiële en economische crisis, waardoor middelen en
uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking werden bevroren, beperkt of geschrapt. Overigens
haalt slechts een handvol landen de norm.93
4.4. Het hanteren van een kwalitatieve standaard
4.4.1. De Millenniumdoelstellingen
Terwijl met de ‘ODA-norm’ en de ‘0,7%-norm’ een standaard ontstond om officiële
ontwikkelingshulp
op
een
kwantitatieve
manier
te
benaderen,
kwam
met
de
Millenniumdoelstellingen (MDG’s) een toetssteen tot stand om ontwikkelingssamenwerking
vooral vanuit kwalitatieve criteria op te volgen. De Millenniumdoelstellingen verkrijgen
daarenboven specifieke aandacht omdat zes van de acht doelstellingen rechtstreeks betrekking
hebben op kinderen en ze het kader en referentiepunt vormen van de Belgische
ontwikkelingssamenwerking.94
91
Parlementair Document, Kamer, Federale regeringsverklaring, 14 juli 2003, nr. 510020/001.
92
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “ODA, DAC en de 0,7%-norm”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Cijfers/oda/
(geraadpleegd op 23 maart 2014).
93
Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota van de minister voor
Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid, Ontwikkelingssamenwerking en Grootstedenbeleid,
23 december 2011, nr. 53-1964/021, pp. 24-25.
94
Zo stelt het DGD haar activiteiten zoveel mogelijk op rond de MDG’s en moet de federale
regering sinds 2005 jaarlijks een rapport voorleggen aan het parlement over de acties die ze is
aangegaan voor de implementatie van de MDG’s. Deze jaarverslagen zijn te raadplegen op de
website van de FOD Ontwikkelingssamenwerking. De rapporten bevatten een bespreking van
de Belgische inbreng per MDG, die wordt geïllustreerd aan de hand van enkele cases en
projecten.
44
In 2000 werd op de Millenniumtop van de VN door 190 lidstaten afgesproken om tegen 2015
een einde te stellen aan extreme armoede.95 Deze belofte kreeg vorm in acht doelstellingen: 96
1.
Extreme armoede en honger bestrijden.
2.
Basisonderwijs voor iedereen.97
3.
Gelijke kansen voor vrouwen.
4.
Kindersterfte terugdringen.
5.
Gezondheid van moeders verbeteren.
6.
Hiv/aids, malaria en andere dodelijke ziekten bestrijden.
7.
Zorgen voor een duurzaam milieu.
8.
Een wereldpartnerschap voor ontwikkeling creëren.98
Ondertussen nadert de vooropgestelde streefdatum van 2015 met rasse schreden. In het
algemeen kan worden gesteld dat voor sommige doelstellingen enige vooruitgang is geboekt,
maar dat die vooruitgang in elk geval onvoldoende is om de deadline van 2015 te halen. De
vorderingen zijn te partieel en vertekenen soms het globaal beeld. Op het vlak van de
bestrijding van extreme armoede en honger zijn er bijvoorbeeld globaal beschouwd positieve
ontwikkelingen, maar moet dit worden genuanceerd door de impact van de sterke
economische groei in China en in de rest van Azië. Ondanks het gebrek aan positieve
resultaten, heeft armoede via de Millenniumdoelstellingen een grote zichtbaarheid verkregen
en werd de thematiek hoog op de internationale agenda geplaatst.
95
Armoede wordt niet enkel gezien als een tekort aan geld of materieel bezit, maar ook een
belemmering van de algemene ontwikkeling omdat je wordt uitgesloten of geen toegang hebt
tot gezondheidszorg of onderwijs.
96
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Millenniumdoelstellingen”
http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Themas/Millenniumdoel
stellingen/ (geraadpleegd op 12 april 2014).
Deze lijst bevat de algemene doelstellingen. Een opsomming van de meer specifieke
doelstellingen werd opgenomen in bijlage 1.
97
Om dit te kunnen verwezenlijken werd een mondiaal partnerschap opgericht: het Global
Partnership for Education - eertijds het Fast Track Initiative - dat inspanningen levert om het
lager onderwijs tegen 2015 toegankelijk te maken voor alle kinderen.
98
Door bijvoorbeeld te werken aan een eerlijk handelssysteem, het schrappen van schulden of
de opheffing van tolmuren en quota’s.
45
4.4.2. Internationale conferenties
Ook internationale conferenties leidden veelal tot de aanvaarding van kwalitatieve
richtsnoeren. Sinds het begin van 21e eeuw werden reeds verschillende internationale
bijeenkomsten georganiseerd om de kwaliteit en efficiëntie van ontwikkelingssamenwerking
te verbeteren. Vooral de volgende vier conferenties zijn hierbij vermeldenswaard: 99
1. In 2002 vond een bijeenkomst plaats in Rome, waar de principes van effectieve
ontwikkelingssamenwerking werden vastgelegd in een verklaring (zoals het principe om
daarbij de belangen van het ontvangende land voorop te stellen).
2. In 2005 kwamen meer dan honderd landen samen in Parijs. Deze bijeenkomst leidde
eveneens tot een verklaring waarbij ontwikkelingssamenwerking werd gestoeld op vijf
principes: ownership, afstemming van de hulp, harmonisering, resultaatgericht beheer en
wederzijdse verantwoordelijkheid.100 Deze principes vormen kwaliteitsnormen waaraan de
ontwikkelingssamenwerking van donoren moet voldoen en heeft een capaciteitsversterking
van de partnerlanden tot doel. De verklaring van Parijs had blijkens een toelichting op de
website van de FOD Ontwikkelingssamenwerking een directe impact op het Belgische
ontwikkelingsbeleid:
“De hoofddoelstelling van de gouvernementele samenwerking is het ondersteunen van
partnerlanden bij het uitwerken en uitvoeren van strategieën ter bestrijding van
armoede. Partnerlanden stellen die strategie zelf op. Deze doelstelling stoelt op een
consensus die in de afgelopen decennia groeide over een meer doeltreffende aanpak van
de ontwikkelingshulp, o.a. vervat in de Verklaring van Parijs.” 101
99
De omschrijving van de conferenties is gebaseerd op:
- OESO/DAC. “The High Level Fora on Aid Effectiveness: A history”,
http://www.oecd.org/dac/effectiveness/thehighlevelforaonaideffectivenessahistory.htm
(geraadpleegd op 3 januari 2014).
- Develtere en Michel, “Kroniek Belgische ontwikkelingssamenwerking”, pp. 40-41.
- Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota van de minister voor
Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid, Ontwikkelingssamenwerking en Grootstedenbeleid,
pp. 21-23.
- BTC. “Efficiëntie van de hulp”, http://www.btcctb.org/nl/effici-ntie-van-hulp (geraadpleegd
op 10 april 2014).
100
Een meer gedetailleerde uitleg van deze principes werd opgenomen in bijlage 2.
101
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Partners in de gouvernementele samenwerking”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Partnerschappen/Gouver
nementeel/ (geraadpleegd op 10 april 2014).
46
3. In 2008 werd in Accra een volgende conferentie georganiseerd. De implementatie van de
Verklaring van Parijs werd geëvalueerd en nieuwe punten werden aangenomen in de Accra
Agenda
For
Action.
Die
agenda
specifieert
het
principe
van
ongebonden
ontwikkelingshulp, en beklemtoont dat donorlanden de voorwaarden die ze koppelen aan
hun
ontwikkelingshulp
beter
en
gerichter
ontwikkelingsdoelen van het partnerland.
moeten
doen
aansluiten
bij
de
102
4. De voorlopig laatste bijeenkomst vond in 2011 plaats in Busan. Het Busan Partnership for
Effective Development Co-operation wijst specifiek op de nood aan ruimere aandacht voor
de Zuid-Zuid samenwerking en op de sterk toegenomen rol van de privésector in de
ontwikkelingssamenwerking.
102
Ook in de wet van 19 maart 2013 bepaalde de wetgever dat de Belgische
ontwikkelingssamenwerking de principes van de ontbonden ontwikkelingshulp moet
respecteren. Bij gebonden hulp wordt hulp verleend aan een ontwikkelingsland met de
verplichting om met deze hulp goederen of diensten aan te kopen in het donorland. Bij
ontbonden hulp kunnen de partnerlanden zelf beslissen waar zij die goederen en diensten
wensen aan te kopen.
47
5. Analyse van de parlementaire inbreng
Dit deel brengt vanaf 1989 de initiatieven van het Belgische parlement in kaart om
kinderrechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking te implementeren, en dit zowel
naar aantal als naar aard (= 5.3.). Daartoe beschrijf ik eerst waaruit die initiatieven kunnen
bestaan in het licht van de opdracht van het parlement (= 5.1.), en welke werkwijze bij de
analyse werd gevolgd (= 5.2.).
5.1. Het parlement in kort bestek
5.1.1. Opdracht
“Een parlement is het hoogst verkozen beraadslagende orgaan van een democratische
rechtsstaat, bestaande uit verkozen vertegenwoordigers van het volk, dat een essentiële
rol speelt in de totstandkoming van de wetgevende akten en dat controle uitoefent op de
uitvoerende macht.” 103
De dubbele opdracht van een parlement bestaat uit het opstellen van wetgeving enerzijds en
het controleren van het regeringsbeleid anderzijds. Deze taken worden in België uitgevoerd
door twee kamers: de Kamer van volksvertegenwoordigers (aangeduid als de Kamer) en de
Senaat. Beiden werden in 1831 gecreëerd en vervulden toen nog met vrijwel identieke
bevoegdheden samen de parlementaire opdracht.
Als gevolg van de verschillende staatshervormingen werd de gelijkwaardige verhouding
tussen beide kamers grondig gewijzigd. Het zwaartepunt werd naar de Kamer geschoven.
Sinds 1993 beschikt de Kamer exclusief over het interpellatierecht, waardoor de regering zich
enkel voor de Kamer dient te verantwoorden voor zijn beleidsdaden. Net zoals de Kamer, kan
de Senaat zich via mondelinge of schriftelijke vragen wel nog steeds informeren over het
gevoerde beleid. De Kamer verkreeg daarenboven een grotere wetgevende bevoegdheid. Dit
wordt duidelijk in de verschillende wetgevingsprocedures. Er wordt een onderscheid gemaakt
tussen: 104
103
Dujardin, Jean, en Johan Vande Lanotte. Basisbegrippen Publiekrecht (Brugge: Die Keure,
2012), p. 291.
104
Deze onderverdeling is gebaseerd op: Dujardin en Vande Lanotte, Basisbegrippen
Publiekrecht, pp. 292-293.
48

Bicamerale wetten, die zowel door de Kamer als de Senaat op voet van
gelijkwaardigheid worden behandeld en goedgekeurd. Dit zijn bijvoorbeeld de wetten
tot instemming met internationale verdragen (zoals de Facultatieve Protocollen bij het
IVRK).

Optioneel bicamerale wetten, waarbij de Senaat kan betrokken worden bij het
opstellen van de wetten. Dit ten eerste door een evocatierecht uit te oefenen, namelijk
het recht om wetsontwerpen of -voorstellen uit de Kamer te behandelen en eventueel
te amenderen, maar waarbij de Kamer het laatste woord behoudt. Via deze weg waakt
de Senaat eveneens over de kwaliteit van de wetgeving. Een tweede optie is dat
senatoren zelf het initiatief nemen door wetsvoorstellen in te dienen (bijvoorbeeld het
wetsvoorstel om kinderrechten als transversaal thema op te nemen in de wet van 25
mei 1999). De Senaat werkt hierbij vooral maatschappelijk of ethisch gevoelige
wetgeving uit.

Monocamerale wetten, die enkel de goedkeuring van de Kamer vereisen en waarbij de
Senaat niet over een evocatierecht beschikt. Het belangrijkste voorbeeld is de wet die
de jaarlijkse begroting vaststelt, en waarin onder meer de uitgaven voor de Belgische
ontwikkelingssamenwerking worden vastgelegd.
49
5.1.2. Parlementaire documenten
De dubbele parlementaire opdracht vindt zijn weerslag in verschillende soorten
documenten.105

Wetgevende bestanden
- Wetsontwerp: een voorstel van wet ingediend door een lid van de regering.
- Wetsvoorstel: een voorstel van een wet ingediend door een parlementslid van de Kamer of
de Senaat.
- Voorstel van resolutie: een voorstel waarin één of meerdere parlementsleden hun visie over
een bepaalde aangelegenheid uiteenzetten en de regering verzoeken het beleid in een bepaalde
richting te sturen.

Verslagen van de plenaire vergadering of van de commissies
De plenaire vergadering vindt zowel plaats in de Kamer als in de Senaat, waarbij
respectievelijk alle verkozen volksvertegenwoordigers of senatoren samenkomen. Deze
vergaderingen bieden onder andere de mogelijkheid tot het stellen van mondelinge vragen. De
debatten worden weergeven in de ‘verslagen van de plenaire vergadering’.
Alvorens een dossier wordt behandeld in de plenaire vergadering, wordt het voorbereid in een
van de commissies. De thematiek kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking wordt zowel
in de Kamer als in de Senaat behandeld in de commissie Buitenlandse Betrekkingen. Ook van
deze vergaderingen worden verslagen opgesteld.
Op de zoekmachine van de Kamer bevatten de ‘analyse van de tussenkomsten’ de verslagen
van de plenaire vergadering en van de commissies.
105
De toelichting van de parlementaire documenten werd gebaseerd op:
- De Kamer. “Actiemiddelen van de Kamerleden in vraag en antwoord”,
http://www.dekamer.be/kvvcr/pdf_sections/jurid/actionN.pdf (geraadpleegd op 2 mei 2014).
- De Kamer. “Infofiches”,
http://www.dekamer.be/kvvcr/showpage.cfm?section=/pri/fiche&language=nl&cfm=/site/ww
wcfm/info/info_fiche.cfm (geraadpleegd op 2 mei 2014).
- De Senaat. “Rol van de Senaat”,
http://www.senate.be/www/?MIval=/index_senate&MENUID=14110&LANG=nl
(geraadpleegd op 2 mei 2014).
50

Mondelinge en schriftelijke vragen:
Om de regering te kunnen controleren, moeten parlementsleden voldoende zijn ingelicht over
haar beleid. Dit kunnen ze doen door het stellen van vragen, die heel wat beleidsinformatie
opleveren. Er bestaan twee types parlementaire vragen.
Ten eerste zijn er de schriftelijke vragen en antwoorden. Deze worden per zitting verzameld
en gepubliceerd in het Bulletin van Vragen en Antwoorden. De schriftelijke vraag wordt
opgesteld door het parlementslid en is steeds gericht aan een bepaalde minister, die in principe
binnen de twintig dagen moet antwoorden. Als de aangesproken minister verzuimt tijdig te
repliceren, wordt dit tevens vermeld in het Bulletin.
Daarnaast zijn er de mondelinge vragen en antwoorden. Deze worden meestal behandeld bij
de aanvang van commissievergaderingen, maar worden ook gesteld tijdens het vragenuurtje
van de plenaire vergadering op donderdagmiddag waarbij de Kamerleden de ministers
mondeling kunnen ondervragen. De mondelinge vragen en antwoorden worden gepubliceerd
in het integraal en beknopt verslag.

Verslagen van interpellaties
Een interpellatie is een controlemiddel van de Kamer op de regering, waarbij een minister
zich moeten verantwoorden voor een beleidsdaad of voor een bepaalde situatie die betrekking
heeft op zijn bevoegdheid.
De controle op de regering verloopt dus zowel via vragen als interpellaties. Dit laatste is
echter een veel sterker instrument. De geïnterpelleerde minister moet zich verantwoorden
voor het gevoerde beleid, en niet enkel antwoorden op een vraag. De interpellatie kan leiden
tot een motie van wantrouwen (waarin de Kamer haar vertrouwen ontneemt aan de regering in
haar geheel of een minister in het bijzonder), of een motie van aanbeveling (waarin bepaalde
suggesties worden gedaan aan de regering betreffende het beleid).
51
5.1.3. Kanttekening: effect van de globalisering
Het parlement vormt de spil van onze democratie. Parlementsleden worden in verkiezingen
aangeduid als de vertegenwoordigers van het volk en vervullen aldus een representatieve
functie. Dit moet in het licht van een toenemende mondialisering en het stijgende belang van
internationale organisaties zoals de EU of de VN echter worden genuanceerd. De
globalisering kan bij burgers het gevoel teweegbrengen dat het uitbrengen van een stem
weinig zin heeft en maar een beperkt effect heeft op politieke beslissingen. Vooral op het vlak
van buitenlands beleid lijkt de stem van de burger weinig invloed te hebben. Vele
buitenlandse aangelegenheden hebben immers betrekking op globale problemen die
hoofdzakelijk op een mondiaal niveau worden aangepakt en waarbij de macht en invloed van
het nationale parlement gering is. Het Belgische parlement bleef niet blind voor de effecten
van de globalisering. In 2003 werd een parlementaire werkgroep opgericht, met als doel
mechanismen te ontwerpen die de internationale besluitvorming een meer democratisch
karakter kunnen verlenen.106
Ontwikkelingssamenwerking is bij uitstek een beleidsdomein dat de effecten van de
globalisering ondergaat. Om oplossingen te zoeken voor problemen waar verschillende
ontwikkelingslanden mee worden geconfronteerd (met armoede of conflicten als typische
voorbeelden), moet immers worden samengewerkt met andere staten en met gespecialiseerde
organisaties. Inzake kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking kan bijvoorbeeld verwezen
worden naar UNICEF. Hoewel het belang van internationale organisaties toeneemt, blijken ze
vaak over te weinig daadkracht te beschikken door een gebrek aan middelen en bevoegdheden
die een effectieve werking garanderen. Dat staten steeds meer taken toevertrouwen aan
internationale organen, roept daarenboven vragen op over het democratische gehalte van deze
praktijk. Terwijl het beleid van de Belgische federale regering vanuit het parlement wordt
gestuurd en gecontroleerd, is er geen rechtstreekse democratische controle op de beslissingen
van internationale organisaties. Dit wordt aangeduid met de term ‘democratisch deficit’.
106
Het verslag van deze parlementaire werkgroep vormde de bron voor het deel over de
effecten van de globalisering op het parlement. Parlementair Document, Kamer,
Parlementaire werkgroep ‘Globalisering’ - Basisrapporten, 28 februari 2003, nr. 502330/001.
52
Verder is ook het maatschappelijk middenveld geglobaliseerd, met het ontstaan van mondiale
ngo’s en een steeds grotere coördinatie en samenwerking tussen organisaties van over de hele
wereld. Deze zijn belangrijk voor het creëren van een bewustzijn omtrent een bepaalde
thematiek, voor het uitoefenen van druk op beleidsmakers en politieke vertegenwoordigers
om bepaalde zaken onder de aandacht te brengen, en om op te treden in de domeinen waar de
staat niet doeltreffend kan handelen. Voor deze drie taken kunnen kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking steeds als voorbeeld dienen. Zo zorgde de internationale
organisatie Save the Children voor een wereldwijde belangstelling voor kinderrechten of
leidde de conferentie betreffende kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking die in 2004
door drie ngo’s werd georganiseerd, tot het opnemen van dit thema in de wetgeving over
ontwikkelingssamenwerking.
Het is dus belangrijk te beseffen dat het Belgische federale parlement geen geïsoleerde
instelling is, maar daarentegen door de toenemende globalisering sterk wordt beïnvloed door
het internationale kader, en dit dan zeker voor buitenlandse aangelegenheden zoals
ontwikkelingssamenwerking.
53
5.2. Werkwijze
De parlementaire documenten werden geanalyseerd volgens een vast patroon (zie 2.4.
methodologie). Om de resultaten van die analyse op een overzichtelijke manier weer te geven,
wordt in punt 5.3. een stramien van een schematisch overzicht en een toelichting per
zittingsperiode gehanteerd. Een zittingsperiode is de tijd tussen twee verkiezingen. In principe
gaat het over een periode van vier jaar.

In een schematisch overzicht wordt de informatie uit het werkdossier eerst kwantitatief
voorgesteld. Zo verkrijgt de lezer een helder overzicht van het aantal parlementaire
stukken dat over kinderrechten en kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking handelde,
op welke aspecten deze documenten betrekking hadden en in welk soort parlementair
document de thema’s betreffende kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking aan bod
kwamen.107 Of ze bijvoorbeeld werden behandeld in wetten en interpellaties, dan wel in
resoluties en vragen, geeft immers een verschillend beeld van de rol van het parlement.
Eerstgenoemde zijn krachtige instrumenten, terwijl laatstgenoemde eerder zwakke
signalen zijn die de regering gemakkelijker naast zich kan neerleggen (zie 5.1.2.).
Bij het lezen van de schematische overzichten moeten twee opmerkingen worden in
gedachten worden gehouden:
 Het
aantal
stukken
dat
in
de
Senaat
over
kinderrechten
in
ontwikkelingssamenwerking handelt, blijkt in de schematische overzichten een stuk
hoger te zijn dan het aantal stukken van de Kamer. Aangezien de databanken van
beide instellingen hun resultaten op een verschillende manier weergeven, moeten
deze cijfers worden genuanceerd. In de Senaat wordt elk stuk, ook al behoort het tot
eenzelfde dossier, als een apart resultaat gerekend. Wanneer bijvoorbeeld een
wetsvoorstel wordt ingediend, dit wordt besproken, geamendeerd en tot slot
aangenomen, levert dit via de zoekmachine van de Senaat vier verschillende
resultaten op. De website van de Kamer telt dit echter als één resultaat, want
allemaal behorend tot hetzelfde wetsvoorstel.
107
Bij het onderscheid tussen ‘kinderrechten’ en ‘kinderrechten en
ontwikkelingssamenwerking’, heb ik gekozen om alle stukken betreffende het
Kinderrechtenverdrag tot kinderrechten te rekenen, daar dit verdrag vooral een invloed heeft
en uitwerking krijgt binnen de nationale context. Het aanvullend protocol inzake kindsoldaten
bij het verdrag werd echter als behorend tot kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking
geteld, aangezien het daar specifiek betrekking op heeft.
54
 Vanaf zittingsperiode 50 (1999-2003) wordt de ‘analyse van de tussenkomsten’ van
de Kamer niet langer opgenomen in het schematisch overzicht. Dit omdat ze vanaf
dan enkel documenten betreffen die reeds in de wetgevende bestanden of vragen
aan bod waren gekomen en dus geen nieuwe informatie bevatten.

Vervolgens worden deze cijfers toegelicht, rekening houdend met de twee centrale
onderzoeksvragen: heeft het federale parlement het beleid inzake kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking aan- of bijgestuurd en op welke thema’s hadden die
tussenkomsten dan hoofdzakelijk betrekking? De antwoorden op deze vragen worden
verder aangevuld met informatie uit bijvoorbeeld rapporten van België aan het Comité
voor de Rechten van het Kind (CRK) of uit beleidsnota’s van de ministers van
ontwikkelingssamenwerking (en dit laatste vanaf 2005, wanneer kinderrechten werden
opgenomen als transversaal thema van de Belgische ontwikkelingssamenwerking).108
108
Er zijn heel wat documenten van de regering die (indirect) informatie over kinderrechten
in ontwikkelingssamenwerking bevatten. Hierbij kan worden gedacht aan de jaarlijkse
verslagen die de regering moet voorleggen op grond van de wet waarbij het
ontwikkelingsbeleid moet worden getoetst aan de rechten van de mens en de toestand van de
werkende kinderen of de rapporten aan het CRK. Vele van deze documenten werden gelezen
ter illustratie en als verdere toelichting. Daar de nadruk in deze masterproef echter op het
parlement zelf ligt, worden niet al deze documenten behandeld.
55
5.3. Vaststellingen
5.3.1. Zittingsperiode 47 (1988-1991)
a. Schematisch overzicht:

Regering:
 Eerste minister: Wilfried Martens (CVP)
 Minister van Ontwikkelingssamenwerking: André Geens (Volksunie)
 Samenstelling regering: CVP/ PS/ SP/ PSC/ VU

Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Kamer:
Soort document
Kinderrechten
Wetgevend bestanden
Schriftelijke vragen en
antwoorden
Analyse van tussenkomsten
Interpellaties en mondelinge
vragen
9 (5 over ratificatie IVRK)
9 (6 over ratificatie IVRK)

7 (4 over ratificatie IVRK)
2 (beide over ratificatie
IVRK)
Kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
0
0
0
0
Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Senaat:
Soort document
Kinderrechten
Wetgeving
2 (beide over ratificatie
IVRK)
/
Vragen
Kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
0
/
Totaal aantal stukken
betreffende kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
in Kamer en Senaat: 0
56
b. Toelichting
In de periode tussen 1988 en 1991 werden de rechten van het kind weinig vernoemd in de
parlementaire stukken. Inhoudelijk handelden de documenten die betrekking hadden op
kinderrechten, voornamelijk over het ratificatieproces van het IVRK.109 Daarbij viel de
volgende stelling op:
“Ons land heeft zich samen met een aantal andere Staten tot het laatste ogenblik
ingezet om in het artikel over de bescherming van kinderen in gewapende conflicten de
reeds verleende bescherming in het internationaal humanitair recht zo veel mogelijk
veilig te stellen.” 110
Het gaat om artikel 38 van het IVRK, hetgeen verbiedt dat kinderen jonger dan vijftien jaar
tot strijdkrachten behoren of deelnemen aan vijandelijkheden. Dit artikel vormde tijdens de
voorbereiding van het verdrag het voorwerp van hevige discussies, daar verschillende partijen
de leeftijd wilden verhogen. Door het gebrek aan compromis, werd uiteindelijk toch de
leeftijd van vijftien jaar als grens bepaald. Deze werd in het Eerste Protocol bij het IVRK
echter al opgetrokken naar achttien.111 Uit bovenstaande stelling blijkt dat België tijdens de
onderhandelingen van het Kinderrechtenverdrag specifiek belang hechtte aan de problematiek
van kindsoldaten. Tijdens deze zittingsperiode nam het ook het parlement daarover een
standpunt in. In de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens,
munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden
technologie, legde het parlement immers het volgende vast:
“Elke aanvraag tot het verkrijgen van een uitvoer- of doorvoervergunning wordt
verworpen indien er voldoende aanwijzingen bestaan dat in het land van bestemming de
uitvoer of doorvoer bijdraagt tot een klaarblijkelijke schending van de mensenrechten,
er een duidelijk risico bestaat dat de beoogde uitvoer gebruikt wordt voor binnenlandse
onderdrukking of waar vaststaat dat kindsoldaten ingezet worden in het geregeld
leger.” 112
109
Daarnaast gingen enkele andere documenten over het ongeboren kind en het voorkomen
van abortus.
110
Parlementair Document, Kamer, Wetsontwerp houdende goedkeuring van het Verdrag
inzake de Rechten van het Kind, 17 januari 1992, nr. 1568/1, p. 4.
111
Verhellen, Verdrag inzake de rechten van het kind, p. 95.
112
Artikel 4 van de Wet betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal
dienstig materieel en daaraan verbonden technologie van 5 augustus 1991.
57
5.3.2. Zittingsperiode 48 (1991-1995)
a. Schematisch overzicht

Regering:
 Eerste minister: Jean-Luc Dehaene (CVP)
 Minister van Ontwikkelingssamenwerking: Eric Derycke (SP)
 Samenstelling regering: CVP/ PS/ SP/ PSC

Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Kamer:
Soort document
Kinderrechten
Kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
Wetgevend bestanden
Schriftelijke vragen en
antwoorden
Analyse van tussenkomsten
Interpellaties en mondelinge
vragen
3
8
2
2
9
2
1
0

Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Senaat:
Soort document
Kinderrechten
Kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
Wetgeving
Vragen
1
/
1
/
Totaal aantal stukken
betreffende kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking in Kamer en
Senaat: 6

Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking per thema:
Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking
6
Straatkinderenproblematiek in Brazilië
Besnijdenis
5
1
58

Thema’s: onderverdeling per soort document en resultaat:
Thema
Soort document
Resultaat
Straatkinderenproblematiek
in Brazilië
Voorstel resolutie Kamer
Vervallen
Voorstel resolutie Kamer
Vraag Kamer
Analyse tussenkomsten
Voorstel resolutie Senaat
Vraag Kamer
Aangenomen
Beantwoord
/
Vervallen
Beantwoord
Besnijdenis
b. Toelichting
Ook in deze zittingsperiode kwamen de rechten van het kind weinig aan bod in het parlement.
Verschillende
stukken
inzake
kinderrechten
handelden
opnieuw
over
het
Kinderrechtenverdrag, dat in januari 1992 werd geratificeerd. De praktische implementatie
van dit verdrag werd aan de regering overgelaten, die over een ruime vrijheid beschikte om
het beleid inzake kinderrechten vast te leggen zonder richtlijnen vanuit het parlement. Dit
blijkt bijvoorbeeld uit het initieel rapport dat België in 1994 indiende bij het CRK, conform
de afspraken betreffende de toezichtregeling op het verdrag.113 In dit rapport - dat werd
opgesteld door het ministerie van Justitie - werden de verschillende initiatieven die de
Belgische overheid was aangegaan ter implementatie van het verdrag uitgebreid besproken.
Het parlement mengde zich niet bij het opstellen van het rapport en miste zo de kans om de
genomen maatregelen te evalueren. In het rapport kwamen vooral kinderrechten in een
Belgisch nationale context aan bod. Behalve enkele zinnen over kinderen in gewapende
conflicten, werden kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking niet besproken.114
113
Artikel 44 van het IVRK vermeldt immers dat verdragspartijen een initieel rapport
indienen twee jaar na de inwerkingtreding van het verdrag in die staat. Vervolgens moet
iedere vijf jaar een rapport worden ingediend.
114
Ministerie van Justitie. “Eerste Belgisch rapport betreffende het verdrag van de Verenigde
Naties inzake de rechten van het kind”,
https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/initieel_rapport_%20IV
RK.pdf (geraadpleegd op 14 maart 2014), p. 108.
59
In tegenstelling tot de vorige zittingsperiode, staan de rechten van het kind in
ontwikkelingssamenwerking wel expliciet op de parlementaire agenda. Hierbij had een
specifiek onderwerp de aandacht van het parlement: de problematiek van de moord op
straatkinderen in Brazilië. Dit onderwerp had de maatschappij, inclusief verschillende
parlementsleden, via een documentaire sterk beroerd. Het verkreeg zo relatief gezien een
grote belangstelling binnen het parlement.115 Zowel in de Kamer als in de Senaat werd via
resoluties geprobeerd om de aandacht van de regering op deze problematiek te vestigen en
werd gevraagd om ngo’s gespecialiseerd in dit onderwerp financieel te ondersteunen.116
5.3.3. Zittingsperiode 49 (1995-1999)
a. Schematisch overzicht:

Regering:
 Eerste minister: Jean-Luc Dehaene (CVP)
 Staatssecretaris van ontwikkelingssamenwerking: Reginald Moreels (CVP)
 Samenstelling regering: CVP/ PS/ PSC/ SP

Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Kamer:
Soort document
Kinderrechten
Kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
Wetgevend bestanden
Schriftelijke vragen en
antwoorden
Analyse van tussenkomsten
Interpellaties en mondelinge
vragen
5
7
2
0
19
5
1
0
115
Van de 23 stukken inzake kinderrechten, handelen er immers vijf specifiek over dit thema.
Zie bijvoorbeeld: Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie met betrekking
tot de Braziliaanse straatkinderen, 8 juli 1993, nr. 1111/1.
116
60

Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Senaat:
Soort document
Kinderrechten
Kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
Wetgeving
Vragen
20
44
3
2
Totaal aantal stukken
betreffende kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
in Kamer en Senaat: 8

Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking per thema:
Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking
8
Kinderarbeid
Kindsoldaten
Kinderrechten algemeen
4
2
2

Thema’s: onderverdeling per soort document en resultaat:
Thema
Soort document
Resultaat
Kinderarbeid
Resolutie in Kamer
Resolutie in Senaat
Gedachtewisseling
betreffende de problematiek
van kinderarbeid in het
Adviescomité voor Europese
aangelegenheden van Kamer
en Senaat
Wetsvoorstel Senaat
Resolutie in Kamer
Resolutie in Senaat
Vraag Senaat
Vraag Senaat
Aangenomen
Vervallen
/
Kindsoldaten
Kinderrechten algemeen
61
Vervallen
Aangenomen
Vervallen
Beantwoord
Beantwoord
b. Toelichting
Als gevolg van de zaak-Dutroux - die België vanaf 1996 in zijn greep hield - steeg de
belangstelling voor de rechten van het kind binnen de maatschappij. Op 20 maart 1996 trok
een Witte Mars door Brussel, waarin werd betoogd voor een betere bescherming van (de
rechten van) kinderen. Als resultaat werd een Interministeriële Conferentie voor de
bescherming van de Rechten van het Kind, een Nationale Commissie tegen Seksuele
Uitbuiting van Kinderen, en de organisatie Child Focus opgericht.117 Op het internationale
forum nam België, met de dramatische gebeurtenissen vers in het geheugen, een
voortrekkersrol op tijdens het eerste Wereldcongres tegen commerciële seksuele uitbuiting
van kinderen in 1996 te Stockholm.118
De zaak-Dutroux vormde tevens een trigger om binnen het parlement meer aandacht te
besteden aan kinderrechten. Dit werd vooral door de Senaat aangegrepen en had grotendeels
betrekking op de rechten van kinderen in een Belgische nationale context. Verschillende
senatoren zetten zich in om elk jaar op 20 november - de dag dat het IVRK in New York was
aangenomen - een nationale kinderrechtendag te organiseren. Dit idee werd vooral gedragen
door senator Sabine de Bethune (CD&V), die zo de kinderrechten jaarlijks in de kijker wenste
te plaatsen. Deze senator was opvallend actief in de thematiek kinderrechten. Het merendeel
van de vragen die in deze periode werden gesteld over kinderrechten waren van haar hand,
waarbij ze alle ministers uit de regering - ook de minister van Ontwikkelingssamenwerking vroeg wat hun departement had ondernomen om de rechten van het kind te realiseren en welk
budget van hun begroting daartoe werd voorzien (de vragen aan de minister van
Ontwikkelingssamenwerking staan in het schematisch overzicht opgenomen onder het thema
‘kinderrechten algemeen’).119 Daarnaast diende zij een wetsvoorstel in opdat de rechten van
kinderen zouden worden opgenomen in de Belgische Grondwet.
117
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van verklaring tot herziening van titel II van de
Grondwet om nieuwe bepalingen in te voegen betreffende de rechten van het kind, 3 februari
2000, nr. 2-327/1.
118
Parlementair Document, Senaat, Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de
minister van Justitie over de naleving door België van de afspraken gemaakt tijdens de
Conferentie te Stockholm over commerciële seksuele uitbuiting van kinderen, 17 februari
2000, nr. 2-29.
119
De bevoegde minister van Ontwikkelingssamenwerking antwoordde dat de rechten van het
kind worden verwezenlijkt via gezondheidszorg of maatschappij-opbouw en dat in de
begroting een significante bijdrage aan UNICEF wordt voorzien. Bron: Parlementair
62
Inzake kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking bleef de rol van het parlement echter
beperkt en werden weinig richtlijnen gegeven aan het beleid. Er werden enkele vragen gesteld
en verschillende resoluties en een wetsvoorstel ingediend om in het ontwikkelingsbeleid werk
te maken van de strijd tegen kinderarbeid of kindsoldaten. De helft van deze resoluties en het
wetsvoorstel kwamen echter zonder enig gevolg te vervallen.120
De belangstelling van het parlement voor kinderarbeid en kindsoldaten werd duidelijk van
buitenaf beïnvloed. Als aanleiding voor het wetsvoorstel, de resoluties en vragen inzake
kinderarbeid verwezen parlementsleden bijvoorbeeld naar het rapport ‘No time to play: Child
Workers in the Global Economy’ of naar de ‘mars tegen kinderarbeid’ die in mei 1998 in
Brussel plaatsvond. Kindsoldaten verwierven specifieke aandacht van enkele parlementsleden
door de UNICEF-agenda tegen oorlog (1996) en de conferentie ‘Brussels call for action’, die
in 1998 in het Egmontpaleis werd georganiseerd. In 1997 vond in Kaapstad tevens een
belangrijke internationale bijeenkomst over dit onderwerp plaats, waarbij een brede definitie
van het begrip ‘kindsoldaat’ werd vastgelegd.121 Deze definitie luidt:
“Ieder persoon jonger dan 18 jaar die behoort tot een geregeld of ongeregeld leger of
gewapende groep is een kindsoldaat. Ook kinderen die kok, kruier of boodschapper zijn,
evenals kinderen die om andere dan louter familiale redenen deze groepen vergezellen.
Meisjes die gerekruteerd worden voor seksuele doeleinden en met het oog op
gedwongen huwelijken, zijn eveneens kindsoldaten. Het woord kindsoldaat verwijst dus
niet alleen naar een kind dat wapens draagt of gedragen heeft.” 122
Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune aan minister van
Ontwikkelingssamenwerking, 4 oktober 1996, nr. 1347/8.
120
Het wetsvoorstel werd in zittingsperiode 50 (1999-2003) opnieuw ingediend en dan wel
aangenomen. Deze wet wordt bij de analyse van de volgende zittingsperiode besproken.
121
Dit staat ook bekend als de ‘Kaapstadprincipes’.
122
KeKi. “Oegandese Kindsoldaten”,
http://www.kekidatabank.be/docs/Publicaties/2007%20WOUTERS%20Oegandese%20kindso
ldaten%20hoe%20de%20hulpverlening%20optimaliseren.pdf (geraadpleegd op 8 april 2014),
p.1.
Ook het Belgische parlement vult het begrip ‘kindsoldaat’ in volgens deze definitie. In
verschillende parlementaire documenten wordt immers expliciet vermeld dat dit begrip
geïnterpreteerd moet worden in het licht van de Kaapstadprincipes.
63
Tot slot maakten enkele parlementaire stukken melding van de ‘20/20 norm’. Deze norm
werd afgesproken op de Top voor Sociale ontwikkeling in Kopenhagen (1996), waarbij de
internationale gemeenschap zich ertoe verbond dat minstens 20% van het budget voor
ontwikkelingssamenwerking
van
de
geïndustrialiseerde
landen
en
20%
van
de
regeringsuitgaven van de landen in het Zuiden zou worden voorbehouden aan programma's
voor basisvoorzieningen die kinderen ten goede komen.123 De implementatie van deze norm
bleef echter uit en naast enkele verwijzingen in parlementaire vragen, werd deze norm in
latere zittingsperiodes niet meer vermeld.
5.3.4. Zittingsperiode 50 (1999-2003)
a. Schematisch overzicht:

Regering:
 Eerste minister: Guy Verhofstadt (VLD)
 Minister/ staatssecretaris: Reginald Moreels (CVP) in 1999, Eddy Boutmans (Agalev)
van 1999 tot 2003.
 Samenstelling regering: VLD/ PS/ PRL-FDF-MCC/ SP/ Ecolo/ Agalev

Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Kamer:
Soort document
Kinderrechten
Kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
Wetgevend bestanden
Schriftelijke vragen en
antwoorden
Interpellaties en mondelinge
vragen
4
15
0
1
6
5
123
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie inzake de overleving van kinderen
in ontwikkelingslanden, 30 juni 2009, nr. 4-1071/4
64

Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Senaat:
Soort document
Kinderrechten
Kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
Wetgeving
Vragen
119
218
2
2
Totaal aantal stukken
betreffende kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking in Kamer en
Senaat: 10

Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking per thema:
Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking
10
Kindsoldaten
Kinderarbeid
7
3

Thema’s: onderverdeling per soort document en resultaat:
Thema
Soort document
Resultaat
Kinderarbeid
Mondelinge vraag Kamer
Beantwoord
Mondelinge vraag Kamer
Wetsvoorstel
Mondelinge vraag Kamer
Mondelinge vraag Kamer
Mondelinge vraag Kamer
Voorstel resolutie Senaat
Vraag Senaat
Vraag Senaat
Vraag Senaat
Beantwoord
Aangenomen
Beantwoord
Beantwoord
Beantwoord
Aangenomen
Beantwoord
Beantwoord
Beantwoord
Kindsoldaten
65
b. Toelichting
In de nasleep van de zaak-Dutroux en onder invloed van een toenemende internationale
belangstelling voor de rechten van het kind, bleef het parlement aandacht besteden aan deze
thematiek.124 Zo werd in november 1999 het eerste parlementaire debat inzake kinderrechten
georganiseerd om de implementatie van het IVRK kritisch te evalueren, en dit naar aanleiding
van de tiende verjaardag van het verdrag. Hierbij werd voornamelijk gedebatteerd over de
rechten van het kind in een nationale context.125 Ook werden kinderrechten expliciet
opgenomen in artikel 22 bis van de Belgische Grondwet: “Elk kind heeft recht op
eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit.”126
Het thema kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking verkreeg echter minder aandacht.
Het kwam voornamelijk aan bod in parlementaire vragen en werd opnieuw toegespitst op
twee thema’s: kinderarbeid en kindsoldaten. Verschillende factoren uit de internationale
context werden daartoe als aanleiding aangehaald.

Met betrekking tot kindsoldaten verwezen parlementsleden naar volgende factoren:
 Het Facultatief Protocol inzake kindsoldaten bij het IVRK, in 2000 aangenomen door de
Algemene Vergadering van de VN. De Belgische Kamer en Senaat poogden via
resoluties en vragen de regering te mobiliseren het ratificatieproces in gang te zetten.127
Het merendeel van de stukken inzake kindsoldaten zijn vragen van parlementsleden aan
de verschillende regeringsleden wanneer het protocol geratificeerd zal worden.
124
Met een toenemende internationale belangstelling wordt verwezen naar de
onderhandelingen en de aanname van de facultatieve protocollen bij het IVRK, de organisatie
van een buitengewone VN-zitting over kinderen in 2002 of een specifiek verdrag inzake
kinderarbeid. Al deze elementen wijzen op groeiende belangstelling voor de thematiek
kinderrechten.
125
Parlementair Document, Senaat, Debat over de rechten van het kind, 19 november 1999,
Handelingen nr. 2-14.
126
Senaat. “Wijzigingen aan de Belgische Grondwet”,
http://www.senate.be/doc/const_nl.html#modif20081222 (geraadpleegd op 10 april 2014).
In 2008 werd dit artikel opnieuw herzien en in overeenstemming gebracht met de
basisprincipes van het IVRK. Het artikel luidt dat: “Elk kind heeft het recht zijn mening te
uiten in alle aangelegenheden die het aangaan; met die mening wordt rekening gehouden in
overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen. Elk kind heeft recht op
maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling bevorderen. Het belang van het kind is de
eerste overweging bij elke beslissing die het kind aangaat.”
127
Zie bijvoorbeeld: Parlementair Document, Kamer, Vraag van Leen Laenens over de
ratificatie van het Protocol Kindsoldaten, 31 mei 2001, nr. 5009148.
66
 De VN-Veiligheidsraad nam in deze zittingsperiode verschillende resoluties inzake
kindsoldaten aan. Zo wordt in resolutie 1261 (1999) het gebruik van kindsoldaten
veroordeeld, handelt resolutie 1314 (2000) over de bescherming van kinderen in
gewapende conflicten en worden regionale organisaties in resolutie 1379 (2001)
aangezet om het gebruik van kindsoldaten te bestrijden.128
 De International Coalition Against the Use of Child Soldiers, een internationale
organisatie die in 1998 werd opgericht door verschillende ngo’s (waaronder Amnesty
Internation, Human Rights Watch en UNICEF). Naar analogie werd in 1999 een
‘Belgische coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten’ opgericht, bestaande uit een
aantal niet-gouvernementele organisaties onder leiding van UNICEF België. De
organisatie wenst de overheid en de publieke opinie te sensibiliseren omtrent de
thematiek. In een voorstel van resolutie betreffende kindsoldaten, verwees Erika Thijs
(CD&V) expliciet naar de oprichting van deze instelling.129 Ook in latere
zittingsperiodes bleef deze organisatie een rol spelen en stimuleerde ze parlementsleden
om bijvoorbeeld vragen te stellen omtrent kindsoldaten.130
De internationale aandacht voor kindsoldaten kreeg - naast vragen of resoluties van
verschillende parlementsleden - ook gevolg in andere nationale initiatieven. In oktober 2002
werd in Brussel een internationale conferentie ‘Kinderen in oorlog’ georganiseerd door de
commissie Vrouwen en Ontwikkeling.131 Staatssecretaris voor ontwikkelingssamenwerking
Eddy Boutmans benadrukte op die conferentie dat de problematiek van kindsoldaten een
prioriteit vormde voor de Belgische ontwikkelingssamenwerking, en dit vooral in de regio van
de Grote Meren. De problematiek werd volgens Boutmans aangepakt via de sectoren
128
In Parlementair Document, Kamer, Vraag van Francis Van den Eynde over het protocol
inzake kindsoldaten, 19 februari 2002, nr. 1160232 wordt er expliciet naar resolutie 1314
verwezen.
129
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van Resolutie betreffende de kindsoldaten, 14
juni 1999, nr. 2/9-1.
130
Zo wordt er in zittingsperiode 51 (2003-2007) bij een mondelinge vraag van Hilde
Vautmans verwezen naar een rapport van deze coalitie. Zie: Parlementair Document, Kamer,
Vraag van Hilde Vautmans omtrent de bestrijding van het gebruik van kindsoldaten, 13 juli
2004, nr. 5103237.
131
Dit is een commissie die de minister van Ontwikkelingssamenwerking adviseert inzake
gendergelijkheid bij de formulering en uitvoering van het ontwikkelingsbeleid.
67
conflictpreventie en vredesopbouw en via de multilaterale samenwerking met UNICEF.132
Verder kwam in maart 2003 een wet tot stand waarbij de wet van 1991 inzake het verbod op
de uit- en doorvoer van wapens naar landen waarvan vaststaat dat zij kindsoldaten inzetten,
werd verstrengd. Deze wijziging was een rechtstreeks gevolg van de resolutie 1379 van de
VN-Veiligheidsraad.133

Met betrekking tot kinderarbeid speelde voornamelijk Conventie nr. 182 van de IAO een
belangrijke rol.134 Deze conventie - een soort verdrag - werd aangenomen in juni 1999 en was
gebaseerd op artikel 32 van het IVRK. Het verdrag heeft tot doel de ergste vormen van
kinderarbeid te elimineren en vermeldt vijf vormen van kinderarbeid die absoluut moeten
verdwijnen: slavernij en kinderhandel, dwangarbeid, gedwongen militaire rekrutering,
kinderporno en -prostitutie en het inzetten van kinderen in onwettige economische
activiteiten. Ook het gebruik van kindsoldaten wordt hierbij als een verboden vorm van
kinderarbeid beschouwd.135
Het verdrag had tevens een effect op de ontwikkelingssamenwerking. Een verdragspartij moet
immers voldoende en passende maatregelen nemen om de ergste vormen van kinderarbeid uit
te roeien, en dit ook via ontwikkelingssamenwerking.136 In 1999 steunde senator Mahoux zich
op die bepaling voor een wetsvoorstel om een “evaluatie van de ontwikkeling van de toestand
van de werkende kinderen, meer bepaald in het licht van conventie nr. 182 van de
Internationale Arbeidsorganisatie over de ergste vormen van kinderarbeid” op te nemen in de
wet van 7 februari 1994 om het beleid van ontwikkelingssamenwerking te toetsen aan de
eerbied voor de rechten van de mens.137 Die wijziging werd aanvaard, en er werd bepaald dat
de regering moet toezien op de eerbiediging van de rechten van het kind in de
132
Diplomatie Belgium. “Verslagboek van de Internationale Conferentie Kinderen in oorlog”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/verslagboek_conferentie_kinderen_oorlog_nl_tcm31
4-65188.pdf (geraadpleegd op 11 april 2014).
133
Wet tot wijziging van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van
en de bestrijding van illegale handel in wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik
dienstig materieel en daaraan verbonden technologie.
134
In totaal handelden drie documenten over kinderarbeid: een wetsvoorstel en twee vragen
van parlementsleden aan de regering betreffende de ratificatie van de IAO-Conventie nr. 182.
135
Informatie over IAO-Conventie nr. 182 gebaseerd op: ILO. “Worst Forms of Child Labour
Convention”, http://www.ilo.org/public/english/standards/relm/ilc/ilc87/com-chic.htm
(geraadpleegd op 9 april 2014).
136
Artikel 1 en artikel 8 van IAO-Conventie nr. 182.
137
Parlementair Document, Senaat, Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 7 februari 1994
om het beleid van ontwikkelingssamenwerking te toetsen aan de eerbied voor de rechten van
de mens, 14 juli 1999, nr. 2/14-1.
68
ontwikkelingssamenwerking, met een expliciete verwijzing naar de rechten opgenomen in het
IVRK.138 Met deze wet werden de rechten van het kind in ontwikkelingslanden voor het eerst
in een wettelijk kader opgenomen.
***
Het parlement focuste zich in deze periode voornamelijk op het juridische luik van
kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking, namelijk de ratificatie van het Facultatief
Protcol over kindsoldaten en IAO-Conventie.139 Dit kan worden verklaard doordat het
parlement deze verdragen geratificeerd wou hebben voor de buitengewone VN-zitting inzake
kinderen, die van 5 tot 10 mei 2002 plaatsvond in New York.140 Deze zitting had tot doel de
implementatie van kinderrechten sinds de aanneming van het IVRK te evalueren en nieuwe
ideeën voor het komende decennium te formuleren.141
De zitting werd in België voorbereid door een speciaal daartoe opgerichte werkgroep
‘Kinderrechten’ in de Senaat (2000). Deze maakte in het kader van de voorbereiding tevens
een reeks aanbevelingen over aan het parlement, met het advies om meer aandacht te besteden
aan kinderrechten. Dit resulteerde onder andere in een resolutie over kindsoldaten in de
Senaat of in de vernoemde wet om ook kinderarbeid te evalueren binnen het
ontwikkelingsbeleid.142 Ook achtte de werkgroep de vijfjaarlijkse rapporten aan het CRK niet
voldoende om een effectieve implementatie van het verdrag te verzekeren, en meenden de
leden van de groep dat het parlement meer betrokken moest worden bij deze
rapportageverplichting. Dit leidde in 2002 tot een nieuwe wet die de regering verplichtte
138
Parlementair Document, Senaat, Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 7 februari 1994
om het beleid van ontwikkelingssamenwerking te toetsen aan de eerbied voor de rechten van
de mens, 14 juli 1999, nr. 2/14-1.
139
Er was daarentegen weinig belangstelling in het parlement voor het Facultatief Protocol
inzake kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie dat samen met het Protocol
inzake kindsoldaten in 2000 was aangenomen te New York. Vermoedelijk kan dit worden
verklaard doordat ons land in de nasleep van de zaak-Dutroux reeds verschillende initiatieven
had genomen om deze problematiek aan te pakken, en was de ratificatie van het verdrag
daarom vooral een formaliteit die binnen het parlement weinig aandacht verwierf.
140
Uiteindelijk lukte dit enkel voor het Protocol inzake kindsoldaten. De IAO-conventie werd
pas in oktober 2002 geratificeerd.
141
Senaat. “Buitengewone zitting van de Verenigde Naties over kinderen te New York van 5
tot 10 mei 2002”, http://www.senate.be/doc/magazine/2002_9/n09-11.html (geraadpleegd op
7 april 2014).
142
Philippe Mahoux, de indiener van dit wetsvoorstel, was lid van de werkgroep
kinderrechten van de Senaat.
69
jaarlijks een rapport neer te leggen over de toepassing van het IVRK.143 Het rapport moet een
overzicht en evaluatie van de genomen maatregelen bevatten en een specifiek actieplan met
toekomstprojecten behelzen.144
***
In de loop van deze zittingsperiode (1999-2003) ontstond buiten het parlement een stroming
die kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking meer expliciet aan elkaar wenste te linken.
In 2001 werd het alternatieve rapport van verscheidene Belgische ngo’s overgemaakt aan het
CRK. In tegenstelling tot het officiële rapport - dat vooral een bespreking van binnenlandse
maatregelen bedraagt, en enkel een korte vermelding over kinderen in gewapende conflicten
bevat
-
worden
in
het
alternatieve
rapport
kinderrechten
in
de
context
van
ontwikkelingssamenwerking wel behandeld. De ngo’s betreuren dat de hervorming van de
Belgische ontwikkelingssamenwerking met de wet van 25 mei 1999 niet had geleid tot een
specifiek artikel over de rechten van het kind en pleiten dit zo snel mogelijk te veranderen
door
van
kinderrechten
een
prioritaire
doelstelling
in
de
Belgische
ontwikkelingssamenwerking te maken.145
143
Meer bepaald de ‘Wet van 4 september 2002 tot instelling van een jaarlijkse rapportage
over de toepassing van het verdrag inzake de rechten van het kind’.
144
Gebaseerd op:
- FOD Justitie. “Kinderrechten op nationaal vlak”,
http://justitie.belgium.be/nl/themas_en_dossiers/kinderen_en_jongeren/kinderrechten/op_nati
onaal_niveau/ (geraadpleegd op 10 april 2014).
- Parlementair Document, Senaat, Wetsvoorstel tot instelling van een jaarlijkse rapportage
over de toepassing van het Verdrag inzake de rechten van het kind, 19 maart 2002, nr. 2890/3.
145
Kinderrechtencoalitie Vlaanderen. “Alternatief rapport van de Belgische ngo’s”,
https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/explorer/alternatiefrapp
ortbelgie.pdf (geraadpleegd op 13 april 2014).
70
5.3.5. Zittingsperiode 51 (2003-2007)
a. Schematisch overzicht:

Regering:
 Eerste minister: Guy Verhofstadt (VLD)
 Ministers van ontwikkelingssamenwerking: Marc Verwilghen (VLD) van 2003 tot
2004, Armand De Decker (MR) van 2004 tot 2007.
 Samenstelling regering: VLD/ PS/ MR/ sp.a – Spirit

Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Kamer:
Soort document
Kinderrechten
Kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
Wetgevend bestanden
Schriftelijke vragen en
antwoorden
Interpellaties en mondelinge
vragen
12
20
4
0
13
4

Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Senaat:
Soort document
Kinderrechten
Kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
Wetgeving
Vragen
108
230
4
5
Totaal aantal stukken
betreffende kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
in Kamer en Senaat: 17
71

Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking per thema:
Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking
17
Kinderrechten in partnerlanden
Kindsoldaten
Wees-en straatkinderen in Rwanda
Kinderarbeid
Seksuele verminking
Geboorteregistratie in het Zuiden
Seksueel geweld tegen kinderen
6
6
1
1
1
1
1

Thema’s: onderverdeling per soort document en resultaat:
Thema
Soort document
Resultaat
Kindsoldaten
Voorstel resolutie Kamer
Mondelinge vraag Kamer
Mondelinge vraag Kamer
Voorstel resolutie Senaat
Vraag Senaat
Vraag Senaat
Voorstel resolutie Kamer
Aangenomen
Beantwoord
Beantwoord
Aangenomen
Niet beantwoord
Beantwoord
Aangenomen
Voorstel resolutie Kamer
Mondelinge vraag Kamer
Mondelinge vraag Kamer
Wetsontwerp Senaat
Vraag Senaat
Voorstel resolutie Senaat
Voorstel resolutie Senaat
Vraag Senaat
Vraag Senaat
Voorstel resolutie Kamer
Vervallen
Beantwoord
Beantwoord
Aangenomen
Beantwoord
Aangenomen
Aangenomen
Beantwoord
Niet beantwoord
Vervallen
Kinderrechten in
partnerlanden
Kinderarbeid
Seksuele verminking
Geboorteregistratie
Seksueel geweld
Wees- en straatkinderen in
Rwanda
72
b. Toelichting
De buitengewone VN-zitting over kinderen uit 2002 had verschillende Belgische ngo’s de
impuls gegeven om kinderrechten extra in de kijker te zetten. Zo lanceerden ECPAT België,
Plan België en UNICEF België een petitie om meer aandacht te schenken aan de rechten van
kinderen in ontwikkelingssamenwerking. Deze organisaties wilden als gevolg van de zitting
zelf concrete acties ondernemen, naast de nationale actieplannen die door de overheden
moesten worden opgesteld.146 Een van deze acties was het organiseren van een conferentie
‘Kinder(recht)en en ontwikkelingssamenwerking’ op 18 november 2004 in het Egmontpaleis
te Brussel. Dit was de eerste Europese conferentie die een verband legde tussen de twee
onderwerpen en het belang van een op kinderrechten gebaseerde ontwikkelingssamenwerking
aantoonde. Bij de afloop van de bijeenkomst werden enkele aanbevelingen geformuleerd aan
de overheid, waarvan de opname van kinderrechten als transversaal thema de belangrijkste
was.147
Op 19 juli 2005 kreeg deze aanbeveling gevolg en werden kinderrechten opgenomen als
vierde transversaal thema, via een amendement op de wet betreffende de internationale
samenwerking van 25 mei 1999.148 De conferentie en het lobbywerk van senator Sabine de
Bethune vormden hiervoor de rechtstreekse aanleiding.149 Meer onrechtstreeks beantwoordde
deze wetswijziging ook aan General Comment 5 van het CRK betreffende kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking uit 2003 (zie punt 3.2.5.) De opname van kinderrechten als
transversaal thema betekende dat elk programma en project van ontwikkelingssamenwerking
extra aandacht moest schenken aan de rechten van het kind.150 Zo kan bijvoorbeeld het
construeren van een brug in een partnerland een effect hebben op kinderen: de brug verhoogt
het passerend verkeer, wat kan bijdragen tot kinderprostitutie voor mogelijke klanten die op
146
Interview met Sven Rooms. Brussel, 30 april 2014.
De Roover, en Rooms, “Zijn kinderrechten een modegril?”, pp. 23-25.
148
De overige transversale thema’s waren: gelijke rechten voor mannen en vrouwen,
leefmilieu en sociale economie. De stukken die over deze wetswijziging handelen, staan in het
schematisch overzicht opgenomen onder het thema ‘kinderrechten in partnerlanden’.
149
Zoals ook in vorige zittingsperiodes, bleef deze senator sterk betrokken bij het onderwerp
kinderrechten. De aanbeveling van de conferentie vormde een extra aanzet om een
wetsvoorstel betreffende deze thematiek in te dienen in de Senaat.
150
Wat ook wordt aangeduid met de term ‘mainstreamen’. De opname van kinderrechten als
transversaal thema, houdt een kinderrechtenbenadering in.
147
73
de brug passeren.151 Bij het uitdenken van projecten moet worden stilgestaan bij de mogelijke
negatieve implicaties voor kinderen en moeten deze vermeden worden.
De wetswijziging kende verschillende gevolgen, die in de volgende punten worden
behandeld.

Om de opname van kinderrechten als vierde transversaal thema in de praktijk te kunnen
omzetten, werd door de minister van Ontwikkelingssamenwerking Charles Michel een
strategienota ‘Eerbied voor de rechten van het Kind in ontwikkelingssamenwerking’
opgemaakt en in 2008 voorgesteld aan het parlement. De nota omvat een aantal inleidende
beschouwingen, gevolgd door een reeks aanbevelingen van hoe kinderrechten beter
gewaarborgd
kunnen
worden
in
de
vijf
sectoren
van
de
Belgische
bilaterale
ontwikkelingssamenwerking. Een bijlage bij de nota bevat specifieke aanbevelingen
betreffende de problematiek van kindsoldaten.152 De nota had tot doel een hulpmiddel te zijn
voor de mensen die in de partnerlanden het ontwikkelingsbeleid uitvoeren, en daarbij sinds
2005 dus rekening dienden te houden met de rechten van het kind.
 Om te meten welke inspanningen worden verricht en om de aandacht voor kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking beter in kaart te brengen, werd een markersysteem ontwikkeld
door de DGD. Alle activiteiten die kinderen beschermen, voorzieningen garanderen of
kinderen laten participeren (overeenkomstig de 3 P’s van het Kinderrechtenverdrag), krijgen
een marker ‘kinderrechten’. Hierbij gelden twee scores. Score 1 voor projecten waar
kinderrechten een belangrijk aandachtspunt, maar geen hoofdmotief zijn, score 2 voor
activiteiten waarbij de verwezenlijking van kinderrechten het hoofddoel uitmaakt.153
151
Interview met Sven Rooms. Brussel, 30 april 2014.
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Strategienota eerbied voor de rechten van het kind in
ontwikkelingssamenwerking”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/strategienota_kinderrechten_tcm314-65634.pdf,
geraadpleegd op 8 april 2014 en Parlementair Document, Kamer, Vraag van Hilde Vautmans
over het ondertekenen van de strategienota ‘Eerbied voor de rechten van het kind in
ontwikkelingssamenwerking, 16 januari 2008, nr. 1207.
153
Bij score 1 wordt dus nagegaan wat de impact van een bepaald project op de rechten van
kinderen zal zijn. De hierboven aangehaalde illustratie van het aanleggen van een brug kan als
voorbeeld dienen: de promotie van kinderrechten vormt niet het hoofddoel van het project,
maar zijn wel een aandachtspunt.
152
74
 In 2007 werd een Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking opgericht, met als
doel kennis over kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking samen te brengen en een zo
groot mogelijk draagvlak te creëren voor dit onderwerp. Ook verleent het advies met
betrekking tot deze thematiek aan ngo’s en de overheid. Leden zijn ngo’s (waaronder ECPAT,
Plan en UNICEF België), onderzoekscentra en onafhankelijke experten zoals Wouter
Vandenhole en Eugeen Verhellen.154

Verder heeft de opname van kinderrechten als transversaal thema niet enkel een effect gehad
op de bilaterale, maar ook op de multilaterale en niet-gouvernementele samenwerking . Sinds
een Koninklijk Besluit van 2007 worden immers ook multilaterale instellingen en ngo’s
gescreend op de transversale thema’s.155 Als ngo’s een subsidie willen verkrijgen, moeten zij
in een dossier aantonen hoe ze deze thema’s helpen verwezenlijken.156

Met de wetswijziging die kinderrechten erkende als transversaal thema, werd de regering
verplicht rekening te houden met de rechten van het kind bij het uittekenen van het
ontwikkelingsbeleid. Als gevolg van deze wetswijziging werden kinderrechten inderdaad
expliciet vermeld in verschillende beleidsdocumenten. Zo werden ze opgenomen in de
beleidsnota van de minister van Ontwikkelingssamenwerking Armand De Decker, die de
strijd tegen kindsoldaten, kinderarbeid en de seksuele uitbuiting van kinderen als prioritair
aanduidde voor de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Ook het Nationaal Actieplan voor
Kinderen - dat werd opgesteld in opdracht van de buitengewone VN-zitting in 2002 - gaat in
op de situatie van kinderen in ontwikkelingslanden. Het actieplan werd in de zomer van 2005
aangenomen door de federale ministerraad en de regeringen van de gemeenschappen en
gewesten. Het omvatte 10 prioritaire thema’s waaraan de regeringen wensten te werken.
Verschillende van die thema’s hebben betrekking op kinderen in ontwikkelingslanden: 157
154
UNICEF. “Het platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking”,
http://www.unicef.be/nl/project-blog/het-platform-kinderrechten-ontwikkelingssamenwerking
(geraadpleegd op 15 april 2014).
155
De Roover, en Rooms, “Zijn kinderrechten een modegril?”, pp. 25-27.
156
Interview met Sven Rooms. Brussel, 30 april 2014.
157
Informatie over het Nationaal Actieplan werd gebaseerd op: Kinderrechtencoalitie
Vlaanderen. “Nationaal Actieplan voor Kinderen”,
http://www.kinderrechtencoalitie.be/uploads/Databank/Kinderrechten%20algemeen/2005%20
Nationaal%20Actieplan%20voor%20Kinderen.pdf (geraadpleegd op 18 april 2014).
75
1. Voorrang geven aan kinderen.
2. Armoede wegwerken: alles op de kinderen zetten.
3. Geen enkel kind vergeten.
4. Voor elk kind zorgen.
5. Elk kind toegang verlenen tot onderwijs.
6. Kinderen tegen mishandeling en uitbuiting beschermen.
7. Kinderen tegen de oorlog beschermen.
8. Strijd tegen HIV/aids.
9. Naar kinderen luisteren en hun participatie waarborgen.
10. De aarde voor de kinderen beschermen.
***
Doorheen de zittingsperiode besteedde het parlement opnieuw veel aandacht aan de
problematiek van kindsoldaten.158 Ook hier kan dit worden gelinkt aan de internationale
context. In resolutie 1612 van 26 juli 2005 werd door de VN-Veiligheidsraad een ‘Werkgroep
Kindsoldaten’ opgericht, die moest toezien op deze problematiek en de taak kreeg om
aanbevelingen te formuleren inzake de bescherming van kinderen in gewapende conflicten.
België was in aanloop van haar niet-permanent lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad een
actief lid van deze werkgroep. Daarnaast vond in februari 2007 een internationale conferentie
aangaande kindsoldaten plaats in Parijs, die leidde tot de ‘Verbintenissen van Parijs’. Deze
hebben tot doel het aantal kindsoldaten te verminderen, via een beter uitgewerkte preventie op
rekrutering en de herintegratie van de kinderen in de maatschappij.159
158
En dit omdat er relatief gezien veel parlementaire stukken over handelen en omdat
kindsoldaten specifiek worden behandeld in de strategienota ‘Eerbied voor de rechten van het
kind in ontwikkelingssamenwerking’ (die door het parlement werd goedgekeurd).
159
NCRK. “Jaarlijks federaal rapport over de toepassing van het verdrag inzake de rechten
van het kind 2007-2009”,
https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/explorer/federaal_rappo
rt_2007-2009_-rechten_van_het_kind.pdf (geraadpleegd op 17 april 2014), p. 93.
76
Samengevat werd in deze zittingsperiode een cruciale stap gezet met de opname van
kinderrechten als vierde transversaal thema. Hierin speelde vooral de Senaat een leidende rol.
De invloed van buitenaf kan echter niet ontkend worden: de buitengewone zitting van de VN
en de conferentie ‘Kinder(recht)en en ontwikkelingssamenwerking’ initieerden en
stimuleerden de aandacht voor deze thematiek. De wetswijziging leidde tot de ontwikkeling
van verschillende instrumenten zoals de strategienota of de marker kinderrechten. De
erkenning van kinderrechten als transversaal thema resulteerde tevens in een meer gevarieerde
aandacht voor deze thematiek. Naast onderwerpen als kindsoldaten en kinderarbeid, was er na
2005 ook een (weliswaar nog beperkte) belangstelling voor andere kwesties merkbaar. Of de
opname van kinderrechten in de wet ontwikkelingssamenwerking uitmondde in een blijvende
aandacht voor dit onderwerp en kinderrechten echt werden gemainstreamd binnen het
ontwikkelingsbeleid, zal moeten blijken uit de analyses van de volgende zittingsperiodes.
5.3.6. Zittingsperiode 52 (2007-2010)
a. Schematisch overzicht

Regering:
 Eerste minister
- December 2007 tot maart 2008: Guy Verhofstadt (Open Vld)
- Maart 2008 tot december 2008: Yves Leterme (CD&V)
- December 2008 tot november 2009: Herman Van Rompuy (CD&V)
- November 2009 tot eind zittingsperiode in 2010: Yves Leterme (CD&V)
 Minister van Ontwikkelingssamenwerking: Charles Michel (MR)
 Samenstelling regering (periodes analoog met die van de verschillende premiers):
- Open Vld/ MR/ CD&V - N-VA/ PS
- CD&V - N-VA/ MR/ PS/ Open Vld/ cdH
- CD&V - N-VA/ MR/ PS/ Open Vld/ cdH
- CD&V - N-VA/ MR/ PS/ Open Vld/ cdH

Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Kamer:
Soort document
Kinderrechten
Kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
Wetgevend bestanden
Schriftelijke vragen en
antwoorden
Interpellaties en mondelinge
vragen
16
26
3
11
14
5
77

Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Senaat:
Soort document
Kinderrechten
Kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
Wetgeving
Vragen
95
84
7
7
Totaal aantal stukken
betreffende kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
in Kamer en Senaat: 33

Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking per thema:
Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking
33
Kindsoldaten
Kinderrechten algemeen
Dagelijks geweld tegen kinderen
Besnijdenis
Geboorteregistratie
Seksueel geweld tegen kinderen
Overleving en kindersterfte
Gedwongen huwelijken
Kinderen in weeshuizen in Bulgarije
10
7
5
3
2
2
2
1
1
78

Thema’s: onderverdeling per soort document en resultaat:
Thema
Soort document
Resultaat
Kindsoldaten
Vraag Kamer
Beantwoord
Vraag Kamer
Vraag Kamer
Vraag Kamer
Vraag Kamer
Vraag Kamer
Vraag Kamer
Vraag Kamer
Vraag Kamer
Vraag Kamer
Kinderrechten algemeen
Vraag Kamer
Vraag Kamer
Gedachtewisseling
over
strategienota
Voorstel van resolutie Senaat
Voorstel van resolutie Senaat
Vraag Senaat
Vraag Senaat
Dagelijks
geweld
tegen Zitting in Kamer en Senaat
kinderen
Voorstel van resolutie Kamer
Voorstel van resolutie Kamer
Voorstel
van
Resolutie
Senaat
Vraag Senaat
Besnijdenis
Vraag Kamer
Vraag Kamer
Voorstel van resolutie Senaat
Geboorteregistratie
Voorstel van resolutie Senaat
Vraag Senaat
Seksueel
geweld
tegen Voorstel van resolutie Senaat
kinderen
Vraag Senaat
Overleving en kindersterfte
Voorstel van resolutie Senaat
Vraag Senaat
Gedwongen huwelijken
Voorstel van resolutie Kamer
Kinderen in weeshuizen in Vraag Senaat
Bulgarije
79
Beantwoord
Beantwoord
Beantwoord
Beantwoord
Beantwoord
Niet beantwoord
Beantwoord
Beantwoord
Beantwoord
Beantwoord
Beantwoord
/
Aangenomen
Aangenomen
Beantwoord
Beantwoord
/
Vervallen
Aangenomen
Aangenomen
Beantwoord
Beantwoord
Beantwoord
Aangenomen
Aangenomen
Beantwoord
Aangenomen
Beantwoord
Aangenomen
Beantwoord
Vervallen
Beantwoord
b. Toelichting
In deze zittingsperiode handelen 33 parlementaire stukken over de rechten van kinderen in
ontwikkelingssamenwerking (ter vergelijking: in de vorige zittingsperiode tussen 2003 en
2007 bedroeg dit aantal 17). Vermoedelijk kan deze stijging worden verklaard door de
erkenning van kinderrechten als transversaal thema in 2005. Verschillende parlementsleden
poogden in een handvol resoluties en vragen de regering te stimuleren om kinderrechten als
transversaal thema in de praktijk te implementeren. Dit staat in het schematisch overzicht
opgenomen onder het thema ‘kinderrechten algemeen’.
Daarnaast is alweer een sterke focus op de problematiek van kindsoldaten merkbaar. Als
aanleiding verwezen de volksvertegenwoordigers veelal naar het (niet-permanente) Belgische
lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad van 1 januari 2007 tot 31 december 2008. In het
kader van dit lidmaatschap wenste ons land het onderwerp kinderen in gewapende conflicten
hoog op de agenda te plaatsen.160 Via vragen wilden Kamerleden achterhalen hoe dit concreet
vorm kreeg en welke acties de regering ondernam om dit te verwezenlijken. 161
De aandacht van de Belgische regering voor kindsoldaten werd duidelijk in verschillende
documenten. Vooreerst in de toespraak die premier Guy Verhofstadt (Open Vld) hield tijdens
de opening van de zitting van de Veiligheidsraad, waarin hij pleitte voor drie maatregelen: 162
1. Een embargo op de wapenverkoop aan landen waar kindsoldaten actief zijn door een
nieuw internationaal verdrag inzake wapenhandel.
160
Dit in navolging van een trend die al langer aan de gang was: België hechtte immers al
lang belang aan de problematiek inzake kindsoldaten, daar het een probleem is waar
verschillende van de Centraal-Afrikaanse partnerlanden mee worstelen. In de parlementaire
documenten wordt ook verwezen naar een resolutie van de Senaat uit de vorige
zittingsperiode die het regeringsbeleid aanstuurde op een prioritaire aandacht voor
kindsoldaten.
161
Alle stukken inzake kindsoldaten betreffen vragen vanuit de Kamer. Zo bijvoorbeeld de
vraag van Daniel Ducarme (MR) over wat de Belgische ontwikkelingssamenwerking kan
doen om een einde te maken aan deze wantoestanden. Zie: Parlementair Document, Kamer,
Vraag van Daniel Ducarme betreffende kinderen in gewapende conflicten, 9 oktober 2009, nr.
520083.
162
Persdienst Eerste Minister. “Toespraak VN-Veiligheidsraad”,
http://www.presscenter.org/files/ipc/import/pressrelease/pdf/aba5f72f65fa00613c11f129e02c
78ae-nl.pdf (geraadpleegd op 19 april 2014).
80
2. Het opschorten van ontwikkelingshulp aan landen waar kindsoldaten actief zijn. Dit
kan gelinkt worden aan het principe van negatieve conditionaliteit: landen die
kindsoldaten inzetten moeten bestraft worden met het terugschroeven van hulp.
3. Het bestraffen van oorlogsleiders die kindsoldaten inzetten in de strijd, met een
speciale oproep om Joseph Kony - leider van het LRA - te arresteren.
Om dit verder te verwezenlijken, nam België actief deel aan de werkgroep ‘Kinderen en
gewapende conflicten’, opgericht door resolutie 1612 van de VN-Veiligheidsraad en werd het
tevens lid van de ‘Groep van Vrienden’, een informeel netwerk van 35 VN-lidstaten die de
problematiek van nabij opvolgen door geregeld samen te komen in New York en het werk van
de Speciale Vertegenwoordiger voor kinderen en gewapende conflicten te ondersteunen.163
Daarnaast legde de regering de nadruk op de strijd tegen het gebruik van kindsoldaten in het
vijfde rapport inzake de toepassing van het verdrag inzake de rechten van het kind, in de
verschillende beleidsnota’s en in het gecombineerde derde en vierde rapport aan het CRK.164
***
Samen met de schematische overzichten van de vorige zittingsperiodes, valt op dat het
parlement
nagenoeg
steeds
extreme
kinderrechtenschendingen
(zoals
kindsoldaten,
kinderarbeid of de seksuele uitbuiting van kinderen) behandelde. Dit was een internationaal
verschijnsel, dat in 2006 aan de kaak werd gesteld door professor Paulo Sergio Pinheiro.
Deze deskundige publiceerde in opdracht van de VN het werk ‘United Nations Study on the
Violence against Children’, waarin hij opriep meer oog te hebben voor het dagelijks geweld
tegen kinderen in het Zuiden: geweld waarmee ze op school, in hun buurt of thuis mee
worden geconfronteerd.
163
NCRK. “Jaarlijks federaal rapport over de toepassing van het verdrag inzake de rechten
van het kind 2007-2009”, pp. 108-110.
Ook na het lidmaatschap bleef België deel uitmaken van deze Groep van Vrienden. De functie
van Speciale vertegenwoordiger voor kinderen in gewapende conflicten wordt ingevuld door
mevrouw Radikha Coomaraswamy.
164
Het belang van de strijd tegen kindsoldaten staat immers expliciet in al deze bronnen:
- NCRK. “Jaarlijks federaal rapport over de toepassing van het verdrag inzake de rechten van
het kind 2007-2009”, pp. 108-110.
- Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota van de minister van
Ontwikkelingssamenwerking, 21 april 2008, nr. 52-0995/022.
- NCRK. “Derde en vierde periodiek rapport van België betreffende het internationaal verdrag
inzak de rechten van het Kind”,
https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/explorer/trosieme_et_qu
atrieme_rapport_/3e_periodiek_rapport_betreffende_het_IVRK.pdf (geraadpleegd op 20 april
2014), p. 22.
81
Het Belgische parlement bleef niet doof voor deze aanbevelingen. Zo werd in januari 2008
door Hilde Vautmans (Open Vld) een voorstel van resolutie ingediend omtrent een dagelijkse
vorm van geweld waarmee meisjes in onder andere Kameroen worden geconfronteerd: om
seksuele belangstelling en mogelijke tienerzwangerschappen te vermijden, worden de borsten
van meisjes ‘gestreken’. In de resolutie werd de regering opgeroepen om dit in de
beleidsdialoog met de landen in kwestie aan te kaarten.165 Verder werd in mei 2009 op
initiatief van de commissies Buitenlandse Betrekkingen van de Kamer en de Senaat een
speciale zitting ‘Stop het geweld tegen kinderen in het Zuiden’ georganiseerd. Specialisten
waaronder de vernoemde professor Pinheiro en Hans De Greve van Plan België werden
uitgenodigd om deze thematiek verder toe te lichten. Laatstgenoemde wees er in zijn betoog
op dat “een transversale benadering van de kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking
impliceert dat men ook aandacht heeft voor de minder zichtbare vormen van geweld tegen
kinderen”.166 Kinderrechten als transversaal thema moet aandacht voor alle - gelijkwaardige
en onderling afhankelijke - rechten uit het IVRK omvatten, en niet enkel voor extreme
kinderrechtenschendingen. Het parlement kon volgens De Greve een belangrijke rol spelen
om deze tendens te wijzigen, door meer druk te leggen op de ministers opdat deze in hun
ontwikkelingsbeleid meer belangstelling zouden tonen voor het dagelijks geweld tegen
kinderen.167 De zitting bleef niet zonder gevolg. In de Senaat werd een resolutie aangenomen
met het verzoek dat de regering meer werk zou maken van de strijd tegen het dagelijks
geweld tegen kinderen.168 De regering leek deze aanbeveling op te volgen, door in de
beleidsnota die op 18 november 2009 aan het parlement werd voorgesteld, het dagelijks
geweld tegen kinderen aan te duiden als een van de drie prioriteiten (naast kindsoldaten en
kinderarbeid) van de Belgische ontwikkelingssamenwerking.169
165
Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende het strijken van borsten
in ontwikkelingslanden, 30 januari 2008, nr. 52-0743/001.
166
Parlementair Document, Senaat, Verslag over de zitting ‘Stop het geweld tegen kinderen in
het Zuiden’, 12 mei 2009, nr. 4-1349/1, p. 10.
167
Parlementair Document, Senaat, Verslag over de zitting ‘Stop het geweld tegen kinderen in
het Zuiden’, p. 14 en NCRK. “Jaarlijks federaal rapport over de toepassing van het verdrag
inzake de rechten van het kind 2007-2009”, p. 90.
168
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie inzake de strijd tegen het dagelijks
geweld tegen kinderen in ontwikkelingslanden, 10 december 2009, nr. 4-1537/1.
169
Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota ontwikkelingssamenwerking, 18
november 2009, nr. 52-2225/021.
Of de opname van het dagelijks geweld tegen kinderen in het Zuiden in de beleidsnota van de
minister van Ontwikkelingssamenwerking ook een effect heeft gehad in de praktijk, is echter
betwijfelbaar.
82
5.3.7. Zittingsperiode 53 (2010-2014)
a. Schematisch overzicht

Regering:
 Eerste minister: Elio Di Rupo (dit door moeizame onderhandelingen pas vanaf 6
december 2011).
 Bevoegde ministers:170
-
Tot februari 2011: Charles Michel (MR)
-
Februari 2011 - december 2011: Olivier Chastel (MR)
-
December 2011 - januari 2013: Paul Magnette (PS)
-
Vanaf januari 2013: Jean-Pascal Labille (PS)
 Samenstelling regering: PS/ CD&V/ MR/ sp.a/ Open Vld/ cdH

Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Kamer:
Soort document
Kinderrechten
Wetgevend bestanden
Schriftelijke vragen en
antwoorden
Interpellaties en mondelinge
vragen
15
28
Kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
2
10
4
1

Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Senaat:
Soort document
Kinderrechten
Kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
Wetgeving
Vragen
116
64
5
6
Totaal aantal stukken
betreffende kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking
in Kamer en Senaat: 24
170
In deze periode volgden de bevoegde ministers elkaar snel op. Dit is te wijten aan het feit
dat ze hun post als minister van Ontwikkelingssamenwerking inruilden voor een andere
functie: Charles Michel werd partijvoorzitter van de MR, Olivier Chastel verkreeg een nieuwe
post al minister van Begroting en Administratieve vereenvoudiging en Paul Magnette ruilde
zijn ministerportefeuille voor de burgemeesterssjerp van Charleroi.
83

Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking per thema:
Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking
24
Kindsoldaten
Dagelijks geweld tegen kinderen
Kinderrechten algemeen
Bescherming van het kind
Besnijdenis
Gevangen kinderen
Gedwongen huwelijken
Onderwijs
Uitbuiting kinderen door marabouts in Senegal
Geboorteregistratie
Kinderarmoede Djibouti
Kinderarbeid
5
3
3
3
2
2
1
1
1
1
1
1

Thema’s: onderverdeling per soort document en resultaat:
Thema
Soort document
Resultaat
Kindsoldaten
Vraag Kamer
Vraag Kamer
Vraag Kamer
Vraag Senaat
Vraag Senaat
Voorstel van resolutie Kamer
Voorstel van resolutie Senaat
Vraag Senaat
Vraag Kamer
Vraag Kamer
Voorstel van resolutie Senaat
Vraag Kamer
Vraag Kamer
Voorstel van resolutie Senaat
Voorstel van resolutie Senaat
Vraag Senaat
Vraag Kamer
Vraag Senaat
Voorstel van resolutie Kamer
Voorstel van resolutie Senaat
Vraag Kamer
Vraag Senaat
Vraag Kamer
Vraag Kamer
Beantwoord
Beantwoord
Beantwoord
Beantwoord
Onbeantwoord
Vervallen
Vervallen
Beantwoord
Beantwoord
Beantwoord
Aangenomen
Onbeantwoord
Onbeantwoord
Aangenomen
Aangenomen
Beantwoord
Beantwoord
Beantwoord
Vervallen
Aangenomen
Beantwoord
Beantwoord
Beantwoord
Beantwoord
Dagelijks geweld
Kinderrechten algemeen
Bescherming van het kind
Besnijdenis
Gevangen kinderen
Gedwongen huwelijken
Onderwijs
Uitbuiting door marabouts
Geboorteregistratie
Kinderarmoede Djibouti
Kinderarbeid
84
b. Toelichting
Hoewel het aantal parlementaire stukken inzake kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking
hoog blijft in vergelijking met alle andere zittingsperiodes, leid ik uit verschillende elementen
af dat de aandacht binnen het parlement voor deze thematiek terugloopt.
De verminderende aandacht blijkt ten eerste uit een louter kwantitatieve analyse. Waar over
kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking in de vorige zittingsperiode nog 33 stukken
werden geteld, daalt dit in deze zittingsperiode tot 24. Ook gedurende zittingsperiode 53
werden steeds minder resoluties of vragen over deze thematiek ingediend. In 2010 werden
nog dertien stukken inzake kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking geteld, in 2011
verminderde dit tot zeven stukken en dit liep in 2012 zelfs terug tot twee. In 2013 en de eerste
helft van 2014 kwamen de rechten van het kind in ontwikkelingssamenwerking in nog amper
vier stukken aan bod.171
De dalende belangstelling voor het onderwerp blijkt verder uit het feit dat het thema
kinderrechten
in
de
beleidsnota’s
van
de
verschillende
ministers
van
ontwikkelingssamenwerking niet meer voorkomt, terwijl dit steeds een apart hoofdstuk was in
de nota’s die tussen 2005 en 2010 werden opgesteld.172 De ministers uit deze zittingsperiode
wensten vooral werk te maken van voedselzekerheid, de gelijke rechten voor mannen en
vrouwen of de strijd tegen klimaatverandering,.173
Tot slot blijkt dat in de eerste tekstontwerpen voor de nieuwe wet betreffende de Belgische
ontwikkelingssamenwerking kinderrechten zelfs niet meer werden vernoemd. Na intensief
gelobby van Sabine de Bethune, haar medewerkers en verscheidene ngo’s, werden ze
uiteindelijk wel opgenomen, maar niet langer als een transversaal of afzonderlijk thema. Het
thema kinderrechten maakt sinds de wet van 2013 deel uit van de brede en veelomvattende
titel mensenrechten.174
***
171
Zie werkdossier.
Zie bijvoorbeeld: Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota
ontwikkelingssamenwerking, 18 november 2009, nr. 52-2225/021.
173
Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota overheidsbedrijven,
wetenschapsbeleid, ontwikkelingssamenwerking en grootstedenbeleid, 23 december 2011, nr.
53-1964/021 en Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota overheidsbedrijven,
wetenschapsbeleid, ontwikkelingssamenwerking, belast met grote steden, 20 december 2012,
nr. 53-2586/002.
174
Interview met Sabine de Bethune. Brussel, 14 mei 2014.
172
85
In de toelichting bij de vorige zittingsperiodes werden verschillende keren de omstandigheden
beschreven die aanleiding hadden gegeven tot de parlementaire documenten. Dit gebeurde
steeds globaal, daar het weinig toegevoegde waarde zou hebben om telkens een volledig en
gedetailleerd overzicht op te nemen. Niettemin sluit ik de analyse van de parlementaire
inbreng af met een dergelijk overzicht voor de laatste zittingsperiode, om heel concreet de
diverse en uiteenlopende aanleidingen te illustreren.
Thema
Aanleiding
Kindsoldaten
- Verklaring van Ndjamena betreffende kindsoldaten in Tsjaad
- Rapport van het VS State Department
- Kindsoldaten in het Lord's Resistance Army
- Rapport UNICEF over kindsoldaten
- Situatie in Soedan, Congo en Oeganda
- Opvolging van de gedachtewisseling in het parlement en
resoluties betreffende het dagelijks geweld tegen kinderen uit
zittingsperiode 52.
Dagelijks geweld tegen
kinderen
Kinderrechten
algemeen
- Kinderrechten als transversaal thema wordt te weinig
geïmplementeerd
- Nieuwe wet ontwikkelingssamenwerking
- 20 jaar IVRK
Bescherming van het
kind
- Nieuwe regelgeving in Congo-Brazzaville over de bescherming
van het kind en de reactie van UNICEF daarop
- Moord op albinokinderen in Afrika zorgt ervoor dat senator
Fatiha Saïdi extra bescherming vraagt voor albino’s .
Besnijdenis
- Programma van UNICEF en UNFPA ‘Female genital
mutilation/cutting: accelerating change’.
- Internationale dag van nultolerantie tegen vrouwelijke
verminking
Gevangen kinderen
- Uiteenzetting van Peter Adriaanssens betreffende opgesloten
kinderen in Palestina
- Aflevering in Terzake over een kindergevangenis in Kampala
(Oeganda)
Gedwongen huwelijken - Rapport van UNICEF betreffende deze thematiek
- Actualiteit Yemen: jong meisje gestorven bij het baren van haar
kind (zwanger geraakt in een gedwongen huwelijk)
Onderwijs
- UNICEF-campagne ‘Noodschoolcampagne’
Uitbuiting van kinderen - Problematiek die werd meegedeeld aan parlementslid
door marabouts in
Senegal
Geboorteregistratie
- Problematiek die werd meegedeeld aan parlementslid
Kinderarmoede in
- UNICEF-rapport dat handelt over de kinderarmoede in dit OostDjibouti
Afrikaans land
Kinderarbeid
- Campagne ‘Stop kinderarbeid’ van de IAO
86
In deze lijst wordt UNICEF meerdere keren vernoemd. Deze organisatie gaf echter niet
alleen impulsen aan het parlement om aandacht te besteden aan bepaalde onderwerpen, ze
bleek
ook
de
belangrijkste
weg
te
zijn
waarlangs
kinderrechten
in
ontwikkelingssamenwerking in de praktijk werden verwezenlijkt. Doorheen de verschillende
zittingsperiodes
bevatte
het
antwoord
van
de
bevoegde
minister
van
Ontwikkelingssamenwerking op vragen naar welke inspanningen de Belgische regering deed
inzake kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking, immers veelvoudig een verwijzing naar
de multilaterale samenwerking met UNICEF en de bedragen die ze als
multilaterale
partnerorganisatie verkreeg van de Belgische overheid.175
Het belang van de multilaterale samenwerking met UNICEF wordt in een antwoord van
minister Olivier Chastel op een vraag van Ingeborg De Meulemeester treffend geïllustreerd:
“Kinderrechten zijn en blijven altijd een prioritair thema voor de Belgische
Ontwikkelingssamenwerking. De belangrijkste inspanningen die België levert ten
behoeve van de kinderrechten gebeuren binnen de multilaterale en nietgouvernementele ontwikkelingssamenwerking”.176
175
Zo wordt bijvoorbeeld in de antwoorden op de vragen naar welke acties België
onderneemt in de strijd tegen kindsoldaten of wat België doet aan de problematiek inzake het
dagelijks geweld tegen kinderen in het Zuiden, steeds verwezen naar de financiële bijdragen
aan UNICEF in het kader van de multilaterale samenwerking.
De bijdragen aan UNICEF uit de Belgische begroting betroffen bijvoorbeeld in 2008 4,5
miljoen euro, in 2010 18,6 miljoen euro, in 2012 18,8 miljoen euro en in 2014 17 miljoen
euro.
176
Parlementair Document, Kamer, Mondelinge vraag van Ingeborg de Meulemeester
betreffende de toepassing van het transversaal thema ‘de rechten van het kind’ in de
Belgische ontwikkelingssamenwerking, 6 juli 2011, nr. 53-290.
87
6. Evaluatie van de parlementaire inbreng
Op basis van de analyse van de documenten van de Kamer en Senaat kunnen de krachtlijnen
en de kenmerken van de parlementaire inbreng worden bepaald. Daarbij maak ik in functie
van het besluit van het onderzoek ook verschillende kritische kanttekeningen. Om het risico
uit te sluiten dat de parlementaire documenten een vertekend beeld zouden geven van de
realiteit, heb ik mijn bevindingen uit de analyses verder afgetoetst in verschillende interviews.
De resultaten van die evaluatie heb ik verwerkt in acht afzonderlijke onderzoeksbevindingen
die weliswaar onderling vaak nauw met elkaar verbonden zijn:
1.
Een aanzienlijke invloed van verdragen
2.
Een thema zonder partijpolitiek belang
3.
Vereiste van persoonlijk engagement
4.
Impact van media, ngo’s en toevallige factoren
5.
Een focus op kindsoldaten
6.
Een bijzondere aandacht voor Afrika
7.
Een problematische implementatie
8.
Gebrekkige opvolging van rapporten
Deze vaststellingen worden hieronder een voor een verder geduid en onderbouwd.
88
6.1. Een aanzienlijke invloed van verdragen
Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking komen in het parlement frequent aan bod in
een juridische context. Meerdere parlementaire stukken handelen over het ratificeren van
betrokken internationale verdragen. Het gaat dan onder meer om besprekingen naar
aanleiding van de goedkeuring van het aanvullend protocol bij het IVRK inzake kindsoldaten
(zie 3.2.4.) of van IAO-conventie nr. 182 inzake kinderarbeid (zie 5.3.4.), en om vragen of
resoluties die er bij de regering op aandringen de ratificatieprocedure te bespoedigen. Een
meer concreet voorbeeld is dat zowel in de Kamer als in de Senaat in 2002 alles in het werk
werd gesteld om het Facultatief Protocol inzake kindsoldaten te ratificeren alvorens de
buitengewone zitting over kinderen van de VN zou plaatsvinden.
De verslagen en rapporten van de VN en haar gespecialiseerde organisaties UNICEF en de
IAO die handelen over de implementatie van de voornoemde verdragen, zijn eveneens een
belangrijke inspiratiebron voor het parlement. Enkele voorbeelden zijn:
- In zittingsperiode 49 (1995-1999) werd door J. Lefevere (PS) en A. Hermans (CVP) een
voorstel van resolutie inzake kinderarbeid ingediend, waarin als aanleiding werd
verwezen naar rapport VI (1) van de IAO over kinderarbeid in ontwikkelingslanden.177
- In zittingsperiode 52 (2007-2010) leidde het UNICEF-rapport ‘Birth Registration: right
from the start’ tot het aannemen van een resolutie betreffende geboorteregistratie in de
Senaat.178
- In zittingsperiode 53 (2010-2014) verkreeg de bestrijding van genitale verminking bij
vrouwen specifieke aandacht in de Senaat via het programma ‘Female Genital
Mutilation/Cutting Accelerating Change’ van UNICEF en UNFPA.179
177
Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie inzake kinderarbeid, 7 mei 1998,
nr. 49-1533/1.
178
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende de problematiek van
geboorteregistratie, 24 januari 2008, nr. 49-526/1.
179
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende de bestrijding van
vrouwelijke genitale verminking, 24 maart 2011, nr. 53-896/1.
89
Omdat de Senaat zich gedurende de onderzoeksperiode ten aanzien van de Kamer profileerde
door een leidende rol op te nemen in internationale, interregionale en ethische kwesties - en
dit bij uitstek het geval is voor verdragen die betrekking hebben op kinderrechten - kon
worden aangenomen dat de meeste parlementaire documenten bij die instelling zouden
worden geteld. Op basis van de schematische overzichten is dit inderdaad het geval. Dit zou
evenwel een weinig rooskleurig perspectief bieden omdat de Senaat als gevolg van de zesde
staatshervorming na de verkiezingen van 25 mei 2014 geen bevoegdheden terzake meer heeft.
Er kan dan in vraag worden gesteld of de Kamer wel bereid zal worden gevonden om even
actief op te treden op het domein van kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking. De
analyse toont echter aan dat de parlementaire initiatieven op dat domein in hoofdzaak zijn toe
te schrijven aan het persoonlijk engagement van bepaalde parlementsleden (zie 6.3.), en als
dusdanig geen verband houden met de rol van de Kamer of de Senaat. In de sterk
gereduceerde rol van de Senaat na 25 mei 2014 zie ik bijgevolg geen directe reden tot
ongerustheid. Hopelijk wordt dit bevestigd.
6.2. Een thema zonder partijpolitiek belang
Uit de analyse van de parlementaire documenten blijkt dat er doorheen de onderzoeksperiode
tussen de regering en de oppositie of tussen de politieke partijen onderling op geen enkel
ogenblik noemenswaardige spanningen bestonden over het thema kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking:
- Het belangrijke wetsvoorstel om kinderrechten als vierde transversaal thema op te nemen
in de wet van 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking - ingediend door
een senator van een oppositiepartij - werd mee ondersteund door senatoren uit
regeringspartijen, en werd naderhand goedgekeurd zonder ideologisch debat.
- Geen enkele minister van Ontwikkelingssamenwerking werd over het thema
geïnterpelleerd. Een interpellatie is een krachtig controlemiddel van het parlement
waarmee een minister ter verantwoording wordt geroepen voor het gevoerde beleid. De
vaststelling dat het controlemiddel niet werd gebruikt, geeft aan dat het parlement het
kennelijk niet noodzakelijk heeft geacht om het regeringsbeleid op het vlak van
kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking fundamenteel ter discussie te stellen.
90
- Tussen 1989 en 2014 werden 33 resoluties ingediend over het thema. De partijpolitieke
kleur van de initiatiefnemer(s) van de resoluties - die tot doel hebben het beleid van de
regering of een bepaalde minister bij te sturen in de vorm van aanbevelingen - had geen
enkele aantoonbare band met de partijpolitieke samenstelling van de regering, en werd met
andere woorden niet als een oppositiewapen gehanteerd.
- Tussen 1989 en 2014 werden ook 59 parlementaire vragen over het thema ingediend.
Daarvan werden 54 vragen door de minister beantwoord. In vergelijking met andere
beleidsthema’s is dit een heel hoog aantal, wat eveneens een indirecte aanwijzing is voor
de vaststelling dat het hier niet om een partijpolitiek gevoelige kwestie gaat. 180
De voorgaande vaststellingen kunnen echter evengoed worden aanzien als bewijs voor een
weinig slagkrachtig parlement. Tijdens de onderzoeksperiode werden immers slechts drie
wetsvoorstellen ingediend die rechtstreeks betrekking hebben op het integreren van
kinderrechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking en komt dit thema hoofdzakelijk
aan bod in vragen en resoluties. De kracht van deze instrumenten blijkt echter beperkt te zijn.
Een geïnterviewd parlementslid stelde bijvoorbeeld dat de parlementaire vragen weinig zin
hadden omdat daarop vaak slechts een onbeduidend en inhoudsloos antwoord werd
verstrekt.181 In dezelfde zin verklaarde een volksvertegenwoordiger in de Kamer dat “de
kelders van het Parlement volgestouwd zijn met allerlei resoluties. Het opsommen van
aanbevelingen
en
actiepunten
waarover
bijna
iedereen
het
eens
is,
is
een
gemakkelijkheidsbod.”182 Dit wordt verder versterkt door de vaststelling dat een derde van de
ingediende resoluties (bij het ontbinden van het parlement voor de verkiezingen) kwam te
vervallen zonder gevolg:
180
Bij partijgevoelige kwesties laten antwoorden vaak lang op zich wachten, of wordt geen
antwoord gegeven op de vraag.
181
Interview met Ingeborg De Meulemeester, 23 april 2014. Een ander geïnterviewd
parlementslid nuanceerde dit beeld, en merkte bijvoorbeeld op dat er in de praktijk een
verschillend effect is tussen een mondelinge en een schriftelijke vraag. Mondelinge vragen
zouden iets meer impact hebben omdat ze bij de aanvang van een commissievergadering of de
plenaire vergadering worden behandeld en zo tot een korte discussie kunnen leiden. Ook zijn
meerdere mensen getuige van het antwoord van de minister en kunnen zij later terugkoppelen
naar het antwoord dat werd gegeven op een vraag (Interview met Sabine de Bethune. Brussel,
14 mei 2014).
182
Parlementair Document, Senaat, Conferentie ‘Stop het geweld tegen kinderen in het
Zuiden’, 12 mei 2009, nr. 4/1349-1.
91
Aantal ingediende resoluties Aantal aangenomen
resoluties
33
21
Aantal vervallen resoluties
12
Het is echter nogal overdreven de zwakte van ons parlement aan de kaak te stellen. Ligt het
immers door de aard van het thema niet meer voor de hand om aan te nemen dat het geen
speerpunt is van partijpolitieke programma’s, en precies daarom minder aanleiding geeft tot
parlementair initiatief?183 En wijst het laag aantal wetsvoorstellen er niet veeleer op dat het
wettelijk kader met betrekking tot de implementatie van kinderrechten in de Belgische
ontwikkelingssamenwerking al maximaal was ingevuld door de verplichting het als
transversaal thema over alle programma’s en acties heen toe te passen? De concrete
uitvoering hiervan is immers geen taak meer van het parlement, maar van de regering en de
administratie (zie daarover 6.7.).
6.3. Een vereiste van persoonlijk engagement
Bij de analyse van de parlementaire documenten over kinderrechten valt op dat zowel in de
Kamer als in de Senaat nagenoeg alle initiatieven uitgaan van een beperkt aantal
parlementsleden. In de Kamer kan bijvoorbeeld worden verwezen naar de inspanningen van
Dirk Van der Maelen (sp.a), Denis Ducarme (MR) of Ingeborg de Meulemeester (N-VA). In
de Senaat valt vooral het sterke engagement van CD&V-senator Sabine de Bethune op, met
bijvoorbeeld voorstellen om kinderrechten op te nemen in de grondwet of om een kindertoets
in te stellen op de federale begroting.184 Ze hield de aandacht voor de thematiek ook levendig
door ministers regelmatig te vragen welke maatregelen ze hadden genomen om het respect
voor kinderrechten te waarborgen, en welke middelen ze daarvoor hadden vrijgemaakt in hun
begroting. Ook diende ze resoluties in die handelden over het dagelijks geweld tegen
kinderen, seksuele verminking of geboorteregistratie. Van bijzonder belang was haar
wetsvoorstel van 2005 om de rechten van het kind op te nemen als transversaal thema voor de
ontwikkelingssamenwerking. In 2013 zette zij zich opnieuw sterk in opdat kinderrechten
expliciet vernoemd bleven in de nieuwe wet ontwikkelingssamenwerking (zie 4.1).
183
Aandacht voor de rechten van het kind is immers een sympathiek thema waar politici
moeilijk tegen gekant kunnen zijn.
184
Daarnaast hebben ook andere senatoren zich ingezet voor deze thematiek. Hierbij kan
bijvoorbeeld worden verwezen naar Erika Thijs (CD&V), Nele Lijnen (Open VLD) of
voormalig minister van Ontwikkelingssamenwerking Armand De Decker (MR). Sabine de
Bethune heeft echter een leidende rol gespeeld.
92
Een persoonlijk engagement van parlementsleden is zonder meer essentieel. Het gaat hier
immers niet om een thema waarrond zij zich als politicus kunnen profileren, en in de
verkiezingsstrijd zal hun inzet voor het integreren van kinderrechten in de Belgische
ontwikkelingssamenwerking wellicht slechts een handvol stemmen opleveren.185
6.4. De impact van media, ngo’s en toevallige factoren
 Als gevolg van de zaak-Dutroux en de daarop volgende Witte Mars kwam een brede
volksbeweging tot stand die ijverde voor een betere bescherming van de rechten van kinderen.
Als reactie werd al op korte termijn een interministeriële Conferentie voor de bescherming
van de Rechten van het Kind georganiseerd, en werden zowel de Nationale Commissie tegen
Seksuele Uitbuiting van Kinderen en de organisatie Child Focus opgericht. Maar ook daarna
bleven de gevolgen van de Witte Mars nog lang doorzinderen in het parlementaire werk. Bij
de analyse van de parlementaire documenten werd er bijvoorbeeld op gewezen dat de Witte
Mars de voedingsbodem was om kinderrechten expliciet op te nemen in artikel 22bis van de
Belgische Grondwet.
Een rechtstreekse band tussen de gevolgen van de Witte Mars en de aandacht voor
kinderrechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking heb ik bij de analyse van de
parlementaire documenten niet vastgesteld. Niettemin ben ik van oordeel dat het een factor is
geweest die op lange termijn mee een draagvlak heeft gecreëerd om in België alle initiatieven
inzake kinderrechten te stimuleren en te ondersteunen.

De actualiteit, zeker indien ze een weerslag vindt in de media, vestigt de aandacht van de
parlementsleden op specifieke onderwerpen.186 Zo verkreeg de problematiek van
straatkinderen in Brazilië in zittingsperiode 48 (1991-1995) grote belangstelling van het
parlement naar aanleiding van de uitzending van een documentaire, werd bijzondere aandacht
besteed aan kinderarbeid als gevolg van de ‘Wereldmars tegen kinderarbeid’ van mei 1998,
en resulteerde de tienjarige verjaardag van het IVRK in een parlementair debat over
kinderrechten. Ook het lot van kindsoldaten moet hier zeker worden vermeld (zie 6.5).
185
Na vier jaar is het nochtans veelal de bedoeling om opnieuw verkozen te kunnen worden,
waartoe je over een programma moet beschikken dat de kiezers aanspreekt (Interview met
Ingeborg De Meulemeester. Brussel, 23 april 2014 en Interview met Dirk Van der Maelen.
Geraardsbergen, 5 mei 2014).
186
Interview met Sabine de Bethune. Brussel, 14 mei 2014.
93

De campagnes en rapporten van ngo’s leiden regelmatig tot parlementaire initiatieven. In het
verleden was dit bijvoorbeeld het geval met de ‘Red Hands’-campagne van de Belgische
Coalitie tegen het Gebruik van Kindsoldaten of met rapporten van Save the Children en
Human Rights Watch.187 Drie Belgische ngo’s - ECPAT België, UNICEF België en Plan
België - lagen bovendien aan de basis van het wetsvoorstel om kinderrechten als transversaal
thema op te nemen in de Belgische wet ontwikkelingssamenwerking. Ook richtten ze een
Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking op, met als doel druk uit te oefenen
op de overheid om die wetswijziging ook in de praktijk om te zetten.
Ngo’s - die doorgaans over meer knowhow beschikken inzake kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking dan individuele parlementsleden - spelen dus een essentiële rol
in het bevorderen van het bewustwordingsproces binnen het parlement en in het nemen van
concrete initiatieven.188
6.5. Een focus op kindsoldaten
Als parlementaire documenten over kinderrechtenschendingen in ontwikkelingslanden
handelen, gaat het vrijwel steeds om extreme situaties zoals kindsoldaten, kinderarbeid of het
seksuele geweld tegen en de seksuele uitbuiting van kinderen, of - vanaf zittingsperiode 52
(2007-2010) - om het dagelijks geweld tegen kinderen (bijvoorbeeld in resoluties na de
conferentie ‘Stop het geweld tegen kinderen in het Zuiden’). Slechts uitzonderlijk gaat de
aandacht uit naar andere specifieke kinderrechten: onderwerpen als geboorteregistratie of
onderwijs kwamen amper drie keer aan bod.189
Vooral de focus op de problematiek van kindsoldaten is opvallend, en dit over alle
zittingsperiodes heen. De interviews gaven aan dat die bijzondere interesse in de eerste plaats
is toe te schrijven aan het sterk visueel en tastbaar karakter van het thema, zeker in
vergelijking met andere schendingen van kinderrechten die veel abstracter zijn (bijvoorbeeld
187
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Hilde Vautmans betreffende kindsoldaten, 5
februari 2009, nr. 520805.
188
In het interview met Dirk Van der Maelen werd dit opnieuw aangetoond. Van der Maelen
vermeldde dat hij door ngo Plan International was gevraagd om binnen het parlement meer
aandacht te besteden aan het belang van kleuter- en lager onderwijs binnen
ontwikkelingssamenwerking.
189
Opmerking: hiermee wordt gedoeld op de aandacht van het parlement voor deze thema’s.
In het ontwikkelingsbeleid verwerven onderwerpen als onderwijs in het kader van de MDG’s
immers centrale aandacht.
94
een gebrek aan inspraak).190 Die visibiliteit zorgt voor aandacht in de media die de publieke
opinie kan beroeren, en wekt ook binnen het parlement snel de nodige goodwill op om
initiatieven te nemen (bijvoorbeeld het stemmen van een resolutie).191 Verhelderend vond ik
vooral de toelichting dat die welwillendheid bij politici in de hand wordt gewerkt omdat het
thema kindsoldaten ‘quick wins’ mogelijk maakt: met een bepaald budget kunnen op een
redelijke termijn concrete resultaten worden bereikt, door bijvoorbeeld een aantal
kindsoldaten te demobiliseren en een re-integratieprogramma van een aantal weken te laten
doorlopen. Zo kan een cijfer worden geplakt op het aantal geredde kinderen en wordt
beantwoord aan de nood dat hulp snel concrete resultaten bereikt, al rijzen natuurlijk vragen
over de duurzame resultaten van een dergelijke aanpak.192
De problematiek van kindsoldaten kent ook veel weerklank op het internationale forum.
Parlementsleden onderstrepen de relevantie van hun vragen of resoluties vaak door te
verwijzen naar initiatieven die al op internationaal vlak werden genomen, zoals het Facultatief
Protocol over Kindsoldaten, waar België sinds 2002 partij bij is, de resoluties van de VNVeiligheidsraad betreffende kindsoldaten, of de verschillende internationale conferenties over
het thema (zoals deze in Kaapstad in 1997 of in Parijs tien jaar later).
6.6. Een bijzondere aandacht voor Afrika
Als een parlementair initiatief over kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking betrekking
heeft op een land of regio, dan situeert dat land of die regio zich vrijwel steeds op het
Afrikaanse continent. Dit lijkt evident omdat het parlement er bij wet zelf voor heeft gekozen
om de Belgische ontwikkelingssamenwerking hoofdzakelijk op dat continent te richten:
dertien van onze achttien partnerlanden zijn Afrikaanse landen (zie 4.1.4.). Die keuze vindt
dan
ook
nadrukkelijk
zijn
weerslag
in
het
regeringsbeleid.
De
minister
van
Ontwikkelingssamenwerking stipte bijvoorbeeld in zijn beleidsnota voor 2012 aan dat “de
190
Interview met Ingeborg De Meulemeester. Brussel, 23 april 2014 en Interview met Dirk
Van der Maelen. Geraardsbergen, 5 mei 2014.
191
Daarbij speelt in Vlaanderen ook mee dat een bekende journaliste (Els De Temmerman)
een project voor kindsoldaten in Oeganda heeft opgezet.
192
Interview met Wouter Vandenhole. Antwerpen, 6 mei 2014.
95
Belgische internationale samenwerking al lang een bijzondere aandacht heeft voor het
Afrikaanse werelddeel, en in het bijzonder voor het gebied van de Grote Meren.”193
Toch lijkt de bijzondere aandacht voor Afrika eerder gekoppeld te moeten worden aan de
sterke focus van het parlement op het lot van kindsoldaten (zie hierboven), een problematiek
die zich inderdaad in een aantal Afrikaanse partnerlanden voordoet. Dit blijkt ook uit de
vaststelling dat de kinderrechten in de overige partnerlanden in Azië (Vietnam) en LatijnsAmerika (Ecuador, Bolivia en Peru) in de loop van de onderzoeksperiode zelfs niet een keer
aan bod kwamen.194
6.7. Problematische implementatie van kinderrechten als transversaal thema.
In verschillende vragen bekritiseren parlementsleden dat in de praktijk nauwelijks gevolg
wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om kinderrechten doorheen alle programma’s
van de Belgische ontwikkelingssamenwerking in aanmerking te nemen.195 Dit wordt ook in
verschillende artikelen van ngo’s aangekaart, zoals in een Memorandum dat Plan België heeft
opgesteld naar aanleiding van de parlementsverkiezingen van 25 mei 2014. Hierin luidt het
dat ondanks het gegeven dat de Belgische wetgever zich reeds in 2005 duidelijk uitsprak over
het prioritaire belang van kinderrechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking, daarvan
op het terrein weinig te merken valt: “Plan België vraagt dat deze goede intenties eindelijk in
de praktijk worden omgezet en dat er duidelijkheid komt over de manier waarop de Belgische
ontwikkelingssamenwerking hier werk van zal maken”.196 De rechten van kinderen in
ontwikkelingssamenwerking werden doorheen de onderzochte periode dan ook vooral via de
193
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Beleidsnota Ontwikkelingssamenwerking van 23
december 2011”, http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/beleidsnota_magnette_tcm314158740.pdf (geraadpleegd op 3 maart 2014).
194
In praktijk schenkt België echter wel aandacht aan de implementatie van kinderrechten in
deze landen. In de verslagen die de federale regering jaarlijks moet opstellen betreffende de
verwezenlijking van de Millenniumdoelstellingen, staat bijvoorbeeld het Belgisch project
“Praktijkgerichte vorming voor kwetsbare jongeren in Bolivia” beschreven. Bron: DGD.
“Jaarverslag 2010”, http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/dgd_jaarverslag_2010_tcm314131780.pdf (geraadpleegd op 5 maart 2014), p. 37.
195
Een verplichting die zowel in de wet van 1999 als in de wet van 2013 werd opgenomen,
door kinderrechten respectievelijk als een transversaal en een prioritair thema aan te duiden.
196
Plan België. “Memorandum Plan België”,
http://www.planbelgie.be/sites/default/files/news/attachments/568-plan-belgie-lanceertmemorandum-voor-de-verkiezingen-880.pdf (geraadpleegd op 24 april 2014), p. 2.
96
multilaterale weg verwezenlijkt, meer bepaald via de samenwerking van België met
UNICEF.197
De nodige instrumenten om de implementatie in de bilaterale samenwerking mogelijk te
maken, blijken inderdaad tot op vandaag nog steeds te ontbreken. De instrumenten die door
de overheid werden uitgewerkt, vertonen immers een gebrekkige werking:
 Met de strategienota ‘Eerbied voor de rechten van het kind in ontwikkelingssamenwerking’
van 2008 was het de bedoeling om met een lijst van aanbevelingen een leidraad aan te reiken
voor een praktische implementatie. In praktijk wordt deze nota echter weinig opgevolgd. Dit
wordt met een voorbeeld geïllustreerd. In aanbeveling 105 staat opgenomen dat het respect
voor kinderrechten aangekaart moet worden in de beleidsdialoog met het partnerland, en dat
de betrokken Belgische attachés het thema kinderrechten moeten opnemen bij de
voorbereiding van de ISP’s. In de samenwerkingsakkoorden worden kinderrechten echter, op
enkele zeldzame uitzonderingen na, niet opgenomen.198 Als verantwoording wordt vaak
verwezen naar de Verklaring van Parijs (2005): sinds die Verklaring heeft het Zuiden meer
ownership en wordt het ontbreken van een vermelding van kinderrechten in de akkoorden
verklaard door een gebrek aan interesse ervoor in het partnerland.199
Verschillende Belgische ngo’s wezen reeds in hun tweede alternatief rapport aan het CRK
(2010) op de gebrekkige implementatie van de strategienota: “Sinds de ondertekening van de
strategische nota is de implementatie ervan zeer beperkt gebleven. Van een echte
mainstreaming van de rechten van het kind in alle acties inzake ontwikkelingssamenwerking
is tot op heden geen sprake.” 200
197
Voor meer uitleg: zie 5.3.7.
Dit werd in alle interviews vermeld.
199
De verwijzing naar de Verklaring van Parijs duidt op het weinige belang dat de overheid
aan kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking hecht. Thema’s die België echt belangrijk
vindt bij ontwikkelingssamenwerking, zoals good governance, staan in alle
samenwerkingsakkoorden vermeld, of het partnerland daar mee akkoord is of niet. Bovendien
beschikt België eigenlijk over een voldoende juridische basis om kinderrechten op te nemen
in de samenwerkingsakkoorden: al onze partnerlanden zijn immers verdragspartij bij het
IVRK, en meerdere ook bij de aanvullende protocollen.
Bron: Interview met Sven Rooms. Brussel, 30 april 2014 en Interview met Marleen Bosmans.
Brussel, 8 april 2014.
200
Kinderrechtencoalitie Vlaanderen. “Alternatief rapport van de ngo’s over de toepassing
van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind”,
198
97
De strategienota is niet werkzaam omdat ze bestaat uit een lange lijst van 106 aanbevelingen
die grotendeels heel algemeen zijn geformuleerd. Zo vermeldt aanbeveling 34 dat België “in
zijn humanitaire hulp bijzondere aandacht zal hebben voor de bescherming van kinderen en
moeders” en moet ons land volgens aanbeveling 29 “partnerlanden aanmoedigen opdat
kinderen beschermd worden tegen discriminatie en stigmatisatie en toegang hebben tot een
kwalitatieve gezondheidszorg”. In deze twee voorbeelden worden dan wel algemene
richtlijnen meegegeven, maar ontbreekt elk concreet aanknopingspunt van hoe dit dan precies
in de praktijk moet worden omgezet.
Dergelijk instrumentarium werkt vanzelfsprekend weinig motiverend. Het veronderstelt ook
een grote vertrouwdheid met de techniek van de (kinder)rechtenbenadering waarvoor de
kennis op het terrein nog ontbreekt of ontoereikend is, en dit deels door een gebrek aan
opleiding, deels door de afwezigheid van stimuli, en deels door een gebrek aan interesse of
een groter vertrouwen in de klassieke benadering die eerder gericht is op feiten, empirie en
concrete resultaten dan op de verwezenlijking van rechten.201
Volgend citaat illustreert dit gegeven:
”Noch de administratie noch de ngo’s of uitvoerders van de bilaterale
ontwikkelingssamenwerking op het terrein hebben een duidelijk zicht op de wijze
waarop dit transversale thema in praktijk kan worden gebracht. Bovendien kampt het
thema net als een aantal andere thema’s met een bepaalde ‘vermoeidheid’ die er
bestaat
tegenover
de
proliferatie
van
transversale
thema’s
en
andere
rapporteringsverplichtingen. Eerder dan een aandachtspunt dat hen kan helpen hun
programma’s te verbeteren worden kinderrechten gezien als de zoveelste bijkomende
rapporteringsverplichting.”202
https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/explorer/Alternatief_rap
port_CODE_Kinderrechtencoalitie.pdf (geraadpleegd op 12 april 2014).
201
Interview met Sven Rooms. Brussel, 30 april 2014.
Marleen Bosmans vermeldde in het gesprek dat ook het BTC over te weinig middelen en
instrumenten beschikt om kinderrechten als transversaal thema toe te passen in de uitvoering
van zijn projecten. Om een effectieve implementatie te verzekeren, zijn volgens Marleens
Bosmans focal points nodig op de verschillende ambassades, waarbij mensen met voldoende
expertise inzake kinderrechten zich specifiek kunnen bezighouden met deze thematiek.
Om dit probleem gedeeltelijk te kunnen wegwerken, is sinds kort een infocyclus
‘kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking’ opgenomen in een voorbereidingsprogramma
van het BTC.
202
Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking. “Kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking”, p. 14.
98
 Ook het markersysteem - dat tot doel heeft de inspanningen inzake kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking in kaart te brengen - laat veel te wensen over:
“Er bestaat een ‘marker’ kinderrechten die in principe het gedeelte van de Official
Development Assistance (ODA) besteed aan kinderrechten moet meten, maar er zijn tot
op heden methodologische problemen bij het correct toepassen van de marker. Het
gevolg is dat er vooralsnog geen duidelijk zicht is op het budget dat aangewend wordt
voor kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking.”203
Verschillende van de geïnterviewde parlementsleden waren zelfs niet op de hoogte van het
bestaan van deze marker.
***
Daarnaast blijkt tevens het Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking, dat
buiten de overheid op initiatief van verschillende ngo’s ontstond, in de praktijk nog weinig
effect te hebben. Tussen 2007 en 2010 probeerde dit Platform de aandacht voor het thema
levendig te houden door bijvoorbeeld overleg te plegen met het bevoegde kabinet en
administratie of vragen te bezorgen aan verschillende parlementsleden. De invloed van het
Platform brokkelt echter af. Hoewel het een veertigtal leden telt, neemt maar een fractie ervan
effectief deel aan de vergaderingen en resten nog slechts enkele drijvende krachten, vooral de
oprichtende ngo’s. De beleidsmakers voelen zich weinig aangesproken, daar ze beseffen dat
het Platform geen sterk geoliede machine meer is en een reële drukkingskracht mankeert.
Bovendien besteedt het Platform minder aandacht aan het parlement, maar richt ze haar pijlen
op de beleidsuitvoerders. Vooral binnen de administratie en het BTC poogt ze het denkkader
inzake kinderrechten te introduceren. Hierbij hanteren de Vlaamse en Waalse ngo’s
verschillende stijlen om te lobbyen, wat in spanningen resulteert. Tot slot blijft het Platform
grotendeels geïsoleerd van de grote ontwikkelingskoepels zoals 11.11.11., terwijl erkenning
van zo’n koepels noodzakelijk is om sterk te staan binnen het ontwikkelingsveld.
203
Kinderrechtencoalitie Vlaanderen. “Alternatief rapport van de ngo’s over de toepassing
van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind”, p. 91.
99
Door al deze factoren mist het Platform voldoende slagkracht om zijn doelstellingen te
verwezenlijken, wat resulteert in een gebrekkige werking. In principe moet het Platform
bijvoorbeeld uitgenodigd worden bij de vergaderingen van de gemengde commissies, waar de
ISP’s worden vastgelegd. Deze vergaderingen zijn echter veelal het sluitstuk van een
onderhandelingsproces, waarbij de afspraken voor het samenwerkingsakkoord al vastliggen
en het Platform nog weinig tot geen inbreng heeft. Vaak wordt het Platform ook helemaal niet
of veel te laat uitgenodigd.204
6.8. Gebrekkige opvolging door het parlement van rapporten
Via verschillende rapportageverplichtingen kan het parlement kennis nemen van de praktische
implementatie van kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking.
Vooreerst is dit mogelijk via de wet van 1999 waarbij het ontwikkelingsbeleid in de
partnerlanden wordt getoetst aan de eerbied voor de rechten van de mens, en ook het respect
voor kinderrechten wordt geëvalueerd. Volgens artikel 3 van die wet moet de regering
jaarlijks een verslag neerleggen in de Kamer en de Senaat, waarin het resultaat van die
toetsingen wordt opgenomen.
Daarnaast moet de regering sinds de wet van 4 september 2002 jaarlijks een rapport opstellen
over de toepassing van het IVRK, met een evaluatie van de genomen maatregelen en een
actieplan
voor
het
komende
jaar.
De
verwezenlijking
van
kinderrechten
in
ontwikkelingssamenwerking maakt deel uit van dit verdrag, en dus bevat het rapport
informatie hoe de regering dit heeft aangepakt.
Tot slot biedt ook de vijfjaarlijkse rapportageverplichting aan het CRK een bron van
informatie
over
de
praktische
implementatie
van
kinderrechten
in
ontwikkelingssamenwerking.
204
Interview met Wouter Vandenhole. Antwerpen, 6 mei 2014. Professor Wouter Vandenhole
is zelf lid van het Platform.
100
In praktijk volgt het parlement deze rapporten echter niet meer op. De rapporten die de
regering volgens de wet van 1999 en de wet van 2002 jaarlijks moet voorleggen, worden
recent veelal samengetrokken over verschillende jaren.205 Dit kan grotendeels worden
toegeschreven aan de houding van het parlement: de ingediende rapporten worden niet meer
gelezen of bediscussieerd, en verdwijnen veelal zonder gevolg in het archief. Het is
vanzelfsprekend weinig motiverend voor ambtenaren om tijd te steken in het opstellen van
rapporten waar amper naar wordt gekeken. Noch in de Kamer, noch in de Senaat is er recent
enig initiatief genomen om de rapporten te bespreken.206
Daarnaast buigt het parlement zich ook niet over de rapporten die worden afgeleverd aan het
CRK, en houdt het zich al evenmin bezig met de aanbevelingen van het Comité aan België. 207
Zo gaat een drukkingsmiddel verloren om de aandacht voor kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking te stimuleren. Het Comité heeft het gebrek aan implementatie
van kinderrechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking immers reeds aangekaart. In
2010 was een van de aanbevelingen van het CRK dat België zijn beloftes moet nakomen om
enerzijds de 0,7%-norm te behalen en anderzijds om van kinderrechten een prioriteit van de
ontwikkelingssamenwerking te maken. Volgens het CRK werden deze nog te weinig op een
transversale manier aangepakt:
“Het Comité heeft de Belgische overheid dan ook aanbevolen om van kinderrechten
een prioriteit te maken in de samenwerkingsakkoorden tussen België en zijn
partnerlanden. Toch stellen wij vast dat in de jongste instructies aan de attachés, ter
voorbereiding van de gemengde commissies die moeten leiden tot de indicatieve
samenwerkingsprogramma’s, ‘gender’ en ‘governance’ als prioriteit naar voren
geschoven worden. Het transversaal thema ‘rechten van het kind’ wordt naar de
tweede rij gedrongen”. 208
205
Zo omhelst het vijfde rapport over de toepassing van het verdrag inzake de rechten van het
kind de periode 2007-2009.
206
Sabine de Bethune vermeldde in het interview dat deze rapporten al jaren niet meer
besproken zijn. (Interview met Sabine de Bethune. Brussel, 14 mei 2014).
207
Het opstellen en opvolgen van de rapporten is een taak die normaal wordt uitgevoerd door
de NCRK. In de praktijk zou deze commissie echter weinig functioneel werken (Bron:
Interview met Wouter Vandenhole. Antwerpen, 6 mei 2014). Ook sluit het bestaan van de
NCRK niet uit dat het parlement zich over de rapporten zou kunnen buigen. Dit gebeurde
bijvoorbeeld eenmalig ten tijde van de Werkgroep Kinderrechten in de Senaat.
208
Comité voor de Rechten van het Kind. “Slotbemerkingen België”,
http://www.unicef.be/_webdata/C.O._IVRK_NL_0_0.pdf (geraadpleegd op 2 mei 2014), p. 7.
101
Het CRK zou als internationaal controleorgaan een belangrijke rol kunnen spelen om de
implementatie van kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking te waarborgen. Via
aanbevelingen zoals hierboven kan een land worden aangespoord om meer aandacht te
besteden aan deze thematiek. De invloed van het Comité blijkt echter beperkt te zijn, en dit
grotendeels door de werking van het orgaan. Daar het CRK niet sanctionerend kan optreden,
bevatten de aanbevelingen vooral een moreel gezag. Dit wordt echter gecounterd door de
grote achterstand van het Comité: de lijst van aanbevelingen wordt vaak pas jaren later
opgesteld, waardoor deze niet meer actueel zijn en de overheden zich weinig geappelleerd
voelen ze op te volgen omdat de situatie vaak al gedateerd is en de aanbevelingen niet langer
van toepassing zijn. Ook focussen de aanbevelingen van het Comité zich vooral op de
binnenlandse context van de verdragspartijen, en wordt te weinig aandacht besteed aan hun
internationale samenwerking. De aanbevelingen zijn binnen Belgische binnenlandse context
vooral gericht aan de FOD Justitie. De FOD Ontwikkelingssamenwerking wordt amper
aangesproken.
102
7. Besluit
Met mijn onderzoek wilde ik de probleemstelling beantwoorden in hoeverre het Belgisch
parlement tijdens de voorbije kwarteeuw een voortrekkersrol heeft vervuld bij het
implementeren van kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking. De bevindingen met
betrekking tot beide onderzoeksvragen laten toe te stellen dat dit inderdaad het geval is.209 Het
antwoord is echter niet onverdeeld positief. Tot op vandaag is van de implementatie in de
praktijk weinig te merken, en de perspectieven voor de toekomst zijn geenszins rooskleurig.
Maar eerst ga ik verder in op het positieve luik.
Vanuit het principe dat het parlement maatschappelijk een voortrekkersrol kan en moet
vervullen, mag haar inbreng hier streng worden beoordeeld. Vanuit de meer realistische visie
dat het thema van kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking maatschappelijk nooit tot
een prioriteitenlijstje heeft behoord en zal behoren, is het voor vertegenwoordigers van het
volk - zeker in tijden van een economische en financiële crisis - een bijzondere uitdaging om
op dat domein toch verantwoordelijkheid op te nemen.
In dat opzicht komt het onderzoek tot een mooi palmares van parlementaire inbreng. Een
wetsvoorstel van een parlementslid - en geen regeringsinitiatief - heeft er toe geleid dat in alle
programma’s van de Belgische ontwikkelingssamenwerking prioritair aandacht moet worden
besteed aan de implementatie van kinderrechten. Het parlement ziet er ook vrij nauwgezet op
toe dat internationale richtsnoeren of verplichtingen die op het thema betrekking hebben, in de
Belgische rechtsorde worden opgenomen: regelmatig werd de regering er toe aangezet de
ratificatieprocedure van verdragen, conventies of protocollen te versnellen. En tot slot wijst
het parlement met vragen en resoluties de regering op specifieke onderwerpen, gaande van
internationale conferenties tot het behartenswaardige lot van welbepaalde groepen uitgebuite,
mishandelde of misbruikte kinderen (en in het bijzonder het lot van kindsoldaten in Afrika).
209
De dubbele onderzoeksvraag was of het federale parlement sinds 1989 het Belgisch beleid
inzake kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking rechtstreeks heeft aangestuurd of
bijgestuurd, en op welke specifieke aspecten of thema’s van het beleid die tussenkomsten dan
hoofdzakelijk betrekking hadden.
103
Aan de medaille is er echter ook een keerzijde. De parlementaire inbreng steunt op de fragiele
basis van het engagement van slechts enkele volksvertegenwoordigers en senatoren.
Daarnaast lijkt recent enige vermoeidheid te zijn opgetreden: het aantal parlementaire
initiatieven loopt terug, aan rapporten wordt nog nauwelijks aandacht besteed, en de werking
van het Kinderrechtenplatform stokt. Toch is dit niet echt verbazend: concrete resultaten
blijven immers uit.
Het uitblijven van resultaat mag evenwel niet op rekening van het parlement worden
geschreven. Het parlement heeft haar instrumentarium aangewend door kinderrechten op te
nemen in de Belgische wetten inzake ontwikkelingssamenwerking. De taak om dit in de
praktijk om te zetten, rust bij de regering en haar administratie, en werd ter harte genomen
door in 2008 een strategienota met aanbevelingen op te stellen. De nota bleek echter al snel
niet werkzaam te zijn, en sindsdien is nog weinig beweging te merken.
Ik durf te stellen dat er momenteel zelfs sprake is van een impasse. Alle rechtstreeks
betrokken actoren - parlement, regering, administratie en ngo’s - kijken naar elkaar. Een
uitweg lijkt niet onmiddellijk voorhanden. Recent werden bij de administratie wel enkele
bescheiden opleidingsinitiatieven opgestart, maar die bieden ten gronde weinig perspectief.
De kern van het probleem is immers gekend: het ontbreken van een bruikbaar
instrumentarium. In dat licht pleit ik voor een initiatief uit academische hoek.
Tijdens mijn onderzoekswerkzaamheden stootte ik op een heel goed uitgewerkte praktische
gids met voorbeelden en oefenmateriaal om de mensenrechtenbenadering toe te passen op zes
specifieke domeinen waaronder gender of noodhulp. Die gids werd in 2010 uitgewerkt door
de Harvard School of Public Health, in nauwe samenwerking met de United Nations
Population Fund (UNFPA) en met ervaringsdeskundigen, en werd afgetoetst door diverse
ngo’s.210 Hetzelfde stramien zou gevolgd kunnen worden om een praktisch instrument op te
stellen inzake kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking, dat mensen op het werkveld een
duidelijke leidraad aanreikt over hoe de rechten van kinderen in de partnerlanden
verwezenlijkt kunnen worden.
210
UNFPA. “A Human Rights-Based Approach to Programming”,
http://www.unfpa.org/webdav/site/global/shared/documents/publications/2010/hrba/hrba_man
ual_in%20full.pdf (geraadpleegd op 5 mei 2014).
104
8. Bibliografie
1. Primair Bronnenmateriaal
a. Interviews
Bosmans Marleen, Brussel, 8 april 2014, interview afgenomen door Laura Debyser.
De Bethune Sabine, Brussel, 14 mei 2014, interview afgenomen door Laura Debyser.
De Greve Hans, Brussel, 6 december 2013, interview afgenomen door Laura Debyser.
De Meulemeester Ingeborg, Brussel, 23 april 2014, interview afgenomen door Laura Debyser.
Rooms Sven, Brussel, 30 april 2014, interview afgenomen door Laura Debyser.
Vandenhole Wouter, Antwerpen, 6 mei 2014, interview afgenomen door Laura Debyser.
Van der Maelen Dirk, Geraardsbergen, 5 mei 2014, interview afgenomen door Laura
Debyser.
b. Parlementaire documenten 211
Kamer van volksvertegenwoordigers
- Wetgevende bestanden
Parlementair Document, Kamer, Wetsontwerp houdende goedkeuring van het Verdrag inzake
de Rechten van het Kind, 17 januari 1992, nr. 1568/1.
Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende de straatkinderen in
Brazilië, 16 juli 1993, nr. 48-1130/1.
Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende de ondertekening van de
UNICEF-agenda tegen oorlog door België, 25 juni 1996, nr. 49-0674/1.
Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie inzake kinderarbeid, 7 mei 1998, nr.
49-1533/1.
Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende de rechten van het kind in
de partnerlanden waarop het Belgische ontwikkelingsbeleid is gericht, 13 januari 2004, nr.
51-0672/001.
Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende de rechten van het kind
waarop het Belgische ontwikkelingsbeleid is gericht, 17 maart 2005, nr. 51-1656/001.
211
In dit onderdeel worden de bibliografische gegevens vermeld van alle stukken uit het
werkdossier. De analyses en vaststellingen werden immers gebaseerd op het geheel van deze
documenten.
105
Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende de toestand van
weeskinderen in Rwanda, 4 september 2006, nr. 51-2671/001.
Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende het strijken van borsten in
ontwikkelingslanden, 20 januari 2008, nr. 52-0743/001.
Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende de strijd tegen het
dagelijks geweld tegen kinderen in ontwikkelingslanden, 5 januari 2010, nr. 52-2344.
Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende de veroordeling van
meisjes die huwen op jonge leeftijd, 21 januari 2010, nr. 52-2377.
Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende de veroordeling van
huwelijken van jonge meisjes, 8 september 2010, nr. 53-0104.
Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie inzake de strijd tegen het dagelijks
geweld tegen kinderen in ontwikkelingslanden, 27 januari 2011, nr. 53-1136.
- Vragen
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Hugo Van Dienderen betreffende de moord in
straatkinderen in Brazilië, 17 juni 1992, nr. 21-0054.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Annemans betreffende vrouwenbesnijdenis, 13
oktober 1992, nr. 36-0181.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Dirk Van der Maelen betreffende kinderarbeid,
22 november 1999, nr. 50-0016.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Jacques Lefevere betreffende kinderarbeid, 31
december 1999, nr. 50-0016.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Leen Laenens betreffende de ratificatie van het
protocol inzake kindsoldaten, 31 mei 2001, nr. 50-9148.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Jef Valkeniers betreffende de kindsoldaten in
Congo, 27 juni 2001, nr. 50-4797.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Francis Van den Eynde betreffende de ratificatie
van het VN-protocol inzake kindsoldaten, 29 februari 2002, nr. 50-0232.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Annemie Turtelboom over de kinderrechten, 26
april 2004, nr. 51-2526.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Hilde Vautmans betreffende de bestrijding van
het gebruik van kindsoldaten, 13 juli 2004, nr. 51-3237.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Josée Lejeune over de rol van de kinderrechten in
het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking, 8 december 2004, nr. 51-4591.
106
Parlementair Document, Kamer, Vraag van François-Xavier de Donnea over de kindsoldaten
in Congo, 28 november 2006, nr. 51112643.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Christian Brotcorne betreffende kindsoldaten in
Oost-Congo, 22 januari 2008, nr. 5201432.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Hilde Vautmans betreffende kindsoldaten, 5
februari 2009, nr. 52-0805.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Dirk Van der Maelen betreffende kindsoldaten in
Congo, 1 juli 2009, nr. 52140140.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Dirk Van der Maelen betreffende kindsoldaten in
Congo, 13 juli 2009, nr. 52-0044.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende kinderrechten in de
partnerlanden, 6 augustus 2009, nr. 52-0047.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende kinderen in
gewapende conflicten in Burundi, 7 oktober 2009, nr. 52-0079.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende kinderen in
gewapende conflicten, 9 oktober 2009, nr. 52-0083.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Dirk Van der Maelen betreffende kindsoldaten in
Congo, 8 december 2009, nr. 52-0005.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende de rechten van het
kind, 20 december 2009, nr. 52-0017.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende genitale verminking,
5 januari 2010, nr. 52-0096.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende kindsoldaten, 5
januari 2010, nr. 52-1023.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende de kindsoldaten in
Congo, 26 januari 2010, nr. 52-0045.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende vrouwenbesnijdenis
in Afrika, 5 maart 2010, nr. 5-0064.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende kindsoldaten in
Congo, 11 maart 2010, nr. 52-0067.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Denis Ducarme betreffende kindsoldaten, 2
augustus 2010, nr. 53-0002.
107
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Denis Ducarme betreffende de kinderarmoede in
Djibouti, 23 augustus 2010, nr. 53-0029.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Denis Ducarme inzake de bescherming van
kinderen in Congo-Brazzaville, 10 augustus 2010, nr. 53-0019.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Denis Ducarme betreffende kinderarbeid, 23
augustus 2010, nr. 53-0030.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Eva Brems betreffende de kindsoldaten, 8
november 2010, nr. 53-0112.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Denis Ducarme betreffende de bescherming van
het kind in Congo-Brazzaville, 15 februari 2011, nr. 53-0001.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Eva Brems betreffende de kindsoldaten, 6 juni
2011, nr. 53-0168.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Ingeborg de Meulemeester betreffende de
toepassing van kinderrechten als transversaal thema, 6 juli 2011, nr. 5305405.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Dirk Van der Maelen betreffende kindgevangenen
in Palestina, 28 februari 2013, nr. 53-0414.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Dirk Van der Maelen betreffende kinderrechten in
ontwikkelingssamenwerking, 23 mei 2013, nr. 53-0363.
Parlementair Document, Kamer, Vraag van Ingeborg De Meulemeester betreffende de
uitbuiting van kinderen in Senegal door marabouts, 23 juli 2013, nr. 53-0467.
Senaat
- Wetgevende bestanden
Parlementair Document, Senaat, Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 7 februari 1994 om
het beleid van ontwikkelingssamenwerking te toetsen aan de eerbied voor de rechten van de
mens, 8 mei 1996, nr. 1-328/1.
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie om de invoer in België en de EU van
door kinderen vervaardigde goederen te verbieden, 1 oktober 1996, nr. 1-425/1.
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende kindsoldaten, 20 oktober
1998, nr. 1-1119/1.
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende kindsoldaten, 14 juli 1999,
nr. 2-9/1.
108
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van verklaring tot herziening van titel II van de
Grondwet, om nieuwe bepalingen in te voegen betreffende de rechten van het kind, 3 februari
2000, nr. 2-327/1.
Parlementair Document, Senaat, Wetsvoorstel tot instelling van een jaarlijkse rapportage over
de toepassing van het Verdrag inzake de rechten van het kind, 19 maart 2002, nr. 2-890/3.
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende seksuele verminkingen, 16
februari 2004, nr. 3-523/1.
Parlementair Document, Senaat, Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 8 van de wet van 25
mei 1999 betreffende de internationale samenwerking, met betrekking tot de aandacht voor
kinderrechten, 17 januari 2005, 3-988/1-55.
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie inzake de kinderen in gewapende
conflicten, 11 oktober 2005, nr. 3-1370/1-6.
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie inzake kinderhandel, kinderarbeid en
kindermisbruik, 25 november 2005, nr. 3-1443/1.
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende verkrachtingen en
seksuele geweldplegingen tegen vrouwen in het oosten van Congo, 19 december 2007, nr. 4486-1/6.
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende de problematiek van
geboorteregistratie, 24 januari 2008, nr. 4-256/1-4.
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie ter bestrijding van vrouwelijke
genitale verminking, 29 januari 2008, nr. 4-533/1-6.
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende de opvang van kinderen in
Bulgarije, 31 januari 2008, nr. 4-517/1-2.
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie inzake de overleving van kinderen in
ontwikkelingslanden, 16 december 2008, nr. 4-1071/1-4.
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende het twintigjarig bestaan
van het IVRK, 25 november 2009, nr. 4-1415/1.
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie inzake de strijd tegen het dagelijks
geweld tegen kinderen in ontwikkelingslanden, 20 december 2009, nr. 4-1537/1.
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie inzake de strijd tegen het dagelijks
geweld tegen kinderen in ontwikkelingslanden, 21 oktober 2010, nr. 5-370/1-2.
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende het twintigjarig bestaan
van het IVRK, 25 november 2010, nr. 4-1514/1-5.
109
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende de bestrijding van
vrouwelijke genitale verminking, 24 maart 2011, nr. 5-896/1-4.
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende de bescherming van
albino’s in Afrika, 22 november 2011, nr. 5-1349/1-5.
Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende de opname van onderwijs
als expliciete doelstelling bij humanitaire hulp, 29 mei 2013, 5-2119/1-5.
- Vragen
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune aan de minister van
ontwikkelingssamenwerking, oktober 1996, nr. 1347/8.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune aan de minister van
ontwikkelingssamenwerking, 6 juni 1998, nr. 1126/16.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende het tweede
Belgische rapport over de toepassing van het IVRK, 18 augustus 1998, nr. 1/198.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Philippe Mahoux betreffende kindsoldaten, 7 juni
2001, nr. 2/635.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Erika Thijs betreffende de ondersteuning van
demobilisatieprojecten voor kindsoldaten, 5 december 2002, nr. 2/909.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende kinderrechten, 17
februari 2003, nr. 2/2751.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Erika Thijs betreffende de demobilisatie en reintegratie van kindsoldaten, 21 januari 2005, nr. 3/2123.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende geboorteregistratie
in het Zuiden, 2 juni 2005, nr. 3/836.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Margriet Hermans betreffende kindsoldaten, 19
oktober 2006, nr. 3/1237.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Nele Lijnen betreffende het seksueel geweld tegen
kinderen in conflicten, 14 december 2006, nr. 3/1977.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Margriet Hermans betreffende het seksuele
misbruik van kinderen door hulpverleners en vredestroepen van de VN, 3 juni 2008, nr.
4/1025.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Marleen Temmerman betreffende kindersterfte, 3
juni 2008, nr. 4/1011.
110
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende de aandacht voor
kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking, 23 juni 2009, nr. 4/3656.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende de aandacht voor
kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking, 24 juni 2009, nr. 4/3634.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende het dagelijks
geweld tegen kinderen, 5 augustus 2009, nr. 4/3838.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Margriet Hermans betreffende kinderen in
weeshuizen in Bulgarije, 26 augustus 2009, nr. 4/036.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende de
geboorteregistratie in het Zuiden, 12 november 2009, nr. 4/94.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende seksuele
verminking, 17 februari 2010, nr. 4-7001.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Franco Seminara betreffende kindsoldaten, 8
april 2010, nr. 4/7454.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Bart Tommelein betreffende de kindsoldaten van
het LRA, 30 augustus 2010, nr. 5/33.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Nele Lijnen betreffende de kindergevangenis in
Oeganda, 4 oktober 2010, nr. 5/7118.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende het dagelijks
geweld tegen kinderen, 8 december 2010, nr. 5/95.
Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine Vermeulen betreffende
geboorteregistratie, 14 januari 2014, nr. 5/10864.
Andere
Parlementair Document, Kamer, Gedachtewisseling betreffende de problematiek van
kindsoldaten, 26 juni 1998, nr. 49-1630/001.
Parlementair Document, Kamer, Parlementaire werkgroep ‘Globalisering’ - Basisrapporten,
28 februari 2003, nr. 50-2330/001.
Parlementair Document, Kamer, Federale regeringsverklaring, 14 juli 2003, nr. 51-0020/001.
Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota van de minister van
ontwikkelingssamenwerking, 21 april 2008, nr. 52-0995/022.
Parlementair Document, Kamer, Gedachtewisseling over de Strategienota ‘Eerbied voor de
rechten van het kind in ontwikkelingssamenwerking’, 29 juli 2008, nr. 52-1403/001.
111
Parlementair Document, Senaat, Verslag over de zitting ‘Stop het geweld tegen kinderen in
het Zuiden’, 12 mei 2009, nr. 4-1349/1.
Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota ontwikkelingssamenwerking, 18
november 2009, nr. 52-2225/021.
Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota van de minister voor
Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid, Ontwikkelingssamenwerking en Grootstedenbeleid,
23 december 2011, nr. 53-1964/021, pp. 24-25.
Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota overheidsbedrijven,
wetenschapsbeleid, ontwikkelingssamenwerking, belast met grote steden, 20 december 2012,
nr. 53-2586/002.
c. Wetten en verdragen
ILO-conventie nr. 182 over de ergste vormen van kinderarbeid.
Link: http://www.ilo.org/public/english/standards/relm/ilc/ilc87/com-chic.htm.
Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
Link: http://www.kinderrechten.nl/images/13/194.pdf.
Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens.
Link: http://www.amnesty.nl/mensenrechten/encyclopedie/universele-verklaring-de-rechtende-mens-uvrm.
Wet betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal dienstig materieel en
daaraan verbonden technologie van 5 augustus 1991.
Link:http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1991080
568&table_name=wet.
Wet van 7 februari 1994 om het beleid van ontwikkelingssamenwerking te toetsen aan de
eerbied voor de rechten van de mens.
Link:http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1994020
732&table_name=wet.
Wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking.
Link:http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/wet_internationale_samenwerking_25051999_t
cm314-149062.pdf.
Wet van 4 september 2002 tot instelling van een jaarlijkse rapportage over de toepassing van
het verdrag inzake de rechten van het kind.
Link:http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=2002090
463&table_name=wet.
112
Wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische ontwikkelingssamenwerking.
Link:http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/Wet_Belgische_Ontwikkelingssamenwerking_1
9%20maart_2013_tcm314-221450.pdf.
d. Documenten van ngo’s en (internationale) instellingen
11.11.11. “Mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking zijn nauw met elkaar verbonden”,
http://www.11.be/component/one/artikel/detail/675 (geraadpleegd op 17 maart 2014).
African Union. “African Charter on the Rights and Welfare of the Child”,
http://www.au.int/en/sites/default/files/Charter_En_African_Charter_on_the_Rights_and_Wle
fare_of_the_Child_AddisAbaba_July1990.pdf (geraadpleegd op 20 maart 2014).
Amnesty International. “Amnesty International Report 2013. The state of the world’s human
rights”,http://files.amnesty.org/air13/AmnestyInternational_AnnualReport2013_complete_en.
pdf (geraadpleegd op 20 februari 2014).
Australian Council for International Development. “Reaching the next generation. Including
Children in the Australian Aid Porgram”, http://www.acfid.asn.au/resourcespublications/files/reaching-the-next-generation (geraadpleegd op 11 april 2014).
BTC. “Efficiëntie van de hulp”, http://www.btcctb.org/nl/effici-ntie-van-hulp (geraadpleegd
op 10 april 2014).
Comité voor de Rechten van het Kind. “Slotbemerkingen België”, 11 juni 2010,
http://www.unicef.be/_webdata/C.O._IVRK_NL_0_0.pdf (geraadpleegd op 2 mei 2014).
De Kamer. “Actiemiddelen van de Kamerleden in vraag en antwoord”,
http://www.dekamer.be/kvvcr/pdf_sections/jurid/actionN.pdf (geraadpleegd op 2 mei 2014).
De Kamer. “Infofiches”,
http://www.dekamer.be/kvvcr/showpage.cfm?section=/pri/fiche&language=nl&cfm=/site/ww
wcfm/info/info_fiche.cfm (geraadpleegd op 2 mei 2014).
De Senaat. “Rol van de Senaat”,
http://www.senate.be/www/?MIval=/index_senate&MENUID=14110&LANG=nl
(geraadpleegd op 2 mei 2014).
De Senaat. “Debat over de Rechten van het Kind van 19 november 1999”,
http://www.senaat.be/www/?MItabObj=pdf&MIcolObj=pdf&MInamObj=pdfid&MItypeObj
=application/pdf&MIvalObj=33575101 (geraadpleegd op 12 april 2014).
De Senaat. “Wijzigingen aan de Belgische Grondwet”,
http://www.senate.be/doc/const_nl.html#modif20081222 (geraadpleegd op 10 april 2014).
113
De Senaat. “Buitengewone zitting van de Verenigde Naties over kinderen te New York van 5
tot 10 mei 2002”, http://www.senate.be/doc/magazine/2002_9/n09-11.html (geraadpleegd op
7 april 2014).
De Senaat. “Een wereld geschikt voor kinderen”,
http://www.senate.be/doc/magazine/2002_9/n09-18.html (geraadpleegd op 7 mei 2014).
Diplomatie Belgium. “Verslagboek van de Internationale Conferentie Kinderen in oorlog”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/verslagboek_conferentie_kinderen_oorlog_nl_tcm31
4-65188.pdf (geraadpleegd op 11 april 2014).
FOD Justitie. “Tweede rapport over de toepassing van het IVRK”,
https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/2de_periodiek_rapport_
NL.pdf (geraadpleegd op 28 april 2014).
FOD Justitie. “Eerste Belgisch rapport betreffende het verdrag van de Verenigde Naties
inzake de rechten van het kind”,
https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/initieel_rapport_%20IV
RK.pdf (geraadpleegd op 14 maart 2014).
FOD Justitie. “Kinderrechten op nationaal vlak”,
http://justitie.belgium.be/nl/themas_en_dossiers/kinderen_en_jongeren/kinderrechten/op_nati
onaal_niveau/ (geraadpleegd op 10 april 2014).
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “ODA, DAC en de 0,7%-norm”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Cijfers/oda/
(geraadpleegd op 23 maart 2014).
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Partners in de gouvernementele samenwerking”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Partnerschappen/Gouver
nementeel/ (geraadpleegd op 10 april 2014).
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/brochure_kinderrechten_tcm314-67988.pdf
(geraadpleegd op 11 maart 2014).
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Strategienota Eerbied voor de Rechten van het Kind in
Ontwikkelingssamenwerking”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/strategienota_kinderrechten_tcm314-65634.pdf,
(geraadpleegd op 8 april 2014).
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Inleiding op de Algemene Beleidsnota 2013
Ontwikkelingssamenwerking”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/inleiding_beleidsnota_os_2013_tcm314-213500.pdf,
(geraadpleegd op 19 april 2014).
114
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking en
Humanitaire Hulp”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/over_de_organisatie/organogram_en_structuur/dgd/
(geraadpleegd op 3 april 2014).
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “BTC”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Partnerschappen/Gouver
nementeel/BTC/ (geraadpleegd op 2 april 2014).
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Ontwikkelingssamenwerking”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/ (geraadpleegd op 2 april
2014).
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Partnerlanden”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/wereldkaart_parnerlanden_tcm314-103666.jpg
(geraadpleegd op 26 maart 2014).
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Indicatief Samenwerkingsprogramma Mozambique”,
http://diplomatie.belgium.be/en/binaries/pic_mozambique_2013-2017_tcm312-158659.pdf
(geraadpleegd op 10 april 2014).
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Niet-partnerlanden”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Landen/Nietpartnerlanden/ (geraadpleegd op 11 april 2014).
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Millenniumdoelstellingen”
http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Themas/Millenniumdoel
stellingen/ (geraadpleegd op 12 april 2014).
FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Kinderrechten”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Themas/Kinderrechten/
(geraadpleegd op 10 april 2014).
HRBA. “The Human Rights Based Approach to Development Cooperation: Towards a
Common Understanding Among UN Agencies”,
http://hrbaportal.org/the-human-rights-based-approach-to-development-cooperation-towardsa-common-understanding-among-un-agencies (geraadpleegd op 14 maart 2014).
KeKi. “Oegandese Kindsoldaten”,
http://www.kekidatabank.be/docs/Publicaties/2007%20WOUTERS%20Oegandese%20kindso
ldaten%20hoe%20de%20hulpverlening%20optimaliseren.pdf (geraadpleegd op 8 april 2014).
KeKi. “Reflectietekst Kinderrechten”,
http://www.keki.be/documents/2012_06%20KeKi_reflectietekst%20kinderrechten.pdf
(geraadpleegd op 3 maart 2014).
115
Kinderrechtencoalitie Vlaanderen. “Alternatief rapport van de Belgische ngo’s”,
https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/explorer/alternatiefrapp
ortbelgie.pdf (geraadpleegd op 13 april 2014).
Kinderrechtencoalitie Vlaanderen. “Nationaal Actieplan voor Kinderen”,
http://www.kinderrechtencoalitie.be/uploads/Databank/Kinderrechten%20algemeen/2005%20
Nationaal%20Actieplan%20voor%20Kinderen.pdf (geraadpleegd op 18 april 2014).
NCRK. “Derde en vierde periodiek rapport van België betreffende het internationaal verdrag
inzak de rechten van het Kind”,
https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/explorer/trosieme_et_qu
atrieme_rapport_/3e_periodiek_rapport_betreffende_het_IVRK.pdf (geraadpleegd op 20 april
2014).
NCRK. “Jaarlijks federaal rapport over de toepassing van het verdrag inzake de rechten van
het kind 2007-2009”,
https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/explorer/federaal_rappo
rt_2007-2009_-rechten_van_het_kind.pdf (geraadpleegd op 17 april 2014).
Osservatore Balcani e Caucaso. “Albania: Orphans for life”,
http://www.balcanicaucaso.org/eng/Regions-and-countries/Albania/Albania-orphans-for-life110519 (geraadpleegd 20 februari 2014).
OESO/DAC. “DAC Glossary of Key Terms and Concepts”, http://www.oecd.org/dac/dacglossary.htm#ODA (geraadpleegd op 2 januari 2014).
OESO/DAC. “Country Programmable Aid”, http://webnet.oecd.org/dcdgraphs/CPA_donor/
(geraadpleegd op 11 april 2014).
OESO/DAC. “Peer reviews”, http://www.oecd.org/development/peer-reviews/ (geraadpleegd
op 1 april 2014).
OESO/DAC. “Belgium - DAC Peer Reviews of Development Co-operation”,
http://www.oecd.org/dac/peer-reviews/belgium.htm (geraadpleegd op 1 april 2014).
OESO/DAC. “The High Level Fora on Aid Effectiveness: A history”,
http://www.oecd.org/dac/effectiveness/thehighlevelforaonaideffectivenessahistory.htm
(geraadpleegd op 3 januari 2014).
Overseas Development Institute . “Child rights and aid: mutually exclusive? Background
Note”, http://www.odi.org.uk/sites/odi.org.uk/files/odi-assets/publications-opinionfiles/5307.pdf (geraadpleegd op 18 maart 2014).
Persdienst Eerste Minister. “Toespraak VN-Veiligheidsraad”,
http://www.presscenter.org/files/ipc/import/pressrelease/pdf/aba5f72f65fa00613c11f129e02c
78ae-nl.pdf (geraadpleegd op 19 april 2014).
116
Plan België. “Memorandum Plan België”,
http://www.planbelgie.be/sites/default/files/news/attachments/568-plan-belgie-lanceertmemorandum-voor-de-verkiezingen-880.pdf (geraadpleegd op 24 april 2014).
Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking. “Nieuwsbrief juni 2013”,
http://kinderrechteninontwikkelingssamenwerking.files.wordpress.com/2011/12/platformjuni-2013.pdf (geraadpleegd op 6 maart 2014).
Save The Children. “Child Rights Programming”,
http://images.savethechildren.it/f/download/Policies/ch/child-rights-handbook.pdf,
(geraadpleegd op 28 december 2013).
UNFPA. “A Human Rights-Based Approach to Programming”,
http://www.unfpa.org/webdav/site/global/shared/documents/publications/2010/hrba/hrba_man
ual_in%20full.pdf (geraadpleegd op 5 mei 2014).
UNICEF. “Dat denken we ervan. Jongeren geraakt door armoede spreken over hun leven”,
http://www.unicef.be/_webdata/WDYT_NL_def.pdf (geraadpleegd op 28 december 2013), p.
60.
UNICEF. “Child Rights Approach”, http://www.unicef.org/tdad/index_55678.html,
(geraadpleegd op 28 december 2013).
UNICEF. “Poverty reduction begins with children”,
http://www.unicef.org/publications/files/pub_poverty_reduction_en.pdf (geraadpleegd op 10
mei 2014).
UNICEF. “Het platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking”,
http://www.unicef.be/nl/project-blog/het-platform-kinderrechten-ontwikkelingssamenwerking
(geraadpleegd op 15 april 2014).
UNICEF. “A world fit for children”,
http://www.unicef.org/publications/files/A_World_Fit_Children.pdf (geraadpleegd op 23 april
2014).
117
2. Secundaire literatuur
Adviesraad Internationale Vraagstukken. “Een mensenrechtenbenadering van
ontwikkelingssamenwerking”,
http://www.aiv-advies.nl/ContentSuite/upload/aiv/doc/nr30(1).pdf (geraadpleegd op 19 april
2014).
Antonissen, Rein, Kris Berwouts, en Stijn Callewaert. De feiten over
ontwikkelingssamenwerking. Brussel: Koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging, 2004.
Cliquet, An, en Nicole De Moor. Leidraad Internationaal Publiekrecht. Gent: Academia
Press, 2011.
De Coninck, Douglas. Witte Olifanten. De miljardenschandalen van de Belgische
ontwikkelingssamenwerking. Leuven: Van Halewyck, 1996.
De Feyter, Koen, Kaat Landuyt, en Luc Reydams. Ontwikkelingssamenwerking als instrument
ter bevordering van mensenrechten en democratisering. Brussel: VLIR-ABOS, 1995.
De Roover, Veerle, en Sven Rooms. “Zijn kinderrechten een modegril? Het
kinderrechtenverdrag meerderjarig.” MO-paper, no. 8 (2007).
Develtere, Patrick. De Belgische ontwikkelingssamenwerking. Leuven: Davidsfonds, 2005.
Develtere, Patrick en Aristide Michel. “Kroniek van een halve eeuw Belgische
ontwikkelingssamenwerking”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/kroniek_halve_eeuw_os_tcm314-98710.pdf
(geraadpleegd op 3 januari 2014).
Develtere, Patrick. De vrije markt van de ontwikkelingssamenwerking. Leuven: Davidsfonds ,
2009.
Donnelly, Jack. International Human Rights. Boulder: Westview Press, 2013.
Dujardin, Jean, en Johan Vande Lanotte. Basisbegrippen Publiekrecht. Brugge: Die Keure,
2012.
Lauren, Paul Gordon. The Evolution of International Human Rights. Pennsylvania: University
of Pennsylvania Press, 2003.
Meuwese, Stijn, Mirjam Blaak, en Marjorie Kaandorp. Handboek Internationaal Jeugdrecht.
Nijmegen: Ars Aequi Libri, 2005.
Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking, “Kinderrechten in
Ontwikkelingssamenwerking – BTC Infocyclus.” Brussel: Platform Kinderrechten in
Ontwikkelingssamenwerking.
Sorensen, Georg. Political Conditionality. Routledge, 1993.
118
Stokke, Olav. Aid and policial conditionality. London : Cass, 1995.
Verhellen, Eugeen. Kinderrechten in Europa. Panopticon, 1993.
Verhellen, Eugeen. Verdrag inzake de rechten van het kind. Achtergrond, motivaties,
strategieën en hoofdlijnen. Leuven: Garant, 2000.
Waltz, Susan. “Reclaiming and rebuilding the history of the Universal Declaration
of Human Rights.” Third World Quarterly 23, no. 3 (2002).
3. Illustraties
Figuur 1: Zoekmachine van de Kamer.
Bron: www.dekamer.be
Figuur 2: Zoekmachine van de Kamer - wetgevend bestand.
Bron: www.dekamer.be
Figuur 3: Zoekmachine van de Senaat.
Bron: www.senate.be
Figuur 4: Nodenbenadering versus rechtenbenadering.
Bron: Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking, “Kinderrechten in
Ontwikkelingssamenwerking – BTC Infocyclus” (Brussel: Platform Kinderrechten in
Ontwikkelingssamenwerking), p. 12.
Figuur 5: Model van de rechtenbenadering.
Bron: Save the children. “Getting it Right for Children A practitioners’ guide to child rights
programming”,http://toolkit.ineesite.org/toolkit/INEEcms/uploads/1101/Getting_it_Right.PD
F (geraadpleegd op 1 mei 2014), p. 9.
Figuur 6: Partnerlanden van de Belgische bilaterale samenwerking.
Bron: FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Partnerlanden”,
http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/wereldkaart_parnerlanden_tcm314-103666.jpg
(geraadpleegd op 26 maart 2014).
Figuur 7: Belgische ontwikkelingssamenwerking: verdeling per land.
Bron: OESO/DAC. “Country Programmable Aid”,
http://webnet.oecd.org/dcdgraphs/CPA_donor/ (geraadpleegd op 11 april 2014).
119
BIJLAGEN
120
Bijlage 1: Millenniumdoelstellingen
121
Bijlage 2: Vijf principes van de Verklaring van Parijs (2005)
1. Ownership (toe-eigening). De partnerlanden ontwikkelen zelf hun ontwikkelingsbeleid
en hun plannen om de armoede te bestrijden. De donorlanden aanvaarden dat het
partnerland de leiding neemt om zijn beleid tot uitvoering te brengen.
2. Afstemming van de hulp. De donoren verbinden zich ertoe om hun ontwikkelingshulp af
te stemmen op de nationale strategieën, instellingen en procedures. Wanneer de donoren
vinden dat de systemen en procedures nog onvoldoende betrouwbaar zijn, moeten ze
proberen daar iets aan te doen in plaats van ze verder te verzwakken door parallelle
structuren te creëren. De partnerlanden van hun kant aanvaarden dat de versterking van
hun eigen capaciteiten met de hulp van de donoren essentieel is voor hun ontwikkeling.
3. Harmonisering. De donoren moeten hun respectieve interventies rationaliseren om de
collectieve ontwikkelingshulp efficiënter te maken. Daarbij zijn transparantie en
complementariteit essentiële principes opdat het werk optimaal kan worden verdeeld.
4. Resultaatgericht beheer. De hulp moet gericht zijn op de beoogde resultaten en de
beschikbare informatie moet worden gebruikt om het beslissingsproces te verbeteren.
5. Wederzijdse verantwoordelijkheid. De donorlanden en de partnerlanden analyseren
samen de resultaten van de inspanningen; daarvoor gebruiken ze de bestaande
mechanismen in het partnerland
Bron: BTC. “Efficiëntie van hulp”, http://www.btcctb.org/nl/effici-ntie-van-hulp
(geraadpleegd op 17 mei 2014).
122
Bijlage 3: Schema voor de analyse van de parlementaire stukken
Kamer/ Senaat
Regeerperiode:
Soort document:
Geografisch
Aspect
Aanleiding
Doel
(Vraag)
123
Resultaat
(Antwoord)
Extra