Kinderrechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking - Evaluatie van een kwarteeuw parlementaire inbreng - Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis Laura Debyser 01004648 Academiejaar 2013-2014 Promotor: prof. Dr. B. Lecocq Leescommissie: B. De Roo en E. Delacenserie Universiteit Gent Examencommissie Geschiedenis Academiejaar 2013-2014 Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie Ondergetekende, . afgestudeerd als master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 20132014 en auteur van de scriptie met als titel: verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie: de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager; o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar); o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar); o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het verbod: 10 jaar). Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen. Voorwoord Deze masterproef begin ik graag met een woord van dank voor professor Lecocq. Hij bood me immers de kans een zelf gekozen onderzoeksvoorstel uit te werken, en gaf me aan de hand van opmerkingen en commentaar bij de positioneringspaper de nodige aanzet om het onderzoek tot een goed einde te kunnen brengen. Met het onderzoeksvoorstel begaf ik me immers toch wel enigszins op glad ijs. Aan de ene kant bestaat er zowel over kinderrechten als ontwikkelingssamenwerking een onoverzichtelijke overvloed aan informatie van talloze betrokken actoren. Aan de andere kant is er over de meer specifieke band tussen kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking op academisch vlak nog maar weinig onderzoek verricht. Het zorgvuldig aflijnen van de probleemstelling en de methodologie was bijgevolg een intensieve en uitdagende opdracht. Achteraf beschouwd was dit de meest cruciale stap, niet alleen om het onderzoek op de sporen te zetten, maar ook om het onderzoek op de sporen te houden. Hiervoor wens ik de verschillende deskundigen te bedanken die ik in dat verband mocht raadplegen of interviewen. Tot slot ben ik ook mijn ouders dank verschuldigd voor hun ondersteuning. Inhoudsopgave Lijst van gebruikte afkortingen 1 1. Inleiding 2 2. Onderzoekskader 4 2.1. Thema 4 2.2. Concept: conditionaliteit 5 2.2.1. Vormen van conditionaliteit 5 2.2.2. Conditionaliteit in historisch perspectief 6 2.3. Probleemstelling 8 2.3.1. Invalshoek 8 2.3.2. Status questionis 2.3.3. Afbakening 9 9 2.4. Methodologie 11 2.4.1. Literatuurstudie 11 2.4.2. Analyse van de parlementaire stukken 12 2.4.3. Interviews 16 3. Kinderrechten 3.1. Krachtlijnen tot 1989 18 18 3.1.1. De stap naar nationale beschermingsmaatregelen 18 3.1.2. De stap naar internationale verklaringen 19 3.1.3. De stap naar internationale verdragen 21 3.2. De mijlpaal van het Kinderrechtenverdrag 22 3.2.1. Totstandkoming 22 3.2.2. Inhoud 23 3.2.3. Toezicht 25 3.2.4. Verdere ontwikkelingen 26 3.2.5. Ontwikkelingssamenwerking in het IVRK 28 3.3. De kinderrechtenbenadering als nieuw concept 28 3.3.1. Ontstaan en draagwijdte 28 3.3.2. Voordelingen en beperkingen van het concept 30 4. Belgische ontwikkelingssamenwerking 33 4.1 De opbouw van een wettelijk kader 33 4.1.1. Een opbouw in drie fasen 34 4.1.2. Het vastleggen van de doelstelling 35 4.1.3. Sectorale en thematische concentratie 36 4.1.4. Geografische concentratie 38 4.1.5. Multilaterale concentratie 40 4.2. De reorganisatie van de administratie 40 4.3. Het toepassen van een kwantitatieve standaard 42 4.3.1. De ODA-norm 42 4.3.2. De 0,7%-norm 43 4.4. Het hanteren van een kwalitatieve standaard 44 4.4.1. De Millenniumdoelstellingen 44 4.4.2. Internationale conferenties 46 5. Analyse van de parlementaire inbreng 48 5.1. Het parlement in kort bestek 48 5.1.1. Opdracht 48 5.1.2. Parlementaire documenten 50 5.1.3. Kanttekening: effect van de globalisering 52 5.2. Werkwijze 54 5.3. Vaststellingen 56 5.3.1. Zittingsperiode 47 (1989-1991) 56 5.3.2. Zittingsperiode 48 (1991-1995) 58 5.3.3. Zittingsperiode 49 (1995-1999) 60 5.3.4. Zittingsperiode 50 (1999-2003) 64 5.3.5. Zittingsperiode 51 (2003-2007) 71 5.3.6. Zittingsperiode 52 (2007-2010) 77 5.3.7. Zittingsperiode 53 (2010-2014) 83 6. Evaluatie van de parlementaire inbreng 88 6.1. Een aanzienlijke invloed van verdragen 89 6.2. Een thema zonder partijpolitiek belang 90 6.3. Vereiste van persoonlijk engagement 92 6.4. Impact van media, ngo’s en toevallige factoren 93 6.5. Een focus op kindsoldaten 94 6.6. Een bijzondere aandacht voor Afrika 95 6.7. Een problematische implementatie 96 6.8. Gebrekkige opvolging van rapporten 100 7. Besluit 103 8. Bibliografie 105 Bijlagen 120 Bijlage 1: Millenniumdoelstellingen 121 Bijlage 2: Vijf principes van de Verklaring van Parijs 122 Bijlage 3: Schema voor de analyse van de parlementaire stukken 123 Lijst van gebruikte afbeeldingen Figuur 1: Zoekmachine van de Kamer 13 Figuur 2: Zoekmachine van de Kamer - wetgevend bestand 14 Figuur 3: Zoekmachine van de Senaat 15 Figuur 4: Nodenbenadering versus rechtenbenadering 31 Figuur 5: Model van de rechtenbenadering 32 Figuur 6: Partnerlanden van de Belgische bilaterale samenwerking 38 Figuur 7: Belgische ontwikkelingssamenwerking: verdeling per land 39 Lijst van gebruikte afkortingen BTC: Belgische Technische Coöperatie BUPO: Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten CRK: Comité voor de Rechten van het Kind DAC: Development Assistance Committee DGD: Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire Hulp EU: Europese Unie FAO: Food and Agriculture Organization FOD: Federale Overheidsdienst IAO: Internationale Arbeidsorganisatie IMF: Internationaal Monetair Fonds IPEC: International Programme on the Elimination of Child Labour ISP: Indicatief Samenwerkingsprogramma IVESCR: Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten IVRK of ‘Kinderrechtenverdrag’: Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind KeKi: Kenniscentrum Kinderrechten MDG’s: Millennium Development Goals, Millenniumdoelstellingen NCRK: Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind NGO: Niet-gouvernementele organisatie OCHA: Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (organisatie van de VN) OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling VVOB :Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand VN: Verenigde Naties WHO: World Health Organization UNEP: United Nations Environment Programme UNFPA: United Nations Population Fund UNICEF: United Nations Children’s Fund UVRM: Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens 1 1. Inleiding De keuze van het onderwerp voor deze masterproef gaat terug tot september 2013. Op mijn agenda stonden toen de eerste voorbereidingen voor een ontwikkelingsproject in Tirana, Albanië: het begeleiden van de opvang van verstoten kleine kinderen. Ik kende weliswaar de specifieke plaatselijke problematiek, maar was niet vertrouwd met de ruimere context. Over de structuren en rechten inzake opvang of gezondheidszorg had ik zelfs nog geen enkel zicht. Bij mijn zoektocht naar informatie bleek dat de nood aan hulp er niet nieuw is. In de jaren na de val van het IJzeren Gordijn stond de penibele situatie van wezen en gehandicapte kinderen in Albanië of Roemenië zelfs wereldwijd in de schijnwerpers. De media brachten toen schokkende beelden van ondervoede kinderen in verwaarloosde gebouwen, wat leidde tot een stroom van hulpacties. Maar wat met die hulp werd gerealiseerd, blijft onduidelijk.1 In elk geval is het probleem niet opgelost: recente rapporten van Amnesty International beklemtonen nog steeds de uitzichtloze toestand van de Albanese weeskinderen.2 Helaas is hun lot al jarenlang geen issue meer in de media. De getroffen kinderen kunnen er evenmin op rekenen dat buitenlandse regeringen hun lot ter harte zouden nemen. Op schendingen van kinderrechten in andere landen volgen immers meestal slechts slappe verklaringen en soms wat noodhulp. Nochtans gaat het vaak om schrijnende problemen, zoals dat van de kindsoldaten, en dit in landen waaraan diezelfde regeringen ontwikkelingshulp verstrekken. 1 In elk geval lijken geen lessen te zijn geleerd. Een rapport van 2012 maakt bijvoorbeeld melding van 26 miljoen euro EU-steun voor betere huisvesting van de wezen, die echter verloren zou zijn gegaan in de mazen van de Albanese bureaucratie. Bron: Osservatore Balcani e Caucaso. “Albania: Orphans for life”, http://www.balcanicaucaso.org/eng/Regionsand-countries/Albania/Albania-orphans-for-life-110519 (geraadpleegd 20 februari 2014) , p.2. 2 Zie onder meer het rapport van 2013, waarin de erbarmelijke huisvesting van de wezen wordt aangeklaagd: Amnesty International. “Amnesty International Report 2013. The state of the world’s human rights”, http://files.amnesty.org/air13/AmnestyInternational_AnnualReport2013_complete_en.pdf (geraadpleegd op 20 februari 2014), p. 21. 2 Toch kan officiële ontwikkelingshulp niet zomaar afhankelijk worden gemaakt van het respect voor kinderrechten. In de ontwikkelingssamenwerking spelen naast kinderrechten immers ook andere ethische overwegingen mee, en gelden vooral nog andere politieke en economische belangen. Het was voor mij een bijzonder boeiende uitdaging om na te gaan hoe met dat samenspel van visies en belangen wordt omgegaan door de spil van onze democratie: het parlement. Ik heb gepoogd deze masterproef zo logisch mogelijk op te bouwen en te structureren. Eerst wordt het onderzoekskader geschetst, waarin de probleemstelling en de methodologie van het onderzoek centraal staan (= deel 2). Vervolgens worden de kinderrechten en de Belgische ontwikkelingssamenwerking afzonderlijk behandeld (= deel 3 en 4). Die informatie verklaart immers de achterliggende context van de parlementaire documenten die daarna worden geanalyseerd (= deel 5). Op die manier is de basis gelegd om de gedane vaststellingen te evalueren (= deel 6) en over te gaan tot het beantwoorden van de onderzoeksvragen (= deel 7). 3 2. Onderzoekskader “Poverty reduction begins with children” 3 (UNICEF) 2.1. Thema Ontwikkelingssamenwerking wordt vaak geassocieerd met beelden van ondervoede, mishandelde of verwaarloosde kinderen. Die beeldvorming, hoe goed bedoeld ook, kan de indruk wekken dat ontwikkelingssamenwerking weinig perspectief biedt op een structurele verbetering. Daarenboven worden kinderen in ontwikkelingslanden telkens weer voorgesteld als een weerloze groep slachtoffers in situaties met dringende nood aan hulp van buitenaf. Deze masterproef gaat echter uit van een meer positieve benadering en van de constructieve band tussen kinderen en ontwikkelingssamenwerking zoals die ook wordt verwoord in een stelling van UNICEF: effectieve armoedebestrijding begint bij kinderen. Investeren in de opleiding, gezondheid en sociale verantwoordelijkheid van en voor kinderen zijn immers een sleutel voor de noodzakelijke opbouw van de economie en voor een duurzame ontwikkeling van de samenleving. Meer concreet helpen ze onder meer de vicieuze cirkel te doorbreken van het doorgeven van armoede aan de eigen kinderen. Dergelijke resultaten zijn echter alleen maar realiseerbaar als er engagementen worden aangegaan op lange termijn: de donor moet willen investeren in langlopende projecten terwijl het ontvangende land bereid moet zijn garanties te verstrekken inzake het naleven van kinderrechten.4 3 UNICEF. “Poverty reduction begins with children”, http://www.unicef.org/publications/files/pub_poverty_reduction_en.pdf (geraadpleegd op 10 maart 2014). 4 Zie in dat verband bijvoorbeeld ook: Veerle De Roover, en Sven Rooms, “Zijn kinderrechten een modegril? Het kinderrechtenverdrag meerderjarig” MO-paper, no. 8 (2007): pp. 21-22. 4 2.2. Concept Kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking worden met elkaar gelinkt via het concept conditionaliteit. Bij conditionaliteit in ontwikkelingssamenwerking worden bepaalde voorwaarden gekoppeld aan het verlenen van hulp. Het Belgische parlement beschikt als wetgevende macht over de bevoegdheid om het respect voor de rechten van het kind als voorwaarde te kwalificeren voor het ontwikkelingsbeleid. Conditionaliteit is een breed en multidimensionaal concept (2.2.1) waarvan de feitelijke invulling wijzigt doorheen de tijd (2.2.2). 2.2.1 Vormen van conditionaliteit Het concept conditionaliteit bestaat uit verschillende theoretische vormen waarbij telkens twee tegenstellingen tegenover elkaar worden geplaatst. Positieve en negatieve conditionaliteit Positieve conditionaliteit gaat het tegemoetkomen aan bepaalde voorwaarden belonen, bijvoorbeeld met het verhogen van het bedrag van de hulp, terwijl negatieve conditionaliteit het schenden van de voorwaarden gaat afstraffen door het verminderen, opschorten of zelfs afschaffen van hulp. Conditionaliteit ex ante en ex post Bij conditionaliteit ex ante moet het ontwikkelingsland aan bepaalde voorwaarden voldoen vooraleer een samenwerkingsrelatie wordt aangegaan of hulp wordt verstrekt. Conditionaliteit ex post houdt in dat er reeds een samenwerkingsakkoord bestaat waarbij bepaalde voorwaarden tijdens de hulprelatie moeten worden ingelost.5 Politieke en economische conditionaliteit In deze masterproef is vooral het verschil tussen economische conditionaliteit en politieke conditionaliteit van belang. Voor de omschrijving van dat onderscheid baseer ik me dan ook volledig op gespecialiseerde literatuur: 5 Antonissen, Rein, Kris Berwouts, en Stijn Callewaert. De feiten over ontwikkelingssamenwerking (Brussel: Koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging, 2004), p. 11. 5 “Politieke conditionaliteit staat voor het verbinden van voorwaarden op het gebied van respect voor mensenrechten bij het verlenen van ontwikkelingssamenwerking. De mate van respect voor mensenrechten en de graad van democratisering bepalen de aard en/of het volume van het geheel van de ontwikkelingssamenwerking met een bepaalde partner. De term ‘politieke conditionaliteit’ staat hier tegenover ‘economische conditionaliteit’; niet aan het economisch systeem, maar aan het politieke bestel stelt de donor van ontwikkelingssamenwerking eisen.” 6 Politieke conditionaliteit kent daarbij varianten in diepte. Zo kan het respect voor mensenrechten bepalend zijn voor het volume van de verstrekte hulp of een beslissende rol spelen bij de keuze aan welke landen of aan welke gediscrimineerde groepen de hulp wordt verstrekt. Een andere variant is dat respect voor mensenrechten of democratie deel uitmaakt van een clausule in het samenwerkingsakkoord, of integendeel enkel als een bezorgdheid wordt geuit bij het onderhandelen van het akkoord. 7 2.2.2. Conditionaliteit in historisch perspectief De toegepaste vorm van conditionaliteit is afhankelijk van de voorliggende omstandigheden, en wijzigt dan ook doorheen de tijd. Na de val van het IJzeren Gordijn en het einde van de Koude Oorlog deed zich een duidelijke ommekeer voor: de klemtoon verschoof toen van economische conditionaliteit - vooral in de ex ante en de negatieve variant - naar politieke conditionaliteit, waarbij meer ruimte ontstond voor de ex post en de positieve variant. Tijdens de Koude Oorlog belemmerde de strijd om politieke invloed de mogelijkheid om streng op te treden tegen mensenrechtenschendingen. De Verenigde Staten en andere westerse democratieën waren voornamelijk bezig met het vergroten van de eigen invloedssfeer. Om dit te bewerkstelligen werden vriendschappelijke banden onderhouden met verschillende dictaturen - die niet bepaald veel aandacht hadden voor mensenrechten - en werd ontwikkelingshulp onder meer ingezet als instrument tegen de verspreiding van het communisme.8 6 De Feyter, Koen, Kaat Landuyt, en Luc Reydams. Ontwikkelingssamenwerking als instrument ter bevordering van mensenrechten en democratisering (Brussel: VLIR-ABOS, 1995), p. 14. 7 De Feyter, Landuyt, en Reydams, Ontwikkelingssamenwerking als instrument ter bevordering van mensenrechten en democratisering, pp. 12- 13. 8 Antonissen, Berwouts, en Callewaert, De feiten over ontwikkelingssamenwerking, pp. 10-11. 6 Met het einde van de Koude Oorlog speelden deze factoren niet langer mee en kwam het streven naar democratie, een rechtsstaat en respect voor mensenrechten op het voorplan.9 Daarmee was de nodige politieke ruimte gecreëerd om ontwikkelingslanden voorwaarden inzake mensenrechten of kinderrechten op te leggen.10 Toch verdween economische conditionaliteit niet volledig. Zo bleven de Wereldbank en het IMF het toekennen van kredieten koppelen aan het doorvoeren van - recent vaak als te strak ervaren - economische hervormingen.11 9 Antonissen, Berwouts, en Callewaert, De feiten over ontwikkelingssamenwerking, p. 11. Sorensen, Georg. Political Conditionality (Routledge, 1993), p. 2. Bijkomende factoren zijn het falen van de Structural Adjustment Programmes van het IMF als antwoord op de economische crisis in verschillende Latijns-Amerikaanse en Sub-Saharaanse landen, revoluties in Oost-Europa en opstanden in de Derde Wereld. Bron: Stokke, Olav. Aid and Political Conditionality (Londen: Cass, 1995), pp. 7-9. 11 Hierbij moet worden opgemerkt dat er geen apolitieke economie bestaat. Deze economische hervormingen kunnen dus ook als politiek beschouwd worden, want neoliberaal geconditioneerd. 10 7 2.3. Probleemstelling De probleemstelling van het onderzoek is in hoeverre het Belgisch parlement tijdens de voorbije kwarteeuw een voortrekkersrol heeft vervuld bij het implementeren van kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking. De probleemstelling wordt geanalyseerd aan de hand van een dubbele onderzoeksvraag: heeft het federale parlement sinds 1989 het Belgisch beleid inzake kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking rechtstreeks aangestuurd of bijgestuurd, en op welke specifieke aspecten of thema’s van het beleid hadden die tussenkomsten dan hoofdzakelijk betrekking? 2.3.1. Invalshoek De probleemstelling gaat er van uit dat het parlement een voortrekkersrol kan en moet vervullen bij het implementeren van kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking. Het parlement kan die voortrekkersrol opnemen, want in vergelijking met andere actoren beschikt het over het meest uitgebreide instrumentarium om de implementatie van kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking te bewerkstellingen. Het parlement legt immers niet alleen bij wet het normenkader vast waaraan de ontwikkelingssamenwerking moet voldoen, maar dient bij de jaarlijkse goedkeuring van de begroting ook in te stemmen met de middelen die de regering en de administratie aan ontwikkelingssamenwerking wil besteden. Daarenboven kan het parlement op elk ogenblik de bevoegde minister interpelleren of ondervragen over het beleid dat met die middelen wordt gevoerd. Het parlement zou die voortrekkersrol eigenlijk ook moeten opnemen. Sinds het parlement bij wet expliciet heeft opgelegd om het thema kinderrechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking te integreren, is de instelling het immers aan zichzelf verplicht actief op te volgen in hoeverre de regering en de administratie die verplichting wel degelijk naleven12. Dit geldt des te meer omdat het parlement een versterking van het democratisch eigenaarschap verwacht van de ontwikkelingslanden waarmee wordt samengewerkt.13 Dat belangrijk principe klinkt nogal hol als ons parlement zelf geen moeite zou doen om de samenwerking met het betrokken ontwikkelingsland op te volgen met de talrijke middelen die onze democratie haar daarvoor ter beschikking stelt. 12 Door kinderrechten in 2005 als transversaal thema en in 2013 als prioritair thema van de Belgische ontwikkelingssamenwerking aan te merken. Op de wettelijke grondslag en de juiste draagwijdte van dat principe wordt uitgebreid ingegaan in deel 4. 13 Artikel 10 van de wet van 19 maart 2013 over de Belgische ontwikkelingssamenwerking. 8 2.3.2. Status questionis Het bestaande wetenschappelijk onderzoek inzake kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking richt zich hoofdzakelijk op één van beide thema’s. Zowel over kinderrechten als over ontwikkelingssamenwerking is talrijke informatie terug te vinden van talloze betrokken actoren. De link tussen beiden is echter zelden het voorwerp van academisch onderzoek. Wanneer ze samen worden behandeld, is dit vrijwel exclusief binnen de faculteit van de Rechten. Over de probleemstelling van deze masterproef werd nog geen werk teruggevonden. Met dat gegeven diende ik uiteraard rekening te houden bij vastleggen van de methodologie (zie 2.4.). 2.3.3 Afbakening In de probleemstelling en onderzoeksvragen ligt ook de afbakening van het onderzoeksdomein besloten. De afbakening betreft de vier elementen die samen ook de titel van deze masterproef vormen, en die hierna zo kernachtig mogelijk worden omschreven. De gebruikte technische of juridische termen (bv. Kinderrechtenverdrag en OESO-normen voor ontwikkelingshulp) worden elders in het verslag in hun context toegelicht of gedefinieerd. Kinderrechten: de rechten die specifiek aan kinderen worden toegekend in het Kinderrechtenverdrag, in de daaraan gekoppelde protocollen en in de overige internationale of Belgische rechtsbronnen die op het Kinderrechtenverdrag zijn gebaseerd. In navolging van het Kinderrechtenverdrag wordt met ‘kind’ iedere mens jonger dan achttien jaar bedoeld.14 Belgische ontwikkelingssamenwerking: de hulp van de federale Belgische staat die in geld of in natura wordt verstrekt aan ontwikkelingslanden of aan multilaterale organisaties, althans als die hulp voldoet aan internationaal erkende OESO-normen. De Belgische federale ontwikkelingssamenwerking bestaat uit drie vormen: 1. Gouvernementele (of bilaterale) ontwikkelingssamenwerking, namelijk de samenwerking tussen België en een van de partnerlanden die wordt gefinancierd en uitgevoerd door de Belgische overheidsdiensten. 14 Tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt: artikel 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. 9 2. Multilaterale samenwerking, waarbij België financieel de projecten steunt die worden uitgevoerd door internationale instellingen (zoals programma’s van de VN). 3. Niet-gouvernementele samenwerking, die uitgaat van niet-gouvernementele organisaties (ngo’s). De Belgische overheid subsidieert immers ook projecten en programma’s van ngo’s. Enkel de officiële hulp vanwege de Belgische federale staat wordt in aanmerking genomen, niet die van andere overheden in het Belgische bestuurlijke landschap : de bevoegdheid van gemeenschappen of gewesten voor ontwikkelingssamenwerking was tijdens de onderzoeksperiode immers beperkt, en provincies of gemeenten vallen buiten het onderzoeksdomein omdat ze geen parlementaire inbreng kennen. Een kwarteeuw: de onderzoeksperiode begint bij de fundamentele ommekeer in het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten, gemarkeerd bij de val van het IJzeren Gordijn en de goedkeuring van het Kinderrechtenverdrag (1989). Als eindpunt geldt de afsluiting van de onderzoekswerkzaamheden (10 mei 2014), een periode waarin de laatste voorbereidingen werden getroffen voor de parlementsverkiezingen. Parlementaire inbreng: wetgevende initiatieven vanuit de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat, en het controlerecht dat beide instellingen uitoefenen op het regeringsbeleid. Dat parlementaire werk wordt in belangrijke mate beïnvloed door de media, allerhande belangengroepen en internationale ontwikkelingen. Zo beschikken ngo’s die zich specifiek op de thematiek van kinderrechten concentreren wellicht over meer knowhow dan individuele parlementsleden, en spelen ze een belangrijke rol bij het bewustwordingsproces binnen het parlement over dit onderwerp De beperking van het onderzoek tot de parlementaire inbreng betekent geenszins dat het onderzoek blind zou zijn voor die realiteit: bij de analyse werd nadrukkelijk aandacht besteed aan wat de concrete aanleiding was van een parlementair initiatief. 10 2.4. Methodologie De methodologie bestaat uit drie luiken: een literatuurstudie (2.4.1.), een ondervraging van de databanken van de Kamer en de Senaat (2.4.2.) en interviews om de onderzoeksbevindingen af te toetsen (2.4.3.). 2.4.1. Literatuurstudie In tegenstelling tot de overvloed aan literatuur over kinderrechten en over ontwikkelingssamenwerking, is over de band tussen beiden weinig academisch onderzoek voorhanden (cf. status questionis, 2.3.3.). Academische bronnen zijn in deze masterproef daarom geenszins de dominerende of exclusieve bron van informatie, wat niet belet dat de studie ervan een essentieel onderdeel bleef van de gevolgde methodologie. Aan de hand van die studie werd de noodzakelijke theoretische onderbouw samengesteld voor de eigenlijke kern van het onderzoek: de analyse en evaluatie van de parlementaire inbreng. Voor de theoretische onderbouw werden onder meer de historische factoren in kaart gebracht (bv. het ontstaan van kinderrechten), de bestaande concepten geduid (bv. conditionaliteit en mensenrechtenbenadering) en de nodige begripsomschrijvingen opgesteld (bv. het begrip ontwikkelingssamenwerking). Daartoe volstond de studie van een beperkt aantal academische bronnen, zoals de basiswerken van Eugeen Verhellen over kinderrechten en het Kinderrechtenverdrag of de boeken van Patrick Develtere over de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Het had hier immers geen enkele zin om een zo volledig mogelijke lijst op te stellen van academische bronnen over kinderrechten en over de Belgische ontwikkelingssamenwerking, en op die manier de omvang van de bibliografie eigenlijk kunstmatig verder op te blazen. Bronnen over de onderlinge band tussen kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking waren nagenoeg altijd en meestal zelfs alleen op het internet te raadplegen. Dit gold voor alle betrokken wetgeving en internationale verdragen, maar betrof bijvoorbeeld ook brochures van het Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking (DGD), van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Ontwikkelingssamenwerking), en Handel en Ontwikkelingssamenwerking (FOD van ngo’s, evaluatierapporten of reflectieteksten wetenschappelijke instellingen (bv. KeKi) of internationale organisaties (bv. OESO). 11 2.4.2. Analyse van de parlementaire stukken Het tweede methodologische luik omvat de analyse van de parlementaire stukken, die de onderzoeksvragen beantwoorden. Dit komt aan bod in het vijfde en centrale deel van de thesis. Bij het analyseren van de documenten ging ik als volgt te werk. Ten eerste besloot ik de stukken te onderzoeken en te verwerken per zittingsperiode. Een zittingsperiode is de tijd tussen twee verkiezingen. In principe gaat het om een periode van vier jaar, die evenwel door vervroegde verkiezingen korter kan uitvallen. De eerste zittingsperiode werd geteld vanaf de oprichting van België, en liep van 1831 tot 1833. De keuze om de verschillende zittingsperiodes als onderverdeling te hanteren, werd gemaakt om de evolutie in een kwarteeuw parlementaire inbreng op een heldere manier in kaart te brengen. Ook wordt deze onderverdeling gehanteerd op de website van de Kamer. De onderzochte zittingsperiodes zijn: Zittingsperiode 47 (1988-1991) Zittingsperiode 48 (1991-1995) Zittingsperiode 49 (1995-1999) Zittingsperiode 50 (1999-2003) Zittingsperiode 51 (2003-2007) Zittingsperiode 52 (2007-2010) Zittingsperiode 53 (2010-2014) Per zittingsperiode werd vervolgens een onderscheid gemaakt tussen de Kamer en de Senaat. Beide instellingen verschillen immers in samenstelling, bevoegdheid en werkwijze. Ook de databanken en zoekmachines vereisten een andere aanpak. 12 - De Kamer van Volksvertegenwoordigers beschikt over een handige zoekmachine, die op de website te vinden is onder titel ‘documenten’ en subtitel ‘zoeken in databanken’. Via deze weg werden de verschillende documenten per zittingsperiode geraadpleegd. De documenten van de Kamer zijn: wetgevende bestanden, schriftelijke vragen en antwoorden, interpellaties en mondelinge vragen en de analyse van de tussenkomsten.15 Bij het woord ‘databanken’ (zie afbeelding hieronder) was het mogelijk een bepaald type document te selecteren en de gewenste zittingsperiode aan te vinken. Vervolgens werd per periode elk van de documenten doorgenomen op het trefwoord ‘rechten van het kind’. Dit trefwoord staat opgenomen in het register. Ook wees een vooronderzoek en extra controle tijdens het onderzoeksproces uit dat er met de term ‘kinderrechten’ geen andere resultaten werden gevonden. Bij de lijst van bekomen resultaten werden vervolgens alle stukken die betrekking hadden op kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking gelezen en geanalyseerd. Figuur 1. Zoekmachine van de Kamer. Onderstaande afbeelding toont het zoekmechanisme voor de wetgevende bestanden. Binnen dit formulier was het tevens mogelijk om deze bestanden verder op te delen in de wetsvoorstellen, wetsontwerpen en resoluties, wat mij een groter overzicht gaf tijdens het onderzoek. 15 Voor een gedetailleerde bespreking van de documenten van de Kamer en de Senaat, verwijs ik naar punt 5.1.2. 13 Figuur 2. Zoekmachine van de Kamer - wetgevend bestand. - Een analyse van de stukken van de Senaat verliep iets moeilijker, daar de zoekmachine minder uitgewerkt is en het werken met trefwoorden per zittingsperiode en per soort document nog niet op punt staat. De verschillende documenten van de Senaat zijn: wetgeving, vragen, verslagen van de plenaire vergadering en verslagen de commissie. Hierbij bleken voornamelijk de eerste twee categorieën van belang, daar de laatste twee vooral agendapunten of regelingen van werkzaamheden bevatten en dus geen meerwaarde betekenden voor de analyse. Een vooronderzoek van de documenten toonde aan dat vooral het trefwoord ‘kinderrechten’ resultaten opleverde. Ter controle werd elke categorie van documenten echter tevens gecontroleerd via het trefwoord ‘rechten van het kind’. Dit verhoogde de werklast aanzienlijk, maar verzekerde meer consistente en correcte resultaten bij de analyse van de stukken. Ook hier werden bij de lijst van bekomen resultaten alle stukken die betrekking hadden op kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking gelezen en geanalyseerd. 14 Figuur 3. Zoekmachine van de Senaat. Zoals uit bovenstaande afbeelding blijkt, zijn de databanken van de Senaat niet geordend per zittingsperiode, maar moeten de gewenste data zelf worden ingevuld. Hierbij nam ik de data van de zittingsperiodes over. De documenten van de Senaat zijn bovendien pas te raadplegen vanaf 1995. Aangezien mijn onderzoek de parlementaire inbreng inzake kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking evalueert vanaf 1989, vormde dit een probleem. Dit kon echter gedeeltelijk worden opgelost via de zoekmachine van de Kamer. Zoals blijkt uit figuur 4, kunnen de wetgevende bestanden van de Senaat immers ook via deze zoekmachine worden teruggevonden. Tot 1995 konden dus enkel de vragen van de Senaat niet worden geanalyseerd (daar de verslagen van de plenaire vergadering of de commissie geen interessante bronnen bleken te zijn). Vermoedelijk werd hierbij geen noodzakelijke informatie misgelopen. De aandacht voor kinderrechten - en dan al zeker kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking bleek in de eerste twee zittingsperiodes immers bijzonder beperkt te zijn.16 Ook de afgenomen interviews bevestigden dit vermoeden. Zowel de resultaten van de Kamer als van de Senaat werden geanalyseerd volgens een vast schema, dit om de gewenste informatie uit de documenten te kunnen filteren en om in staat te zijn een zeker overzicht te bewaren. Een voorbeeld van dit schema werd opgenomen in bijlage drie. De ingevulde schema’s werden opgenomen in het werkdossier, dat ter inzage werd afgegeven. Per stuk dat betrekking had op kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking werden volgende aspecten beoordeeld: 16 Dit kan worden verklaard doordat het IVRK nog niet of nog maar juist in werking was getreden in België. Het verdrag werd in 1989 aangenomen door de VN, maar werd pas in januari 1992 door België geratificeerd. 15 Wat is de geografische focus van het document? Op welk aspect van kinderrechten heeft het betrekking? Kinderrechten zijn immers een ruim begrip en bevatten sterk uiteenlopende onderwerpen. Wat vormde de aanleiding? Er wordt immers veelal verwezen naar een oorzaak voor de aandacht voor een bepaald onderwerp. Een rapport van Plan België over het dagelijks geweld tegen kinderen kan bijvoorbeeld een aanleiding vormen voor het indienen van een resolutie over deze thematiek. Wat is het doel van het document? Een wetsvoorstel, resolutie of parlementaire vraag wordt immers steeds ingediend met het doel om iets te bereiken. Zo vermeldt een resolutie van Erika Thijs (CD&V) bijvoorbeeld als doelstelling de ratificatie van het Facultatief Protocol inzake kindsoldaten. Bij de parlementaire vragen en antwoorden werd dit criterium vervangen door het criterium ‘vraag’. Wat is het resultaat van het document? Met dit criterium wilde ik bijvoorbeeld te weten komen of wetsontwerpen en wetsvoorstellen ook effectief in een wet werden omgezet en of resoluties werden aangenomen, dan wel vervallen werden verklaard. Ook deze informatie is belangrijk in kader van het onderzoek. Enkele parlementsleden kunnen immers de intentie hebben om wettelijke richtlijnen betreffende kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking op te stellen, maar hierin worden tegengehouden door de meerderheid. Bij de parlementaire vragen en antwoorden werd dit criterium vervangen door het criterium ‘antwoord’. In punt 5.2. wordt beschreven op welke manier deze gegevens werden verwerkt. 2.4.3. Interviews Om de vaststellingen uit de analyse van de parlementaire documenten af te toetsen, werden de parlementsleden gecontacteerd waarvan uit de analyse was gebleken dat ze een ruime aandacht hadden voor kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking. Ze behoren trouwens tot verschillende politieke strekkingen. Daarnaast wilde ik voorkomen dat het beeld uitsluitend zou worden bepaald door schriftelijke en mondelinge informatie uit het parlement. Daarom werden ook drie deskundigen gehoord: een afgevaardigde van een ngo, een professor en een beleidsuitvoerder. 16 In chronologische volgorde gaat het meer bepaald om volgende interviews tussen begin april en midden mei 2014: 17 Marleens Bosmans: HIV- en aidsexperte bij de Belgische Technische Coöperatie (BTC) en verantwoordelijke voor het mainstreamen van kinderrechten (interview op 8 april 2014 in het hoofdkantoor van de BTC te Brussel). Ingeborg De Meulemeester: kamerlid voor de N-VA (interview op 23 april 2014 in de kantoren van de Kamer te Brussel). Eva Brems: kamerlid voor Groen en deeltijds hoogleraar Mensenrechten aan de Universiteit Gent (na onderlinge afspraak werd de vragenlijst van het interview overgemaakt per mail op 24 april 2014, bij het afsluiten van het onderzoek was nog geen antwoord ontvangen). Sven Rooms: huidig medewerker van de Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand (VVOB), vroeger werkzaam bij Plan België en in die hoedanigheid medebezieler van de conferentie ‘Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking’ van 2004 (interview op 30 april 2014 in de kantoren van de VVOB te Brussel). Dirk Van der Maelen: kamerlid voor de sp.a (interview op 5 mei 2014 op het sp.akantoor te Geraardsbergen). Wouter Vandenhole: professor Mensenrechten aan de Universiteit Antwerpen en houder van de UNICEF-leerstoel in kinderrechten (interview op 6 mei 2014 in het kantoor van professor Vandenhole in Antwerpen). Sabine de Bethune: senator voor CD&V en voorzitster van de Senaat sinds 2011 (interview op 14 mei 2014 in de kantoren van de Senaat in Brussel). De interviews gebeurden aan de hand van een vooraf opgestelde vragenlijst. Omdat ik daarmee in hoofdzaak de onderzoeksbevindingen verder wilde aftoetsen, bevatten deze lijsten grotendeels dezelfde vragen. Per persoon werden echter ook enkele specifieke vragen opgesteld, afgestemd op de hoedanigheid van de geïnterviewde als parlementslid, academicus of beleidsuitvoerder. De interviews werden niet opgenomen of getranscribeerd: tijdens het interview noteerde ik meteen de antwoorden. Zowel de vragenlijsten als de antwoorden zijn opgenomen in het werkdossier dat samen met deze masterproef werd ingediend. 17 Omdat daarbij nog geen onderzoeksbevindingen werden afgetoetst, maakt de lijst geen melding van het interview met Hans De Greve van Plan België over de mogelijke probleemstelling en methodologie van het onderzoek (interview op 6 december 2013 te Brussel). 17 3. Kinderrechten Dit deel omschrijft eerst beknopt de evolutie van de kinderrechten tot aan het begin van de onderzoeksperiode (=3.1). Op die manier kan ik beter duiden wat de betekenis is van de wereldwijde goedkeuring van het Kinderrechtenverdrag in 1989 (= 3.2). Dat verdrag ging gaandeweg dienen als richtsnoer voor het beoordelen van concrete probleemsituaties waarmee kinderen als groep worden geconfronteerd, de zogenaamde kinderrechtenbenadering (=3.3). 3.1. Krachtlijnen tot 1989 3.1.1. De stap naar nationale beschermingsmaatregelen Kindbeelden - de manieren waarop kinderen worden gepercipieerd - zijn sociale constructies en veranderen dan ook doorheen tijd en ruimte. Zo werden kinderen in West-Europa tot op het einde van de Middeleeuwen niet als een aparte sociale groep ervaren, in de zin dat hun fysieke eigenschappen, gedragingen en kenmerken geen aanleiding gaven tot een bijzondere vorm van sociale erkenning. Kinderen werden al op jonge leeftijd als een volwassene beschouwd en behandeld. De hoge kindersterfte verklaart waarom geen echte nood werd aangevoeld om hen binnen de samenleving een bijzonder statuut te verstrekken.18 Vanaf de zestiende eeuw werden de distinctieve kenmerken van kinderen in de samenleving langzamerhand toch onderkend. In het kader van het vooruitgangsdenken en het ontwikkelingsgeloof van de achttiende-eeuwse Verlichting werd het kind omschreven als een ‘nog-niet-mens’, dat tijdens zijn kinderjaren werd voorbereid op het echte leven. De wijze waarop de industrie kinderen inzette als goedkope werkkrachten leidde er uiteindelijk toe dat de overheid in de loop van de negentiende eeuw maatregelen trof om hen als groep te beschermen. In verschillende landen werden toen kinderbeschermingswetten en leerplichtwetten ingevoerd, en dit ook in België. Een wet van 13 december 1889 verbood kinderarbeid voor alle kinderen jonger dan twaalf jaar. In 1914 werd ook de leerplicht geïntroduceerd: ouders werden verplicht hun kinderen te laten leren en verbood kinderarbeid gedurende de leerplicht.19 18 Verhellen, Eugeen. Verdrag inzake de rechten van het kind. Achtergronden, motieven, strategieën, hoofdlijnen (Leuven: Garant, 2000), pp.18-20. 19 Verhellen, Eugeen, Verdrag inzake de rechten van het kind, pp. 21-23. 18 De Belgische maatregelen liepen wel een evolutie achterna die in de buurlanden al eerder was ingezet. In Nederland werd kinderarbeid onder de twaalf jaar in 1874 verboden, en was de leerplicht in 1901 ingevoerd. In Frankrijk waren er zelfs in 1841 al maatregelen tegen kinderarbeid genomen.20 De zorg van de overheid voor de bescherming van kinderen reikte in die periode trouwens niet verder dan de landsgrenzen. Hoe een staat zijn volk behandelde, werd toen immers nog beschouwd als een kwestie van nationale soevereiniteit waarmee de internationale gemeenschap geen zaken had.21 3.1.2. De stap naar internationale verklaringen De omstandigheden van de Eerste en Tweede Wereldoorlog brachten met zich mee dat staten voor het eerst onderling afspraken om voortaan specifiek ten aanzien van kinderen bepaalde fundamentele rechten te respecteren, en daarmee in zekere zin afstand te doen van hun nationale soevereiniteit.22 Dit gebeurde in de vorm van verklaringen, instrumenten zonder een internationaal juridisch bindende kracht, wat nochtans niet betekent dat de daarin vastgelegde principes tot vrijblijvende intenties mogen worden herleid: door hun ruime internationale aanvaarding hielden de verklaringen een belangrijke morele code in (=soft law). In 1924 nam de Algemene Vergadering van de Volkenbond de ‘Verklaring van Genève’ aan, wat het startpunt was voor het verdere ijveren naar de erkenning van kinderrechten op internationaal vlak.23 De verklaring nam de bepalingen over uit een charter voor kinderrechten van ‘Save The Children’, een organisatie die de Britse Eglantyne Jebb in 1919 had opgericht als reactie op het wrede lot van kinderen in de Eerste Wereldoorlog. 24 De Verklaring van Genève heeft hoofdzakelijk betrekking op elementaire sociale en economische behoeften van kinderen, waaraan door volwassenen moet worden voldaan. 20 Verhellen, Eugeen. Kinderrechten in Europa (Panopticon, 1993), pp. 188-189. Het principe van staatssoevereiniteit vormde de basis van internationale relaties en ging gepaard met een non-interventieprincipe (het verbod te interveniëren in andere staten met betrekking tot binnenlandse aangelegenheden). 22 Lauren, Paul Gordon. The Evolution of International Human Rights (Pennsylvania: University of Pennsylvania Press, 2003). Oorlogsomstandigheden hadden er al eerder toe geleid dat afspraken werden gemaakt over de zorg voor gewonde soldaten in de Eerste en Tweede Geneefse Conventie van 1864 en 1906. De Wereldoorlogen leidden tot bijkomende afspraken, eerst over het lot van krijgsgevangenen in de Derde Geneefse Conventie (1927) en later over de bescherming van burgers in oorlogstijd in de Vierde Geneefse Conventie (1949). 23 Meuwese, Stijn, Mirjam Blaak, en Marjorie Kaandorp. Handboek Internationaal Jeugdrecht (Nijmegen: Ars Aequi Libri, 2005), p. 2. 24 Deze in oorsprong Engelse organisatie groeide al in 1920 uit tot de internationale ‘Save Children International Union’. 21 19 De Verklaring hanteert daarbij vijf principes: recht op normale materiële en geestelijke ontwikkeling, recht op voedsel, gezondheidszorg en zorg, recht als eerste op hulp, bescherming tegen uitbuiting en opvoeding tot dienstverlening aan anderen. De Tweede Wereldoorlog vormde in 1948 de impuls voor de totstandkoming van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (UVRM).25 Binnen de VN werden voor het eerst op mondiaal vlak principes erkend als het recht op leven, op vrijheid en op de onschendbaarheid van de persoon, of een absoluut verbod op slavernij.26 Omdat deze principes gelden voor alle mensen zonder onderscheid op basis van leeftijd of geslacht, werden via de UVRM ook voor kinderen een aantal nieuwe rechten geopend. Het opvolgen van die rechten maakt mee deel uit van het takenpakket van het Kinderrechtenfonds UNICEF, een organisatie die in 1945 in de schoot van de VN werd opgericht om wereldwijd kinderen in moeilijke omstandigheden - zoals conflict, armoede of ziekte - te ondersteunen.27 In 1959 werden de beginselen uit de voormelde Verklaring van Genève van 1924 uitgebreid, geconcretiseerd en vormgegeven in een nieuwe Verklaring voor de Rechten van het Kind.28 Die verklaring, unaniem aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN, behelst hoofdzakelijk beschermingsrechten die zijn vervat in tien artikelen:29 1. Non-discriminatie 2. Bijzondere bescherming om zich te kunnen ontwikkelen 3. Recht op naam en nationaliteit 4. Recht op sociale zekerheid en gezondheidszorg 5. Bijzondere zorg voor gehandicapte kinderen 6. Recht op liefde, begrip en ouderlijke zorg 7. Recht op onderwijs 8. Recht als eerste op hulp 9. Bescherming tegen mishandeling, uitbuiting en kinderarbeid 10. Opvoeding tot begrip en verdraagzaamheid, tot vrede en vriendschap 25 De Holocaust is de meest geciteerde, maar niet de enige aanleiding voor de UVRM. Ook wreedheden uit de Eerste Wereldoorlog, de Russische revolutie, de Spaanse burgeroorlog of het conflict in Palestina en de praktijken van dictatoriale regimes zoals onder Stalin speelden een rol. Bron: Susan Waltz, “Reclaiming and rebuilding the history of the Universal Declaration of Human Rights” Third World Quarterly 23, no. 3 (2002): pp. 437- 448. 26 Artikel 3 en artikel 4 UVRM. 27 Meuwese, Blaak, en Kaandorp, Handboek Internationaal Jeugdrecht, p. 4. 28 Door de unanieme aanname bezit de verklaring nog steeds een groot moreel gezag. 29 Verhellen, Verdrag inzake de rechten van het kind, pp. 79-93. 20 3.1.3. De stap naar internationale verdragen Al snel bleek dat het wenselijk zou zijn om voor de effectieve toepassing van mensenrechten te kunnen beschikken over een instrument waarbij aan de gemaakte internationale afspraken wel een juridisch bindend karakter werd verbonden (= hard law): verdragen. Daartoe moesten lidstaten bereid zijn verregaand afstand te doen van hun nationale soevereiniteit, en mensenrechten of kinderrechten een eigen plek laten verwerven op de internationale agenda.30 De overstap van internationale verklaringen naar internationale verdragen werd eerst op regionaal vlak gemaakt, onder meer in 1950 met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Op mondiaal vlak verstoorde de Koude Oorlog lange tijd niet alleen een overstap naar verdragen, maar ook een ruime en consistente toepassing van de reeds bestaande UVRM. Mensenrechten waren toen bovendien op zich het voorwerp van politieke en ideologische strijd tussen Oost en West. Het Westen richtte zich vooral op burgerlijke en politieke rechten, zoals het recht op vrije meningsuiting. Het Oosten achtte daarentegen de economische, sociale en culturele rechten prioritair, zoals het recht op arbeid (wat in het kapitalistische Westen vaak moeilijk lag).31 Onder invloed van de dekolonisatie ontstond een nieuwe generatie mensenrechten, zoals het recht op zelfbeschikking. Daarenboven hadden de regionale initiatieven ondertussen de weg naar internationaal bindende afspraken getoond. Die evolutie legde de basis om binnen de VN in 1966 twee verdragen te sluiten waarvan het onderscheid de Oost-West tegenstelling weerspiegelt: het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (BUPO) en het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR). Samen met de UVRM worden beide verdragen als de ‘International Bill of Human Rights’ omschreven, de internationaal belangrijkste geaccepteerde mensenrechtennormen. Net als bij de UVRM konden kinderen voortaan uit het BUPO en het IVESCR nieuwe rechten putten. Bovendien hebben beide verdragen bijgedragen tot het noodzakelijke klimaat om ook specifiek voor kinderen bepaalde rechten uit te werken in mondiaal bindende afspraken. Dit werd uiteindelijk gerealiseerd met de wereldwijde goedkeuring van het Kinderrechtenverdrag in 1989. 30 31 Donnelly, Jack. International Human Rights (Boulder, Westview Press, 2013), p. 5. Donnelly, Jack, International Human Rights, pp. 7-12. 21 3.2. De mijlpaal van het Kinderrechtenverdrag Het Kinderrechtenverdrag is een mijlpaal in de geschiedenis en ontwikkeling van kinderrechten. In het vorige punt werd reeds toegelicht dat verdragen door hun internationaal juridisch bindend karakter substantieel verschillen van verklaringen. Met het IVRK kwam die essentiële breuk ook specifiek voor kinderen tot stand. Daarenboven overstijgt het IVRK de opdeling tussen verschillende soorten mensenrechten, zoals in het BUPO en het IVESCR. Gelet op het belang van het IVRK, dat verder in deze masterproef ook zal blijken bij de analyse van de parlementaire documenten (zie deel 5), ga ik er hier vrij uitgebreid op in. 3.2.1. Totstandkoming Samen met de totstandkoming van de eerste mensenrechtenverdragen werd de noodzaak aangevoeld om de rechten van kinderen bijkomend te beschermen in de vorm van een bindend instrument. Om de twintigste verjaardag van de (hierboven besproken) Verklaring voor de Rechten van het Kind te vieren, werd het jaar 1979 door de VN uitgeroepen als het ‘Internationaal Jaar voor de Rechten van het Kind’. Deze verhoogde aandacht resulteerde in een reeks initiatieven - vooral van Polen - om kinderrechten op te nemen in een verdrag. De nodige onderhandelingen zouden uiteindelijk tien jaar duren. Zowel vertegenwoordigers van staten als van ngo’s namen deel aan het proces. De ngo’s waren daarbij verenigd in een ad hoc-werkgroep en hadden een grote invloed op de inhoud van de verschillende artikelen. Uiteindelijk werd in 1989 het ‘Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind’ goedgekeurd en in de daaropvolgende jaren door alle VN-lidstaten behalve de Verenigde Staten, Somalië en Zuid-Soedan geratificeerd.32 Het IVRK behoort dan ook tot de meest geratificeerde mensenrechtenverdragen ter wereld.33 32 Het deel over de totstandkoming werd gebaseerd op: Verhellen, Verdrag inzake de rechten van het kind, pp. 87-92. De VS is geen partij bij het verdrag omdat jongeren er al vanaf hun zeventiende gerekruteerd worden in het leger. Dit zou op gespannen voet staan met artikel 38 van het IVRK, dat handelt over kinderen in strijdkrachten. Vreemd genoeg heeft de VS wel de aanvullende protocollen geratificeerd, onder andere een protocol over kindsoldaten, wat een ambivalente situatie oplevert. De afwezigheid van Somalië en Zuid-Soedan als verdragspartij is te wijten aan een tijdelijk falende staatsstructuur. In elk van de drie landen werden wel al initiatieven genomen om alsnog tot ratificatie over te gaan. 33 Ratificeren betekent het opnemen van een verdrag in de nationale rechtsorde van een verdragsluitende staat. In België is daartoe de bekrachtiging van de wetgever en een publicatie in het Belgisch Staatsblad vereist. 22 België formuleerde geen enkel voorbehoud bij het verdrag, wel een aantal interpretatieve verklaringen.34 Het IVRK is in België van kracht sinds 15 januari 1992.35 3.2.2. Inhoud Het IVRK bestaat uit vier delen: 36 1. Een inleidend interpretatief kader (=de preambule) waarin wordt verwezen naar de beginselen waarop het verdrag is gebaseerd (de basisprincipes van de VN en andere mensenrechtenverdragen of- verklaringen). 2. Een opsomming van de rechten van kinderen en de verplichtingen van staten (artikelen 1 tot 41). 3. Een omschrijving van de toezichtregeling voor de naleving van het verdrag (artikelen 42 tot 45). 4. Een regeling voor de inwerkingtreding van het verdrag (artikelen 46 tot 54). De kern van het IVRK bestaat vanzelfsprekend uit het tweede deel, waarin de rechten van kinderen staan opgesomd. Die rechten worden in het verdrag op een holistische wijze benaderd: ze zijn evenwaardig en onderling afhankelijk. Het ene recht heeft geen zin zonder het andere. Een hiërarchische indeling is bijgevolg uit den boze. Net zoals mensenrechten worden kinderrechten aangemerkt als ondeelbaar en universeel van toepassing op alle kinderen, en als onvervreemdbaar voor alle individuen jonger dan achttien jaar.37 De interpretatie en toepassing van kinderrechten wordt gestuurd door vier basisprincipes: non- 34 Een voorbehoud betekent dat een of meerdere bepalingen niet worden erkend en dus geen rechtsgevolgen zullen verkrijgen in de desbetreffende staat. Een interpretatieve verklaring geeft aan wat er in het nationaal recht wordt verstaan bij een bepaald artikel. 35 De relatief lange periode vooraleer het IVRK en haar aanvullende protocollen (zie verder) in België van kracht werden, is te wijten aan het feit dat het verdrag aan de bevoegdheden van zowel de federale staat als de gemeenschappen en gewesten raakt (= een gemengd verdrag), en daarom de instemming van elk van die entiteiten vereiste. 36 Verhellen, Verdrag inzake de rechten van het kind, pp. 93-100. 37 De keuze om onder kind ‘elke persoon jonger dan achttien jaar’ te verstaan kan op kritiek stuiten. Omwille van culturele, religieuze en etnische redenen kan men het begrip ‘kind’ immers moeilijk aan universeel aanvaarde leeftijdsgrenzen verbinden, en kan dit beschouwd worden als een Westerse opvatting. (Bron: Verhellen, Verdrag inzake de rechten van het kind, p. 95). 23 discriminatie, het belang van het kind, het recht op leven, overleven en ontwikkeling en het recht van het kind om zijn mening te uiten. 38 Het IVRK wordt vaak beschouwd als het meest volledige mensenrechtenverdrag omdat het alle soorten mensenrechten bevat. Het verdrag verleent immers aan kinderen zowel burgerlijke rechten (bv. het recht op nationaliteit: artikel 7), politieke rechten (bv. het recht op vrijheid van meningsuiting: artikel 12 en 13), economische rechten (bv. het recht op vrijwaring tegen uitbuiting: artikel 32), sociale rechten (bv. het recht op onderwijs: artikel 28) als culturele rechten (bv. het recht op ontspanning: artikel 31). Hierbij valt op dat het verdrag niet alleen bestaat uit beschermingsrechten zoals in de vroegere verklaringen het geval was, maar tevens uit zelfbeschikkingsrechten en rechten waarmee kinderen actief kunnen participeren in de samenleving. De verschillende categorieën van rechten in het verdrag worden ook de drie ‘P’s genoemd: 39 - Provision: rechten op diensten en voorzieningen die kinderen hun overleving en ontwikkeling helpen verzekeren. - Protection: rechten die de bescherming van de integriteit van het kind waarborgen. - Partcipation: rechten die het kind een zekere inspraak verlenen. Tot slot is het belangrijk om op te merken dat de rechten uit het verdrag als minimumnormen worden beschouwd. Wanneer in het nationale recht strengere regels gelden, hebben deze volgens artikel 41 IVRK voorrang. Voor het kind geldt steeds de meest gunstige rechtsregel. Een verhoogde rechtsbescherming voor het kind kan trouwens ook voortvloeien uit internationale verbintenissen. IAO-conventie nr. 182 van 1999 inzake het uitbannen van de ergste vormen van kinderarbeid, door België geratificeerd in 2002, biedt bijvoorbeeld in vergelijking met de betrokken bepaling uit het IVRK (artikel 32) een meer specifieke bescherming tegen kinderarbeid. 40 38 Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking, “Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking - BTC Infocyclus” (Brussel: Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking), p. 12 en artikel 7, 12, 13, 28, 31 en 32 van het IVRK. 39 FOD Ontwikkelingssamenwerking. ” Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking”, http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/brochure_kinderrechten_tcm314-67988.pdf (geraadpleegd op 17 maart 2014), p. 9. 40 Meuwese, Blaak, en Kaandorp, Handboek Internationaal Jeugdrecht, p. 283. 24 3.2.3. Toezicht In 1991 werd het Comité voor de Rechten van het Kind (CRK) opgericht om toezicht uit te oefenen op de effectieve naleving van het verdrag. Dat toezicht verloopt via rapporten die elke verdragspartij vijfjaarlijks moet opstellen over de implementatie van het IVRK. In België is de Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind sinds 2007 belast met de opmaak van dat rapport.41 Daarnaast kunnen ngo’s een alternatief rapport indienen om bevindingen uit het officiële rapport te nuanceren of desnoods te weerleggen. De periodieke rapporten worden gelezen door een team van achttien onafhankelijke experten.42 Na een bespreking in gesloten zitting, wordt de staat in kwestie onderworpen aan een reeks vragen van het Comité. Tot slot worden ‘Concluding Observations’ geformuleerd, concrete aanbevelingen voor de overheid om een betere verwezenlijking van kinderrechten in de staat te bereiken. Het systeem van openbare rapporten moet het verantwoordelijkheidsgevoel stimuleren, want het CRK kan geen strafmaatregelen opleggen bij vastgestelde tekortkomingen. Daarnaast is het CRK ook bevoegd voor de praktische interpretatie van het IVRK. De korte artikelen uit het verdrag missen immers vaak duidelijk omschreven taken en verplichtingen. Via ‘General Comments’ biedt het Comité verdere uitleg over de interpretatie van de artikelen. Deze interpretaties zijn niet bindend voor de verdragspartijen, maar bezitten wel een grote morele waarde.43 41 Deze commissie werd in 2005 opgericht en is sinds 2007 operationeel. Tot dan was de minister van Justitie belast met de opmaak van de periodieke rapporten. Naast de opmaak van het vijfjaarlijks verslag, is de Commissie tevens een overlegplatform tussen de federale overheid en de gemeenschappen en gewesten en werkt ze mee aan de implementatie van de aanbevelingen van het CRK. Wouter Vandenhole vermeldde in het interview echter dat deze instelling niet meer goed functioneert. 42 Aanvankelijk werd deze taak uitgevoerd door tien onafhankelijke deskundigen. Wegens een te hoge werkdruk werd hun aantal uitgebreid tot achttien. 43 Het deel over het toezicht op het IVRK werd gebaseerd op: Verhellen, Verdrag inzake de rechten van het kind, pp. 100-125. 25 3.2.4. Verdere ontwikkelingen Het IVRK vormde dan wel een mijlpaal in de ontwikkeling van kinderrechten, het was geenszins een eindpunt van die evolutie. Het IVRK werd na 1989 aangevuld in de vorm van protocollen. Die protocollen betreffen telkens een specifieke problematiek waarvoor de regeling in het IVRK ontoereikend bleek te zijn. De protocollen hebben slechts een facultatief karakter - een verdragspartij is niet verplicht zich daarbij aan te sluiten - maar ze werden inmiddels al op grote schaal geratificeerd.44 Concreet gaat het om volgende drie Facultatieve Protocollen, waarbij België actief heeft deelgenomen aan de voorbereiding van de eerste twee protocollen: 45 Facultatief Protocol inzake kindsoldaten (aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN in 2000). Artikel 38 van het IVRK verbiedt de inlijving van kinderen jonger dan vijftien jaar bij gewapende conflicten. Het protocol kwam tot stand na zes jaar moeizaam onderhandelen en trekt de leeftijd op van vijftien naar achttien jaar. Het protocol werd door België in mei 2002 geratificeerd. Facultatief Protocol inzake kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie (tevens aangenomen in 2000). Ook dit protocol kwam pas na lange onderhandelingen tot stand. De verdragspartijen verbinden zich ertoe extra maatregelen te nemen met betrekking tot deze problematiek. België ratificeerde dit protocol in februari 2006. Facultatief Protocol betreffende een mededelingsprocedure (aangenomen in 2011). Via dit mechanisme hebben kinderen of hun vertegenwoordigers de mogelijkheid om bij het CRK klacht in te dienen over een schending van hun rechten. Het was een belangrijke stap voorwaarts omdat het IVRK, in tegenstelling tot andere mensenrechtenverdragen, nog niet in een mogelijkheid voorzag om op het internationale forum inbreuken aan te klagen, en aldus de effectieve toepassing van het verdrag mee te helpen afdwingen.46 Het protocol kwam tot stand na actief gelobby van ngo’s en werd door België geratificeerd in december 2013. 44 KeKi. “Reflectietekst Kinderrechten”, http://www.keki.be/documents/2012_06%20KeKi_reflectietekst%20kinderrechten.pdf (geraadpleegd op 3 maart 2014), pp. 13-15. 45 KeKi, “Reflectietekst Kinderrechten”, p. 11. 46 Normaal beschikt een mensenrechtenverdrag wel over dergelijke klachtenmogelijkheid, bijvoorbeeld via het Human Rights Committee, ingesteld bij het BUPO-verdrag, of het 26 De werking van het IVRK wordt ook binnen het kader van de Algemene Vergadering van de VN opgevolgd. Zo vond daarover in mei 2002 in New York een buitengewone zitting plaats waarvan de resultaten werden vastgelegd in het slotdocument ‘A World Fit for Children’. Het document herbevestigt de engagementen van de verdragspartijen ten aanzien van kinderrechten met bijzondere aandacht voor het behalen van de Millenniumdoelstellingen. Zo werd de doelstelling opgenomen om het aantal ondervoede kinderen met minstens een derde te verminderen. Daarnaast kreeg elke verdragspartij de opdracht nationale en regionale actieplannen op te stellen om een verdere implementatie van het Kinderrechtenverdrag te bewerkstelligen.47 In België kreeg dit gevolg in het Nationaal Actieplan voor Kinderen, dat in 2005 werd ontworpen. Tot slot groeide het IVRK ook uit tot de grondslag, leidraad of inspiratiebron van andere kinderrechteninstrumenten. Uit de grote diversiteit aan voorbeelden kies ik hier voor de grote invloed van het IVRK in de Europese context. Ten eerste omvat artikel 24 van het Handvest voor de Grondrechten van de EU enkele kinderrechten die rechtstreeks gebaseerd zijn op het IVRK. Vervolgens moet volgens de strategienota ‘Towards an EU Strategy on the Rights of the Child’ het interne en externe beleid van de EU in overeenstemming worden gebracht met het IVRK. Tot slot interpreteren de Europese rechtsprekende organen (het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens) de kinderrechten in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in het licht van het IVRK.48 De invloed van het IVRK strekt zich evenzeer uit tot andere regio’s of continenten. Zo bevat het ‘Afrikaans Handvest voor de rechten en het welzijn van het Kind’ van 1990 een expliciete verwijzing naar het IVRK.49 Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat klachten behandeld over schendingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. 47 UNICEF. “A world fit for children”, http://www.unicef.org/publications/files/A_World_Fit_Children.pdf (geraadpleegd op 23 april 2014), pp. 14-15. 48 KeKi, “Reflectietekst Kinderrechten”, p. 14. 49 African Union. “African Charter on the Rights and Welfare of the Child”, http://www.au.int/en/sites/default/files/Charter_En_African_Charter_on_the_Rights_and_Wle fare_of_the_Child_AddisAbaba_July1990.pdf (geraadpleegd op 20 maart 2014). In het IVRK overheersen Westerse waarden. Via dit Charter werden de kinderrechten aangepast aan en geïnterpreteerd in functie van de regionale context. 27 3.2.5. Ontwikkelingssamenwerking in het IVRK Het Kinderrechtenverdrag geldt ook specifiek in de context van ontwikkelingssamenwerking. Artikel 4 IVRK bepaalt immers dat de rechten uit het verdrag eveneens vervuld moeten worden via de ‘internationale samenwerking’. Dat principe komt tevens aan bod in de artikelen 23, 24 en 28 van het IVRK, die respectievelijk handelen over gehandicapte kinderen, de toegang tot gezondheidszorg en het recht op onderwijs. In elk van deze artikelen worden de verdragspartijen opgeroepen om ook in het kader van hun internationale samenwerking de toepassing van deze rechten te bevorderen, waarbij er “specifiek rekening moet worden gehouden met de behoeften van ontwikkelingslanden”.50 De interpretatierichtlijnen van het CRK gaan daar verder op in. Het vijfde General Comment (2003) stelt dat het IVRK het kader moeten vormen voor ontwikkelingssamenwerking die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op kinderen. Het Comité moedigt de verdragsstaten aan om hun budget voor ontwikkelingssamenwerking te verhogen en bij het besteden van die middelen prioritair aandacht te besteden aan de implementatie van kinderrechten.51 3.3. De kinderrechtenbenadering als nieuw concept 3.3.1. Ontstaan en draagwijdte De kinderrechtenbenadering is een afgeleide versie van het nog vrij recente concept van de mensenrechtenbenadering, maar dan specifiek gericht op de rechten die zijn vervat in het IVRK en andere kinderrechteninstrumenten. Het concept komt er in essentie op neer dat mensenrechten - of kinderrechten in het bijzonder - worden gebruikt als internationaal aanvaard referentiekader om een bepaalde vorm van onrechtvaardigheid aan de kaak te stellen, zoals een gebrekkige toegang tot gezondheidszorg of onderwijs, het geweld tegen vrouwen of de discriminatie van holebi’s.52 Ook handelsbetrekkingen of ontwikkelingssamenwerking met landen die verzuimen op te optreden tegen problemen als kinderarbeid of kindsoldaten, horen in dit rijtje van mogelijke toepassingen thuis. 50 Artikel 23, 24 en 28 van het IVRK. Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking, “Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking - BTC Infocyclus”, p. 15. 52 UNICEF. “Child Rights Approach”, http://www.unicef.org/tdad/index_55678.html, (geraadpleegd op 28 december 2013) en Save The Children. “Child Rights Programming”, http://images.savethechildren.it/f/download/Policies/ch/child-rights-handbook.pdf, (geraadpleegd op 28 december 2013), pp. 25-26. 51 28 De Franse president François Mitterrand heeft als eerste beleidsmaker tijdens een toespraak in 1990 nadrukkelijk gesteld dat ontwikkelingshulp voortaan gekoppeld moest worden aan het respect voor mensenrechten. In datzelfde jaar vermeldde ook de Belgische minister van Ontwikkelingssamenwerking André Geens (VU) dat België bij het uitvoeren van zijn samenwerkingsprogramma’s rekening moest houden met het respect voor de rechten van de mens.53 Beide uitspraken situeren zich in het tijdperk van het einde van de Koude Oorlog en de val van het IJzeren Gordijn, een scharniermoment in de overgang van de economische naar de politieke conditionaliteit van de ontwikkelingssamenwerking. Politiek was toen inderdaad de nodige ruimte ontstaan om op het internationale forum mensenrechten te doen respecteren zonder rekening te moeten houden met tegengestelde Oost-West belangen. De mensenrechtenbenadering is bijgevolg nog een vrij recent concept dat nog volop in ontwikkeling is. Toegepast op het domein van de ontwikkelingssamenwerking bleek echter al snel dat staten en ngo’s aan de mensenrechtenbenadering telkens een eigen invulling gaven, zodat internationale vergelijkingen onmogelijk werden of tot verwarring leidden. De VN - die de mensenrechtenbenadering toepast over al haar programma’s en activiteiten heen - heeft daarom in 2003 een ‘Common Understanding Definition’ van het concept uitgewerkt die ondertussen ruim wordt toegepast, en uit drie luiken bestaat: 54 1. “All programmes of development co-operation, policies and technical assistance should further the realisation of human rights as laid down in the Universal Declaration of Human Rights and other international human rights instruments.” 2. “Human rights standards contained in, and principles derived from, the Universal Declaration of Human Rights and other international human rights instruments guide all development cooperation and programming in all sectors and in all phases of the programming process.” 53 Develtere, Patrick en Aristide Michel. “Kroniek van een halve eeuw Belgische ontwikkelingssamenwerking”, http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/kroniek_halve_eeuw_os_tcm314-98710.pdf (geraadpleegd op 3 januari 2014), p 11. 54 HRBA. “The Human Rights Based Approach to Development Cooperation: Towards a Common Understanding Among UN Agencies”, http://hrbaportal.org/the-human-rightsbased-approach-to-development-cooperation-towards-a-common-understanding-among-unagencies (geraadpleegd op 14 maart 2014). 29 3. “Development cooperation contributes to the development of the capacities of ‘dutybearers’ to meet their obligations and/or of ‘rights-holders’ to claim their rights.” 3.2.2. Voordelen en beperkingen van het concept Wantoestanden of onrechtvaardigheden die kinderen ondergaan worden met het concept van de kinderrechtenbenadering beoordeeld vanuit het normatief kader van het IVRK en andere kinderrechteninstrumenten, en bijvoorbeeld niet vanuit religieuze overwegingen of ethische standpunten. Een eerste voordeel van het concept is dat het hanteren van universeel aanvaarde principes en begrippen vaak helpt om op het internationale forum problemen te benoemen en af te bakenen, mogelijke acties te formuleren of doelstellingen scherp te stellen.55 Niettemin bestaan daarbij ook beperkingen omdat kinderrechten vaak vaag geformuleerd en moeilijk afdwingbaar zijn. Aan deze beperkingen wordt, voor wat het Kinderrechtenverdrag betreft, tegemoetgekomen door interpretatieve richtlijnen en een nieuwe klachtenprocedure (zie 3.2). Een tweede voordeel van een rechtenbenadering (rights approach) is dat het gericht is op het bereiken van duurzame resultaten, en in dat opzicht grondig verschilt van de nodenbenadering (needs approach) die vroeger de regel was en waarbij de doelstellingen vooral op korte termijn gelden. In een nodenbenadering zijn mensen vaak aangewezen op liefdadigheid en goodwill, terwijl ze in een rechtenbenadering het recht hebben op bepaalde hulp. Het Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking heeft over de verschillen tussen een rechtenbenadering en een nodenbenadering een overzichtelijke tabel opgemaakt: 56 55 11.11.11. “Mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking zijn nauw met elkaar verbonden”, http://www.11.be/component/one/artikel/detail/675 (geraadpleegd op 17 maart 2014). 56 Tabel overgenomen uit: Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking, “Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking - BTC Infocyclus”, p. 12. 30 Needs Based Approach Rights Based Approach Noden impliceren geen plichten, maar lokken eventueel beloftes uit Rechten impliceren plichten en verplichtingen van duty bearers Noden zijn niet per se universeel Rechten zijn universeel Noden kunnen worden gerangschikt Rechten zijn ondeelbaar en onderling afhankelijk. Noden voldoen vraagt niet per se aandacht voor het proces Rechten realiseren vraagt per definitie aandacht voor het proces Individuen zijn objecten van hulp Individuen zijn empowered om rechten te claimen Motivatie: noden voldoen uit liefdadigheid Motivatie: rechten realiseren uit verplichting 80% van de noden vervullen kan een goed resultaat zijn In een rechtenbenadering zijn de rechten van 20% van de kinderen niet voldaan Gericht op onmiddellijke oorzaken Gericht op structurele oorzaken Met bijkomende middelen Bestaande middelen ‘eerlijker’ verdelen Figuur 4. Nodenbenadering versus rechtenbenadering. Een derde voordeel van het concept is dat het mensen of kinderen in een probleemsituatie niet herleidt tot slachtoffers, maar beschouwt als ‘rechtenhouders’ (‘right holders’), en dat het de verantwoordelijken of ‘plichtendragers’ (‘duty bearers’) aanwijst die kunnen worden aangesproken om een oplossing te helpen bereiken. Met betrekking tot de implementatie van kinderrechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking is bijvoorbeeld het parlement een van de ‘plichtendragers’ omdat ze de daartoe noodzakelijke wetgeving moet uit werken en de regering moet controleren op het gevoerde beleid. De relatie tussen ‘plichtendragers’ en ‘rechtenhouders’ kan schematisch als volgt worden voorgesteld: 31 Figuur 5. Relatie tussen ‘plichtendragers’ en ‘rechtenhouders’.57 Bij de toepassing van het concept worden echter vaak alleen overheidsinstellingen als ‘plichtendragers’ aangewezen. Dit sluit aan bij een visie dat op binnenlands vlak enkel de overheid over de nodige juridische middelen beschikt om nodige wijzigingen door te drukken, en dat in de relatie met andere landen enkel een staat juridisch kan worden aangesproken als mensenrechten of kinderrechten uit een internationaal verdrag onvoldoende worden gewaarborgd of nagestreefd. Op die manier blijven de actoren buiten beeld die soms een veel grotere en directere verantwoordelijkheid dragen, zoals multinationals voor de wijze waarop ze optreden in ontwikkelingslanden. Die realiteit dringt wel steeds ruimer door en heeft inmiddels al tot een kentering geleid, bijvoorbeeld ook bij de multinationals zelf.58 Een andere kritiek is dat het concept geen model aanreikt voor gevallen waarin kinderrechten met elkaar in conflict komen, zoals voedselhulp aan regio’s waar aan meisjes systematisch het recht op onderwijs wordt ontzegd.59 57 Save the Children. “Getting it Right for Children. A practitioners’ guide to child rights programming”, http://toolkit.ineesite.org/toolkit/INEEcms/uploads/1101/Getting_it_Right.PDF (geraadpleegd op 1 mei 2014). 58 11.11.11. “Mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking zijn nauw met elkaar verbonden”, http://www.11.be/component/one/artikel/detail/675 (geraadpleegd op 17 maart 2014). 59 Overseas Development Institute . “Child rights and aid: mutually exclusive? Background Note”, http://www.odi.org.uk/sites/odi.org.uk/files/odi-assets/publications-opinionfiles/5307.pdf (geraadpleegd op 18 maart 2014), pp. 2-3. 32 4. Belgische ontwikkelingssamenwerking De Belgische ontwikkelingssamenwerking heeft de voorbije decennia grondige wijzigingen ondergaan. Om die evolutie te beschrijven in functie van de band die ik verder in het onderzoek maak met kinderrechten en met de parlementaire rol, heb ik er voor gekozen de fundamentele ontwikkelingen te omschrijven op vier domeinen: de opbouw van een wettelijk kader (=4.1), de reorganisatie van de administratie (=4.2) en het hanteren van een universele kwantitatieve en kwalitatieve standaard (=4.3 en 4.4). 4.1. De opbouw van een wettelijk kader Het optreden van de overheid zou in principe steun moeten vinden in een wettelijke basis. Een wet verschaft immers - door de goedkeuring ervan door de vertegenwoordigers van het volk een democratisch gelegitimeerd kader waarbinnen het overheidsoptreden kan plaatsvinden. Voorwaarde is uiteraard wel dat de wet duidelijke doelstellingen en bruikbare normen oplegt die desnoods in functie van gewijzigde omstandigheden tijdig worden aangepast. Toegepast op de Belgische ontwikkelingssamenwerking is pas recent aan die voorwaarde voldaan. Lange tijd ontbrak een wettelijke basis, en toen die in 1999 tot stand kwam, bleek al na enkele jaren dat ze onvoldoende rekening hield met de ontwikkelingen op het internationale forum. In 2013 werd met een nieuwe wet aan dat euvel verholpen. Ik ga hierna eerst dieper in op de totstandkoming en de doelstellingen van de wettelijke regeling. Daarna licht ik toe hoe de wet van 1999 voor de bilaterale samenwerking heeft geleid tot een sectorale, thematische en geografisch concentratie, en hoe de multilaterale samenwerking op een aantal organisaties werd geconcentreerd. Deze concentraties hadden tot doel een efficiënter en krachtdadiger beleid te vormen. Per sector, thema en partnerland diende voortaan een strategienota te worden opgesteld die vierjaarlijks zou worden geëvalueerd.60 60 Artikel 6, 7 en 8 van de wet van 25 maart 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking. Uit de analyse van de parlementaire stukken en interviews zal echter blijken dat dit in de praktijk niet gebeurt. 33 4.1.1. Een opbouw in drie fasen Daar wettelijke richtlijnen ontbraken, diende de regering tot 1999 bij haar beslissingen inzake ontwikkelingssamenwerking alleen rekening te houden met de normen die ze zelf (of een vorige regering) had vastgelegd bij koninklijk besluit. Het gebrek aan een wettelijk kader met daarin duidelijke vermelde objectieven, leidde in 1995 mee tot de zogenaamde ABOSschandalen: nutteloze projecten in ontwikkelingslanden die werden gefinancierd door de Belgische overheid, maar waar enkel Belgische bedrijven baat bij hadden.61 De schandalen werden maandenlang breed uitgesmeerd in de pers. Als reactie werd een parlementaire onderzoekscommissie opgericht om de achterliggende oorzaken van deze schandalen te onderzoeken. In 1997 duidde de commissie - die overigens onder leiding stond van het geïnterviewde parlementslid Dirk Van der Maelen - op een tekort aan transparantie, controle en evaluatie van het ontwikkelingsbeleid.62 De commissie formuleerde ook talrijke aanbevelingen om de Belgische ontwikkelingssamenwerking inhoudelijk en institutioneel te hervormen.63 Deze hervormingen werden vervat in de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking (hierna ook afgekort als ‘de wet van 1999’). Vanaf 2008 kwamen steeds meer stemmen op die ijverden voor een nieuwe wet ontwikkelingssamenwerking. De wet van 1999 moest dringend worden geactualiseerd: er waren ondertussen immers heel wat nieuwe internationale afspraken gemaakt die een sterke stempel drukten op de Belgische ontwikkelingssamenwerking, zoals de Millenniumdoelstellingen (2000) of de Verklaring van Parijs (2005). Behalve een verwijzing naar het DAC had de wet van 1999 veel te weinig oog voor het internationale kader. De noodzakelijke wijzigingen werden doorgevoerd met de wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische ontwikkelingssamenwerking (hierna ook afgekort als ‘de wet van 2013’). 61 ABOS staat voor Algemeen Bestuur van de Ontwikkelingssamenwerking, de administratie die na de schandalen volledig werd gereorganiseerd; zie daarover 4.2. 62 Een voorbeeld is de bouw van een glasfabriek in Tanzania. Gebrek aan water, elektriciteit en transportmogelijkheden verhinderden een effectieve werking van de fabriek. 63 Douglas De Coninck. Witte Olifanten. De miljardenschandalen van de Belgische ontwikkelingssamenwerking (Leuven: Van Halewyck, 1996), pp. 7-13. 34 4.1.2. Het vastleggen van de doelstelling In de wet van 1999 werd voor het eerst het doel van onze ontwikkelingssamenwerking duidelijk gedefinieerd: “de Belgische internationale samenwerking heeft als hoofddoel de duurzame menselijke ontwikkeling te realiseren door middel van armoedebestrijding”.64 Hiermee schreef België zich in het nieuwe ontwikkelingsparadigma. Na het falen van de vaak neoliberaal geïnspireerde structurele aanpassingsprogramma’s met soms desastreuze sociale gevolgen, verschoof vanaf 1990 de focus naar duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding. Ontwikkelingssamenwerking werd bevrijd uit haar economisch keurslijf, en er kwam aandacht voor het belang van een rechtsstaat, good governance en het respect voor mensenrechten.65 De wet van 2013 heeft de doelstellingen van de Belgische ontwikkelingssamenwerking herschreven en ze in overeenstemming gebracht met de internationaal gewijzigde context. Die doelstellingen werden vrij uitgebreid en gedetailleerd bepaald. Ik beperk me hier tot het weergeven van de algemene doelstellingen die in artikel 3 en 4 van de wet van 2013 zijn vastgelegd: “De Belgische Ontwikkelingssamenwerking heeft de duurzame menselijke ontwikkeling als algemene doelstelling en onderneemt daartoe acties die bijdragen tot duurzame en inclusieve economische groei voor een verbetering van de levensomstandigheden van de bevolking in de ontwikkelingslanden en tot hun sociaaleconomische en sociaal-culturele ontwikkeling, teneinde de armoede, uitsluiting en ongelijkheid uit te bannen.” “De Belgische Ontwikkelingssamenwerking beoogt in dit kader eveneens de capaciteit van de partners inzake ontwikkeling op alle niveaus te versterken. Zij schrijft zich in in het kader van de ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties.” “De Belgische Ontwikkelingssamenwerking draagt in dit kader bij tot de algemene doelstelling van ontwikkeling en versterking van de democratie en van de rechtsstaat, met inbegrip van goed bestuur, alsook tot het respecteren van de menselijke waardigheid, van de rechten van de mens in al hun dimensies en van de fundamentele vrijheden, met een bijzondere aandacht voor het bestrijden van elke vorm van discriminatie.” 64 Artikel 3 van de wet van 25 maart 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking. 65 Develtere, Patrick. De Belgische ontwikkelingssamenwerking (Leuven: Davidsfonds, 2005), pp. 7-9. 35 4.1.3. Sectorale en thematische concentratie De Belgische bilaterale ontwikkelingssamenwerking diende zich sinds de wet van 1999 te focussen op vijf sectoren: 1) basisgezondheidszorg, 2) vorming en onderwijs, 3) landbouw en voedselveiligheid, 4) basisinfrastructuur en 5) maatschappijopbouw (onder meer door conflictpreventie). Daarenboven moest voortaan over alle sectoren heen rekening worden gehouden met drie transversale thema’s: gelijke kansen en rechten voor mannen en vrouwen (gender), zorg voor het leefmilieu en de promotie van sociale economie.66 In 2005 werden kinderrechten opgenomen als vierde transversaal thema. Sindsdien moest in elk project en programma van ontwikkelingssamenwerking extra aandacht worden besteed aan de rechten van het kind. Met de wet van 2013 werd de thematische benadering grondig herschikt, en wordt een onderscheid gemaakt tussen prioritaire en transversale thema’s. Voortaan zijn er nog slechts twee transversale thema’s: gender (met de nadruk op de empowerment van vrouwen) en de bescherming van het leefmilieu. De drie prioritaire thema’s zijn waardig en duurzaam werk, maatschappijopbouw en mensenrechten, met inbegrip van de rechten van het kind. 67 Door kinderrechten in te delen bij mensenrechten worden ze als het ware ‘gedegradeerd’ tot een onderdeel van een centraal aandachtspunt, waar ze in de wet van 1999 nog op zichzelf als transversaal onderwerp golden.68 Wat het verschil tussen een ‘prioritair’ en ‘transversaal’ thema precies inhoudt en hoe de prioritaire thema’s praktisch moeten worden geïmplementeerd, blijft voor de betrokken actoren onduidelijk. Rekening houdend met de totstandkoming van dat onderscheid lijkt ‘prioritair’ in elk geval minder belangrijk te zijn dan ‘transversaal’.69 Hans De Greve van Plan 66 Artikel 7 en 8 van de wet van 25 maart 1999 betreffende Belgische internationale samenwerking. De sectoren zijn heel breed gedefinieerd zodat het in de praktijk om de meest diverse soorten programma’s en projecten gaat. 67 Artikel 11 van de wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische ontwikkelingssamenwerking. 68 Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking. “Nieuwsbrief juni 2013”, http://kinderrechteninontwikkelingssamenwerking.files.wordpress.com/2011/12/platformjuni-2013.pdf (geraadpleegd op 6 maart 2014), pp. 2-3. 69 Uit de afgenomen interviews kon worden afgeleid dat de opsplitsing tussen transversale en prioritaire thema’s er kwam op vraag van de administratie ontwikkelingssamenwerking. Voor de administratie was het praktisch onhoudbaar om in elk programma of project rekening te houden met de vier transversale thema’s (gelijke rechten voor mannen en vrouwen, leefmilieu, sociale economie én kinderrechten). De beperking tot twee transversale thema’s en de herkwalificatie van kinderrechten tot prioritair thema poogt dit probleem op te lossen. 36 België beschouwt het opnemen van de categorie prioritaire thema’s als een compromis om iedereen tevreden te houden.70 Marleen Bosmans van de Belgische Technische Coöperatie (BTC) wees in een interview op de vage betekenis van het begrip ‘prioritair thema’ en gaf aan dat men in de praktijk niet goed weet wat ermee aan te vangen.71 De vage grens tussen beiden was in 2013 ook voorwerp van een parlementaire vraag van sp.akamerlid Dirk Van der Maelen aan minister van Ontwikkelingssamenwerking Labille. De toekomst zal een oplossing moeten uitwijzen, want ook het antwoord op die vraag schept weinig verduidelijking. Volgens de minister vergen transversale thema’s een systematische screening van elke interventie van ontwikkelingssamenwerking en moeten daartoe specifieke instrumenten worden uitgewerkt. Prioritaire thema’s vereisen een horizontale invulling en mogen niet worden opgesloten in een verticale sector. Kinderrechten zouden bijvoorbeeld niet enkel het voorwerp mogen uitmaken van specifieke projecten of interventies (= verticaal), maar moeten in uiteenlopende programma’s worden opgenomen om brede aandacht te verwerven (= horizontaal). Kinderrechten blijven volgens minister Labille bovendien breed gewaarborgd via het sterk partnerschap met UNICEF, de centrale rol van de Millenniumdoelstellingen in de Belgische ontwikkelingshulp en de Belgische steun aan initiatieven als het Global Partnership for Education.72 70 Interview met Hans De Greve. Brussel, 6 december 2013. Interview met Marleen Bosmans. Brussel, 8 april 2014. 72 Parlementair Document, Kamer, Schriftelijke vraag betreffende de aanpak van kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking, 23 mei 2013, nr. 53-0363. 71 37 4.1.4. Geografische concentratie Geografisch werd de Belgische bilaterale ontwikkelingssamenwerking geconcentreerd op 25 partnerlanden, die krachtens artikel 6 van de wet van 1999 werden gekozen op basis van criteria zoals de graad van armoede en de ervaring van België met het land. 73 De geografische beperking maakte een einde aan de sterke versnippering van de middelen over meer dan veertig landen. In 2004 werd het aantal partnerlanden verder beperkt tot achttien. Die achttien partnerlanden zijn in figuur 6 overzichtelijk weergegeven: 74 Figuur 6. Partnerlanden van de Belgische bilaterale samenwerking. 73 Artikel 6 van de wet van 25 maart 1999 betreffende Belgische internationale samenwerking. 74 FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Partnerlanden”, http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/wereldkaart_parnerlanden_tcm314-103666.jpg (geraadpleegd op 26 maart 2014). 38 Grafieken opgesteld door het OESO/DAC tonen dat de voormalige kolonies van België de belangrijkste partnerlanden zijn: 75 Figuur 7. Belgische ontwikkelingssamenwerking: verdeling per land (2012). Met elk van de partnerlanden worden indicatieve samenwerkingsprogramma’s (ISP’s) gesloten, die de concrete afspraken inzake de samenwerking vastleggen en om de vier jaar worden vernieuwd. Deze programma’s worden voorbereid in gemengde commissies, waarin overleg met het partnerland plaatsvindt. Het is veelal in deze context dat de Belgische delegatie het thema kinderrechten kan aankaarten.76 Per partnerland worden maximum drie van de vijf sectoren geselecteerd. Het recent gesloten indicatief samenwerkingsprogramma met Mozambique, dat loopt van 2013 tot 2017, focust bijvoorbeeld op rurale ontwikkeling (sector landbouw) en energie (sector basisinfrastructuur).77 België verleent ook steun aan ontwikkelingslanden die geen partnerland zijn, ofwel indirect via de multilaterale samenwerking met internationale organisaties en via subsidiëring van ngo’s die projecten hebben buiten de partnerlanden, ofwel direct in de vorm van noodhulp.78 75 OESO/DAC. “Country Programmable Aid”, http://webnet.oecd.org/dcdgraphs/CPA_donor/ (geraadpleegd op 11 april 2014). Dit is de laatst beschikbare grafiek uit 2012. 76 Parlementair Document, Senaat, Schriftelijke vraag van Sabine de Bethune betreffende de strategienota ‘Eerbied voor de rechten van het kind’, 14 mei 2008, nr. 4-959. 77 FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Indicatief Samenwerkingsprogramma Mozambique”, http://diplomatie.belgium.be/en/binaries/pic_mozambique_2013-2017_tcm312-158659.pdf (geraadpleegd op 10 april 2014). 78 FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Niet-partnerlanden”, http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Landen/Nietpartnerlanden/ (geraadpleegd op 11 april 2014). 39 4.1.5. Multilaterale concentratie De multilaterale samenwerking werd met de wet van 1999 geconcentreerd op een twintigtal internationale organisaties die door de regering werden uitgekozen, zoals onder meer UNICEF. In 2003 werd hun aantal verder teruggeschroefd tot twaalf om hen elk een meer significante bijdrage te kunnen toekennen. UNICEF bleef deel uitmaken van deze lijst, samen met andere multilaterale partnerorganisaties waaraan België volgens internationale akkoorden verplicht is een jaarlijkse bijdrage over te maken.79 Daarnaast geeft België op occasionele en vrijwillige basis ook bijdragen aan andere multilaterale instellingen, zoals aan de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) voor de financiering van het programma ter bestrijding van kinderarbeid (International Programme on the Elimination of Child Labour of IPEC).80 4.2. De reorganisatie van de administratie De zogenaamde ABOS-schandalen leidden in 1999 niet alleen tot een eerste wettelijk basis over de inhoudelijke invulling van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, maar ook tot een grondige reorganisatie van de administratie. Het beleid en de uitvoering werden van elkaar gescheiden en verdeeld over twee nieuwe diensten: 81 1. De Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire hulp (DGD). Deze instelling is bevoegd voor de beleidsvoorbereiding, programmatie en opvolging van de programma’s voor bilaterale samenwerking. De DGD (tot voor kort aangeduid als de DGOS) valt onder de bevoegdheid van de minister van Ontwikkelingssamenwerking en behoort tot de FOD Ontwikkelingssamenwerking. Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en 82 79 Naast UNICEF gaat het om de Wereldbank, UNDP, UNFPA, WHO, UNAIDS, GLOBAL FUND, OCHA, ICRC, FAO, CGIAR en UNEP. 80 Zie ook: Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, 25 augustus 2006, nr. 3-5804. 81 Develtere, Patrick, en Aristide Michel. “Kroniek van een halve eeuw Belgische ontwikkelingssamenwerking”, pp. 47-55. 82 FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire Hulp”, http://diplomatie.belgium.be/nl/over_de_organisatie/organogram_en_structuur/dgd/ (geraadpleegd op 3 april 2014). 40 2. De Belgische Technische Coöperatie (BTC), belast met de uitvoering van de samenwerkingsprogramma’s die worden opgesteld door de DGD. De BTC maakt geen deel uit van een overheidsdienst, maar is een naamloze vennootschap van publiek recht met een sociaal oogmerk. De betrekkingen tussen de overheid en de BTC liggen vast in een beheerscontract. Naast het uitvoeren van de bilaterale samenwerking, kan het BTC ook opdrachten uitvoeren voor rekening van andere nationale en internationale instanties die werken aan duurzame ontwikkeling.83 Naast deze twee centrale diensten vervullen nog andere overheidsdiensten of instellingen een rol in de Belgische ontwikkelingssamenwerking, zoals ambassades en consulaten voor de opvolging van de situatie ter plaatse, en de FOD Financiën voor het uitvoeren van verbintenissen ten aanzien van internationale en regionale ontwikkelingsbanken of in het kader van de leningen van staat tot staat. Om een idee te geven over mogelijke andere betrokken diensten of instellingen beperk ik me tot drie voorbeelden: 84 De Delcrederedienst is de Belgische openbare kredietverzekeraar, belast met het dekken van risico’s die verband houden met investeringen in het buitenland, en dan voornamelijk voor markten buiten de OESO. De Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (BIO) heeft tot doel steun te verlenen aan de privésector in ontwikkelingslanden, door het verstrekken van financiering op lange termijn aan KMO’s of microfinancieringsinstellingen. Het Belgisch Fonds voor Voedselzekerheid (BFVZ) concentreert zich op voedselzekerheid in al zijn facetten (beschikbaarheid, toegang, stabiliteit, gebruik), met een focus op sub-Sahara Afrika. 83 FOD Ontwikkelingssamenwerking. “BTC”, http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Partnerschappen/Gouver nementeel/BTC/ (geraadpleegd op 2 april 2014). 84 De informatie uit deze lijst werd gebaseerd op: - Develtere, De Belgische ontwikkelingssamenwerking, pp. 43-46. - FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Ontwikkelingssamenwerking”, http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/ (geraadpleegd op 2 april 2014). Deze overige administraties worden zeer kort besproken. Doel is immers een beeld te scheppen van de vele actoren die ontwikkelingssamenwerking tot hun takenpakket rekenen. De DGD en BTC vormen de kern en dus is een uitgebreide bespreking van de overige administraties niet wenselijk in het kader van deze masterproef. 41 4.3. Het toepassen van een kwantitatieve standaard Het uitwerken van definities, criteria of normen wordt meestal tot het theoretische luik van een onderzoek gerekend. Ik plaats het hier echter nadrukkelijk bij de meest fundamentele ontwikkelingen. Internationaal ontstond immers ruime eensgezindheid tussen donorlanden over wat precies als officiële ontwikkelingshulp mag worden beschouwd (de ‘ODA-norm’, zie 4.3.1) en hoeveel die ontwikkelingshulp zou moeten bedragen (de ‘0,7%-norm’, zie 4.3.2).85 Derhalve bestaan instrumenten die toelaten om op internationaal vlak hulpinspanningen rechtstreeks met elkaar te vergelijken en om op nationaal vlak de realisatie van gemaakte beloftes snel en efficiënt op te volgen. Het praktische belang daarvan is groot omdat het de overheid op een concrete manier stimuleert of aanspreekt op haar verantwoordelijkheid. 4.3.1. De ‘ODA-norm’ Om als officiële ontwikkelingshulp of official development aid - in de literatuur vaak kortweg ODA genoemd - te worden aangemerkt, moet hulp voldoen aan de criteria die de Commissie voor Ontwikkelingssamenwerking (DAC, Development Assistance Committee) van de OESO vooropstelt. Meer bepaald moet cumulatief aan volgende criteria zijn voldaan: 86 - De hulp wordt verstrekt door de overheid (hulp van particulieren, bedrijven of ontwikkelingsorganisaties wordt bijgevolg niet als ODA beschouwd). - De hulp wordt verstrekt aan een ontwikkelingsland of aan een multilaterale instelling die voorkomt op een lijst van DAC. - De hulp is bedoeld om de economische ontwikkeling en het welzijn te bevorderen. - De hulp is een schenking of minstens een ‘zachte’ lening. Een lening is zacht wanneer zij een schenkingsdeel heeft van minstens 25 procent, en wordt ook bepaald door de looptijd en de duur van de aflossingsvrije periode in aanmerking te nemen. Schenkingen of zachte leningen voor een militair doeleinde worden uitgesloten. - De hulp gebeurt in de vorm van geld, of onder bepaalde voorwaarden in natura. Zo mag het loon van technici, onderwijzers of adviseurs die een donorland in een ontwikkelingsland tewerkstelt, in principe in rekening worden gebracht. 85 Met ‘internationaal’ doel ik op een eensgezindheid die tot stand kwam tussen verschillende landen, en niet op het idee dat dit universeel zou zijn. Ik ben er mij van bewust dat beide normen Westers bepaalde gegevens zijn. 86 OESO/DAC. “DAC Glossary of Key Terms and Concepts”, http://www.oecd.org/dac/dacglossary.htm#ODA (geraadpleegd op 2 januari 2014). 42 In de Belgische wetgeving werd letterlijk ingeschreven dat onder het begrip ‘Belgische ontwikkelingssamenwerking’ het federale beleid en de federale acties “via gouvernementele, multilaterale en niet-gouvernementele kanalen” moeten worden begrepen die “door het DAC worden aangerekend als officiële ontwikkelingshulp (ODA)”.87 Jaarlijks inventariseert en analyseert het DAC hoeveel ODA landen verstrekken. Daarnaast controleert het DAC om de vier jaar de ontwikkelingssamenwerking van zijn lidstaten via de peer reviews, waarin aanbevelingen worden geformuleerd om de ontwikkelingsstrategie van het betreffende land te verbeteren. Zo werd België in 2010 doorgelicht door Canada en Zwitserland, wat leidde tot het advies om meer flexibiliteit in onze ontwikkelingssamenwerking aan te brengen.88 4.3.2. De ‘0,7%-norm’ De leden van de OESO spraken in 1970 af om jaarlijks 0,7% van hun Bruto Nationaal Inkomen (BNI) te besteden aan ontwikkelingshulp. Dat percentage steunde op studies die aantoonden dat er ongeveer 10 miljard dollar per jaar nodig zou zijn om de spaar- en investeringstekorten in ontwikkelingslanden op te heffen, een bedrag dat na verrekening ongeveer overeenstemde met 0,7% van het BNI van de rijke landen. Volgens de leden van de OESO was dat percentage - opgevat als een na te streven doelstelling - zowel een voldoende, een haalbare als een duidelijke norm.89 De omvang van de middelen die een land aan ontwikkelingshulp besteedt, is inderdaad een uitstekende graadmeter om snel een globaal zicht te krijgen op de geleverde inspanningen, om na te gaan of er al dan niet vooruitgang wordt geboekt en om vergelijkingen te maken met andere landen. In dat licht moet de kritiek worden genuanceerd dat de 0,7%-norm niet meer strookt met de actuele omstandigheden en de ontwikkelingshulp te cijfermatig benadert.90 87 Artikel 2 van de wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische ontwikkelingssamenwerking. 88 OESO/DAC. “Belgium - DAC Peer Reviews of Development Co-operation”, http://www.oecd.org/dac/peer-reviews/belgium.htm (geraadpleegd op 1 april 2014). 89 Develtere, Patrick. De vrije markt van de ontwikkelingssamenwerking (Leuven: Davidsfonds, 2009), pp 32-33. 90 Dat geldt tevens voor de kritiek dat bij de berekening van de 0,7%-norm ook middelen worden meegeteld die niet worden ingezet in ontwikkelingslanden, maar betrekking hebben op de kwijtschelding van schulden of de opvang van asielzoekers. 43 België beloofde meermaals de 0,7% norm effectief te bereiken. Vooreerst werd deze norm wettelijk verankerd, eerst in de programmawet van 20 december 2002 en recent opnieuw in artikel 9 van de wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Ook beleidsnota’s en regeerakkoorden herhaalden in het verleden regelmatig de belofte om “de middelen voor ontwikkelingssamenwerking in ieder geval stelselmatig te verhogen tot 0,7 %”.91 Toch werd en wordt die norm in praktijk niet gehaald. De Belgische bijdrage schommelde van 2000 tot 2007 tussen de 0,4 en 0,5% van het BNI. In 2010 bedroeg de bijdrage 0,64% om in de volgende jaren opnieuw terug te lopen tot gemiddeld 0,5%.92 Die daling is het directe gevolg van de financiële en economische crisis, waardoor middelen en uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking werden bevroren, beperkt of geschrapt. Overigens haalt slechts een handvol landen de norm.93 4.4. Het hanteren van een kwalitatieve standaard 4.4.1. De Millenniumdoelstellingen Terwijl met de ‘ODA-norm’ en de ‘0,7%-norm’ een standaard ontstond om officiële ontwikkelingshulp op een kwantitatieve manier te benaderen, kwam met de Millenniumdoelstellingen (MDG’s) een toetssteen tot stand om ontwikkelingssamenwerking vooral vanuit kwalitatieve criteria op te volgen. De Millenniumdoelstellingen verkrijgen daarenboven specifieke aandacht omdat zes van de acht doelstellingen rechtstreeks betrekking hebben op kinderen en ze het kader en referentiepunt vormen van de Belgische ontwikkelingssamenwerking.94 91 Parlementair Document, Kamer, Federale regeringsverklaring, 14 juli 2003, nr. 510020/001. 92 FOD Ontwikkelingssamenwerking. “ODA, DAC en de 0,7%-norm”, http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Cijfers/oda/ (geraadpleegd op 23 maart 2014). 93 Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota van de minister voor Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid, Ontwikkelingssamenwerking en Grootstedenbeleid, 23 december 2011, nr. 53-1964/021, pp. 24-25. 94 Zo stelt het DGD haar activiteiten zoveel mogelijk op rond de MDG’s en moet de federale regering sinds 2005 jaarlijks een rapport voorleggen aan het parlement over de acties die ze is aangegaan voor de implementatie van de MDG’s. Deze jaarverslagen zijn te raadplegen op de website van de FOD Ontwikkelingssamenwerking. De rapporten bevatten een bespreking van de Belgische inbreng per MDG, die wordt geïllustreerd aan de hand van enkele cases en projecten. 44 In 2000 werd op de Millenniumtop van de VN door 190 lidstaten afgesproken om tegen 2015 een einde te stellen aan extreme armoede.95 Deze belofte kreeg vorm in acht doelstellingen: 96 1. Extreme armoede en honger bestrijden. 2. Basisonderwijs voor iedereen.97 3. Gelijke kansen voor vrouwen. 4. Kindersterfte terugdringen. 5. Gezondheid van moeders verbeteren. 6. Hiv/aids, malaria en andere dodelijke ziekten bestrijden. 7. Zorgen voor een duurzaam milieu. 8. Een wereldpartnerschap voor ontwikkeling creëren.98 Ondertussen nadert de vooropgestelde streefdatum van 2015 met rasse schreden. In het algemeen kan worden gesteld dat voor sommige doelstellingen enige vooruitgang is geboekt, maar dat die vooruitgang in elk geval onvoldoende is om de deadline van 2015 te halen. De vorderingen zijn te partieel en vertekenen soms het globaal beeld. Op het vlak van de bestrijding van extreme armoede en honger zijn er bijvoorbeeld globaal beschouwd positieve ontwikkelingen, maar moet dit worden genuanceerd door de impact van de sterke economische groei in China en in de rest van Azië. Ondanks het gebrek aan positieve resultaten, heeft armoede via de Millenniumdoelstellingen een grote zichtbaarheid verkregen en werd de thematiek hoog op de internationale agenda geplaatst. 95 Armoede wordt niet enkel gezien als een tekort aan geld of materieel bezit, maar ook een belemmering van de algemene ontwikkeling omdat je wordt uitgesloten of geen toegang hebt tot gezondheidszorg of onderwijs. 96 FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Millenniumdoelstellingen” http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Themas/Millenniumdoel stellingen/ (geraadpleegd op 12 april 2014). Deze lijst bevat de algemene doelstellingen. Een opsomming van de meer specifieke doelstellingen werd opgenomen in bijlage 1. 97 Om dit te kunnen verwezenlijken werd een mondiaal partnerschap opgericht: het Global Partnership for Education - eertijds het Fast Track Initiative - dat inspanningen levert om het lager onderwijs tegen 2015 toegankelijk te maken voor alle kinderen. 98 Door bijvoorbeeld te werken aan een eerlijk handelssysteem, het schrappen van schulden of de opheffing van tolmuren en quota’s. 45 4.4.2. Internationale conferenties Ook internationale conferenties leidden veelal tot de aanvaarding van kwalitatieve richtsnoeren. Sinds het begin van 21e eeuw werden reeds verschillende internationale bijeenkomsten georganiseerd om de kwaliteit en efficiëntie van ontwikkelingssamenwerking te verbeteren. Vooral de volgende vier conferenties zijn hierbij vermeldenswaard: 99 1. In 2002 vond een bijeenkomst plaats in Rome, waar de principes van effectieve ontwikkelingssamenwerking werden vastgelegd in een verklaring (zoals het principe om daarbij de belangen van het ontvangende land voorop te stellen). 2. In 2005 kwamen meer dan honderd landen samen in Parijs. Deze bijeenkomst leidde eveneens tot een verklaring waarbij ontwikkelingssamenwerking werd gestoeld op vijf principes: ownership, afstemming van de hulp, harmonisering, resultaatgericht beheer en wederzijdse verantwoordelijkheid.100 Deze principes vormen kwaliteitsnormen waaraan de ontwikkelingssamenwerking van donoren moet voldoen en heeft een capaciteitsversterking van de partnerlanden tot doel. De verklaring van Parijs had blijkens een toelichting op de website van de FOD Ontwikkelingssamenwerking een directe impact op het Belgische ontwikkelingsbeleid: “De hoofddoelstelling van de gouvernementele samenwerking is het ondersteunen van partnerlanden bij het uitwerken en uitvoeren van strategieën ter bestrijding van armoede. Partnerlanden stellen die strategie zelf op. Deze doelstelling stoelt op een consensus die in de afgelopen decennia groeide over een meer doeltreffende aanpak van de ontwikkelingshulp, o.a. vervat in de Verklaring van Parijs.” 101 99 De omschrijving van de conferenties is gebaseerd op: - OESO/DAC. “The High Level Fora on Aid Effectiveness: A history”, http://www.oecd.org/dac/effectiveness/thehighlevelforaonaideffectivenessahistory.htm (geraadpleegd op 3 januari 2014). - Develtere en Michel, “Kroniek Belgische ontwikkelingssamenwerking”, pp. 40-41. - Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota van de minister voor Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid, Ontwikkelingssamenwerking en Grootstedenbeleid, pp. 21-23. - BTC. “Efficiëntie van de hulp”, http://www.btcctb.org/nl/effici-ntie-van-hulp (geraadpleegd op 10 april 2014). 100 Een meer gedetailleerde uitleg van deze principes werd opgenomen in bijlage 2. 101 FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Partners in de gouvernementele samenwerking”, http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Partnerschappen/Gouver nementeel/ (geraadpleegd op 10 april 2014). 46 3. In 2008 werd in Accra een volgende conferentie georganiseerd. De implementatie van de Verklaring van Parijs werd geëvalueerd en nieuwe punten werden aangenomen in de Accra Agenda For Action. Die agenda specifieert het principe van ongebonden ontwikkelingshulp, en beklemtoont dat donorlanden de voorwaarden die ze koppelen aan hun ontwikkelingshulp beter en gerichter ontwikkelingsdoelen van het partnerland. moeten doen aansluiten bij de 102 4. De voorlopig laatste bijeenkomst vond in 2011 plaats in Busan. Het Busan Partnership for Effective Development Co-operation wijst specifiek op de nood aan ruimere aandacht voor de Zuid-Zuid samenwerking en op de sterk toegenomen rol van de privésector in de ontwikkelingssamenwerking. 102 Ook in de wet van 19 maart 2013 bepaalde de wetgever dat de Belgische ontwikkelingssamenwerking de principes van de ontbonden ontwikkelingshulp moet respecteren. Bij gebonden hulp wordt hulp verleend aan een ontwikkelingsland met de verplichting om met deze hulp goederen of diensten aan te kopen in het donorland. Bij ontbonden hulp kunnen de partnerlanden zelf beslissen waar zij die goederen en diensten wensen aan te kopen. 47 5. Analyse van de parlementaire inbreng Dit deel brengt vanaf 1989 de initiatieven van het Belgische parlement in kaart om kinderrechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking te implementeren, en dit zowel naar aantal als naar aard (= 5.3.). Daartoe beschrijf ik eerst waaruit die initiatieven kunnen bestaan in het licht van de opdracht van het parlement (= 5.1.), en welke werkwijze bij de analyse werd gevolgd (= 5.2.). 5.1. Het parlement in kort bestek 5.1.1. Opdracht “Een parlement is het hoogst verkozen beraadslagende orgaan van een democratische rechtsstaat, bestaande uit verkozen vertegenwoordigers van het volk, dat een essentiële rol speelt in de totstandkoming van de wetgevende akten en dat controle uitoefent op de uitvoerende macht.” 103 De dubbele opdracht van een parlement bestaat uit het opstellen van wetgeving enerzijds en het controleren van het regeringsbeleid anderzijds. Deze taken worden in België uitgevoerd door twee kamers: de Kamer van volksvertegenwoordigers (aangeduid als de Kamer) en de Senaat. Beiden werden in 1831 gecreëerd en vervulden toen nog met vrijwel identieke bevoegdheden samen de parlementaire opdracht. Als gevolg van de verschillende staatshervormingen werd de gelijkwaardige verhouding tussen beide kamers grondig gewijzigd. Het zwaartepunt werd naar de Kamer geschoven. Sinds 1993 beschikt de Kamer exclusief over het interpellatierecht, waardoor de regering zich enkel voor de Kamer dient te verantwoorden voor zijn beleidsdaden. Net zoals de Kamer, kan de Senaat zich via mondelinge of schriftelijke vragen wel nog steeds informeren over het gevoerde beleid. De Kamer verkreeg daarenboven een grotere wetgevende bevoegdheid. Dit wordt duidelijk in de verschillende wetgevingsprocedures. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen: 104 103 Dujardin, Jean, en Johan Vande Lanotte. Basisbegrippen Publiekrecht (Brugge: Die Keure, 2012), p. 291. 104 Deze onderverdeling is gebaseerd op: Dujardin en Vande Lanotte, Basisbegrippen Publiekrecht, pp. 292-293. 48 Bicamerale wetten, die zowel door de Kamer als de Senaat op voet van gelijkwaardigheid worden behandeld en goedgekeurd. Dit zijn bijvoorbeeld de wetten tot instemming met internationale verdragen (zoals de Facultatieve Protocollen bij het IVRK). Optioneel bicamerale wetten, waarbij de Senaat kan betrokken worden bij het opstellen van de wetten. Dit ten eerste door een evocatierecht uit te oefenen, namelijk het recht om wetsontwerpen of -voorstellen uit de Kamer te behandelen en eventueel te amenderen, maar waarbij de Kamer het laatste woord behoudt. Via deze weg waakt de Senaat eveneens over de kwaliteit van de wetgeving. Een tweede optie is dat senatoren zelf het initiatief nemen door wetsvoorstellen in te dienen (bijvoorbeeld het wetsvoorstel om kinderrechten als transversaal thema op te nemen in de wet van 25 mei 1999). De Senaat werkt hierbij vooral maatschappelijk of ethisch gevoelige wetgeving uit. Monocamerale wetten, die enkel de goedkeuring van de Kamer vereisen en waarbij de Senaat niet over een evocatierecht beschikt. Het belangrijkste voorbeeld is de wet die de jaarlijkse begroting vaststelt, en waarin onder meer de uitgaven voor de Belgische ontwikkelingssamenwerking worden vastgelegd. 49 5.1.2. Parlementaire documenten De dubbele parlementaire opdracht vindt zijn weerslag in verschillende soorten documenten.105 Wetgevende bestanden - Wetsontwerp: een voorstel van wet ingediend door een lid van de regering. - Wetsvoorstel: een voorstel van een wet ingediend door een parlementslid van de Kamer of de Senaat. - Voorstel van resolutie: een voorstel waarin één of meerdere parlementsleden hun visie over een bepaalde aangelegenheid uiteenzetten en de regering verzoeken het beleid in een bepaalde richting te sturen. Verslagen van de plenaire vergadering of van de commissies De plenaire vergadering vindt zowel plaats in de Kamer als in de Senaat, waarbij respectievelijk alle verkozen volksvertegenwoordigers of senatoren samenkomen. Deze vergaderingen bieden onder andere de mogelijkheid tot het stellen van mondelinge vragen. De debatten worden weergeven in de ‘verslagen van de plenaire vergadering’. Alvorens een dossier wordt behandeld in de plenaire vergadering, wordt het voorbereid in een van de commissies. De thematiek kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking wordt zowel in de Kamer als in de Senaat behandeld in de commissie Buitenlandse Betrekkingen. Ook van deze vergaderingen worden verslagen opgesteld. Op de zoekmachine van de Kamer bevatten de ‘analyse van de tussenkomsten’ de verslagen van de plenaire vergadering en van de commissies. 105 De toelichting van de parlementaire documenten werd gebaseerd op: - De Kamer. “Actiemiddelen van de Kamerleden in vraag en antwoord”, http://www.dekamer.be/kvvcr/pdf_sections/jurid/actionN.pdf (geraadpleegd op 2 mei 2014). - De Kamer. “Infofiches”, http://www.dekamer.be/kvvcr/showpage.cfm?section=/pri/fiche&language=nl&cfm=/site/ww wcfm/info/info_fiche.cfm (geraadpleegd op 2 mei 2014). - De Senaat. “Rol van de Senaat”, http://www.senate.be/www/?MIval=/index_senate&MENUID=14110&LANG=nl (geraadpleegd op 2 mei 2014). 50 Mondelinge en schriftelijke vragen: Om de regering te kunnen controleren, moeten parlementsleden voldoende zijn ingelicht over haar beleid. Dit kunnen ze doen door het stellen van vragen, die heel wat beleidsinformatie opleveren. Er bestaan twee types parlementaire vragen. Ten eerste zijn er de schriftelijke vragen en antwoorden. Deze worden per zitting verzameld en gepubliceerd in het Bulletin van Vragen en Antwoorden. De schriftelijke vraag wordt opgesteld door het parlementslid en is steeds gericht aan een bepaalde minister, die in principe binnen de twintig dagen moet antwoorden. Als de aangesproken minister verzuimt tijdig te repliceren, wordt dit tevens vermeld in het Bulletin. Daarnaast zijn er de mondelinge vragen en antwoorden. Deze worden meestal behandeld bij de aanvang van commissievergaderingen, maar worden ook gesteld tijdens het vragenuurtje van de plenaire vergadering op donderdagmiddag waarbij de Kamerleden de ministers mondeling kunnen ondervragen. De mondelinge vragen en antwoorden worden gepubliceerd in het integraal en beknopt verslag. Verslagen van interpellaties Een interpellatie is een controlemiddel van de Kamer op de regering, waarbij een minister zich moeten verantwoorden voor een beleidsdaad of voor een bepaalde situatie die betrekking heeft op zijn bevoegdheid. De controle op de regering verloopt dus zowel via vragen als interpellaties. Dit laatste is echter een veel sterker instrument. De geïnterpelleerde minister moet zich verantwoorden voor het gevoerde beleid, en niet enkel antwoorden op een vraag. De interpellatie kan leiden tot een motie van wantrouwen (waarin de Kamer haar vertrouwen ontneemt aan de regering in haar geheel of een minister in het bijzonder), of een motie van aanbeveling (waarin bepaalde suggesties worden gedaan aan de regering betreffende het beleid). 51 5.1.3. Kanttekening: effect van de globalisering Het parlement vormt de spil van onze democratie. Parlementsleden worden in verkiezingen aangeduid als de vertegenwoordigers van het volk en vervullen aldus een representatieve functie. Dit moet in het licht van een toenemende mondialisering en het stijgende belang van internationale organisaties zoals de EU of de VN echter worden genuanceerd. De globalisering kan bij burgers het gevoel teweegbrengen dat het uitbrengen van een stem weinig zin heeft en maar een beperkt effect heeft op politieke beslissingen. Vooral op het vlak van buitenlands beleid lijkt de stem van de burger weinig invloed te hebben. Vele buitenlandse aangelegenheden hebben immers betrekking op globale problemen die hoofdzakelijk op een mondiaal niveau worden aangepakt en waarbij de macht en invloed van het nationale parlement gering is. Het Belgische parlement bleef niet blind voor de effecten van de globalisering. In 2003 werd een parlementaire werkgroep opgericht, met als doel mechanismen te ontwerpen die de internationale besluitvorming een meer democratisch karakter kunnen verlenen.106 Ontwikkelingssamenwerking is bij uitstek een beleidsdomein dat de effecten van de globalisering ondergaat. Om oplossingen te zoeken voor problemen waar verschillende ontwikkelingslanden mee worden geconfronteerd (met armoede of conflicten als typische voorbeelden), moet immers worden samengewerkt met andere staten en met gespecialiseerde organisaties. Inzake kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking kan bijvoorbeeld verwezen worden naar UNICEF. Hoewel het belang van internationale organisaties toeneemt, blijken ze vaak over te weinig daadkracht te beschikken door een gebrek aan middelen en bevoegdheden die een effectieve werking garanderen. Dat staten steeds meer taken toevertrouwen aan internationale organen, roept daarenboven vragen op over het democratische gehalte van deze praktijk. Terwijl het beleid van de Belgische federale regering vanuit het parlement wordt gestuurd en gecontroleerd, is er geen rechtstreekse democratische controle op de beslissingen van internationale organisaties. Dit wordt aangeduid met de term ‘democratisch deficit’. 106 Het verslag van deze parlementaire werkgroep vormde de bron voor het deel over de effecten van de globalisering op het parlement. Parlementair Document, Kamer, Parlementaire werkgroep ‘Globalisering’ - Basisrapporten, 28 februari 2003, nr. 502330/001. 52 Verder is ook het maatschappelijk middenveld geglobaliseerd, met het ontstaan van mondiale ngo’s en een steeds grotere coördinatie en samenwerking tussen organisaties van over de hele wereld. Deze zijn belangrijk voor het creëren van een bewustzijn omtrent een bepaalde thematiek, voor het uitoefenen van druk op beleidsmakers en politieke vertegenwoordigers om bepaalde zaken onder de aandacht te brengen, en om op te treden in de domeinen waar de staat niet doeltreffend kan handelen. Voor deze drie taken kunnen kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking steeds als voorbeeld dienen. Zo zorgde de internationale organisatie Save the Children voor een wereldwijde belangstelling voor kinderrechten of leidde de conferentie betreffende kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking die in 2004 door drie ngo’s werd georganiseerd, tot het opnemen van dit thema in de wetgeving over ontwikkelingssamenwerking. Het is dus belangrijk te beseffen dat het Belgische federale parlement geen geïsoleerde instelling is, maar daarentegen door de toenemende globalisering sterk wordt beïnvloed door het internationale kader, en dit dan zeker voor buitenlandse aangelegenheden zoals ontwikkelingssamenwerking. 53 5.2. Werkwijze De parlementaire documenten werden geanalyseerd volgens een vast patroon (zie 2.4. methodologie). Om de resultaten van die analyse op een overzichtelijke manier weer te geven, wordt in punt 5.3. een stramien van een schematisch overzicht en een toelichting per zittingsperiode gehanteerd. Een zittingsperiode is de tijd tussen twee verkiezingen. In principe gaat het over een periode van vier jaar. In een schematisch overzicht wordt de informatie uit het werkdossier eerst kwantitatief voorgesteld. Zo verkrijgt de lezer een helder overzicht van het aantal parlementaire stukken dat over kinderrechten en kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking handelde, op welke aspecten deze documenten betrekking hadden en in welk soort parlementair document de thema’s betreffende kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking aan bod kwamen.107 Of ze bijvoorbeeld werden behandeld in wetten en interpellaties, dan wel in resoluties en vragen, geeft immers een verschillend beeld van de rol van het parlement. Eerstgenoemde zijn krachtige instrumenten, terwijl laatstgenoemde eerder zwakke signalen zijn die de regering gemakkelijker naast zich kan neerleggen (zie 5.1.2.). Bij het lezen van de schematische overzichten moeten twee opmerkingen worden in gedachten worden gehouden: Het aantal stukken dat in de Senaat over kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking handelt, blijkt in de schematische overzichten een stuk hoger te zijn dan het aantal stukken van de Kamer. Aangezien de databanken van beide instellingen hun resultaten op een verschillende manier weergeven, moeten deze cijfers worden genuanceerd. In de Senaat wordt elk stuk, ook al behoort het tot eenzelfde dossier, als een apart resultaat gerekend. Wanneer bijvoorbeeld een wetsvoorstel wordt ingediend, dit wordt besproken, geamendeerd en tot slot aangenomen, levert dit via de zoekmachine van de Senaat vier verschillende resultaten op. De website van de Kamer telt dit echter als één resultaat, want allemaal behorend tot hetzelfde wetsvoorstel. 107 Bij het onderscheid tussen ‘kinderrechten’ en ‘kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking’, heb ik gekozen om alle stukken betreffende het Kinderrechtenverdrag tot kinderrechten te rekenen, daar dit verdrag vooral een invloed heeft en uitwerking krijgt binnen de nationale context. Het aanvullend protocol inzake kindsoldaten bij het verdrag werd echter als behorend tot kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking geteld, aangezien het daar specifiek betrekking op heeft. 54 Vanaf zittingsperiode 50 (1999-2003) wordt de ‘analyse van de tussenkomsten’ van de Kamer niet langer opgenomen in het schematisch overzicht. Dit omdat ze vanaf dan enkel documenten betreffen die reeds in de wetgevende bestanden of vragen aan bod waren gekomen en dus geen nieuwe informatie bevatten. Vervolgens worden deze cijfers toegelicht, rekening houdend met de twee centrale onderzoeksvragen: heeft het federale parlement het beleid inzake kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking aan- of bijgestuurd en op welke thema’s hadden die tussenkomsten dan hoofdzakelijk betrekking? De antwoorden op deze vragen worden verder aangevuld met informatie uit bijvoorbeeld rapporten van België aan het Comité voor de Rechten van het Kind (CRK) of uit beleidsnota’s van de ministers van ontwikkelingssamenwerking (en dit laatste vanaf 2005, wanneer kinderrechten werden opgenomen als transversaal thema van de Belgische ontwikkelingssamenwerking).108 108 Er zijn heel wat documenten van de regering die (indirect) informatie over kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking bevatten. Hierbij kan worden gedacht aan de jaarlijkse verslagen die de regering moet voorleggen op grond van de wet waarbij het ontwikkelingsbeleid moet worden getoetst aan de rechten van de mens en de toestand van de werkende kinderen of de rapporten aan het CRK. Vele van deze documenten werden gelezen ter illustratie en als verdere toelichting. Daar de nadruk in deze masterproef echter op het parlement zelf ligt, worden niet al deze documenten behandeld. 55 5.3. Vaststellingen 5.3.1. Zittingsperiode 47 (1988-1991) a. Schematisch overzicht: Regering: Eerste minister: Wilfried Martens (CVP) Minister van Ontwikkelingssamenwerking: André Geens (Volksunie) Samenstelling regering: CVP/ PS/ SP/ PSC/ VU Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Kamer: Soort document Kinderrechten Wetgevend bestanden Schriftelijke vragen en antwoorden Analyse van tussenkomsten Interpellaties en mondelinge vragen 9 (5 over ratificatie IVRK) 9 (6 over ratificatie IVRK) 7 (4 over ratificatie IVRK) 2 (beide over ratificatie IVRK) Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking 0 0 0 0 Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Senaat: Soort document Kinderrechten Wetgeving 2 (beide over ratificatie IVRK) / Vragen Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking 0 / Totaal aantal stukken betreffende kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking in Kamer en Senaat: 0 56 b. Toelichting In de periode tussen 1988 en 1991 werden de rechten van het kind weinig vernoemd in de parlementaire stukken. Inhoudelijk handelden de documenten die betrekking hadden op kinderrechten, voornamelijk over het ratificatieproces van het IVRK.109 Daarbij viel de volgende stelling op: “Ons land heeft zich samen met een aantal andere Staten tot het laatste ogenblik ingezet om in het artikel over de bescherming van kinderen in gewapende conflicten de reeds verleende bescherming in het internationaal humanitair recht zo veel mogelijk veilig te stellen.” 110 Het gaat om artikel 38 van het IVRK, hetgeen verbiedt dat kinderen jonger dan vijftien jaar tot strijdkrachten behoren of deelnemen aan vijandelijkheden. Dit artikel vormde tijdens de voorbereiding van het verdrag het voorwerp van hevige discussies, daar verschillende partijen de leeftijd wilden verhogen. Door het gebrek aan compromis, werd uiteindelijk toch de leeftijd van vijftien jaar als grens bepaald. Deze werd in het Eerste Protocol bij het IVRK echter al opgetrokken naar achttien.111 Uit bovenstaande stelling blijkt dat België tijdens de onderhandelingen van het Kinderrechtenverdrag specifiek belang hechtte aan de problematiek van kindsoldaten. Tijdens deze zittingsperiode nam het ook het parlement daarover een standpunt in. In de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie, legde het parlement immers het volgende vast: “Elke aanvraag tot het verkrijgen van een uitvoer- of doorvoervergunning wordt verworpen indien er voldoende aanwijzingen bestaan dat in het land van bestemming de uitvoer of doorvoer bijdraagt tot een klaarblijkelijke schending van de mensenrechten, er een duidelijk risico bestaat dat de beoogde uitvoer gebruikt wordt voor binnenlandse onderdrukking of waar vaststaat dat kindsoldaten ingezet worden in het geregeld leger.” 112 109 Daarnaast gingen enkele andere documenten over het ongeboren kind en het voorkomen van abortus. 110 Parlementair Document, Kamer, Wetsontwerp houdende goedkeuring van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, 17 januari 1992, nr. 1568/1, p. 4. 111 Verhellen, Verdrag inzake de rechten van het kind, p. 95. 112 Artikel 4 van de Wet betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal dienstig materieel en daaraan verbonden technologie van 5 augustus 1991. 57 5.3.2. Zittingsperiode 48 (1991-1995) a. Schematisch overzicht Regering: Eerste minister: Jean-Luc Dehaene (CVP) Minister van Ontwikkelingssamenwerking: Eric Derycke (SP) Samenstelling regering: CVP/ PS/ SP/ PSC Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Kamer: Soort document Kinderrechten Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking Wetgevend bestanden Schriftelijke vragen en antwoorden Analyse van tussenkomsten Interpellaties en mondelinge vragen 3 8 2 2 9 2 1 0 Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Senaat: Soort document Kinderrechten Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking Wetgeving Vragen 1 / 1 / Totaal aantal stukken betreffende kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking in Kamer en Senaat: 6 Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking per thema: Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking 6 Straatkinderenproblematiek in Brazilië Besnijdenis 5 1 58 Thema’s: onderverdeling per soort document en resultaat: Thema Soort document Resultaat Straatkinderenproblematiek in Brazilië Voorstel resolutie Kamer Vervallen Voorstel resolutie Kamer Vraag Kamer Analyse tussenkomsten Voorstel resolutie Senaat Vraag Kamer Aangenomen Beantwoord / Vervallen Beantwoord Besnijdenis b. Toelichting Ook in deze zittingsperiode kwamen de rechten van het kind weinig aan bod in het parlement. Verschillende stukken inzake kinderrechten handelden opnieuw over het Kinderrechtenverdrag, dat in januari 1992 werd geratificeerd. De praktische implementatie van dit verdrag werd aan de regering overgelaten, die over een ruime vrijheid beschikte om het beleid inzake kinderrechten vast te leggen zonder richtlijnen vanuit het parlement. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het initieel rapport dat België in 1994 indiende bij het CRK, conform de afspraken betreffende de toezichtregeling op het verdrag.113 In dit rapport - dat werd opgesteld door het ministerie van Justitie - werden de verschillende initiatieven die de Belgische overheid was aangegaan ter implementatie van het verdrag uitgebreid besproken. Het parlement mengde zich niet bij het opstellen van het rapport en miste zo de kans om de genomen maatregelen te evalueren. In het rapport kwamen vooral kinderrechten in een Belgisch nationale context aan bod. Behalve enkele zinnen over kinderen in gewapende conflicten, werden kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking niet besproken.114 113 Artikel 44 van het IVRK vermeldt immers dat verdragspartijen een initieel rapport indienen twee jaar na de inwerkingtreding van het verdrag in die staat. Vervolgens moet iedere vijf jaar een rapport worden ingediend. 114 Ministerie van Justitie. “Eerste Belgisch rapport betreffende het verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind”, https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/initieel_rapport_%20IV RK.pdf (geraadpleegd op 14 maart 2014), p. 108. 59 In tegenstelling tot de vorige zittingsperiode, staan de rechten van het kind in ontwikkelingssamenwerking wel expliciet op de parlementaire agenda. Hierbij had een specifiek onderwerp de aandacht van het parlement: de problematiek van de moord op straatkinderen in Brazilië. Dit onderwerp had de maatschappij, inclusief verschillende parlementsleden, via een documentaire sterk beroerd. Het verkreeg zo relatief gezien een grote belangstelling binnen het parlement.115 Zowel in de Kamer als in de Senaat werd via resoluties geprobeerd om de aandacht van de regering op deze problematiek te vestigen en werd gevraagd om ngo’s gespecialiseerd in dit onderwerp financieel te ondersteunen.116 5.3.3. Zittingsperiode 49 (1995-1999) a. Schematisch overzicht: Regering: Eerste minister: Jean-Luc Dehaene (CVP) Staatssecretaris van ontwikkelingssamenwerking: Reginald Moreels (CVP) Samenstelling regering: CVP/ PS/ PSC/ SP Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Kamer: Soort document Kinderrechten Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking Wetgevend bestanden Schriftelijke vragen en antwoorden Analyse van tussenkomsten Interpellaties en mondelinge vragen 5 7 2 0 19 5 1 0 115 Van de 23 stukken inzake kinderrechten, handelen er immers vijf specifiek over dit thema. Zie bijvoorbeeld: Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie met betrekking tot de Braziliaanse straatkinderen, 8 juli 1993, nr. 1111/1. 116 60 Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Senaat: Soort document Kinderrechten Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking Wetgeving Vragen 20 44 3 2 Totaal aantal stukken betreffende kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking in Kamer en Senaat: 8 Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking per thema: Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking 8 Kinderarbeid Kindsoldaten Kinderrechten algemeen 4 2 2 Thema’s: onderverdeling per soort document en resultaat: Thema Soort document Resultaat Kinderarbeid Resolutie in Kamer Resolutie in Senaat Gedachtewisseling betreffende de problematiek van kinderarbeid in het Adviescomité voor Europese aangelegenheden van Kamer en Senaat Wetsvoorstel Senaat Resolutie in Kamer Resolutie in Senaat Vraag Senaat Vraag Senaat Aangenomen Vervallen / Kindsoldaten Kinderrechten algemeen 61 Vervallen Aangenomen Vervallen Beantwoord Beantwoord b. Toelichting Als gevolg van de zaak-Dutroux - die België vanaf 1996 in zijn greep hield - steeg de belangstelling voor de rechten van het kind binnen de maatschappij. Op 20 maart 1996 trok een Witte Mars door Brussel, waarin werd betoogd voor een betere bescherming van (de rechten van) kinderen. Als resultaat werd een Interministeriële Conferentie voor de bescherming van de Rechten van het Kind, een Nationale Commissie tegen Seksuele Uitbuiting van Kinderen, en de organisatie Child Focus opgericht.117 Op het internationale forum nam België, met de dramatische gebeurtenissen vers in het geheugen, een voortrekkersrol op tijdens het eerste Wereldcongres tegen commerciële seksuele uitbuiting van kinderen in 1996 te Stockholm.118 De zaak-Dutroux vormde tevens een trigger om binnen het parlement meer aandacht te besteden aan kinderrechten. Dit werd vooral door de Senaat aangegrepen en had grotendeels betrekking op de rechten van kinderen in een Belgische nationale context. Verschillende senatoren zetten zich in om elk jaar op 20 november - de dag dat het IVRK in New York was aangenomen - een nationale kinderrechtendag te organiseren. Dit idee werd vooral gedragen door senator Sabine de Bethune (CD&V), die zo de kinderrechten jaarlijks in de kijker wenste te plaatsen. Deze senator was opvallend actief in de thematiek kinderrechten. Het merendeel van de vragen die in deze periode werden gesteld over kinderrechten waren van haar hand, waarbij ze alle ministers uit de regering - ook de minister van Ontwikkelingssamenwerking vroeg wat hun departement had ondernomen om de rechten van het kind te realiseren en welk budget van hun begroting daartoe werd voorzien (de vragen aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking staan in het schematisch overzicht opgenomen onder het thema ‘kinderrechten algemeen’).119 Daarnaast diende zij een wetsvoorstel in opdat de rechten van kinderen zouden worden opgenomen in de Belgische Grondwet. 117 Parlementair Document, Senaat, Voorstel van verklaring tot herziening van titel II van de Grondwet om nieuwe bepalingen in te voegen betreffende de rechten van het kind, 3 februari 2000, nr. 2-327/1. 118 Parlementair Document, Senaat, Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Justitie over de naleving door België van de afspraken gemaakt tijdens de Conferentie te Stockholm over commerciële seksuele uitbuiting van kinderen, 17 februari 2000, nr. 2-29. 119 De bevoegde minister van Ontwikkelingssamenwerking antwoordde dat de rechten van het kind worden verwezenlijkt via gezondheidszorg of maatschappij-opbouw en dat in de begroting een significante bijdrage aan UNICEF wordt voorzien. Bron: Parlementair 62 Inzake kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking bleef de rol van het parlement echter beperkt en werden weinig richtlijnen gegeven aan het beleid. Er werden enkele vragen gesteld en verschillende resoluties en een wetsvoorstel ingediend om in het ontwikkelingsbeleid werk te maken van de strijd tegen kinderarbeid of kindsoldaten. De helft van deze resoluties en het wetsvoorstel kwamen echter zonder enig gevolg te vervallen.120 De belangstelling van het parlement voor kinderarbeid en kindsoldaten werd duidelijk van buitenaf beïnvloed. Als aanleiding voor het wetsvoorstel, de resoluties en vragen inzake kinderarbeid verwezen parlementsleden bijvoorbeeld naar het rapport ‘No time to play: Child Workers in the Global Economy’ of naar de ‘mars tegen kinderarbeid’ die in mei 1998 in Brussel plaatsvond. Kindsoldaten verwierven specifieke aandacht van enkele parlementsleden door de UNICEF-agenda tegen oorlog (1996) en de conferentie ‘Brussels call for action’, die in 1998 in het Egmontpaleis werd georganiseerd. In 1997 vond in Kaapstad tevens een belangrijke internationale bijeenkomst over dit onderwerp plaats, waarbij een brede definitie van het begrip ‘kindsoldaat’ werd vastgelegd.121 Deze definitie luidt: “Ieder persoon jonger dan 18 jaar die behoort tot een geregeld of ongeregeld leger of gewapende groep is een kindsoldaat. Ook kinderen die kok, kruier of boodschapper zijn, evenals kinderen die om andere dan louter familiale redenen deze groepen vergezellen. Meisjes die gerekruteerd worden voor seksuele doeleinden en met het oog op gedwongen huwelijken, zijn eveneens kindsoldaten. Het woord kindsoldaat verwijst dus niet alleen naar een kind dat wapens draagt of gedragen heeft.” 122 Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune aan minister van Ontwikkelingssamenwerking, 4 oktober 1996, nr. 1347/8. 120 Het wetsvoorstel werd in zittingsperiode 50 (1999-2003) opnieuw ingediend en dan wel aangenomen. Deze wet wordt bij de analyse van de volgende zittingsperiode besproken. 121 Dit staat ook bekend als de ‘Kaapstadprincipes’. 122 KeKi. “Oegandese Kindsoldaten”, http://www.kekidatabank.be/docs/Publicaties/2007%20WOUTERS%20Oegandese%20kindso ldaten%20hoe%20de%20hulpverlening%20optimaliseren.pdf (geraadpleegd op 8 april 2014), p.1. Ook het Belgische parlement vult het begrip ‘kindsoldaat’ in volgens deze definitie. In verschillende parlementaire documenten wordt immers expliciet vermeld dat dit begrip geïnterpreteerd moet worden in het licht van de Kaapstadprincipes. 63 Tot slot maakten enkele parlementaire stukken melding van de ‘20/20 norm’. Deze norm werd afgesproken op de Top voor Sociale ontwikkeling in Kopenhagen (1996), waarbij de internationale gemeenschap zich ertoe verbond dat minstens 20% van het budget voor ontwikkelingssamenwerking van de geïndustrialiseerde landen en 20% van de regeringsuitgaven van de landen in het Zuiden zou worden voorbehouden aan programma's voor basisvoorzieningen die kinderen ten goede komen.123 De implementatie van deze norm bleef echter uit en naast enkele verwijzingen in parlementaire vragen, werd deze norm in latere zittingsperiodes niet meer vermeld. 5.3.4. Zittingsperiode 50 (1999-2003) a. Schematisch overzicht: Regering: Eerste minister: Guy Verhofstadt (VLD) Minister/ staatssecretaris: Reginald Moreels (CVP) in 1999, Eddy Boutmans (Agalev) van 1999 tot 2003. Samenstelling regering: VLD/ PS/ PRL-FDF-MCC/ SP/ Ecolo/ Agalev Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Kamer: Soort document Kinderrechten Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking Wetgevend bestanden Schriftelijke vragen en antwoorden Interpellaties en mondelinge vragen 4 15 0 1 6 5 123 Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie inzake de overleving van kinderen in ontwikkelingslanden, 30 juni 2009, nr. 4-1071/4 64 Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Senaat: Soort document Kinderrechten Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking Wetgeving Vragen 119 218 2 2 Totaal aantal stukken betreffende kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking in Kamer en Senaat: 10 Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking per thema: Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking 10 Kindsoldaten Kinderarbeid 7 3 Thema’s: onderverdeling per soort document en resultaat: Thema Soort document Resultaat Kinderarbeid Mondelinge vraag Kamer Beantwoord Mondelinge vraag Kamer Wetsvoorstel Mondelinge vraag Kamer Mondelinge vraag Kamer Mondelinge vraag Kamer Voorstel resolutie Senaat Vraag Senaat Vraag Senaat Vraag Senaat Beantwoord Aangenomen Beantwoord Beantwoord Beantwoord Aangenomen Beantwoord Beantwoord Beantwoord Kindsoldaten 65 b. Toelichting In de nasleep van de zaak-Dutroux en onder invloed van een toenemende internationale belangstelling voor de rechten van het kind, bleef het parlement aandacht besteden aan deze thematiek.124 Zo werd in november 1999 het eerste parlementaire debat inzake kinderrechten georganiseerd om de implementatie van het IVRK kritisch te evalueren, en dit naar aanleiding van de tiende verjaardag van het verdrag. Hierbij werd voornamelijk gedebatteerd over de rechten van het kind in een nationale context.125 Ook werden kinderrechten expliciet opgenomen in artikel 22 bis van de Belgische Grondwet: “Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit.”126 Het thema kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking verkreeg echter minder aandacht. Het kwam voornamelijk aan bod in parlementaire vragen en werd opnieuw toegespitst op twee thema’s: kinderarbeid en kindsoldaten. Verschillende factoren uit de internationale context werden daartoe als aanleiding aangehaald. Met betrekking tot kindsoldaten verwezen parlementsleden naar volgende factoren: Het Facultatief Protocol inzake kindsoldaten bij het IVRK, in 2000 aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN. De Belgische Kamer en Senaat poogden via resoluties en vragen de regering te mobiliseren het ratificatieproces in gang te zetten.127 Het merendeel van de stukken inzake kindsoldaten zijn vragen van parlementsleden aan de verschillende regeringsleden wanneer het protocol geratificeerd zal worden. 124 Met een toenemende internationale belangstelling wordt verwezen naar de onderhandelingen en de aanname van de facultatieve protocollen bij het IVRK, de organisatie van een buitengewone VN-zitting over kinderen in 2002 of een specifiek verdrag inzake kinderarbeid. Al deze elementen wijzen op groeiende belangstelling voor de thematiek kinderrechten. 125 Parlementair Document, Senaat, Debat over de rechten van het kind, 19 november 1999, Handelingen nr. 2-14. 126 Senaat. “Wijzigingen aan de Belgische Grondwet”, http://www.senate.be/doc/const_nl.html#modif20081222 (geraadpleegd op 10 april 2014). In 2008 werd dit artikel opnieuw herzien en in overeenstemming gebracht met de basisprincipes van het IVRK. Het artikel luidt dat: “Elk kind heeft het recht zijn mening te uiten in alle aangelegenheden die het aangaan; met die mening wordt rekening gehouden in overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen. Elk kind heeft recht op maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling bevorderen. Het belang van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing die het kind aangaat.” 127 Zie bijvoorbeeld: Parlementair Document, Kamer, Vraag van Leen Laenens over de ratificatie van het Protocol Kindsoldaten, 31 mei 2001, nr. 5009148. 66 De VN-Veiligheidsraad nam in deze zittingsperiode verschillende resoluties inzake kindsoldaten aan. Zo wordt in resolutie 1261 (1999) het gebruik van kindsoldaten veroordeeld, handelt resolutie 1314 (2000) over de bescherming van kinderen in gewapende conflicten en worden regionale organisaties in resolutie 1379 (2001) aangezet om het gebruik van kindsoldaten te bestrijden.128 De International Coalition Against the Use of Child Soldiers, een internationale organisatie die in 1998 werd opgericht door verschillende ngo’s (waaronder Amnesty Internation, Human Rights Watch en UNICEF). Naar analogie werd in 1999 een ‘Belgische coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten’ opgericht, bestaande uit een aantal niet-gouvernementele organisaties onder leiding van UNICEF België. De organisatie wenst de overheid en de publieke opinie te sensibiliseren omtrent de thematiek. In een voorstel van resolutie betreffende kindsoldaten, verwees Erika Thijs (CD&V) expliciet naar de oprichting van deze instelling.129 Ook in latere zittingsperiodes bleef deze organisatie een rol spelen en stimuleerde ze parlementsleden om bijvoorbeeld vragen te stellen omtrent kindsoldaten.130 De internationale aandacht voor kindsoldaten kreeg - naast vragen of resoluties van verschillende parlementsleden - ook gevolg in andere nationale initiatieven. In oktober 2002 werd in Brussel een internationale conferentie ‘Kinderen in oorlog’ georganiseerd door de commissie Vrouwen en Ontwikkeling.131 Staatssecretaris voor ontwikkelingssamenwerking Eddy Boutmans benadrukte op die conferentie dat de problematiek van kindsoldaten een prioriteit vormde voor de Belgische ontwikkelingssamenwerking, en dit vooral in de regio van de Grote Meren. De problematiek werd volgens Boutmans aangepakt via de sectoren 128 In Parlementair Document, Kamer, Vraag van Francis Van den Eynde over het protocol inzake kindsoldaten, 19 februari 2002, nr. 1160232 wordt er expliciet naar resolutie 1314 verwezen. 129 Parlementair Document, Senaat, Voorstel van Resolutie betreffende de kindsoldaten, 14 juni 1999, nr. 2/9-1. 130 Zo wordt er in zittingsperiode 51 (2003-2007) bij een mondelinge vraag van Hilde Vautmans verwezen naar een rapport van deze coalitie. Zie: Parlementair Document, Kamer, Vraag van Hilde Vautmans omtrent de bestrijding van het gebruik van kindsoldaten, 13 juli 2004, nr. 5103237. 131 Dit is een commissie die de minister van Ontwikkelingssamenwerking adviseert inzake gendergelijkheid bij de formulering en uitvoering van het ontwikkelingsbeleid. 67 conflictpreventie en vredesopbouw en via de multilaterale samenwerking met UNICEF.132 Verder kwam in maart 2003 een wet tot stand waarbij de wet van 1991 inzake het verbod op de uit- en doorvoer van wapens naar landen waarvan vaststaat dat zij kindsoldaten inzetten, werd verstrengd. Deze wijziging was een rechtstreeks gevolg van de resolutie 1379 van de VN-Veiligheidsraad.133 Met betrekking tot kinderarbeid speelde voornamelijk Conventie nr. 182 van de IAO een belangrijke rol.134 Deze conventie - een soort verdrag - werd aangenomen in juni 1999 en was gebaseerd op artikel 32 van het IVRK. Het verdrag heeft tot doel de ergste vormen van kinderarbeid te elimineren en vermeldt vijf vormen van kinderarbeid die absoluut moeten verdwijnen: slavernij en kinderhandel, dwangarbeid, gedwongen militaire rekrutering, kinderporno en -prostitutie en het inzetten van kinderen in onwettige economische activiteiten. Ook het gebruik van kindsoldaten wordt hierbij als een verboden vorm van kinderarbeid beschouwd.135 Het verdrag had tevens een effect op de ontwikkelingssamenwerking. Een verdragspartij moet immers voldoende en passende maatregelen nemen om de ergste vormen van kinderarbeid uit te roeien, en dit ook via ontwikkelingssamenwerking.136 In 1999 steunde senator Mahoux zich op die bepaling voor een wetsvoorstel om een “evaluatie van de ontwikkeling van de toestand van de werkende kinderen, meer bepaald in het licht van conventie nr. 182 van de Internationale Arbeidsorganisatie over de ergste vormen van kinderarbeid” op te nemen in de wet van 7 februari 1994 om het beleid van ontwikkelingssamenwerking te toetsen aan de eerbied voor de rechten van de mens.137 Die wijziging werd aanvaard, en er werd bepaald dat de regering moet toezien op de eerbiediging van de rechten van het kind in de 132 Diplomatie Belgium. “Verslagboek van de Internationale Conferentie Kinderen in oorlog”, http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/verslagboek_conferentie_kinderen_oorlog_nl_tcm31 4-65188.pdf (geraadpleegd op 11 april 2014). 133 Wet tot wijziging van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van en de bestrijding van illegale handel in wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie. 134 In totaal handelden drie documenten over kinderarbeid: een wetsvoorstel en twee vragen van parlementsleden aan de regering betreffende de ratificatie van de IAO-Conventie nr. 182. 135 Informatie over IAO-Conventie nr. 182 gebaseerd op: ILO. “Worst Forms of Child Labour Convention”, http://www.ilo.org/public/english/standards/relm/ilc/ilc87/com-chic.htm (geraadpleegd op 9 april 2014). 136 Artikel 1 en artikel 8 van IAO-Conventie nr. 182. 137 Parlementair Document, Senaat, Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 7 februari 1994 om het beleid van ontwikkelingssamenwerking te toetsen aan de eerbied voor de rechten van de mens, 14 juli 1999, nr. 2/14-1. 68 ontwikkelingssamenwerking, met een expliciete verwijzing naar de rechten opgenomen in het IVRK.138 Met deze wet werden de rechten van het kind in ontwikkelingslanden voor het eerst in een wettelijk kader opgenomen. *** Het parlement focuste zich in deze periode voornamelijk op het juridische luik van kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking, namelijk de ratificatie van het Facultatief Protcol over kindsoldaten en IAO-Conventie.139 Dit kan worden verklaard doordat het parlement deze verdragen geratificeerd wou hebben voor de buitengewone VN-zitting inzake kinderen, die van 5 tot 10 mei 2002 plaatsvond in New York.140 Deze zitting had tot doel de implementatie van kinderrechten sinds de aanneming van het IVRK te evalueren en nieuwe ideeën voor het komende decennium te formuleren.141 De zitting werd in België voorbereid door een speciaal daartoe opgerichte werkgroep ‘Kinderrechten’ in de Senaat (2000). Deze maakte in het kader van de voorbereiding tevens een reeks aanbevelingen over aan het parlement, met het advies om meer aandacht te besteden aan kinderrechten. Dit resulteerde onder andere in een resolutie over kindsoldaten in de Senaat of in de vernoemde wet om ook kinderarbeid te evalueren binnen het ontwikkelingsbeleid.142 Ook achtte de werkgroep de vijfjaarlijkse rapporten aan het CRK niet voldoende om een effectieve implementatie van het verdrag te verzekeren, en meenden de leden van de groep dat het parlement meer betrokken moest worden bij deze rapportageverplichting. Dit leidde in 2002 tot een nieuwe wet die de regering verplichtte 138 Parlementair Document, Senaat, Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 7 februari 1994 om het beleid van ontwikkelingssamenwerking te toetsen aan de eerbied voor de rechten van de mens, 14 juli 1999, nr. 2/14-1. 139 Er was daarentegen weinig belangstelling in het parlement voor het Facultatief Protocol inzake kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie dat samen met het Protocol inzake kindsoldaten in 2000 was aangenomen te New York. Vermoedelijk kan dit worden verklaard doordat ons land in de nasleep van de zaak-Dutroux reeds verschillende initiatieven had genomen om deze problematiek aan te pakken, en was de ratificatie van het verdrag daarom vooral een formaliteit die binnen het parlement weinig aandacht verwierf. 140 Uiteindelijk lukte dit enkel voor het Protocol inzake kindsoldaten. De IAO-conventie werd pas in oktober 2002 geratificeerd. 141 Senaat. “Buitengewone zitting van de Verenigde Naties over kinderen te New York van 5 tot 10 mei 2002”, http://www.senate.be/doc/magazine/2002_9/n09-11.html (geraadpleegd op 7 april 2014). 142 Philippe Mahoux, de indiener van dit wetsvoorstel, was lid van de werkgroep kinderrechten van de Senaat. 69 jaarlijks een rapport neer te leggen over de toepassing van het IVRK.143 Het rapport moet een overzicht en evaluatie van de genomen maatregelen bevatten en een specifiek actieplan met toekomstprojecten behelzen.144 *** In de loop van deze zittingsperiode (1999-2003) ontstond buiten het parlement een stroming die kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking meer expliciet aan elkaar wenste te linken. In 2001 werd het alternatieve rapport van verscheidene Belgische ngo’s overgemaakt aan het CRK. In tegenstelling tot het officiële rapport - dat vooral een bespreking van binnenlandse maatregelen bedraagt, en enkel een korte vermelding over kinderen in gewapende conflicten bevat - worden in het alternatieve rapport kinderrechten in de context van ontwikkelingssamenwerking wel behandeld. De ngo’s betreuren dat de hervorming van de Belgische ontwikkelingssamenwerking met de wet van 25 mei 1999 niet had geleid tot een specifiek artikel over de rechten van het kind en pleiten dit zo snel mogelijk te veranderen door van kinderrechten een prioritaire doelstelling in de Belgische ontwikkelingssamenwerking te maken.145 143 Meer bepaald de ‘Wet van 4 september 2002 tot instelling van een jaarlijkse rapportage over de toepassing van het verdrag inzake de rechten van het kind’. 144 Gebaseerd op: - FOD Justitie. “Kinderrechten op nationaal vlak”, http://justitie.belgium.be/nl/themas_en_dossiers/kinderen_en_jongeren/kinderrechten/op_nati onaal_niveau/ (geraadpleegd op 10 april 2014). - Parlementair Document, Senaat, Wetsvoorstel tot instelling van een jaarlijkse rapportage over de toepassing van het Verdrag inzake de rechten van het kind, 19 maart 2002, nr. 2890/3. 145 Kinderrechtencoalitie Vlaanderen. “Alternatief rapport van de Belgische ngo’s”, https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/explorer/alternatiefrapp ortbelgie.pdf (geraadpleegd op 13 april 2014). 70 5.3.5. Zittingsperiode 51 (2003-2007) a. Schematisch overzicht: Regering: Eerste minister: Guy Verhofstadt (VLD) Ministers van ontwikkelingssamenwerking: Marc Verwilghen (VLD) van 2003 tot 2004, Armand De Decker (MR) van 2004 tot 2007. Samenstelling regering: VLD/ PS/ MR/ sp.a – Spirit Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Kamer: Soort document Kinderrechten Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking Wetgevend bestanden Schriftelijke vragen en antwoorden Interpellaties en mondelinge vragen 12 20 4 0 13 4 Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Senaat: Soort document Kinderrechten Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking Wetgeving Vragen 108 230 4 5 Totaal aantal stukken betreffende kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking in Kamer en Senaat: 17 71 Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking per thema: Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking 17 Kinderrechten in partnerlanden Kindsoldaten Wees-en straatkinderen in Rwanda Kinderarbeid Seksuele verminking Geboorteregistratie in het Zuiden Seksueel geweld tegen kinderen 6 6 1 1 1 1 1 Thema’s: onderverdeling per soort document en resultaat: Thema Soort document Resultaat Kindsoldaten Voorstel resolutie Kamer Mondelinge vraag Kamer Mondelinge vraag Kamer Voorstel resolutie Senaat Vraag Senaat Vraag Senaat Voorstel resolutie Kamer Aangenomen Beantwoord Beantwoord Aangenomen Niet beantwoord Beantwoord Aangenomen Voorstel resolutie Kamer Mondelinge vraag Kamer Mondelinge vraag Kamer Wetsontwerp Senaat Vraag Senaat Voorstel resolutie Senaat Voorstel resolutie Senaat Vraag Senaat Vraag Senaat Voorstel resolutie Kamer Vervallen Beantwoord Beantwoord Aangenomen Beantwoord Aangenomen Aangenomen Beantwoord Niet beantwoord Vervallen Kinderrechten in partnerlanden Kinderarbeid Seksuele verminking Geboorteregistratie Seksueel geweld Wees- en straatkinderen in Rwanda 72 b. Toelichting De buitengewone VN-zitting over kinderen uit 2002 had verschillende Belgische ngo’s de impuls gegeven om kinderrechten extra in de kijker te zetten. Zo lanceerden ECPAT België, Plan België en UNICEF België een petitie om meer aandacht te schenken aan de rechten van kinderen in ontwikkelingssamenwerking. Deze organisaties wilden als gevolg van de zitting zelf concrete acties ondernemen, naast de nationale actieplannen die door de overheden moesten worden opgesteld.146 Een van deze acties was het organiseren van een conferentie ‘Kinder(recht)en en ontwikkelingssamenwerking’ op 18 november 2004 in het Egmontpaleis te Brussel. Dit was de eerste Europese conferentie die een verband legde tussen de twee onderwerpen en het belang van een op kinderrechten gebaseerde ontwikkelingssamenwerking aantoonde. Bij de afloop van de bijeenkomst werden enkele aanbevelingen geformuleerd aan de overheid, waarvan de opname van kinderrechten als transversaal thema de belangrijkste was.147 Op 19 juli 2005 kreeg deze aanbeveling gevolg en werden kinderrechten opgenomen als vierde transversaal thema, via een amendement op de wet betreffende de internationale samenwerking van 25 mei 1999.148 De conferentie en het lobbywerk van senator Sabine de Bethune vormden hiervoor de rechtstreekse aanleiding.149 Meer onrechtstreeks beantwoordde deze wetswijziging ook aan General Comment 5 van het CRK betreffende kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking uit 2003 (zie punt 3.2.5.) De opname van kinderrechten als transversaal thema betekende dat elk programma en project van ontwikkelingssamenwerking extra aandacht moest schenken aan de rechten van het kind.150 Zo kan bijvoorbeeld het construeren van een brug in een partnerland een effect hebben op kinderen: de brug verhoogt het passerend verkeer, wat kan bijdragen tot kinderprostitutie voor mogelijke klanten die op 146 Interview met Sven Rooms. Brussel, 30 april 2014. De Roover, en Rooms, “Zijn kinderrechten een modegril?”, pp. 23-25. 148 De overige transversale thema’s waren: gelijke rechten voor mannen en vrouwen, leefmilieu en sociale economie. De stukken die over deze wetswijziging handelen, staan in het schematisch overzicht opgenomen onder het thema ‘kinderrechten in partnerlanden’. 149 Zoals ook in vorige zittingsperiodes, bleef deze senator sterk betrokken bij het onderwerp kinderrechten. De aanbeveling van de conferentie vormde een extra aanzet om een wetsvoorstel betreffende deze thematiek in te dienen in de Senaat. 150 Wat ook wordt aangeduid met de term ‘mainstreamen’. De opname van kinderrechten als transversaal thema, houdt een kinderrechtenbenadering in. 147 73 de brug passeren.151 Bij het uitdenken van projecten moet worden stilgestaan bij de mogelijke negatieve implicaties voor kinderen en moeten deze vermeden worden. De wetswijziging kende verschillende gevolgen, die in de volgende punten worden behandeld. Om de opname van kinderrechten als vierde transversaal thema in de praktijk te kunnen omzetten, werd door de minister van Ontwikkelingssamenwerking Charles Michel een strategienota ‘Eerbied voor de rechten van het Kind in ontwikkelingssamenwerking’ opgemaakt en in 2008 voorgesteld aan het parlement. De nota omvat een aantal inleidende beschouwingen, gevolgd door een reeks aanbevelingen van hoe kinderrechten beter gewaarborgd kunnen worden in de vijf sectoren van de Belgische bilaterale ontwikkelingssamenwerking. Een bijlage bij de nota bevat specifieke aanbevelingen betreffende de problematiek van kindsoldaten.152 De nota had tot doel een hulpmiddel te zijn voor de mensen die in de partnerlanden het ontwikkelingsbeleid uitvoeren, en daarbij sinds 2005 dus rekening dienden te houden met de rechten van het kind. Om te meten welke inspanningen worden verricht en om de aandacht voor kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking beter in kaart te brengen, werd een markersysteem ontwikkeld door de DGD. Alle activiteiten die kinderen beschermen, voorzieningen garanderen of kinderen laten participeren (overeenkomstig de 3 P’s van het Kinderrechtenverdrag), krijgen een marker ‘kinderrechten’. Hierbij gelden twee scores. Score 1 voor projecten waar kinderrechten een belangrijk aandachtspunt, maar geen hoofdmotief zijn, score 2 voor activiteiten waarbij de verwezenlijking van kinderrechten het hoofddoel uitmaakt.153 151 Interview met Sven Rooms. Brussel, 30 april 2014. FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Strategienota eerbied voor de rechten van het kind in ontwikkelingssamenwerking”, http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/strategienota_kinderrechten_tcm314-65634.pdf, geraadpleegd op 8 april 2014 en Parlementair Document, Kamer, Vraag van Hilde Vautmans over het ondertekenen van de strategienota ‘Eerbied voor de rechten van het kind in ontwikkelingssamenwerking, 16 januari 2008, nr. 1207. 153 Bij score 1 wordt dus nagegaan wat de impact van een bepaald project op de rechten van kinderen zal zijn. De hierboven aangehaalde illustratie van het aanleggen van een brug kan als voorbeeld dienen: de promotie van kinderrechten vormt niet het hoofddoel van het project, maar zijn wel een aandachtspunt. 152 74 In 2007 werd een Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking opgericht, met als doel kennis over kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking samen te brengen en een zo groot mogelijk draagvlak te creëren voor dit onderwerp. Ook verleent het advies met betrekking tot deze thematiek aan ngo’s en de overheid. Leden zijn ngo’s (waaronder ECPAT, Plan en UNICEF België), onderzoekscentra en onafhankelijke experten zoals Wouter Vandenhole en Eugeen Verhellen.154 Verder heeft de opname van kinderrechten als transversaal thema niet enkel een effect gehad op de bilaterale, maar ook op de multilaterale en niet-gouvernementele samenwerking . Sinds een Koninklijk Besluit van 2007 worden immers ook multilaterale instellingen en ngo’s gescreend op de transversale thema’s.155 Als ngo’s een subsidie willen verkrijgen, moeten zij in een dossier aantonen hoe ze deze thema’s helpen verwezenlijken.156 Met de wetswijziging die kinderrechten erkende als transversaal thema, werd de regering verplicht rekening te houden met de rechten van het kind bij het uittekenen van het ontwikkelingsbeleid. Als gevolg van deze wetswijziging werden kinderrechten inderdaad expliciet vermeld in verschillende beleidsdocumenten. Zo werden ze opgenomen in de beleidsnota van de minister van Ontwikkelingssamenwerking Armand De Decker, die de strijd tegen kindsoldaten, kinderarbeid en de seksuele uitbuiting van kinderen als prioritair aanduidde voor de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Ook het Nationaal Actieplan voor Kinderen - dat werd opgesteld in opdracht van de buitengewone VN-zitting in 2002 - gaat in op de situatie van kinderen in ontwikkelingslanden. Het actieplan werd in de zomer van 2005 aangenomen door de federale ministerraad en de regeringen van de gemeenschappen en gewesten. Het omvatte 10 prioritaire thema’s waaraan de regeringen wensten te werken. Verschillende van die thema’s hebben betrekking op kinderen in ontwikkelingslanden: 157 154 UNICEF. “Het platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking”, http://www.unicef.be/nl/project-blog/het-platform-kinderrechten-ontwikkelingssamenwerking (geraadpleegd op 15 april 2014). 155 De Roover, en Rooms, “Zijn kinderrechten een modegril?”, pp. 25-27. 156 Interview met Sven Rooms. Brussel, 30 april 2014. 157 Informatie over het Nationaal Actieplan werd gebaseerd op: Kinderrechtencoalitie Vlaanderen. “Nationaal Actieplan voor Kinderen”, http://www.kinderrechtencoalitie.be/uploads/Databank/Kinderrechten%20algemeen/2005%20 Nationaal%20Actieplan%20voor%20Kinderen.pdf (geraadpleegd op 18 april 2014). 75 1. Voorrang geven aan kinderen. 2. Armoede wegwerken: alles op de kinderen zetten. 3. Geen enkel kind vergeten. 4. Voor elk kind zorgen. 5. Elk kind toegang verlenen tot onderwijs. 6. Kinderen tegen mishandeling en uitbuiting beschermen. 7. Kinderen tegen de oorlog beschermen. 8. Strijd tegen HIV/aids. 9. Naar kinderen luisteren en hun participatie waarborgen. 10. De aarde voor de kinderen beschermen. *** Doorheen de zittingsperiode besteedde het parlement opnieuw veel aandacht aan de problematiek van kindsoldaten.158 Ook hier kan dit worden gelinkt aan de internationale context. In resolutie 1612 van 26 juli 2005 werd door de VN-Veiligheidsraad een ‘Werkgroep Kindsoldaten’ opgericht, die moest toezien op deze problematiek en de taak kreeg om aanbevelingen te formuleren inzake de bescherming van kinderen in gewapende conflicten. België was in aanloop van haar niet-permanent lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad een actief lid van deze werkgroep. Daarnaast vond in februari 2007 een internationale conferentie aangaande kindsoldaten plaats in Parijs, die leidde tot de ‘Verbintenissen van Parijs’. Deze hebben tot doel het aantal kindsoldaten te verminderen, via een beter uitgewerkte preventie op rekrutering en de herintegratie van de kinderen in de maatschappij.159 158 En dit omdat er relatief gezien veel parlementaire stukken over handelen en omdat kindsoldaten specifiek worden behandeld in de strategienota ‘Eerbied voor de rechten van het kind in ontwikkelingssamenwerking’ (die door het parlement werd goedgekeurd). 159 NCRK. “Jaarlijks federaal rapport over de toepassing van het verdrag inzake de rechten van het kind 2007-2009”, https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/explorer/federaal_rappo rt_2007-2009_-rechten_van_het_kind.pdf (geraadpleegd op 17 april 2014), p. 93. 76 Samengevat werd in deze zittingsperiode een cruciale stap gezet met de opname van kinderrechten als vierde transversaal thema. Hierin speelde vooral de Senaat een leidende rol. De invloed van buitenaf kan echter niet ontkend worden: de buitengewone zitting van de VN en de conferentie ‘Kinder(recht)en en ontwikkelingssamenwerking’ initieerden en stimuleerden de aandacht voor deze thematiek. De wetswijziging leidde tot de ontwikkeling van verschillende instrumenten zoals de strategienota of de marker kinderrechten. De erkenning van kinderrechten als transversaal thema resulteerde tevens in een meer gevarieerde aandacht voor deze thematiek. Naast onderwerpen als kindsoldaten en kinderarbeid, was er na 2005 ook een (weliswaar nog beperkte) belangstelling voor andere kwesties merkbaar. Of de opname van kinderrechten in de wet ontwikkelingssamenwerking uitmondde in een blijvende aandacht voor dit onderwerp en kinderrechten echt werden gemainstreamd binnen het ontwikkelingsbeleid, zal moeten blijken uit de analyses van de volgende zittingsperiodes. 5.3.6. Zittingsperiode 52 (2007-2010) a. Schematisch overzicht Regering: Eerste minister - December 2007 tot maart 2008: Guy Verhofstadt (Open Vld) - Maart 2008 tot december 2008: Yves Leterme (CD&V) - December 2008 tot november 2009: Herman Van Rompuy (CD&V) - November 2009 tot eind zittingsperiode in 2010: Yves Leterme (CD&V) Minister van Ontwikkelingssamenwerking: Charles Michel (MR) Samenstelling regering (periodes analoog met die van de verschillende premiers): - Open Vld/ MR/ CD&V - N-VA/ PS - CD&V - N-VA/ MR/ PS/ Open Vld/ cdH - CD&V - N-VA/ MR/ PS/ Open Vld/ cdH - CD&V - N-VA/ MR/ PS/ Open Vld/ cdH Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Kamer: Soort document Kinderrechten Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking Wetgevend bestanden Schriftelijke vragen en antwoorden Interpellaties en mondelinge vragen 16 26 3 11 14 5 77 Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Senaat: Soort document Kinderrechten Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking Wetgeving Vragen 95 84 7 7 Totaal aantal stukken betreffende kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking in Kamer en Senaat: 33 Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking per thema: Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking 33 Kindsoldaten Kinderrechten algemeen Dagelijks geweld tegen kinderen Besnijdenis Geboorteregistratie Seksueel geweld tegen kinderen Overleving en kindersterfte Gedwongen huwelijken Kinderen in weeshuizen in Bulgarije 10 7 5 3 2 2 2 1 1 78 Thema’s: onderverdeling per soort document en resultaat: Thema Soort document Resultaat Kindsoldaten Vraag Kamer Beantwoord Vraag Kamer Vraag Kamer Vraag Kamer Vraag Kamer Vraag Kamer Vraag Kamer Vraag Kamer Vraag Kamer Vraag Kamer Kinderrechten algemeen Vraag Kamer Vraag Kamer Gedachtewisseling over strategienota Voorstel van resolutie Senaat Voorstel van resolutie Senaat Vraag Senaat Vraag Senaat Dagelijks geweld tegen Zitting in Kamer en Senaat kinderen Voorstel van resolutie Kamer Voorstel van resolutie Kamer Voorstel van Resolutie Senaat Vraag Senaat Besnijdenis Vraag Kamer Vraag Kamer Voorstel van resolutie Senaat Geboorteregistratie Voorstel van resolutie Senaat Vraag Senaat Seksueel geweld tegen Voorstel van resolutie Senaat kinderen Vraag Senaat Overleving en kindersterfte Voorstel van resolutie Senaat Vraag Senaat Gedwongen huwelijken Voorstel van resolutie Kamer Kinderen in weeshuizen in Vraag Senaat Bulgarije 79 Beantwoord Beantwoord Beantwoord Beantwoord Beantwoord Niet beantwoord Beantwoord Beantwoord Beantwoord Beantwoord Beantwoord / Aangenomen Aangenomen Beantwoord Beantwoord / Vervallen Aangenomen Aangenomen Beantwoord Beantwoord Beantwoord Aangenomen Aangenomen Beantwoord Aangenomen Beantwoord Aangenomen Beantwoord Vervallen Beantwoord b. Toelichting In deze zittingsperiode handelen 33 parlementaire stukken over de rechten van kinderen in ontwikkelingssamenwerking (ter vergelijking: in de vorige zittingsperiode tussen 2003 en 2007 bedroeg dit aantal 17). Vermoedelijk kan deze stijging worden verklaard door de erkenning van kinderrechten als transversaal thema in 2005. Verschillende parlementsleden poogden in een handvol resoluties en vragen de regering te stimuleren om kinderrechten als transversaal thema in de praktijk te implementeren. Dit staat in het schematisch overzicht opgenomen onder het thema ‘kinderrechten algemeen’. Daarnaast is alweer een sterke focus op de problematiek van kindsoldaten merkbaar. Als aanleiding verwezen de volksvertegenwoordigers veelal naar het (niet-permanente) Belgische lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad van 1 januari 2007 tot 31 december 2008. In het kader van dit lidmaatschap wenste ons land het onderwerp kinderen in gewapende conflicten hoog op de agenda te plaatsen.160 Via vragen wilden Kamerleden achterhalen hoe dit concreet vorm kreeg en welke acties de regering ondernam om dit te verwezenlijken. 161 De aandacht van de Belgische regering voor kindsoldaten werd duidelijk in verschillende documenten. Vooreerst in de toespraak die premier Guy Verhofstadt (Open Vld) hield tijdens de opening van de zitting van de Veiligheidsraad, waarin hij pleitte voor drie maatregelen: 162 1. Een embargo op de wapenverkoop aan landen waar kindsoldaten actief zijn door een nieuw internationaal verdrag inzake wapenhandel. 160 Dit in navolging van een trend die al langer aan de gang was: België hechtte immers al lang belang aan de problematiek inzake kindsoldaten, daar het een probleem is waar verschillende van de Centraal-Afrikaanse partnerlanden mee worstelen. In de parlementaire documenten wordt ook verwezen naar een resolutie van de Senaat uit de vorige zittingsperiode die het regeringsbeleid aanstuurde op een prioritaire aandacht voor kindsoldaten. 161 Alle stukken inzake kindsoldaten betreffen vragen vanuit de Kamer. Zo bijvoorbeeld de vraag van Daniel Ducarme (MR) over wat de Belgische ontwikkelingssamenwerking kan doen om een einde te maken aan deze wantoestanden. Zie: Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende kinderen in gewapende conflicten, 9 oktober 2009, nr. 520083. 162 Persdienst Eerste Minister. “Toespraak VN-Veiligheidsraad”, http://www.presscenter.org/files/ipc/import/pressrelease/pdf/aba5f72f65fa00613c11f129e02c 78ae-nl.pdf (geraadpleegd op 19 april 2014). 80 2. Het opschorten van ontwikkelingshulp aan landen waar kindsoldaten actief zijn. Dit kan gelinkt worden aan het principe van negatieve conditionaliteit: landen die kindsoldaten inzetten moeten bestraft worden met het terugschroeven van hulp. 3. Het bestraffen van oorlogsleiders die kindsoldaten inzetten in de strijd, met een speciale oproep om Joseph Kony - leider van het LRA - te arresteren. Om dit verder te verwezenlijken, nam België actief deel aan de werkgroep ‘Kinderen en gewapende conflicten’, opgericht door resolutie 1612 van de VN-Veiligheidsraad en werd het tevens lid van de ‘Groep van Vrienden’, een informeel netwerk van 35 VN-lidstaten die de problematiek van nabij opvolgen door geregeld samen te komen in New York en het werk van de Speciale Vertegenwoordiger voor kinderen en gewapende conflicten te ondersteunen.163 Daarnaast legde de regering de nadruk op de strijd tegen het gebruik van kindsoldaten in het vijfde rapport inzake de toepassing van het verdrag inzake de rechten van het kind, in de verschillende beleidsnota’s en in het gecombineerde derde en vierde rapport aan het CRK.164 *** Samen met de schematische overzichten van de vorige zittingsperiodes, valt op dat het parlement nagenoeg steeds extreme kinderrechtenschendingen (zoals kindsoldaten, kinderarbeid of de seksuele uitbuiting van kinderen) behandelde. Dit was een internationaal verschijnsel, dat in 2006 aan de kaak werd gesteld door professor Paulo Sergio Pinheiro. Deze deskundige publiceerde in opdracht van de VN het werk ‘United Nations Study on the Violence against Children’, waarin hij opriep meer oog te hebben voor het dagelijks geweld tegen kinderen in het Zuiden: geweld waarmee ze op school, in hun buurt of thuis mee worden geconfronteerd. 163 NCRK. “Jaarlijks federaal rapport over de toepassing van het verdrag inzake de rechten van het kind 2007-2009”, pp. 108-110. Ook na het lidmaatschap bleef België deel uitmaken van deze Groep van Vrienden. De functie van Speciale vertegenwoordiger voor kinderen in gewapende conflicten wordt ingevuld door mevrouw Radikha Coomaraswamy. 164 Het belang van de strijd tegen kindsoldaten staat immers expliciet in al deze bronnen: - NCRK. “Jaarlijks federaal rapport over de toepassing van het verdrag inzake de rechten van het kind 2007-2009”, pp. 108-110. - Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota van de minister van Ontwikkelingssamenwerking, 21 april 2008, nr. 52-0995/022. - NCRK. “Derde en vierde periodiek rapport van België betreffende het internationaal verdrag inzak de rechten van het Kind”, https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/explorer/trosieme_et_qu atrieme_rapport_/3e_periodiek_rapport_betreffende_het_IVRK.pdf (geraadpleegd op 20 april 2014), p. 22. 81 Het Belgische parlement bleef niet doof voor deze aanbevelingen. Zo werd in januari 2008 door Hilde Vautmans (Open Vld) een voorstel van resolutie ingediend omtrent een dagelijkse vorm van geweld waarmee meisjes in onder andere Kameroen worden geconfronteerd: om seksuele belangstelling en mogelijke tienerzwangerschappen te vermijden, worden de borsten van meisjes ‘gestreken’. In de resolutie werd de regering opgeroepen om dit in de beleidsdialoog met de landen in kwestie aan te kaarten.165 Verder werd in mei 2009 op initiatief van de commissies Buitenlandse Betrekkingen van de Kamer en de Senaat een speciale zitting ‘Stop het geweld tegen kinderen in het Zuiden’ georganiseerd. Specialisten waaronder de vernoemde professor Pinheiro en Hans De Greve van Plan België werden uitgenodigd om deze thematiek verder toe te lichten. Laatstgenoemde wees er in zijn betoog op dat “een transversale benadering van de kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking impliceert dat men ook aandacht heeft voor de minder zichtbare vormen van geweld tegen kinderen”.166 Kinderrechten als transversaal thema moet aandacht voor alle - gelijkwaardige en onderling afhankelijke - rechten uit het IVRK omvatten, en niet enkel voor extreme kinderrechtenschendingen. Het parlement kon volgens De Greve een belangrijke rol spelen om deze tendens te wijzigen, door meer druk te leggen op de ministers opdat deze in hun ontwikkelingsbeleid meer belangstelling zouden tonen voor het dagelijks geweld tegen kinderen.167 De zitting bleef niet zonder gevolg. In de Senaat werd een resolutie aangenomen met het verzoek dat de regering meer werk zou maken van de strijd tegen het dagelijks geweld tegen kinderen.168 De regering leek deze aanbeveling op te volgen, door in de beleidsnota die op 18 november 2009 aan het parlement werd voorgesteld, het dagelijks geweld tegen kinderen aan te duiden als een van de drie prioriteiten (naast kindsoldaten en kinderarbeid) van de Belgische ontwikkelingssamenwerking.169 165 Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende het strijken van borsten in ontwikkelingslanden, 30 januari 2008, nr. 52-0743/001. 166 Parlementair Document, Senaat, Verslag over de zitting ‘Stop het geweld tegen kinderen in het Zuiden’, 12 mei 2009, nr. 4-1349/1, p. 10. 167 Parlementair Document, Senaat, Verslag over de zitting ‘Stop het geweld tegen kinderen in het Zuiden’, p. 14 en NCRK. “Jaarlijks federaal rapport over de toepassing van het verdrag inzake de rechten van het kind 2007-2009”, p. 90. 168 Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie inzake de strijd tegen het dagelijks geweld tegen kinderen in ontwikkelingslanden, 10 december 2009, nr. 4-1537/1. 169 Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota ontwikkelingssamenwerking, 18 november 2009, nr. 52-2225/021. Of de opname van het dagelijks geweld tegen kinderen in het Zuiden in de beleidsnota van de minister van Ontwikkelingssamenwerking ook een effect heeft gehad in de praktijk, is echter betwijfelbaar. 82 5.3.7. Zittingsperiode 53 (2010-2014) a. Schematisch overzicht Regering: Eerste minister: Elio Di Rupo (dit door moeizame onderhandelingen pas vanaf 6 december 2011). Bevoegde ministers:170 - Tot februari 2011: Charles Michel (MR) - Februari 2011 - december 2011: Olivier Chastel (MR) - December 2011 - januari 2013: Paul Magnette (PS) - Vanaf januari 2013: Jean-Pascal Labille (PS) Samenstelling regering: PS/ CD&V/ MR/ sp.a/ Open Vld/ cdH Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Kamer: Soort document Kinderrechten Wetgevend bestanden Schriftelijke vragen en antwoorden Interpellaties en mondelinge vragen 15 28 Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking 2 10 4 1 Aantal stukken betreffende kinderrechten (in ontwikkelingssamenwerking) in de Senaat: Soort document Kinderrechten Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking Wetgeving Vragen 116 64 5 6 Totaal aantal stukken betreffende kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking in Kamer en Senaat: 24 170 In deze periode volgden de bevoegde ministers elkaar snel op. Dit is te wijten aan het feit dat ze hun post als minister van Ontwikkelingssamenwerking inruilden voor een andere functie: Charles Michel werd partijvoorzitter van de MR, Olivier Chastel verkreeg een nieuwe post al minister van Begroting en Administratieve vereenvoudiging en Paul Magnette ruilde zijn ministerportefeuille voor de burgemeesterssjerp van Charleroi. 83 Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking per thema: Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking 24 Kindsoldaten Dagelijks geweld tegen kinderen Kinderrechten algemeen Bescherming van het kind Besnijdenis Gevangen kinderen Gedwongen huwelijken Onderwijs Uitbuiting kinderen door marabouts in Senegal Geboorteregistratie Kinderarmoede Djibouti Kinderarbeid 5 3 3 3 2 2 1 1 1 1 1 1 Thema’s: onderverdeling per soort document en resultaat: Thema Soort document Resultaat Kindsoldaten Vraag Kamer Vraag Kamer Vraag Kamer Vraag Senaat Vraag Senaat Voorstel van resolutie Kamer Voorstel van resolutie Senaat Vraag Senaat Vraag Kamer Vraag Kamer Voorstel van resolutie Senaat Vraag Kamer Vraag Kamer Voorstel van resolutie Senaat Voorstel van resolutie Senaat Vraag Senaat Vraag Kamer Vraag Senaat Voorstel van resolutie Kamer Voorstel van resolutie Senaat Vraag Kamer Vraag Senaat Vraag Kamer Vraag Kamer Beantwoord Beantwoord Beantwoord Beantwoord Onbeantwoord Vervallen Vervallen Beantwoord Beantwoord Beantwoord Aangenomen Onbeantwoord Onbeantwoord Aangenomen Aangenomen Beantwoord Beantwoord Beantwoord Vervallen Aangenomen Beantwoord Beantwoord Beantwoord Beantwoord Dagelijks geweld Kinderrechten algemeen Bescherming van het kind Besnijdenis Gevangen kinderen Gedwongen huwelijken Onderwijs Uitbuiting door marabouts Geboorteregistratie Kinderarmoede Djibouti Kinderarbeid 84 b. Toelichting Hoewel het aantal parlementaire stukken inzake kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking hoog blijft in vergelijking met alle andere zittingsperiodes, leid ik uit verschillende elementen af dat de aandacht binnen het parlement voor deze thematiek terugloopt. De verminderende aandacht blijkt ten eerste uit een louter kwantitatieve analyse. Waar over kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking in de vorige zittingsperiode nog 33 stukken werden geteld, daalt dit in deze zittingsperiode tot 24. Ook gedurende zittingsperiode 53 werden steeds minder resoluties of vragen over deze thematiek ingediend. In 2010 werden nog dertien stukken inzake kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking geteld, in 2011 verminderde dit tot zeven stukken en dit liep in 2012 zelfs terug tot twee. In 2013 en de eerste helft van 2014 kwamen de rechten van het kind in ontwikkelingssamenwerking in nog amper vier stukken aan bod.171 De dalende belangstelling voor het onderwerp blijkt verder uit het feit dat het thema kinderrechten in de beleidsnota’s van de verschillende ministers van ontwikkelingssamenwerking niet meer voorkomt, terwijl dit steeds een apart hoofdstuk was in de nota’s die tussen 2005 en 2010 werden opgesteld.172 De ministers uit deze zittingsperiode wensten vooral werk te maken van voedselzekerheid, de gelijke rechten voor mannen en vrouwen of de strijd tegen klimaatverandering,.173 Tot slot blijkt dat in de eerste tekstontwerpen voor de nieuwe wet betreffende de Belgische ontwikkelingssamenwerking kinderrechten zelfs niet meer werden vernoemd. Na intensief gelobby van Sabine de Bethune, haar medewerkers en verscheidene ngo’s, werden ze uiteindelijk wel opgenomen, maar niet langer als een transversaal of afzonderlijk thema. Het thema kinderrechten maakt sinds de wet van 2013 deel uit van de brede en veelomvattende titel mensenrechten.174 *** 171 Zie werkdossier. Zie bijvoorbeeld: Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota ontwikkelingssamenwerking, 18 november 2009, nr. 52-2225/021. 173 Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota overheidsbedrijven, wetenschapsbeleid, ontwikkelingssamenwerking en grootstedenbeleid, 23 december 2011, nr. 53-1964/021 en Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota overheidsbedrijven, wetenschapsbeleid, ontwikkelingssamenwerking, belast met grote steden, 20 december 2012, nr. 53-2586/002. 174 Interview met Sabine de Bethune. Brussel, 14 mei 2014. 172 85 In de toelichting bij de vorige zittingsperiodes werden verschillende keren de omstandigheden beschreven die aanleiding hadden gegeven tot de parlementaire documenten. Dit gebeurde steeds globaal, daar het weinig toegevoegde waarde zou hebben om telkens een volledig en gedetailleerd overzicht op te nemen. Niettemin sluit ik de analyse van de parlementaire inbreng af met een dergelijk overzicht voor de laatste zittingsperiode, om heel concreet de diverse en uiteenlopende aanleidingen te illustreren. Thema Aanleiding Kindsoldaten - Verklaring van Ndjamena betreffende kindsoldaten in Tsjaad - Rapport van het VS State Department - Kindsoldaten in het Lord's Resistance Army - Rapport UNICEF over kindsoldaten - Situatie in Soedan, Congo en Oeganda - Opvolging van de gedachtewisseling in het parlement en resoluties betreffende het dagelijks geweld tegen kinderen uit zittingsperiode 52. Dagelijks geweld tegen kinderen Kinderrechten algemeen - Kinderrechten als transversaal thema wordt te weinig geïmplementeerd - Nieuwe wet ontwikkelingssamenwerking - 20 jaar IVRK Bescherming van het kind - Nieuwe regelgeving in Congo-Brazzaville over de bescherming van het kind en de reactie van UNICEF daarop - Moord op albinokinderen in Afrika zorgt ervoor dat senator Fatiha Saïdi extra bescherming vraagt voor albino’s . Besnijdenis - Programma van UNICEF en UNFPA ‘Female genital mutilation/cutting: accelerating change’. - Internationale dag van nultolerantie tegen vrouwelijke verminking Gevangen kinderen - Uiteenzetting van Peter Adriaanssens betreffende opgesloten kinderen in Palestina - Aflevering in Terzake over een kindergevangenis in Kampala (Oeganda) Gedwongen huwelijken - Rapport van UNICEF betreffende deze thematiek - Actualiteit Yemen: jong meisje gestorven bij het baren van haar kind (zwanger geraakt in een gedwongen huwelijk) Onderwijs - UNICEF-campagne ‘Noodschoolcampagne’ Uitbuiting van kinderen - Problematiek die werd meegedeeld aan parlementslid door marabouts in Senegal Geboorteregistratie - Problematiek die werd meegedeeld aan parlementslid Kinderarmoede in - UNICEF-rapport dat handelt over de kinderarmoede in dit OostDjibouti Afrikaans land Kinderarbeid - Campagne ‘Stop kinderarbeid’ van de IAO 86 In deze lijst wordt UNICEF meerdere keren vernoemd. Deze organisatie gaf echter niet alleen impulsen aan het parlement om aandacht te besteden aan bepaalde onderwerpen, ze bleek ook de belangrijkste weg te zijn waarlangs kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking in de praktijk werden verwezenlijkt. Doorheen de verschillende zittingsperiodes bevatte het antwoord van de bevoegde minister van Ontwikkelingssamenwerking op vragen naar welke inspanningen de Belgische regering deed inzake kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking, immers veelvoudig een verwijzing naar de multilaterale samenwerking met UNICEF en de bedragen die ze als multilaterale partnerorganisatie verkreeg van de Belgische overheid.175 Het belang van de multilaterale samenwerking met UNICEF wordt in een antwoord van minister Olivier Chastel op een vraag van Ingeborg De Meulemeester treffend geïllustreerd: “Kinderrechten zijn en blijven altijd een prioritair thema voor de Belgische Ontwikkelingssamenwerking. De belangrijkste inspanningen die België levert ten behoeve van de kinderrechten gebeuren binnen de multilaterale en nietgouvernementele ontwikkelingssamenwerking”.176 175 Zo wordt bijvoorbeeld in de antwoorden op de vragen naar welke acties België onderneemt in de strijd tegen kindsoldaten of wat België doet aan de problematiek inzake het dagelijks geweld tegen kinderen in het Zuiden, steeds verwezen naar de financiële bijdragen aan UNICEF in het kader van de multilaterale samenwerking. De bijdragen aan UNICEF uit de Belgische begroting betroffen bijvoorbeeld in 2008 4,5 miljoen euro, in 2010 18,6 miljoen euro, in 2012 18,8 miljoen euro en in 2014 17 miljoen euro. 176 Parlementair Document, Kamer, Mondelinge vraag van Ingeborg de Meulemeester betreffende de toepassing van het transversaal thema ‘de rechten van het kind’ in de Belgische ontwikkelingssamenwerking, 6 juli 2011, nr. 53-290. 87 6. Evaluatie van de parlementaire inbreng Op basis van de analyse van de documenten van de Kamer en Senaat kunnen de krachtlijnen en de kenmerken van de parlementaire inbreng worden bepaald. Daarbij maak ik in functie van het besluit van het onderzoek ook verschillende kritische kanttekeningen. Om het risico uit te sluiten dat de parlementaire documenten een vertekend beeld zouden geven van de realiteit, heb ik mijn bevindingen uit de analyses verder afgetoetst in verschillende interviews. De resultaten van die evaluatie heb ik verwerkt in acht afzonderlijke onderzoeksbevindingen die weliswaar onderling vaak nauw met elkaar verbonden zijn: 1. Een aanzienlijke invloed van verdragen 2. Een thema zonder partijpolitiek belang 3. Vereiste van persoonlijk engagement 4. Impact van media, ngo’s en toevallige factoren 5. Een focus op kindsoldaten 6. Een bijzondere aandacht voor Afrika 7. Een problematische implementatie 8. Gebrekkige opvolging van rapporten Deze vaststellingen worden hieronder een voor een verder geduid en onderbouwd. 88 6.1. Een aanzienlijke invloed van verdragen Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking komen in het parlement frequent aan bod in een juridische context. Meerdere parlementaire stukken handelen over het ratificeren van betrokken internationale verdragen. Het gaat dan onder meer om besprekingen naar aanleiding van de goedkeuring van het aanvullend protocol bij het IVRK inzake kindsoldaten (zie 3.2.4.) of van IAO-conventie nr. 182 inzake kinderarbeid (zie 5.3.4.), en om vragen of resoluties die er bij de regering op aandringen de ratificatieprocedure te bespoedigen. Een meer concreet voorbeeld is dat zowel in de Kamer als in de Senaat in 2002 alles in het werk werd gesteld om het Facultatief Protocol inzake kindsoldaten te ratificeren alvorens de buitengewone zitting over kinderen van de VN zou plaatsvinden. De verslagen en rapporten van de VN en haar gespecialiseerde organisaties UNICEF en de IAO die handelen over de implementatie van de voornoemde verdragen, zijn eveneens een belangrijke inspiratiebron voor het parlement. Enkele voorbeelden zijn: - In zittingsperiode 49 (1995-1999) werd door J. Lefevere (PS) en A. Hermans (CVP) een voorstel van resolutie inzake kinderarbeid ingediend, waarin als aanleiding werd verwezen naar rapport VI (1) van de IAO over kinderarbeid in ontwikkelingslanden.177 - In zittingsperiode 52 (2007-2010) leidde het UNICEF-rapport ‘Birth Registration: right from the start’ tot het aannemen van een resolutie betreffende geboorteregistratie in de Senaat.178 - In zittingsperiode 53 (2010-2014) verkreeg de bestrijding van genitale verminking bij vrouwen specifieke aandacht in de Senaat via het programma ‘Female Genital Mutilation/Cutting Accelerating Change’ van UNICEF en UNFPA.179 177 Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie inzake kinderarbeid, 7 mei 1998, nr. 49-1533/1. 178 Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende de problematiek van geboorteregistratie, 24 januari 2008, nr. 49-526/1. 179 Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende de bestrijding van vrouwelijke genitale verminking, 24 maart 2011, nr. 53-896/1. 89 Omdat de Senaat zich gedurende de onderzoeksperiode ten aanzien van de Kamer profileerde door een leidende rol op te nemen in internationale, interregionale en ethische kwesties - en dit bij uitstek het geval is voor verdragen die betrekking hebben op kinderrechten - kon worden aangenomen dat de meeste parlementaire documenten bij die instelling zouden worden geteld. Op basis van de schematische overzichten is dit inderdaad het geval. Dit zou evenwel een weinig rooskleurig perspectief bieden omdat de Senaat als gevolg van de zesde staatshervorming na de verkiezingen van 25 mei 2014 geen bevoegdheden terzake meer heeft. Er kan dan in vraag worden gesteld of de Kamer wel bereid zal worden gevonden om even actief op te treden op het domein van kinderrechten en ontwikkelingssamenwerking. De analyse toont echter aan dat de parlementaire initiatieven op dat domein in hoofdzaak zijn toe te schrijven aan het persoonlijk engagement van bepaalde parlementsleden (zie 6.3.), en als dusdanig geen verband houden met de rol van de Kamer of de Senaat. In de sterk gereduceerde rol van de Senaat na 25 mei 2014 zie ik bijgevolg geen directe reden tot ongerustheid. Hopelijk wordt dit bevestigd. 6.2. Een thema zonder partijpolitiek belang Uit de analyse van de parlementaire documenten blijkt dat er doorheen de onderzoeksperiode tussen de regering en de oppositie of tussen de politieke partijen onderling op geen enkel ogenblik noemenswaardige spanningen bestonden over het thema kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking: - Het belangrijke wetsvoorstel om kinderrechten als vierde transversaal thema op te nemen in de wet van 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking - ingediend door een senator van een oppositiepartij - werd mee ondersteund door senatoren uit regeringspartijen, en werd naderhand goedgekeurd zonder ideologisch debat. - Geen enkele minister van Ontwikkelingssamenwerking werd over het thema geïnterpelleerd. Een interpellatie is een krachtig controlemiddel van het parlement waarmee een minister ter verantwoording wordt geroepen voor het gevoerde beleid. De vaststelling dat het controlemiddel niet werd gebruikt, geeft aan dat het parlement het kennelijk niet noodzakelijk heeft geacht om het regeringsbeleid op het vlak van kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking fundamenteel ter discussie te stellen. 90 - Tussen 1989 en 2014 werden 33 resoluties ingediend over het thema. De partijpolitieke kleur van de initiatiefnemer(s) van de resoluties - die tot doel hebben het beleid van de regering of een bepaalde minister bij te sturen in de vorm van aanbevelingen - had geen enkele aantoonbare band met de partijpolitieke samenstelling van de regering, en werd met andere woorden niet als een oppositiewapen gehanteerd. - Tussen 1989 en 2014 werden ook 59 parlementaire vragen over het thema ingediend. Daarvan werden 54 vragen door de minister beantwoord. In vergelijking met andere beleidsthema’s is dit een heel hoog aantal, wat eveneens een indirecte aanwijzing is voor de vaststelling dat het hier niet om een partijpolitiek gevoelige kwestie gaat. 180 De voorgaande vaststellingen kunnen echter evengoed worden aanzien als bewijs voor een weinig slagkrachtig parlement. Tijdens de onderzoeksperiode werden immers slechts drie wetsvoorstellen ingediend die rechtstreeks betrekking hebben op het integreren van kinderrechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking en komt dit thema hoofdzakelijk aan bod in vragen en resoluties. De kracht van deze instrumenten blijkt echter beperkt te zijn. Een geïnterviewd parlementslid stelde bijvoorbeeld dat de parlementaire vragen weinig zin hadden omdat daarop vaak slechts een onbeduidend en inhoudsloos antwoord werd verstrekt.181 In dezelfde zin verklaarde een volksvertegenwoordiger in de Kamer dat “de kelders van het Parlement volgestouwd zijn met allerlei resoluties. Het opsommen van aanbevelingen en actiepunten waarover bijna iedereen het eens is, is een gemakkelijkheidsbod.”182 Dit wordt verder versterkt door de vaststelling dat een derde van de ingediende resoluties (bij het ontbinden van het parlement voor de verkiezingen) kwam te vervallen zonder gevolg: 180 Bij partijgevoelige kwesties laten antwoorden vaak lang op zich wachten, of wordt geen antwoord gegeven op de vraag. 181 Interview met Ingeborg De Meulemeester, 23 april 2014. Een ander geïnterviewd parlementslid nuanceerde dit beeld, en merkte bijvoorbeeld op dat er in de praktijk een verschillend effect is tussen een mondelinge en een schriftelijke vraag. Mondelinge vragen zouden iets meer impact hebben omdat ze bij de aanvang van een commissievergadering of de plenaire vergadering worden behandeld en zo tot een korte discussie kunnen leiden. Ook zijn meerdere mensen getuige van het antwoord van de minister en kunnen zij later terugkoppelen naar het antwoord dat werd gegeven op een vraag (Interview met Sabine de Bethune. Brussel, 14 mei 2014). 182 Parlementair Document, Senaat, Conferentie ‘Stop het geweld tegen kinderen in het Zuiden’, 12 mei 2009, nr. 4/1349-1. 91 Aantal ingediende resoluties Aantal aangenomen resoluties 33 21 Aantal vervallen resoluties 12 Het is echter nogal overdreven de zwakte van ons parlement aan de kaak te stellen. Ligt het immers door de aard van het thema niet meer voor de hand om aan te nemen dat het geen speerpunt is van partijpolitieke programma’s, en precies daarom minder aanleiding geeft tot parlementair initiatief?183 En wijst het laag aantal wetsvoorstellen er niet veeleer op dat het wettelijk kader met betrekking tot de implementatie van kinderrechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking al maximaal was ingevuld door de verplichting het als transversaal thema over alle programma’s en acties heen toe te passen? De concrete uitvoering hiervan is immers geen taak meer van het parlement, maar van de regering en de administratie (zie daarover 6.7.). 6.3. Een vereiste van persoonlijk engagement Bij de analyse van de parlementaire documenten over kinderrechten valt op dat zowel in de Kamer als in de Senaat nagenoeg alle initiatieven uitgaan van een beperkt aantal parlementsleden. In de Kamer kan bijvoorbeeld worden verwezen naar de inspanningen van Dirk Van der Maelen (sp.a), Denis Ducarme (MR) of Ingeborg de Meulemeester (N-VA). In de Senaat valt vooral het sterke engagement van CD&V-senator Sabine de Bethune op, met bijvoorbeeld voorstellen om kinderrechten op te nemen in de grondwet of om een kindertoets in te stellen op de federale begroting.184 Ze hield de aandacht voor de thematiek ook levendig door ministers regelmatig te vragen welke maatregelen ze hadden genomen om het respect voor kinderrechten te waarborgen, en welke middelen ze daarvoor hadden vrijgemaakt in hun begroting. Ook diende ze resoluties in die handelden over het dagelijks geweld tegen kinderen, seksuele verminking of geboorteregistratie. Van bijzonder belang was haar wetsvoorstel van 2005 om de rechten van het kind op te nemen als transversaal thema voor de ontwikkelingssamenwerking. In 2013 zette zij zich opnieuw sterk in opdat kinderrechten expliciet vernoemd bleven in de nieuwe wet ontwikkelingssamenwerking (zie 4.1). 183 Aandacht voor de rechten van het kind is immers een sympathiek thema waar politici moeilijk tegen gekant kunnen zijn. 184 Daarnaast hebben ook andere senatoren zich ingezet voor deze thematiek. Hierbij kan bijvoorbeeld worden verwezen naar Erika Thijs (CD&V), Nele Lijnen (Open VLD) of voormalig minister van Ontwikkelingssamenwerking Armand De Decker (MR). Sabine de Bethune heeft echter een leidende rol gespeeld. 92 Een persoonlijk engagement van parlementsleden is zonder meer essentieel. Het gaat hier immers niet om een thema waarrond zij zich als politicus kunnen profileren, en in de verkiezingsstrijd zal hun inzet voor het integreren van kinderrechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking wellicht slechts een handvol stemmen opleveren.185 6.4. De impact van media, ngo’s en toevallige factoren Als gevolg van de zaak-Dutroux en de daarop volgende Witte Mars kwam een brede volksbeweging tot stand die ijverde voor een betere bescherming van de rechten van kinderen. Als reactie werd al op korte termijn een interministeriële Conferentie voor de bescherming van de Rechten van het Kind georganiseerd, en werden zowel de Nationale Commissie tegen Seksuele Uitbuiting van Kinderen en de organisatie Child Focus opgericht. Maar ook daarna bleven de gevolgen van de Witte Mars nog lang doorzinderen in het parlementaire werk. Bij de analyse van de parlementaire documenten werd er bijvoorbeeld op gewezen dat de Witte Mars de voedingsbodem was om kinderrechten expliciet op te nemen in artikel 22bis van de Belgische Grondwet. Een rechtstreekse band tussen de gevolgen van de Witte Mars en de aandacht voor kinderrechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking heb ik bij de analyse van de parlementaire documenten niet vastgesteld. Niettemin ben ik van oordeel dat het een factor is geweest die op lange termijn mee een draagvlak heeft gecreëerd om in België alle initiatieven inzake kinderrechten te stimuleren en te ondersteunen. De actualiteit, zeker indien ze een weerslag vindt in de media, vestigt de aandacht van de parlementsleden op specifieke onderwerpen.186 Zo verkreeg de problematiek van straatkinderen in Brazilië in zittingsperiode 48 (1991-1995) grote belangstelling van het parlement naar aanleiding van de uitzending van een documentaire, werd bijzondere aandacht besteed aan kinderarbeid als gevolg van de ‘Wereldmars tegen kinderarbeid’ van mei 1998, en resulteerde de tienjarige verjaardag van het IVRK in een parlementair debat over kinderrechten. Ook het lot van kindsoldaten moet hier zeker worden vermeld (zie 6.5). 185 Na vier jaar is het nochtans veelal de bedoeling om opnieuw verkozen te kunnen worden, waartoe je over een programma moet beschikken dat de kiezers aanspreekt (Interview met Ingeborg De Meulemeester. Brussel, 23 april 2014 en Interview met Dirk Van der Maelen. Geraardsbergen, 5 mei 2014). 186 Interview met Sabine de Bethune. Brussel, 14 mei 2014. 93 De campagnes en rapporten van ngo’s leiden regelmatig tot parlementaire initiatieven. In het verleden was dit bijvoorbeeld het geval met de ‘Red Hands’-campagne van de Belgische Coalitie tegen het Gebruik van Kindsoldaten of met rapporten van Save the Children en Human Rights Watch.187 Drie Belgische ngo’s - ECPAT België, UNICEF België en Plan België - lagen bovendien aan de basis van het wetsvoorstel om kinderrechten als transversaal thema op te nemen in de Belgische wet ontwikkelingssamenwerking. Ook richtten ze een Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking op, met als doel druk uit te oefenen op de overheid om die wetswijziging ook in de praktijk om te zetten. Ngo’s - die doorgaans over meer knowhow beschikken inzake kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking dan individuele parlementsleden - spelen dus een essentiële rol in het bevorderen van het bewustwordingsproces binnen het parlement en in het nemen van concrete initiatieven.188 6.5. Een focus op kindsoldaten Als parlementaire documenten over kinderrechtenschendingen in ontwikkelingslanden handelen, gaat het vrijwel steeds om extreme situaties zoals kindsoldaten, kinderarbeid of het seksuele geweld tegen en de seksuele uitbuiting van kinderen, of - vanaf zittingsperiode 52 (2007-2010) - om het dagelijks geweld tegen kinderen (bijvoorbeeld in resoluties na de conferentie ‘Stop het geweld tegen kinderen in het Zuiden’). Slechts uitzonderlijk gaat de aandacht uit naar andere specifieke kinderrechten: onderwerpen als geboorteregistratie of onderwijs kwamen amper drie keer aan bod.189 Vooral de focus op de problematiek van kindsoldaten is opvallend, en dit over alle zittingsperiodes heen. De interviews gaven aan dat die bijzondere interesse in de eerste plaats is toe te schrijven aan het sterk visueel en tastbaar karakter van het thema, zeker in vergelijking met andere schendingen van kinderrechten die veel abstracter zijn (bijvoorbeeld 187 Parlementair Document, Kamer, Vraag van Hilde Vautmans betreffende kindsoldaten, 5 februari 2009, nr. 520805. 188 In het interview met Dirk Van der Maelen werd dit opnieuw aangetoond. Van der Maelen vermeldde dat hij door ngo Plan International was gevraagd om binnen het parlement meer aandacht te besteden aan het belang van kleuter- en lager onderwijs binnen ontwikkelingssamenwerking. 189 Opmerking: hiermee wordt gedoeld op de aandacht van het parlement voor deze thema’s. In het ontwikkelingsbeleid verwerven onderwerpen als onderwijs in het kader van de MDG’s immers centrale aandacht. 94 een gebrek aan inspraak).190 Die visibiliteit zorgt voor aandacht in de media die de publieke opinie kan beroeren, en wekt ook binnen het parlement snel de nodige goodwill op om initiatieven te nemen (bijvoorbeeld het stemmen van een resolutie).191 Verhelderend vond ik vooral de toelichting dat die welwillendheid bij politici in de hand wordt gewerkt omdat het thema kindsoldaten ‘quick wins’ mogelijk maakt: met een bepaald budget kunnen op een redelijke termijn concrete resultaten worden bereikt, door bijvoorbeeld een aantal kindsoldaten te demobiliseren en een re-integratieprogramma van een aantal weken te laten doorlopen. Zo kan een cijfer worden geplakt op het aantal geredde kinderen en wordt beantwoord aan de nood dat hulp snel concrete resultaten bereikt, al rijzen natuurlijk vragen over de duurzame resultaten van een dergelijke aanpak.192 De problematiek van kindsoldaten kent ook veel weerklank op het internationale forum. Parlementsleden onderstrepen de relevantie van hun vragen of resoluties vaak door te verwijzen naar initiatieven die al op internationaal vlak werden genomen, zoals het Facultatief Protocol over Kindsoldaten, waar België sinds 2002 partij bij is, de resoluties van de VNVeiligheidsraad betreffende kindsoldaten, of de verschillende internationale conferenties over het thema (zoals deze in Kaapstad in 1997 of in Parijs tien jaar later). 6.6. Een bijzondere aandacht voor Afrika Als een parlementair initiatief over kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking betrekking heeft op een land of regio, dan situeert dat land of die regio zich vrijwel steeds op het Afrikaanse continent. Dit lijkt evident omdat het parlement er bij wet zelf voor heeft gekozen om de Belgische ontwikkelingssamenwerking hoofdzakelijk op dat continent te richten: dertien van onze achttien partnerlanden zijn Afrikaanse landen (zie 4.1.4.). Die keuze vindt dan ook nadrukkelijk zijn weerslag in het regeringsbeleid. De minister van Ontwikkelingssamenwerking stipte bijvoorbeeld in zijn beleidsnota voor 2012 aan dat “de 190 Interview met Ingeborg De Meulemeester. Brussel, 23 april 2014 en Interview met Dirk Van der Maelen. Geraardsbergen, 5 mei 2014. 191 Daarbij speelt in Vlaanderen ook mee dat een bekende journaliste (Els De Temmerman) een project voor kindsoldaten in Oeganda heeft opgezet. 192 Interview met Wouter Vandenhole. Antwerpen, 6 mei 2014. 95 Belgische internationale samenwerking al lang een bijzondere aandacht heeft voor het Afrikaanse werelddeel, en in het bijzonder voor het gebied van de Grote Meren.”193 Toch lijkt de bijzondere aandacht voor Afrika eerder gekoppeld te moeten worden aan de sterke focus van het parlement op het lot van kindsoldaten (zie hierboven), een problematiek die zich inderdaad in een aantal Afrikaanse partnerlanden voordoet. Dit blijkt ook uit de vaststelling dat de kinderrechten in de overige partnerlanden in Azië (Vietnam) en LatijnsAmerika (Ecuador, Bolivia en Peru) in de loop van de onderzoeksperiode zelfs niet een keer aan bod kwamen.194 6.7. Problematische implementatie van kinderrechten als transversaal thema. In verschillende vragen bekritiseren parlementsleden dat in de praktijk nauwelijks gevolg wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om kinderrechten doorheen alle programma’s van de Belgische ontwikkelingssamenwerking in aanmerking te nemen.195 Dit wordt ook in verschillende artikelen van ngo’s aangekaart, zoals in een Memorandum dat Plan België heeft opgesteld naar aanleiding van de parlementsverkiezingen van 25 mei 2014. Hierin luidt het dat ondanks het gegeven dat de Belgische wetgever zich reeds in 2005 duidelijk uitsprak over het prioritaire belang van kinderrechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking, daarvan op het terrein weinig te merken valt: “Plan België vraagt dat deze goede intenties eindelijk in de praktijk worden omgezet en dat er duidelijkheid komt over de manier waarop de Belgische ontwikkelingssamenwerking hier werk van zal maken”.196 De rechten van kinderen in ontwikkelingssamenwerking werden doorheen de onderzochte periode dan ook vooral via de 193 FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Beleidsnota Ontwikkelingssamenwerking van 23 december 2011”, http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/beleidsnota_magnette_tcm314158740.pdf (geraadpleegd op 3 maart 2014). 194 In praktijk schenkt België echter wel aandacht aan de implementatie van kinderrechten in deze landen. In de verslagen die de federale regering jaarlijks moet opstellen betreffende de verwezenlijking van de Millenniumdoelstellingen, staat bijvoorbeeld het Belgisch project “Praktijkgerichte vorming voor kwetsbare jongeren in Bolivia” beschreven. Bron: DGD. “Jaarverslag 2010”, http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/dgd_jaarverslag_2010_tcm314131780.pdf (geraadpleegd op 5 maart 2014), p. 37. 195 Een verplichting die zowel in de wet van 1999 als in de wet van 2013 werd opgenomen, door kinderrechten respectievelijk als een transversaal en een prioritair thema aan te duiden. 196 Plan België. “Memorandum Plan België”, http://www.planbelgie.be/sites/default/files/news/attachments/568-plan-belgie-lanceertmemorandum-voor-de-verkiezingen-880.pdf (geraadpleegd op 24 april 2014), p. 2. 96 multilaterale weg verwezenlijkt, meer bepaald via de samenwerking van België met UNICEF.197 De nodige instrumenten om de implementatie in de bilaterale samenwerking mogelijk te maken, blijken inderdaad tot op vandaag nog steeds te ontbreken. De instrumenten die door de overheid werden uitgewerkt, vertonen immers een gebrekkige werking: Met de strategienota ‘Eerbied voor de rechten van het kind in ontwikkelingssamenwerking’ van 2008 was het de bedoeling om met een lijst van aanbevelingen een leidraad aan te reiken voor een praktische implementatie. In praktijk wordt deze nota echter weinig opgevolgd. Dit wordt met een voorbeeld geïllustreerd. In aanbeveling 105 staat opgenomen dat het respect voor kinderrechten aangekaart moet worden in de beleidsdialoog met het partnerland, en dat de betrokken Belgische attachés het thema kinderrechten moeten opnemen bij de voorbereiding van de ISP’s. In de samenwerkingsakkoorden worden kinderrechten echter, op enkele zeldzame uitzonderingen na, niet opgenomen.198 Als verantwoording wordt vaak verwezen naar de Verklaring van Parijs (2005): sinds die Verklaring heeft het Zuiden meer ownership en wordt het ontbreken van een vermelding van kinderrechten in de akkoorden verklaard door een gebrek aan interesse ervoor in het partnerland.199 Verschillende Belgische ngo’s wezen reeds in hun tweede alternatief rapport aan het CRK (2010) op de gebrekkige implementatie van de strategienota: “Sinds de ondertekening van de strategische nota is de implementatie ervan zeer beperkt gebleven. Van een echte mainstreaming van de rechten van het kind in alle acties inzake ontwikkelingssamenwerking is tot op heden geen sprake.” 200 197 Voor meer uitleg: zie 5.3.7. Dit werd in alle interviews vermeld. 199 De verwijzing naar de Verklaring van Parijs duidt op het weinige belang dat de overheid aan kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking hecht. Thema’s die België echt belangrijk vindt bij ontwikkelingssamenwerking, zoals good governance, staan in alle samenwerkingsakkoorden vermeld, of het partnerland daar mee akkoord is of niet. Bovendien beschikt België eigenlijk over een voldoende juridische basis om kinderrechten op te nemen in de samenwerkingsakkoorden: al onze partnerlanden zijn immers verdragspartij bij het IVRK, en meerdere ook bij de aanvullende protocollen. Bron: Interview met Sven Rooms. Brussel, 30 april 2014 en Interview met Marleen Bosmans. Brussel, 8 april 2014. 200 Kinderrechtencoalitie Vlaanderen. “Alternatief rapport van de ngo’s over de toepassing van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind”, 198 97 De strategienota is niet werkzaam omdat ze bestaat uit een lange lijst van 106 aanbevelingen die grotendeels heel algemeen zijn geformuleerd. Zo vermeldt aanbeveling 34 dat België “in zijn humanitaire hulp bijzondere aandacht zal hebben voor de bescherming van kinderen en moeders” en moet ons land volgens aanbeveling 29 “partnerlanden aanmoedigen opdat kinderen beschermd worden tegen discriminatie en stigmatisatie en toegang hebben tot een kwalitatieve gezondheidszorg”. In deze twee voorbeelden worden dan wel algemene richtlijnen meegegeven, maar ontbreekt elk concreet aanknopingspunt van hoe dit dan precies in de praktijk moet worden omgezet. Dergelijk instrumentarium werkt vanzelfsprekend weinig motiverend. Het veronderstelt ook een grote vertrouwdheid met de techniek van de (kinder)rechtenbenadering waarvoor de kennis op het terrein nog ontbreekt of ontoereikend is, en dit deels door een gebrek aan opleiding, deels door de afwezigheid van stimuli, en deels door een gebrek aan interesse of een groter vertrouwen in de klassieke benadering die eerder gericht is op feiten, empirie en concrete resultaten dan op de verwezenlijking van rechten.201 Volgend citaat illustreert dit gegeven: ”Noch de administratie noch de ngo’s of uitvoerders van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking op het terrein hebben een duidelijk zicht op de wijze waarop dit transversale thema in praktijk kan worden gebracht. Bovendien kampt het thema net als een aantal andere thema’s met een bepaalde ‘vermoeidheid’ die er bestaat tegenover de proliferatie van transversale thema’s en andere rapporteringsverplichtingen. Eerder dan een aandachtspunt dat hen kan helpen hun programma’s te verbeteren worden kinderrechten gezien als de zoveelste bijkomende rapporteringsverplichting.”202 https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/explorer/Alternatief_rap port_CODE_Kinderrechtencoalitie.pdf (geraadpleegd op 12 april 2014). 201 Interview met Sven Rooms. Brussel, 30 april 2014. Marleen Bosmans vermeldde in het gesprek dat ook het BTC over te weinig middelen en instrumenten beschikt om kinderrechten als transversaal thema toe te passen in de uitvoering van zijn projecten. Om een effectieve implementatie te verzekeren, zijn volgens Marleens Bosmans focal points nodig op de verschillende ambassades, waarbij mensen met voldoende expertise inzake kinderrechten zich specifiek kunnen bezighouden met deze thematiek. Om dit probleem gedeeltelijk te kunnen wegwerken, is sinds kort een infocyclus ‘kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking’ opgenomen in een voorbereidingsprogramma van het BTC. 202 Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking. “Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking”, p. 14. 98 Ook het markersysteem - dat tot doel heeft de inspanningen inzake kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking in kaart te brengen - laat veel te wensen over: “Er bestaat een ‘marker’ kinderrechten die in principe het gedeelte van de Official Development Assistance (ODA) besteed aan kinderrechten moet meten, maar er zijn tot op heden methodologische problemen bij het correct toepassen van de marker. Het gevolg is dat er vooralsnog geen duidelijk zicht is op het budget dat aangewend wordt voor kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking.”203 Verschillende van de geïnterviewde parlementsleden waren zelfs niet op de hoogte van het bestaan van deze marker. *** Daarnaast blijkt tevens het Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking, dat buiten de overheid op initiatief van verschillende ngo’s ontstond, in de praktijk nog weinig effect te hebben. Tussen 2007 en 2010 probeerde dit Platform de aandacht voor het thema levendig te houden door bijvoorbeeld overleg te plegen met het bevoegde kabinet en administratie of vragen te bezorgen aan verschillende parlementsleden. De invloed van het Platform brokkelt echter af. Hoewel het een veertigtal leden telt, neemt maar een fractie ervan effectief deel aan de vergaderingen en resten nog slechts enkele drijvende krachten, vooral de oprichtende ngo’s. De beleidsmakers voelen zich weinig aangesproken, daar ze beseffen dat het Platform geen sterk geoliede machine meer is en een reële drukkingskracht mankeert. Bovendien besteedt het Platform minder aandacht aan het parlement, maar richt ze haar pijlen op de beleidsuitvoerders. Vooral binnen de administratie en het BTC poogt ze het denkkader inzake kinderrechten te introduceren. Hierbij hanteren de Vlaamse en Waalse ngo’s verschillende stijlen om te lobbyen, wat in spanningen resulteert. Tot slot blijft het Platform grotendeels geïsoleerd van de grote ontwikkelingskoepels zoals 11.11.11., terwijl erkenning van zo’n koepels noodzakelijk is om sterk te staan binnen het ontwikkelingsveld. 203 Kinderrechtencoalitie Vlaanderen. “Alternatief rapport van de ngo’s over de toepassing van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind”, p. 91. 99 Door al deze factoren mist het Platform voldoende slagkracht om zijn doelstellingen te verwezenlijken, wat resulteert in een gebrekkige werking. In principe moet het Platform bijvoorbeeld uitgenodigd worden bij de vergaderingen van de gemengde commissies, waar de ISP’s worden vastgelegd. Deze vergaderingen zijn echter veelal het sluitstuk van een onderhandelingsproces, waarbij de afspraken voor het samenwerkingsakkoord al vastliggen en het Platform nog weinig tot geen inbreng heeft. Vaak wordt het Platform ook helemaal niet of veel te laat uitgenodigd.204 6.8. Gebrekkige opvolging door het parlement van rapporten Via verschillende rapportageverplichtingen kan het parlement kennis nemen van de praktische implementatie van kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking. Vooreerst is dit mogelijk via de wet van 1999 waarbij het ontwikkelingsbeleid in de partnerlanden wordt getoetst aan de eerbied voor de rechten van de mens, en ook het respect voor kinderrechten wordt geëvalueerd. Volgens artikel 3 van die wet moet de regering jaarlijks een verslag neerleggen in de Kamer en de Senaat, waarin het resultaat van die toetsingen wordt opgenomen. Daarnaast moet de regering sinds de wet van 4 september 2002 jaarlijks een rapport opstellen over de toepassing van het IVRK, met een evaluatie van de genomen maatregelen en een actieplan voor het komende jaar. De verwezenlijking van kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking maakt deel uit van dit verdrag, en dus bevat het rapport informatie hoe de regering dit heeft aangepakt. Tot slot biedt ook de vijfjaarlijkse rapportageverplichting aan het CRK een bron van informatie over de praktische implementatie van kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking. 204 Interview met Wouter Vandenhole. Antwerpen, 6 mei 2014. Professor Wouter Vandenhole is zelf lid van het Platform. 100 In praktijk volgt het parlement deze rapporten echter niet meer op. De rapporten die de regering volgens de wet van 1999 en de wet van 2002 jaarlijks moet voorleggen, worden recent veelal samengetrokken over verschillende jaren.205 Dit kan grotendeels worden toegeschreven aan de houding van het parlement: de ingediende rapporten worden niet meer gelezen of bediscussieerd, en verdwijnen veelal zonder gevolg in het archief. Het is vanzelfsprekend weinig motiverend voor ambtenaren om tijd te steken in het opstellen van rapporten waar amper naar wordt gekeken. Noch in de Kamer, noch in de Senaat is er recent enig initiatief genomen om de rapporten te bespreken.206 Daarnaast buigt het parlement zich ook niet over de rapporten die worden afgeleverd aan het CRK, en houdt het zich al evenmin bezig met de aanbevelingen van het Comité aan België. 207 Zo gaat een drukkingsmiddel verloren om de aandacht voor kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking te stimuleren. Het Comité heeft het gebrek aan implementatie van kinderrechten in de Belgische ontwikkelingssamenwerking immers reeds aangekaart. In 2010 was een van de aanbevelingen van het CRK dat België zijn beloftes moet nakomen om enerzijds de 0,7%-norm te behalen en anderzijds om van kinderrechten een prioriteit van de ontwikkelingssamenwerking te maken. Volgens het CRK werden deze nog te weinig op een transversale manier aangepakt: “Het Comité heeft de Belgische overheid dan ook aanbevolen om van kinderrechten een prioriteit te maken in de samenwerkingsakkoorden tussen België en zijn partnerlanden. Toch stellen wij vast dat in de jongste instructies aan de attachés, ter voorbereiding van de gemengde commissies die moeten leiden tot de indicatieve samenwerkingsprogramma’s, ‘gender’ en ‘governance’ als prioriteit naar voren geschoven worden. Het transversaal thema ‘rechten van het kind’ wordt naar de tweede rij gedrongen”. 208 205 Zo omhelst het vijfde rapport over de toepassing van het verdrag inzake de rechten van het kind de periode 2007-2009. 206 Sabine de Bethune vermeldde in het interview dat deze rapporten al jaren niet meer besproken zijn. (Interview met Sabine de Bethune. Brussel, 14 mei 2014). 207 Het opstellen en opvolgen van de rapporten is een taak die normaal wordt uitgevoerd door de NCRK. In de praktijk zou deze commissie echter weinig functioneel werken (Bron: Interview met Wouter Vandenhole. Antwerpen, 6 mei 2014). Ook sluit het bestaan van de NCRK niet uit dat het parlement zich over de rapporten zou kunnen buigen. Dit gebeurde bijvoorbeeld eenmalig ten tijde van de Werkgroep Kinderrechten in de Senaat. 208 Comité voor de Rechten van het Kind. “Slotbemerkingen België”, http://www.unicef.be/_webdata/C.O._IVRK_NL_0_0.pdf (geraadpleegd op 2 mei 2014), p. 7. 101 Het CRK zou als internationaal controleorgaan een belangrijke rol kunnen spelen om de implementatie van kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking te waarborgen. Via aanbevelingen zoals hierboven kan een land worden aangespoord om meer aandacht te besteden aan deze thematiek. De invloed van het Comité blijkt echter beperkt te zijn, en dit grotendeels door de werking van het orgaan. Daar het CRK niet sanctionerend kan optreden, bevatten de aanbevelingen vooral een moreel gezag. Dit wordt echter gecounterd door de grote achterstand van het Comité: de lijst van aanbevelingen wordt vaak pas jaren later opgesteld, waardoor deze niet meer actueel zijn en de overheden zich weinig geappelleerd voelen ze op te volgen omdat de situatie vaak al gedateerd is en de aanbevelingen niet langer van toepassing zijn. Ook focussen de aanbevelingen van het Comité zich vooral op de binnenlandse context van de verdragspartijen, en wordt te weinig aandacht besteed aan hun internationale samenwerking. De aanbevelingen zijn binnen Belgische binnenlandse context vooral gericht aan de FOD Justitie. De FOD Ontwikkelingssamenwerking wordt amper aangesproken. 102 7. Besluit Met mijn onderzoek wilde ik de probleemstelling beantwoorden in hoeverre het Belgisch parlement tijdens de voorbije kwarteeuw een voortrekkersrol heeft vervuld bij het implementeren van kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking. De bevindingen met betrekking tot beide onderzoeksvragen laten toe te stellen dat dit inderdaad het geval is.209 Het antwoord is echter niet onverdeeld positief. Tot op vandaag is van de implementatie in de praktijk weinig te merken, en de perspectieven voor de toekomst zijn geenszins rooskleurig. Maar eerst ga ik verder in op het positieve luik. Vanuit het principe dat het parlement maatschappelijk een voortrekkersrol kan en moet vervullen, mag haar inbreng hier streng worden beoordeeld. Vanuit de meer realistische visie dat het thema van kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking maatschappelijk nooit tot een prioriteitenlijstje heeft behoord en zal behoren, is het voor vertegenwoordigers van het volk - zeker in tijden van een economische en financiële crisis - een bijzondere uitdaging om op dat domein toch verantwoordelijkheid op te nemen. In dat opzicht komt het onderzoek tot een mooi palmares van parlementaire inbreng. Een wetsvoorstel van een parlementslid - en geen regeringsinitiatief - heeft er toe geleid dat in alle programma’s van de Belgische ontwikkelingssamenwerking prioritair aandacht moet worden besteed aan de implementatie van kinderrechten. Het parlement ziet er ook vrij nauwgezet op toe dat internationale richtsnoeren of verplichtingen die op het thema betrekking hebben, in de Belgische rechtsorde worden opgenomen: regelmatig werd de regering er toe aangezet de ratificatieprocedure van verdragen, conventies of protocollen te versnellen. En tot slot wijst het parlement met vragen en resoluties de regering op specifieke onderwerpen, gaande van internationale conferenties tot het behartenswaardige lot van welbepaalde groepen uitgebuite, mishandelde of misbruikte kinderen (en in het bijzonder het lot van kindsoldaten in Afrika). 209 De dubbele onderzoeksvraag was of het federale parlement sinds 1989 het Belgisch beleid inzake kinderrechten in de ontwikkelingssamenwerking rechtstreeks heeft aangestuurd of bijgestuurd, en op welke specifieke aspecten of thema’s van het beleid die tussenkomsten dan hoofdzakelijk betrekking hadden. 103 Aan de medaille is er echter ook een keerzijde. De parlementaire inbreng steunt op de fragiele basis van het engagement van slechts enkele volksvertegenwoordigers en senatoren. Daarnaast lijkt recent enige vermoeidheid te zijn opgetreden: het aantal parlementaire initiatieven loopt terug, aan rapporten wordt nog nauwelijks aandacht besteed, en de werking van het Kinderrechtenplatform stokt. Toch is dit niet echt verbazend: concrete resultaten blijven immers uit. Het uitblijven van resultaat mag evenwel niet op rekening van het parlement worden geschreven. Het parlement heeft haar instrumentarium aangewend door kinderrechten op te nemen in de Belgische wetten inzake ontwikkelingssamenwerking. De taak om dit in de praktijk om te zetten, rust bij de regering en haar administratie, en werd ter harte genomen door in 2008 een strategienota met aanbevelingen op te stellen. De nota bleek echter al snel niet werkzaam te zijn, en sindsdien is nog weinig beweging te merken. Ik durf te stellen dat er momenteel zelfs sprake is van een impasse. Alle rechtstreeks betrokken actoren - parlement, regering, administratie en ngo’s - kijken naar elkaar. Een uitweg lijkt niet onmiddellijk voorhanden. Recent werden bij de administratie wel enkele bescheiden opleidingsinitiatieven opgestart, maar die bieden ten gronde weinig perspectief. De kern van het probleem is immers gekend: het ontbreken van een bruikbaar instrumentarium. In dat licht pleit ik voor een initiatief uit academische hoek. Tijdens mijn onderzoekswerkzaamheden stootte ik op een heel goed uitgewerkte praktische gids met voorbeelden en oefenmateriaal om de mensenrechtenbenadering toe te passen op zes specifieke domeinen waaronder gender of noodhulp. Die gids werd in 2010 uitgewerkt door de Harvard School of Public Health, in nauwe samenwerking met de United Nations Population Fund (UNFPA) en met ervaringsdeskundigen, en werd afgetoetst door diverse ngo’s.210 Hetzelfde stramien zou gevolgd kunnen worden om een praktisch instrument op te stellen inzake kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking, dat mensen op het werkveld een duidelijke leidraad aanreikt over hoe de rechten van kinderen in de partnerlanden verwezenlijkt kunnen worden. 210 UNFPA. “A Human Rights-Based Approach to Programming”, http://www.unfpa.org/webdav/site/global/shared/documents/publications/2010/hrba/hrba_man ual_in%20full.pdf (geraadpleegd op 5 mei 2014). 104 8. Bibliografie 1. Primair Bronnenmateriaal a. Interviews Bosmans Marleen, Brussel, 8 april 2014, interview afgenomen door Laura Debyser. De Bethune Sabine, Brussel, 14 mei 2014, interview afgenomen door Laura Debyser. De Greve Hans, Brussel, 6 december 2013, interview afgenomen door Laura Debyser. De Meulemeester Ingeborg, Brussel, 23 april 2014, interview afgenomen door Laura Debyser. Rooms Sven, Brussel, 30 april 2014, interview afgenomen door Laura Debyser. Vandenhole Wouter, Antwerpen, 6 mei 2014, interview afgenomen door Laura Debyser. Van der Maelen Dirk, Geraardsbergen, 5 mei 2014, interview afgenomen door Laura Debyser. b. Parlementaire documenten 211 Kamer van volksvertegenwoordigers - Wetgevende bestanden Parlementair Document, Kamer, Wetsontwerp houdende goedkeuring van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, 17 januari 1992, nr. 1568/1. Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende de straatkinderen in Brazilië, 16 juli 1993, nr. 48-1130/1. Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende de ondertekening van de UNICEF-agenda tegen oorlog door België, 25 juni 1996, nr. 49-0674/1. Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie inzake kinderarbeid, 7 mei 1998, nr. 49-1533/1. Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende de rechten van het kind in de partnerlanden waarop het Belgische ontwikkelingsbeleid is gericht, 13 januari 2004, nr. 51-0672/001. Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende de rechten van het kind waarop het Belgische ontwikkelingsbeleid is gericht, 17 maart 2005, nr. 51-1656/001. 211 In dit onderdeel worden de bibliografische gegevens vermeld van alle stukken uit het werkdossier. De analyses en vaststellingen werden immers gebaseerd op het geheel van deze documenten. 105 Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende de toestand van weeskinderen in Rwanda, 4 september 2006, nr. 51-2671/001. Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende het strijken van borsten in ontwikkelingslanden, 20 januari 2008, nr. 52-0743/001. Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende de strijd tegen het dagelijks geweld tegen kinderen in ontwikkelingslanden, 5 januari 2010, nr. 52-2344. Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende de veroordeling van meisjes die huwen op jonge leeftijd, 21 januari 2010, nr. 52-2377. Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie betreffende de veroordeling van huwelijken van jonge meisjes, 8 september 2010, nr. 53-0104. Parlementair Document, Kamer, Voorstel van resolutie inzake de strijd tegen het dagelijks geweld tegen kinderen in ontwikkelingslanden, 27 januari 2011, nr. 53-1136. - Vragen Parlementair Document, Kamer, Vraag van Hugo Van Dienderen betreffende de moord in straatkinderen in Brazilië, 17 juni 1992, nr. 21-0054. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Annemans betreffende vrouwenbesnijdenis, 13 oktober 1992, nr. 36-0181. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Dirk Van der Maelen betreffende kinderarbeid, 22 november 1999, nr. 50-0016. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Jacques Lefevere betreffende kinderarbeid, 31 december 1999, nr. 50-0016. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Leen Laenens betreffende de ratificatie van het protocol inzake kindsoldaten, 31 mei 2001, nr. 50-9148. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Jef Valkeniers betreffende de kindsoldaten in Congo, 27 juni 2001, nr. 50-4797. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Francis Van den Eynde betreffende de ratificatie van het VN-protocol inzake kindsoldaten, 29 februari 2002, nr. 50-0232. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Annemie Turtelboom over de kinderrechten, 26 april 2004, nr. 51-2526. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Hilde Vautmans betreffende de bestrijding van het gebruik van kindsoldaten, 13 juli 2004, nr. 51-3237. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Josée Lejeune over de rol van de kinderrechten in het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking, 8 december 2004, nr. 51-4591. 106 Parlementair Document, Kamer, Vraag van François-Xavier de Donnea over de kindsoldaten in Congo, 28 november 2006, nr. 51112643. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Christian Brotcorne betreffende kindsoldaten in Oost-Congo, 22 januari 2008, nr. 5201432. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Hilde Vautmans betreffende kindsoldaten, 5 februari 2009, nr. 52-0805. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Dirk Van der Maelen betreffende kindsoldaten in Congo, 1 juli 2009, nr. 52140140. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Dirk Van der Maelen betreffende kindsoldaten in Congo, 13 juli 2009, nr. 52-0044. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende kinderrechten in de partnerlanden, 6 augustus 2009, nr. 52-0047. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende kinderen in gewapende conflicten in Burundi, 7 oktober 2009, nr. 52-0079. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende kinderen in gewapende conflicten, 9 oktober 2009, nr. 52-0083. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Dirk Van der Maelen betreffende kindsoldaten in Congo, 8 december 2009, nr. 52-0005. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende de rechten van het kind, 20 december 2009, nr. 52-0017. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende genitale verminking, 5 januari 2010, nr. 52-0096. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende kindsoldaten, 5 januari 2010, nr. 52-1023. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende de kindsoldaten in Congo, 26 januari 2010, nr. 52-0045. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende vrouwenbesnijdenis in Afrika, 5 maart 2010, nr. 5-0064. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Daniel Ducarme betreffende kindsoldaten in Congo, 11 maart 2010, nr. 52-0067. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Denis Ducarme betreffende kindsoldaten, 2 augustus 2010, nr. 53-0002. 107 Parlementair Document, Kamer, Vraag van Denis Ducarme betreffende de kinderarmoede in Djibouti, 23 augustus 2010, nr. 53-0029. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Denis Ducarme inzake de bescherming van kinderen in Congo-Brazzaville, 10 augustus 2010, nr. 53-0019. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Denis Ducarme betreffende kinderarbeid, 23 augustus 2010, nr. 53-0030. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Eva Brems betreffende de kindsoldaten, 8 november 2010, nr. 53-0112. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Denis Ducarme betreffende de bescherming van het kind in Congo-Brazzaville, 15 februari 2011, nr. 53-0001. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Eva Brems betreffende de kindsoldaten, 6 juni 2011, nr. 53-0168. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Ingeborg de Meulemeester betreffende de toepassing van kinderrechten als transversaal thema, 6 juli 2011, nr. 5305405. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Dirk Van der Maelen betreffende kindgevangenen in Palestina, 28 februari 2013, nr. 53-0414. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Dirk Van der Maelen betreffende kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking, 23 mei 2013, nr. 53-0363. Parlementair Document, Kamer, Vraag van Ingeborg De Meulemeester betreffende de uitbuiting van kinderen in Senegal door marabouts, 23 juli 2013, nr. 53-0467. Senaat - Wetgevende bestanden Parlementair Document, Senaat, Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 7 februari 1994 om het beleid van ontwikkelingssamenwerking te toetsen aan de eerbied voor de rechten van de mens, 8 mei 1996, nr. 1-328/1. Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie om de invoer in België en de EU van door kinderen vervaardigde goederen te verbieden, 1 oktober 1996, nr. 1-425/1. Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende kindsoldaten, 20 oktober 1998, nr. 1-1119/1. Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende kindsoldaten, 14 juli 1999, nr. 2-9/1. 108 Parlementair Document, Senaat, Voorstel van verklaring tot herziening van titel II van de Grondwet, om nieuwe bepalingen in te voegen betreffende de rechten van het kind, 3 februari 2000, nr. 2-327/1. Parlementair Document, Senaat, Wetsvoorstel tot instelling van een jaarlijkse rapportage over de toepassing van het Verdrag inzake de rechten van het kind, 19 maart 2002, nr. 2-890/3. Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende seksuele verminkingen, 16 februari 2004, nr. 3-523/1. Parlementair Document, Senaat, Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 8 van de wet van 25 mei 1999 betreffende de internationale samenwerking, met betrekking tot de aandacht voor kinderrechten, 17 januari 2005, 3-988/1-55. Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie inzake de kinderen in gewapende conflicten, 11 oktober 2005, nr. 3-1370/1-6. Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie inzake kinderhandel, kinderarbeid en kindermisbruik, 25 november 2005, nr. 3-1443/1. Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende verkrachtingen en seksuele geweldplegingen tegen vrouwen in het oosten van Congo, 19 december 2007, nr. 4486-1/6. Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende de problematiek van geboorteregistratie, 24 januari 2008, nr. 4-256/1-4. Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie ter bestrijding van vrouwelijke genitale verminking, 29 januari 2008, nr. 4-533/1-6. Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende de opvang van kinderen in Bulgarije, 31 januari 2008, nr. 4-517/1-2. Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie inzake de overleving van kinderen in ontwikkelingslanden, 16 december 2008, nr. 4-1071/1-4. Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende het twintigjarig bestaan van het IVRK, 25 november 2009, nr. 4-1415/1. Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie inzake de strijd tegen het dagelijks geweld tegen kinderen in ontwikkelingslanden, 20 december 2009, nr. 4-1537/1. Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie inzake de strijd tegen het dagelijks geweld tegen kinderen in ontwikkelingslanden, 21 oktober 2010, nr. 5-370/1-2. Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende het twintigjarig bestaan van het IVRK, 25 november 2010, nr. 4-1514/1-5. 109 Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende de bestrijding van vrouwelijke genitale verminking, 24 maart 2011, nr. 5-896/1-4. Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende de bescherming van albino’s in Afrika, 22 november 2011, nr. 5-1349/1-5. Parlementair Document, Senaat, Voorstel van resolutie betreffende de opname van onderwijs als expliciete doelstelling bij humanitaire hulp, 29 mei 2013, 5-2119/1-5. - Vragen Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune aan de minister van ontwikkelingssamenwerking, oktober 1996, nr. 1347/8. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune aan de minister van ontwikkelingssamenwerking, 6 juni 1998, nr. 1126/16. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende het tweede Belgische rapport over de toepassing van het IVRK, 18 augustus 1998, nr. 1/198. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Philippe Mahoux betreffende kindsoldaten, 7 juni 2001, nr. 2/635. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Erika Thijs betreffende de ondersteuning van demobilisatieprojecten voor kindsoldaten, 5 december 2002, nr. 2/909. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende kinderrechten, 17 februari 2003, nr. 2/2751. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Erika Thijs betreffende de demobilisatie en reintegratie van kindsoldaten, 21 januari 2005, nr. 3/2123. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende geboorteregistratie in het Zuiden, 2 juni 2005, nr. 3/836. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Margriet Hermans betreffende kindsoldaten, 19 oktober 2006, nr. 3/1237. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Nele Lijnen betreffende het seksueel geweld tegen kinderen in conflicten, 14 december 2006, nr. 3/1977. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Margriet Hermans betreffende het seksuele misbruik van kinderen door hulpverleners en vredestroepen van de VN, 3 juni 2008, nr. 4/1025. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Marleen Temmerman betreffende kindersterfte, 3 juni 2008, nr. 4/1011. 110 Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende de aandacht voor kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking, 23 juni 2009, nr. 4/3656. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende de aandacht voor kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking, 24 juni 2009, nr. 4/3634. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende het dagelijks geweld tegen kinderen, 5 augustus 2009, nr. 4/3838. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Margriet Hermans betreffende kinderen in weeshuizen in Bulgarije, 26 augustus 2009, nr. 4/036. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende de geboorteregistratie in het Zuiden, 12 november 2009, nr. 4/94. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende seksuele verminking, 17 februari 2010, nr. 4-7001. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Franco Seminara betreffende kindsoldaten, 8 april 2010, nr. 4/7454. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Bart Tommelein betreffende de kindsoldaten van het LRA, 30 augustus 2010, nr. 5/33. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Nele Lijnen betreffende de kindergevangenis in Oeganda, 4 oktober 2010, nr. 5/7118. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine de Bethune betreffende het dagelijks geweld tegen kinderen, 8 december 2010, nr. 5/95. Parlementair Document, Senaat, Vraag van Sabine Vermeulen betreffende geboorteregistratie, 14 januari 2014, nr. 5/10864. Andere Parlementair Document, Kamer, Gedachtewisseling betreffende de problematiek van kindsoldaten, 26 juni 1998, nr. 49-1630/001. Parlementair Document, Kamer, Parlementaire werkgroep ‘Globalisering’ - Basisrapporten, 28 februari 2003, nr. 50-2330/001. Parlementair Document, Kamer, Federale regeringsverklaring, 14 juli 2003, nr. 51-0020/001. Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota van de minister van ontwikkelingssamenwerking, 21 april 2008, nr. 52-0995/022. Parlementair Document, Kamer, Gedachtewisseling over de Strategienota ‘Eerbied voor de rechten van het kind in ontwikkelingssamenwerking’, 29 juli 2008, nr. 52-1403/001. 111 Parlementair Document, Senaat, Verslag over de zitting ‘Stop het geweld tegen kinderen in het Zuiden’, 12 mei 2009, nr. 4-1349/1. Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota ontwikkelingssamenwerking, 18 november 2009, nr. 52-2225/021. Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota van de minister voor Overheidsbedrijven, Wetenschapsbeleid, Ontwikkelingssamenwerking en Grootstedenbeleid, 23 december 2011, nr. 53-1964/021, pp. 24-25. Parlementair Document, Kamer, Algemene beleidsnota overheidsbedrijven, wetenschapsbeleid, ontwikkelingssamenwerking, belast met grote steden, 20 december 2012, nr. 53-2586/002. c. Wetten en verdragen ILO-conventie nr. 182 over de ergste vormen van kinderarbeid. Link: http://www.ilo.org/public/english/standards/relm/ilc/ilc87/com-chic.htm. Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Link: http://www.kinderrechten.nl/images/13/194.pdf. Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens. Link: http://www.amnesty.nl/mensenrechten/encyclopedie/universele-verklaring-de-rechtende-mens-uvrm. Wet betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal dienstig materieel en daaraan verbonden technologie van 5 augustus 1991. Link:http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1991080 568&table_name=wet. Wet van 7 februari 1994 om het beleid van ontwikkelingssamenwerking te toetsen aan de eerbied voor de rechten van de mens. Link:http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1994020 732&table_name=wet. Wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking. Link:http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/wet_internationale_samenwerking_25051999_t cm314-149062.pdf. Wet van 4 september 2002 tot instelling van een jaarlijkse rapportage over de toepassing van het verdrag inzake de rechten van het kind. Link:http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=2002090 463&table_name=wet. 112 Wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Link:http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/Wet_Belgische_Ontwikkelingssamenwerking_1 9%20maart_2013_tcm314-221450.pdf. d. Documenten van ngo’s en (internationale) instellingen 11.11.11. “Mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking zijn nauw met elkaar verbonden”, http://www.11.be/component/one/artikel/detail/675 (geraadpleegd op 17 maart 2014). African Union. “African Charter on the Rights and Welfare of the Child”, http://www.au.int/en/sites/default/files/Charter_En_African_Charter_on_the_Rights_and_Wle fare_of_the_Child_AddisAbaba_July1990.pdf (geraadpleegd op 20 maart 2014). Amnesty International. “Amnesty International Report 2013. The state of the world’s human rights”,http://files.amnesty.org/air13/AmnestyInternational_AnnualReport2013_complete_en. pdf (geraadpleegd op 20 februari 2014). Australian Council for International Development. “Reaching the next generation. Including Children in the Australian Aid Porgram”, http://www.acfid.asn.au/resourcespublications/files/reaching-the-next-generation (geraadpleegd op 11 april 2014). BTC. “Efficiëntie van de hulp”, http://www.btcctb.org/nl/effici-ntie-van-hulp (geraadpleegd op 10 april 2014). Comité voor de Rechten van het Kind. “Slotbemerkingen België”, 11 juni 2010, http://www.unicef.be/_webdata/C.O._IVRK_NL_0_0.pdf (geraadpleegd op 2 mei 2014). De Kamer. “Actiemiddelen van de Kamerleden in vraag en antwoord”, http://www.dekamer.be/kvvcr/pdf_sections/jurid/actionN.pdf (geraadpleegd op 2 mei 2014). De Kamer. “Infofiches”, http://www.dekamer.be/kvvcr/showpage.cfm?section=/pri/fiche&language=nl&cfm=/site/ww wcfm/info/info_fiche.cfm (geraadpleegd op 2 mei 2014). De Senaat. “Rol van de Senaat”, http://www.senate.be/www/?MIval=/index_senate&MENUID=14110&LANG=nl (geraadpleegd op 2 mei 2014). De Senaat. “Debat over de Rechten van het Kind van 19 november 1999”, http://www.senaat.be/www/?MItabObj=pdf&MIcolObj=pdf&MInamObj=pdfid&MItypeObj =application/pdf&MIvalObj=33575101 (geraadpleegd op 12 april 2014). De Senaat. “Wijzigingen aan de Belgische Grondwet”, http://www.senate.be/doc/const_nl.html#modif20081222 (geraadpleegd op 10 april 2014). 113 De Senaat. “Buitengewone zitting van de Verenigde Naties over kinderen te New York van 5 tot 10 mei 2002”, http://www.senate.be/doc/magazine/2002_9/n09-11.html (geraadpleegd op 7 april 2014). De Senaat. “Een wereld geschikt voor kinderen”, http://www.senate.be/doc/magazine/2002_9/n09-18.html (geraadpleegd op 7 mei 2014). Diplomatie Belgium. “Verslagboek van de Internationale Conferentie Kinderen in oorlog”, http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/verslagboek_conferentie_kinderen_oorlog_nl_tcm31 4-65188.pdf (geraadpleegd op 11 april 2014). FOD Justitie. “Tweede rapport over de toepassing van het IVRK”, https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/2de_periodiek_rapport_ NL.pdf (geraadpleegd op 28 april 2014). FOD Justitie. “Eerste Belgisch rapport betreffende het verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind”, https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/initieel_rapport_%20IV RK.pdf (geraadpleegd op 14 maart 2014). FOD Justitie. “Kinderrechten op nationaal vlak”, http://justitie.belgium.be/nl/themas_en_dossiers/kinderen_en_jongeren/kinderrechten/op_nati onaal_niveau/ (geraadpleegd op 10 april 2014). FOD Ontwikkelingssamenwerking. “ODA, DAC en de 0,7%-norm”, http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Cijfers/oda/ (geraadpleegd op 23 maart 2014). FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Partners in de gouvernementele samenwerking”, http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Partnerschappen/Gouver nementeel/ (geraadpleegd op 10 april 2014). FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking”, http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/brochure_kinderrechten_tcm314-67988.pdf (geraadpleegd op 11 maart 2014). FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Strategienota Eerbied voor de Rechten van het Kind in Ontwikkelingssamenwerking”, http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/strategienota_kinderrechten_tcm314-65634.pdf, (geraadpleegd op 8 april 2014). FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Inleiding op de Algemene Beleidsnota 2013 Ontwikkelingssamenwerking”, http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/inleiding_beleidsnota_os_2013_tcm314-213500.pdf, (geraadpleegd op 19 april 2014). 114 FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire Hulp”, http://diplomatie.belgium.be/nl/over_de_organisatie/organogram_en_structuur/dgd/ (geraadpleegd op 3 april 2014). FOD Ontwikkelingssamenwerking. “BTC”, http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Partnerschappen/Gouver nementeel/BTC/ (geraadpleegd op 2 april 2014). FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Ontwikkelingssamenwerking”, http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/ (geraadpleegd op 2 april 2014). FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Partnerlanden”, http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/wereldkaart_parnerlanden_tcm314-103666.jpg (geraadpleegd op 26 maart 2014). FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Indicatief Samenwerkingsprogramma Mozambique”, http://diplomatie.belgium.be/en/binaries/pic_mozambique_2013-2017_tcm312-158659.pdf (geraadpleegd op 10 april 2014). FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Niet-partnerlanden”, http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Landen/Nietpartnerlanden/ (geraadpleegd op 11 april 2014). FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Millenniumdoelstellingen” http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Themas/Millenniumdoel stellingen/ (geraadpleegd op 12 april 2014). FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Kinderrechten”, http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Themas/Kinderrechten/ (geraadpleegd op 10 april 2014). HRBA. “The Human Rights Based Approach to Development Cooperation: Towards a Common Understanding Among UN Agencies”, http://hrbaportal.org/the-human-rights-based-approach-to-development-cooperation-towardsa-common-understanding-among-un-agencies (geraadpleegd op 14 maart 2014). KeKi. “Oegandese Kindsoldaten”, http://www.kekidatabank.be/docs/Publicaties/2007%20WOUTERS%20Oegandese%20kindso ldaten%20hoe%20de%20hulpverlening%20optimaliseren.pdf (geraadpleegd op 8 april 2014). KeKi. “Reflectietekst Kinderrechten”, http://www.keki.be/documents/2012_06%20KeKi_reflectietekst%20kinderrechten.pdf (geraadpleegd op 3 maart 2014). 115 Kinderrechtencoalitie Vlaanderen. “Alternatief rapport van de Belgische ngo’s”, https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/explorer/alternatiefrapp ortbelgie.pdf (geraadpleegd op 13 april 2014). Kinderrechtencoalitie Vlaanderen. “Nationaal Actieplan voor Kinderen”, http://www.kinderrechtencoalitie.be/uploads/Databank/Kinderrechten%20algemeen/2005%20 Nationaal%20Actieplan%20voor%20Kinderen.pdf (geraadpleegd op 18 april 2014). NCRK. “Derde en vierde periodiek rapport van België betreffende het internationaal verdrag inzak de rechten van het Kind”, https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/explorer/trosieme_et_qu atrieme_rapport_/3e_periodiek_rapport_betreffende_het_IVRK.pdf (geraadpleegd op 20 april 2014). NCRK. “Jaarlijks federaal rapport over de toepassing van het verdrag inzake de rechten van het kind 2007-2009”, https://1168.fedimbo.belgium.be/sites/1168.fedimbo.belgium.be/files/explorer/federaal_rappo rt_2007-2009_-rechten_van_het_kind.pdf (geraadpleegd op 17 april 2014). Osservatore Balcani e Caucaso. “Albania: Orphans for life”, http://www.balcanicaucaso.org/eng/Regions-and-countries/Albania/Albania-orphans-for-life110519 (geraadpleegd 20 februari 2014). OESO/DAC. “DAC Glossary of Key Terms and Concepts”, http://www.oecd.org/dac/dacglossary.htm#ODA (geraadpleegd op 2 januari 2014). OESO/DAC. “Country Programmable Aid”, http://webnet.oecd.org/dcdgraphs/CPA_donor/ (geraadpleegd op 11 april 2014). OESO/DAC. “Peer reviews”, http://www.oecd.org/development/peer-reviews/ (geraadpleegd op 1 april 2014). OESO/DAC. “Belgium - DAC Peer Reviews of Development Co-operation”, http://www.oecd.org/dac/peer-reviews/belgium.htm (geraadpleegd op 1 april 2014). OESO/DAC. “The High Level Fora on Aid Effectiveness: A history”, http://www.oecd.org/dac/effectiveness/thehighlevelforaonaideffectivenessahistory.htm (geraadpleegd op 3 januari 2014). Overseas Development Institute . “Child rights and aid: mutually exclusive? Background Note”, http://www.odi.org.uk/sites/odi.org.uk/files/odi-assets/publications-opinionfiles/5307.pdf (geraadpleegd op 18 maart 2014). Persdienst Eerste Minister. “Toespraak VN-Veiligheidsraad”, http://www.presscenter.org/files/ipc/import/pressrelease/pdf/aba5f72f65fa00613c11f129e02c 78ae-nl.pdf (geraadpleegd op 19 april 2014). 116 Plan België. “Memorandum Plan België”, http://www.planbelgie.be/sites/default/files/news/attachments/568-plan-belgie-lanceertmemorandum-voor-de-verkiezingen-880.pdf (geraadpleegd op 24 april 2014). Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking. “Nieuwsbrief juni 2013”, http://kinderrechteninontwikkelingssamenwerking.files.wordpress.com/2011/12/platformjuni-2013.pdf (geraadpleegd op 6 maart 2014). Save The Children. “Child Rights Programming”, http://images.savethechildren.it/f/download/Policies/ch/child-rights-handbook.pdf, (geraadpleegd op 28 december 2013). UNFPA. “A Human Rights-Based Approach to Programming”, http://www.unfpa.org/webdav/site/global/shared/documents/publications/2010/hrba/hrba_man ual_in%20full.pdf (geraadpleegd op 5 mei 2014). UNICEF. “Dat denken we ervan. Jongeren geraakt door armoede spreken over hun leven”, http://www.unicef.be/_webdata/WDYT_NL_def.pdf (geraadpleegd op 28 december 2013), p. 60. UNICEF. “Child Rights Approach”, http://www.unicef.org/tdad/index_55678.html, (geraadpleegd op 28 december 2013). UNICEF. “Poverty reduction begins with children”, http://www.unicef.org/publications/files/pub_poverty_reduction_en.pdf (geraadpleegd op 10 mei 2014). UNICEF. “Het platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking”, http://www.unicef.be/nl/project-blog/het-platform-kinderrechten-ontwikkelingssamenwerking (geraadpleegd op 15 april 2014). UNICEF. “A world fit for children”, http://www.unicef.org/publications/files/A_World_Fit_Children.pdf (geraadpleegd op 23 april 2014). 117 2. Secundaire literatuur Adviesraad Internationale Vraagstukken. “Een mensenrechtenbenadering van ontwikkelingssamenwerking”, http://www.aiv-advies.nl/ContentSuite/upload/aiv/doc/nr30(1).pdf (geraadpleegd op 19 april 2014). Antonissen, Rein, Kris Berwouts, en Stijn Callewaert. De feiten over ontwikkelingssamenwerking. Brussel: Koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging, 2004. Cliquet, An, en Nicole De Moor. Leidraad Internationaal Publiekrecht. Gent: Academia Press, 2011. De Coninck, Douglas. Witte Olifanten. De miljardenschandalen van de Belgische ontwikkelingssamenwerking. Leuven: Van Halewyck, 1996. De Feyter, Koen, Kaat Landuyt, en Luc Reydams. Ontwikkelingssamenwerking als instrument ter bevordering van mensenrechten en democratisering. Brussel: VLIR-ABOS, 1995. De Roover, Veerle, en Sven Rooms. “Zijn kinderrechten een modegril? Het kinderrechtenverdrag meerderjarig.” MO-paper, no. 8 (2007). Develtere, Patrick. De Belgische ontwikkelingssamenwerking. Leuven: Davidsfonds, 2005. Develtere, Patrick en Aristide Michel. “Kroniek van een halve eeuw Belgische ontwikkelingssamenwerking”, http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/kroniek_halve_eeuw_os_tcm314-98710.pdf (geraadpleegd op 3 januari 2014). Develtere, Patrick. De vrije markt van de ontwikkelingssamenwerking. Leuven: Davidsfonds , 2009. Donnelly, Jack. International Human Rights. Boulder: Westview Press, 2013. Dujardin, Jean, en Johan Vande Lanotte. Basisbegrippen Publiekrecht. Brugge: Die Keure, 2012. Lauren, Paul Gordon. The Evolution of International Human Rights. Pennsylvania: University of Pennsylvania Press, 2003. Meuwese, Stijn, Mirjam Blaak, en Marjorie Kaandorp. Handboek Internationaal Jeugdrecht. Nijmegen: Ars Aequi Libri, 2005. Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking, “Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking – BTC Infocyclus.” Brussel: Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking. Sorensen, Georg. Political Conditionality. Routledge, 1993. 118 Stokke, Olav. Aid and policial conditionality. London : Cass, 1995. Verhellen, Eugeen. Kinderrechten in Europa. Panopticon, 1993. Verhellen, Eugeen. Verdrag inzake de rechten van het kind. Achtergrond, motivaties, strategieën en hoofdlijnen. Leuven: Garant, 2000. Waltz, Susan. “Reclaiming and rebuilding the history of the Universal Declaration of Human Rights.” Third World Quarterly 23, no. 3 (2002). 3. Illustraties Figuur 1: Zoekmachine van de Kamer. Bron: www.dekamer.be Figuur 2: Zoekmachine van de Kamer - wetgevend bestand. Bron: www.dekamer.be Figuur 3: Zoekmachine van de Senaat. Bron: www.senate.be Figuur 4: Nodenbenadering versus rechtenbenadering. Bron: Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking, “Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking – BTC Infocyclus” (Brussel: Platform Kinderrechten in Ontwikkelingssamenwerking), p. 12. Figuur 5: Model van de rechtenbenadering. Bron: Save the children. “Getting it Right for Children A practitioners’ guide to child rights programming”,http://toolkit.ineesite.org/toolkit/INEEcms/uploads/1101/Getting_it_Right.PD F (geraadpleegd op 1 mei 2014), p. 9. Figuur 6: Partnerlanden van de Belgische bilaterale samenwerking. Bron: FOD Ontwikkelingssamenwerking. “Partnerlanden”, http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/wereldkaart_parnerlanden_tcm314-103666.jpg (geraadpleegd op 26 maart 2014). Figuur 7: Belgische ontwikkelingssamenwerking: verdeling per land. Bron: OESO/DAC. “Country Programmable Aid”, http://webnet.oecd.org/dcdgraphs/CPA_donor/ (geraadpleegd op 11 april 2014). 119 BIJLAGEN 120 Bijlage 1: Millenniumdoelstellingen 121 Bijlage 2: Vijf principes van de Verklaring van Parijs (2005) 1. Ownership (toe-eigening). De partnerlanden ontwikkelen zelf hun ontwikkelingsbeleid en hun plannen om de armoede te bestrijden. De donorlanden aanvaarden dat het partnerland de leiding neemt om zijn beleid tot uitvoering te brengen. 2. Afstemming van de hulp. De donoren verbinden zich ertoe om hun ontwikkelingshulp af te stemmen op de nationale strategieën, instellingen en procedures. Wanneer de donoren vinden dat de systemen en procedures nog onvoldoende betrouwbaar zijn, moeten ze proberen daar iets aan te doen in plaats van ze verder te verzwakken door parallelle structuren te creëren. De partnerlanden van hun kant aanvaarden dat de versterking van hun eigen capaciteiten met de hulp van de donoren essentieel is voor hun ontwikkeling. 3. Harmonisering. De donoren moeten hun respectieve interventies rationaliseren om de collectieve ontwikkelingshulp efficiënter te maken. Daarbij zijn transparantie en complementariteit essentiële principes opdat het werk optimaal kan worden verdeeld. 4. Resultaatgericht beheer. De hulp moet gericht zijn op de beoogde resultaten en de beschikbare informatie moet worden gebruikt om het beslissingsproces te verbeteren. 5. Wederzijdse verantwoordelijkheid. De donorlanden en de partnerlanden analyseren samen de resultaten van de inspanningen; daarvoor gebruiken ze de bestaande mechanismen in het partnerland Bron: BTC. “Efficiëntie van hulp”, http://www.btcctb.org/nl/effici-ntie-van-hulp (geraadpleegd op 17 mei 2014). 122 Bijlage 3: Schema voor de analyse van de parlementaire stukken Kamer/ Senaat Regeerperiode: Soort document: Geografisch Aspect Aanleiding Doel (Vraag) 123 Resultaat (Antwoord) Extra
© Copyright 2024 ExpyDoc