Open brief aan Boudewijn Büch (geannoteerde versie

Open brief aan Boudewijn Büch
1
Geachte heer Büch,
Dit wordt een beetje korzelige brief. U moet weten, drie jaar geleden schreef ik U ook al maar
kreeg toen nooit antwoord. Nu heb ik onlangs begrepen, na lezing van Hans Werkmans
opstellenbundel Gerommel van Büch tot Bommel (aan de titel hoor je al dat de man vrijgemaakt gereformeerd is!), dat U wel vaker niet thuis geeft wanneer mensen zich schriftelijk tot
U richten.2 Als de rode arbeidersomroep U weer eens benadert voor zo'n fli-fla-flitsend
kinderboekentoerismeprogramma dan hangen ze zeker bij U aan de lijn. Daarbij, U woont
binnen de grachtengordel en bezit dus ongetwijfeld een fax. Ach weet U, ik wil niet zeuren en
troost mij met de gedachte dat U de laatste jaren samen met Uw nooit geopende fanmail
tientallen handgeschreven liefdesbrieven van Mick Jagger hebt weggedonderd.3
Een echte fan van U, dat ben ik trouwens niet. De reden dat ik U drie jaar geleden schreef was
dat ik in een tijdschriftje, dat ik in verband met een onderzoek had doorgenomen, bij toeval
Uw naam was tegengekomen. Eerst dacht ik nog: wat grappig, er lopen meer jongens los die
Boudewijn Büch heten. Maar alras stuitte ik in dezelfde jaargang van dat tijdschrift op nog
zo'n jongen, tussen wiens voor- en achternaam zich bovendien ook nog eens een Maria en
Ignatius hadden genesteld. Het betreffende tijdschriftje, Proefding geheten, was het landelijk
`kommunikasiebulletin' van de Federatie van Studenten Werkgroepen Homoseksualiteit uit
de jaren 1969-1970.4 Als je het onooglijke Proefding naast zo'n glimmende MAN legt - het
tijdschrift voor de beter gesitueerde heer waaraan U de laatste jaren Uw columns slijtte - dan
begrijp je plotseling wat carrièremaken eigenlijk inhoudt. Maar daarover wil ik het hier niet
hebben. Al lezend in Uw artikeltjes uit de jaren 1969 en 1970 overkwam mij het volgende: ik
bemerkte dat uw recente werk, zoals de columns in MAN en de zedenroman Links!5 lang niet
zo vrijmoedig zijn als op het eerste gezicht lijkt.
Zo schrijft U in Uw column Büch zonder broek: “Ik ben - een jaar lang, misschien gedurende
anderhalf jaar - hippie geweest. Dom, dat is waar, maar het was in 1968, 1969 of 1970 en
toen dachten we nog dat alles beter zou worden. [...] In die tijd heb ik een paar maanden lang
een jurk (let wel: een jurk, géén rok) gedragen. Zij was gemaakt uit paars fluweel en voelde
heel lekker aan. Eronder droeg ik een klein slipje en dat voelde nog lekkerder, nog vrijer.”6
Leuk, erg leuk, koket, héél koket, ontwapenend, zéér ontwapenend. Maar toch niet half zo
vrijmoedig als de volgende bekentenis zou hebben geklonken: “Ik ben - een jaar lang,
misschien gedurende anderhalf jaar - een nogal radicale flikker geweest. Dom, dat is waar,
maar het was in 1968, 1969 of 1970 en toen dachten we nog dat de maatschappelijke
integratie van homoseksualiteit door confronterende acties moest worden bewerkstelligd.
Daarom heb ik in die tijd een paar maanden lang een jurk gedragen.”
Begrijpt U mij goed, ik misgun U zeker Uw succes niet. Wat ik alleen betreur is dat U zich
retrospectief een beetje in nevelen hult, dat Büch zonder broek niet hetzelfde is als Büch met
de billen bloot. In dit concrete geval: U schaamt zich kennelijk niet voor het feit dat U een
jurk droeg maar wel voor de idee die daaraan ten grondslag lag. Een tikje schizofreen vind ik
dat. Dat gevoel wordt nog versterkt als ik in Proefding van maart 1970 een toneelkritiek van
U lees. Jongens, bedonder elkaar! luidt de aardige kop boven dat artikel over het stuk
Jongens onder elkaar, dat in het najaar van 1969 zowel door Toneelgroep Centrum als de
Haagse Comedie op de planken werd gebracht.7 In uw kritiek verwijt U het publiek voyeurisme en noemt U de schrijver van het stuk een klootzak die in een hok zou moeten worden
opgesloten om Finnegans Wake te vertalen. Ik citeer: “Je kunt een slecht toneelstuk beter niet
in een Nederlandse situatie verplaatsen. [Toneelgroep] Centrum heeft dat wel gedaan. En een
zooitje super barnichten op de planken gezet. [...] Als het publiek nou zo graag van die
giechelnichten wil zien, dan weet ik nog wel een paar bars in Den Haag en Amsterdam voor
ze. Kunnen ze véél meer lachen. Tot de nichten hun strot uitkomen. [...] Terzake, er wordt
commercie bedreven met homoseksualiteit. [...] De buitenstaander die nog zoveel moet leren,
wordt lekker gesterkt in zijn vooroordelen. Dat neem ik niet. Dat verdom ik.”8
Beste heer Büch, bedonder Uzelf! Mag ik even wijzen op het feit dat Uzelf rond die tijd een
paar maanden lang een jurk hebt gedragen! Misschien bent U wel in die jurk van paars
fluweel naar de schouwburg gegaan om Jongens onder elkaar te bekijken. Of u daarbij ook
nog giechelde weet ik niet, maar alleen al die jurk lijkt me de toenmalige vooroordelen over
homoseksuelen eerder te hebben bevestigd dan te hebben ontkracht. Van een doorgewinterde
genderbender als U had ik trouwens ook een gematigder reactie verwacht toen U vele jaren
later op de Fiji-eilanden ontdekte dat de mannen er rokjes dragen. Een hetero had Uw
primaire reactie niet overtroffen: “Jezus, ook hier al travestieten!”9 Kunt U mij daarom voor
alle duidelijkheid nog eens uitleggen óf, en zo ja waarom en hoe lang en bij welke gelegenheden (theaterbezoek, barbezoek in Den Haag en Amsterdam, etc.) U een jurk hebt gedragen.
Zo ooit een Harry G.M. Prick10, of leuker nog: een Hans Werkman, zich in de volgende eeuw
voor Uw doen en laten gaan interesseren zou dit zeer verhelderend zijn.
Wat mij van Uw bijdragen aan Proefding het meest trof, en wat mij drie jaar terug dan ook
mede aanzette tot het schrijven van een brief, was Uw verslag van een kaderweek van de
Federatie van Studenten Werkgroepen Homoseksualiteit (F.S.W.H.) in Drienerlo, op de
campus van de Technische Universiteit Twente (5 t/m 8 augustus 1969). Ik vind, in alle
oprechtheid, dat verslag over “wat buiten het kader viel” kostelijk, ook al is het technisch zeer
onvolmaakt (afwisselend in de tweede persoon enkel- en meervoud geschreven, zinnen
zonder kop of staart).11 Ik krijg telkens als ik het lees de indruk dat U vier dagen lang stoned
op de campus hebt rondgehangen en dat de laatste joint nog niet was uitgewerkt toen U zich
aan het schrijven van Uw verslag zette. Waar de rest van Proefding nummer 7 (augustus/september 1969) één en al maatschappijkritiek ademt, de noodzaak propageert van een
‘mobiel intergemeentelijk danspeloton’ en vanuit de Sekspol-beweging het inzicht aandraagt
dat seksuele en wereldrevolutie alles met elkaar te maken hebben, rept U in Uw verslag over
hele lieve jongens en een witte handdoek “die we ergens anders voor gebruikt hebben”.
Over de tijdens de kaderweek gepropageerde strategie van integratie door confrontatie (van
homo's, resp. met hetero's) weet U te melden: “We werden er misselijk van.” U wekt de
indruk dat dat niet alleen kwam doordat het programma was overladen met debatten over die
strategie12 maar vooral ook door de alom aanwezige TH-studenten met wie de confrontatie
moest worden aangegaan: “Iedere dag praten. Soms twaalf uur. En dan nog onbezoldigd
voorlichtingsambtenaar bij zoveel honderd jongens, die toch echt maar dertien meisjes tot
hun beschikking hebben.” Uw begrip voor de probleemsituatie van de mannelijke TH-bevolking is hoogst vermakelijk omdat uit Uw verslag verder niets dan onbegrip blijkt van deze
`autochtonen' voor Uw positie. Ze staren U aan en roepen U na. Kwam dat doordat U gekleed
was in die paars fluwelen jurk? Een poging om door een bezoek aan het COC-Enschede dit
onbegrip even te ontvluchten loopt onverwacht ook al uit op een confrontatie: “De eerste keer
naar het COC-Enschede. Een ontbloot bovenlijfje werd verboden. De tweede keer ook. De
bloesjes moesten maar weer aan. Later hebben we ze stiekum toch weer uitgedaan. Bier is er
lauw en één-gulden-vijftig. Er is een spiegel en een plastic kandelaar. Er is ook een vaas met
droogboeket. De muziek is aangepast. Misschien gaat het COC-Enschede homoseksualiteit
verbieden.”
Gelukkig was daar die jongen uit Utrecht of Wageningen, die bij U op de kamer sliep. U
bekent dat het niet bij ‘welterusten’ is gebleven. En verder: “Samen ’s ochtends onder de
douche. De afvoer was verstopt.” Kijk, beste heer Büch, dat vind ik nu aardige details. Hoe
dolkomisch U Uw voorbije radicale flikkerbestaantje in de jaren 1969 en 1970 ook poogt af
te schilderen in een boek als Links!, er gaat toch niets boven de tandenknarsende, schrijnende
én prikkelende werkelijkheid. Gelooft U me, schaamte is een heerlijk, louterend gevoel.
Met de meeste hoogachting,
Peter Zwaal
Noten
1
) Dit is de geannoteerde versie van een uitgave in een oplage van 40 exemplaren, die als nieuwjaarsgeschenk
aan vrienden en kennissen van de auteur werd gezonden (Rotterdam : Zwart op Wit, 1990).
2
) Hans Werkman (1939), literatuurcriticus van het Nederlands Dagblad, redacteur van het christelijk literair
tijdschrift Woordwerk en biograaf van dichter Willem de Mérode (1887-1939). In 1987 stelde Boudewijn Büch
dat de door zijn seksuele voorkeur destijds al zo verdoemde dichter het over het graf heen wel bijzonder
ongelukkig had getroffen met een streng gereformeerde biograaf als Werkman [Bibliopolis 1, Maatstaf 35
(1987) 2 (februari) p.66-76]. Werkman reageerde per brief maar kreeg geen antwoord, waarop hij Büch in
Maatstaf van repliek diende [De biograaf en zijn verantwoordelijkheid, Maatstaf 35 (1987) 10 (oktober) p.101105]. Deze repliek, voorafgegaan door een interview met Werkman dat inhaakt op de affaire, is tevens afgedrukt
in diens bundel Gerommel van Büch tot Bommel (Kampen : Kok, 1989), p.9-28.
3
) Zoete wraak: na lezing van Boudewijn Büchs Brieven aan Mick Jagger (Amsterdam : De Arbeiderspers,
1988) weet ik dat ook hij de frustratie van eenzijdige correspondentie kent.
4
) Tielman, Rob, Homoseksualiteit in Nederland : studie van een emancipatiebeweging (Meppel : Boom, 1982)
p.194-195
5
) Büch, Boudewijn, Links! : een rode burleske (Amsterdam : De Arbeiderspers, 1986)
6
) Büch, Boudewijn, Büch zonder broek, MAN 15 (1987) 9 (september) p.30-31
7
) Jongens onder elkaar was een vertaling van het toneelstuk The boys in the band van de Amerikaanse
toneelschrijver Mart Crowley. Het stuk, dat handelt over een verjaardagsfeestje van homoseksuelen, ging op 14
april 1968 in New York in première (Theatre Four). De Haagse Comedie bracht het stuk in een vertaling van
Dola de Jong. De première in de regie van Wim van Rooij was op 6 september 1969 in de Koninklijke
Schouwburg te Den Haag. Deze uitvoering beleefde in totaal 45 voorstellingen. Toneelgroep Centrum bracht het
stuk kort daarop in een vrije vertaling en bewerking van Jan van der Wal. De première in de regie van Walter
Kous was op 14 november 1969 in de Stadsschouwburg te Haarlem. Deze laatste uitvoering beleefde in totaal 96
voorstellingen. In 1970 werd het verhaal van The boys in the band verfilmd door regisseur William Friedkin.
8
) Büch, Boudewijn Maria Ignatius, Jongens, bedonder elkaar!, Proefding 2 (1970) 1 (maart) p.10-11
9
) Zie noot 6.
10
) Harry G.M. Prick (1925-2006), conservator van het Letterkundig Museum (1969-1988), bezorger van het
werk van Lodewijk van Deyssel en auteur van talloze studies over diens leven en werk, hetgeen hem de eretitel
‘Van Deyssels sokophouder’ opleverde.
11
) Büch, Boudewijn, De kaderweek Drienerlo... : wat buiten het kader viel, Proefding 1 (1969) 7 (augus-
tus/september) p.20-21
12
) Sprekers waren o.a.: Jos van Ussel (1918-1976), Vlaams historicus, promoveerde in 1968 aan de Universiteit
van Amsterdam op een studie over de burgerlijke seksuele moraal getiteld Geschiedenis van het seksuele probleem; Wijnand Sengers (1927-2002), psychiater verbonden aan de GG & GD te Rotterdam, auteur van het destijds veelgelezen werkje Gewoon hetzelfde? : een visie op vragen rond de homofilie (1968), promoveerde in
1969 op het proefschrift Homoseksualiteit als klacht : een psychiatrische studie; Jan Rogier (1929-1986),
historicus en journalist (Vrij Nederland), redacteur van het voormalige Dialoog : tijdschrift voor homofilie en
maatschappij (1965-1967); Alje Klamer (1923-1986), hervormd predikant verbonden aan het IKOR
radiopastoraat, stond in de jaren zestig mede aan de basis van De Kringen, een landelijke organisatie van
gespreksgroepen voor homoseksuelen; Henk Branderhorst, directeur van de uit de Arbeiders Jeugd Centrale
voortgekomen Stichting Ruimte en als zodanig stuwende kracht achter de totstandkoming van de eerste homojongerensociëteiten in de jaren 1967-1968 (Zoos, Apollo en Laan 28), één van de oprichters van de actiegroep
Nieuw Lila (1969), die het COC wilde omvormen van een gezelligheids- en belangenvereniging tot een op maatschappijhervorming gerichte beweging, later als politicus actief in PSP en Groen Links.