Juli 2014 FOCUS “Monitoring en anticipatie” Uitvoering van prospectieve analyses tewerkstelling/vorming/onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest De sociale partners en de Brusselse Regering hebben in het kader van de Brusselse New Deal het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid van Actiris met prospectieve studies rond tewerkstelling, vorming en onderwijs belast. “Monitoring en anticipatie” is de nieuwe uitgavereeks van Actiris die gewijd is aan de publicatie van deze werken. Deze nieuwe reeks biedt het Observatorium de kans om de studie rond de beroepen die onder spanning staan te verdiepen, alsook omtrent opkomende beroepen of beroepen in transformatie, dankzij de raadpleging van spelers actief in het domein van tewerkstelling, vorming en onderwijs, aangevuld met secundaire bronnen, maar ook dankzij het gebruik van gegevens rond opleiding en onderwijs. Deze nieuwe reeks studies komt voort uit de vaststelling dat er nood is aan coherentie tussen de socio-economische ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn opleidingsstelsel. Zonder deze coherentie loopt men het risico af te stevenen op economische ondoeltreffendheid en 1 maatschappelijk onevenwicht zoals J. Freyssinet aankaartte. Dankzij deze prospectieve analyses kunnen de beslissingnemers zich een helder oordeel vormen opdat elke instelling zo goed mogelijk zijn eigen ontwikkelingen kan anticiperen. I. Identificeren van de beroepen van de toekomst en de opkomst van nieuwe vaardigheden De evoluties van de arbeidsmarkt anticiperen, vergt een globale aanpak. Er wordt zoveel mogelijk aandacht besteed aan de afstemming van de analyses tussen de velden onderwijs, vorming en economie om de verschillende componenten van de arbeidsmarkt beter op elkaar te laten aansluiten: 2 pluraliteit van de afstemmingspraktijken tussen werkgevers en werknemers , modaliteiten voor de werving van arbeidskrachten, modaliteiten voor het verwerven van knowhow enz. Het afstemmen van de drie velden houdt in dat er partnerships worden gesloten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het Observatorium wendde zich in dit opzicht tot Bruxelles Formation, in het Freyssinet J., 1991, Pour une prospective des métiers et des qualifications, La Documentation Française. Coutrot, Lautman, 2005, « L'adéquation au regard des employeurs : des contenus de formation aux niveaux » in Giret J-F ;, Lopez A., Rose J., Des formations pour quels emplois ?, Parijs, La découverte. 1 2 1 kader van de samenwerkingsovereenkomsten Actiris/Bruxelles Formation en de VDAB voor het veld van de opleidingen, alsook tot de CCFEE en het BNCTO voor het veld onderwijs. Voor deze analyse werd in de eerste plaats een sectorale invalshoek gekozen waarbij de activiteit van 3 de sector in de Brusselse context en die van de rand werd geplaatst. Vervolgens werd bepaald welke beroepen de belangrijkste zijn omdat zij de kern van de sectoractiviteit uitmaken en als “strategisch” worden gezien, en welke beroepen “knelpuntberoepen” zijn. Door af te gaan op het beroep, wordt de kwestie van de kloof tussen vraag en aanbod uitgediept en worden de tendensen die tot een evolutie van de jobs (aantal en profielen) en het opduiken van nieuwe vaardigheden bestudeerd. Het biedt eveneens de mogelijkheid om verbanden te leggen tussen de arbeidsmarkt en de opleidingen en om het vormings- en onderwijsaanbod en het publiek dat zich hiervoor inschrijft te analyseren. De facto kennen de afgeleverde getuigschriften aan hun titularissen een erkenning toe die op de arbeidsmarkt variabel is naargelang de specialiteiten van de opleiding en de tewerkstellingssectoren waarvoor ze bestemd zijn. Des te meer in een context waar sinds de tweede helft van de jaren ‘70 de stijging van de werkloosheid en de ontwikkeling van atypische arbeidsvormen (uitzendwerk, ABD, deeltijds) de werkgevers een zeker voordeel geven bij de onderhandeling van deze erkenning. Prospectie kan worden gezien als een geheel van onderzoeken m.b.t. de toekomstige mogelijkheden, alsook de denkoefeningen die hieruit voortvloeien om actie te ondernemen. Met de prospectieve stappen wordt getracht de sterke of weinig tastbare tendensen, de risico’s, de kansen en de breuken 4 te identificeren en zo strategische visies te bepalen waarmee de toekomst kan worden “beheerst”. Aldus werden de velden tewerkstelling, vorming en onderwijs gedurende meerdere jaren geobserveerd teneinde de bewegingen die een duurzame invloed hebben op de tewerkstelling af te leiden en zo de evolutie ervan te kunnen voorzien. Elk fenomeen dat we vaststellen is steeds tweeledig. Het maakt enerzijds deel uit van de situatie op een welbepaald moment en is anderzijds 5 een fase in de evolutie of de cyclus van dit fenomeen . Er werd op korte (1 tot 3 jaar) en middellange termijn (3 tot 5 jaar) bestudeerd: de strategie van het tewerkstellingsbeleid en het onderwijsbeleid bevindt zich in een context van middellange termijn, een belangrijke termijn voor wijzigingen als gevolg van de evolutie van het onderwijs. Op korte termijn zien we eerder het vooruitlopend beheer van de banen en de vaardigheden, en de aanpassing van bepaalde beroepsopleidingen. Prospectieve analyses variëren van sector tot sector, naargelang de beschikbare kwantitatieve en kwalitatieve gegevens. De invalshoeken passen zich aan deze realiteit aan. De analyses van twee zeer verschillende sectoren, de detailhandel en het onderwijs, geven hier blijk van. Deze reeks zal binnenkort worden aangevuld met de analyse van andere sectoren, o.a. gezondheidszorg en sociale dienstverlening, transport en logistiek, horeca. Bepaald op basis van Nace-BEL. Lainé F., Valette A., 2014, Prospective des métiers et des qualifications. Quelle démarche suivre à l’échelon régional ?, Commissariat général à la stratégie et à la prospective, 2014.- 193 p. 3 4 5 Célérier S., 2012, « Du travail à l’activité et retour – questions de temps ! ou comment observer le présent ? », in Desmarez P., Lancianot-Morandat et al, Temps, travail et salariat. Matéo Alaluf et Pierre Rolle, actualité de leur pensée, Octarès Editions 2 II. De handel: belangrijke dynamische, maar ook kwetsbare speler op de Brusselse markt Talrijke banen in Brussel (44.000 waarvan ¾ loontrekkers en ¼ zelfstandigen) en in de rand (60.000), in het bijzonder voor de Brusselaars (2/3 van de Brusselse jobs en 16% van de banen in de rand). Profiel van de job: geschikt voor laaggeschoolden, flexibeler en lager loon, afhankelijk van het beroep. Doorsneeprofiel van de werknemer: vrouwelijk en veel jongeren (<30 jaar), afhankelijk van de segmenten. Doorsneeprofiel van de zelfstandige: mannelijk, 40 jaar of ouder, zelfstandige in hoofdberoep. Elk jaar worden in Brussel gemiddeld 950 handelszaken opgericht en verdwijnen er 850 o.a. wegens faillissement. Vermindering op lange termijn van de tewerkstelling als zelfstandige en tekenen van een daling van de tewerkstelling in loonverband in 2012. tewerkstellingsperspectieven laaggeschoolden…), voor de De sectorstatistieken, die in tegenstelling tot de beroepsstatistieken, redelijk substantieel zijn in België, bieden de mogelijkheid om een socioeconomisch portret op te stellen van de handel in Brussel en de eigenschappen ervan naar voren te brengen. Deze gegevens, die uitgebreid worden besproken in de prospectieve analyse van de handelssector, tonen aan dat het gewest er alle baat bij heeft deze sector te ondersteunen op voorwaarde dat hij zijn potentieel kan ontwikkelen. Hoewel het talrijke troeven biedt (dynamisch ondernemersschap, belangrijke bijdrage aan de gewestelijke toegevoegde waarde, Brusselse bevolking, waaronder jongeren en Evenwel zijn de vele faillissementen en de daling op lange termijn van de zelfstandige arbeid een teken van structurele en economische kwetsbaarheid. Bovendien tonen de laatst gepubliceerde cijfers van de RSZ een achteruitgang van arbeid in loondienst in 2012 terwijl die tot in 2011 de crisis goed had doorstaan. In een context van sterke concurrentie (die niet beperkt is tot de gewestgrenzen en steeds heviger wordt) en rekening houdende met de talrijke lopende evoluties die werden vastgesteld, wordt de sector er voortaan meer dan ooit toe gebracht om zich te vernieuwen en een identiteit te vormen waarmee hij zich kan onderscheiden. De vele uitdagingen zijn: de elektronische handel, de digitalisering van het traject van de klanten, de commerciële diversiteit, de klantenbinding en de personalisatie van de commerciële relatie, de opkomende waarden die de consumptiewijze kunnen beïnvloeden, de onzekere conjuncturele context en de gevolgen ervan op de koopkracht… Hoewel hij veel informatie verschaft, biedt deze sectorale aanpak in de studies van het Observatorium niet de mogelijkheid om bepaalde sectorale realiteiten te vatten (bv. het belang van de elektronische handel of de plaats die buurtwinkels innemen, kunnen niet afgeleid worden uit de sectorstatistieken die uitgewerkt worden op basis van de NACE-BEL-nomenclatuur), noch om pronostieken te maken over de toekomstige volumes aan tewerkstelling of de gezochte beroepsprofielen. Om deze redenen moeten er bij de analyse ook andere benaderingen worden gebruikt, waarvan enkele resultaten verder zijn toegelicht. De handel: beroepen onder structurele spanning Ondanks een grote arbeidsreserve in Brussel zijn de beroepen in de handelssector sinds lang een bron van spanning op de arbeidsmarkt. Het gaat om verkooppersoneel en winkelverantwoordelijken in de brede zin die hun voornaamste afzetgebied in de sector vinden, eventueel via uitzendwerk, maar ook om slagers en in mindere mate bakkers, waarbij de moeilijkheden te wijten zijn aan de kleine omvang van de structuren. De oplossingen voor die problemen zijn divers en afhankelijk van de oorsprong van het probleem. Verschillende spelers uit evenveel domeinen kunnen worden ingezet: verbetering van de kwaliteit van de banen, promotie van het imago van de sector en van de beroepen, permanente opleiding van de werknemers, vooruitziend beheer van de vaardigheden, informatie voor jongeren en werkzoekenden, werken rond de stereotiepen, beroepsopleidingen die de toegang tot werk vergemakkelijken of een meer duurzame inschakeling beogen… Onder de transversale factoren die de spanningen verklaren, zijn er de flexibiliteit eigen aan de handelsactiviteiten en het niet al te hoge loon, die een negatief imago geven aan de sector en waardoor schoolgaande jongeren, kandidaat-werknemers (zowel voor de laag- als hooggeschoolde functies) of het bestaande personeel vroeg of laat de handelssector de rug toekeren. Hierbij komt ook de beperkte kennis over het beroepstraject in deze sector of het gebrek aan een beroepsproject, 3 althans bij sommigen, die een baan in de verkoop als broodwinning zien bij gebrek aan beter. De vastgestelde spanningen in de sector hebben mogelijk ook te lijden onder het mannelijke of vrouwelijke karakter dat aan sommige beroepen wordt toebedeeld. Naast deze algemene verklaringen, kan men met de analyse van de gegevens rond vorming/onderwijs de analyse tot een zeker niveau verfijnen. Zo is bij de studie van de verkoopberoepen het verband tussen tewerkstelling en opleiding minder evident vast te leggen. Hoewel meerdere opleidingen op deze beroepen zijn gericht en in zekere mate populair zijn bij jongeren, gaan deze laatsten evenwel niet altijd zoeken naar een job in de verkoopsector zodra hun opleiding achter de rug is. Bovendien streven talrijke niet-gediplomeerde kandidaten uit deze richtingen naar een job in de verkoopsector. Bij de werkgevers is een diploma niet noodzakelijk een rekruteringsvoorwaarde. Daarnaast zijn er nog andere criteria waaraan de kandidaten niet altijd voldoen: criteria die een zekere willekeur bij de evaluatie van de kandidaten teweegbrengen (persoonlijkheid, motivatie, voorkomen, relationele vaardigheden en gedrag…), maar ook objectievere criteria zoals de vereiste talenkennis om de contacten met het nationaal en internationaal cliënteel goed te laten verlopen, commerciële vaardigheden en, vooral in kleine structuren, beroepservaring. Deze onderliggende verklaringen voor de aanwervingsmoeilijkheden die we bij de verkoopsberoepen vaststellen zijn transversaal aan de verschillende specialisaties binnen de verkoop (huishoudartikelen, werktuigen, diensten, HIFI/informatica). Evenwel, voor deze laatste wordt van de kandidaten vaak verwacht dat ze een kennis hebben over het product dat ze aan de man dienen te brengen, dit vooral in kleine ondernemingen. Deze elementen pleiten in het voordeel van een algemene of gespecialiseerde verkoperopleiding waarmee aan de verwachtingen van de kleine structuren, die geen interne opleidingsvoorziening hebben, kan worden voldaan en die de toegang tot een baan voor de laaggeschoolden kan vergemakkelijken zonder hen evenwel een duurzame inschakeling te kunnen garanderen. In tegenstelling tot de beroepen in de verkoopsector is de toegang tot beroepen in de sector van ambachtelijke voeding (zoals slagers), waarvoor een specifieker vaardigheidsprofiel nodig is, over het algemeen verbonden aan de voorwaarde van een kwalificerende opleiding, eventueel gecombineerd met relevante ervaring. De analyse van het verband tussen tewerkstelling en opleiding is bijgevolg makkelijker. Hieruit blijkt dat het aantal studenten in de richtingen die hierop zijn gericht, op lange termijn laag ligt, en zelfs daalt, o.a. door het negatieve imago van deze beroepen. De handel: de beroepen van de toekomst Zonder een precieze schatting te kunnen maken (door een gebrek aan professionele statistieken rond de tewerkstelling, een onvolledige schatting van de werkaanbiedingen…), is de vraag naar beroepen in de handelssector in Brussel hoog en zou dit ook zo moeten blijven door de lokale verankering van de commerciële activiteiten, de belangrijke turnover bij deze beroepen en de demografische evoluties die eigen zijn aan het gewest. Deze beroepen krijgen ook te maken met veranderingen, als gevolg van de sociologische en technologische evoluties, die hoogstwaarschijnlijk de rekruteringsmoeilijkheden zullen versterken. Met steeds veeleisendere en beter geïnformeerde consumenten zullen de commerciële en relationele vaardigheden voor de verkoopmedewerkers belangrijker worden. Zij zullen ook steeds meer blijk moeten geven van professionalisme, expertise in hun domein en kennis van de producten die op de markt beschikbaar zijn en zelfs over vaardigheden in nieuwe informatieen communicatietechnologieën moeten beschikken. Daarnaast moet er ook gewag worden gemaakt van de tendens waarbij hogere kwalificatievereisten worden gesteld aan het omkaderend personeel, de sleutelactoren voor toekomstige veranderingen. Hierdoor wordt de voorkeur gegeven aan hoger opgeleide kandidaten waardoor de interne promoties, één van de gebruikte kanalen om dit personeel aan te werven, in het gedrang komen. Tot slot zal de e-commerce op zich geen nieuwe banen, maar nieuw-samengestelde beroepen creëren die ICT-kennis vergen. Bij gebrek aan een ondersteunend opleidingsaanbod worden deze vaardigheden vaak op het terrein verworven of, binnen de grootste structuren, eventueel via een interne opleiding. Verschillende sector- en opleidingsactoren denken bijgevolg na over een manier om e-commerce op te nemen in de uit te voeren acties. 4 III. De onderwijssector: een prioritaire sector in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, georganiseerd door de gemeenschappen. Talrijke studies brengen het strategisch belang van de onderwijssector in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest naar voren gezien het maatschappelijk debat waarin hij kadert en de rechtstreekse en onrechtstreekse uitdagingen die hij met zich brengt, zowel voor de Franse Gemeenschap als voor de Vlaamse Gemeenschap: het aantal plaatsen in de scholen, het tekort aan leerkrachten of het behalen van een eerste kwalificatie voor de jongeren enz. Daarnaast krijgt de sector te maken met grote uitdagingen: gezien de demografische evolutie en de verjonging van de bevolking, wordt op basis van de demografische en sectorale vooruitzichten verwacht dat de Franstalige en Nederlandstalige scholen op alle onderwijsniveaus talrijke extra banen zullen moeten creëren. In Brussel in 2011-2012 (bron: BISA): 237.000 leerlingen in kleuter-, basis- en middelbaar onderwijs. → 82% in de Franse Gemeenschap → 18% in de Vlaamse Gemeenschap. + 15.000 leerlingen in Europese en internationale scholen. 560 instellingen → 399 in de Franse Gemeenschap → 161 in de Vlaamse Gemeenschap In Brussel, tegen 2020, alle betrekkingen samen (bron: BISA): > 4000 banen te creëren in het basisonderwijs > 3000 banen in het middelbaar onderwijs Focus op de beroepen uit de onderwijssector: leerkrachten van het basis-, lager en hoger secundair onderwijs. Dankzij de administratieve gegevens kan men het aantal tewerkgestelde onderwijzers en hun statuut naargelang het net en het onderwijsniveau bepalen en de evolutie ervan over de voorbije vier jaar volgen. Er wordt een schatting gemaakt van het aantal jongeren dat een lerarenopleiding heeft 6 gevolgd en een diploma heeft behaald. Ten slotte koppelt een recente studie de administratieve databanken aan elkaar waardoor er gewerkt kan worden rond de eerste vijf jaar van het beroepsleven van gediplomeerde onderwijzers afgestudeerd van Franstalige hogescholen. Er werden verschillende vaststellingen gedaan. Het aantal banen als onderwijzer neemt toe in Brussel, ongeacht het niveau, maar vooral in het basisonderwijs. In 2012 stijgt het aantal tot 16.585 voltijdse equivalenten voor de Franse 7 8 Gemeenschap en 4.990 voor de Vlaamse Gemeenschap . Op alle niveaus wordt het aandeel vrouwen steeds groter, vooral bij Franstalige instellingen. Door de velden opleiding en tewerkstelling met elkaar te vergelijken, stellen we bij de Franstalige Gemeenschap een kloof vast tussen het aantal nieuwe onderwijzers die in 2010-2011 in Brussel aan de slag zijn gegaan in een Franstalige instelling en het aantal personen die in dat jaar een diploma van een lerarenopleiding behaalden aan een Franstalige hogeschool. Deze laatsten zouden onvoldoende talrijk zijn om het aantal banen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in te vullen. Bovendien gaat niet elke gediplomeerde aan de slag als onderwijzer, hoewel dit het meest waarschijnlijke traject is. De kloof tussen het aantal nieuwe gediplomeerden en het aantal in te vullen onderwijzerfuncties is één van de aangekaarte verklaringen voor het statuut van knelpuntberoep in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die Actiris, de VDAB, de Franse Gemeenschap en de RVA hebben vastgesteld. Deze verbanden moeten evenwel met zorg worden benaderd: gediplomeerden uit andere gewesten komen ook in Brussel werken. Vervolgens stellen we vast dat verschillende logica’s elkaar kruisen: Enerzijds komen de pas afgestudeerden het vaakst terecht in deeltijdse betrekkingen en moeten ze in meerdere netten werken waarbij ze soms in de loop van het schooljaar starten en voor korte periodes werken. De anciënniteit, als beheermethode voor de loopbanen, kan echter enkel in hetzelfde net worden opgebouwd. Door in verschillende inrichtende machten te werken, wordt de kans op een vaste benoeming kleiner. Het risico om uit het onderwijzerberoep te stappen is bijzonder groot voor de 6 Delvaux B., Desmarez P., Dupriez V., Lothaire S., Veinstein M., 2013, Les enseignants débutants en Belgique francophone : trajectoires, conditions d’emploi et positions sur le marché du travail, onderzoek van het GIRSEF, nr. 92, april. 7 Aantallen in oktober. Onderwijzers vergoedt door de Federatie Brussel-Wallonië, die effectief lesgeven (in voltijdse of deeltijdse arbeidsplaatsen in een school, inclusief leerkrachten in ziekteverlof of zwangerschapsverlof). 8 Aantallen in januari van Nederlandstalige instellingen (de directeurs konden niet onderscheiden worden en zijn eveneens in deze cijfers vervat). Door de Vlaamse Gemeenschap vergoede onderwijzers die effectief lesgeven. 5 personen die vanaf januari worden aangeworven en die verre van een voltijds uurrooster hebben. Daarom lijkt het van groot belang om de werkomstandigheden van de onderwijzers, en met name die van de nieuwkomers, te verbeteren opdat zij “minder worden behandeld als een aanpassingsvariabele 9 van het systeem” . Anderzijds zijn er twee types complementaire arbeidsmarkten voor onderwijzers waarbij sommige nieuwkomers sneller een vaste voet aan de grond krijgen dan anderen. Een primaire arbeidsmarkt: de rol van de netten en de inrichtende machten In beide gemeenschappen moet een aspirant-onderwijzer een aantal stappen volgen vooraleer hij door een school gerekruteerd kan worden. Hij moet voor elke inrichtende macht (IM) en elk net een specifiek dossier samenstellen, en dit naargelang het geval aan de IM voorleggen en/of rechtstreeks bij de directie van de scholen indienen. De sollicitant beschikt hier over een pedagogisch bekwaamheidsbewijs, hij heeft een opleiding tot leraar gevolgd. De werkgevers hebben een rekruteringssysteem opgezet zodat zij steeds over een geschoolde arbeidsreserve beschikken (cvdatabank op basis van onlinekandidaturen, spontane kandidaturen enz.). Deze manier om arbeidsplaatsen in te vullen is meestal ook een garantie op goede arbeidsomstandigheden. Deze primaire arbeidsmarkt voor onderwijzers zou volgens een interne marktlogica functioneren, met stabiele en goed betaalde banen die gepaard gaan met goede arbeidsvoorwaarden en de mogelijkheid om snel carrière te maken. Een secundaire arbeidsmarkt: Actiris als bemiddelaar Actiris ontvangt de werkaanbiedingen van voornamelijk Franstalige scholen in het Brussels 10 Hoofdstedelijk Gewest (de VDAB ontvangt op zijn beurt de vacatures van Nederlandstalige scholen) waarvoor ze in hun cv-reserve geen kandidaten vinden. Actiris speelt een bijzonder actieve rol als arbeidsbemiddelaar, voornamelijk voor dringende vervangopdrachten en rekruteringsbehoeften. De werkaanbiedingen worden meestal als “Direct Online” behandeld, wat betekent dat Actiris de vacature publiceert met alle gegevens van de school en zelf bijna niet betrokken is bij het rekruteringsproces. De school is immers voornamelijk geïnteresseerd in de databank met cv’s van mogelijke kandidaten, die over de nodige bekwaamheidsbewijzen, over voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen of over 11 een knelpuntkwalificatie beschikken . In die zin kunnen we stellen dat Actiris voornamelijk personen aanbrengt voor de secundaire arbeidsmarkt voor onderwijzers. De jobs zijn vaker deeltijdse, tijdelijke of vervangingsbetrekkingen en worden bekleed door “tijdelijke” nieuwelingen die hun plaats op de primaire markt nog niet hebben veroverd (personen die hun diploma in het buitenland behaald hebben en nog op een erkenning wachten, personen met een knelpuntkwalificatie enz.). Het is mogelijk om een idee te hebben van het aantal jongeren die na afloop van hun studies voor onderwijzer niet bij Actiris langskomen. In 2012 hebben nl. 91 jongeren onder de 25 jaar zich met de code “onderwijzer” bij Actiris ingeschreven, terwijl er in 2011, alleen al voor de Franstalige hogescholen, 460 personen zijn afgestudeerd. Er zijn dus wel degelijk twee parallelle arbeidsmarkten die door verschillende aanwervingssystemen worden gestuurd. De rol van het pedagogisch bekwaamheidsbewijs om vaste voet aan grond te krijgen Binnen de Franse Gemeenschap is het uitstroompercentage uit het beroep in de loop van de eerste vijf jaar tot wel twee keer groter bij diegenen die geen bekwaamheidsbewijs bezitten. Het aantal uitstromers met een bewijs ligt na vijf jaar bijna drie keer lager dan bij de groep zonder bewijs (20% 12 t.o.v. 60%) . Deze uitstroom is minder hoog in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan in de rest van de Franse Gemeenschap: de creatie van banen en de mobiliteit van meer ervaren onderwijzers naar de andere gewesten bieden voor nieuwe onderwijzers in de Brusselse instellingen nl. meer tewerkstellings- en stabiliseringsmogelijkheden. 9 Delvaux B., Desmarez P., op. cit. In 2012 heeft Actiris 2.845 werkaanbiedingen voor het basis- en secundair onderwijs ontvangen. In hetzelfde jaar loopt de reserve aan personen ingeschreven met een overeenstemmende beroepencode op tot 1.747. 11 Bewijzen waarmee personen die niet over de vereiste pedagogische bekwaamheidsbewijzen beschikken toch kunnen onderwijzen. 12 Delvaux B., Desmarez P., op. cit. 10 6 Binnen de Vlaamse Gemeenschap ruilt 42% van de onderwijzers jonger dan 30 jaar die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werken tijdens de eerste jaren van de uitoefening van hun beroep hun 13 instelling in voor één in een ander gewest. 18% verlaat de sector . 14 Bijgevolg lijkt een pedagogisch bekwaamheidsbewijs van groot belang om het beroep van onderwijzer uit te oefenen en te behouden. Loontrekkenden of werkzoekenden die reeds beroepservaring hebben in andere beroepen, bv. gespecialiseerd in “relaties tot anderen” (maatschappelijk werker, psycholoog, opvoeder enz.) zouden zich kunnen omscholen door gebruik te maken van de bestaande voorzieningen voor de erkenning van verworven competenties (EVC) of de Individuele Beroepsopleiding (IBO) voor onderwijzers naast de “klassieke” basisopleidingen. De tewerkstellingsconsulenten van Actiris zouden de werkzoekenden die niet over een bewijs beschikken, maar een interesse in het onderwijs tonen kunnen sensibiliseren om een aangepaste opleiding te volgen. 13 In Brussel rapport personeel 2012, Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. In het kader van de lopende hervorming van de bewijzen en functies is het bezit van een bewijs of voldoende geacht bewijs een basisvoorwaarde voor een benoeming. 14 7
© Copyright 2025 ExpyDoc