DE VROUWEN EN DE REVOLUTIES VAN DE 18DE EEUW I. Het

DE VROUWEN EN DE REVOLUTIES VAN DE 18DE EEUW
Eliane Gubin. Archiefcentrum voor vrouwengeschiedenis, Brussel
Een reeks revoluties verstoren grondig het laatste
kwart van de 18de eeuw. Aan de basis ligt de strijd
voor de rechten van de mens en tegen het vorstelijk absolutisme. Zij worden gevoerd in naam van de
volkssoevereiniteit en vormen een zeer belangrijk
scharniermoment dat het Ancien Regime afsluit en
de periode van de 19de-eeuwse natiestaten inluidt.
Welk aandeel hadden vrouwen in deze gebeurtenissen? Wat waren de gevolgen van deze omwentelingen voor hen? En welke herinnering is ervan
gebleven?
Foto Efrem Lukatsky, Onlusten op het Onafhankelijkheidsplein te Kiev,
februari 2014
I.
Het statuut van de vrouw tijdens het Ancien Regime
De maatschappij van het Ancien
Regime verschilt totaal van onze
moderne democratische samenlevingen; het is een andere wereld
en een andere cultuur. De samenleving functioneert als één geheel,
eenieder behoort tot een stand
(adel, geestelijkheid, Derde Stand).
De noties individu en individueel
recht zijn helemaal niet gekend.
De adel (zowel mannen als vrouwen)
werkt niet. Alleen de Derde Stand
Eugène Delacroix, De Vrijheid leidt het volk, 1830,
(98% van de Franse bevolking)
Louvre, Parijs
creëert economische rijkdom en
betaalt belastingen: koninklijke
heffingen, kerkelijke tienden en
herendiensten. Bovenop deze structurele ongelijkheden komen genderongelijkheden. Wat ook haar stand is, de situatie van de vrouw vertoont vaste patronen:
ze is ondergeschikt aan de man, ze is voorbestemd voor het huwelijk en het
moederschap. Binnen de Derde Stand worden vrouwen op de arbeidsmarkt
zwaar gediscrimineerd. Meer nog dan op het platteland is de arbeidsmarkt in
de steden gescheiden omdat de toegang er bepaald wordt door de gilden die
quasi allemaal louter uit mannen bestaan.
Hoewel de regelgeving voor vrouwen bijzonder strikt is, ging het er in de praktijk
in alle sociale klassen veel losser aan toe. Vrouwen proberen en slagen er
Jean-Baptiste Mallet, L’Amour au petit point, Vrouwen onder elkaar in een
salon: men drinkt thee, koffie of chocolade, met praat over koetjes en kalfjes,
Musée Cognacq-Jay, Parijs
ook in te ontsnappen aan de haard (huiselijke
opsluiting) en verwerven een plaats in het
publieke leven. Sommigen oefenen bestuursfuncties uit zoals keizerin of landvoogdes,
maar niet in Frankrijk waar de Salische wet
hen uitsluit. Vrouwen uit de gegoede kringen
krijgen toegang tot onderwijs en wetenschappelijke opleidingen. Anderen, vaak weduwen,
leiden grote boerderijen en in de steden zijn
ze vaak als echte zakenvrouwen actief in de
handel en het bankwezen. Religieuzen slagen erin de leiding te nemen van belangrijke
abdijen, die ze met ijzeren hand besturen. De
meeste vrouwen uit de Derde Stand vertegenwoordigen de grootste groep arbeidskrachten
en verdienen als winkelierster, handwerkster,
dienster of arbeidster beduidend minder dan
hun mannelijke collega’s.
Een light versie van de Verlichting voor vrouwen
In de 18de eeuw is het probleem van de gendergelijkheid niet nieuw. Reeds
in de Middeleeuwen gaf dit aanleiding tot de grote “vrouwenstrijd”, die in de
17de eeuw verder toenam en zich vooral toespitste op het onderwijs voor
meisjes; de vraag werd zelfs gesteld of meisjes en jongens dezelfde intelligentie hadden. De filosofie van de Verlichting die gekenmerkt wordt door haar
verlangen naar ratio en vrijheid van denken en die aan de basis lag van de
revolutionaire bewegingen, eigende zich alle
vroegere debatten hierover toe. De opvoeding
speelt een fundamentele rol in het vormen van
de nieuwe mens die de filosofen voor ogen
hadden. Deze vorming is enkel mogelijk wanneer
de moeders hiertoe de nodige opleiding krijgen.
Deze kwestie ligt ook aan de basis van alle
revolutionaire debatten.
Het debat over onderwijs sluit bijna naadloos
aanbij het debat over de rangorde van de
geslachten. Filosofen en wetenschappers
verdedigen de minderwaardigheid van vrouwen
en baseren zich hiervoor op de lichamelijke
verschillen. In zijn Filosofisch woordenboek
(1760-1764) stelt Voltaire dat “het niet verwonderlijk is dat in alle landen rekening houdend
met zijn kracht, de man de meester is over de
vrouw .
Louis-Michel van Loo (1707–1771)
Portret van Denis Diderot, 1767,
Louvre, Parijs
Zijn superioriteit situeert zich normaal zowel naar lichaam als naar geest” 1 .
De misogyne opvattingen van Rousseau zijn alom gekend en laten hem in zijn
Emile of Over de opvoeding (1762) pleiten voor de opvoeding van meisjes die
volledig toegespitst is op hun huishoudelijke taken. Intelligentie en vindingrijkheid gaan duidelijk niet samen met de vrouwelijke natuur en eerbaarheid. Uit
schrik hun vaste rollenpatroon te moeten opgeven,
onderschrijven vele vrouwen deze vrouwonvriendelijke theorieën.
Enkele verlichte mannen en vrouwen nemen wel
aanstoot aan dit discriminerend discours. In 1759
hekelt d’Alembert “de slavernij en de vernederende
positie waarin wij vrouwen hebben gebracht”. Op
zijn beurt verzet Diderot zich in 1772 in zijn Over
Vrouwen tegen de manier waarop vrouwen steeds
zijn behandeld. “In alle contreien heeft de wreedheid van burgerlijke wetten zich verenigd met de
Louis-Ami Arlaud-Jurine, Portret van
wreedheid van de natuur. Vrouwen worden als onMadame de Staël, c. 1805
nozele kinderen behandeld”. Waar het op aankomt
The Wallace Collection, Londen
in deze debatten is niet zozeer de vraag naar gelijke rechten maar eerder de verhoudingen tussen
mannen en vrouwen in de samenleving en binnen
het huwelijk. Zoals Madame de Coicy onderlijnt in haar De Vrouwen zoals
het hoort hen te beschouwen (1785) “situeert het grote verschil zich
in de voortplantingsorganen, wat niets te maken heeft met de verstandhouding” 2 . Sommige mannen en vrouwen die het dictaat van het lichaam
en het biologisch determinisme afwijzen en zich baseren op de vele voorbeelden van belangrijke vrouwen, beklemtonen de intellectuele gelijkenissen
tussen mannen en vrouwen. Hieruit leiden ze ook gelijke rechten af inzake
onderwijs, burgerschap, politiek leiderschap en toegang tot alle publieke
domeinen (werk, kunsten en wetenschappen). Verschillende onder hen
zullen een centrale rol spelen tijdens de Franse Revolutie zoals Olympe
de Gouges, Germaine de Staël, Fanny de Beauharnais of de markies de
Condorcet en zijn echtgenote, Sophie de Grouchy.
Op het einde van de 18de eeuw barst de “vrouwenstrijd” in volle hevigheid
los. De pleitbezorgers van de vrouw in haar rol als echtgenote en moeder
zullen het moeten opnemen tegen de argumenten van zij die uitgaan van
een grotere gelijkheid en vrijheid. De posities radicaliseren naarmate revolutionaire onlusten de rangorde meer in vraag stellen en de hoop op een
vrijere en meer egalitaire samenleving toeneemt.
1
Geciteerd door Eliane VIENNOT (dir.) met medewerking van Nicole PELLEGRIN, Revisiter
la ”querelle des femmes”: iscours sur l’égalité/l’inégalité des sexes, de 1750 aux lendemains
de la Révolution, Saint-Etienne, Publications de l’Université de Saint-Etienne, 2012, p. 63.
2
Ibidem, p. 88.
II.
De tijd van de revoluties
Op het einde van de 18de eeuw hebben de ideeën van de Verlichting zich
verspreid over gans Europa en zelfs voorbij de Atlantische Oceaan waardoor
een soort “internationale van protest”ontstaat. Dit fenomeen wordt versterkt
door de diaspora van intellectuelen die de nieuwe ideeën uitdragen en politieke
en sociale veranderingen inspireren. De Franse Revolutie - de meest bloedige
en meest radicale - wordt hét symbool geworden en krijgt de meeste aandacht.
Maar ook in andere landen breken opstanden uit. Hoewel de resultaten nogal
verschillen, zijn er toch gelijkenissen zoals gezamenlijke politieke organisatie
vormen, dezelfde basisbegrippen zoals mensenrechten, volkssoevereiniteit,
een geschreven grondwet en de scheiding der machten. De individuele rechten,
eigen aan de menselijke natuur, komen in conflict met de
collectieve rechten van het Ancien Regime. Het koninklijke
absolutisme staat ter discussie. Er wordt gepleit voor de
overdracht van de koninklijke macht naar het soevereine
volk. Deze ideeën circuleren en voeden een sterker wordende publieke opinie, de spreekbuis van de nieuwe nationale
aspiraties. Pogingen tot hervorming in functie van een beter
en rechtvaardiger leven volgen elkaar op; projecten inzake
opvoeding en burgerrechten komen tot stand.
Philip Dawe, Edenton Tea Party, karikatuur, 1775
British Museum, Londen
Het startsein wordt gegeven door de Amerikaanse kolonies in de jaren 1760. Zij worden gevolgd door de Verenigde
Provinciën (het huidige Nederland) waar de Patriotten vanaf
1783 in opstand komen tegen het autoritaire regime van de
stadhouder Willem V. In Ierland breken vanaf 1778 onlusten
uit en de patriotten - bezield door de Amerikaanse overwinning - verwerven er de wettelijke onafhankelijk van het
Parlement te Dublin (1783). Wanneer de Franse Revolutie in
1789 uitbreekt, krijgt ze onmiddellijk weerklank in het prinsbisdom Luik. In de Oostenrijkse Zuidelijke Nederlanden groeit
sinds 1787 heftig verzet tegen het verlicht despotisme van
Jozef II. Protestbewegingen volgen elkaar op wanneer de
Franse Republiek start met de inlijving van zuster-republieken. Voor sommige historici vindt de revolutionaire beweging
haar definitief eindpunt in ‘de lente van de volkeren’ in 1848.
De Amerikaanse Revolutie :
de opbouw van het ‘republikeinse moederschap’
Hoewel gestart in een totaal andere context dan de revoluties die erop volgen,
vormt de Onafhankelijkheidsoorlog van de Amerikaanse kolonies een ijkpunt.
Bij de aanvang spelen niet de Rechten van de Mens maar wel de economische
belangen van de kolonisten. Toch eindigt deze oorlog op 12 juni 1776 met de
Verklaring van rechten die de revolte tegen een onrechtmatig regime legitimeren. Dit eerste succes - geïnspireerd door de ideeën van de Verlichting - vindt
veel weerklank op het Europese continent.
Vanaf het begin van de jaren 1760 neemt de ontevredenheid over het fiscaal beleid
dat bepaald wordt door Engeland onverminderd toe en groeit het bewustzijn bij de
bevolking dat zij het recht heeft om te revolteren tegen willekeur. (Geen belastingen
zonder vertegenwoordiging). ‘Het sociaal contract’ gaat via het aanvaarden
van belastingen.
Deelname van vrouwen aan de revolutie
Zoals de tegenstand van de Amerikaanse kolonisten aanvankelijk uit economische
maatregelen (boycot…) bestaat, veroorzaakt de revolutie een maximale betrokkenheid van de vrouwen. Het succes wordt zelf in grote mate door hen bepaald.
Inderdaad, de boycot van Engelse goederen die de mannen hadden beslist, kan
enkel gerealiseerd worden met de hulp van de vrouwen: zij consumeren, drijven
handel en produceren. Samen met de mannen gaan de vrouwen akkoord met het
boycotten van de Engelse import vanaf 1768 en passen
ze de volgende strategie toe: kopen, verbruiken en
eigen Amerikaanse producten aanmaken. Op vraag van
Penelope Backer (1728-1796) gaan 51 vrouwen in 1774
het engagement aan om Britse goederen te boycotten
onder het motto “ De Britten zullen weten wie we zijn ”!
Deze uitsluitend vrouwelijke manifestatie gekend onder
de naam “De Edenton Ladies’ Tea Party” werd beschouwd
als een belangrijk momentum in het verzet. Op hun beurt
komen de “Daughters of Liberty” samen om te spinnen,
te weven en om kledij te maken. Deze huiselijke mobilisatie
wordt gezien als een zeer gewaardeerde daad van
patriottisme en het spinnewiel wordt hét symbool van
het vrouwelijk verzet.
Anderen proberen ook met de pen de publieke opinie
te beïnvloeden, ze publiceren patriottische gedichten.
Wanneer rebellie revolutie wordt en de oorlog uitbreekt
met Engeland, spreken de vrouwen de mannen moed
N.Currier, Molly Pritcher, « the heroïne of Monmouth», lithografie
in voor de strijd en gaan ze de boerderijen in hun plaats
Bibliotheek van het Congres, Washington
runnen. In de steden nemen vrouwen deel aan publieke
manifestaties en lopen ze mee in de lijkstoet voor slachtoffers van het Britse geweld. In vele staten richten ze
netwerken op om fondsen op te halen voor het leger; enkele vrouwen onderscheiden
zich met daden van heldenmoed, zoals Molly Pritcher (“De heldin van Mommouth”)
die zelf meestrijdt of de zestienjarige Sybil Ludington die bijna 50 km te paard aflegt
om de opstandelingen te verwittigen van de komst van de Engelse troepen. Haar
daad van heldenmoed wordt herdacht met een imposant ruiterstandbeeld dat in
1961 in New York werd opgericht.
Ook de problemen van het dagdagelijks overleven mobiliseren de vrouwen;
zij schrikken er niet voor terug om regeringsgezinde handelaren te overvallen of opkopers te viseren die levensmiddelen stockeren om de prijzen de
hoogte in te jagen.
Benjamin Blythe, Portret van
Abigaïl Adams, ca. 1766,
Massachusetts Historical Society
Sommigen hebben politiek inzicht, weten wat er op het spel staat en
proberen beslissingen te beïnvloeden. Abigaïl Adams, geboren Smith
(1744-1818) echtgenote van de tweede president van de Verenigde Staten
John Adams (1735-1826) en moeder van de zesde president, John Quincy
Adams (1767-1848) volgde de politiek en de beleidsvoering gedurende de
ganse carrière van haar echtgenoot. In haar overvloedige correspondentie
wordt duidelijk hoe zij haar man beïnvloedde maar daarom niet uitsluitend
op het vlak van gelijkheid tussen man en vrouw. In een brief van 31 maart
1776, toen er gedebatteerd werd over de Verklaring van de Rechten, spoort
ze haar man aan - zij het tevergeefs - om de zaak van de vrouwen te
bepleiten en hiertoe beroept ze zich op de argumenten van de opstandelingen:
“In het nieuwe wetboek… hoop ik dat u de dames niet vergeet… Wees hierbij genereuzer en positiever dan uw voorgangers. Geef de echtgenoten geen ongebreidelde macht. Herinner u dat alle mannen tirannen zouden zijn indien ze konden… Indien men geen speciale aandacht heeft voor vrouwen, hebben wij vrouwen beslist te revolteren en wij achten ons niet gebonden door wetten waarover wij niet konden stemmen of waarbij wij niet vertegenwoordigd waren” 3 .
Een medestandster was Mercy Otis Warren (1728-1814), auteur van
verschillende theaterstukken en historische verslagen over de revolutie
en tevens echtgenote van een invloedrijk politicus. Beide dames maakten
van hun huis een plaats waar de leiders van de revolutie samenkwamen.
De historiografie vermeldt weinig vrouwelijke figuren in de rangen van
de regeringsgezinden. Wel is sprake van vrouwen die ervan verdacht
worden te werken als tussenpersonen en inlichtingen te verzamelen zoals
Ann Bates (1761-1839) een onderwijzeres uit Philadelphia die spioneerde
voor de Engelsen. Vrouwelijke slaven lieten dan weer zo goed als geen
geschriften na, met uitzondering van Phillis Wetley die kort voor de revolutie vrijkwam en politiek getinte gedichten schreef. Vele slaven waren
nochtans aanhangers van de regeringsgezinden omdat ze hoopten dat
de Engelsen meer kans op vrijlating boden.
3 in B. MILLSTEIN & J . BODIN (eds) , We, The American Women.
A Documentary History, Chicago, 1977, p. 38-39).
De verworvenheden voor de vrouwen
Alles samen genomen, is het bilan van de
Onafhankelijkheidsoorlog voor vrouwen,
eerder mager te noemen. De grote toename
van vrouwenverenigingen in functie van de
huiselijke steun aan de revolutie bracht de
politiek binnenshuis. Vrouwen hoopten zich
verder te kunnen inzetten voor het algemeen
belang. Het aloude familiaal systeem bleef
bestaan en maakte de vrouw ondergeschikt
aan haar man. Wel liberaliseren vele staten
de echtscheiding en schaffen het eerstgeboorterecht voor erfenissen af. Maar het
zelfbeschikkingsrecht dat vrouwen verwerVincent Dacquino, Sibyl Ludington
ven dank zij de revolutionaire gebeurtenissen
New York Archives, 2007
en in het bijzonder hun “herboren” proteststem vertalen zich in eerder dubbelzinnige
verworvenheden. De complementariteit
van de taken tussen man en vrouw wordt versterkt; de vrouwelijke identiteit die
tot stand komt, accentueert vooral de rol van moeder en opvoedster (wat toch
positief is voor de opvoeding van meisjes). Maar het volle vrouwelijke burgerschap
blijft steken in de notie van ‘het republikeins moederschap’ (republican motherhood) en het stemrecht blijft een exclusief mannelijke aangelegenheid.
Deze strikte taakverdeling verbaast een man als Alexis de Tocqueville erg.
Hij ziet haar zelfs als één van de verklaringen van groei en welvaart!
“In de Verenigde Staten eist de publieke opinie van de vrouwen
dat zij zich opsluiten in de huiselijke kring en zich uitsluitend met
hun huishoudelijke verplichtingen bezig houden. Amerika is het
land in de wereld waar men nauwgezet de taken van man en vrouw heeft verdeeld, waar beide geslachten gelijke tred houden, maar
ze gaan ieder een eigen richting uit. U ziet er geen Amerikaanse
vrouwen externe zaken van de familie beredderen, handel drijven
noch de politieke arena betreden…. De Amerikanen geloven niet
dat man en vrouw het recht en de plicht hebben om dezelfde dingen
te doen, maar ze hebben eenzelfde respect voor de rol van beiden.
Zij beschouwen beide geslachten als evenwaardig, zij het elk met
een specifieke lotsbestemming…Hoewel de vrouw in de Verenigde Staten haar huiselijke kring zo goed als nooit verlaat en ze in verschillende opzichten erg afhankelijk is, wordt haar sociale positie nergens hoger geacht.” (A. de Tocqueville, Over de democratie in Amerika.1835).
De Franse Revolutie, moeilijke jaren voor de vrouwen
De Franse Revolutie vormt geen uitzondering: zij vindt plaats binnen een
algemene protestbeweging maar wordt al vlug een symbool omdat Frankrijk
het epicentrum is van de ideeën die de val van het Ancien Regime hebben
voorbereid. Daarenboven onderscheidt de Franse Revolutie zich van alle
andere bewegingen omdat de koninklijke macht er brutaal wordt overgedragen
aan het volk dat als heilig en souverein wordt beschouwd, en omdat het volk
zich als missie oplegt de vrijheid uit te dragen naar de andere naties. Ook de
gewelddadigheid en de interne bloedige afrekeningen vallen op. De revolutie
stelt zich niet alleen tot doel te wijzigen, ze wil het sociale en politieke weefsel
helemaal wegvegen en van onder tot boven terug opbouwen, ook al leidt dit
tot een burgeroorlog. In deze grote omwenteling waar de verwachtingen hoog
gespannen zijn, tekent zich voor de Franse vrouwen alles af, vooral tussen
1789 en 1795.
De revolutionaire vrouwen
Vanaf de eerste uren van de Revolutie
zijn de volksvrouwen het talrijkst
en vooral ook het meest zichtbaar;
zij gaan de straat op, zijn aanwezig
op markten en openbare plaatsen en
zij nemen deel aan de rellen. Hun houding
heeft niets verwonderlijks: zij ligt volledig
in de lijn van de vele acties tegen de
stijgende voedselprijzen, tegen de
belastingen en het systeem van de
Jean-Baptiste Lesueur, Patriottische vrouwenclub, 1793, Musée Carnavalet, Parijs
herendiensten tijdens het Ancien Regime. De vrouwen nemen steeds het voortouw.
Zij geven meestal het sein tot revolte, hitsen de mannen op en zetten hen aan tot
geweld; soms gaan ze voor en nemen ze de leiding.
De gerechtelijke archieven vermelden vele arrestaties van vrouwen, sommige
als echte “rebellenleidsters”, die vaak streng veroordeeld worden. Het is dus
bijna vanzelfsprekend dat vrouwen tussenkomen tijdens de eerste dagen van
de revolutie - maar wat echter nieuw is, zijn de onderliggende politieke accenten
die getuigen van een bewustzijn dat hun traditionele rol van leveranciers van
levensmiddelen overstijgt. Zij eisen brood maar terzelfder tijd komen andere
verlangens naar boven: naar een beter leven, naar verandering, wat zich al
snel onder de eerder vage term “burgerschap” uit.
Hoe valt deze vrouwelijke bewustwording van de politieke dimensie van
de gebeurtenissen uit te leggen? Het is moeilijk in te schatten in welke
mate vrouwvriendelijke teksten hebben kunnen circuleren onder een
bevolking waar het analfabetisme terugloopt. Verschillende vlugschriften
worden verspreid over de hervorming van het huwelijk waarbij de macht
van de echtgenoot onverzoenbaar wordt geacht met het vrijheidsprincipe. Andere geschriften snijden meer politieke thema’s aan, zoals het
werk van Madame de Coicy 4 (17?-1841) die vanaf 1789 reageert door
de vrouwelijke afwezigheid in de ‘Cahiers de doléances’ van de Derde
Stand aan te klagen. In een pamflet getiteld “Antwoord van de vrouwen
van Parijs aan de Cahier van de meest talrijke Stand in het Koninkrijk.
Vraag van de vrouwen aan de Staten-Generaal door de schrijfster van
“De vrouwen zoals het hoort ze te zien…” laat zij zich verontwaardigd uit
over wat de vrouwen is aangedaan en wil zij hen bevrijden van de “schandelijke en weerzinwekkende nutteloosheid van hun bestaan “ (blz 3).
Wat zij vooral aanklaagt is de hypocrisie: de tegenstelling tussen hun
onderliggende invloed en het totale gebrek aan publieke erkenning. Voor
vrouwen eist zij op alle terreinen, inbegrepen politiek en landsverdediging,
het recht op onderscheidingen. Alleen onderscheidingen houden publieke
erkenning in voor hun daden (blz 14).
Andere verzoekschriften verschijnen met de vraag meisjes toe te laten in
het onderwijs en betere zorgen te verlenen aan kraamvrouwen. (Petitie
van de vrouwen van de Derde Stand aan de koning, 1 januari 1789). In de
Cahier van klachten en verzoekschriften van de vrouwen door Madame
B*** B*** (1789, Land van Caux) vraagt de auteur voor vrouwen toegang tot de Staten-Generaal en ze baseert zich hiervoor op het principe
van politieke vertegenwoordiging: indien een edelman geen niet-adellijke
man mag vertegenwoordigen dan mag omgekeerd ook een man zijn
vrouw niet vertegenwoordigen. Zo verschijnen van 1789 tot 1791 protestschriften, waarvan het onmogelijk is uit te maken of het om pastiches of
echte geschriften van vrouwen gaat.
4
Les femmes comme il convient de les voir ou apperçu de ce que les femmes ont été,
de ce qu’elles sont ou de ce qu’elles pourraient être, Bacot, Londres-Paris, 1785.
Rellen ontketenen en leiden
In oktober 1789 nemen vrouwen uit het volk volop deel aan de revolutie.
Op 5 oktober trekken enkele duizenden vrouwen gewapend met pieken
en messen en zelfs met een kanon achter zich naar Versailles om brood
aan de koning te vragen. Maar dat niet alleen. Met de spanning die er
heerst, loopt ook het gerucht dat de koning, die weigert de Verklaring van
de rechten van de mens en de burger te ondertekenen, tegen de revolutie
zou samenspannen. De vrouwen vragen niet alleen brood maar eisen ook
dat de nationale garde het Regiment van Vlaanderen dat instaat voor de
veiligheid van de koning, zou vervangen. Ze brengen de koninklijke familie
terug naar Parijs. In het verder verloop van de revolutie worden deze
dagen beschouwd als fundamenteel. Michelet die het niet bepaald opneemt voor vrouwen, wijdt er een lang hoofdstuk aan en vat hun belang
als volgt samen: “De mannen hebben de Bastille, de koninklijke gevangenis, bestormd en de vrouwen hebben het koninkrijk zelf genomen en
hebben het aan Parijs, m.a.w. aan de revolutie gegeven” 5 .
De vrouwen nemen voorts actief deel aan de Commune van 1792 en
de plundering van de Tuilerieën. (10 augustus). Sommige vrouwen onderscheiden zich in de gevechten en krijgen als eerbetoon de burgerlijke
kroon : Théroigne de Méricourt, Louise Reine Audu en Claire Lacombe.
Ook bij de gebeurtenissen van april en mei 1795, die het einde van de
Parijse sansculotten inluiden, zijn vrouwen aanwezig.
Pierre-Etienne Lesueur, De voorhoede van vrouwen die naar Versailles trekken, ca. 1789, verzameling BNF, Parijs
Sinds 1789 is de bijdrage van vrouwen zowel aan de grote volksopstanden
als aan verscheidene schermutselingen niet verminderd, over hun gewelddadigheden wordt zelfs meer en meer gefantaseerd; wat de mannen
zorgen gaat baren. Op 23 mei 1795 stelt de Conventie er definitief een
eind aan : een decreet verbiedt voortaan elke publieke samenscholing
van meer dan vijf vrouwen, op straffe van aanhouding.
5
J. MICHELET, Les femmes de la révolution, t. I, Chap. V, Paris, 2e ed., 1855, p. 26.
Aanspraak maken op politieke rechten
Etta Palm d’Aelders, fotocollectie
Rijksvoorlichtingsdienst, Nederland
Naast de manifestaties, geven vrouwen ook openlijk
aan belangstelling te hebben voor politiek. Stelselmatig
zijn ze te Parijs aanwezig op de tribunes bij de zittingen
van de Nationale Vergadering. Door hun aanwezigheid,
hun geroep of hun applaus willen ze controle krijgen en
aldus wegen op de wetgeving. Zij schoppen keet, zetten
hun mening letterlijk kracht bij, schreeuwen de vertegenwoordigers van het volk toe, uiten beledigingen en vatten post bij de ingang van de Conventie om de toegang
onder controle te krijgen… De 20ste mei worden ze op
verzoek van de voorzitter en per decreet hardhandig
van de tribunes verdreven, zelfs hun stilzwijgende
aanwezigheid wordt niet langer geduld.
Vrouwen zijn ook aanwezig in revolutionaire clubs,
hetzij op de tribunes, hetzij als leden wanneer de
clubs gemengd zijn. Zij stichten ook eigen exclusieve
vrouwenclubs. Van 1790 tot 1793 telt men er in Parijs en daarbuiten 56.
Eén van de eerste is de Maatschappij van de Vriendinnen van de Waarheid,
te Parijs gesticht op 23 maart 1791 door Etta Palm d’Aelders, een Hollandse,
die liefdadige en educatieve activiteiten combineert met politieke eisen. Palm
d’Aelders wordt bovendien beschouwd als één van de zeldzame “theoretici”
van de gelijkheid tussen man en vrouw, wat ze uiteenzet in geschriften en
in publieke toespraken. Op 1 april 1792 is ze woordvoerster van een groep
vrouwen in de Nationale Vergadering om er “de slechter wordende toestand
van de politieke rechten van vrouwen“ aan te klagen en “de volle uitoefening van hun natuurlijke rechten” te bepleiten.
Deze mengeling van filantropische, educatieve
en politieke activiteiten is bijna in elke vrouwelijke
club terug te vinden en soms is het moeilijk om
een onderscheid te maken tussen hun geestdrift
voor het nieuwe regime en hun wens om hun rol
als echtgenote en moeder, die in hun ogen hun
aanspraak op “burgerschap” verrechtvaardigt, te
verheerlijken.
Pierre-Etienne Lesueur, Jakobijnse breisters, 1793,
Musée Carnavalet, Parijs
Al vlug worden de politieke rechten van vrouwen
betwist : in 1789 lijkt het evident dat de verkiezingen van december zonder hen plaatsvinden. De
grondwet van 1791 ontwijkt het probleem door
vrouwen te beschouwen als “passieve” burgers
(waardoor ook een deel van de mannen wordt
uitgesloten). Afgevaardigden die zich positief
uitspreken over meer gelijkheid tussen man en
vrouw zijn eerder uitzonderingen. Op twee momenten, in 1790 en 1791, verdedigt de markies
de Condorcet (1743-1794) als afgevaadigde van
de Grondwetgevende Vergadering en later als lid
van de Conventie de rechten van vrouwen.
Voor hen is het duidelijk dat hun ondergeschiktheid niet van nature veroorzaakt
wordt maar te wijten is aan hun gebrekkige opvoeding.
“ Het is niet de natuur, het is de opvoeding, het is het sociale bestaan
dat dit onderscheid veroorzaakt[..] het is dus onrechtvaardig om vrouwen de
uitoefening van hun natuurlijke rechten langer te blijven ontzeggen, door beweegredenen aan te halen die er slechts zijn om ze geen gebruik te laten maken
van deze rechten” 6 . Bijgevolg voorziet hij een gemengde opvoeding die gelijk
is voor jongens en meisjes. (Vijf verhandelingen over het openbaar onderwijs,
1791). Daarenboven aarzelt hij niet om de totale gelijkheid tussen beide seksen
te bevestigen op basis van het mens-zijn : “Gezien het feit dat vrouwen gelijke
kwaliteiten [met de mannen] hebben, hebben ze noodzakelijkerwijze ook gelijke
rechten. Ofwel heeft elk menselijk individu geen echte rechten of hebben allen dezelfde rechten en diegene die stemt tegen het recht
van de andere heeft bijgevolg zelf afstand gedaan van zijn
rechten [… ]. Het is zeer moeilijk te bewijzen dat vrouwen
niet in staat zijn hun burgerrechten uit te oefenen. Waarom
zouden wezens die blootgesteld zijn aan zwangerschappen
en andere tijdelijke ongesteldheden, geen aanspraak kunnen
maken op rechten waarvan men nooit had gedacht ze te
ontnemen aan mensen die elke winter een druipneus hebben of makkelijk verkouden raken?” (Over de toelating van
vrouwen…op. cit.)
Maar met zijn eisen staat hij alleen en hij komt er ook niet
toe ze systematisch te gaan verdedigen in het halfrond van
de volksvergaderingen.
Olympe de Gouges, Verklaring van de
rechten van de vrouw en de burgeres,
1791
Olympe de Gouges reageert heftig wanneer aan vrouwen
politieke rechten ontzegd worden. Ze publiceert tijdens de
grondwettelijke debatten van 1791 een Verklaring van de
rechten van de vrouw en burgeres (september 1791). Hierin
bakent ze punt voor punt de Verklaring van de rechten van
de mens van 1789 af en maakt ze indruk met de meest gewaagde en meest geslaagde tekst van die tijd.
De normen zijn duidelijk, maar de toepassingen blijven evenwel uit. Serge Aberdam 7
vestigde de aandacht op de deelname van vrouwen aan de verkiezingsbijeenkomsten in sommige Franse regio’s.
6
CONDORCET, «Sur l’admission des femmes au droit de cité », 3 juillet 1790, Œuvres
complètes,t. 10, Paris, Didot, 1847, p. 122.
7
S. ABERDAM, L’élargissement du droit de vote entre 1792 et 1795 au-travers du dénombrement du comité de division et des votes populaires sur les Constitutions de 1793 et 1795,
Les Presses universitaires du Septentrion, 2004.
De lijsten vertonen drie kolommen: mannen, vrouwen en kinderen. Maar in
de kolom van de mannen zijn de weduwen die familiehoofd zijn, opgenomen;
en in de kolom van de vrouwen staat het mannelijk huispersoneel vermeld;
een erfenis van het Ancien Regime. Politieke rechten blijven in de eerste
plaats gelieerd aan eigendom, alvorens ze uitgebreid worden naar sekse 8.
De debatten over de nieuwe grondwet van 1793 maken het stemrecht
definitief voor mannen. De afgevaardigde Pierre Guyomar, een vriend van
Condorcet, presenteert hierbij in de zitting van 29 april 1793 De Partizaan
van de politieke gelijkheid onder individuen, een geschrift dat een vurig pleidooi is voor stemrecht voor vrouwen als wezens die behoren tot het menselijke ras: “In een democratie (…) vormen man en vrouw een eenheid. Dat wil
zeggen deel van het staatsgezag”. Hen ervan uitsluiten betekent er verschoppelingen van de republiek van maken”: “Ik besluit dat de superioriteit die de
mannen voorwenden door de vrouwen uit te sluiten zowel de rechtspraak als
het staatsgezag schaadt… Is de vrouw dan wel verplicht te gehoorzamen aan
wetten waaraan zij noch direct noch indirect heeft bijgedragen?... Ik beweer
dat de ene helft van de individuen het recht niet heeft om de andere helft
van de samenleving het recht te blijven ontzeggen om
een stem uit te brengen“. Deze vurige verdediging eindigde
uiteindelijk zonder veel omhaal onderaan in de archiefdozen
van het parlement… De grondwet van 1793 (die nooit werd
toegepast) beperkt het algemeen stemrecht tot de mannen.
Het dragen van wapens eisen
Hoewel vrouwen geen stemrecht hebben, blijven ze zichzelf zien en zich voordoen als burgeressen. Ze hopen deze
zelfuitgeroepen status te laten erkennen door het andere
attribuut van de burger – het recht op het dragen van
wapens – te bekomen. Pauline Léon (1768-1838) 9 ,
de dochter van een Parijse chocoladefabrikant, die sinds
1789 actief deelneemt aan de revolutionaire onlusten, legt
op 6 maart 1792 aan de wetgevende vergadering een petitie
voor die door 300 vrouwen is ondertekend om het recht op
het dragen van een wapen te bekomen en om een nationale
garde van vrouwen op te richten. “Wij zijn burgeressen”
Charles Devrits, Portret van Théroigne de méricourt,
beweert ze en bijgevolg vraagt ze “de toelating om pieken,
1845, Musée Carnavalet, Parijs
pistolen en sabels te mogen aanschaffen (zelfs geweren
voor die vrouwen die daartoe de kracht hebben om ze te
kunnen gebruiken)“. Het is duidelijk dat de erkenning van het
burgerschap hier op het spel staat: de afgevaardigden laten zich niet inpakken
en ook al loven ze de moed van de vrouwen, ze wijzen de vraag af in naam
van de natuur die “de vrouwen niet heeft voorbestemd om te doden;
8
HEUER, J. et VERJUS, A., « L’invention de la sphère domestique au sortir de la révolution »,
Annales historiques de la révolution française, 2002/ 327, p. 1-28.
9
C. GUILLON, « Pauline Léon, une républicaine révolutionnaire », Annales historiques de la
révolution française, 344/2006, p. 147-159.
hun delicate handen zijn trouwens niet gemaakt noch om ijzer te bewerken, noch
om moorddadige pieken te hanteren.” Vervolgens gaat de vergadering over tot de orde
van de dag.
Op 25 maart 1792 onderneemt Théroigne de Méricourt een nieuwe poging en roept ze
de vrouwen openlijk op om zich te organiseren in amazonegroepen. Hiermee verwijst ze
duidelijk naar de politieke gelijkheid tussen man en vrouw. Nog later, in juli, petitioneren
80 “vrije vrouwen” in dezelfde zin. De Dames Burgeressen van Marseille vormen hun eigen
militie geleid door de echtgenotes van de officieren van de nationale garde. De vele eisen
om wapens te kunnen dragen nemen nog toe onder de druk van het “bedreigde vaderland”
(juli 1792). Buiten de hoofdstad worden aldus 154 legioenen van amazones opgericht.
Wanneer in mei 1793 de Republikeinse revolutionaire vrouwen hun eigen club - de Republikeinse Revolutionaire Burgeressen - creëren onder leiding van Pauline Léon en later Claire
Lacombe, wordt de bewapening ingeschreven als eerste punt van hun reglement.
Opeenvolgende pogingen om de toegang voor vrouwen tot het leger te institutionaliseren
mislukken. Vrouwenclubs worden zelfs verboden.
«Partiottische tucht » revolutionaire vrouwen geven religieuzen er van langs, prent, ca.1791, verzameling BNF, Parijs
Uiteindelijk gaan de deuren tot het politieke burgerschap voor vrouwen onherroepelijk dicht. Nochtans hebben sommige vrouwen gestreden in de
revolutionaire legers (minstens een klein honderdtal) en zelfs indien het voorbeeld van de zusters Fernig, adjudanten van generaal Dumouriez, heel bekend
is gebleven, geven de archieven nog vele namen van strijdende vrouwen die zelf
een bevordering, een onderscheiding of een toelage verwerven.
Radicaliseren : de Club van de Republikeinse
Revolutionaire Burgeressen
Na de terechtstelling van Lodewijk XVI radicaliseert de
revolutie te Parijs. Gematigde fracties willen het geweld
stoppen terwijl de extremisten precies het geweld willen
aanhouden. De zeer fanatieke Republikeinse vrouwen
vormen de vrouwelijke tegenhanger van de sansculottenbeweging en benaderen de genaamde “Razenden”.
Hun club die in mei 1793 wordt gesticht, neemt vooral
opkopers, “verdachten” en Girondijnen in het vizier. Zij
zijn het, die Théroigne de Méricourt als onvaderlandslievend afschilderen en haar in het openbaar geselen
op 15 mei 1793. Soortgelijke strafexpedities ook gericht
tegen religieuzen volgen het zogenaamde “patriottische
pak slaag”. De Republikeinse Revolutionaire Burgeressen
nemen actief deel aan de opstanden van 31 mei en 2 juni
, die leiden tot de aanhouding en de terechtstelling van
de Girondijnen (waaronder ook Madame Roland). Na de
moord op Marat door Charlotte Corday op 13 juli 1793,
organiseren zij de cultus van de martelaar.
Vrouwelijke sansculotte, prent ca.1789,
verzameling BNF, Parijs
Naarmate hun radicalisering toeneemt, krijgt het antifeminisme bij de gematigden meer en meer vorm. Een
relletje rond het verplicht dragen van de rode muts,
waarbij de Republikeinse Revolutionaire Burgeressen
tegenover de volksvrouwen komen te staan, is voor de Commissie van de Nationale Veiligheid het voorwendsel om hen in diskrediet te brengen. Gepercipieerd
als “vrouwelijke grenadiers” worden de Republikeinse Revolutionaire Burgeressen beschouwd als oncontroleerbare furies, die een gevaar betekenen voor de
republiek. Op voorstel van de Jacobijnse afgevaardigde Jean-Pierre-André Amar,
beslist de Conventie hun club te sluiten. Meer nog, het decreet van 30 oktober
1793 breidt dit verbod uit naar alle vrouwelijke verenigingen met als verklaring
dat vrouwen geen politieke rechten mogen uitoefenen. De scheiding tussen de
seksen wordt opnieuw nadrukkelijk bevestigd en als noodzakelijk gezien voor de
samenleving en voor het behoud van de openbare orde – zoals afgevaardigde
Amar niet duidelijker kon formuleren:
“De persoonlijke taken waartoe vrouwen van nature uit gehouden
zijn, komen voort uit de algemene orde van wat er is tussen man en vrouw. Van elk geslacht worden taken verwacht die er eigen aan zijn; dit is bepaald binnen grenzen die niet overschreden kunnen worden; want de natuur, die de man grenzen heeft opgelegd, overheerst en staat boven elke wet”. Zijn conclusie is ondubbelzinnig:
“Wij geloven dat een vrouw haar familie
niet mag verlaten om zich te moeien met aangelegenheden van de regering […] Wij geloven dus - en zon-
der twijfel zijn jullie dezelfde mening toegedaan - dat het voor vrouwen onmogelijk is om politieke rechten uit te oefenen” 10 .
Tweemaal, in 1793 en in 1795, uit de Conventie
haar vrees over het activisme van de vrouwen
en tweemaal, in 1793 en 1795, sluit ze hen definitief uit van het politieke openbare leven.
Mme Gustave Demoulin, De Girondijnen bij Mme Roland,
Les Françaises illustres 1889, p.222, verzameling BNF, Parijs
Salons en liberale clubs
De steun van de gegoede en gecultiveerde vrouwen aan
de revolutie en aan de republiek, die weliswaar minder in het
oog springt dan bij de lagere klassen, is er niet minder om. Tot
aan hun sluiting in oktober 1793, worden de liberale salons en
clubs gerund en bezield door vrouwen die hun politieke ideeën
ongegeneerd verwoorden. Zij dragen bij tot het creëren van
revolutionaire omgangsvormen die teruggaan op vroegere
praktijken die de verspreiding van de verlichte ideeën mogelijk
maakten. Deze clubs zijn de hoge cenakels waar de revolutionaire
leiders samenkomen en debatteren over de nieuwe politieke en
maatschappelijke orde en over de te volgen strategieën. Madame
de Lameth, Madame de Fonteroy (Thérésa Cabarrus, de toekomstige
Madame Tallien), Sophie de Condorcet, Madame Helvétius, en Madame
Roland en nog vele anderen; allen hielden zij salons die erg in trek waren
waar intellectueel en politiek op hoog niveau werd gereflecteerd.
Olympe de Gouges las er verschillendevan haar theaterstukken voor.
10
Le Moniteur universel, t. 18, nr 40, p. 164.
Deze vrouwen stelden hun fortuin en hun netwerk ten dienste van
de revolutie. Bewijzen van hun politiek activisme zijn terug te vinden
in getuigenverhoren van de politie, minuten van processen en in diplomatieke correspondentie. Vaak staan ze dicht bij de Girondijnen en
worden ze niet gespaard door de repressie. In 1793 worden Madame
de Lameth en de toekomstige Madame Tallien gearresteerd en gevangen
gezet met nog andere vrouwen; Manon Roland bekoopt haar toewijding
aan de Girondijnse zaak met haar leven. Vijf dagen na Olympe de Gouges,
sterft zij onder de guillotine op 8 november 1793, veroordeeld voor verraad
tegen het Jacobijnse centralisme maar ook wegens het “niet naleven van
de vrouwelijke deugden”.
Met uitzondering van Charlotte Corday die Marat vermoordde omdat
ze hem beschouwde als een onderkruiper van de revolutie, pleegt zo
goed als niemand van deze vrouwen gewelddaden. Maar alle vrouwen
die terechtgesteld worden in Parijs (ongeveer 900) zijn dat wel omdat
ze als gevaarlijk bestempeld worden. Over het ganse land genomen,
maken vrouwen 15% uit van alle executies (40.000 in het totaal).
Terechtstelling van Olympe de Gouges,
prent, 1793, British Museum, Londen
Maar vrouwen spelen vooral een opmerkelijke rol in de grote opstanden in het westen
(de opstand der Chouans en de burgeroorlog in de Vendée). Enkele grote figuren onder
de “contrarevolutionaire amazones” scheuren zich af, Madame de la Rochejacquelein,
de Sapinaud, de Bonchamps… Andere vrouwen uit het volkse milieu nemen dienst in het
koninklijke katholieke leger dat de republikeinse troepen drie jaar (1793-1796) bestrijdt,
onder hen de bekende Renée Bordereau (die tot 1809 in het leger zal blijven). De repressie
toont hun grote betrokkenheid: één derde van de tegenstanders die als gevaarlijk worden
veroordeeld en geëxecuteerd in La Glacière of in Angers zijn vrouwen. In een verschrikkelijke burgeroorlog die meer dan 170.000 slachtoffers zal maken, werden vrouwen aangeworven op basis van hun burgerlijke maar ook religieuze overtuigingen, zij zijn daders
en slachtoffers van ongekend geweld. “Vrouwen en priesters” dat is de burgeroorlog in de
Vendée. Weet goed dat zonder de vrouw de
priester niets had gekund” schrijft Michelet 11 .
De revolutionaire besmetting
Orangistische karikatuur van een patriottische vrouw,1787
Rijksmuseum, Amsterdam
De Revolutie werkt aanstekelijk en verspreidt zich
over West-Europa. De Verenigde Provinciën aarzelen tussen het republikeins model en de monarchie.
Geïnspireerd door de Amerikaanse Revolutie verzetten de Patriotten zich tussen 1781 en 1787 tegen de
autoritaire neigingen van de stadhouder Willem V
van Oranje-Nassau. Velen emigreren naar het noorden van Frankrijk na de overwinning van de Pruisische legers. Twee jaar later hernemen de onlusten,
ditmaal gesteund door de Franse revolutionairen. Ze
resulteren in de installatie van de Bataafse Republiek
(1795-1806). Hierbij spelen vrouwen een betekenisvolle rol en dan vooral via hun pen.
Minder gewelddadig dan in de Franse Revolutie
bestrijden tegenstanders elkaar vooral met de pen:
een groot aantal titels, teksten, geschriften van allerlei aard worden gepubliceerd in boekvorm
of vinden hun weg naar kranten. Sommige vrouwen maken er literair naam: Elisabeth Wolff,
geboren Bekker, (1738-1804) en Agatha Deken (1741-1804), vurige voorstanders van de
Patriotten, nemen na hun terugkeer uit ballingschap in Frankrijk deel aan de tweede revolutie.
Petronella Moens (1762-1843) - een halfblinde dichteres en enthousiastelinge van de Franse
Revolutie - laat zich tijdens de Bataafse Revolutie opmerken door haar wervende geschriften
over de Franse Revolutie.
11
MICHELET, Les femmes de la révolution, t. II, chap . XIV. « Les vendéennes », Paris, 1855.
Zij sticht haar eigen magazine De Vrienden van
’t Vaderland , het eerste vrouwentijdschrift dat
uitsluitend aan politiek is gewijd.
In hun teksten behandelen ze meestal de algemene politiek, wat duidt op een niet te ontkennen politieke bewustwording bij vrouwen. Maar
dit houdt duidelijk geen ontwaken in omdat hun
eisen die specifiek te maken hebben met de gelijkheid tussen man en vrouw en hun kritiek op
de mannelijke dominantie eerder schaars zijn.
Patriottisch pamflet : Kaatje Mossel wordt opgehangen met
andere orangistische leiders, Algemeen Rijksarchief, Den Haag
Vanuit Parijs en later vanuit Neuchâtel schrijft
Belle Van Zuylen (1740-1805) gekend onder de
naam van haar man als Isabelle de Charrière, romans en novelles waarin ze de emancipatie van
de vrouw verdedigt. Ze volgt de revolutionaire
gebeurtenissen in haar geboorteland op de voet
en neemt deel aan het nieuwe gedachtengoed.
Ze is een mooi voorbeeld van transnationale
cultuur tussen de Verenigde Provinciën en
Frankrijk.
Talrijke vrouwen steunen de revolutionaire ontwikkelingen en hun inzet is te vergelijken met
wat zich ook elders aftekent. Tijdens de revolte
van de Patriotten ondersteunen vrouwen giften en donaties om opstandige
milities te bewapenen. Zonder financiële steun hadden deze laatsten zich niet
kunnen handhaven. De schenkingsceremonies gaan gepaard met veel rituelen
die de schenksters voor het voetlicht plaatsen. Door de aanhangers van de
stadhouder worden ze gezien als “gewapende manwijven”, ze worden doelwit
voor represailles van orangisten die hun huizen vernielen en plunderen. Als echtgenote van Willem V organiseert de zeer energieke Wilhelmina van Pruisen op
haar beurt de contrarevolutie met ijzeren hand. Zij vindt vooral navolging bij de
vrouwen uit het volk, die rellen veroorzaken. Kaatje Mossel, een orangistische
mosselvrouw neemt de leiding in de volksopstand te Rotterdam in 1784.
Het prinsbisdom Luik komt in opstand vanaf augustus 1789 en kondigt de aanhechting bij Frankrijk aan. Merkwaardig genoeg is dit de revolutie waar over
de participatie van vrouwen het minst gekend is. De meest bekende Luikse,
Théroigne de Méricourt , heeft zo goed als niets te maken met de opstand in
haar vaderland. In de rijke collectie vlugschriften van de Luikse en Brabantse
Omwentelingen ( deze geschriften hadden toen dezelfde rol als de sociale
media nu) die bewaard bleven in de Koninklijke Bibliotheek vindt men slechts
één enkel anoniem werkje, getiteld Bezwaarschriften van de Luikse burgeressen
zowel democraten als aristocraten, dat overigens geen enkel gevolg had. Volksvrouwen schijnen vooral gebukt te gaan onder grote armoede,
zij zijn slachtoffers van de economische crisis en van de corporatieve structuren.
Maar hun afwezigheid is misschien te wijten aan gebrek aan verder onderzoek.
Vanaf 1787 laaien de spanningen rond de keizerlijke macht in de Oostenrijkse
Zuidelijke Nederlanden hoog op. Hiervoor zijn de progressieve en centralistische
hervormingen van Jozef II verantwoordelijk. De eisen komen er in naam van de
vrijheden – het Amerikaanse voorbeeld wordt geciteerd en de Onafhankelijkheidsverklaring in oktober 1789 is gestoeld op deze van de Verenigde Staten. Maar de
gevraagde “vrijheden” hebben vooral te maken met de charters en structuren van
het Ancien Regime. De groeiende invloed van de conservatieve partij van Van der
Noot binnen de Republiek van de Belgische Verenigde Staten en de nederlaag
van de democraten die de vlucht moeten nemen naar Frankrijk, roepen eerder het
beeld op van de Oostenrijkse Zuidelijke Nederlanden als een haard van contrarevolutie waarbij de persoonlijkheid van advocaat Hendrik Van der Noot en van zijn
maîtresse - de erg omstreden Jeanne Pinaut - genaamd Madame de Belem (1732
of 1734-?) centraal staan. Tekenaars van spotprenten spelen er naar hartenlust op
in, de enen willen deze zelfverklaarde “aristocrate” vooral hekelen als een invloedrijke en onheilbrengende courtisane terwijl anderen haar bewieroken met een verbijsterende naïviteit. De algemeen aanvaarde (en echte aristocrate) gravin Anne
Thérèse Philippine d’Yve (1738-1814) brengt in haar salon de belangrijkste leiders
van de revolutie samen. Volgens historica Suzanne Tassier is zij als gecultiveerde
vrouw en aanhangster van de ideeën van de Verlichting één van de enigen die
inzicht heeft in wat er politiek op het spel staat. Maar
als geboren verzoenster stelt
ze een versmelting voor van
de middeleeuwse vrijheden
(Blijde Intredes) met de democratische vrijheden.
Op die manier situeert ze
zich op het kruispunt van
twee revolutionaire stromingen - enerzijds behoudsgezind, anderzijds democratisch - en bemiddelt ze
tussen twee concurrerende
fracties. Door haar uitgestrekt netwerk van relaties
en haar overvloedige corVan der Noot, leider van de opstandelingen in de Oostenrijkse Nederlanden
respondentie (bewaard in
vlucht met samen met zijn minnares Madame Pinaut, 2 december 1790, gravure,
Museum van de Stad Brussel
het AR) verstrekt ze talrijke
inlichtingen aan beide kampen. Tijdens een debat over
het kiesrecht voor niet eigenaars maakt ze slechts een korte toespeling op het
bijzondere statuut van vrouwen.
Andere adellijke vrouwen hebben zich duidelijker geallieerd met de democratische
fractie.
De gravin d’Hane Steenhuyze verspreidt opruiende geschriften, de hertogin
d’Ursel en de hertogin d’Arenberg ondersteunen beiden de oorlog en worden
beschreven als echte “amazones”. Te Brussel komt een
Comité van dames tot stand met het doel wapens te verzamelen;
Gertrude de Roover, auteur van het pamflet Aan de staten van Brabant (s.l.,
1790) wordt ermee belast.
De meest opvallende acties die volksvrouwen ondernemen tegen het Oostenrijkse bestuur hebben te maken met de religieuze maatregelen van Jozef II, wat
terug doet denken aan de houding van de vrouwen van West-Frankrijk – weliswaar minder gewelddadig. Janet Polasky besluit 12 dat de Belgische vrouwen
deelnamen aan de Brabantse Omwenteling door zich aan te passen aan “ wat
zij zagen als een fiere nationale traditie”. Zelfs wanneer ze rechten opeisen,
legitimeren ze hun revolutionaire actie op basis van hun vroegere betrokkenheid,
zoals ook te lezen valt in het Nauwkeurig en beknopt historisch overzicht van
de oude Belgen ten gunste en ter voorbeeld van de moderne; met juridische
bewijzen die vrouwen hebben om toegelaten te worden bij de Staten, legers
aan te voeren, staatszaken te behandelen en geconsulteerd te worden over
alle beslissingen die moeten worden genomen.
III.
Revolutionaire gevolgen voor de vrouwen
Hoewel de vergelijkende geschiedschrijving aan de opstanden van het einde van
de 18de eeuw een ongelooflijk rijke bron van historische data bezit, waarbij gelijkenissen, invloeden, politieke interacties en culturele transferts ( maar ook nationale verschillen) tevoorschijn komen, blijkt de geschiedenis van de vrouwen los
van de individuele gevallen en persoonlijke lotsbestemmingen zich daarentegen
steeds te herhalen. Ze stelt duidelijk wat de historiografie lang heeft verborgen:
bij alle revolutionaire opstanden worden mannen en vrouwen in beeld gebracht.
Vrouwen manifesteren zich en drukken zich uit zowel in de rangen van de revolutionairen als van de contrarevolutionairen. Ze zijn geletterd en gecultiveerd en
animeren clubs waar revolutionaire strategieën en ontwikkelingen uitgebreid ter
sprake komen en zij verwoorden hun ideeën in geschriften. Volksvrouwen gaan
voor directe acties de straat op en ze proberen ook controle te krijgen op de
volksvergaderingen via hun aanwezigheid op de tribunes… Allen willen ze de militairen van hun partij steunen: patriottische schenkingen, collectes om wapens
aan te kopen, zelfs persoonlijke deelnames aan de strijd… Vrouwen worden ook
niet gespaard van het geweld dat alle revoluties kenmerkt; zij worden er daders
en/of slachtoffers.
Maar wat is er dan voor vrouwen verworven?
12
J. POLASKY, « Le rôle des femmes dans les révolutions de Liège et du Brabant », dans CH.
FAURÉ (dir.), Encyclopédie politique et historique des femmes, PUF, Paris, 1997, p. 229.
Overal ongelijke rechten
Overal zegevieren seksistische vooroordelen en hiermee ook het idee dat de
natuur man en vrouw verschillend heeft geschapen en dat het dus passend
is om specifieke taken per geslacht toe te kennen. Deze verdeling moet gerespecteerd worden wil men de nieuwe samenleving waarborgen.
Wat leeft in de geesten van de mensen heeft duidelijk meer belang en kracht
en overstijgt de omwentelingen. In alle revoluties wordt de “natuurlijke orde
van de seksen” zo goed als niet in twijfel getrokken, ook niet door de vrouwen
zelf, en het grote belang dat wordt toegekend aan het moederschap wordt
eveneens nooit ontkend. Die mannen en vrouwen die de politieke gelijkheid
verdedigen zijn hun tijd vooruit: de Engelse Mary Wollstonecraft, de Hollandse
Etta Palm d’Aelders, de Française
Olympe de Gouges en de mooi
Luikse Théroigne de Méricourt
hebben meestal af te rekenen
met veel onbegrip. Maar dit alles
neemt niet weg dat er een bewustzijn groeit bij vrouwen,
zij het misschien niet als feministen, maar daarom niet minder
als politiek bewuste wezens.
De algemene doelstellingen die
zij nastreven, staan symbool voor
een beter leven en voor hoop op
een verbetering van hun statuut.
Wat de mannen betreft, worden
velen geleid door een traditionele
afkeer voor vrouwen, wat ook de
revolutionaire vrouwen treft.
John Opie, Mary Wollstonecraft, 1790-91, Tate, Londen
De rangorde van de seksen lijkt
in conflict te komen met de grote
idealen van vrijheid en broederlijkheid, maar vindt toch een
rechtvaardiging, zelfs een “rationele”. De ongelijkheid tussen man en vrouw is
immers het gevolg van de natuurlijke orde, waartegen geen enkel mens zich kan
verzetten. Bovendien is deze ongelijkheid niet strijdig met het gelijkheidsprincipe
omdat het in hoofdzaak slaat op de burgerlijke gelijkheid: indien alle individuen
vrij en gelijk in rechten geboren worden en blijven, houdt het principe geen
politieke gelijkheid in want deze politieke gelijkheid wordt bepaald door andere
criteria (leeftijd, eigendom, afhankelijkheid, geslacht, ras, nationaliteit). Op deze
manier worden ook een groot deel van de mannen uitgesloten van stemrecht
(minderjarigen, bediendepersoneel, negers, vreemdelingen, ….)
De moord op Marat, Charlotte Corday, prent, 1789-1799
verzameling BNF, Parijs
Wat de vrouwen betreft, is het politieke eindresultaat
vlug gemaakt: zij krijgen niets. Hun plaats in de maatschappij situeert zich buiten de politiek meer bepaald
in de nieuwe sociale verhoudingen tussen de Staat
en de familie waar het belang van gender essentieel
is. De familie die volledig herdacht wordt , biedt de
gelegenheid om ongelijke maar aanvullende taken toe
te wijzen. Mannen krijgen het landsbestuur en de “de
fabriek van wetten” toegewezen, vrouwen de “fabriek
van de zeden” en de opvoeding van de toekomstige
burgers. Deze taakverdeling, die uitgaat van de fysiologie en daarom als rechtvaardig en onveranderlijk
wordt gezien, werkt overal in het nadeel van vrouwen.
De plaats die wordt toegekend aan de familie bepaalt
de postrevolutionaire status van de vrouw; deze heeft
overal specifieke accenten naargelang land en religie.
De politieke uitsluiting van vrouwen zal in de 19de eeuw
nog toenemen en zal dan gerechtvaardigd worden door
een medisch en “wetenschappelijk” discours.
De opvoeding van meisjes, een vraagstuk van de 18de eeuw waarover
sinds de 17de eeuw reeds gedebatteerd wordt, zal een eerste speerpuntactie vormen in de vrouwenbewegingen. Deze strijd is fundamenteel omdat onderwijs de hoeksteen is van emancipatie. Na de revoluties heeft de
opvoeding door vrouwen vooral tot doel eenieder voor te bereiden op de
toekomstige rol in de samenleving. Voor de meisjes betekent dit het zegevieren van Rousseau’ s ideeën en de toepassing van het principe dat in
Emile wordt omschreven : het opsluiten in de huiselijke functies: “De opvoeding van vrouwen moet afgestemd worden op mannen. Hen behagen, hen
dienstig zijn, zich door hen laten beminnen en eren, kinderen opvoeden en
verzorgen tot volwassenen , hen raadgeven, hen troosten, hen het leven
zacht en aangenaam maken: zie daar de eeuwige plichten van de vrouw,
die hen moeten aangeleerd worden vanaf hun kindertijd” 13 .
Op burgerlijk vlak is de Franse Revolutie aanvankelijk positief voor de vrouwelijke eisen. In de euforie van de eerste revolutionaire gebeurtenissen en onder
druk van de klaagbrieven en verzoekschriften van vrouwen, brengen de wetgevers een totale gelijkheid tot stand binnen het huwelijk. Artikel 7 van
de grondwet van 1791 bepaalt dat het huwelijk een burgerlijk contract is dat
de instemming van beide partijen op voet van gelijkheid vraagt. De wet van
20 september 1792 stelt de echtscheiding in met gelijke rechten voor de
echtelieden. De wet van 7 maart 1793 kondigt gelijke erfdelen aan bij nalatenschappen. De autoriteit van de echtgenoot is verdwenen in de twee eerste
voorstellen van het burgerlijk wetboek (1793-1794) en beide echtelieden
beheren de huishoudelijke goederen.
13
J.-J. ROUSSEAU, Emile ou de l’éducation, Paris, Garnier-Flammarion, 1966, p. 475.
Deze bepalingen geven het individualisme weer dat het juridische
denken karakteriseert in de eerste
jaren van de revolutie en geven ook
het streven weer om de notie van
vrijheid op burgerrechtelijke vlak
toe te passen 14. Voor korte tijd staat
men veraf van Rousseau die de
theorie van de aparte sferen verdedigt.
Maar naarmate de wetgeving inzake
stemrecht duidelijker wordt en het
recht enkel aan mannen wordt toegewezen, wat het geval is vanaf de
grondwet van 1793, komt er eveneens een terugval op burgerrechtelijke vlak. Het idee van aparte sferen,
J.-B. Lesueur, De scheiding, ca. 1795. Musée Carnavalet, Parijs
ingegeven door de complementariteit van de beide geslachten binnen
het huwelijk duikt opnieuw op in het derde voorstel van het burgerlijk wetboek.
Vanaf 1794 wordt de “natuurlijke superioriteit van de man” terug ingeroepen,
de echtscheiding op basis van wederzijdse instemming wordt opnieuw in vraag
gesteld. Sindsdien wordt ook overspel van man en vrouw opnieuw verschillend
behandeld. Als gelijke individuen worden de echtelieden gebonden door rechten en
plichten. Precies deze laatste zijn hinderlijk voor de vrouw. Het burgerlijk wetboek
van 1804, dat blijvend invloed zal hebben op de wetgeving in alle landen die onder
invloed kwamen van of ingelijfd werden door de Republiek en het Keizerrijk, legaliseert de onderwerping van de vrouw binnen het huwelijk en de familie. De periode
van vrijheid is voor vrouwen van zeer korte duur geweest.
Beelden, voorstellingen en symbolen
Het beeld van de vrouw in alle revoluties verschilt sterk; “echte” vrouwen worden vaak negatief voorgesteld terwijl allegorische afbeeldingen van een abstracte
vrouw precies de nieuwe fundamentele waarden incarneren.
14
Zie hierover : HEUER, J. et VERJUS, A., « L’invention de la sphère domestique au sortir de la
révolution », Annales historiques de la révolution française, 2002/ 327, p. 1-28.
Op de verklaringen van de rechten van de mens worden steeds beeltenissen
van vrouwen geplaatst die gekleed gaan volgens de klassieke oudheid en
garant staan voor de vrijheden. Zij dragen (frygische) mutsen of kronen,
houden toortsen in de hand en leiden naar de strijd en naar de overwinning…
(het beroemde schilderij van Delacroix). Met het Vrijheidsbeeld, symbool van
de Verenigde Staten, Marianne, die in een oogopslag de republiek en zelfs
Frankrijk verpersoonlijkt, en de allegorieën van de Broederlijkheid en de Gelijkheid verschijnen zovele mythische vrouwen die een nieuw tijdperk inluiden en
die kunstenaars naar wens aanbieden. Deze vrouwenfiguren hebben iets weg
van een “ uitvinding van tradities”, zij incorporeren een
ensemble van culturele elementen (hymne, vlag, nationale feesten, …) en worden geacht het gevallen regime
te vervangen en zijn onontbeerlijk om de nieuwe
sociale cohesie te ondersteunen 15.
Maar waarom kiest men voor vrouwelijke trekken?
Deze vraag is moeilijk te beantwoorden. Sommige
historici van de Franse Revolutie stellen als hypothese
dat het antwoord precies ligt in het weren van vrouwen uit het politieke leven. Kiezen voor een mannelijke figuur zou niet passen bij de intrinsieke gelijkheid
van de “republiek van de broeders” en het menselijke
egalitarisme. Met een vrouwelijke figuur als boegbeeld
daarentegen kon men de vrouwen lof toezwaaien
zonder hen daarom ook evenveel rechten te geven.
De “echte” vrouwen die wel een uitzonderlijke rol
spelen, worden vaak negatief gezien : de “onnatuurlijke” vrouw die de deugden van haar sekse vergeet
Françaises devenues libres, gravure, 1789, verzameling BNF, Parijs
en de gelijke van de man wil zijn (Olympe de Gouges),
de populaire virago die het hoge woord voert, brutaal
en gewelddadig is (Kaat Mossel te Amsterdam en de
relschoppers in Frankrijk) de reactionaire vrouw die alle vooruitgang afzweert
(de vrouwen uit de Vendée, de koningsgezinden, Marie-Antoinette, Madame
de Belem, Charlotte Corday - de opvatting als zouden vrouwen als het ware
van nature uit behoudsgezind zijn zal overigens nog lang voortleven) de furie
en tenslotte de waanzinnige tenslotte die moet opgesloten worden
(Théroigne de Méricourt).
15
Zie hierover : Maurice AGULHON, Marianne au pouvoir. L’imagerie et la symbolique révolutionnaire de 1880 à 1914, Flammarion, 1989; E. HOBSHAWN et T. RANGER (ed.), The Invention of
Tradition, Cambridge, 1983, p. 263-307; AUSLANDER, L., Des révolutions culturelles. La politique
du quotidien en Grande-Bretagne, en Amérique et en France XVIIe-XIXe s., Presses universitaires du
Mirail, Toulouse, 2010.
Algemeen genomen worden de “echte” revolutionaire vrouwen - wat ze ook
deden- meestal als gevaarlijk beschouwd omdat ze meestal verdacht werden
tussen de komen in de orde der seksen.
Andere afbeeldingen evoceren occulte invloeden van vrouwen. Deze eerder
vleiende rol die aanvaard was in het Ancien Regime, vervalt bij de start van
de revolutie tot iets pervers en nefast. Alle vrouwen, zal Michelet (op.cit.
p. 309) zeggen – zelfs diegene met de beste intenties – hebben de val van
hun partij veroorzaakt. Eerder zeldzaam zijn de eigentijdse afbeeldingen zoals
de gouaches van Lesueur - een waarachtig “museum van de revolutie” - die
vrouwen een belangrijke plaats geven (In 40% van de taferelen figureren
vrouwen, in bijna de helft spelen ze de hoofdrol) zonder daarom te vervallen
in karikaturale stereotypes 16 .
Vrouwen, waanzin, revolutie
Tijdens de revolutie zijn verschillende vrouwen veroordeeld omdat ze hun
‘natuurlijke rol’ te buiten gingen. Voorbeelden zijn Marie-Antoinette - “de
slechte moeder en ontspoorde echtgenote”, Olympe de Gouges - “zij wilde
een staatsman zijn”- en Madame Roland – “een moeder die de natuur opofferde om er boven te staan”, “het verlangen om geleerde te zijn”.
Later werd hun ambitie gezien als een mentale ziekte. Met het ontstaan
van de criminele antropologie en de gerechtelijke geneeskunde op het
einde van de 19de eeuw zal dokter Alfred Guillois (1880-19?), een leerling
van professor Lacassagne van de universiteit van Lyon, Olympe de Gouges
als waanzinnig omschrijven. Dokter Alfred Guillois wijdt er in 1904 17 een
proefschrift aan dat hij publiceert onder de titel Psycho-medische studie
van Olympe de Gouges. Algemene beschouwingen over de geestestoestand
van de vrouwen tijdens de Franse Revolutie (A. Rey, Lyon, 1904). Op basis
van de geschriften van Olympe de Gouges alsook de processen-verbaal
opgesteld tijdens haar gevangenschap, diagnosticeert hij bij haar “een merkwaardige mengeling van ideeën die zowel gezond en profetisch zijn als echt
waanzinnig”. Hij concludeert dat “haar ideeën over het feminisme op zich
reeds onredelijk zijn en doordrongen van een excessieve grilligheid, zij
fungeren als verbindingsteken tussen rede en waanzin”.
16
Over deze gouaches: DE CARBONNIERES, Ph. « Les gouaches révolutionnaires de
Lesueur au Musée Carnavalet », Annales historiques de la révolution française, 343/
janvier-mars 2006, p. 93-122.
17
Bewaard in het Fonds Lacassagne, Universiteit Lyon.
Aangetast als ze is door “een paranoia van hervormingsgezinde ideeën”
en door “een revolutionaire hysterie” veralgemeent hij zijn conclusies voor
alle revolutionaire vrouwen als volgt; “Men kan stellen dat vele vrouwen in
het bijzonder diegene die actief hebben deelgenomen aan de revolutie en
er een bloedige rol hebben gespeeld, onevenwichtig waren”. (blz. 88)
Ook van Charlotte Corday werd vermoed dat ze waanzinnig
was omdat de daad die ze stelde – de politieke moord – onverzoenbaar lijkt met de vrouwelijke natuur. Op het moment
van haar aanhouding wordt ze voorgesteld als een “oude
vrijster” (ze is 25 jaar!) gekenmerkt door een “mannelijke
houding en een jongensachtige gestalte”, gekleed in een gestreept kleed (“traditioneel motief van waanzin”) 18. Uit vrees
vrijgesteld te worden van haar daad, verklaart Charlotte Corday
zich tijdens haar proces gezond van geest en neemt ze de volle
verantwoordelijkheid op voor haar daad 19 . Haar schedel, die bewaard bleef, werd opgemeten op het einde van de 19de eeuw.
Lombroso zag er tekenen van een geboren moordenares in maar
toch bleef deze zaak de medische wereld verdelen 20 .
Nog verontrustender is het geval van Théroigne de Méricourt.
Na haar aanhouding in 1794, wordt ze opgenomen in La Salpêtrière
Portret van Théroigne de Méricourt
op 7 september 1807 na verschillende opeenvolgende interneringen
E. Esquirol, ‘Des maladies mentales...’, 1838
Deel 1, p. 445, plaat IV
en sterft er op 9 mei 1817. Psychiater Etienne Esquirol laat geen
twijfel, op basis van zijn klinisch onderzoek verklaart hij haar waanzinnig 21. Wat opvalt is dat hij de waanzin laat intreden, lang voor
haar eerste internering, tijdens de revolutionaire jaren toen ze één van de opvallendste
vrouwen was te Parijs. Dus creëert hij een verzonnen en totaal bijgewerkt portret
van haar wanneer hij haar afschildert als een losgeslagen bloeddorstige courtisane,
die het hoofd van één van haar minnaars met een sabel zou hebben afgehakt.
18
Gazette nationale, 21 juli 1793, Corday contre Marat. Les discordes de l’histoire, uitgegeven
door het Musée de la Révolution française ter gelegenheid van de tentoonstelling, 26 juni28 september 2009, Vizilles, 2009, p. 7.
19
G. MAZEAU, « Le procès Corday : retour aux sources », Annales historiques de la Révolution
française, 343/ 2006 ; G . MAZEAU, Le bain de l’Histoire. Charlotte Corday et l’attentat contre
Marat, Champvallon, 2009.
20
F. ASNAOUROW en DR. M. BENEDIKT, Etude métrique du crâne de Charlotte Corday, Lyon,
Stork, 1890 ; Dr P. TOPINARD, Essai de crâniologie. A propos du crâne de Charlotte Corday,
Paris, Masson, 1890.
21
E. ESQUIROL, Des maladies mentales considérées sous les rapports médical, hygiénique et
médico-légal, t.I, Bruxelles, 1838, p.220-222. Men moet zich afvragen wat de mentale sporen
waren na meer dan 20 jaar internering…
Zij zou zelfs “in de straten van Parijs kinderen hebben gebeten en opgegeten” 22 . Op het einde van de 19de eeuw zal ook dokter Paul Garnier, hoofdarts van de speciale infirmerie van de politieprefectuur, bevestigen dat
Théroigne de Méricourt morbide neigingen had die zich in een eerste fase
aftekenden wanneer de revolutie uitbarstte en stilaan duidelijker werden
onder invloed van de gebeurtenissen. Voor deze dokters is “de revolutie
de historische plaats waar de waanzin zich ontwikkelt - zeker de vrouwelijke waanzin, zowel individueel als collectief” 23 .
22
P.-M. DUHET, Les femmes et la révolution de 1789-1794, Julliard, Paris, 1971, p. 163.
23
DEVANCE, L., « Le féminisme pendant la révolution française », Annales historiques
de la révolution française, 229/1977, p.349.
Selectieve bibliografie
APPLEWHITE, Harriet B. & LEVY, Darline, G.(eds), Women and Politics in
the Age of of the Democratic revolution, University of Michigan Press, 1993.
AUSLANDER, L., Des révolutions culturelles. La politique du quotidien en
Grande-Bretagne, en Amérique et en France XVIIe-XIXe s., Presses universitaires du Mirail, Toulouse, 2010.
BLANC, O., « Cercles politiques et « salons » du début de la Révolution
1789-1793 », Annales historiques de la révolution française, 344 : 2006,
p. 63-92.
BLANC, O., « Cercles politiques et « salons » du début de la Révolution
1789-1793 », Annales historiques de la révolution française, 344 : 2006,
p. 63-92.
COLLIN, F., Pisier, E. & VARIKAS, E., Les femmes de Platon à Derrida.
Anthologie critique, Plon, Paris, 2000.
Conditions féminines à l’époque de la révolution française, Réseaux, Revue
interdisciplinaire de philosophie morale et politique, 61-63, Mons, 1991,
p. 5-180.
DE CARBONNIERES, Ph. « Les gouaches révolutionnaires de Lesueur au
Musée Carnavalet », Annales historiques de la révolution française, 343 :
2006, p. 93-122.
DEVANCE, L., « Le féminisme pendant la révolution française », Annales
historiques de la révolution française, 229/1977, p. 341-376.
DUHET, P.-M., Les femmes et la révolution de 1789-1794, Julliard, Paris,
1971, p. 163.
DUPONT-BOUCHAT, M.-S. « Attitudes et comportements des femmes
pendant les révolutions en Belgique (1789-1799) », Conditions féminines
à l’époque de la révolution française, Réseaux, 61-63, Mons, 1989,
p. 31-54.
FAURE, Ch. « Doléances, déclarations et pétitions, trois formes de la
parole publique des femmes sous la révolution », Annales historiques
de la révolution française, 344/ avril-juin 2006, p. 5-25.
FRAISSE ,G., Muse de la Raison. Démocratie et exclusion des femmes
en France, Gallimard, 1995..
GODINEAU, D. « De la guerrière à la citoyenne. Porter les armes pendant
l’Ancien régime et la révolution française », Clio FHS, 20/ 2004.
GODINEAU, D., Les femmes dans la société française XVIe-XVIIIe s.,
Paris, Colin, 2003.
GODINEAU, D., Citoyennes tricoteuses. Les femmes du peuple à Paris
pendant la révolution française, Paris, red. Perrin, 2004.
HELIN, E., « Un manifeste féministe à Liège en 1790 », Bull. soc. royale
Le Vieux Liège, 1979/9, p. 77-83.
HEUER, J. et VERJUS, A., « L’invention de la sphère domestique au
sortir de la révolution », Annales historiques de la révolution française,
2002/ 327, p. 1-28.
JOURDAN, A., La révolution batave entre la France et l’Amérique,
Presses univ. de Rennes, 2008.
JOURDAN, A., La révolution, une exception française ? Parijs,
Flammarion, 2004.
KERBER, Linda K., « L’action des femmes dans la révolution
américaine », CH. FAURE (dir.) Nouvelle encyclopédie politique
et historique des femmes, Les Belles Lettres, Parijs, 2010, p. 146-167.
LAPIED, M., « Parole publique des femmes et conflictualité pendant
la révolution dans le Sud-est de la France », Annales historiques de
la révolution française, 2006/ 344, p. 47-62.
MARTIN J.-C., « Femmes et guerre civile. L’exemple de la Vendée,
1793-1796 », Clio HFS, 1997/5, p. 97-115.
MARTIN, J.-C., La révolution brisée. Les femmes dans la révolution
française et l’Empire, Parijs, Colin, 2008.
POLASKY, J., Revolution in Brussel 1787-1793, Académie Royale
de Belgique et University Press of New England, 1986 .
SCOTT, J.W., La citoyenne paradoxale, Paris, Albin Michel, 1998.
TASSIER, S., Les Démocrates belges de 1789, Bruxelles, 1930.
VAN KALKEN, F., Mme de Bellem, la « Pompadour » des Pays-Bas,
Bruxelles, 1923.
VIENNOT, E., (ed). N. Pellegrin, Revisiter la « querelle des femmes ». Discours sur
l’égalité/l’inégalité des sexes, de 1750 aux lendemains de la révolution française,
Publications de l’université de Saint-Etienne, 2012.