DE VROUWEN EN DE REVOLUTIES VAN DE 18DE EEUW Eliane Gubin. Archiefcentrum voor vrouwengeschiedenis, Brussel Een reeks revoluties verstoren grondig het laatste kwart van de 18de eeuw. Aan de basis ligt de strijd voor de rechten van de mens en tegen het vorstelijk absolutisme. Zij worden gevoerd in naam van de volkssoevereiniteit en vormen een zeer belangrijk scharniermoment dat het Ancien Regime afsluit en de periode van de 19de-eeuwse natiestaten inluidt. Welk aandeel hadden vrouwen in deze gebeurtenissen? Wat waren de gevolgen van deze omwentelingen voor hen? En welke herinnering is ervan gebleven? Foto Efrem Lukatsky, Onlusten op het Onafhankelijkheidsplein te Kiev, februari 2014 I. Het statuut van de vrouw tijdens het Ancien Regime De maatschappij van het Ancien Regime verschilt totaal van onze moderne democratische samenlevingen; het is een andere wereld en een andere cultuur. De samenleving functioneert als één geheel, eenieder behoort tot een stand (adel, geestelijkheid, Derde Stand). De noties individu en individueel recht zijn helemaal niet gekend. De adel (zowel mannen als vrouwen) werkt niet. Alleen de Derde Stand Eugène Delacroix, De Vrijheid leidt het volk, 1830, (98% van de Franse bevolking) Louvre, Parijs creëert economische rijkdom en betaalt belastingen: koninklijke heffingen, kerkelijke tienden en herendiensten. Bovenop deze structurele ongelijkheden komen genderongelijkheden. Wat ook haar stand is, de situatie van de vrouw vertoont vaste patronen: ze is ondergeschikt aan de man, ze is voorbestemd voor het huwelijk en het moederschap. Binnen de Derde Stand worden vrouwen op de arbeidsmarkt zwaar gediscrimineerd. Meer nog dan op het platteland is de arbeidsmarkt in de steden gescheiden omdat de toegang er bepaald wordt door de gilden die quasi allemaal louter uit mannen bestaan. Hoewel de regelgeving voor vrouwen bijzonder strikt is, ging het er in de praktijk in alle sociale klassen veel losser aan toe. Vrouwen proberen en slagen er Jean-Baptiste Mallet, L’Amour au petit point, Vrouwen onder elkaar in een salon: men drinkt thee, koffie of chocolade, met praat over koetjes en kalfjes, Musée Cognacq-Jay, Parijs ook in te ontsnappen aan de haard (huiselijke opsluiting) en verwerven een plaats in het publieke leven. Sommigen oefenen bestuursfuncties uit zoals keizerin of landvoogdes, maar niet in Frankrijk waar de Salische wet hen uitsluit. Vrouwen uit de gegoede kringen krijgen toegang tot onderwijs en wetenschappelijke opleidingen. Anderen, vaak weduwen, leiden grote boerderijen en in de steden zijn ze vaak als echte zakenvrouwen actief in de handel en het bankwezen. Religieuzen slagen erin de leiding te nemen van belangrijke abdijen, die ze met ijzeren hand besturen. De meeste vrouwen uit de Derde Stand vertegenwoordigen de grootste groep arbeidskrachten en verdienen als winkelierster, handwerkster, dienster of arbeidster beduidend minder dan hun mannelijke collega’s. Een light versie van de Verlichting voor vrouwen In de 18de eeuw is het probleem van de gendergelijkheid niet nieuw. Reeds in de Middeleeuwen gaf dit aanleiding tot de grote “vrouwenstrijd”, die in de 17de eeuw verder toenam en zich vooral toespitste op het onderwijs voor meisjes; de vraag werd zelfs gesteld of meisjes en jongens dezelfde intelligentie hadden. De filosofie van de Verlichting die gekenmerkt wordt door haar verlangen naar ratio en vrijheid van denken en die aan de basis lag van de revolutionaire bewegingen, eigende zich alle vroegere debatten hierover toe. De opvoeding speelt een fundamentele rol in het vormen van de nieuwe mens die de filosofen voor ogen hadden. Deze vorming is enkel mogelijk wanneer de moeders hiertoe de nodige opleiding krijgen. Deze kwestie ligt ook aan de basis van alle revolutionaire debatten. Het debat over onderwijs sluit bijna naadloos aanbij het debat over de rangorde van de geslachten. Filosofen en wetenschappers verdedigen de minderwaardigheid van vrouwen en baseren zich hiervoor op de lichamelijke verschillen. In zijn Filosofisch woordenboek (1760-1764) stelt Voltaire dat “het niet verwonderlijk is dat in alle landen rekening houdend met zijn kracht, de man de meester is over de vrouw . Louis-Michel van Loo (1707–1771) Portret van Denis Diderot, 1767, Louvre, Parijs Zijn superioriteit situeert zich normaal zowel naar lichaam als naar geest” 1 . De misogyne opvattingen van Rousseau zijn alom gekend en laten hem in zijn Emile of Over de opvoeding (1762) pleiten voor de opvoeding van meisjes die volledig toegespitst is op hun huishoudelijke taken. Intelligentie en vindingrijkheid gaan duidelijk niet samen met de vrouwelijke natuur en eerbaarheid. Uit schrik hun vaste rollenpatroon te moeten opgeven, onderschrijven vele vrouwen deze vrouwonvriendelijke theorieën. Enkele verlichte mannen en vrouwen nemen wel aanstoot aan dit discriminerend discours. In 1759 hekelt d’Alembert “de slavernij en de vernederende positie waarin wij vrouwen hebben gebracht”. Op zijn beurt verzet Diderot zich in 1772 in zijn Over Vrouwen tegen de manier waarop vrouwen steeds zijn behandeld. “In alle contreien heeft de wreedheid van burgerlijke wetten zich verenigd met de Louis-Ami Arlaud-Jurine, Portret van wreedheid van de natuur. Vrouwen worden als onMadame de Staël, c. 1805 nozele kinderen behandeld”. Waar het op aankomt The Wallace Collection, Londen in deze debatten is niet zozeer de vraag naar gelijke rechten maar eerder de verhoudingen tussen mannen en vrouwen in de samenleving en binnen het huwelijk. Zoals Madame de Coicy onderlijnt in haar De Vrouwen zoals het hoort hen te beschouwen (1785) “situeert het grote verschil zich in de voortplantingsorganen, wat niets te maken heeft met de verstandhouding” 2 . Sommige mannen en vrouwen die het dictaat van het lichaam en het biologisch determinisme afwijzen en zich baseren op de vele voorbeelden van belangrijke vrouwen, beklemtonen de intellectuele gelijkenissen tussen mannen en vrouwen. Hieruit leiden ze ook gelijke rechten af inzake onderwijs, burgerschap, politiek leiderschap en toegang tot alle publieke domeinen (werk, kunsten en wetenschappen). Verschillende onder hen zullen een centrale rol spelen tijdens de Franse Revolutie zoals Olympe de Gouges, Germaine de Staël, Fanny de Beauharnais of de markies de Condorcet en zijn echtgenote, Sophie de Grouchy. Op het einde van de 18de eeuw barst de “vrouwenstrijd” in volle hevigheid los. De pleitbezorgers van de vrouw in haar rol als echtgenote en moeder zullen het moeten opnemen tegen de argumenten van zij die uitgaan van een grotere gelijkheid en vrijheid. De posities radicaliseren naarmate revolutionaire onlusten de rangorde meer in vraag stellen en de hoop op een vrijere en meer egalitaire samenleving toeneemt. 1 Geciteerd door Eliane VIENNOT (dir.) met medewerking van Nicole PELLEGRIN, Revisiter la ”querelle des femmes”: iscours sur l’égalité/l’inégalité des sexes, de 1750 aux lendemains de la Révolution, Saint-Etienne, Publications de l’Université de Saint-Etienne, 2012, p. 63. 2 Ibidem, p. 88. II. De tijd van de revoluties Op het einde van de 18de eeuw hebben de ideeën van de Verlichting zich verspreid over gans Europa en zelfs voorbij de Atlantische Oceaan waardoor een soort “internationale van protest”ontstaat. Dit fenomeen wordt versterkt door de diaspora van intellectuelen die de nieuwe ideeën uitdragen en politieke en sociale veranderingen inspireren. De Franse Revolutie - de meest bloedige en meest radicale - wordt hét symbool geworden en krijgt de meeste aandacht. Maar ook in andere landen breken opstanden uit. Hoewel de resultaten nogal verschillen, zijn er toch gelijkenissen zoals gezamenlijke politieke organisatie vormen, dezelfde basisbegrippen zoals mensenrechten, volkssoevereiniteit, een geschreven grondwet en de scheiding der machten. De individuele rechten, eigen aan de menselijke natuur, komen in conflict met de collectieve rechten van het Ancien Regime. Het koninklijke absolutisme staat ter discussie. Er wordt gepleit voor de overdracht van de koninklijke macht naar het soevereine volk. Deze ideeën circuleren en voeden een sterker wordende publieke opinie, de spreekbuis van de nieuwe nationale aspiraties. Pogingen tot hervorming in functie van een beter en rechtvaardiger leven volgen elkaar op; projecten inzake opvoeding en burgerrechten komen tot stand. Philip Dawe, Edenton Tea Party, karikatuur, 1775 British Museum, Londen Het startsein wordt gegeven door de Amerikaanse kolonies in de jaren 1760. Zij worden gevolgd door de Verenigde Provinciën (het huidige Nederland) waar de Patriotten vanaf 1783 in opstand komen tegen het autoritaire regime van de stadhouder Willem V. In Ierland breken vanaf 1778 onlusten uit en de patriotten - bezield door de Amerikaanse overwinning - verwerven er de wettelijke onafhankelijk van het Parlement te Dublin (1783). Wanneer de Franse Revolutie in 1789 uitbreekt, krijgt ze onmiddellijk weerklank in het prinsbisdom Luik. In de Oostenrijkse Zuidelijke Nederlanden groeit sinds 1787 heftig verzet tegen het verlicht despotisme van Jozef II. Protestbewegingen volgen elkaar op wanneer de Franse Republiek start met de inlijving van zuster-republieken. Voor sommige historici vindt de revolutionaire beweging haar definitief eindpunt in ‘de lente van de volkeren’ in 1848. De Amerikaanse Revolutie : de opbouw van het ‘republikeinse moederschap’ Hoewel gestart in een totaal andere context dan de revoluties die erop volgen, vormt de Onafhankelijkheidsoorlog van de Amerikaanse kolonies een ijkpunt. Bij de aanvang spelen niet de Rechten van de Mens maar wel de economische belangen van de kolonisten. Toch eindigt deze oorlog op 12 juni 1776 met de Verklaring van rechten die de revolte tegen een onrechtmatig regime legitimeren. Dit eerste succes - geïnspireerd door de ideeën van de Verlichting - vindt veel weerklank op het Europese continent. Vanaf het begin van de jaren 1760 neemt de ontevredenheid over het fiscaal beleid dat bepaald wordt door Engeland onverminderd toe en groeit het bewustzijn bij de bevolking dat zij het recht heeft om te revolteren tegen willekeur. (Geen belastingen zonder vertegenwoordiging). ‘Het sociaal contract’ gaat via het aanvaarden van belastingen. Deelname van vrouwen aan de revolutie Zoals de tegenstand van de Amerikaanse kolonisten aanvankelijk uit economische maatregelen (boycot…) bestaat, veroorzaakt de revolutie een maximale betrokkenheid van de vrouwen. Het succes wordt zelf in grote mate door hen bepaald. Inderdaad, de boycot van Engelse goederen die de mannen hadden beslist, kan enkel gerealiseerd worden met de hulp van de vrouwen: zij consumeren, drijven handel en produceren. Samen met de mannen gaan de vrouwen akkoord met het boycotten van de Engelse import vanaf 1768 en passen ze de volgende strategie toe: kopen, verbruiken en eigen Amerikaanse producten aanmaken. Op vraag van Penelope Backer (1728-1796) gaan 51 vrouwen in 1774 het engagement aan om Britse goederen te boycotten onder het motto “ De Britten zullen weten wie we zijn ”! Deze uitsluitend vrouwelijke manifestatie gekend onder de naam “De Edenton Ladies’ Tea Party” werd beschouwd als een belangrijk momentum in het verzet. Op hun beurt komen de “Daughters of Liberty” samen om te spinnen, te weven en om kledij te maken. Deze huiselijke mobilisatie wordt gezien als een zeer gewaardeerde daad van patriottisme en het spinnewiel wordt hét symbool van het vrouwelijk verzet. Anderen proberen ook met de pen de publieke opinie te beïnvloeden, ze publiceren patriottische gedichten. Wanneer rebellie revolutie wordt en de oorlog uitbreekt met Engeland, spreken de vrouwen de mannen moed N.Currier, Molly Pritcher, « the heroïne of Monmouth», lithografie in voor de strijd en gaan ze de boerderijen in hun plaats Bibliotheek van het Congres, Washington runnen. In de steden nemen vrouwen deel aan publieke manifestaties en lopen ze mee in de lijkstoet voor slachtoffers van het Britse geweld. In vele staten richten ze netwerken op om fondsen op te halen voor het leger; enkele vrouwen onderscheiden zich met daden van heldenmoed, zoals Molly Pritcher (“De heldin van Mommouth”) die zelf meestrijdt of de zestienjarige Sybil Ludington die bijna 50 km te paard aflegt om de opstandelingen te verwittigen van de komst van de Engelse troepen. Haar daad van heldenmoed wordt herdacht met een imposant ruiterstandbeeld dat in 1961 in New York werd opgericht. Ook de problemen van het dagdagelijks overleven mobiliseren de vrouwen; zij schrikken er niet voor terug om regeringsgezinde handelaren te overvallen of opkopers te viseren die levensmiddelen stockeren om de prijzen de hoogte in te jagen. Benjamin Blythe, Portret van Abigaïl Adams, ca. 1766, Massachusetts Historical Society Sommigen hebben politiek inzicht, weten wat er op het spel staat en proberen beslissingen te beïnvloeden. Abigaïl Adams, geboren Smith (1744-1818) echtgenote van de tweede president van de Verenigde Staten John Adams (1735-1826) en moeder van de zesde president, John Quincy Adams (1767-1848) volgde de politiek en de beleidsvoering gedurende de ganse carrière van haar echtgenoot. In haar overvloedige correspondentie wordt duidelijk hoe zij haar man beïnvloedde maar daarom niet uitsluitend op het vlak van gelijkheid tussen man en vrouw. In een brief van 31 maart 1776, toen er gedebatteerd werd over de Verklaring van de Rechten, spoort ze haar man aan - zij het tevergeefs - om de zaak van de vrouwen te bepleiten en hiertoe beroept ze zich op de argumenten van de opstandelingen: “In het nieuwe wetboek… hoop ik dat u de dames niet vergeet… Wees hierbij genereuzer en positiever dan uw voorgangers. Geef de echtgenoten geen ongebreidelde macht. Herinner u dat alle mannen tirannen zouden zijn indien ze konden… Indien men geen speciale aandacht heeft voor vrouwen, hebben wij vrouwen beslist te revolteren en wij achten ons niet gebonden door wetten waarover wij niet konden stemmen of waarbij wij niet vertegenwoordigd waren” 3 . Een medestandster was Mercy Otis Warren (1728-1814), auteur van verschillende theaterstukken en historische verslagen over de revolutie en tevens echtgenote van een invloedrijk politicus. Beide dames maakten van hun huis een plaats waar de leiders van de revolutie samenkwamen. De historiografie vermeldt weinig vrouwelijke figuren in de rangen van de regeringsgezinden. Wel is sprake van vrouwen die ervan verdacht worden te werken als tussenpersonen en inlichtingen te verzamelen zoals Ann Bates (1761-1839) een onderwijzeres uit Philadelphia die spioneerde voor de Engelsen. Vrouwelijke slaven lieten dan weer zo goed als geen geschriften na, met uitzondering van Phillis Wetley die kort voor de revolutie vrijkwam en politiek getinte gedichten schreef. Vele slaven waren nochtans aanhangers van de regeringsgezinden omdat ze hoopten dat de Engelsen meer kans op vrijlating boden. 3 in B. MILLSTEIN & J . BODIN (eds) , We, The American Women. A Documentary History, Chicago, 1977, p. 38-39). De verworvenheden voor de vrouwen Alles samen genomen, is het bilan van de Onafhankelijkheidsoorlog voor vrouwen, eerder mager te noemen. De grote toename van vrouwenverenigingen in functie van de huiselijke steun aan de revolutie bracht de politiek binnenshuis. Vrouwen hoopten zich verder te kunnen inzetten voor het algemeen belang. Het aloude familiaal systeem bleef bestaan en maakte de vrouw ondergeschikt aan haar man. Wel liberaliseren vele staten de echtscheiding en schaffen het eerstgeboorterecht voor erfenissen af. Maar het zelfbeschikkingsrecht dat vrouwen verwerVincent Dacquino, Sibyl Ludington ven dank zij de revolutionaire gebeurtenissen New York Archives, 2007 en in het bijzonder hun “herboren” proteststem vertalen zich in eerder dubbelzinnige verworvenheden. De complementariteit van de taken tussen man en vrouw wordt versterkt; de vrouwelijke identiteit die tot stand komt, accentueert vooral de rol van moeder en opvoedster (wat toch positief is voor de opvoeding van meisjes). Maar het volle vrouwelijke burgerschap blijft steken in de notie van ‘het republikeins moederschap’ (republican motherhood) en het stemrecht blijft een exclusief mannelijke aangelegenheid. Deze strikte taakverdeling verbaast een man als Alexis de Tocqueville erg. Hij ziet haar zelfs als één van de verklaringen van groei en welvaart! “In de Verenigde Staten eist de publieke opinie van de vrouwen dat zij zich opsluiten in de huiselijke kring en zich uitsluitend met hun huishoudelijke verplichtingen bezig houden. Amerika is het land in de wereld waar men nauwgezet de taken van man en vrouw heeft verdeeld, waar beide geslachten gelijke tred houden, maar ze gaan ieder een eigen richting uit. U ziet er geen Amerikaanse vrouwen externe zaken van de familie beredderen, handel drijven noch de politieke arena betreden…. De Amerikanen geloven niet dat man en vrouw het recht en de plicht hebben om dezelfde dingen te doen, maar ze hebben eenzelfde respect voor de rol van beiden. Zij beschouwen beide geslachten als evenwaardig, zij het elk met een specifieke lotsbestemming…Hoewel de vrouw in de Verenigde Staten haar huiselijke kring zo goed als nooit verlaat en ze in verschillende opzichten erg afhankelijk is, wordt haar sociale positie nergens hoger geacht.” (A. de Tocqueville, Over de democratie in Amerika.1835). De Franse Revolutie, moeilijke jaren voor de vrouwen De Franse Revolutie vormt geen uitzondering: zij vindt plaats binnen een algemene protestbeweging maar wordt al vlug een symbool omdat Frankrijk het epicentrum is van de ideeën die de val van het Ancien Regime hebben voorbereid. Daarenboven onderscheidt de Franse Revolutie zich van alle andere bewegingen omdat de koninklijke macht er brutaal wordt overgedragen aan het volk dat als heilig en souverein wordt beschouwd, en omdat het volk zich als missie oplegt de vrijheid uit te dragen naar de andere naties. Ook de gewelddadigheid en de interne bloedige afrekeningen vallen op. De revolutie stelt zich niet alleen tot doel te wijzigen, ze wil het sociale en politieke weefsel helemaal wegvegen en van onder tot boven terug opbouwen, ook al leidt dit tot een burgeroorlog. In deze grote omwenteling waar de verwachtingen hoog gespannen zijn, tekent zich voor de Franse vrouwen alles af, vooral tussen 1789 en 1795. De revolutionaire vrouwen Vanaf de eerste uren van de Revolutie zijn de volksvrouwen het talrijkst en vooral ook het meest zichtbaar; zij gaan de straat op, zijn aanwezig op markten en openbare plaatsen en zij nemen deel aan de rellen. Hun houding heeft niets verwonderlijks: zij ligt volledig in de lijn van de vele acties tegen de stijgende voedselprijzen, tegen de belastingen en het systeem van de Jean-Baptiste Lesueur, Patriottische vrouwenclub, 1793, Musée Carnavalet, Parijs herendiensten tijdens het Ancien Regime. De vrouwen nemen steeds het voortouw. Zij geven meestal het sein tot revolte, hitsen de mannen op en zetten hen aan tot geweld; soms gaan ze voor en nemen ze de leiding. De gerechtelijke archieven vermelden vele arrestaties van vrouwen, sommige als echte “rebellenleidsters”, die vaak streng veroordeeld worden. Het is dus bijna vanzelfsprekend dat vrouwen tussenkomen tijdens de eerste dagen van de revolutie - maar wat echter nieuw is, zijn de onderliggende politieke accenten die getuigen van een bewustzijn dat hun traditionele rol van leveranciers van levensmiddelen overstijgt. Zij eisen brood maar terzelfder tijd komen andere verlangens naar boven: naar een beter leven, naar verandering, wat zich al snel onder de eerder vage term “burgerschap” uit. Hoe valt deze vrouwelijke bewustwording van de politieke dimensie van de gebeurtenissen uit te leggen? Het is moeilijk in te schatten in welke mate vrouwvriendelijke teksten hebben kunnen circuleren onder een bevolking waar het analfabetisme terugloopt. Verschillende vlugschriften worden verspreid over de hervorming van het huwelijk waarbij de macht van de echtgenoot onverzoenbaar wordt geacht met het vrijheidsprincipe. Andere geschriften snijden meer politieke thema’s aan, zoals het werk van Madame de Coicy 4 (17?-1841) die vanaf 1789 reageert door de vrouwelijke afwezigheid in de ‘Cahiers de doléances’ van de Derde Stand aan te klagen. In een pamflet getiteld “Antwoord van de vrouwen van Parijs aan de Cahier van de meest talrijke Stand in het Koninkrijk. Vraag van de vrouwen aan de Staten-Generaal door de schrijfster van “De vrouwen zoals het hoort ze te zien…” laat zij zich verontwaardigd uit over wat de vrouwen is aangedaan en wil zij hen bevrijden van de “schandelijke en weerzinwekkende nutteloosheid van hun bestaan “ (blz 3). Wat zij vooral aanklaagt is de hypocrisie: de tegenstelling tussen hun onderliggende invloed en het totale gebrek aan publieke erkenning. Voor vrouwen eist zij op alle terreinen, inbegrepen politiek en landsverdediging, het recht op onderscheidingen. Alleen onderscheidingen houden publieke erkenning in voor hun daden (blz 14). Andere verzoekschriften verschijnen met de vraag meisjes toe te laten in het onderwijs en betere zorgen te verlenen aan kraamvrouwen. (Petitie van de vrouwen van de Derde Stand aan de koning, 1 januari 1789). In de Cahier van klachten en verzoekschriften van de vrouwen door Madame B*** B*** (1789, Land van Caux) vraagt de auteur voor vrouwen toegang tot de Staten-Generaal en ze baseert zich hiervoor op het principe van politieke vertegenwoordiging: indien een edelman geen niet-adellijke man mag vertegenwoordigen dan mag omgekeerd ook een man zijn vrouw niet vertegenwoordigen. Zo verschijnen van 1789 tot 1791 protestschriften, waarvan het onmogelijk is uit te maken of het om pastiches of echte geschriften van vrouwen gaat. 4 Les femmes comme il convient de les voir ou apperçu de ce que les femmes ont été, de ce qu’elles sont ou de ce qu’elles pourraient être, Bacot, Londres-Paris, 1785. Rellen ontketenen en leiden In oktober 1789 nemen vrouwen uit het volk volop deel aan de revolutie. Op 5 oktober trekken enkele duizenden vrouwen gewapend met pieken en messen en zelfs met een kanon achter zich naar Versailles om brood aan de koning te vragen. Maar dat niet alleen. Met de spanning die er heerst, loopt ook het gerucht dat de koning, die weigert de Verklaring van de rechten van de mens en de burger te ondertekenen, tegen de revolutie zou samenspannen. De vrouwen vragen niet alleen brood maar eisen ook dat de nationale garde het Regiment van Vlaanderen dat instaat voor de veiligheid van de koning, zou vervangen. Ze brengen de koninklijke familie terug naar Parijs. In het verder verloop van de revolutie worden deze dagen beschouwd als fundamenteel. Michelet die het niet bepaald opneemt voor vrouwen, wijdt er een lang hoofdstuk aan en vat hun belang als volgt samen: “De mannen hebben de Bastille, de koninklijke gevangenis, bestormd en de vrouwen hebben het koninkrijk zelf genomen en hebben het aan Parijs, m.a.w. aan de revolutie gegeven” 5 . De vrouwen nemen voorts actief deel aan de Commune van 1792 en de plundering van de Tuilerieën. (10 augustus). Sommige vrouwen onderscheiden zich in de gevechten en krijgen als eerbetoon de burgerlijke kroon : Théroigne de Méricourt, Louise Reine Audu en Claire Lacombe. Ook bij de gebeurtenissen van april en mei 1795, die het einde van de Parijse sansculotten inluiden, zijn vrouwen aanwezig. Pierre-Etienne Lesueur, De voorhoede van vrouwen die naar Versailles trekken, ca. 1789, verzameling BNF, Parijs Sinds 1789 is de bijdrage van vrouwen zowel aan de grote volksopstanden als aan verscheidene schermutselingen niet verminderd, over hun gewelddadigheden wordt zelfs meer en meer gefantaseerd; wat de mannen zorgen gaat baren. Op 23 mei 1795 stelt de Conventie er definitief een eind aan : een decreet verbiedt voortaan elke publieke samenscholing van meer dan vijf vrouwen, op straffe van aanhouding. 5 J. MICHELET, Les femmes de la révolution, t. I, Chap. V, Paris, 2e ed., 1855, p. 26. Aanspraak maken op politieke rechten Etta Palm d’Aelders, fotocollectie Rijksvoorlichtingsdienst, Nederland Naast de manifestaties, geven vrouwen ook openlijk aan belangstelling te hebben voor politiek. Stelselmatig zijn ze te Parijs aanwezig op de tribunes bij de zittingen van de Nationale Vergadering. Door hun aanwezigheid, hun geroep of hun applaus willen ze controle krijgen en aldus wegen op de wetgeving. Zij schoppen keet, zetten hun mening letterlijk kracht bij, schreeuwen de vertegenwoordigers van het volk toe, uiten beledigingen en vatten post bij de ingang van de Conventie om de toegang onder controle te krijgen… De 20ste mei worden ze op verzoek van de voorzitter en per decreet hardhandig van de tribunes verdreven, zelfs hun stilzwijgende aanwezigheid wordt niet langer geduld. Vrouwen zijn ook aanwezig in revolutionaire clubs, hetzij op de tribunes, hetzij als leden wanneer de clubs gemengd zijn. Zij stichten ook eigen exclusieve vrouwenclubs. Van 1790 tot 1793 telt men er in Parijs en daarbuiten 56. Eén van de eerste is de Maatschappij van de Vriendinnen van de Waarheid, te Parijs gesticht op 23 maart 1791 door Etta Palm d’Aelders, een Hollandse, die liefdadige en educatieve activiteiten combineert met politieke eisen. Palm d’Aelders wordt bovendien beschouwd als één van de zeldzame “theoretici” van de gelijkheid tussen man en vrouw, wat ze uiteenzet in geschriften en in publieke toespraken. Op 1 april 1792 is ze woordvoerster van een groep vrouwen in de Nationale Vergadering om er “de slechter wordende toestand van de politieke rechten van vrouwen“ aan te klagen en “de volle uitoefening van hun natuurlijke rechten” te bepleiten. Deze mengeling van filantropische, educatieve en politieke activiteiten is bijna in elke vrouwelijke club terug te vinden en soms is het moeilijk om een onderscheid te maken tussen hun geestdrift voor het nieuwe regime en hun wens om hun rol als echtgenote en moeder, die in hun ogen hun aanspraak op “burgerschap” verrechtvaardigt, te verheerlijken. Pierre-Etienne Lesueur, Jakobijnse breisters, 1793, Musée Carnavalet, Parijs Al vlug worden de politieke rechten van vrouwen betwist : in 1789 lijkt het evident dat de verkiezingen van december zonder hen plaatsvinden. De grondwet van 1791 ontwijkt het probleem door vrouwen te beschouwen als “passieve” burgers (waardoor ook een deel van de mannen wordt uitgesloten). Afgevaardigden die zich positief uitspreken over meer gelijkheid tussen man en vrouw zijn eerder uitzonderingen. Op twee momenten, in 1790 en 1791, verdedigt de markies de Condorcet (1743-1794) als afgevaadigde van de Grondwetgevende Vergadering en later als lid van de Conventie de rechten van vrouwen. Voor hen is het duidelijk dat hun ondergeschiktheid niet van nature veroorzaakt wordt maar te wijten is aan hun gebrekkige opvoeding. “ Het is niet de natuur, het is de opvoeding, het is het sociale bestaan dat dit onderscheid veroorzaakt[..] het is dus onrechtvaardig om vrouwen de uitoefening van hun natuurlijke rechten langer te blijven ontzeggen, door beweegredenen aan te halen die er slechts zijn om ze geen gebruik te laten maken van deze rechten” 6 . Bijgevolg voorziet hij een gemengde opvoeding die gelijk is voor jongens en meisjes. (Vijf verhandelingen over het openbaar onderwijs, 1791). Daarenboven aarzelt hij niet om de totale gelijkheid tussen beide seksen te bevestigen op basis van het mens-zijn : “Gezien het feit dat vrouwen gelijke kwaliteiten [met de mannen] hebben, hebben ze noodzakelijkerwijze ook gelijke rechten. Ofwel heeft elk menselijk individu geen echte rechten of hebben allen dezelfde rechten en diegene die stemt tegen het recht van de andere heeft bijgevolg zelf afstand gedaan van zijn rechten [… ]. Het is zeer moeilijk te bewijzen dat vrouwen niet in staat zijn hun burgerrechten uit te oefenen. Waarom zouden wezens die blootgesteld zijn aan zwangerschappen en andere tijdelijke ongesteldheden, geen aanspraak kunnen maken op rechten waarvan men nooit had gedacht ze te ontnemen aan mensen die elke winter een druipneus hebben of makkelijk verkouden raken?” (Over de toelating van vrouwen…op. cit.) Maar met zijn eisen staat hij alleen en hij komt er ook niet toe ze systematisch te gaan verdedigen in het halfrond van de volksvergaderingen. Olympe de Gouges, Verklaring van de rechten van de vrouw en de burgeres, 1791 Olympe de Gouges reageert heftig wanneer aan vrouwen politieke rechten ontzegd worden. Ze publiceert tijdens de grondwettelijke debatten van 1791 een Verklaring van de rechten van de vrouw en burgeres (september 1791). Hierin bakent ze punt voor punt de Verklaring van de rechten van de mens van 1789 af en maakt ze indruk met de meest gewaagde en meest geslaagde tekst van die tijd. De normen zijn duidelijk, maar de toepassingen blijven evenwel uit. Serge Aberdam 7 vestigde de aandacht op de deelname van vrouwen aan de verkiezingsbijeenkomsten in sommige Franse regio’s. 6 CONDORCET, «Sur l’admission des femmes au droit de cité », 3 juillet 1790, Œuvres complètes,t. 10, Paris, Didot, 1847, p. 122. 7 S. ABERDAM, L’élargissement du droit de vote entre 1792 et 1795 au-travers du dénombrement du comité de division et des votes populaires sur les Constitutions de 1793 et 1795, Les Presses universitaires du Septentrion, 2004. De lijsten vertonen drie kolommen: mannen, vrouwen en kinderen. Maar in de kolom van de mannen zijn de weduwen die familiehoofd zijn, opgenomen; en in de kolom van de vrouwen staat het mannelijk huispersoneel vermeld; een erfenis van het Ancien Regime. Politieke rechten blijven in de eerste plaats gelieerd aan eigendom, alvorens ze uitgebreid worden naar sekse 8. De debatten over de nieuwe grondwet van 1793 maken het stemrecht definitief voor mannen. De afgevaardigde Pierre Guyomar, een vriend van Condorcet, presenteert hierbij in de zitting van 29 april 1793 De Partizaan van de politieke gelijkheid onder individuen, een geschrift dat een vurig pleidooi is voor stemrecht voor vrouwen als wezens die behoren tot het menselijke ras: “In een democratie (…) vormen man en vrouw een eenheid. Dat wil zeggen deel van het staatsgezag”. Hen ervan uitsluiten betekent er verschoppelingen van de republiek van maken”: “Ik besluit dat de superioriteit die de mannen voorwenden door de vrouwen uit te sluiten zowel de rechtspraak als het staatsgezag schaadt… Is de vrouw dan wel verplicht te gehoorzamen aan wetten waaraan zij noch direct noch indirect heeft bijgedragen?... Ik beweer dat de ene helft van de individuen het recht niet heeft om de andere helft van de samenleving het recht te blijven ontzeggen om een stem uit te brengen“. Deze vurige verdediging eindigde uiteindelijk zonder veel omhaal onderaan in de archiefdozen van het parlement… De grondwet van 1793 (die nooit werd toegepast) beperkt het algemeen stemrecht tot de mannen. Het dragen van wapens eisen Hoewel vrouwen geen stemrecht hebben, blijven ze zichzelf zien en zich voordoen als burgeressen. Ze hopen deze zelfuitgeroepen status te laten erkennen door het andere attribuut van de burger – het recht op het dragen van wapens – te bekomen. Pauline Léon (1768-1838) 9 , de dochter van een Parijse chocoladefabrikant, die sinds 1789 actief deelneemt aan de revolutionaire onlusten, legt op 6 maart 1792 aan de wetgevende vergadering een petitie voor die door 300 vrouwen is ondertekend om het recht op het dragen van een wapen te bekomen en om een nationale garde van vrouwen op te richten. “Wij zijn burgeressen” Charles Devrits, Portret van Théroigne de méricourt, beweert ze en bijgevolg vraagt ze “de toelating om pieken, 1845, Musée Carnavalet, Parijs pistolen en sabels te mogen aanschaffen (zelfs geweren voor die vrouwen die daartoe de kracht hebben om ze te kunnen gebruiken)“. Het is duidelijk dat de erkenning van het burgerschap hier op het spel staat: de afgevaardigden laten zich niet inpakken en ook al loven ze de moed van de vrouwen, ze wijzen de vraag af in naam van de natuur die “de vrouwen niet heeft voorbestemd om te doden; 8 HEUER, J. et VERJUS, A., « L’invention de la sphère domestique au sortir de la révolution », Annales historiques de la révolution française, 2002/ 327, p. 1-28. 9 C. GUILLON, « Pauline Léon, une républicaine révolutionnaire », Annales historiques de la révolution française, 344/2006, p. 147-159. hun delicate handen zijn trouwens niet gemaakt noch om ijzer te bewerken, noch om moorddadige pieken te hanteren.” Vervolgens gaat de vergadering over tot de orde van de dag. Op 25 maart 1792 onderneemt Théroigne de Méricourt een nieuwe poging en roept ze de vrouwen openlijk op om zich te organiseren in amazonegroepen. Hiermee verwijst ze duidelijk naar de politieke gelijkheid tussen man en vrouw. Nog later, in juli, petitioneren 80 “vrije vrouwen” in dezelfde zin. De Dames Burgeressen van Marseille vormen hun eigen militie geleid door de echtgenotes van de officieren van de nationale garde. De vele eisen om wapens te kunnen dragen nemen nog toe onder de druk van het “bedreigde vaderland” (juli 1792). Buiten de hoofdstad worden aldus 154 legioenen van amazones opgericht. Wanneer in mei 1793 de Republikeinse revolutionaire vrouwen hun eigen club - de Republikeinse Revolutionaire Burgeressen - creëren onder leiding van Pauline Léon en later Claire Lacombe, wordt de bewapening ingeschreven als eerste punt van hun reglement. Opeenvolgende pogingen om de toegang voor vrouwen tot het leger te institutionaliseren mislukken. Vrouwenclubs worden zelfs verboden. «Partiottische tucht » revolutionaire vrouwen geven religieuzen er van langs, prent, ca.1791, verzameling BNF, Parijs Uiteindelijk gaan de deuren tot het politieke burgerschap voor vrouwen onherroepelijk dicht. Nochtans hebben sommige vrouwen gestreden in de revolutionaire legers (minstens een klein honderdtal) en zelfs indien het voorbeeld van de zusters Fernig, adjudanten van generaal Dumouriez, heel bekend is gebleven, geven de archieven nog vele namen van strijdende vrouwen die zelf een bevordering, een onderscheiding of een toelage verwerven. Radicaliseren : de Club van de Republikeinse Revolutionaire Burgeressen Na de terechtstelling van Lodewijk XVI radicaliseert de revolutie te Parijs. Gematigde fracties willen het geweld stoppen terwijl de extremisten precies het geweld willen aanhouden. De zeer fanatieke Republikeinse vrouwen vormen de vrouwelijke tegenhanger van de sansculottenbeweging en benaderen de genaamde “Razenden”. Hun club die in mei 1793 wordt gesticht, neemt vooral opkopers, “verdachten” en Girondijnen in het vizier. Zij zijn het, die Théroigne de Méricourt als onvaderlandslievend afschilderen en haar in het openbaar geselen op 15 mei 1793. Soortgelijke strafexpedities ook gericht tegen religieuzen volgen het zogenaamde “patriottische pak slaag”. De Republikeinse Revolutionaire Burgeressen nemen actief deel aan de opstanden van 31 mei en 2 juni , die leiden tot de aanhouding en de terechtstelling van de Girondijnen (waaronder ook Madame Roland). Na de moord op Marat door Charlotte Corday op 13 juli 1793, organiseren zij de cultus van de martelaar. Vrouwelijke sansculotte, prent ca.1789, verzameling BNF, Parijs Naarmate hun radicalisering toeneemt, krijgt het antifeminisme bij de gematigden meer en meer vorm. Een relletje rond het verplicht dragen van de rode muts, waarbij de Republikeinse Revolutionaire Burgeressen tegenover de volksvrouwen komen te staan, is voor de Commissie van de Nationale Veiligheid het voorwendsel om hen in diskrediet te brengen. Gepercipieerd als “vrouwelijke grenadiers” worden de Republikeinse Revolutionaire Burgeressen beschouwd als oncontroleerbare furies, die een gevaar betekenen voor de republiek. Op voorstel van de Jacobijnse afgevaardigde Jean-Pierre-André Amar, beslist de Conventie hun club te sluiten. Meer nog, het decreet van 30 oktober 1793 breidt dit verbod uit naar alle vrouwelijke verenigingen met als verklaring dat vrouwen geen politieke rechten mogen uitoefenen. De scheiding tussen de seksen wordt opnieuw nadrukkelijk bevestigd en als noodzakelijk gezien voor de samenleving en voor het behoud van de openbare orde – zoals afgevaardigde Amar niet duidelijker kon formuleren: “De persoonlijke taken waartoe vrouwen van nature uit gehouden zijn, komen voort uit de algemene orde van wat er is tussen man en vrouw. Van elk geslacht worden taken verwacht die er eigen aan zijn; dit is bepaald binnen grenzen die niet overschreden kunnen worden; want de natuur, die de man grenzen heeft opgelegd, overheerst en staat boven elke wet”. Zijn conclusie is ondubbelzinnig: “Wij geloven dat een vrouw haar familie niet mag verlaten om zich te moeien met aangelegenheden van de regering […] Wij geloven dus - en zon- der twijfel zijn jullie dezelfde mening toegedaan - dat het voor vrouwen onmogelijk is om politieke rechten uit te oefenen” 10 . Tweemaal, in 1793 en in 1795, uit de Conventie haar vrees over het activisme van de vrouwen en tweemaal, in 1793 en 1795, sluit ze hen definitief uit van het politieke openbare leven. Mme Gustave Demoulin, De Girondijnen bij Mme Roland, Les Françaises illustres 1889, p.222, verzameling BNF, Parijs Salons en liberale clubs De steun van de gegoede en gecultiveerde vrouwen aan de revolutie en aan de republiek, die weliswaar minder in het oog springt dan bij de lagere klassen, is er niet minder om. Tot aan hun sluiting in oktober 1793, worden de liberale salons en clubs gerund en bezield door vrouwen die hun politieke ideeën ongegeneerd verwoorden. Zij dragen bij tot het creëren van revolutionaire omgangsvormen die teruggaan op vroegere praktijken die de verspreiding van de verlichte ideeën mogelijk maakten. Deze clubs zijn de hoge cenakels waar de revolutionaire leiders samenkomen en debatteren over de nieuwe politieke en maatschappelijke orde en over de te volgen strategieën. Madame de Lameth, Madame de Fonteroy (Thérésa Cabarrus, de toekomstige Madame Tallien), Sophie de Condorcet, Madame Helvétius, en Madame Roland en nog vele anderen; allen hielden zij salons die erg in trek waren waar intellectueel en politiek op hoog niveau werd gereflecteerd. Olympe de Gouges las er verschillendevan haar theaterstukken voor. 10 Le Moniteur universel, t. 18, nr 40, p. 164. Deze vrouwen stelden hun fortuin en hun netwerk ten dienste van de revolutie. Bewijzen van hun politiek activisme zijn terug te vinden in getuigenverhoren van de politie, minuten van processen en in diplomatieke correspondentie. Vaak staan ze dicht bij de Girondijnen en worden ze niet gespaard door de repressie. In 1793 worden Madame de Lameth en de toekomstige Madame Tallien gearresteerd en gevangen gezet met nog andere vrouwen; Manon Roland bekoopt haar toewijding aan de Girondijnse zaak met haar leven. Vijf dagen na Olympe de Gouges, sterft zij onder de guillotine op 8 november 1793, veroordeeld voor verraad tegen het Jacobijnse centralisme maar ook wegens het “niet naleven van de vrouwelijke deugden”. Met uitzondering van Charlotte Corday die Marat vermoordde omdat ze hem beschouwde als een onderkruiper van de revolutie, pleegt zo goed als niemand van deze vrouwen gewelddaden. Maar alle vrouwen die terechtgesteld worden in Parijs (ongeveer 900) zijn dat wel omdat ze als gevaarlijk bestempeld worden. Over het ganse land genomen, maken vrouwen 15% uit van alle executies (40.000 in het totaal). Terechtstelling van Olympe de Gouges, prent, 1793, British Museum, Londen Maar vrouwen spelen vooral een opmerkelijke rol in de grote opstanden in het westen (de opstand der Chouans en de burgeroorlog in de Vendée). Enkele grote figuren onder de “contrarevolutionaire amazones” scheuren zich af, Madame de la Rochejacquelein, de Sapinaud, de Bonchamps… Andere vrouwen uit het volkse milieu nemen dienst in het koninklijke katholieke leger dat de republikeinse troepen drie jaar (1793-1796) bestrijdt, onder hen de bekende Renée Bordereau (die tot 1809 in het leger zal blijven). De repressie toont hun grote betrokkenheid: één derde van de tegenstanders die als gevaarlijk worden veroordeeld en geëxecuteerd in La Glacière of in Angers zijn vrouwen. In een verschrikkelijke burgeroorlog die meer dan 170.000 slachtoffers zal maken, werden vrouwen aangeworven op basis van hun burgerlijke maar ook religieuze overtuigingen, zij zijn daders en slachtoffers van ongekend geweld. “Vrouwen en priesters” dat is de burgeroorlog in de Vendée. Weet goed dat zonder de vrouw de priester niets had gekund” schrijft Michelet 11 . De revolutionaire besmetting Orangistische karikatuur van een patriottische vrouw,1787 Rijksmuseum, Amsterdam De Revolutie werkt aanstekelijk en verspreidt zich over West-Europa. De Verenigde Provinciën aarzelen tussen het republikeins model en de monarchie. Geïnspireerd door de Amerikaanse Revolutie verzetten de Patriotten zich tussen 1781 en 1787 tegen de autoritaire neigingen van de stadhouder Willem V van Oranje-Nassau. Velen emigreren naar het noorden van Frankrijk na de overwinning van de Pruisische legers. Twee jaar later hernemen de onlusten, ditmaal gesteund door de Franse revolutionairen. Ze resulteren in de installatie van de Bataafse Republiek (1795-1806). Hierbij spelen vrouwen een betekenisvolle rol en dan vooral via hun pen. Minder gewelddadig dan in de Franse Revolutie bestrijden tegenstanders elkaar vooral met de pen: een groot aantal titels, teksten, geschriften van allerlei aard worden gepubliceerd in boekvorm of vinden hun weg naar kranten. Sommige vrouwen maken er literair naam: Elisabeth Wolff, geboren Bekker, (1738-1804) en Agatha Deken (1741-1804), vurige voorstanders van de Patriotten, nemen na hun terugkeer uit ballingschap in Frankrijk deel aan de tweede revolutie. Petronella Moens (1762-1843) - een halfblinde dichteres en enthousiastelinge van de Franse Revolutie - laat zich tijdens de Bataafse Revolutie opmerken door haar wervende geschriften over de Franse Revolutie. 11 MICHELET, Les femmes de la révolution, t. II, chap . XIV. « Les vendéennes », Paris, 1855. Zij sticht haar eigen magazine De Vrienden van ’t Vaderland , het eerste vrouwentijdschrift dat uitsluitend aan politiek is gewijd. In hun teksten behandelen ze meestal de algemene politiek, wat duidt op een niet te ontkennen politieke bewustwording bij vrouwen. Maar dit houdt duidelijk geen ontwaken in omdat hun eisen die specifiek te maken hebben met de gelijkheid tussen man en vrouw en hun kritiek op de mannelijke dominantie eerder schaars zijn. Patriottisch pamflet : Kaatje Mossel wordt opgehangen met andere orangistische leiders, Algemeen Rijksarchief, Den Haag Vanuit Parijs en later vanuit Neuchâtel schrijft Belle Van Zuylen (1740-1805) gekend onder de naam van haar man als Isabelle de Charrière, romans en novelles waarin ze de emancipatie van de vrouw verdedigt. Ze volgt de revolutionaire gebeurtenissen in haar geboorteland op de voet en neemt deel aan het nieuwe gedachtengoed. Ze is een mooi voorbeeld van transnationale cultuur tussen de Verenigde Provinciën en Frankrijk. Talrijke vrouwen steunen de revolutionaire ontwikkelingen en hun inzet is te vergelijken met wat zich ook elders aftekent. Tijdens de revolte van de Patriotten ondersteunen vrouwen giften en donaties om opstandige milities te bewapenen. Zonder financiële steun hadden deze laatsten zich niet kunnen handhaven. De schenkingsceremonies gaan gepaard met veel rituelen die de schenksters voor het voetlicht plaatsen. Door de aanhangers van de stadhouder worden ze gezien als “gewapende manwijven”, ze worden doelwit voor represailles van orangisten die hun huizen vernielen en plunderen. Als echtgenote van Willem V organiseert de zeer energieke Wilhelmina van Pruisen op haar beurt de contrarevolutie met ijzeren hand. Zij vindt vooral navolging bij de vrouwen uit het volk, die rellen veroorzaken. Kaatje Mossel, een orangistische mosselvrouw neemt de leiding in de volksopstand te Rotterdam in 1784. Het prinsbisdom Luik komt in opstand vanaf augustus 1789 en kondigt de aanhechting bij Frankrijk aan. Merkwaardig genoeg is dit de revolutie waar over de participatie van vrouwen het minst gekend is. De meest bekende Luikse, Théroigne de Méricourt , heeft zo goed als niets te maken met de opstand in haar vaderland. In de rijke collectie vlugschriften van de Luikse en Brabantse Omwentelingen ( deze geschriften hadden toen dezelfde rol als de sociale media nu) die bewaard bleven in de Koninklijke Bibliotheek vindt men slechts één enkel anoniem werkje, getiteld Bezwaarschriften van de Luikse burgeressen zowel democraten als aristocraten, dat overigens geen enkel gevolg had. Volksvrouwen schijnen vooral gebukt te gaan onder grote armoede, zij zijn slachtoffers van de economische crisis en van de corporatieve structuren. Maar hun afwezigheid is misschien te wijten aan gebrek aan verder onderzoek. Vanaf 1787 laaien de spanningen rond de keizerlijke macht in de Oostenrijkse Zuidelijke Nederlanden hoog op. Hiervoor zijn de progressieve en centralistische hervormingen van Jozef II verantwoordelijk. De eisen komen er in naam van de vrijheden – het Amerikaanse voorbeeld wordt geciteerd en de Onafhankelijkheidsverklaring in oktober 1789 is gestoeld op deze van de Verenigde Staten. Maar de gevraagde “vrijheden” hebben vooral te maken met de charters en structuren van het Ancien Regime. De groeiende invloed van de conservatieve partij van Van der Noot binnen de Republiek van de Belgische Verenigde Staten en de nederlaag van de democraten die de vlucht moeten nemen naar Frankrijk, roepen eerder het beeld op van de Oostenrijkse Zuidelijke Nederlanden als een haard van contrarevolutie waarbij de persoonlijkheid van advocaat Hendrik Van der Noot en van zijn maîtresse - de erg omstreden Jeanne Pinaut - genaamd Madame de Belem (1732 of 1734-?) centraal staan. Tekenaars van spotprenten spelen er naar hartenlust op in, de enen willen deze zelfverklaarde “aristocrate” vooral hekelen als een invloedrijke en onheilbrengende courtisane terwijl anderen haar bewieroken met een verbijsterende naïviteit. De algemeen aanvaarde (en echte aristocrate) gravin Anne Thérèse Philippine d’Yve (1738-1814) brengt in haar salon de belangrijkste leiders van de revolutie samen. Volgens historica Suzanne Tassier is zij als gecultiveerde vrouw en aanhangster van de ideeën van de Verlichting één van de enigen die inzicht heeft in wat er politiek op het spel staat. Maar als geboren verzoenster stelt ze een versmelting voor van de middeleeuwse vrijheden (Blijde Intredes) met de democratische vrijheden. Op die manier situeert ze zich op het kruispunt van twee revolutionaire stromingen - enerzijds behoudsgezind, anderzijds democratisch - en bemiddelt ze tussen twee concurrerende fracties. Door haar uitgestrekt netwerk van relaties en haar overvloedige corVan der Noot, leider van de opstandelingen in de Oostenrijkse Nederlanden respondentie (bewaard in vlucht met samen met zijn minnares Madame Pinaut, 2 december 1790, gravure, Museum van de Stad Brussel het AR) verstrekt ze talrijke inlichtingen aan beide kampen. Tijdens een debat over het kiesrecht voor niet eigenaars maakt ze slechts een korte toespeling op het bijzondere statuut van vrouwen. Andere adellijke vrouwen hebben zich duidelijker geallieerd met de democratische fractie. De gravin d’Hane Steenhuyze verspreidt opruiende geschriften, de hertogin d’Ursel en de hertogin d’Arenberg ondersteunen beiden de oorlog en worden beschreven als echte “amazones”. Te Brussel komt een Comité van dames tot stand met het doel wapens te verzamelen; Gertrude de Roover, auteur van het pamflet Aan de staten van Brabant (s.l., 1790) wordt ermee belast. De meest opvallende acties die volksvrouwen ondernemen tegen het Oostenrijkse bestuur hebben te maken met de religieuze maatregelen van Jozef II, wat terug doet denken aan de houding van de vrouwen van West-Frankrijk – weliswaar minder gewelddadig. Janet Polasky besluit 12 dat de Belgische vrouwen deelnamen aan de Brabantse Omwenteling door zich aan te passen aan “ wat zij zagen als een fiere nationale traditie”. Zelfs wanneer ze rechten opeisen, legitimeren ze hun revolutionaire actie op basis van hun vroegere betrokkenheid, zoals ook te lezen valt in het Nauwkeurig en beknopt historisch overzicht van de oude Belgen ten gunste en ter voorbeeld van de moderne; met juridische bewijzen die vrouwen hebben om toegelaten te worden bij de Staten, legers aan te voeren, staatszaken te behandelen en geconsulteerd te worden over alle beslissingen die moeten worden genomen. III. Revolutionaire gevolgen voor de vrouwen Hoewel de vergelijkende geschiedschrijving aan de opstanden van het einde van de 18de eeuw een ongelooflijk rijke bron van historische data bezit, waarbij gelijkenissen, invloeden, politieke interacties en culturele transferts ( maar ook nationale verschillen) tevoorschijn komen, blijkt de geschiedenis van de vrouwen los van de individuele gevallen en persoonlijke lotsbestemmingen zich daarentegen steeds te herhalen. Ze stelt duidelijk wat de historiografie lang heeft verborgen: bij alle revolutionaire opstanden worden mannen en vrouwen in beeld gebracht. Vrouwen manifesteren zich en drukken zich uit zowel in de rangen van de revolutionairen als van de contrarevolutionairen. Ze zijn geletterd en gecultiveerd en animeren clubs waar revolutionaire strategieën en ontwikkelingen uitgebreid ter sprake komen en zij verwoorden hun ideeën in geschriften. Volksvrouwen gaan voor directe acties de straat op en ze proberen ook controle te krijgen op de volksvergaderingen via hun aanwezigheid op de tribunes… Allen willen ze de militairen van hun partij steunen: patriottische schenkingen, collectes om wapens aan te kopen, zelfs persoonlijke deelnames aan de strijd… Vrouwen worden ook niet gespaard van het geweld dat alle revoluties kenmerkt; zij worden er daders en/of slachtoffers. Maar wat is er dan voor vrouwen verworven? 12 J. POLASKY, « Le rôle des femmes dans les révolutions de Liège et du Brabant », dans CH. FAURÉ (dir.), Encyclopédie politique et historique des femmes, PUF, Paris, 1997, p. 229. Overal ongelijke rechten Overal zegevieren seksistische vooroordelen en hiermee ook het idee dat de natuur man en vrouw verschillend heeft geschapen en dat het dus passend is om specifieke taken per geslacht toe te kennen. Deze verdeling moet gerespecteerd worden wil men de nieuwe samenleving waarborgen. Wat leeft in de geesten van de mensen heeft duidelijk meer belang en kracht en overstijgt de omwentelingen. In alle revoluties wordt de “natuurlijke orde van de seksen” zo goed als niet in twijfel getrokken, ook niet door de vrouwen zelf, en het grote belang dat wordt toegekend aan het moederschap wordt eveneens nooit ontkend. Die mannen en vrouwen die de politieke gelijkheid verdedigen zijn hun tijd vooruit: de Engelse Mary Wollstonecraft, de Hollandse Etta Palm d’Aelders, de Française Olympe de Gouges en de mooi Luikse Théroigne de Méricourt hebben meestal af te rekenen met veel onbegrip. Maar dit alles neemt niet weg dat er een bewustzijn groeit bij vrouwen, zij het misschien niet als feministen, maar daarom niet minder als politiek bewuste wezens. De algemene doelstellingen die zij nastreven, staan symbool voor een beter leven en voor hoop op een verbetering van hun statuut. Wat de mannen betreft, worden velen geleid door een traditionele afkeer voor vrouwen, wat ook de revolutionaire vrouwen treft. John Opie, Mary Wollstonecraft, 1790-91, Tate, Londen De rangorde van de seksen lijkt in conflict te komen met de grote idealen van vrijheid en broederlijkheid, maar vindt toch een rechtvaardiging, zelfs een “rationele”. De ongelijkheid tussen man en vrouw is immers het gevolg van de natuurlijke orde, waartegen geen enkel mens zich kan verzetten. Bovendien is deze ongelijkheid niet strijdig met het gelijkheidsprincipe omdat het in hoofdzaak slaat op de burgerlijke gelijkheid: indien alle individuen vrij en gelijk in rechten geboren worden en blijven, houdt het principe geen politieke gelijkheid in want deze politieke gelijkheid wordt bepaald door andere criteria (leeftijd, eigendom, afhankelijkheid, geslacht, ras, nationaliteit). Op deze manier worden ook een groot deel van de mannen uitgesloten van stemrecht (minderjarigen, bediendepersoneel, negers, vreemdelingen, ….) De moord op Marat, Charlotte Corday, prent, 1789-1799 verzameling BNF, Parijs Wat de vrouwen betreft, is het politieke eindresultaat vlug gemaakt: zij krijgen niets. Hun plaats in de maatschappij situeert zich buiten de politiek meer bepaald in de nieuwe sociale verhoudingen tussen de Staat en de familie waar het belang van gender essentieel is. De familie die volledig herdacht wordt , biedt de gelegenheid om ongelijke maar aanvullende taken toe te wijzen. Mannen krijgen het landsbestuur en de “de fabriek van wetten” toegewezen, vrouwen de “fabriek van de zeden” en de opvoeding van de toekomstige burgers. Deze taakverdeling, die uitgaat van de fysiologie en daarom als rechtvaardig en onveranderlijk wordt gezien, werkt overal in het nadeel van vrouwen. De plaats die wordt toegekend aan de familie bepaalt de postrevolutionaire status van de vrouw; deze heeft overal specifieke accenten naargelang land en religie. De politieke uitsluiting van vrouwen zal in de 19de eeuw nog toenemen en zal dan gerechtvaardigd worden door een medisch en “wetenschappelijk” discours. De opvoeding van meisjes, een vraagstuk van de 18de eeuw waarover sinds de 17de eeuw reeds gedebatteerd wordt, zal een eerste speerpuntactie vormen in de vrouwenbewegingen. Deze strijd is fundamenteel omdat onderwijs de hoeksteen is van emancipatie. Na de revoluties heeft de opvoeding door vrouwen vooral tot doel eenieder voor te bereiden op de toekomstige rol in de samenleving. Voor de meisjes betekent dit het zegevieren van Rousseau’ s ideeën en de toepassing van het principe dat in Emile wordt omschreven : het opsluiten in de huiselijke functies: “De opvoeding van vrouwen moet afgestemd worden op mannen. Hen behagen, hen dienstig zijn, zich door hen laten beminnen en eren, kinderen opvoeden en verzorgen tot volwassenen , hen raadgeven, hen troosten, hen het leven zacht en aangenaam maken: zie daar de eeuwige plichten van de vrouw, die hen moeten aangeleerd worden vanaf hun kindertijd” 13 . Op burgerlijk vlak is de Franse Revolutie aanvankelijk positief voor de vrouwelijke eisen. In de euforie van de eerste revolutionaire gebeurtenissen en onder druk van de klaagbrieven en verzoekschriften van vrouwen, brengen de wetgevers een totale gelijkheid tot stand binnen het huwelijk. Artikel 7 van de grondwet van 1791 bepaalt dat het huwelijk een burgerlijk contract is dat de instemming van beide partijen op voet van gelijkheid vraagt. De wet van 20 september 1792 stelt de echtscheiding in met gelijke rechten voor de echtelieden. De wet van 7 maart 1793 kondigt gelijke erfdelen aan bij nalatenschappen. De autoriteit van de echtgenoot is verdwenen in de twee eerste voorstellen van het burgerlijk wetboek (1793-1794) en beide echtelieden beheren de huishoudelijke goederen. 13 J.-J. ROUSSEAU, Emile ou de l’éducation, Paris, Garnier-Flammarion, 1966, p. 475. Deze bepalingen geven het individualisme weer dat het juridische denken karakteriseert in de eerste jaren van de revolutie en geven ook het streven weer om de notie van vrijheid op burgerrechtelijke vlak toe te passen 14. Voor korte tijd staat men veraf van Rousseau die de theorie van de aparte sferen verdedigt. Maar naarmate de wetgeving inzake stemrecht duidelijker wordt en het recht enkel aan mannen wordt toegewezen, wat het geval is vanaf de grondwet van 1793, komt er eveneens een terugval op burgerrechtelijke vlak. Het idee van aparte sferen, J.-B. Lesueur, De scheiding, ca. 1795. Musée Carnavalet, Parijs ingegeven door de complementariteit van de beide geslachten binnen het huwelijk duikt opnieuw op in het derde voorstel van het burgerlijk wetboek. Vanaf 1794 wordt de “natuurlijke superioriteit van de man” terug ingeroepen, de echtscheiding op basis van wederzijdse instemming wordt opnieuw in vraag gesteld. Sindsdien wordt ook overspel van man en vrouw opnieuw verschillend behandeld. Als gelijke individuen worden de echtelieden gebonden door rechten en plichten. Precies deze laatste zijn hinderlijk voor de vrouw. Het burgerlijk wetboek van 1804, dat blijvend invloed zal hebben op de wetgeving in alle landen die onder invloed kwamen van of ingelijfd werden door de Republiek en het Keizerrijk, legaliseert de onderwerping van de vrouw binnen het huwelijk en de familie. De periode van vrijheid is voor vrouwen van zeer korte duur geweest. Beelden, voorstellingen en symbolen Het beeld van de vrouw in alle revoluties verschilt sterk; “echte” vrouwen worden vaak negatief voorgesteld terwijl allegorische afbeeldingen van een abstracte vrouw precies de nieuwe fundamentele waarden incarneren. 14 Zie hierover : HEUER, J. et VERJUS, A., « L’invention de la sphère domestique au sortir de la révolution », Annales historiques de la révolution française, 2002/ 327, p. 1-28. Op de verklaringen van de rechten van de mens worden steeds beeltenissen van vrouwen geplaatst die gekleed gaan volgens de klassieke oudheid en garant staan voor de vrijheden. Zij dragen (frygische) mutsen of kronen, houden toortsen in de hand en leiden naar de strijd en naar de overwinning… (het beroemde schilderij van Delacroix). Met het Vrijheidsbeeld, symbool van de Verenigde Staten, Marianne, die in een oogopslag de republiek en zelfs Frankrijk verpersoonlijkt, en de allegorieën van de Broederlijkheid en de Gelijkheid verschijnen zovele mythische vrouwen die een nieuw tijdperk inluiden en die kunstenaars naar wens aanbieden. Deze vrouwenfiguren hebben iets weg van een “ uitvinding van tradities”, zij incorporeren een ensemble van culturele elementen (hymne, vlag, nationale feesten, …) en worden geacht het gevallen regime te vervangen en zijn onontbeerlijk om de nieuwe sociale cohesie te ondersteunen 15. Maar waarom kiest men voor vrouwelijke trekken? Deze vraag is moeilijk te beantwoorden. Sommige historici van de Franse Revolutie stellen als hypothese dat het antwoord precies ligt in het weren van vrouwen uit het politieke leven. Kiezen voor een mannelijke figuur zou niet passen bij de intrinsieke gelijkheid van de “republiek van de broeders” en het menselijke egalitarisme. Met een vrouwelijke figuur als boegbeeld daarentegen kon men de vrouwen lof toezwaaien zonder hen daarom ook evenveel rechten te geven. De “echte” vrouwen die wel een uitzonderlijke rol spelen, worden vaak negatief gezien : de “onnatuurlijke” vrouw die de deugden van haar sekse vergeet Françaises devenues libres, gravure, 1789, verzameling BNF, Parijs en de gelijke van de man wil zijn (Olympe de Gouges), de populaire virago die het hoge woord voert, brutaal en gewelddadig is (Kaat Mossel te Amsterdam en de relschoppers in Frankrijk) de reactionaire vrouw die alle vooruitgang afzweert (de vrouwen uit de Vendée, de koningsgezinden, Marie-Antoinette, Madame de Belem, Charlotte Corday - de opvatting als zouden vrouwen als het ware van nature uit behoudsgezind zijn zal overigens nog lang voortleven) de furie en tenslotte de waanzinnige tenslotte die moet opgesloten worden (Théroigne de Méricourt). 15 Zie hierover : Maurice AGULHON, Marianne au pouvoir. L’imagerie et la symbolique révolutionnaire de 1880 à 1914, Flammarion, 1989; E. HOBSHAWN et T. RANGER (ed.), The Invention of Tradition, Cambridge, 1983, p. 263-307; AUSLANDER, L., Des révolutions culturelles. La politique du quotidien en Grande-Bretagne, en Amérique et en France XVIIe-XIXe s., Presses universitaires du Mirail, Toulouse, 2010. Algemeen genomen worden de “echte” revolutionaire vrouwen - wat ze ook deden- meestal als gevaarlijk beschouwd omdat ze meestal verdacht werden tussen de komen in de orde der seksen. Andere afbeeldingen evoceren occulte invloeden van vrouwen. Deze eerder vleiende rol die aanvaard was in het Ancien Regime, vervalt bij de start van de revolutie tot iets pervers en nefast. Alle vrouwen, zal Michelet (op.cit. p. 309) zeggen – zelfs diegene met de beste intenties – hebben de val van hun partij veroorzaakt. Eerder zeldzaam zijn de eigentijdse afbeeldingen zoals de gouaches van Lesueur - een waarachtig “museum van de revolutie” - die vrouwen een belangrijke plaats geven (In 40% van de taferelen figureren vrouwen, in bijna de helft spelen ze de hoofdrol) zonder daarom te vervallen in karikaturale stereotypes 16 . Vrouwen, waanzin, revolutie Tijdens de revolutie zijn verschillende vrouwen veroordeeld omdat ze hun ‘natuurlijke rol’ te buiten gingen. Voorbeelden zijn Marie-Antoinette - “de slechte moeder en ontspoorde echtgenote”, Olympe de Gouges - “zij wilde een staatsman zijn”- en Madame Roland – “een moeder die de natuur opofferde om er boven te staan”, “het verlangen om geleerde te zijn”. Later werd hun ambitie gezien als een mentale ziekte. Met het ontstaan van de criminele antropologie en de gerechtelijke geneeskunde op het einde van de 19de eeuw zal dokter Alfred Guillois (1880-19?), een leerling van professor Lacassagne van de universiteit van Lyon, Olympe de Gouges als waanzinnig omschrijven. Dokter Alfred Guillois wijdt er in 1904 17 een proefschrift aan dat hij publiceert onder de titel Psycho-medische studie van Olympe de Gouges. Algemene beschouwingen over de geestestoestand van de vrouwen tijdens de Franse Revolutie (A. Rey, Lyon, 1904). Op basis van de geschriften van Olympe de Gouges alsook de processen-verbaal opgesteld tijdens haar gevangenschap, diagnosticeert hij bij haar “een merkwaardige mengeling van ideeën die zowel gezond en profetisch zijn als echt waanzinnig”. Hij concludeert dat “haar ideeën over het feminisme op zich reeds onredelijk zijn en doordrongen van een excessieve grilligheid, zij fungeren als verbindingsteken tussen rede en waanzin”. 16 Over deze gouaches: DE CARBONNIERES, Ph. « Les gouaches révolutionnaires de Lesueur au Musée Carnavalet », Annales historiques de la révolution française, 343/ janvier-mars 2006, p. 93-122. 17 Bewaard in het Fonds Lacassagne, Universiteit Lyon. Aangetast als ze is door “een paranoia van hervormingsgezinde ideeën” en door “een revolutionaire hysterie” veralgemeent hij zijn conclusies voor alle revolutionaire vrouwen als volgt; “Men kan stellen dat vele vrouwen in het bijzonder diegene die actief hebben deelgenomen aan de revolutie en er een bloedige rol hebben gespeeld, onevenwichtig waren”. (blz. 88) Ook van Charlotte Corday werd vermoed dat ze waanzinnig was omdat de daad die ze stelde – de politieke moord – onverzoenbaar lijkt met de vrouwelijke natuur. Op het moment van haar aanhouding wordt ze voorgesteld als een “oude vrijster” (ze is 25 jaar!) gekenmerkt door een “mannelijke houding en een jongensachtige gestalte”, gekleed in een gestreept kleed (“traditioneel motief van waanzin”) 18. Uit vrees vrijgesteld te worden van haar daad, verklaart Charlotte Corday zich tijdens haar proces gezond van geest en neemt ze de volle verantwoordelijkheid op voor haar daad 19 . Haar schedel, die bewaard bleef, werd opgemeten op het einde van de 19de eeuw. Lombroso zag er tekenen van een geboren moordenares in maar toch bleef deze zaak de medische wereld verdelen 20 . Nog verontrustender is het geval van Théroigne de Méricourt. Na haar aanhouding in 1794, wordt ze opgenomen in La Salpêtrière Portret van Théroigne de Méricourt op 7 september 1807 na verschillende opeenvolgende interneringen E. Esquirol, ‘Des maladies mentales...’, 1838 Deel 1, p. 445, plaat IV en sterft er op 9 mei 1817. Psychiater Etienne Esquirol laat geen twijfel, op basis van zijn klinisch onderzoek verklaart hij haar waanzinnig 21. Wat opvalt is dat hij de waanzin laat intreden, lang voor haar eerste internering, tijdens de revolutionaire jaren toen ze één van de opvallendste vrouwen was te Parijs. Dus creëert hij een verzonnen en totaal bijgewerkt portret van haar wanneer hij haar afschildert als een losgeslagen bloeddorstige courtisane, die het hoofd van één van haar minnaars met een sabel zou hebben afgehakt. 18 Gazette nationale, 21 juli 1793, Corday contre Marat. Les discordes de l’histoire, uitgegeven door het Musée de la Révolution française ter gelegenheid van de tentoonstelling, 26 juni28 september 2009, Vizilles, 2009, p. 7. 19 G. MAZEAU, « Le procès Corday : retour aux sources », Annales historiques de la Révolution française, 343/ 2006 ; G . MAZEAU, Le bain de l’Histoire. Charlotte Corday et l’attentat contre Marat, Champvallon, 2009. 20 F. ASNAOUROW en DR. M. BENEDIKT, Etude métrique du crâne de Charlotte Corday, Lyon, Stork, 1890 ; Dr P. TOPINARD, Essai de crâniologie. A propos du crâne de Charlotte Corday, Paris, Masson, 1890. 21 E. ESQUIROL, Des maladies mentales considérées sous les rapports médical, hygiénique et médico-légal, t.I, Bruxelles, 1838, p.220-222. Men moet zich afvragen wat de mentale sporen waren na meer dan 20 jaar internering… Zij zou zelfs “in de straten van Parijs kinderen hebben gebeten en opgegeten” 22 . Op het einde van de 19de eeuw zal ook dokter Paul Garnier, hoofdarts van de speciale infirmerie van de politieprefectuur, bevestigen dat Théroigne de Méricourt morbide neigingen had die zich in een eerste fase aftekenden wanneer de revolutie uitbarstte en stilaan duidelijker werden onder invloed van de gebeurtenissen. Voor deze dokters is “de revolutie de historische plaats waar de waanzin zich ontwikkelt - zeker de vrouwelijke waanzin, zowel individueel als collectief” 23 . 22 P.-M. DUHET, Les femmes et la révolution de 1789-1794, Julliard, Paris, 1971, p. 163. 23 DEVANCE, L., « Le féminisme pendant la révolution française », Annales historiques de la révolution française, 229/1977, p.349. Selectieve bibliografie APPLEWHITE, Harriet B. & LEVY, Darline, G.(eds), Women and Politics in the Age of of the Democratic revolution, University of Michigan Press, 1993. AUSLANDER, L., Des révolutions culturelles. La politique du quotidien en Grande-Bretagne, en Amérique et en France XVIIe-XIXe s., Presses universitaires du Mirail, Toulouse, 2010. BLANC, O., « Cercles politiques et « salons » du début de la Révolution 1789-1793 », Annales historiques de la révolution française, 344 : 2006, p. 63-92. BLANC, O., « Cercles politiques et « salons » du début de la Révolution 1789-1793 », Annales historiques de la révolution française, 344 : 2006, p. 63-92. COLLIN, F., Pisier, E. & VARIKAS, E., Les femmes de Platon à Derrida. Anthologie critique, Plon, Paris, 2000. Conditions féminines à l’époque de la révolution française, Réseaux, Revue interdisciplinaire de philosophie morale et politique, 61-63, Mons, 1991, p. 5-180. DE CARBONNIERES, Ph. « Les gouaches révolutionnaires de Lesueur au Musée Carnavalet », Annales historiques de la révolution française, 343 : 2006, p. 93-122. DEVANCE, L., « Le féminisme pendant la révolution française », Annales historiques de la révolution française, 229/1977, p. 341-376. DUHET, P.-M., Les femmes et la révolution de 1789-1794, Julliard, Paris, 1971, p. 163. DUPONT-BOUCHAT, M.-S. « Attitudes et comportements des femmes pendant les révolutions en Belgique (1789-1799) », Conditions féminines à l’époque de la révolution française, Réseaux, 61-63, Mons, 1989, p. 31-54. FAURE, Ch. « Doléances, déclarations et pétitions, trois formes de la parole publique des femmes sous la révolution », Annales historiques de la révolution française, 344/ avril-juin 2006, p. 5-25. FRAISSE ,G., Muse de la Raison. Démocratie et exclusion des femmes en France, Gallimard, 1995.. GODINEAU, D. « De la guerrière à la citoyenne. Porter les armes pendant l’Ancien régime et la révolution française », Clio FHS, 20/ 2004. GODINEAU, D., Les femmes dans la société française XVIe-XVIIIe s., Paris, Colin, 2003. GODINEAU, D., Citoyennes tricoteuses. Les femmes du peuple à Paris pendant la révolution française, Paris, red. Perrin, 2004. HELIN, E., « Un manifeste féministe à Liège en 1790 », Bull. soc. royale Le Vieux Liège, 1979/9, p. 77-83. HEUER, J. et VERJUS, A., « L’invention de la sphère domestique au sortir de la révolution », Annales historiques de la révolution française, 2002/ 327, p. 1-28. JOURDAN, A., La révolution batave entre la France et l’Amérique, Presses univ. de Rennes, 2008. JOURDAN, A., La révolution, une exception française ? Parijs, Flammarion, 2004. KERBER, Linda K., « L’action des femmes dans la révolution américaine », CH. FAURE (dir.) Nouvelle encyclopédie politique et historique des femmes, Les Belles Lettres, Parijs, 2010, p. 146-167. LAPIED, M., « Parole publique des femmes et conflictualité pendant la révolution dans le Sud-est de la France », Annales historiques de la révolution française, 2006/ 344, p. 47-62. MARTIN J.-C., « Femmes et guerre civile. L’exemple de la Vendée, 1793-1796 », Clio HFS, 1997/5, p. 97-115. MARTIN, J.-C., La révolution brisée. Les femmes dans la révolution française et l’Empire, Parijs, Colin, 2008. POLASKY, J., Revolution in Brussel 1787-1793, Académie Royale de Belgique et University Press of New England, 1986 . SCOTT, J.W., La citoyenne paradoxale, Paris, Albin Michel, 1998. TASSIER, S., Les Démocrates belges de 1789, Bruxelles, 1930. VAN KALKEN, F., Mme de Bellem, la « Pompadour » des Pays-Bas, Bruxelles, 1923. VIENNOT, E., (ed). N. Pellegrin, Revisiter la « querelle des femmes ». Discours sur l’égalité/l’inégalité des sexes, de 1750 aux lendemains de la révolution française, Publications de l’université de Saint-Etienne, 2012.
© Copyright 2024 ExpyDoc