04 Jaargang 45 • Maandblad • verschijnt niet in juli en augustus Afgiftekantoor 2099 Antwerpen X - P509707 • Afzendadres: Guimardstraat 1 • 1040 Brussel V l a a m s s e c r e ta r i a at va n h e t k at h o l i e k o n d e r w i j s april 2014 in dit nummer ‘Vrijheid en verbondenheid’ / Memorandum 2014 / Cyberpesten / Zorgbreed basisonderwijs / Beleidsruimte hoger onderwijs forum nr. 04 • april 2014 Hoofdartikel Vrijheid en verbondenheid 3 In de kern Pasen, het feest bij uitstek voor elke dag 4 Algemeen onderwijsbeleid Memorandum - Speerpunten voor het onderwijsbeleid van de toekomst 5 VSKO twittert! 9 Basisonderwijs Kunst om de kunst. De impact van kunsteducatie 10 Hoe omgaan met onbetaalde schoolrekeningen? 13 Secundair onderwijs De school als anker voor de toekomst Directiecongres SO bisdom Hasselt 27 en 28 februari 2014 17 Cyberpesten: een blijvend aandachtspunt voor onze scholen 20 Buitengewoon onderwijs Zorgbreed basisonderwijs in duo met BuO 23 Hoger onderwijs Verslag studienamiddag over beleidsruimte 26 Pedagogische ondersteuning Sociale stage in Vita et Pax Schoten 30 Vrijheid en verbondenheid 25 mei. De dag komt razendsnel dichterbij. De verkiezingsperiode brengt een zeer speciaal gevoel van spanning met zich mee. Kandidaten werken zich uit de naad om aandacht te vragen en vooral stemmen te ronselen. Al dan niet wetenschappelijke peilingen verhitten de gemoederen. Elke organisatie vraagt via memoranda aandacht voor de eigen noden en bekommernissen in de hoop haar verwachtingen in de komende regeerperiode gerealiseerd te zien. Het is reeds lang geleden dat het thema ‘onderwijs’ in de programma’s van politieke partijen zo prominent aanwezig was. De aandacht voor dit beleidsdomein wordt nog meer onderstreept door het feit dat verschillende politieke partijen nu al dit departement claimen, en sommigen zelfs al namen van kandidaten voor de functie van minister van Onderwijs naar voor schuiven. Ook het VSKO heeft, en dit niet voor het eerst, in ruggespraak met de vertegenwoordigers van zijn brede achterban zijn memorandum zowel naar de volgende Vlaamse als naar de volgende federale regering opgesteld . U vindt hierover meer informatie in dit nummer van ons ledenblad. De kernwoorden, die ik bovenaan dit editoriaal onder de aandacht breng, vind je in de regel niet in de smeekbrieven, die memoranda meestal zijn, want voldoen aan wensen vraagt bijna altijd investeringen in mankracht en middelen. Omdat het noodzakelijk is, zullen we dit uiteraard ook doen, maar onze eisen zijn fundamenteler van aard. We willen een halt toeroepen aan een steeds meer dirigerende overheid. Het spreekt voor zich dat het beleid het recht heeft om kwaliteit te vragen van ons onderwijsaanbod, aangezien het ons de noodzakelijke middelen verstrekt. Dat er een maatschappelijke consensus bestaat om vast te leggen wat van onderwijs verwacht wordt en de scholen een verantwoordingsplicht hebben, staat niet ter discussie. Maar steeds werd, omwille van de grondwettelijke vrijheid, het recht geclaimd om de wijze waarop zelf te mogen invullen en dit vanuit een eigen pedagogisch project. We stellen vandaag vast dat het beleid in al zijn geledingen (minister en kabinet, administratie en parlement) steeds verder intreedt in deze ‘vrije’ ruimte. Niet alleen verhindert dit het uittekenen van een eigen project in al zijn facetten, daarenboven fnuikt het de creativiteit van de medewerkers (schoolbesturen, directies en leerkrachten) in de wijze waarop zij in een gedeelde dynamiek het eigen project willen gestalte geven en de jongeren, die aan hen zijn toevertrouwd, willen enthousiasmeren. Ook de verbondenheid wordt door velen in vraag gesteld m.n. het recht van onderwijsinstellingen zich te verenigen en krachten te bundelen om – in alle facetten - deskundige ondersteuning te mogen ontvangen bij het aanbieden van kwaliteitsvol onderwijs, vanuit de gedeelde eigenheid van ons project. Die verbondenheid eist ook het recht op om met fierheid het eigen pedagogisch project, geënt op een inspiratie en een traditie, een hertaling te geven in de context van de maatschappelijke realiteit vandaag van elke individuele instelling. Ten slotte eisen wij vanuit deze verbondenheid het recht op een stem te geven aan onze representatieve organisatie om in naam van zowel de sterke als de zwakkeren in ons werkveld invloed uit te oefenen op de inzichten van het beleid, teneinde de ruimte te vrijwaren voor ons katholiek onderwijs in Vlaanderen. Naast alle concrete vragen - terecht gesteld in ons memorandum - willen we voor deze fundamentele eisen gehoor krijgen bij alle democratische partijen die zeggen het onderwijs een warm hart toe te dragen. Mieke Van Hecke Directeur-generaal VSKO © Mareo Mertens l e k i t r a d f Hoo IN DE KERN pasen het feest bij uitstek voor elke dag W eldra is het weer Pasen. Het feest waarop christenen met vreugde vieren dat Jezus uit de dood is opgestaan. Pasen is hét feest bij uitstek van de christenen. Ook al spreekt dit feest velen minder aan dan bijvoorbeeld Kerstmis. Dat komt wellicht omdat we ons de geboorte van Jezus kunnen voorstellen: een kind wordt geboren in het holst van een koude winternacht in een duistere schapenstal omdat er in de herberg van de wereld geen plaats was. Ons de verrijzenis voorstellen is veel moeilijker. Ook al gaat het hier eveneens over een nieuw leven, dat ontstaat als een licht in de duisternis en warmte geeft. Maar in de herberg van de wereld is er vaak geen aandacht voor dit nieuwe leven. We vieren Pasen steeds in de lente, in de periode dat alles weer tot leven komt en in bloei raakt. De lente hebben we zelf niet in de hand, zoals we de natuur ook niet kunnen bepalen. Het groen aan de takken van bomen en struiken kunnen wij er niet aanplakken. De kleuren van de bloemen in de tuin kunnen wij niet afdwingen. Maar we kunnen wel zelf tot bloei en tot nieuw leven komen. Dat is iets waartoe het feest van Pasen ons uitnodigt: de liefde en de hoop laten openbloeien in ons leven. Pasen is weer kleur geven aan het leven. Zelf in bloei komen en anderen doen opfleuren, doen opstaan uit wat verdrietig maakt en nieuw leven blazen in wat er tussen mensen dood lijkt te zijn. Ook in onze scholen kan Pasen een nieuwe realiteit worden voor jonge mensen of collega’s die het om één of meerdere redenen niet meer zien zitten. Pasen is ook het geloof laten openbloeien en je leven daardoor laten kleuren. Geloven in medemensen, in collega’s, in je leerlingen en hun toekomst: Pasen vieren betekent dat je bij anderen de hoop en het geloof aanwakkert dat het leven altijd toekomst heeft, zelfs over de grenzen van pijn en dood heen. Het is gelovig vertrouwen in een levenschenkende God. Dat alles is goed nieuws. Pasen is het feest van het goede nieuws, het feest van de hoop, het geloof en de liefde. Pasen is het feest van het nieuwe leven, het verrezen leven, het leven op een totaal andere wijze. Pasen is niet het feest van één dag of van een verre toekomst, maar kan vandaag en elke dag opnieuw plaatsvinden. Geloven in Pasen en de verrijzenis betekent niet alleen aannemen dat Jezus uit de dood is opgestaan; het betekent ook en vooral: leven zoals Hij geleefd heeft. Als christenen moeten wij niet alleen getuigen van de opstanding van Jezus, maar ook van zijn levenswijze, overal waar we leven en werken, ook in onze scholen. Pasen gebeurt daar waar wij mensen bijstaan en de handen in elkaar slaan om een menselijke wereld op te bouwen. Daar waar wij aandacht hebben voor de geringste en de zwakke, de gepeste en de gebroken medemens, hoe jong of hoe oud hij ook moge zijn. Pasen gebeurt daar waar mensen de zware stenen van onmacht, haat, geweld, liefdeloosheid en gebrokenheid wegrollen en ruimte maken voor liefde, vrede, hoop en leven. Daar waar mensen lente maken en voor elkaar een stukje zon willen zijn. Daar waar mensen nieuwe kansen krijgen en zij overgaan van ruzie naar vrede, van verdeeldheid naar eenheid. Pasen gebeurt daar waar mensen blijven geloven in de liefde, de trouw en de zorg voor elkaar. Pasen gebeurt daar waar mensen echt in de voetsporen treden van Jezus Christus en Hem achterna gaan in woorden en vooral in daden. Ik hoop dat al onze scholen plaatsen mogen zijn waar het feest van Pasen dag in dag uit concrete gestalte en invulling krijgt. Daartoe wens ik u van ganser harte een Zalig Paasfeest. Jan Vander Velpen VSKO-pastor contactblad voor schoolbesturen, pedagogisch begeleiders directies en personeelsleden van het katholiek onderwijs Maandblad Verschijnt niet in juli en augustus Verantwoordelijke uitgever Mieke Van Hecke, directeur-generaal VSKO Guimardstraat 1 - 1040 Brussel Eindcoördinatie: Willy Bombeek Eindredactie: Rita Herdies Redactieleden: Willy Bombeek, Jan-Baptist De Smet, Isabelle Dobbelaere, Rita Herdies, André Janssens, Janwillem Ravyst, Dimitri Vandekerkove, Marijke Van Bogaert, Mieke Van Hecke, Ann Verreth 4 april 2014 Redactieadres: VSKO - Forum - Guimardstraat 1 - 1040 Brussel Tel.: 02 507 06 19 • Fax: 02 513 36 45 E-mail: [email protected] - Website: www.vsko.be Abonnement Jaarabonnement: 23,10 euro (inclusief BTW) 38,10 euro: buitenland. Te storten op rekeningnr. 000-0947400-01 van LICAP cvba, 1040 Brussel Pre-press en druk: Licap cvba, tel. 02 509 96 83 Cover: © Ilse Prinsen/2010 ALGEMEEN ONDERWIJSBELEID speerpunten voor het onderwijsbeleid van de toekomst Memorandum H et VSKO heeft voor de komende verkiezingen van 25 mei 2 memoranda aan de toekomstige regeringen voorbereid. Uiteraard gaat het om een memorandum aan de volgende Vlaamse regering. Maar ook aan de volgende federale regering worden duidelijke verwachtingen geformuleerd. Het VSKO vertrekt in de memoranda aan de volgende Vlaamse en federale regering vanuit de grondwettelijke vrijheden, in het bijzonder vanuit de vrijheid van onderwijs. Deze vrijheid staat in de dagelijkse realiteit onder druk. Vanuit allerlei hoeken en in het onderwijsbeleid worden schoolbesturen en schoolteams geconfronteerd met beknottende en detaillistische regelgeving waardoor de vrijheid van onderwijs onder druk komt te staan. Bovendien en niet het minst vraagt het VSKO aandacht, ruimte en respect voor de vrijheid om op basis van een eigen pedagogisch project en identiteit onderwijs aan te bieden. © Ilse Prinsen - 2010 Als koepelorganisatie vraagt het VSKO ook ten volle respect voor zijn rol als middenveldspeler en voor de rol van het middenveld in het onderwijsbeleidskader. Als middenveldspeler wil het VSKO zijn sociale, democratische en beleidsgerichte rol verder kunnen uitbouwen en ook als dusdanig erkend blijven. Gekoppeld aan vrijheid wil het VSKO zich ook manifesteren als een verantwoordelijke speler. Afbreken is makkelijk, opbouwen en samen werken aan onderwijsbeleid vraagt verantwoordelijkheidszin die het individuele kader overstijgt. Het VSKO wil een verantwoordelijke koepel zijn van verantwoordelijke leden die ook elke dag duidelijk hun verantwoordelijkheid opnemen in een gezamenlijke zorg voor de ontwikkeling van alle talenten. 10 speerpunten voor het Vlaamse onderwijsbeleid van de toekomst 1. Onderwijsinfrastructuur De cijfers hoeven niet herhaald te worden. Zowel qua renovatie als qua nieuwe scholenbouw zijn de noden in Vlaanderen schier eindeloos. Voor het VSKO is de investering in schoolinfrastructuur een topprioriteit voor de komende legislatuur. Daarbij is het VSKO zich bewust van de beperkte publieke middelen en wil het ook verantwoordelijkheid opnemen. Het VSKO vindt het in dat kader zijn opdracht schoolbesturen aan te sporen om af te remmen op de stijging van de behoefte aan vierkante meter per leerling en de kostprijs per vierkante meter binnen de perken te houden door een rationeel aanbod te promoten en schoolbesturen tot nadenken stemmen over de wijze waarop comfortwensen gerealiseerd worden. Vandaag kunnen de katholieke scholen trouwens al de laagste kost per vierkante meter voorleggen. Tegenover het opnemen van eigen verantwoordelijkheid door het VSKO en schoolbesturen dient de volgende Vlaamse regering als volgt te investeren in schoolinfrastructuur: • het fors optrekken van de reguliere middelen voor scholenbouw. Teneinde de wachtlijst voor het vrij gesubsidieerd onderwijs daadwerkelijk af te afbouwen is een recurrente input van extra 120 miljoen EUR noodzakelijk. • het gezond verstand gebruiken en initiatieven nemen teneinde de overreglementering die een hypotheek legt op de betaalbaarheid van scholenbouw tegen te gaan en te evolueren naar een regelgeving in de scholenbouw die geïntegreerd is en gericht op output. • het eigen aandeel van katholieke schoolbesturen in een gesubsidieerd investeringsproject betaalbaar houden. • bevorderend optreden naar alternatieven in financiering die de eigenheid van schoolbesturen respecteren. Een centraal gestuurde 2de DBFM operatie is in deze geen optie voor het VSKO. april 2014 5 Bij het gebruik van de term ‘Brede school’ wordt het openstellen van de infrastructuur voor andere gebruikers van de lokale gemeenschap eveneens vaak aan de orde gesteld. In vele scholen gebeurt dat al. Het gaat dan meestal om het gebruik van de refter, een vergaderruimte, een polyvalente zaal, de turnzaal, en uitzonderlijk een klaslokaal. In dat opzicht is het te verdedigen dat we vanuit andere beleidssectoren – en de lokale overheid - middelen voor onderwijsinfrastructuur voorzien. In de operationalisering gaan we wel uit van een ongestoorde beschikbaarheid voor onderwijsdoeleinden zonder bijkomende taaklast voor de school. In de optiek van ‘Brede school’ moet de verworvenheid van vrijstelling van onroerende voorheffing behouden blijven. 2. Autonomie Het VSKO is van oordeel dat vanuit het onderwijsbeleid, maar evenzeer vanuit andere Vlaamse en federale beleidsdomeinen de eisen aan onderwijs in dergelijke mate verhoogd zijn dat de reële vrijheid van onderwijs geschonden wordt. Het is normaal dat een overheid in ruil voor subsidiëring eisen stelt en controle oplegt. Meer en meer echter treedt het overheidsbeleid op het pedagogische terrein. Het VSKO vraagt aan de volgende Vlaamse Regering en minister van Onderwijs hiermee te stoppen en een andere richting in te slaan door vertrouwen te hebben in schoolbesturen, directies en schoolteams en hen aan te spreken op hun resultaten i.p.v. op hun pedagogische methoden en processen. In deze eis past evenzeer de absolute vraag voor respect voor de eigenheden van het pedagogisch project en de identiteit van scholen en van pedagogische begeleiding. Het VSKO vraagt dan ook om duidelijk af te bakenen wat enerzijds legitiem van scholen mag verwacht worden en wat anderzijds behoort tot de autonomie van de onderwijsverstrekker. De overheid moet voldoende ruimte geven aan de onderwijsverstrekker om een visie op vorming te hebben en uit te voeren. Onderwijs overstijgt daarbij het utilitaire. Het is eveneens essentieel om opnieuw te bezinnen over de inhoud van basisvorming. Die reflectie is noodzakelijk in functie van het inschatten van de studiebelasting, in functie van het criterium voor het afleveren van het getuigschrift, in functie van de inschatting van de haalbaarheid voor kinderen met specifieke onderwijsbehoeften. Vertrouwen hebben in de (kleuter)onderwijzer, de leraar, de directeur en het schoolbestuur betekent het opnieuw erkennen van deze actoren als professionals op hun eigen terrein. Verantwoordelijke actoren in onderwijs worden vandaag teveel benaderd door het onderwijsbeleid als loutere uitvoerders van regelgeving en te weinig uitgedaagd om hun creativiteit en professionaliteit te tonen en te valoriseren. 3.Bestuurlijke schaalvergroting Met uitzondering van het hoger onderwijs waar deze bestuurlijke schaalvergroting veel eerder ingezet en doorgevoerd werd, noodzaken allerlei factoren tot bestuurlijke schaalvergroting. Schaalvergroting is daarbij geen doel op zich en niet de oplossing voor elk probleem. Schaalvergroting kan een middel zijn om de beleidskracht van scholen te optimaliseren. Het kan evenzeer een middel zijn om ervoor te zorgen dat in de school verantwoordelijken opnieuw ruimte krijgen om zich te richten op hun kernopdrachten. Schaalvergroting kan ook een middel tot efficiëntere inzet van mensen en middelen betekenen. Bestuurlijke schaalvergroting moet bovenal bijdragen aan de kwaliteit van het onderwijsproces. Het VSKO vraagt geen decretale modellen van bestuurlijke organisatie. Het VSKO vraagt wel een overheidsbeleid dat incentiverend en stimulerend optreedt richting het vergroten van de bestuurlijke schaal en het professioneel besturen van scholen ook erkent als een kritische succesfactor voor goed onderwijs. 4. Beleidskracht Het VSKO pleit voor een totaalkader ter ondersteuning en versterking van de mogelijkheden tot het voeren van een krachtig schoolbeleid. In dit kader past de eis de schoolopdracht in het leerplichtonderwijs en de centrumopdracht in het volwassenenonderwijs op te bouwen en te versterken. De school en centrumopdracht wordt het best omschreven als een dagtaak, vergelijkbaar met andere werknemers in andere sectoren. In zo’n concept is de overlegtijd, de voorbereidingstijd, de tijd voor eigen professionalisering en leerlingbegeleiding inbegrepen naast de strikte lesopdracht. Een betere verloning voor de directeur, met andere woorden een verloning die tegemoet komt aan het probleem van de geringe loonspanning met wervingsambten, past eveneens in dit kader. Goed onderwijs aanbieden is mensenwerk. De leraar is een cruciale factor in het succesvol realiseren van alle doelstellingen van het onderwijsbeleid. Daarom vraagt het VSKO in te zetten op de leraar, de directeur en het schoolteam door te werken aan het verhogen en versterken van de instroom in de lerarenopleiding, te investeren in mogelijkheden tot professionalisering en competentie-ontwikkeling. Het VSKO vraagt het omslachtige en versnipperde geheel van allerhande verlofstelsels om te vormen tot een slank geheel dat tegemoet komt aan behoeften van personeelsleden, maar eveneens hanteerbaar is in de dagelijkse schoolpraktijk en de samenwerking tussen collega’s niet hypothekeert. Ook dat is ondersteuning van beleidskracht. 6 april 2014 5. Aanpassen van het inschrijvingsdecreet Sinds het begin van deze eeuw wordt gesleuteld aan decretale verplichtingen inzake inschrijving. Dit beleid startte vanuit een bekommernis van non-discriminatie en gelijke onderwijskansen en werd de laatste jaren versterkt naar aanleiding van de groeiende capaciteitsproblematiek. In de praktijk stellen we vast dat de geldende regelgeving onwerkbaar is, gepaard gaat met administratieve belasting, haar doelstellingen niet of onvoldoende realiseert en bovendien soms ook contraproductief werkt. Deze vaststellingen doen zich voor in basisonderwijs, secundair onderwijs en buitengewoon onderwijs. Bij de opmaak van voorliggend memorandum stelde de Vlaamse regering reeds wijzigingen aan het inschrijvingsdecreet in het vooruitzicht. Het VSKO pleit echter voor een algehele herziening van dit inschrijvingsbeleid zonder daarbij de doelstellingen van gelijke kansen en inschrijving in het onderwijs weg te gooien. Ook in deze is het VSKO overtuigd dat mits het voorzien van een regelgeving die duidelijke doelstellingen stelt, maar meer vrijheid voorziet in de aanpak, betere resultaten zouden kunnen gehaald worden. 6. Leerzorgkader Reeds van bij de start van de onderhandelingen aangaande het ontwerpdecreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften heeft het VSKO er op gewezen dat het indertijd uitgetekende leerzorgkader het finale doel is. Het VSKO herinnert de volgende Vlaamse regering dan ook aan de gemaakte engagementen terzake, ook nu het M-decreet zijn beslag gekregen heeft. 7. Gelijke behandeling voor gesubsidieerde onderwijsinternaten Onderwijsinternaten beantwoorden aan een nood tot opvoedingsondersteuning in de samenleving van vandaag. Het internaat vervult een sociale rol en dient voor iedereen een haalbare kaart te zijn. Het internaat is voor nogal wat gezinnen immers een noodzaak. Het internaat heeft daarbij niet zelden een preventieve rol. Het kan door zijn eigen, specifieke aanbod en structuur bij een aantal jongeren problemen voorkomen en vermijden dat zij in een gespecialiseerd circuit terechtkomen. Zorgvragen bij jongeren ontstaan immers vaak door een gebrek aan basistools in de opvoeding zoals structuur en warmte, gepaste nabijheid en begeleiding. Waardering voor het werk van de internaten betekent dan ook in de eerste plaats dat alle opvoeders op zijn minst worden betaald vanuit de overheid. Bovendien is professionalisering van de internaatsopvoeders in deze tijd meer dan noodzakelijk en een voorwaarde tot het leveren van kwaliteitsvol werk. De vrije gesubsidieerde internaten in het gewoon onderwijs worden nog steeds schromelijk lager gesubsidieerd vergeleken met de onderwijsinternaten van het GO! Elke interne in onze internaten wordt 816 EUR minder gesubsidieerd dan een interne in het GO!. Het VSKO wil dat de lat gelijk gelegd wordt. Bovendien dienen de DACers in de vrije internaten dringend geregulariseerd te worden. 8.Aanwendingsper centages van 100% In het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs wordt, ten gevolge van allerlei besparingsoperaties, nog steeds gewerkt met een korting van de reële omkadering onder de vorm van een aanwendingspercentage. In het volwassenenonderwijs wordt de groei slechts zeer partieel gehonoreerd. Gelet op de groeiende noden, behoeften en maatschappelijke vragen die op scholen en centra afkomen, vraagt het VSKO een aanwendingspercentage van 100% en een honorering van de groei in het volwassenenonderwijs. 9. Decreet Vlaamse kwalificatiestructuur We vragen het decreet m.b.t de Vlaamse Kwalificatiestructuur te beperken tot het omschrijven en rangschikken van beroepskwalificaties. Zoals steeds gesteld door het VSKO en bevestigd door de eerste toepassingen, is het kader van dit decreet met de niveaudescriptoren en descriptorelementen niet geschikt om onderwijskwalificaties (studierichtingen) te omschrijven en te ordenen. Om deze reden vraagt het VSKO een grondige herziening van artikel 14 van dit decreet. april 2014 7 10. Budgettair kader Het VSKO beseft dat de uitdagingen en de eisen groot en veelvuldig zijn en het budgettair kader beperkt is. Indien echter onderwijs erkend wordt als cruciaal voor het welzijn en de welvaart van Vlaanderen, dan mag verwacht worden dat ook in onderwijs geïnvesteerd wordt en minstens geen nieuwe besparingsronde doorgevoerd wordt. Wat het VSKO vraagt aan de volgende federale regering Van het Vlaams Secretariaat voor het Katholiek Onderwijs wordt niet meteen een memorandum aan de federale regering verwacht. Op enkele punten na is Onderwijs immers een gemeenschapsbevoegdheid. Toch worden onze scholen geconfronteerd met allerlei elementen waar het federale beleidsniveau verantwoordelijkheid draagt en waar bijkomende regelgeving leidt tot kosten- en lastenverhoging voor onze scholen. Bovendien kan het federale niveau bijdragen tot het voorzien van meer zuurstof voor onze scholen via specifieke maatregelen. 1. Scholenbouw en schoolinfrastructuur Het VSKO vraagt van de nieuwe federale regering , onder meer in het kader van scholenbouw, aandacht voor regelluwte. Onze scholen zouden met een gerichtheid van de overheid op strikt noodzakelijke, geïntegreerde regelgeving en een outputgerichte regelgeving meer kunnen doen met dezelfde middelen. Scholenbouw in het Katholiek Onderwijs valt onder de gewone fiscaliteit. Dit betekent dat het BTW-tarief 21% is en slechts in bepaalde gevallen een verlaagd BTW-tarief van toepassing is. Het VSKO pleit voor een algemeen BTW-tarief van 6 % zowel voor nieuwbouw als voor renovatie van onderwijsgebouwen. De energiefactuur bepaalt, net zoals voor gezinnen, ook een ernstige hap uit de werkingsmiddelen van scholen. Het VSKO vraagt ,naar analogie met de verlaging van de BTW op elektriciteit voor gezinnen, dat scholen evenzeer van deze maatregel gebruik zouden kunnen maken. Door een stroomversnelling in de scholenbouw wordt bijgedragen aan het versnellen van de economische motor van onze regio. Allerlei initiatieven in het verleden, maar ook vandaag bewijzen dat mensen bereid zijn (vaak slapende) middelen te investeren in onderwijs. Daarom vraagt het VSKO deze beweging te ondersteunen door giften aan scholen (bijvoorbeeld in het kader van scholenbouw) fiscaal aftrekbaar te maken. 2. Niet-onderwijsgebonden regelgeving Op het vlak van preventie en bescherming, milieu, auteursrechten, privacywet, stage, medische handelingen, voedselveiligheid,… worden op schoolbesturen en scholen vele normen opgelegd vanuit allerlei verschillende, vaak federale, beleidsdomeinen. Dit zorgt voor bijkomende lasten qua werk en qua kosten. Het VSKO vraagt een onderwijstoets door te voeren waardoor bij de beleidsvoorbereiding rekening gehouden wordt met de effecten van regelgeving op scholen. 3.Humane behandeling van jonge asielzoekers in onderwijs Kinderen en jongeren hebben recht op onderwijs, ongeacht hun verblijfsstatuut. Onze scholen investeren ook in hun onderwijs en opvoeding. Kinderen en jongeren vormen samen een klasgroep, een leeftijdsgroep in de school. Daarom blijft het VSKO de nadruk leggen op een humane behandeling van jongeren in een asielprocedure. Wanneer jongeren in afzienbare tijd een kwalificatie kunnen halen, vragen we hiermee rekening te houden bij de beslissingen aangaande hun statuut en dat van hun gezin. Bovendien staan we op een humane aanpak van uitwijzingen en vragen we de geldende omzendbrief ten volle te respecteren. Ann Verreth Secretaris-generaal het VSKO 8 april 2014 ALGEMEEN ONDERWIJSBELEID VSKO twittert! Volgt u ons? Het VSKO kon niet ontbreken in de wereld van de sociale media. De keuze viel op Twitter: het korte berichtje van max. 140 karakters, met als logo het blauwe vogeltje. Het is niet de bedoeling dagelijks reacties te ventileren. Het VSKO wil dit communicatiekanaal selectief gebruiken. Bepaalde berichten melden , zoals b v. een persbericht of een verwijzing naar een speciaal hoofdartikel uit één van onze tijdschriften, die bijzondere aandacht vragen. Twitter vervangt dus niet de gebruikelijke elektronische communicatie, zoals Flits en Ba(r)ometer. Het principe van Twitter is aan de buitenwereld snel informatie door te geven. Iedereen met een twitteradres kan ‘volger’ worden van iemands anders’ twitteradres. Het VSKO wil hierbij steeds de link maken met de respectieve websites van de verbonden en diensten. Om ons te ‘volgen’ moet u niet noodzakelijk een twitterprofiel hebben. U kunt onze tweetberichten ook lezen op de startpagina van onze website www.vsko.be Wil u het VSKO volgen, dan is het twitteradres: @VSKO_wbombeek Willy Bombeek, communicatieverantwoordelijke VSKO, post de berichten. Ook onze dienst voor het Volwassenenonderwijs, VDKVO, twittert. Hun twitteradres is @VDKVO Andere verbonden en diensten overwegen om ook die stap te zetten. Zij zullen dit via hun gebruikelijke kanalen bekendmaken. Misschien tot binnenkort op Twitter! Het katholiek onderwijs Studienamiddag “Pastoraal en Levensbeschouwelijke Diversiteit in katholieke scholen” In onze katholieke scholen zijn we op zoek naar vormen van pastoraal binnen de context van de aanwezige diversiteit aan levens overtuigingen. De werkgroep PaLeD (Pastoraal en Levensbeschouwelijke Diversiteit) heeft een bundel samengesteld als leidraad bij deze zoektocht. Op een studienamiddag willen we deze publicatie voorstellen en u in een aantal werkwinkels laten meedenken over de vele aspecten van pastoraal in de levensbeschouwelijk diverse context van een katholieke school. Wanneer? woensdagnamiddag 14 mei 2014 van 13.30 u. tot 16.30 u. Waar? HUB-KAHO Campus Brussel, Stormstraat 2. Inschrijvingen: zie de link via www.vsko.be/paled [email protected] april 2014 9 BASISONDERWIJS kunst om de kunst De impact van kunsteducatie I n 1984 wees de Amerikaanse filosoof Nelson Goodman met volgend statement op de intrinsieke waarde van kunsteducatie als onderdeel van de basisvorming van kinderen en jongeren: “Hoe kunst, en de eraan verbonden werelden, kunnen begrepen worden en welke mogelijkheden kunst biedt om te creëren en te communiceren moet een deel vormen van de basisvorming voor de miljoenen mensen die nooit kunstenaar zullen worden. Waarom? Niet in de eerste plaats omdat het hen zal helpen te overleven of succesrijk te zijn. Wel omdat net de bevordering van het begrijpen overleven en succes hebben de moeite waard maken.” Min of meer is dat ook wat de wetenschappers die verbonden waren aan het onderzoeksproject Art for Art’s sake? The Impact of Arts Education (OECD, 2013) als één van hun slotbevindingen formuleren: Kunsteducatie verdient binnen onderwijs een plaats in de basisvorming van elk kind en jongere, niet omwille van zijdelingse, instrumentele effecten op het leren in andere disciplines, maar veeleer omwille van de intrinsieke doelstellingen die aan kunsteducatie verbonden zijn en die op een specifieke wijze bijdragen aan de harmonische ontwikkeling van kinderen en jongeren. novatieve opportuniteiten in de omgeving, meesterschap in de eigen discipline en een efficiënt tijdsgebruik. Het viel hen op dat de innovatieve economie vooral nood heeft aan mensen met technische en sociale vaardigheden die ook over een creatief denkvermogen beschikken. Veel van die vaardigheden zijn dan wel domeinspecifiek, ze dragen ook Op 12 december 2013 lichtte senior analist en medeprojectleider van het onderzoek Art for Art’s sake, Stéphan Vincent-Lancrin, de onderzoeksvragen, de gevoerde onderzoeksmethodologie en de bevindingen van de onderzoekers toe tijdens een meeting in de Vlor. In deze bijdrage brengen we verslag uit van de boeiende toelichting. Bij de start van het onderzoeksproject stelden de onderzoekers zich de vraag welke competenties de burger van de 21ste eeuw nodig heeft en welke rol onderwijs kan en moet spelen om die competenties te ontwikkelen. Daarbij focusten ze op de competenties die worden verwacht bij mensen met een innovatieve job. Voorbeelden van dergelijke competenties zijn: het ontwikkelen van nieuwe ideeën en concepten, de constructie van nieuwe kennis, de bereidheid om over ideeën diepgaand na te denken, alertheid voor in- 10 april 2014 © Dirk Geens Creatief denken: een ‘habit of mind’ bij tot de ontwikkeling van wat VincentLancrin noemt een ‘habit of mind’. Een breed toe te passen manier van denken, zeg maar. Het rapport geeft een antwoord op de vraag welk impact kunsteducatie heeft op de ontwikkeling van verschillende vaardigheden. Daarbij maken de onderzoekers gebruik van bestaand onderzoek dat sinds 1950 rond dat onderwerp werd gevoerd. De onderzoeksmethodiek bestond uit meta-analyse van de bestaande bevindingen en onderzoeksresultaten. Goed om te weten: tijdens een expertenmeeting in het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA) te Utrecht (juni 2013) maakte Folkert Haanstra (lector kunst- en cultuureducatie Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, en bijzonder hoogleraar cultuurparticipatie en cultuureducatie aan de Universiteit Utrecht) enkele kritische bedenkingen bij die methodologie omdat die volgens hem te weinig aandacht heeft gehad voor onderzoeken die ook na 2000 (publicatie REAP Report) werden gevoerd. Nochtans onderzoeken die waardevolle nieuwe gegevens opleverden. De meta-analyse was gericht op het vinden van een antwoord op de volgende onderzoeksvraag: Heeft kunsteducatie een positief effect op de ontwikkeling van drie vaardigheidsvelden die we associëren met innovatie: technische vaardigheden, creatieve denkvaardigheid en de daaraan verbonden persoonsgerichte vaardigheden zoals een open houding en sociale vaardigheden? Net de bevordering van het begrijpen maken overleven en succes hebben de moeite waard. De onderzochte vormen van kunsteducatie waren: de specifieke kunstactiviteiten zoals we die kennen uit het leergebied muzische vorming in de lagere school (muziek, drama, woord, beeld en dans) en de kunstvakken in het secundair onderwijs; de geïntegreerde activiteiten waarbij de kunstdisciplines toegepast worden binnen andere leergebieden en vakken en buitenschoolse kunstopleidingen. Tijdens zijn toelichting wees Stéphane VincentLancrin op een aantal problemen die gerezen zijn bij de analyse van de onderzoeksgegevens. Zo was het niet altijd gemakkelijk om het juiste oorzakelijk verband te zien tussen enerzijds de verstandelijke aanleg van een student en zijn engagement in de kunsten, bijvoorbeeld onder de vorm van buitenschoolse kunstzinnige vorming. Het is namelijk niet altijd duidelijk of het ene nu voortkomt uit het andere of net omgekeerd. Bovendien is het niet simpel uit te maken of behaalde leerwinst in de vorm van een versterkt denkvermogen of toegenomen vaardigheid het gevolg zijn van kunsteducatie, dan wel van de algemene brede vorming. In die zin moeten we de conclusies van het onderzoek met de nodige voorzichtigheid benaderen. Bevindingen In het voorwoord van het onderzoeksrapport lezen we drie algemene conclusies die hierop neerkomen. Ten eerste: bepaalde vormen van kunsteducatie hebben wel degelijk een significant positief effect op de ontwikkeling van specifieke vaardigheden. Zo hebben dramalessen een positieve impact op de ontwikkeling van taalvaardigheid in de velden lezen, begrijpend lezen en mondelinge taalvaardigheid. Verder zijn er wel aanwijzingen van een daar uitspraken over te doen. Het is aannemelijk dat kunsteducatie daar een positieve invloed op heeft, maar één en ander is natuurlijk afhankelijk van de kwaliteit van de didactische processen. In een aantal gevallen kan je gerust stellen dat ondermaatse kunsteducatie bepaalde ontwikkelingen ook teniet kan doen. Een derde algemene vaststelling is dat, zelfs wanneer we onvoldoende wetenschappelijk kunnen aantonen in welke mate kunsteducatie bijdraagt aan een sterker innovatief denkvermogen bij de leerlingen, het zeker de moeite waard blijft om kunsteducatie een volwaardige plaats te geven in de basisvorming van elk kind en elke jongere. Het gaat hier namelijk om een specifiek menselijke ervaring. Stel je maar eens een leven voor zonder kunst of zonder cultureel bewustzijn. Aangetoonde, maar verder te onderzoeken evidenties Alhoewel te weinig onderbouwd door wetenschappelijk bewezen argumenten durft VincentLancrin toch enkele wat hij noemt ‘aangetoonde evidenties’ van goede kunsteducatie op een rij zetten. Hij benoemt ze als elementen van ‘studio habits of mind’. Tot die elementen behoren: technische kennis en vaardigheid, persoonlijk engagement en gedrevenheid, kennis en begrip van kunst en de kunstwereld, exploratiedrang gericht op het verleggen van Kunsteducatie verdient binnen onderwijs een plaats in de basisvorming van elk kind en jongere, niet omwille van zijdelingse, instrumentele effecten op het leren in andere disciplines, maar veeleer omwille van de intrinsieke doelstellingen die aan kunsteducatie verbonden zijn en die op een specifieke wijze bijdragen aan de harmonische ontwikkeling van kinderen en jongeren. positief effect van bepaalde kunsteducaties, maar is bijkomend onderzoek nodig om ze als significant te kunnen benoemen. Denk aan een versterkt waarnemingsvermogen als een positief gevolg van beeldopvoeding, of de impact van muzikale vorming op de versterking van de intelligentie. Optreden KLIM tijdens congres 100 jaar VVKBaO november 2011 Een andere vaststelling is dat de invloed van kunsteducatie op de het creatief en kritisch denkvermogen, doorzettingsvermogen, motivatie en zelfbeeld van leerlingen te weinig onderzocht is en bijgevolg niet meteen kan aangetoond worden. In die zin is het moeilijk grenzen, inlevingsvermogen, de capaciteit om te reflecteren, expressiekracht om wat in je leeft te uiten en een versterkt waarnemingsvermogen. Om die evidenties te bewijzen adviseren de onderzoekers verder experimenteel en quasi-experimenteel, longitudinaal onderzoek. Bovendien zouden studies die de transfer van opgedane kennis, vaardigheid en attitude van het ene vakgebied naar het andere meten, meer moeten inzetten op het meten van de invloed van kunsteducatie op andere vakgebieden en domeinen van de persoonlijkheidsontwikkeling. april 2014 11 Bij de afsluiting van zijn toelichting in de Vlor formuleerde Stéphane Vincent-Lancrin nog enkele aanbevelingen voor het beleid. Eén daarvan was om bij onderzoek niet alleen in te zetten op de relatief gemakkelijk te meten ontwikkeling van kennis en technische vaardigheden. Een andere betrof de noodzakelijkheid om de bewezen evidenties van kunsteducatie bekend te maken bij de scholen. Het is goed dat ze weten dat dramatisch spel de taligheid ten goede komt en dat muziekonderricht kan bijdragen aan toenemende verbale vaardigheid. Ten slotte wees hij nog op het belang van het delen van goede praktijk in kunstopvoeding en dat niet alleen binnen de kunstvakken, maar ook naar andere disciplines. © Marjan Lambrecht Aanbevelingen voor het beleid Le Palais Idéal du Facteur Cheval, Hauterives Frankrijk Besluit Een aantal kinderen en jongeren verwerven vroeg of laat meesterschap in één of meerdere kunstdisciplines. Vaak vinden ze in die discipline(s) hun levenswerk of levenspassie. Het is niet de doelstellingen van onderwijs om dat bij elk kind of jongere te realiseren. Toch geldt voor alle kinderen en jongeren dat de ervaring met kunst hen aanmoedigt om anders te denken. Anders dan in de wetenschap of in de andere academische vakken. Door kunst komen ze in een omgeving waar geen sprake is van foute of juiste antwoorden. Kunst nodigt uit en zet aan tot experiment en exploratie, tot het ontdekken van de vele antwoorden die soms mogelijk zijn. Bovendien nodigt vertoeven in de kunst op een unieke manier uit tot introspectie en de ontdekking van het eigen wezen, van de eigen mening. Wie de voorbije jaren van nabij de ontwikkelingen volgde met betrekking tot kunst- en cultuureducatie zal bij het doornemen van het onderzoeksrapport Art for Art’s sake? niet veel bewezen nieuwigheden ontdekken. Belangrijk is wel het devies dat wie het bestaansrecht voor kunsteducatie als deel van de basisvorming in onderwijs wil verdedigen dat niet moet doen omwille van de instrumentele waarde van kunsteducatie. Het belangrijkste argument is de ontwikkeling van de specifieke competenties die aan die vorming verbonden zijn en die resulteren in kinderen en jongeren die muzisch in het leven staan, die zich kunnen verwonderen en sensitief zijn, die respect opbrengen voor de cultuur van anderen, die een positief zelfbeeld ontwikkelen, die authenticiteit en verbondenheid met elkaar verzoenen, die muzisch meertalig zijn en die beschikken over een krachtig denkvermogen. Kris de Ruysscher, pedagogisch begeleider VVKBaO © Kris De Ruysscher Bron Nascholers VVKBaO op bezoek bij Mondriaan in het Gemeentemuseum Den Haag 12 april 2014 Winner,E., T. Goldstein and S. Vincent-Lancrin (2013), Art for Art’s sake?: The Impact of Arts Education, Educational Research and Innovation, OECD Publishing. BASISONDERWIJS hoe omgaan met onbetaalde schoolrekeningen? S cholen krijgen steeds vaker te maken met onbetaalde schoolrekeningen. Achter onbetaalde schoolrekeningen schuilen veel verhalen. Verhalen van armoede, schulden, ongelijke kansen maar soms ook van onwil, nonchalance en vergetelheid. Geval per geval moeten scholen onderzoeken of de ouders de schoolrekening niet willen of niet kunnen betalen. Beide gevallen vereisen immers een andere aanpak. Het bewust niet betalen vraagt om een harde aanpak, het zich in de onmogelijkheid bevinden om te betalen vraagt om bijstand. Met een preventief kostenbeleid kun je als school onbetaalde schoolrekeningen zoveel mogelijk vermijden. optimaliseren, maar die niet noodzakelijk zijn voor het bereiken van de eindtermen en het nastreven van de ontwikkelingsdoelen, vallen onder de maximumfactuur. Een toneelbezoek is daar een voorbeeld van. Schoolkosten en schoolrekeningen Ouders kiezen vrij of ze gebruik maken van de andere dienstverleningen (bijvoorbeeld een warm middagmaal of een abonnement op een tijdschrift). Die kosten vallen niet onder de maximumfactuur. Alle kosten worden opgenomen in de schoolrekening. Voor het basisonderwijs geldt het principe van kosteloos onderwijs. Dat betekent dat de school geen directe of indirecte inschrijvingsgelden mag vragen. Bovendien mag de school geen bijdrage vragen voor onderwijsgebonden kosten die noodzakelijk zijn om een eindterm te realiseren of een ontwikkelingsdoel na te Schoolrekeningen Schoolrekeningen kun je opsplitsen in kosten die onder de maximumfactuur vallen, en kosten die ouders moeten betalen indien ze gebruik maken van bepaalde dienstverleningen die op school aangeboden worden. Verplichte activiteiten die het onderwijsaanbod Ingebrekestelling Wanneer de ouders de rekening niet betalen binnen de overeengekomen of redelijke termijn (zie verder), maant de school de ouders eerst via een brief aan tot betaling. Soms vergeten ouders immers gewoon de rekening te beta- © Dirk Geens Schoolkosten streven. Ouders weten via de bijdrageregeling in het schoolreglement welke andere kosten ze mogen verwachten voor een bepaald schooljaar. Schoolbesturen krijgen ieder jaar een werkingsbudget om onder meer tegemoet te komen aan de kosteloosheid en aan de grenzen van de maximumfactuur. Dat budget is groter naargelang de school in haar populatie meer leerlingen telt die scoren op kansarmoede-indicatoren. april 2014 13 len. Indien de aanmaning niet tot betaling leidt, nodigt ze de ouders uit voor een gesprek waarin ze afspraken maakt over de wijze van betaling. Houden de ouders zich niet aan de afspraken dan gaat de school over tot ingebrekestelling. Dat is een duidelijke, ondubbelzinnige wilsuiting van het schoolbestuur, gericht aan de ouders. Het schoolbestuur eist een betaling van de schoolrekening. De ingebrekestelling gebeurt met een aangetekende brief die door het schoolbestuur wordt ondertekend. De ingebrekestelling heeft tot gevolg dat op het verschuldigde bedrag intrest moet worden betaald. Voer een preventief kostenbeleid. Verjaring van de schoolrekening Wat de verjaring van de schoolrekening betreft, is er geen specifieke wetgeving. Het algemeen burgerlijk recht is dus van toepassing. Op de schoolrekening geldt het vermoeden van betaling en dus de korte verjaring, namelijk 1 jaar (art. 2272 Burgerlijk Wetboek). Maar dat vermoeden van betaling valt weg als de school de niet-betaling kan aantonen of als de ouders hun schuld erkennen. Indien de niet-betaling aangetoond wordt, geldt de verjaring van 10 jaar. Aantonen dat een bedrag niet betaald is, is niet eenvoudig. Het geld kan namelijk ook gewoon contant betaald zijn. Indien de school vóór de verjaring van 1 jaar, een ingebrekestelling heeft gestuurd voor een openstaande rekening, wordt de korte verjaring gestuit. Dat betekent dat vanaf het moment van ingebrekestelling een nieuwe termijn van 1 jaar begint te lopen. Als de verjaringstermijn (1 of 10 jaar) verstreken is, dan kan de school geen ingebrekestelling meer doen. Commissie Zorgvuldig Bestuur Alle belanghebbenden, waaronder ouders of het schoolbestuur, hebben het recht advies te vragen aan de Commissie Zorgvuldig Bestuur (CZB). Daar kan de belanghebbende ook klacht indienen inzake de toepassing van de regels van zorgvuldig bestuur en specifiek ook over de kosteloosheid binnen het onderwijs. 14 april 2014 Betalingsmodaliteiten in het schoolreglement Scholen leggen een aantal betalingsmodaliteiten van de schoolrekening in het schoolreglement vast. Wie betaalt de schoolrekening? Gehuwde of wettelijk samenwonende ouders zijn tegenover de school hoofdelijk gehouden tot het betalen van de schoolrekening. Dat betekent dat de school elk van de ouders kan aanspreken om de volledige rekening te betalen. Indien de ouders niet (meer) gehuwd zijn of niet wettelijk samenwonen, kan een school elke ouder slechts aanspreken om zijn deel te betalen. Ouders spreken onderling af hoeveel het aandeel van iedere ouder bedraagt. Als dat niet lukt, legt de rechter het vast. Als de school elke ouder, ongeacht de burgerlijke staat, wil aanspreken voor het volledige bedrag van de schoolrekening, moet ze de hoofdelijkheid expliciet opnemen in het schoolreglement (zie: model schoolreglement op www.vvkbao.be). Ouders regelen dan onderling wie welk deel betaalt en op die manier houdt de school zich bewust afzijdig. Scheer ouders die niet kunnen betalen, niet over dezelfde kam als ouders die niet willen betalen. Wat is de betalingstermijn van de schoolrekening? Om te weten wanneer de schoolkosten opeisbaar zijn, moet de school nagaan of er een bepaalde termijn in het schoolreglement staat. De ouders tekenen het schoolreglement voor akkoord en daardoor komt er een overeenkomst tot stand tussen het schoolbestuur en de ouder. Dat zorgt ervoor dat die vastgelegde termijn afdwingbaar is ten aanzien van de ouders. Indien geen termijn werd vastgelegd in het schoolreglement geldt het principe van de redelijke termijn. Een termijn van dertig dagen wordt als een redelijke termijn beschouwd. De school vermeldt best de betalingstermijn expliciet op de schoolrekening. Minimaal drie schoolrekeningen per schooljaar De school legt in het schoolreglement vast hoeveel keer per schooljaar een rekening wordt opgemaakt. Sinds 1 januari 2012 moeten scholen verplicht de schoolfactuur spreiden over minimaal drie schoolrekeningen. De Commissie Zorgvuldig Bestuur heeft nog niet aangegeven wat dat betekent voor scholen die ouders vragen om voorschotten te betalen. Als we de regel van gespreide betaling toepassen op het werken met voorschotten, dan moeten scholen ook de voorschotten in minimaal drie schijven per schooljaar opvragen. Betalingsmoeilijkheden Tot slot neemt de school ook in het schoolreglement op wat de ouder moet doen in geval van betalingsmoeilijkheden. Meestal staat er dat de ouder contact moet nemen met de directeur zodat er samen naar een oplossing gezocht kan worden. Een kostenbeleid uitwerken Een goed kostenbeleid houdt rekening met ouders in financieel kwetsbare situaties, geeft duidelijk aan wat de kosten zijn, hoe ouders kunnen betalen en hoe daarover gecommuniceerd wordt. Een goed kostenbeleid is ook kostenbeheersend. Schoolteams moeten de signalen van armoede kunnen herkennen en vastleggen hoe ze met armoede zullen omgaan. Dat vormt een eerste stap in het uittekenen van het kostenbeleid. Het is voor scholen niet eenvoudig om ouders te herkennen die niet kunnen betalen. Enkel goede communicatie en dialoog met de betrokkenen kan daar zicht op geven. Verder is het ook nodig dat scholen ouders goed informeren over de kosten en betalingswijzen. Dat wekt vertrouwen op en zorgt ervoor dat ouders kunnen budgetteren. Ouders moeten ook weten bij wie ze terecht kunnen bij moeilijkheden. Hoe je communiceert over kosten en betaling, vormt een tweede deel van je beleid. Ten derde gaat de school de kosten beheersen. Het kostenbeleid in combinatie met de maximumfactuur zorgt ervoor dat de groep ouders die niet kunnen betalen, zoveel mogelijk beperkt wordt. Een kostenbeleid stel je best samen met de ouders op. Je kunt er ook ervaringsdeskundigen in de armoede bij betrekken. Het is belangrijk dat alle teamleden het beleid kennen. SOS Schulden op School vzw heeft als missie scholen te sensibiliseren en te helpen bij het opstellen van een solidair beleid. Die organisatie doet aan trajectbegeleiding van scholen die willen werken aan goed en goedkoop onderwijs. Ook voor een éénmalige workshop kun je bij hen terecht. Zij geven vormingen en voordrachten over kostenbeheersing en beschikken over educatief materiaal en goede praktijken rond schuldenproblematiek op school (zie: www.welzijnsnet.org). Het Netwerk tegen armoede vertegenwoordigt de belangen van de mensen die in armoede leven, ontwikkelt samen met hen dossiers en geeft vorming rond omgaan met armoede (zie ook hun dossier Onbetaalde schoolfacturen. Wat nu?). Opvolging van ouders die niet kunnen of willen betalen Het is niet gemakkelijk om ouders die niet kunnen of niet willen betalen, van elkaar te onderscheiden. Veel ouders hebben het moeilijk om toe te geven dat ze niet kunnen betalen. Ouders die niet kunnen betalen Ouders die niet kunnen betalen, kun je niet onder druk zetten door hen te sanctioneren. Ze hebben nood aan bijstand. Oplossingen zoeken voor betalingsproblemen gebeurt best steeds samen met de ouders. Indien blijkt dat ouders niet kunnen betalen, kan de school contact opnemen met het OCMW. Het OCMW bezit voldoende expertise om een sociaal onderzoek te voeren naar de financiële draagkracht van het gezin. Scholen kunnen de ouders ook een uitstel van betaling toestaan in combinatie met een haalbaar afbetalingsplan. Bij het opstellen van dat afbetalingsplan houdt de school rekening met nieuwe kosten die ontstaan tijdens het afbetalingsplan. Op sommige plaatsen kan het schoolbestuur een beroep doen op een sociaal fonds dat op het niveau van de school, gemeente of parochie bestaat. Sommige gemeenten komen in het kader van het lokaal flankerend onderwijsbeleid tussen bij onbetaalde schoolrekeningen. Je kunt daarom met de gemeente contact opnemen of gesprekken opstarten om het thema op gemeentelijk vlak aan te pakken. Weet dat niet alle ouders controle hebben over hun inkomen. Sommige gezinnen zitten in schuldbemiddeling. In dergelijk geval kan de school, in samenspraak met de ouders, rechtstreeks contact opnemen met de schuldbemiddelaar. Voor ouders zonder papieren richt de school best een eigen fonds op, aangezien die ouders niet kunnen terugvallen op het OCMW of op andere steun en veelal ook zelf geen inkomen hebben. Ouders die niet willen betalen Werken met incassobureaus Een incassobureau beschikt slechts over dezelfde mogelijkheid als de school om de ouders tot betaling te dwingen, namelijk overtuigingskracht. Maar het incassobureau pakt het assertiever aan. De samenwerking tussen het incassobureau en de school kan op drie manieren verlopen. Ten eerste kan de school de schuldvordering overdragen aan het incassobureau. Dat betekent dat het bureau de schuldvorderingen van de school zal overnemen tegen betaling van een prijs. Die prijs zal lager zijn dan het bedrag van de onbetaalde rekeningen, omdat het incassobureau rekening houdt met het risico van niet-betaling. Ten tweede kan het incassobureau zijn diensten factureren aan de school. In dat geval blijft het risico van niet-betaling bij de school liggen. Dat wil zeggen dat zelfs indien de ouders niet betalen, de school toch de kosten van het incassobureau zal moeten betalen. Ten derde kan het incassobureau werken met succesratio’s. Het incassobureau ontvangt dan een percentage op elke succesvol geïnde vordering. Als de ouders nog steeds niet overgaan tot betaling krijgt het bureau niets. © Dirk Geens SOS Schulden op school en Netwerk tegen armoede april 2014 15 Minnelijke schikking voor de rechter De school kan de ouders in verzoening laten oproepen voor de bevoegde rechter. Dat is de (vrede)rechter in het kanton waar het kind officieel ingeschreven is. De bemiddelaarrechter zal het geschil niet beslechten, maar zal bemiddelen. Dat wil zeggen, helpen zoeken naar een oplossing die voor beide partijen aanvaardbaar is. Een minpunt aan die procedure is dat de ouders niet verplicht zijn om op de oproeping in te gaan. Een voordeel is dat de rechter zijn gezag kan aanwenden om de ouders te overtuigen toch over te gaan tot betaling. Het akkoord dat op basis van de bemiddeling wordt bereikt, heeft uitvoerbare kracht. Dat betekent dat de school met de tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder kan overgaan tot de gedwongen uitvoering van het akkoord. Het werken met een minnelijke schikking verdient de voorkeur boven het werken met incassobureaus. Uit de praktijk blijkt dat die procedure vaak een positief einde heeft. Bovendien is ze gratis. Betrek kinderen niet bij onbetaalde schoolrekeningen. die een weerslag hebben op het kind, zoals het niet-uitreiken van een rapport of getuigschrift of het kind van school sturen wegens onbetaalde schoolrekeningen, niet toegestaan. Opdat het kind niet met die problematiek geconfronteerd zou worden, communiceren scholen rechtstreeks met de ouders indien er schoolrekeningen onbetaald blijven. Het is verboden een andere schadevergoeding te vragen in geval van niet-betaling van de schoolrekening dan diegene die overeengekomen werd in het schoolreglement. Een aantal scholen hebben in het schoolreglement bepaald dat de wettelijke interestvoet begint te lopen vanaf de ingebrekestelling. Besluit Veel scholen hebben te maken met onbetaalde schoolrekeningen. Om dat zoveel mogelijk te voorkomen werkt de school een kostenbeleid uit. Ook is het nodig dat ze betalingsmodaliteiten uitwerkt in het schoolreglement. Blijven de schoolrekeningen onbetaald dan is de handelswijze van de school afhankelijk van het feit of ouders niet kunnen of niet willen betalen. Maar in de praktijk is het voor scholen moeilijk dat onderscheid te maken. Elien Werbrouck, juridisch stafmedewerker VVKBaO MEER info Een model van het schoolreglement vind je op www.vvkbao.be (> inloggen > administratief-juridisch > leerlingen > schoolreglement). Bronnen • Dit artikel verscheen eerder in School+Visie 2013 juni p.8 e.v. Niet-toegestane sancties Onbetaalde rekeningen zijn een probleem van de ouders en de school. Het is niet het probleem van het kind. De Commissie Zorgvuldig Bestuur wijst erop dat betwistingen tussen de ouders en de school over de bijdrageregeling geen gevolgen mogen hebben op het recht op onderwijs. Bijgevolg zijn sancties • Website van de Commissie Zorgvuldig Bestuur: www.ond.vlaanderen.be/zorgvuldigbestuur/ • Website Schulden op School vzw: www.welzijnsnet.org • Netwerk tegen armoede: Onbetaalde schoolfacturen. Tips vanuit de verenigingen via www.vlaams-netwerk-armoede.be (> onze mening > onderwijs > dossiers). • Mededeling VVKSO 2012-023, Armoede op school. Een leidraad voor een kostenbeheersend en kostenbewust schoolbeleid. • Parlementaire vraag 11/02/2009 gesteld door Anissa Temsamani. • Rutten, S., ‘Incassobureaus als oplossing voor niet-betaalde schoolrekeningen?’, in: T.O.R.B., 2008-9, afl. 6, p 483-485. • Van Oevelen, A., ‘Invordering van schoolrekeningen: een juridische analyse’, in: T.O.R.B., 2008-9, afl.6, p. 477-482. 16 april 2014 SECUNDAIR ONDERWIJS ‘de school als anker voor de toekomst Directiecongres SO bisdom Hasselt 27 en 28 februari 2014 H et jaarlijkse directiecongres SO van het bisdom Hasselt vond voor de vierde keer op rij plaats in Van Der Valk Hotel Stein-Urmond, even over de grens met Nederland. Zoals steeds betekende de keuze van deze locatie een prima prijskwaliteit verhouding. Wij mochten ons verheugen over het bezoek van Lieven Boeve, onze nieuwe directeur-generaal. De eerste voormiddag van de driedaagse modereerde Indra Dewitte, adjunct-hoofdredacteur van het Belang van Limburg, een panelgesprek over het congresthema. Het thema van het congres was ‘De school als anker voor de toekomst’. De eerste dag vulde een panelgesprek, gemodereerd door Indra Dewitte, adjunct-hoofdredacteur van Het Belang van Limburg, de voormiddag. Naast Koen Jaspaert (KU Leuven) en Katrien Struyven (VU Brussel) namen Fons Leroy (VDAB), Philippe Monserez (AG Real estate/DBFM) en Eric Pass (NITTO Genk) deel aan het debat. laat toe om de nodige competenties en vaardigheden te verwerven. Dat geldt ook voor de lerarenopleiding. Het toepassen van binnenklasdifferentiatie is een weg om aan leerlingen gelijke kansen te bieden. Het is ook raadzaam om actief samen te werken met de ouders. In een goede school zien de leraren hun leerlingen graag. In de namiddag stonden informatieve en ontspannende activiteiten op het programma. Hierop volgde in de parochiekerk van Urmond de eucharistieviering rond het pastoraal thema ‘Mijn broer/Mijn zus’, opgeluisterd door het koor van het O.-L.-Vrouwlyceum uit Genk. De leerlingen van het Technisch H.-Hartinstituut in Tessenderlo hadden voor elke deelnemer een aandenken gemaakt: een beeldje dat Sint-Martinus symboliseerde, die zijn mantel deelt. Wij mochten ons ook verheugen over het bezoek van Lieven Boeve, onze nieuwe directeur-generaal, die in de namiddag in Stein aankwam. De eerste kennismaking verliep vlot en in een ongedwongen sfeer. ‘De school als heilige plaats’ Erik Borgman meent dat de vraag naar katholiek onderwijs ons van meet af aan op het verkeerde been zet. Wij zouden weer de vraag moeten stellen wat goed onderwijs eigenlijk is en waarvoor het onderwijs goed is. De panelleden benaderden het congresthema vanuit verschillende invalshoeken. Enkele opvallende elementen uit het boeiende gesprek: de school van morgen moet vertrekken vanuit een frisse visie op onderwijs, eerder dan vanuit structuren. De architectuur moet de visie weerspiegelen. Een brede vorming De praktijkvoorbeelden – een efficiënt gebruik van de iPad in de klas, iPad @ mijn school en E-safety – sloten aan bij recente ontwikkelingen betreffende digitale media. Met Dru Yoga en story-telling kregen de deelnemers de mogelijkheid om zich te ontspannen en tijd vrij te maken voor zichzelf. Voor het avondreferaat tekende Erik Borgman, hoogleraar theologie aan de universiteit van Tilburg (NL). Onder de titel ‘De school als heilige plaats’ peilt Borgman naar de eigenheid van de katholieke visie en wie nog de dragers daarvan zijn. De gedachte dat het misschien ooit wel zinvol was om onderwijs vorm te geven vanuit een katholieke visie, maar dat dit in deze tijd niet langer gepast is, wordt breed gedeeld. Erik Borgman meent echter dat de vraag naar katholiek onderwijs ons van meet af aan op het verkeerde been zet. Wij zouden weer de vraag moeten stellen wat goed onderwijs eigenlijk is en waarvoor april 2014 17 het onderwijs goed is. In het gesprek hierover heeft de christelijke traditie een tegendraadse, maar wel degelijk relevante inbreng. Scholen die zich inspannen deze inbreng serieus te nemen, noemen zich terecht katholiek. Dat goede mensen volgens Borgman een goede school maken, sloot dan weer uitstekend aan bij het panel van de voormiddag. Na het avondmaal zorgde de muzikale groep ‘Gioia’ o.l.v. Ria Damen voor een geanimeerde en vreugdevolle zangavond. Tijdens de tweede dag stonden zes werksessies geprogrammeerd, waarvan de congresgangers twee sessies konden volgen. STEM in het secundair onderwijs: zin of onzin? Deze werkwinkel werd begeleid door Wim Dehaene van de Faculteit Ingenieurswetenschappen van de KU Leuven, en Jolien De Meester, doctorandus aan de KU Leuven rond didactiek voor de geïntegreerde STEM-educatie. De nood aan een opwaardering van STEM (Science Technology Engineering Mathematics) in onze maatschappij is de laatste tijd brandend actueel. Het is dan ook logisch dat in het kader van de hervormingen van het SO STEM ook op de kaart staat. Dat er iets moet gebeuren met de manier waarop wiskunde, wetenschappen en techniek in het onderwijs aangepakt worden, is ondertussen voldoende duidelijk. Hoe dit zou kunnen is echter veelal een groot vraagteken. In deze sessie werd kort uitgelegd waar de wortels van het probleem liggen en wat er nodig is aan didactiek om er iets aan te doen. De lopende initiatieven waarbij de KU Leuven betrokken is, kwamen aan bod. Daarna volgde een interactief debat met ruimte voor de opinie van de verschillende deelnemers. Taalvaardigheidsonderwijs: vroeger, nu en in de toekomst Volgens Koen Jaspaert (KU Leuven) legt taalonderwijs in vele onderwijsvormen van de secundaire school beslag op een belangrijk deel van de onderwijstijd. In toenemende mate is dat taalonderwijs gericht op de opbouw van vaardigheid in de moedertaal of in een vreemde taal. Vooral leerlingen uit minder gegoede milieus blijken het daarmee lastig te hebben. Nochtans is het cruciaal die leerlingen via de school de kans te bieden 18 april 2014 derwijsaanbod met zich meebrengt in de klas- en schoolpraktijk. Welke zijn de mogelijkheden, maar tevens ook de uitdagingen waarvoor we staan? Social media en internet marketing: impact op onze samenleving en onderwijs In de parochiekerk van Urmond werd de eucharistieviering opgeluisterd door het koor van het O.-L.-Vrouwlyceum uit Genk met die talen in de maatschappij te kunnen functioneren. Samen met de deelnemers verkende Koen Jaspaert waarom wij in het verleden en het heden vaak niet erin slagen aan die leerlingen voldoende kansen te bieden op de ontwikkeling van taalvaardigheid, en hoe wij dat in de toekomst beter kunnen doen. 3D-printing en geïntegreerde leerprocessen Luc Meynckens, industrieel ingenieur elektromechanica en leraar aan het Spectrumcollege BV VTI Beringen, ging uit van een aantal vragen. Hoe kom je tot een virtueel driedimensionaal model? Hoe maak je van een fotoreeks een 3D-borstbeeld? Hoe kan je met 3D-printen objecten maken die met andere technologieën niet eens mogelijk zijn? Dat en zoveel meer over een technologie die de wereld aan het veroveren is. Iedereen weet wel wat een printer is. Eigenlijk is dat een toestel dat in 2 dimensies tekst op papier zet. Als je echter in plaats van inkt een andere grondstof gebruikt, zoals bijvoorbeeld vloeibaar plastic of zelfs metaalpoeder, dan kan je bovendien in verschillende lagen over elkaar printen zodat er een derde dimensie ontstaat. Het printen gebeurt dan als het ware ook in de hoogte: 3D - printen. Volgens Meynckens is dit, als toepassing voor het STEM-onderwijs, een uitermate geschikte manier om leerlingen op een zeer hoog niveau op te leiden in abstract denken. Volgens hem komt hier de aanpak van een geïntegreerd leerproces optimaal aan bod. Competenties in de klas en op school: wat te verwachten? Katrien Struyven (VU Brussel) vertrok van het masterplan ‘hervorming van het secundair onderwijs’ dat competenties in onderwijs als doelstellingen voorop stelt. Het plan vertrekt daarbij vanuit een positieve benadering van leren dat ‘talenten wil doen schitteren’. Cognitieve, sociaal-emotionele en metacognitieve vaardigheden en attitudes krijgen daarbij een voornamere rol. In theorie klinkt dit aannemelijk, maar het heeft belangrijke consequenties voor de praktijk. In deze workshop zoemde Katrien Struyven in op de veranderingen die een competentiegericht on- Met meer dan 18.000 volgers op Twitter, duizenden Facebookvrienden en als beheerder van vier blogs, is Clo Willaerts of haar online alter ego ‘@bnox’ in digitale middens een begrip. Al meer dan tien jaar is zij actief als internet- en mediaprofessional. Bij Sanoma Magazines Belgium richtte zij de business unit Conversity.be op. Volgens haar heeft het internet zowel ons professioneel leven als ons privéleven drastisch en onomkeerbaar veranderd. Het onderscheid tussen de virtuele en de echte wereld is bijzonder klein geworden. Zich hiervan bewust zijn is essentieel. Clo Willaerts kent de gevaren en de valkuilen, maar ook alle mogelijkheden en uitdagingen die het internet biedt. Zowat de hele wereld twittert en facebookt er tegenwoordig op los. De sociale netwerksites zijn zo gebruiksvriendelijk dat zelfs het kleinste kind ermee om kan. Maar hoe haal je nu het maximum uit social media? Welke is de rol van social media in onze samenleving en in onderwijs? Het congres werd afgesloten met een gezamenlijk slotmoment waar vooral dankwoorden op hun plaats waren. Na een smakelijk lunchbuffet vertrok iedereen weer huiswaarts. Wij zijn ervan overtuigd dat de tweedaagse opnieuw unieke kansen bood tot persoonlijke vorming en verrijking in een professioneel kader. Het was meteen ook weer een enige gelegenheid om in een ongedwongen sfeer de banden tussen collega’s aan te halen. Josian Caproens Jeannine Kellens april 2014 19 SECUNDAIR ONDERWIJS cyberpesten: een blijvend aandachtspunt voor onze scholen Pesten via internet en GSM O nderzoek toont aan dat één op drie jongeren al eens geconfronteerd werd met cyberpesten en dat één op vijf jongeren al eens gecyberpest heeft. Cyberpesten heeft niet te onderschatten gevolgen. Zo is er een verband vastgesteld tussen slachtofferschap bij cyberpesten en een verlaagd zelfbeeld, angstgevoelens, stress, verminderde schoolprestaties en suïcidale neigingen. Door zijn omvang en impact is cyberpesten bij jongeren dus een probleem dat vraagt om een adequate aanpak van alle betrokkenen. Cyberpesten en sociale media Volgens recent onderzoek1 spenderen leerlingen gemiddeld twee uur per dag op het internet. De helft van de jongeren is vooral online om sociale contacten te leggen. Net zoals op de speelplaats, in de jeugdbeweging of andere contexten waarin tieners met elkaar omgaan, loopt het online soms ook serieus mis. Zodanig zelfs dat pestgedrag de kop opsteekt. Wanneer het gaat om ‘pesten via het internet en de gsm’ beschouwen we dit gedrag als cyberpesten. Jongeren die cyberpesten zijn meestal iets ouder dan hun slachtoffer(s). De sociale media zijn veruit de wijze waarop het meest aan cyberpesten gedaan wordt. 43,6 % van de gepeste jongeren krijgen ermee te maken via Facebook, Google+, Twitter of een andere sociale mediasites. In 37,1% van de gevallen gebeurt het via sms en voor 23,8% gebeurt dit via Instant Messaging zoals Skype. Andere technologieën zoals e-mail, een online game, een telefoongesprek … komen minder voor. De relatie tussen cyberpesten en klassiek pesten De sterke verbanden die men in studies vindt tussen het slachtoffer- en het daderschap bij cyberpesten en “klassiek” pesten, doen vermoeden dat de pesterijen die offline plaatsvinden (bv. in een omgeving waar jongeren 1S. Pabian & H. Vandebosch, DICA – onderzoeksproject (Developmental issues in cyberbullying amongst adolescents 2010-2014) http://www.friendlyattac.be 20 april 2014 veel tijd doorbrengen, zoals op school) in veel gevallen online worden voortgezet. Dat gebeurt meestal met behoud van de rollen. Daders blijven dus daders en slachtoffers blijven slachtoffers. De mogelijkheid tot anonimiteit op het internet blijkt er niet voor te zorgen dat bijstaanders het sneller voor het slachtoffer gaan opnemen. Net als bij het klassieke pesten kunnen we bij cyberpesten een onderscheid maken tussen directe en indirecte vormen van pesten. Bij directe pesterijen richt de dader zich rechtstreeks tot het slachtoffer, bij indirecte pesterijen pest de dader op een minder openlijke manier (bv. door roddels te verspreiden, door anderen op te zetten tegen het slachtoffer). Toch zijn er punten waarop cyberpesten zich duidelijk onderscheidt van “klassiek” pesten en vraagt naar specifieke maatregelen. Cyberpesterijen kunnen 24u/24u en 7/7 plaatsvinden, van op eender welke fysieke locatie, anoniem en voor een (potentieel) wereldwijd internetpubliek. Deze vorm van pesten is uitsluitend online zichtbaar en de dader probeert zijn of haar identiteit in veel gevallen te verbergen. Hierdoor blijven ze onder de radar van leraren en directies. Daarom is er voor de aanpak van cyberpesten een belangrijkere rol weggelegd voor actoren die niet bij interventies rond klassiek pesten betrokken zijn, zoals Internet Service providers en gsm-operatoren. Cyberpesten hoeft niet herhaaldelijk te gebeuren om toch een continu karakter te hebben. Een website met beledigende commentaar over iemand staat bijvoorbeeld vaak voor langere tijd online en kan door vele personen gelezen worden. Het aantal toeschouwers zal hierdoor vaak groter zijn dan bij klassiek pesten. Pesters zien niet hoe hun slachtoffers op de pesterijen reageren, wat de drempel om te pesten verlaagt. Dit betekent wel dat de pesters minder goed beseffen hoe kwetsend hun pestgedrag is. Het gebrek aan feedback heeft als gevolg dat het pestgedrag veel directer en brutaler wordt dan bij een rechtstreekse confrontatie. Ten gevolge van deze specifieke eigenschappen kan cyberpesten in vele gevallen een grotere impact hebben dan klassiek pesten. De dader voelt zich vaak machtig, terwijl het slachtoffer zich net erg machteloos voelt. Rol van bijstaanders bij cyberpesten Cyberpesten is vaak zichtbaar voor anderen, mogelijk zelfs voor een groot publiek. Vooral de reacties van de bijstaanders kunnen een belangrijke invloed hebben op dader(s) en slachtoffer(s). Ze kunnen het slachtoffer steunen door instrumentele steun te bieden aan het slachtoffer (in zijn/haar naam actie ondernemen). Daarnaast kunnen ze het slachtoffer verdedigen op een agressieve (bedreigen, de pester belachelijk maken) of niet-agressieve manier (de daden van de pester afkeuren, praten met de pester). Of ze kunnen de pesterijen rapporteren aan leraren, ouders, beheerders van sociale netwerksites … Soms negeren de bijstaanders het cyberpesten gewoon. Dat doen ze door sociale netwerksites “weg te klikken”. Wanneer de bijstaanders de pester aanmoedigen (online positieve commentaar geven of ‘liken’) of helpen door ook pestboodschappen te verspreiden (commentaren op sociale netwerksites delen, boodschappen doorsturen) kan de situatie snel escaleren. Preventie van cyberpesten Om effectief te zijn maakt het anti-(cyber) pestbeleid van de school bij voorkeur deel uit van de permanente werking: kortstondige, enkelvoudige of oppervlakkige acties of initiatieven hebben geen duurzaam effect. Het beleid wordt het best ingebed in het opvoe- dingsproject, de visie op zorg en in het beleid rond nieuwe media van de school. De opvoedende rol van de school houdt in dat zij ook aandacht zal hebben voor attitudevorming rond het gebruik van nieuwe media. Tijdens de lessen informatica, maar eigenlijk tijdens bijna alle lessen, kan hieraan gewerkt worden. Zo kan bijvoorbeeld de preventie van cyberpesten in een niet-problematische context gesitueerd worden. Wat vinden de leerlingen hiervan? Waar ligt voor hen de grens? Hoe ervaren zij dit? Vinden zij dat hierover afspraken moeten gemaakt worden? Door interesse te tonen voor wat leerlingen doen op het internet komt de leraar te weten wat hen bezighoudt. Dat is nuttige informatie bij mogelijke problemen. Een vergelijkbaar onderwerp is het maken van opnames of filmpjes van anderen. Daarbij kan de school aangeven dat veel van dergelijke handelingen juridisch strafbaar zijn. Een bepaling in het schoolreglement over de regelgeving hierover kan een ontradend effect hebben en op die manier deel uitmaken van de preventiestrategie van de school. In de lessen kan men nog een stap verder zetten en aandacht besteden aan het plaatsen van alle soorten van persoonlijke gegevens op het internet. Het computerklasreglement kan afspraken bevatten over netiquette. De volgende richtlijnen zijn voorbeelden van netiquette: • Wees voorzichtig met het doorgeven van erg persoonlijke gegevens en foto’s via het internet, ook aan vrienden. Vanaf het moment dat de andere over deze informatie beschikt, heb je er helemaal geen controle meer over en kan de informatie op grote schaal verspreid worden. • Geef je wachtwoord nooit door. Gebruik ook geen voor de hand liggende wachtwoorden (bv. de naam van je vriend of vriendin, van je huisdier) en verander regelmatig van wachtwoord. • Installeer recente anti-virusprogramma’s op je computer en update deze regelmatig. • Denk na over wat je schrijft. Wat jij grappig vindt, komt niet altijd als een grap over en kan zelfs kwetsend overkomen. Het gebruik van emoticons zoals “;-)” kan helpen duidelijk maken dat iets als een grap bedoeld is. • Heel wat zaken die dagelijkse kost zijn, zijn strafbaar (bv. foto’s publiceren op het internet zonder toestemming van de persoon in kwestie, zich voordoen als iemand anders …). Aanpak van cyberpesten In vele gevallen kan een school op een gelijkaardige manier reageren als bij het klassieke pesten (NO Blame-methode, peermediation, toepassing orde-en/of tuchtreglement). Toch is het voor een school niet altijd eenvoudig om adequaat te reageren als leerlingen via het internet buiten de school gepest worden. Het is heel moeilijk om een juist en volledig beeld van de situatie te krijgen en om zeker van zijn stuk te zijn. Als het cyberpesten een impact heeft op school, of gebeurt tussen leerlingen die gelijkgesteld worden met werknemers, moet de school reageren. Bij feiten die zich buiten de schoolpoort of buiten de schooluren voordoen, kan de school in principe enkel ingrijpen als er een duidelijke link is met het schoolgebeuren. Wanneer de band met de school volledig of quasi volledig ontbreekt, kan de bevoegdheid van de school in twijfel getrokken worden. Gaat het om leerlingen uit dezelfde school, dan is de school wel betrokken en kan ze haar ingrijpen verantwoorden. De vaststelling dat de drempel bij cyberpesten lager ligt dan bij pesten, geldt ook voor het terugpesten van de pester door het slachtoffer. Het is niet vreemd dat slachtoffers de impuls hebben om terug te pesten. Ze doen dat echter beter niet, want doorgaans versterkt dit het pestgedrag alleen maar. Eigenlijk is de gepeste leerling er het meest mee gebaat als hij of zij zich enkele weken volledig terugtrekt uit alle websites en online communities, alle wachtwoorden verandert ... Omdat er in de leefwereld van leerlingen bijna geen onderscheid geldt tussen offline en online, isoleert het slachtoffer zichzelf hierdoor wel en zal het geen eenvoudige stap voor hem zijn. Een school heeft niet de bevoegdheid of de middelen om een onderzoek op het internet te voeren. De politie is daar wel toe in staat – zij het soms pas als het slachtoffer klacht indient – al is het niet vanzelfsprekend om de politie bij elke online pestproblematiek te betrekken. Dat vereist goede afspraken. Die kunnen een onderdeel vormen van de overeenkomst die de lokale politie sinds 2006 verplicht moet afsluiten met de scholen. Bij eerder lichte vormen van cyberpesten moeten de signalen van het slachtoffer ernstig genomen worden, maar kan tegelijkertijd ook gewezen worden op de lage drempel van cyberpesten om de ernst ervan enigszins te nuanceren. Niet alle beledigingen of bedreigingen moeten persoonlijk of ernstig genomen worden. Uitspraken als “ik haat je” en “I’ll kill you” worden vlugger getypt dan dat ie- mand ze in het gezicht van de andere zal zeggen. Dit neemt niet weg dat dergelijke uitspraken niet getolereerd mogen worden. Ouders van de pester kunnen gewezen worden op de bijdrage die zij kunnen leveren om te voorkomen dat hun kind blijft cyberpesten. Vaak hebben ouders onvoldoende zicht op waar hun kinderen mee bezig zijn en aan welke gevaren ze worden blootgesteld in de cyberwereld. Dit is ook niet eenvoudig. Toch is het belangrijk dat ouders worden aangespoord om betrokken te zijn bij het interneten gsm-gebruik van hun kinderen en gestimuleerd worden om hun kinderen op een respectvolle manier te leren communiceren met anderen. het VVKSO pleit voor een duurzame, verbindende, confronterende maar niet-repressieve aanpak van pestgedrag op school. Conclusie Scholen die pestproblemen effectief en duurzaam willen terugdringen, onthouden best dat een harde, repressieve aanpak contraproductief is. Zo’n aanpak gaat bovendien voorbij aan de verantwoordelijkheid van de bijstanders en werkt op de koop toe stigmatiserend voor zowel daders als slachtoffers. Daarom pleit het VVKSO voor een duurzame, verbindende, confronterende maar niet-repressieve aanpak van pestgedrag op school. Leerlingen hebben immers recht op scholen die fijne, pestvrije en uitdagende leer- en ontmoetingsplaatsen zijn waar ze vanuit een hartelijk samenspel tussen leeftijdsgenoten en geëngageerde volwassenen de weg vinden naar hun eigen toekomst. Meer informatie nodig? De Mededeling “Pesten, cyberpesten en steaming van leerlingen door leerlingen: preventie en aanpak” (M-VVKSO-2007-038) werd recent geactualiseerd. In deze tekst vindt u naast het hierboven geschetste kader heel wat informatie terug over klassiek pesten en steaming. Daarnaast bevat de tekst verwijzingen naar interessante websites, vormingen en publicaties. Katrien Bressers stafmedewerker dienst Leerlingen en Schoolorganisatie april 2014 21 Bekijk alle details op agendasecundair.licap.be Onze studieplanner is een ideale aanvulling op uw digitale agenda Een uitgebreid aanbod: A4-formaat: A5-formaat: multiplanner dagplanner weekplanner studieplanner Onmisbaar voor een succesvol schooljaar! 2014-2015 schoolagenda Alle agenda’s kunnen worden gepersonAliseerd op mAAt vAn uw school. Voor meer uitleg of om een persoonlijke AfsprAAk te maken, contacteer ons: Licap cvba, Guimardstraat 1, 1040 Brussel, tel. 02 509 96 05, [email protected] BUITENGEWOON ONDERWIJS zorgbreed basisonderwijs in duo met BuO… Toespraak Richard Timmerman colloquium buitengewoon basisonderwijs (februari - Spa) “Niets doen, is geen optie!”, klonk het eensgezind tijdens de onderhandelingen. Alle sociale partners zijn het hierover eens. Dat er pertinente nood is om, in (de zéér nabije) toekomst, een evolutie mogelijk te maken binnen het gespecialiseerd onderwijs met evidente consequenties naar het gewoon onderwijs is immers een vaststaand feit. Deze eensgezindheid komt tot stand door een gezamenlijke zoektocht naar het antwoord op twee vragen: • Moeten/mogen er minder kinderen naar het buitengewoon onderwijs? • Hoe kunnen we elk kind onderwijs op maat aanbieden? Minder kinderen in het buo? Traditiegetrouw bij het begin van het schooljaar, berichten de media rond het grote aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs. Ook onderzoekscijfers laten dit duidelijk zien. Daarbij rijst de vraag echter wat er mis is met het buitengewoon onderwijs dat er te veel kinderen zouden zitten. We mogen natuurlijk niet blind zijn voor het feit dat bijvoorbeeld 9,5 % van de 11-jarige jongens schoolloopt in het buitengewoon onderwijs1 – GON-leerlingen niet meegetelden uiteraard stellen wij ons hier vragen bij. Maar we moeten ons hoeden voor blinde maatregelen die er enkel op gericht zijn deze percentages naar omlaag te halen, of voor – nog erger – een quotum opgelegd door de overheid. 1 Geboortecohortenonderzoek, Jan Van Damme Immers, kinderen die het echt nodig hebben, moeten het recht op buitengewoon gespecialiseerd onderwijs blijven behouden. Want wat is er mis met het aanbieden van - op orthodidactisch en pedagogisch vlak - heel deskundige antwoorden, op specifieke onderwijsnoden waarop in het gewoon onderwijs door gebrek aan draagkracht, kennis en middelen niet voldoende kan worden op ingespeeld? Onderwijs op maat voor elk kind? Binnen een maatschappij is er een niet te ontkennen noodzaak om te voorzien in gespecialiseerde diensten en centra en tegemoet te komen aan zeer complexe zorg- en ondersteuningsvragen van mensen. Dit is niet anders, zelfs bij uitstek zo, voor het onderwijs dat als primaire doelstelling het verzekeren van de toekomst van kinderen nastreeft. Gespecialiseerde ondersteuning in het buitengewoon onderwijs kan het verschil maken voor de ontwikkeling van een kind en kan kansen creëren om er later in de maatschappij bij te horen, om (terug) aansluiting te vinden… Hopelijk wordt dan ook het principe van “gewoon waar het kan , buitengewoon (gespecialiseerd) waar het moet”, niet misbruikt om te besparen of om personeelsleden uit het gewoon onderwijs, waar men al dikwijls tot het uiterste gaat, nog meer onder druk te zetten. © Bart Van den Bossche ‘M ogen of moeten er minder kinderen naar het buitengewoon onderwijs?’ ‘Hoe kunnen we elk kind onderwijs op maat aanbieden?’ Met deze vragen begon Richard Timmerman, secretaris-generaal VVKBuO, zijn toespraak op het 34e colloquium BuBao midden februari in Spa. Directies, pedagogisch begeleiders en coördinatoren lerarenopleiding verdiepten er zich in kwaliteitsvol gespecialiseerd onderwijs. Werkgroepen, panelgesprekken en referaten, maar ook een natuurwandeling, de thermen van Spa of leren jongleren stonden op het programma. Richard Timmerman gaf er zijn toespraak. Een samenvatting. Richard Timmerman, secretaris-generaal VVKBuO Laat het gewoon en het gespecialiseerd onderwijs – met de noden van de kinderen voor ogen - zoveel mogelijk samenwerken, expertise uitwisselen en de beste handelingsgerichte oplossing zoeken. Laten we daarom kinderen niet in hokjes indelen, in types, maar in de eerste plaats kijken welk pakket elk kind nodig heeft. De locatie (lees: school) waarop dit pakket kan geboden worden kan in functie daarvan worden bepaald. Het VVKBuO staat achter inclusie, het VVKBuO werkt mee aan inclusie maar het VVKBuO waakt er tevens over dat geen enkel kind slachtoffer wordt van het heilige principe van inclusie. We doen kinderen onrecht aan als we ze géén specifiek onderwijs en deskundige hulp bieden door professionals waar nodig. Handelingsgericht onderwijspakket (HOP) vs. handelingsgericht onderwijsen ondersteuningspakket (HOOP) Het moet mogelijk zijn om via handelingsgerichte diagnostiek een gepaste onderwijsvraag te formuleren voor elk kind met specifieke onderwijsbehoeften. Hierin zijn de CLB’s zeker en vast deskundig. Vanuit deze speci- april 2014 23 Een leerling krijgt dan een soort voucher op vervoer, bv. te gebruiken op het openbaar vervoer of aangepast vervoer. Wat wil het VVKBuO niet? • De blinde afbouw van het buitengewoon onderwijs. • Dat omwille van de inclusie kinderen op de verkeerde plaats terechtkomen en hen daardoor ontwikkelingskansen worden ontnomen… Wat wil het VVKBuO wel? • Recht op degelijk gespecialiseerd onderwijs voor elk kind met specifieke onderwijsbehoeften. • Meer middelen voor ernstige meervoudige problematieken. • Betere accommodatie en sneller vrijmaken van middelen om degelijke gebouwen te realiseren. Regionale overlegfora kunnen bekijken of elk kind in een bepaalde regio de ondersteuning kan krijgen die het nodig heeft. Scholen kunnen binnen de nodige planningsovereenkomsten in een regio hun beleid zelf bepalen, zij kunnen zich sterk specialiseren of net niet. De beoogde doelgroep van scholen wordt het best met collega-scholen uit de regio besproken zodat er geen leemtes in het aanbod ontstaan en kinderen niet uren de bus op moeten om het specifieke onderwijsaanbod te bereiken. • Dat we kennis en expertise kunnen behouden en ontwikkelen in het BuO. • Dat bij een daling van het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs, de vrijgekomen middelen zichtbaar blijven worden ingezet voor kinderen met specifieke onderwijsbehoeften in het onderwijs. • Dat de leerkrachten of therapeuten die kinderen met specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon onderwijs begeleiden hun uitvalsbasis in het buitengewoon onderwijs blijven behouden om hun expertise gevoed te weten en hun knowhow op punt te houden. • Dat we samen werken aan een positieve rol van het buitengewoon onderwijs in een inclusief onderwijssysteem. • Respect voor de directeurs, leerkrachten, therapeuten en alle medewerkers die dagelijks met kinderen uit de moeilijkste doelgroepen werken. Zolang ik secretaris-generaal ben zal ik ijveren voor een degelijk, kwaliteitsvol gespecialiseerd onderwijs met voldoende middelen zodat buo-scholen hun opdracht op een ernstige en gedreven wijze verder kunnen zetten! Richard Timmerman Naast een HOP is er eveneens een handelingsgericht onderwijs- en ondersteuningspakket (HOOP) mogelijk, waarbij dan de link met Welzijn wordt gelegd. Belangrijk hierbij is dat binnen Welzijn en Onderwijs dezelfde taal wordt gesproken: de geformuleerde onderwijszorg- en ondersteuningsvraag is als het ware een sleutel die zowel binnen onderwijs als binnen welzijn past. Mijn voorstel is dat ook in onderwijs, net zoals in Welzijn, meer en meer met een puntensysteem wordt gewerkt. Een kind met een HOOP genereert een aantal punten dat in overleg tussen Onderwijs en Welzijn kan in- 24 april 2014 gezet worden. Zo kan bijvoorbeeld ook het leerlingenvervoer aan dit puntenkader worden aangepast. Een leerling genereert een aantal punten op basis van de afstand tussen de woonplaats en de school, de zorgvraag, de ondersteuningsnood en andere elementen. Ook binnen het leerlingenvervoer moeten we immers ijveren voor redelijke aanpassingen. © Bart Van den Bossche fieke onderwijsvraag kan binnen een bepaalde regio gezocht worden naar een degelijk en kwaliteitsvol handelingsgericht aanbod voor het kind. De financiering van dit kwaliteitsvol handelingsgericht aanbod kan gebeuren via een handelingsgericht ondersteuningspakket (HOP). Een HOP is een soort rugzakje dat naargelang de plaats waar het kind terechtkomt kan geactiveerd worden. Dit kan dus zowel in het gewoon als in het buitengewoon onderwijs. De uitdaging Een eerste uitdaging is het gespecialiseerd onderwijs behouden en onze scholen voor buitengewoon onderwijs omvormen tot DuOOcentra voor documentatie, uitwisseling, ontmoeting en ondersteuning. Een tweede uitdaging is evolueren naar open scholen waar iedere leerling welkom is. Dit kan een gewone school zijn die haar deuren opent voor kinderen met specifieke onderwijsbehoeften, maar ook een school voor buitengewoon onderwijs kan haar deuren openen voor kinderen zonder specifieke onderwijsbehoeften. Het type basisaanbod, zoals vandaag beschreven in het Ontwerpdecreet betreffende leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, biedt daar extra mogelijkheden toe… Waarom zouden kinderen niet in één zelfde gebouw kunnen schoollopen wanneer ze van gewoon naar buitengewoon moeten of omgekeerd? De locatie is ondergeschikt aan het bieden van gespecialiseerd onderwijs… (…) vlnr: Marc Van den Brande, Tine Gheysen (VCLB), Richard Timmerman, Theo Mordulier (Departement Onderwijs en Vorming). Ze herkenden Hem in de glinsterende ogen waarmee Hij hen aankeek in de zachte stem waarmee Hij hun naam noemde in de warme wijze waarmee Hij in hun midden kwam Ze herinnerden zich aan zijn woorden: “In drie dagen zal ik de tempel weer opbouwen.” “Ik laat jullie niet alleen achter.” “Ik ga jullie voor.” Ja met Pasen voelden ze één voor één aan dat Hij er was, levend en wel. Ze beleefden één voor één de vreugde van opnieuw ontmoeten. © UM Ze geloofden één voor één dat Hij een man van zijn woord was. Met Pasen durfden ze opnieuw leven en spreken, dromen en handelen zoals Hij het hen had voorgedaan. Zalig toch !!! Antoon Vandeputte Als de koude bestreden de geslotenheid doorbroken de dorheid gesnoeid de troebele wateren gezuiverd zijn, dan is er ruimte voor een andere horizon dan is het tijd voor iets nieuws. Licht en warmte doen wonderen ook bij een mens als die zijn gezicht maar draait naar de zon. Pasen toont een nieuwe mens die gelooft in gerechtigheid en onthult een nieuwe wereld die het laatste woord niet geeft aan wat dodend is. © UM De kracht van een mens ligt in zijn gedreven wil in zijn hoop en vertrouwen dat leven steeds weer uit de dood verrijst. Kathleen Boedt Bestellen van bezinningskaarten bij Uitgeverij Muurkranten (UM), Monnikenwerve 1, 8000 Brugge • tel. 050 31 26 01 • fax 050 31 05 50 [email protected] • www.muurkranten.be • Prijs per stuk: e 0,50 (korting vanaf 25 ex.). Verzendingskosten e 3,95. HOGER ONDERWIJS ook de hogescholen geraken thuis na een zware avond Verslag van een studienamiddag over beleidsruimte D e overheid is de laatste jaren nogal eens kop van Jut bij (hoger) onderwijsbestuurders. Allerlei verwijten worden naar haar hoofd geslingerd: van bedilzuchtig, over keizer-koster tot micromanager. De hogescholen hadden liever dat de overheid trouw was gebleven aan de principes die in 1994 plechtig waren afgesproken. Twintig jaar later lijken de toegekende autonomie en vertrouwen er slecht aan toe te zijn. Genoeg reden voor een studienamiddag over de fel bediscuteerde relatie tussen overheid en hogescholen. “Meer geld, minder regels” Uitgerekend in het hol van de leeuw (het Vlaams Parlement) kwamen op 14 februari 75 geïnteresseerden bijeen om na te denken over de verhoudingen tussen de keizer-koster en de hogescholen. Wilfried Van Rompaey (secretaris-generaal VVKHO) leidde de namiddag kort en krachtig in door te verwijzen naar de recente berichtgeving in het studentenblad Veto over het verkiezingsmemorandum van de Vlaamse Onderwijsraad. De voorzitter van de Raad Hoger Onderwijs laat onder de veelzeggende titel “Meer geld, minder regels” optekenen: “In de laatste vijf jaar is de regeldrift en de administratie toegenomen. De overheid heeft weinig vertrouwen in haar onderwijsinstellingen. (…) Wij moeten continue rapporteren en we worden voortdurend gecontroleerd. We hebben weinig ruimte om initiatief te nemen. Door de inhoudelijke sturing van het beleid blijft er weinig ruimte over om eigen initiatieven te organiseren.” Daarmee was de aftrap gegeven voor de andere sprekers. “Slow governance, beleid en implementatie” Om de thematiek breder te kaderen was Peter Kwikkers uitgenodigd om de situatie in Nederland te belichten. De voormalige ambtenaar hield een opgemerkt betoog waarbij hij enerzijds een vertraging van de regelneverij in de verf zette en anderzijds aandrong op een correct samenspel van alle betrokken partijen binnen een duidelijk (afspraken)kader. In Nederland is de politiek en de overheid meer en meer op stoel van de onderwijsbe- 26 april 2014 stuurder gaan zitten vanwege allerlei schandalen. Zo is Nederland meermaals opgeschrikt door frauderende onderwijsinstellingen. De politiek heeft daarop gereageerd door de regeldichtheid op te voeren en de vrije beleidsruimte almaar in te perken. Het is inmiddels zover gekomen dat de onderwijsminister over de wettelijke mogelijkheid beschikt om effectief het bestuur van een onderwijsinstelling over te nemen (de zogenoemde aanwijzingsbevoegdheid). Daarenboven heeft de uitvoerende macht de experimenteermogelijk- Peter Kwikkers over de magische kunst van het maken van afspraken. Studenten, beschouwd als leden van een academische gemeenschap, en personeelsleden moeten daarom meer zeggenschap krijgen en het toezicht moet worden overgelaten aan de bedrijfsrevisor, de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) en de minister. Peter Kwikkers heid gekregen om rechtsgeldig besluiten uit te vaardigen die bepaalde delen van de bestaande hoger onderwijswetgeving buiten werking kunnen stellen. Het probleem schuilt volgens de Nederlandse onderwijsjurist niet zozeer in de hoeveelheid regelgeving, maar in de door de wetgever meer en meer uit het oog verloren grote principes van autonomie, kwaliteit, deregulering en toegankelijkheid; zo getuige ook de 130 wetswijzigingen die na 1995 zijn doorgevoerd op de Nederlandse hoger onderwijswet. Ook stellen er zich problemen met de rolopvattingen van de toezichthouders en de bestuurders. De eersten worden politiek aangesteld en staan dikwijls te ver van het hoger onderwijsgebeuren af waardoor van echte controle nauwelijks sprake is. De bestuurders zijn op hun beurt zich te weinig bewust van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en leggen in sommige gevallen “misplaatst CEO-gedrag en vriendjespolitiek” aan de dag. Studenten, beschouwd als leden van een academische gemeenschap, en personeelsleden moeten daarom meer zeggenschap krijgen en het toezicht moet worden overgelaten aan de bedrijfsrevisor, de Nederlands-Vlaamse Accred- itatieorganisatie (NVAO) en de minister. “[B]eleid [wordt] ontwikkeld in rommelpotten van losse beleidsdiscussies, gestapelde beleidsmaatregeltjes en stortbuiten van interventies. Onderwijsbeleid is instabiel; beleids makers dragen geen rechtszekerheid in het vaandel.” Het Nederlandse hoger onderwijs heeft de laatste jaren inderdaad aardig wat onrustwekkende zaken voorbij zien komen: allerlei onderwijskundige hypes, studenten opjaagbeleid om het studierendement te verhogen, politiek getouwtrek over een studieleenstelsel, instellen van beperkte toe gangsrestricties, … Uit die analyse van de Nederlandse toestand moet Vlaanderen leren hoe het vooral niet moet, aldus Kwikkers. “Ik meen dat onderwijs moet worden gedefinancialiseerd en geherdemocratiseerd, en dat onkreukbaarheid de belangrijkste functie-eis voor overheidsbestuurders is. Goede wetten en interne regelingen zijn een noodzakelijke steun in hùn rug. Want als we macht èn geld èn kennis iets teveel in één hand leggen, zijn we integriteit, recht, vrijheid, kwaliteit èn onze beleidsruimte voor heel lange tijd kwijt.” “Autonomie Verantwoordingsplicht” Vervolgens liet Adri De Brabandere (eersteauditeur-revisor) van het Rekenhof zijn licht schijnen over het rapport over de kwaliteitsbewaking in Nederland en in Vlaanderen. Eerst wenste hij wel te benadrukken dat de overheid geenszins mag worden begrepen als een monolithisch geheel. Hogescholen maken in bepaalde gevallen zelf deel uit van de overheid als ze bijvoorbeeld diploma’s uitreiken. Het rapport over de onderwijskwaliteit kwam tot stand in samenwerking met de Nederlandse Algemene Rekenkamer. Dat maakt dat op sommige punten de Rekenkamer zich sterker uitspreekt over de verantwoordelijkheid inzake kwaliteit in het geplaagde Nederlandse hoger onderwijs. Bij de noorderburen hebben de hogescholen en universiteiten namelijk bij herhaling hun verantwoordelijkheid proberen af te wentelen op de overheid. In Nederland is de inspectie nog altijd (gedeeltelijk) be voegd voor het hoger onderwijs waardoor de bewindspersoon in Den Haag over een ruimer instrumentarium beschikt dan zijn Vlaamse collega. Er bestaat veel vertrouwen in de werkzaamheden van de VLUHR en van de NVAO, maar in de derde accreditatieronde vervalt de verplichting van visitatie door peers waardoor kwaliteitszorg een louter bilaterale aangele- genheid tussen de overheid en de instelling dreigt te worden. Het is voor De Brabandere evident dat in dat geval de NVAO een belangrijkere rol moet spelen, ook als buffer ten opzichte van politieke beïnvloeding. Het belangrijkste daarbij is dat de onderwijskwaliteit volgens De Brabandere blijvend onderwerp van maatschappelijk debat moet zijn. “Vlaamse regelgever als ‘meta-governor’” Adelien Decramer, docent aan de Universiteit Gent, heeft samen met een aantal collega’s in 2013 in opdracht van minister Pascal Smet een onderzoek uitgevoerd naar planlast in het hoger onderwijs. Dat kwalitatieve onderzoek bij vier hogeronderwijsinstellingen leverde een aantal interessante vaststellingen op. Zo bleek ten eerste dat de oorzaak van het moeilijk te definiëren begrip ‘planlast’ niet enkel en alleen bij de overheid kan worden gelegd. Ook de instellingen zelf zijn verantwoordelijk voor heel wat administratie en bureaucratie. Overigens neemt de planlastervaring bij personeelsleden af als ze zien dat er daadwerkelijk iets gebeurt met de door hen ingevulde formulieren en overgemaakte informatie. Ten tweede bleek dat in het hoger onderwijs de circuits van externe aansturing zijn toegenomen. Dit wordt gevat onder de term ‘polycentrische sturing’. De kans op coördinatieproblemen neemt dan toe, want elke instantie kijkt in hoofdorde naar zichzelf. Bovendien bestaat het gevaar dat verschillende sturingslagen op elkaar worden geïnstalleerd in plaats van het ene sturingsmodel te vervangen door het andere. Daarom brak Decramer een lans voor een rol als ‘metagovernor’ voor de Vlaamse regelgever. “Scorebord van de stand van vermindering” Ook verbonden aan de Universiteit Gent, maar dan aan het rectoraat, deed Tom Dekeyzer zijn ervaringen uit de doeken met de werkgroep die de implementatielasten van het flexibiliseringsdecreet evalueerde. Bij veel instanties leeft de gedachte dat het flexibiliseringsdecreet de oorzaak is van veel rompslomp en administratieve overlast. In het kader van de onderhandelingen tussen instellingsbesturen, vakorganisaties en de overheid over cao III hoger onderwijs werd daarom afgesproken een werkgroep aan het werk te zetten om de gevolgen van de flexibilisering Tom Dekeyzer zorgde voor het nodige enthousiasme. in kaart te brengen en zo mogelijk bij te sturen. Uit de besprekingen van de werkgroep bleek dat de grote principes (toegang, curriculumopbouw, onderwijsorganisatie, …) niet in vraag werden gesteld. Verschillende aanbevelingen werden overgenomen door de decreetgever, maar de flexibilisering werd op sommige punten dan weer uitgebreid. Die processie van Echternach toont aan dat eenvoudige slogans (schaf de flexibilisering af!) geen recht doen aan de gelaagdheid en de techniciteit. Het is aangewezen dat hogescholen en universiteiten het element van de flexibilisering kaderen binnen hun toekomstbestendige en voldoende concrete visie op hoger onderwijs. “Het is eerbaar om grote woorden te laten volgen door heel veel kleine daden[.] Symbolen zijn belangrijk voor de agendasetting[.] Een scorebord waar halfjaarlijks de stand van de vermindering van de implementatielasten wordt bijgehouden, heeft minstens zo veel symbolische kracht als een “implementatielastenverminderingsdecreet.”” In diezelfde lijn pleitte Dekeyzer voor het continueren van de werkzaamheden van de werkgroep om stukje bij beetje vooruitgang te boeken. “De beleidsruimte is onbegrensd en tegelijkertijd eindig” Vanuit het perspectief van de controle werd naast De Brandere eveneens Wim Leybaert van het regeringscommissariaat bij de hoge- april 2014 27 scholen aan het woord gelaten. Hij pakte onmiddellijk uit met de stelling dat “[d]e beleidsruimte van de hogescholen is onbegrensd en tegelijkertijd eindig.” Daarmee wilde hij aangeven dat de beleidsvrijheid van de door de overheid bekostigde hogescholen wordt afgebakend middels de regelgeving. Leybaert sloot aan bij de bevinding van Decramer dat veel regelgeving door de instellingen zelf in het leven wordt geroepen. Hij gebruikte daarvoor de notie ‘onverbiddelijke culpabiliseringsgrens’ waarmee wordt bedoeld dat personen de overregulering en overlast toewijzen aan de hoogste actor, ook al komt ze van een andere instantie. Daarom is Leybaert van mening dat alle partijen boter op hun hoofd hebben. Ook is hij het met Decramer eens dat verschillende sturingsmodellen (sturen op middelen, op activiteiten, op prestaties of op effecten) naast en door elkaar worden gehanteerd. Het is te gemakkelijk om de schuld van dat kluwen bij de overheid te leggen. Vanuit zijn eigen praktijk als regeringscommissaris wilde hij vooral duidelijk maken dat (overheids)controle niet gericht is op het beknotten van de beleidsruimte, maar juist een partner wil zijn in het realiseren van de decretale opdracht van de ho- geschool. Door de toepassing van de beginselen van single audit, interne audit, nieuw accreditatiestelsel en controle als partner moet de overheidscontrole voor de instellingen van toegevoegde waarde zijn. “Drunken man stumbles home” Het standpunt van de onderwijsbestuurder mocht in geen geval ontbreken en daarom was Machteld Verbruggen (algemeen directeur van Thomas More), die van haar hogeschool een regelluwe organisatie wil maken, uitgenodigd. Dat idee is ontleend aan de Docklands in Londen waar het verminderen van allerlei regels tot een enorme economische ontwikkeling heeft geleid. Haar rijkelijk geïllustreerde voordracht droeg de titel Add insult to injury waarmee ze duidelijk wilde maken dat in sommige gevallen de overheid het niet enkel laat bij het opleggen van regelgeving maar ook nog eens een spreekwoordelijke trap na geeft. Zware transformatieprocessen moeten hogescholen doorlopen zonder extra middelen en binnen een context van stijgende studentenaantallen die door de overheid niet In Nederland is de inspectie nog altijd (gedeeltelijk) bevoegd voor het hoger onderwijs waardoor de bewindspersoon in Den Haag over een ruimer instrumentarium beschikt dan zijn Vlaamse collega. Adri De Brabandere gecompenseerd worden. De administratieveen regeldruk wordt als harassment ervaren en blijft zich opstapelen omdat er maar nauwelijks taken worden geschrapt. De bedoeling van al die processen is om de onderwijskwaliteit te versterken en kan worden bijgetreden, maar bovenop die kluslijst komt het aanhoudende affront van beleids makers dat hogescholen onvoldoende innoveren en te weinig aan ondernemerschap doen. Gegeven de turbulente omgeving roept Verbruggen op tot een groter vertrouwen in de sector van het hoger onderwijs. Ondanks het almaar toenemende takenpakket en de beperkte budgetten kan het Vlaamse hoger onderwijs immers zeer behoorlijke resultaten voorleggen. Het managementidee van de “drunken man stumbles home” zou tot de verbeelding moeten spreken: de richting en het doel zijn voor iedereen duidelijk maar de weg daar naartoe verloopt hoogstwaarschijnlijk niet via een rechte lijn. De hogescholen moeten daarom het vertrouwen krijgen om zelf het eigen gekozen pad op te gaan. “Verkeerde tegenstelling” Als laatste spreker kreeg Micheline Scheys (secretaris-generaal) van het departement Onderwijs en Vorming de gelegenheid om te reageren op de eerdere sprekers en de zienswijze van de overheid naar voren te brengen. Zij stipte allereerst aan dat de tegenstelling sturing door de overheid versus autonomie van de onderwijsinstelling voorbijgaat aan het gemeenschappelijk en publiek belang van beide partijen. Het belangrijkste blijft dat Een geboeid publiek 28 april 2014 Afsluiting Voor de gelegenheid was de tempel van de democratie afgehuurd. Al met al een boeiende en leerrijke namiddag die werd afgesloten met de mogelijkheid tot reacties uit het publiek. Opgemerkt werd dat de verkondigde principes mooi en nastrevenswaardig zijn maar dat in de praktijk het vaak anders uitpakt. Tijdens de uitwerking van de nieuwe financieringsregeling van het Aanmoedigingsfonds werd begonnen met enkele zuivere concepten, maar toen het cijfermateriaal en de tabellen op tafel kwamen, werden de eerdere principes snel verlaten of bijgesteld. Een andere aanwezige hield de sprekers voor dat het instrument van de beleidsevaluaties (lerarenopleiding, volwassenenonderwijs, financieringsdecreet, …) ook aangegrepen kunnen worden voor meer transparantie en duidelijkheid. Daarop reageerde Adri De Brabandere dat dit inderdaad wordt beoogd met de onderzoeken van het Rekenhof en dat daarom de ministers in hun beleidsbrieven moeten aangeven hoe ze uitvoering geven aan de rapporten van het Rekenhof, maar het duurt meestal jaren voordat er iets mee gebeurt. Micheline Scheys vulde aan dat de beleidsevaluaties dikwijls worden ingeschreven in de decreten als politiek wisselgeld. Daardoor worden niet de juiste vragen gesteld en is het nadien moeilijk om tot een goede uitvoering van de goedbedoelde intenties te komen. Bron Micheline Scheys beantwoordt (bijna) alle vragen van het publiek. kwaliteitsvol onderwijs wordt aangeboden om aan iedereen gelijke kansen te kunnen geven. De rol van de overheid mag niet worden geminimaliseerd tot die van financier. In Nederland heeft men (elementen van) marktwerking in het Nederlandse hoger onderwijs geïntroduceerd zonder zich rekenschap te geven van de realiteit dat markten niet zelfregulerend zijn. Overheden zijn daarom noodzakelijk om welvaart en welzijn blijvend te verzekeren. Dat moet niet door micromanagement of incidentpolitiek, maar door transparante en eenduidige regels die afdwingbaar zijn. Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat het hoger onderwijs deel uitmaakt van het algehele (niveauoverstijgende) onderwijsbeleid dat mede in functie staat van economische, culturele en sociale evoluties. De gedachte van het gemeenschappelijk belang veronderstelt een consensus over de belangrijkste doelstellingen van het onderwijs. Ook moet dat debat gaan over wat er nodig is om die doelstellingen te bereiken. Met die aanpak kunnen partnerschappen tussen stakeholders, betrokkenen en overheden worden gevormd teneinde de gemeenschappelijke doelen te realiseren. J. Cardinaels, “Meer geld, minder regels. Onderwijswereld maakt vragenlijstje voor Vlaamse regering”, Veto. Onafhankelijk weekblad van de Leuvense student 2014, afl. 13 (10 februari 2014), 1 en 3 (citaat). Een fotoreportage en de presentaties van de sprekers zijn te raadplegen op: ond.vvkho.be -> Vorming -> De bedreigde beleidsruimte van de hogescholen!(?) Ton Van Weel Stafmedewerker VVKHO [email protected] april 2014 29 PEDAGOGISCHE ONDERSTEUNING sociale stage in Vita et Pax Schoten Evaluatie en reflectie A lle veertig leerlingen van het vijfde jaar van het Vita et Pax-college nemen deel aan het Sociaal Project, dat ontstaan is uit vroegere bezinningsdagen. De school kiest er bewust voor de leerlingen ‘met open ramen en deuren’ op te voeden. Dit houdt onder andere een creatieve confrontatie in met waarden en houdingen die in de huidige maatschappij vaak niet vanzelfsprekend zijn. De school laat zich in haar keuzes inspireren door Jezus, die de kant van de ‘kleinen’ koos. In die zin biedt het Sociaal Project de leerlingen kansen om hun blik te verruimen, hun zin voor verantwoordelijkheid aan te scherpen en de weg van dienstbare liefde op een andere manier te ontdekken. Het project is opgenomen in het schoolreglement en voor de betrokken leerlingen dus verplicht. Het wordt gecoördineerd door een enthousiaste leerkracht en een aantal even gemotiveerde collega’s. Door de leerlingen in contact te brengen met mensen waar zij spontaan niet of minder mee in contact komen – bejaarden, mensen met een handicap, kinderen met een leerachterstand enz. – krijgen ze de kans om een kwalitatieve relatie (gebaseerd op wederzijds respect) op te bouwen. Zo werken de leerlingen aan hun sociale vaardigheden en verfijnen ze. Mooie theoretische bespiegelingen, maar hoe gaat dit alles nu concreet in zijn werk? Voor de meeste leerlingen verloopt het project in een Woon- en Zorgcentrum of Rust- en Verzorgingstehuis. Anderen kunnen terecht in een jeugdhuis, een internaat of de voedselbank. De bedoeling is zoveel mogelijk één op één relaties te realiseren tussen de zorgpersonen en de leerlingen. Om dit te bereiken gaan ze vijftien uur buiten de schooluren naar een voorziening. In de meeste rusthuizen gaan de leerlingen langs voor een babbel met hun zorgpersoon. Enkele groepjes leerlingen verzorgen er regelmatig de animatieactiviteiten. Bij de voedselbank helpen de leerlingen mee met het uitdelen van de pakketten. Verder gaan er leerlingen naar een internaat, waar zij meehelpen bij de huiswerkbegeleiding. De leerlingen worden in dit hele traject begeleid. Enerzijds is er in de voorziening een aanspreekpunt, anderzijds is er voor elke leerling een leerkracht-coach of mentor. 30 april 2014 Tijdens hun sociale stage houden de leerlingen via mail contact met hun begeleiders. Om hen te helpen bij het gericht verstrekken van informatie over hun ervaringen, hebben ze bij de start een document met reflectievragen gekregen. Twee opvallende vragen gaan over het ‘meer mens zijn/worden’: Wat heb je kunnen geven dat je zorgpersoon/ groep meer mens maakt? Wat heb je ontvangen dat jou ‘meer mens’ maakt? Het verslag hoeft geen lang epistel te zijn. Ze kunnen iets vertellen over wat ze gedaan hebben en/of iets over hun ervaringen en verwachtingen. Behalve via mail kunnen de leerlingen op school terecht bij hun mentor en kunnen ze de contactpersoon in de voorziening aanspreken. In de tweede helft van november en in februari/maart nodigt de mentor zijn/haar leerlingen uit om ervaringen te delen en van gedachten te wisselen. Door te reflecteren over de zorgervaring leren de leerlingen bewust stil te staan bij zichzelf als ‘medemens’ : ‘ik in relatie tot de kwetsbare andere’ en ‘ik in relatie tot de samenleving’. Naast de begeleiding door de mentor zijn er ook twee reflectiemomenten waarbij er met de hele groep wordt nagedacht over het project. Luisterend naar de ervaringen van anderen ontdekken de leerlingen nieuwe mogelijkheden en kansen. Dit voor hun verdere ontmoetingen met hun zorgpersoon of zorggroep, maar ook voor hun aandeel in de sociale dimensie van onze toekomstige maatschappij. Begin januari, voor de meeste leerlingen halfweg het project, vond het eerste plenaire reflectiemoment van dit schooljaar plaats. De middag werd ingeleid met een kort filmpje van Checkpointtv, waarin andere jongeren getuigen over hun zaterdagse bezoekjes aan een zorgpersoon in een Antwerps rusthuis. Daarna werden de vijfdejaars in groepjes verdeeld. Het gesprek dat aan de hand van drie opdrachten ontstond, werd geleid door de mentoren. De leerlingen kregen de opdracht om uit een lange lijst drie emoties te kiezen die zij met het project verbinden. Met een bijzondere openheid bespraken de jongeren daarna in kleine groepjes hun keuzes. Een vergelijkbare oefening volgde, maar dan over kwaliteiten: duid vanuit je ervaringen in dit project drie kwaliteiten van jezelf aan en ook drie werkpunten. Daarna werd aan alle groepjes gevraagd een metafoor te zoeken voor het sociaal project, die ze voor de anderen moesten uitbeelden. De zon, de golven van de zee, een geschenk… : verrassende en soms hilarische uitbeeldingen passeerden de revue. Vele als vertolking van positieve ervaringen, zoals de vreugde om anderen blij te maken en ook de ontdekking van de warme inzet van het personeel in zo’n voorziening. Enkele ook als getuige van de soms moeilijke uitdagingen in het project, zoals de stiltemomenten in een gesprek met de bejaarde? Of het feit dat jouw Sociaal Project je andere plannen (studie en ontspanning) doorkruist? Tot slot volgde een inventaris van de kwaliteiten en werkpunten van de hele groep. Alle leerlingen brachten hun groene en gele sticker aan op de negen puzzelstukken met kwaliteiten. De gele stonden voor de werkpunten, de groene voor de al aanwezige kwaliteiten. Hieruit bleek dat verschillende leerlingen nog wilden werken aan hun com municatie en geduld. Aan het slot van deze bijzondere tussentijdse evaluatie trakteerden de leerkrachten op zelfgebakken cake en taart. Want - aldus de mentoren - zo’n Sociaal Project vraagt niet zozeer om cijfers als wel om een fijn dank je wel, en een stimulans om deze boeiende en uitdagende tocht verder te zetten. Meer informatie over sociale stage: www.vsko.be > Diensten > vakoverschrijdende thema’s > sociale stage IS VERSCHENEN Wilt u grasduinen in het archief van School+visie of het nieuwe nummer downloaden? Surf dan naar www.vvkbao.be > inloggen > School+visie-zoeker. Driemaandelijks tijdschrift VVKSO - Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs Inhoudsopgave WOORDJEVAN … SOCIALEMIxOP SChOOL:EVENL OSVANhETINS ChRIJVINGSD diMertens,diens ECREET… tdiversiteitsbeleid KULeuven(Pijls D.) Interviewmethei TWEELUIK *VERPLIChTETAA 4 LSCREENINGVO ORALLENIEUWE *WATGEBEURTN LEERLINGENINS UAL?(DevosR.) OVANAf1 5 SEPTEMBER2014 ?!(LippensM,Ma Dossier ‘er valt nog vee l te leren’ KOPzORGEN ?!Overhersenen ,gedragensturin gvandeadolesce GEMAKKELIJK nt(LafosseC.en ERLEREN(Mae DammekensE.) neG.) WATERDRINKEN UITEENBRANDK RAA N Netwerklerenenu itproberen:nieuw eleerstrategieën vandegeneratio VERRIJKINGSUU nWhy?(SmitsB.) R:PROJECTLEREN STUDERENM ETPLEzIERINDE LERENMEISJESA EERSTEGRAAD NDERSDANJON (CoxT.) GENS?(VanThie nenJ.) SNELLEESSTRATE GIEëNOfhO EhETBREININTE Getuigenisuitde NSIEVERBETREK eerstegraad(Swe KENBIJDELES versM.) TAAL,SOMSEEN STRUIKELBLOKO MTELEREN? *Jan-van-Ruusbro eckollege(Bissc hopV.,ThielemansV *Maria-Boodscha .) plyceum(VanWic helenK.) afgiftekantoor BRUSSEL 4 P806262 Guimardstraat 1 - 1040 Brussel maart‘14-mei ‘14 jaargang 6 – nr. 3 verschijnt vierm aal per jaar squillierB.) 8 ADVERTENTIES 11 15 16 23 28 32 36 38 41 43 45 Meer informatie? Surf dan naar www.vvkso.be > Breedbeeld 24/02/14 10:10 maart ‘14 - mei ‘14 BB Jg 6 n°3.in dd 3 breedb3 eeld 21/02/14 11:47 april 2014 31 Verwondering roept beelden op van het wonder van het bestaan, van mooie, goede en waarachtige mensen, van een natuur die eindeloos gevarieerd en origineel is, van kunst en cultuur als verfijnde uitingen van mens-zijn, van gebeurtenissen die ons te boven gaan, van een God die zijn grootheid met ons deelt … Veel kunnen we verklaren … Sommige gebeurtenissen raken evenwel zo diep, ze zijn zo opzienbarend, verrassend of bevreemdend, dat we eerbiedig stilvallen en enkel nog kunnen stamelen: “God, wat een wonder …!” Pasen, verwondering toen, verwondering nu. © Koen Lemmens Nog altijd zijn er mensen die, vanuit dat gebeuren, opstaan, mensen die anderen doen ‘verrijzen uit de dood vandaan.’ April / Pasen Gedachte: kijk, bewonder en geloof ! VAN VERWONDERING NAAR BEWONDERING Verwondering gaat vaak vanzelf over in bewondering: bewondering voor mensen die iets betekend hebben voor anderen door hun kennis en kunde, door de klasse van hun mens-zijn, door wat zij de mens en de wereld bijbrachten aan schoonheid, waarheid en goedheid, aan hoop, liefde en toekomst. Bewondering voor de schepping die meer is dan een instrumentarium dat onbeperkt ter beschikking staat van de mens: zij bergt het geheim van iets groters in zich, de oorsprong zelf van het leven, de hand van God. Leeftocht – Maandelijkse inspiratiebron – Een verademing voor onderwijsmensen – Proviand voor onderweg. Surf ook naar pastoraal.vsko.be, Leeftocht. Aarzel niet om je impressie te mailen naar [email protected]. Bij dit aprilnummer vind je het Leeftochtnummer voor mei rond ruimte ‘In de wolken’. Jg. 29, Oprapen of laten liggen nr. 8, april 2014
© Copyright 2024 ExpyDoc