Forum april laagste - Vlaams Secretariaat van het Katholiek

04
Jaargang 45 • Maandblad • verschijnt niet in juli en augustus
Afgiftekantoor 2099 Antwerpen X - P509707 • Afzendadres: Guimardstraat 1 • 1040 Brussel
V l a a m s s e c r e ta r i a at va n h e t k at h o l i e k o n d e r w i j s
april 2014
in dit nummer
‘Vrijheid en verbondenheid’ / Memorandum 2014 /
Cyberpesten / Zorgbreed basisonderwijs /
Beleidsruimte hoger onderwijs
forum nr. 04 • april 2014
Hoofdartikel
Vrijheid en verbondenheid
3
In de kern
Pasen, het feest bij uitstek voor elke dag
4
Algemeen onderwijsbeleid
Memorandum - Speerpunten voor het onderwijsbeleid van de toekomst
5
VSKO twittert!
9
Basisonderwijs
Kunst om de kunst. De impact van kunsteducatie
10
Hoe omgaan met onbetaalde schoolrekeningen?
13
Secundair onderwijs
De school als anker voor de toekomst
Directiecongres SO bisdom Hasselt
27 en 28 februari 2014
17
Cyberpesten: een blijvend aandachtspunt voor onze scholen
20
Buitengewoon onderwijs
Zorgbreed basisonderwijs in duo met BuO
23
Hoger onderwijs
Verslag studienamiddag over beleidsruimte
26
Pedagogische ondersteuning
Sociale stage in Vita et Pax Schoten
30
Vrijheid en verbondenheid
25 mei. De dag komt razendsnel dichterbij. De verkiezingsperiode brengt een zeer speciaal gevoel van spanning met
zich mee. Kandidaten werken zich uit de naad om aandacht te vragen en vooral stemmen te ronselen. Al dan niet
wetenschappelijke peilingen verhitten de gemoederen. Elke organisatie vraagt via memoranda aandacht voor de eigen
noden en bekommernissen in de hoop haar verwachtingen in de komende regeerperiode gerealiseerd te zien.
Het is reeds lang geleden dat het thema ‘onderwijs’ in de programma’s van politieke partijen zo prominent aanwezig
was. De aandacht voor dit beleidsdomein wordt nog meer onderstreept door het feit dat verschillende politieke
partijen nu al dit departement claimen, en sommigen zelfs al namen van kandidaten voor de functie van minister
van Onderwijs naar voor schuiven. Ook het VSKO heeft, en dit niet voor het eerst, in ruggespraak met de vertegenwoordigers van zijn brede achterban zijn memorandum zowel naar de volgende Vlaamse als naar de volgende federale regering opgesteld . U vindt hierover meer informatie in dit nummer van ons ledenblad.
De kernwoorden, die ik bovenaan dit editoriaal onder de aandacht breng, vind je in de regel niet in de smeekbrieven,
die memoranda meestal zijn, want voldoen aan wensen vraagt bijna altijd investeringen in mankracht en middelen.
Omdat het noodzakelijk is, zullen we dit uiteraard ook doen, maar onze eisen zijn fundamenteler van aard.
We willen een halt toeroepen aan een steeds meer dirigerende overheid. Het spreekt voor zich dat het beleid het recht
heeft om kwaliteit te vragen van ons onderwijsaanbod, aangezien het ons de noodzakelijke middelen verstrekt. Dat
er een maatschappelijke consensus bestaat om vast te leggen wat van onderwijs verwacht wordt en de scholen een
verantwoordingsplicht hebben, staat niet ter discussie. Maar steeds werd, omwille van de grondwettelijke vrijheid, het
recht geclaimd om de wijze waarop zelf te mogen invullen en dit vanuit een eigen pedagogisch project. We stellen
vandaag vast dat het beleid in al zijn geledingen (minister en kabinet, administratie en parlement) steeds verder
intreedt in deze ‘vrije’ ruimte. Niet alleen verhindert dit het uittekenen van een eigen project in al zijn facetten,
daarenboven fnuikt het de creativiteit van de medewerkers (schoolbesturen, directies en leerkrachten) in de wijze
waarop zij in een gedeelde dynamiek het eigen project willen gestalte geven en de jongeren, die aan hen zijn toevertrouwd, willen enthousiasmeren.
Ook de verbondenheid wordt door velen in vraag gesteld m.n. het recht van onderwijsinstellingen zich te verenigen
en krachten te bundelen om – in alle facetten - deskundige ondersteuning te mogen ontvangen bij het aanbieden
van kwaliteitsvol onderwijs, vanuit de gedeelde eigenheid van ons project. Die verbondenheid eist ook het recht op
om met fierheid het eigen pedagogisch project, geënt op een inspiratie en een traditie, een hertaling te geven in de
context van de maatschappelijke realiteit vandaag van elke individuele instelling.
Ten slotte eisen wij vanuit deze verbondenheid het recht op een stem te geven aan onze representatieve organisatie
om in naam van zowel de sterke als de zwakkeren in ons werkveld invloed uit te oefenen op de inzichten van het
beleid, teneinde de ruimte te vrijwaren voor ons katholiek onderwijs in Vlaanderen.
Naast alle concrete vragen - terecht gesteld in ons memorandum - willen we voor deze fundamentele eisen gehoor
krijgen bij alle democratische partijen die zeggen het onderwijs een warm hart toe te dragen.
Mieke Van Hecke
Directeur-generaal VSKO
© Mareo Mertens
l
e
k
i
t
r
a
d
f
Hoo
IN DE KERN
pasen
het feest bij uitstek voor elke dag
W
eldra is het weer Pasen. Het feest waarop christenen met
vreugde vieren dat Jezus uit de dood is opgestaan. Pasen is
hét feest bij uitstek van de christenen. Ook al spreekt dit
feest velen minder aan dan bijvoorbeeld Kerstmis. Dat komt wellicht
omdat we ons de geboorte van Jezus kunnen voorstellen: een kind
wordt geboren in het holst van een koude winternacht in een duistere
schapenstal omdat er in de herberg van de wereld geen plaats was.
Ons de verrijzenis voorstellen is veel moeilijker. Ook al gaat het hier
eveneens over een nieuw leven, dat ontstaat als een licht in de
duisternis en warmte geeft. Maar in de herberg van de wereld is er
vaak geen aandacht voor dit nieuwe leven.
We vieren Pasen steeds in de lente, in de periode dat alles weer tot
leven komt en in bloei raakt. De lente hebben we zelf niet in de hand,
zoals we de natuur ook niet kunnen bepalen. Het groen aan de takken van bomen en struiken kunnen wij er niet aanplakken. De kleuren van de bloemen in de tuin kunnen wij niet afdwingen. Maar we
kunnen wel zelf tot bloei en tot nieuw leven komen. Dat is iets
waartoe het feest van Pasen ons uitnodigt: de liefde en de hoop
laten openbloeien in ons leven. Pasen is weer kleur geven aan het
leven. Zelf in bloei komen en anderen doen opfleuren, doen opstaan
uit wat verdrietig maakt en nieuw leven blazen in wat er tussen
mensen dood lijkt te zijn. Ook in onze scholen kan Pasen een nieuwe
realiteit worden voor jonge mensen of collega’s die het om één of
meerdere redenen niet meer zien zitten.
Pasen is ook het geloof laten openbloeien en je leven daardoor laten
kleuren. Geloven in medemensen, in collega’s, in je leerlingen en hun
toekomst: Pasen vieren betekent dat je bij anderen de hoop en het
geloof aanwakkert dat het leven altijd toekomst heeft, zelfs over de
grenzen van pijn en dood heen. Het is gelovig vertrouwen in een
levenschenkende God.
Dat alles is goed nieuws. Pasen is het feest van het goede nieuws,
het feest van de hoop, het geloof en de liefde. Pasen is het feest van
het nieuwe leven, het verrezen leven, het leven op een totaal andere wijze. Pasen is niet het feest van één dag of van een verre
toekomst, maar kan vandaag en elke dag opnieuw plaatsvinden. Geloven in Pasen en de verrijzenis betekent niet alleen aannemen dat
Jezus uit de dood is opgestaan; het betekent ook en vooral: leven
zoals Hij geleefd heeft. Als christenen moeten wij niet alleen getuigen van de opstanding van Jezus, maar ook van zijn levenswijze,
overal waar we leven en werken, ook in onze scholen.
Pasen gebeurt daar waar wij mensen bijstaan en de handen in elkaar
slaan om een menselijke wereld op te bouwen. Daar waar wij aandacht
hebben voor de geringste en de zwakke, de gepeste en de gebroken
medemens, hoe jong of hoe oud hij ook moge zijn. Pasen gebeurt
daar waar mensen de zware stenen van onmacht, haat, geweld, liefdeloosheid en gebrokenheid wegrollen en ruimte maken voor liefde,
vrede, hoop en leven. Daar waar mensen lente maken en voor elkaar
een stukje zon willen zijn. Daar waar mensen nieuwe kansen krijgen
en zij overgaan van ruzie naar vrede, van verdeeldheid naar eenheid.
Pasen gebeurt daar waar mensen blijven geloven in de liefde, de trouw
en de zorg voor elkaar. Pasen gebeurt daar waar mensen echt in de
voetsporen treden van Jezus Christus en Hem achterna gaan in woorden en vooral in daden.
Ik hoop dat al onze scholen plaatsen mogen zijn waar het feest van
Pasen dag in dag uit concrete gestalte en invulling krijgt. Daartoe
wens ik u van ganser harte een Zalig Paasfeest.
Jan Vander Velpen
VSKO-pastor
contactblad voor schoolbesturen, pedagogisch begeleiders
directies en personeelsleden van het katholiek onderwijs
Maandblad
Verschijnt niet in juli en augustus
Verantwoordelijke uitgever
Mieke Van Hecke, directeur-generaal VSKO
Guimardstraat 1 - 1040 Brussel
Eindcoördinatie: Willy Bombeek
Eindredactie: Rita Herdies
Redactieleden: Willy Bombeek, Jan-Baptist De Smet, Isabelle Dobbelaere,
Rita Herdies, André Janssens, Janwillem Ravyst, Dimitri Vandekerkove, Marijke
Van Bo­gaert, Mieke Van Hecke, Ann Verreth
4
april 2014
Redactieadres:
VSKO - Forum - Guimardstraat 1 - 1040 Brussel
Tel.: 02 507 06 19 • Fax: 02 513 36 45
E-mail: [email protected] - Website: www.vsko.be
Abonnement
Jaarabonnement: 23,10 euro (inclusief BTW)
38,10 euro: buitenland. Te storten op rekeningnr.
000-0947400-01 van LICAP cvba, 1040 Brussel
Pre-press en druk: Licap cvba, tel. 02 509 96 83
Cover: © Ilse Prinsen/2010
ALGEMEEN ONDERWIJSBELEID
speerpunten voor het
onderwijsbeleid van de toekomst
Memorandum
H
et VSKO heeft voor de komende verkiezingen van 25 mei 2 memoranda aan de
toekomstige regeringen voorbereid. Uiteraard gaat het om een memorandum aan
de volgende Vlaamse regering. Maar ook aan de volgende federale regering
worden duidelijke verwachtingen geformuleerd.
Het VSKO vertrekt in de memoranda aan de volgende Vlaamse en federale regering vanuit de
grondwettelijke vrijheden, in het bijzonder vanuit de vrijheid van onderwijs. Deze vrijheid staat
in de dagelijkse realiteit onder druk. Vanuit allerlei hoeken en in het onderwijsbeleid worden
schoolbesturen en schoolteams geconfronteerd met beknottende en detaillistische regelgeving
waardoor de vrijheid van onderwijs onder druk komt te staan. Bovendien en niet het minst
vraagt het VSKO aandacht, ruimte en respect voor de vrijheid om op basis van een eigen pedagogisch project en identiteit onderwijs aan te bieden.
© Ilse Prinsen - 2010
Als koepelorganisatie vraagt het VSKO ook ten volle respect voor zijn rol als middenveldspeler
en voor de rol van het middenveld in het onderwijsbeleidskader. Als middenveldspeler wil het
VSKO zijn sociale, democratische en beleidsgerichte rol verder kunnen uitbouwen en ook als
dusdanig erkend blijven.
Gekoppeld aan vrijheid wil het VSKO zich ook manifesteren als een verantwoordelijke speler.
Afbreken is makkelijk, opbouwen en samen werken aan onderwijsbeleid vraagt verantwoordelijkheidszin die het individuele kader overstijgt. Het VSKO wil een verantwoordelijke koepel zijn
van verantwoordelijke leden die ook elke dag duidelijk hun verantwoordelijkheid opnemen in
een gezamenlijke zorg voor de ontwikkeling van alle talenten.
10 speerpunten voor het Vlaamse onderwijsbeleid van de toekomst
1. Onderwijsinfrastructuur
De cijfers hoeven niet herhaald te worden. Zowel qua renovatie als qua nieuwe scholenbouw zijn de noden in Vlaanderen schier eindeloos.
Voor het VSKO is de investering in schoolinfrastructuur een topprioriteit voor de komende legislatuur. Daarbij is het VSKO zich bewust
van de beperkte publieke middelen en wil het ook verantwoordelijkheid opnemen. Het VSKO vindt het in dat kader zijn opdracht schoolbesturen aan te sporen om af te remmen op de stijging van de behoefte aan vierkante meter per leerling en de kostprijs per vierkante
meter binnen de perken te houden door een rationeel aanbod te promoten en schoolbesturen tot nadenken stemmen over de wijze
waarop comfortwensen gerealiseerd worden. Vandaag kunnen de katholieke scholen trouwens al de laagste kost per vierkante meter
voorleggen.
Tegenover het opnemen van eigen verantwoordelijkheid door het VSKO en schoolbesturen dient de volgende Vlaamse regering als volgt
te investeren in schoolinfrastructuur:
• het fors optrekken van de reguliere middelen voor scholenbouw. Teneinde de wachtlijst voor het vrij gesubsidieerd onderwijs daadwerkelijk af te afbouwen is een recurrente input van extra 120 miljoen EUR noodzakelijk.
• het gezond verstand gebruiken en initiatieven nemen teneinde de overreglementering die een hypotheek legt op de betaalbaarheid
van scholenbouw tegen te gaan en te evolueren naar een regelgeving in de scholenbouw die geïntegreerd is en gericht op output.
• het eigen aandeel van katholieke schoolbesturen in een gesubsidieerd investeringsproject betaalbaar houden.
• bevorderend optreden naar alternatieven in financiering die de eigenheid van schoolbesturen respecteren. Een centraal gestuurde 2de
DBFM operatie is in deze geen optie voor het VSKO.
april 2014
5
Bij het gebruik van de term ‘Brede school’ wordt het openstellen van de infrastructuur voor andere gebruikers van de lokale gemeenschap
eveneens vaak aan de orde gesteld. In vele scholen gebeurt dat al. Het gaat dan meestal om het gebruik van de refter, een vergaderruimte, een polyvalente zaal, de turnzaal, en uitzonderlijk een klaslokaal. In dat opzicht is het te verdedigen dat we vanuit andere beleidssectoren – en de lokale overheid - middelen voor onderwijsinfrastructuur voorzien. In de operationalisering gaan we wel uit van
een ongestoorde beschikbaarheid voor onderwijsdoeleinden zonder bijkomende taaklast voor de school. In de optiek van ‘Brede school’
moet de verworvenheid van vrijstelling van onroerende voorheffing behouden blijven.
2. Autonomie
Het VSKO is van oordeel dat vanuit het onderwijsbeleid, maar evenzeer vanuit
andere Vlaamse en federale beleidsdomeinen de eisen aan onderwijs in dergelijke mate verhoogd zijn dat de reële vrijheid van onderwijs geschonden wordt.
Het is normaal dat een overheid in ruil voor subsidiëring eisen stelt en controle oplegt. Meer en meer echter treedt het overheidsbeleid op het pedagogische terrein. Het VSKO vraagt aan de volgende Vlaamse Regering en minister
van Onderwijs hiermee te stoppen en een andere richting in te slaan door
ver­trouwen te hebben in schoolbesturen, directies en schoolteams en hen aan
te spreken op hun resultaten i.p.v. op hun pedagogische methoden en processen. In deze eis past evenzeer de absolute vraag voor respect voor de eigenheden van het pedagogisch project en de identiteit van scholen en van pedagogische begeleiding. Het VSKO vraagt dan ook om duidelijk af te bakenen wat
enerzijds legitiem van scholen mag verwacht worden en wat anderzijds behoort
tot de autonomie van de onderwijsverstrekker. De overheid moet voldoende
ruimte geven aan de onderwijsverstrekker om een visie op vorming te hebben
en uit te voeren. Onderwijs overstijgt daarbij het utilitaire.
Het is eveneens essentieel om opnieuw te bezinnen over de inhoud van basisvorming. Die reflectie is noodzakelijk in functie van het inschatten van de
studiebelasting, in functie van het criterium voor het afleveren van het getuigschrift, in functie van de inschatting van de haalbaarheid voor kinderen
met specifieke onderwijsbehoeften.
Vertrouwen hebben in de (kleuter)onderwijzer, de leraar, de directeur en het
schoolbestuur betekent het opnieuw erkennen van deze actoren als professionals op hun eigen terrein. Verantwoordelijke actoren in onderwijs worden
vandaag teveel benaderd door het onderwijsbeleid als loutere uitvoerders van
regelgeving en te weinig uitgedaagd om hun creativiteit en professionaliteit
te tonen en te valoriseren.
3.Bestuurlijke
schaalvergroting
Met uitzondering van het hoger onderwijs waar
deze bestuurlijke schaalvergroting veel eerder
ingezet en doorgevoerd werd, noodzaken allerlei factoren tot bestuurlijke schaalvergroting.
Schaalvergroting is daarbij geen doel op zich
en niet de oplossing voor elk probleem. Schaalvergroting kan een middel zijn om de beleidskracht van scholen te optimaliseren. Het kan
evenzeer een middel zijn om ervoor te zorgen
dat in de school verantwoordelijken opnieuw
ruimte krijgen om zich te richten op hun kernopdrachten. Schaalvergroting kan ook een middel tot efficiëntere inzet van mensen en middelen betekenen. Bestuurlijke schaalvergroting
moet bovenal bijdragen aan de kwaliteit van
het onderwijsproces.
Het VSKO vraagt geen decretale modellen van
bestuurlijke organisatie. Het VSKO vraagt wel
een overheidsbeleid dat incentiverend en stimulerend optreedt richting het vergroten van
de bestuurlijke schaal en het professioneel besturen van scholen ook erkent als een kritische
succesfactor voor goed onderwijs.
4. Beleidskracht
Het VSKO pleit voor een totaalkader ter ondersteuning en versterking van de mogelijkheden tot het voeren van een krachtig schoolbeleid.
In dit kader past de eis de schoolopdracht in het leerplichtonderwijs en de centrumopdracht in het volwassenenonderwijs op te bouwen
en te versterken. De school en centrumopdracht wordt het best omschreven als een dagtaak, vergelijkbaar met andere werknemers in
andere sectoren. In zo’n concept is de overlegtijd, de voorbereidingstijd, de tijd voor eigen professionalisering en leerling­begeleiding
inbegrepen naast de strikte lesopdracht.
Een betere verloning voor de directeur, met andere woorden een verloning die tegemoet komt aan het probleem van de geringe loonspanning met wervingsambten, past eveneens in dit kader.
Goed onderwijs aanbieden is mensenwerk. De leraar is een cruciale factor in het succesvol realiseren van alle doelstellingen van het onderwijsbeleid. Daarom vraagt het VSKO in te zetten op de leraar, de directeur en het schoolteam door te werken aan het verhogen en
versterken van de instroom in de lerarenopleiding, te investeren in mogelijkheden tot professionalisering en competentie-ontwikkeling.
Het VSKO vraagt het omslachtige en versnipperde geheel van allerhande verlofstelsels om te vormen tot een slank geheel dat tegemoet
komt aan behoeften van personeelsleden, maar eveneens hanteerbaar is in de dagelijkse schoolpraktijk en de samenwerking tussen
collega’s niet hypothekeert. Ook dat is ondersteuning van beleidskracht.
6
april 2014
5. Aanpassen van het inschrijvingsdecreet
Sinds het begin van deze eeuw wordt gesleuteld aan decretale verplichtingen inzake
inschrijving. Dit beleid startte vanuit een bekommernis van non-discriminatie en gelijke onderwijskansen en werd de laatste jaren versterkt naar aanleiding van de groeiende capaciteitsproblematiek. In de praktijk stellen we vast dat de geldende regelgeving
onwerkbaar is, gepaard gaat met administratieve belasting, haar doelstellingen niet of
onvoldoende realiseert en bovendien soms ook contraproductief werkt. Deze vaststellingen doen zich voor in basisonderwijs, secundair onderwijs en buitengewoon onderwijs.
Bij de opmaak van voorliggend memorandum stelde de Vlaamse regering reeds wijzigingen aan het inschrijvingsdecreet in het vooruitzicht. Het VSKO pleit echter voor een
algehele herziening van dit inschrijvingsbeleid zonder daarbij de doelstellingen van
gelijke kansen en inschrijving in het onderwijs weg te gooien. Ook in deze is het VSKO
overtuigd dat mits het voorzien van een regelgeving die duidelijke doelstellingen stelt,
maar meer vrijheid voorziet in de aanpak, betere resultaten zouden kunnen gehaald
worden.
6. Leerzorgkader
Reeds van bij de start van de onderhandelingen aangaande het ontwerpdecreet betreffende maatregelen voor
leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften heeft het VSKO er op gewezen dat het indertijd uitgetekende
leerzorgkader het finale doel is. Het
VSKO herinnert de volgende Vlaamse
regering dan ook aan de gemaakte
engagementen terzake, ook nu het
M-decreet zijn beslag gekregen heeft.
7. Gelijke behandeling voor gesubsidieerde onderwijsinternaten
Onderwijsinternaten beantwoorden aan een nood tot opvoedingsondersteuning in de samenleving van vandaag. Het internaat vervult
een sociale rol en dient voor iedereen een haalbare kaart te zijn. Het internaat is voor nogal wat gezinnen immers een noodzaak. Het
internaat heeft daarbij niet zelden een preventieve rol. Het kan door zijn eigen, specifieke aanbod en structuur bij een aantal jongeren
problemen voorkomen en vermijden dat zij in een gespecialiseerd circuit terechtkomen. Zorgvragen bij jongeren ontstaan immers vaak
door een gebrek aan basistools in de opvoeding zoals structuur en warmte, gepaste nabijheid en begeleiding.
Waardering voor het werk van de internaten betekent dan ook in de eerste plaats dat alle opvoeders op zijn minst worden betaald vanuit de overheid. Bovendien is professionalisering van de internaatsopvoeders in deze tijd meer dan noodzakelijk en een voorwaarde tot
het leveren van kwaliteitsvol werk.
De vrije gesubsidieerde internaten in het gewoon onderwijs worden nog steeds schromelijk lager gesubsidieerd vergeleken met de onderwijsinternaten van het GO! Elke interne in onze internaten wordt 816 EUR minder gesubsidieerd dan een interne in het GO!. Het VSKO
wil dat de lat gelijk gelegd wordt. Bovendien dienen de DACers in de vrije internaten dringend geregulariseerd te worden.
8.Aanwendings­per centages van 100%
In het gewoon en buitengewoon
secundair onderwijs wordt, ten gevolge van allerlei besparingsoperaties,
nog steeds gewerkt met een korting
van de reële omkadering onder de
vorm van een aanwendingspercentage. In het volwassenenonderwijs
wordt de groei slechts zeer partieel
gehonoreerd. Gelet op de groeiende
noden, behoeften en maatschappelijke vragen die op scholen en centra
afkomen, vraagt het VSKO een aanwendingspercentage van 100% en
een honorering van de groei in het
volwassenenonderwijs.
9. Decreet Vlaamse kwalificatiestructuur
We vragen het decreet m.b.t de Vlaamse Kwalificatiestructuur te beperken tot het
omschrijven en rangschikken van beroepskwalificaties. Zoals steeds gesteld door het
VSKO en bevestigd door de eerste toepassingen, is het kader van dit decreet met de
niveaudescriptoren en descriptorelementen niet geschikt om onderwijskwalificaties
(studierichtingen) te omschrijven en te ordenen. Om deze reden vraagt het VSKO een
grondige herziening van artikel 14 van dit decreet.
april 2014
7
10. Budgettair kader
Het VSKO beseft dat de uitdagingen en de eisen groot en veelvuldig zijn en het budgettair kader beperkt is. Indien echter onderwijs
erkend wordt als cruciaal voor het welzijn en de welvaart van Vlaanderen, dan mag verwacht worden dat ook in onderwijs geïnvesteerd
wordt en minstens geen nieuwe besparingsronde doorgevoerd wordt.
Wat het VSKO vraagt aan de volgende federale regering
Van het Vlaams Secretariaat voor het Katholiek Onderwijs wordt niet meteen een memorandum aan de federale regering verwacht. Op enkele
punten na is Onderwijs immers een gemeenschapsbevoegdheid. Toch worden onze scholen geconfronteerd met allerlei elementen waar het federale beleidsniveau verantwoordelijkheid draagt en waar bijkomende regelgeving leidt tot kosten- en lastenverhoging voor onze scholen. Bovendien kan het federale niveau bijdragen tot het voorzien van meer zuurstof voor onze scholen via specifieke maatregelen.
1. Scholenbouw en schoolinfrastructuur
Het VSKO vraagt van de nieuwe federale regering , onder meer in het kader van scholenbouw, aandacht voor regelluwte. Onze scholen
zouden met een gerichtheid van de overheid op strikt noodzakelijke, geïntegreerde regelgeving en een outputgerichte regelgeving meer
kunnen doen met dezelfde middelen.
Scholenbouw in het Katholiek Onderwijs valt onder de gewone fiscaliteit. Dit betekent dat het BTW-tarief 21% is en slechts in bepaalde
gevallen een verlaagd BTW-tarief van toepassing is. Het VSKO pleit voor een algemeen BTW-tarief van 6 % zowel voor nieuwbouw als
voor renovatie van onderwijsgebouwen.
De energiefactuur bepaalt, net zoals voor gezinnen, ook een ernstige hap uit de werkingsmiddelen van scholen. Het VSKO vraagt ,naar
analogie met de verlaging van de BTW op elektriciteit voor gezinnen, dat scholen evenzeer van deze maatregel gebruik zouden kunnen
maken.
Door een stroomversnelling in de scholenbouw wordt bijgedragen aan het versnellen van de economische motor van onze regio. Allerlei
initiatieven in het verleden, maar ook vandaag bewijzen dat mensen bereid zijn (vaak slapende) middelen te investeren in onderwijs.
Daarom vraagt het VSKO deze beweging te ondersteunen door giften aan scholen (bijvoorbeeld in het kader van scholenbouw) fiscaal
aftrekbaar te maken.
2. Niet-onderwijsgebonden regelgeving
Op het vlak van preventie en bescherming, milieu, auteursrechten, privacywet, stage, medische handelingen, voedselveiligheid,… worden op schoolbesturen en scholen vele normen opgelegd vanuit allerlei verschillende, vaak federale, beleidsdomeinen. Dit zorgt voor
bijkomende lasten qua werk en qua kosten. Het VSKO vraagt een onderwijstoets door te voeren waardoor bij de beleidsvoorbereiding
rekening gehouden wordt met de effecten van regelgeving op scholen.
3.Humane behandeling van jonge asielzoekers in onderwijs
Kinderen en jongeren hebben recht op onderwijs, ongeacht hun verblijfsstatuut. Onze scholen investeren ook in hun onderwijs en opvoeding. Kinderen en jongeren vormen samen een klasgroep, een leeftijdsgroep in de school. Daarom blijft het VSKO de nadruk leggen
op een humane behandeling van jongeren in een asielprocedure. Wanneer jongeren in afzienbare tijd een kwalificatie kunnen halen,
vragen we hiermee rekening te houden bij de beslissingen aangaande hun statuut en dat van hun gezin. Bovendien staan we op een
humane aanpak van uitwijzingen en vragen we de geldende omzendbrief ten volle te respecteren.
Ann Verreth
Secretaris-generaal het VSKO
8
april 2014
ALGEMEEN ONDERWIJSBELEID
VSKO twittert!
Volgt u ons?
Het VSKO kon niet ontbreken in de wereld van de sociale media. De keuze viel op Twitter: het korte berichtje van max. 140 karakters, met als logo het blauwe vogeltje. Het is niet de bedoeling dagelijks reacties te ventileren. Het VSKO wil dit communicatiekanaal selectief gebruiken. Bepaalde berichten melden , zoals b­ v. een persbericht of een verwijzing naar een speciaal hoofdartikel
uit één van onze tijdschriften, die bijzondere aandacht vragen.
Twitter vervangt dus niet de gebruikelijke elektronische communicatie, zoals Flits en Ba(r)ometer. Het principe van Twitter is aan
de buitenwereld snel informatie door te geven. Iedereen met een twitteradres kan ‘volger’ worden van iemands anders’ twitteradres.
Het VSKO wil hierbij steeds de link maken met de respectieve websites van de verbonden en diensten.
Om ons te ‘volgen’ moet u niet noodzakelijk een twitterprofiel hebben.
U kunt onze tweetberichten ook lezen op de startpagina van onze website www.vsko.be
Wil u het VSKO volgen, dan is het twitteradres: @VSKO_wbombeek
Willy Bombeek, communicatieverantwoordelijke VSKO, post de berichten.
Ook onze dienst voor het Volwassenenonderwijs, VDKVO, twittert. Hun twitteradres is @VDKVO
Andere verbonden en diensten overwegen om ook die stap te zetten.
Zij zullen dit via hun gebruikelijke kanalen bekendmaken.
Misschien tot binnenkort op Twitter!
Het katholiek onderwijs
Studienamiddag “Pastoraal en Levensbeschouwelijke Diversiteit
in katholieke scholen”
In onze katholieke scholen zijn we op zoek naar vormen van pastoraal binnen de context van de aanwezige diversiteit aan levens­
overtuigingen. De werkgroep PaLeD (Pastoraal en Levensbeschouwelijke Diversiteit) heeft een bundel samengesteld als leidraad bij deze
zoektocht.
Op een studienamiddag willen we deze publicatie voorstellen en u in een aantal werkwinkels laten meedenken over de vele aspecten
van pastoraal in de levensbeschouwelijk diverse context van een katholieke school.
Wanneer?
woensdagnamiddag 14 mei 2014 van 13.30 u. tot 16.30 u.
Waar?
HUB-KAHO Campus Brussel, Stormstraat 2.
Inschrijvingen: zie de link via www.vsko.be/paled
[email protected]
april 2014
9
BASISONDERWIJS
kunst om de kunst
De impact van kunsteducatie
I
n 1984 wees de Amerikaanse filosoof Nelson Goodman met volgend statement op de
intrinsieke waarde van kunsteducatie als onderdeel van de basisvorming van kinderen
en jongeren: “Hoe kunst, en de eraan verbonden werelden, kunnen begrepen worden
en welke mogelijkheden kunst biedt om te creëren en te communiceren moet een deel
vormen van de basisvorming voor de miljoenen mensen die nooit kunstenaar zullen worden.
Waarom? Niet in de eerste plaats omdat het hen zal helpen te overleven of succesrijk te
zijn. Wel omdat net de bevordering van het begrijpen overleven en succes hebben de
moeite waard maken.”
Min of meer is dat ook wat de wetenschappers
die verbonden waren aan het onderzoeksproject Art for Art’s sake? The Impact of Arts
Education (OECD, 2013) als één van hun slotbevindingen formuleren: Kunsteducatie verdient binnen onderwijs een plaats in de basisvorming van elk kind en jongere, niet
omwille van zijdelingse, instrumentele effecten op het leren in andere disciplines,
maar veeleer omwille van de intrinsieke doelstellingen die aan kunsteducatie verbonden
zijn en die op een specifieke wijze bijdragen
aan de harmonische ontwikkeling van kinderen en jongeren.
novatieve opportuniteiten in de omgeving,
meesterschap in de eigen discipline en een
efficiënt tijdsgebruik. Het viel hen op dat de
innovatieve economie vooral nood heeft aan
mensen met technische en sociale vaardigheden die ook over een creatief denkvermogen beschikken. Veel van die vaardigheden
zijn dan wel domeinspecifiek, ze dragen ook
Op 12 december 2013 lichtte senior analist
en medeprojectleider van het onderzoek Art
for Art’s sake, Stéphan Vincent-Lancrin, de
onderzoeksvragen, de gevoerde onderzoeksmethodologie en de bevindingen van de onderzoekers toe tijdens een meeting in de Vlor.
In deze bijdrage brengen we verslag uit van
de boeiende toelichting.
Bij de start van het onderzoeksproject stelden
de onderzoekers zich de vraag welke competenties de burger van de 21ste eeuw nodig
heeft en welke rol onderwijs kan en moet
spelen om die competenties te ontwikkelen.
Daarbij focusten ze op de competenties die
worden verwacht bij mensen met een innovatieve job. Voorbeelden van dergelijke competenties zijn: het ontwikkelen van nieuwe
ideeën en concepten, de constructie van
nieuwe kennis, de bereidheid om over ideeën
diepgaand na te denken, alertheid voor in-
10
april 2014
© Dirk Geens
Creatief denken:
een ‘habit of mind’
bij tot de ontwikkeling van wat VincentLancrin noemt een ‘habit of mind’. Een breed
toe te passen manier van denken, zeg maar.
Het rapport geeft een antwoord op de vraag
welk impact kunsteducatie heeft op de ontwikkeling van verschillende vaardigheden.
Daarbij maken de onderzoekers gebruik van
bestaand onderzoek dat sinds 1950 rond dat
onderwerp werd gevoerd. De onderzoeksmethodiek bestond uit meta-analyse van de
bestaande bevindingen en onderzoeksresultaten. Goed om te weten: tijdens een expertenmeeting in het Landelijk Kennisinstituut
Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA) te
Utrecht (juni 2013) maakte Folkert Haanstra
(lector kunst- en cultuureducatie Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, en bijzonder hoogleraar cultuurparticipatie en
cultuureducatie aan de Universiteit Utrecht)
enkele kritische bedenkingen bij die methodologie omdat die volgens hem te weinig
aandacht heeft gehad voor onderzoeken die
ook na 2000 (publicatie REAP Report) werden
gevoerd. Nochtans onderzoeken die waardevolle nieuwe gegevens opleverden.
De meta-analyse was gericht op het vinden
van een antwoord op de volgende onderzoeksvraag: Heeft kunsteducatie een positief effect
op de ontwikkeling van drie vaardigheidsvelden die we associëren met innovatie: technische vaardigheden, creatieve denkvaardigheid
en de daaraan verbonden per­soons­gerichte
vaardigheden zoals een open houding en sociale vaardigheden?
Net de bevordering van het begrijpen
maken overleven en succes hebben
de moeite waard.
De onderzochte vormen van kunsteducatie
waren: de specifieke kunstactiviteiten zoals
we die kennen uit het leergebied muzische
vorming in de lagere school (muziek, drama,
woord, beeld en dans) en de kunstvakken in
het secundair onderwijs; de geïntegreerde
activiteiten waarbij de kunstdisciplines toegepast worden binnen andere leergebieden
en vakken en buitenschoolse kunstopleidingen.
Tijdens zijn toelichting wees Stéphane VincentLancrin op een aantal problemen die gerezen
zijn bij de analyse van de onderzoeksgegevens.
Zo was het niet altijd gemakkelijk om het
juiste oorzakelijk verband te zien tussen enerzijds de verstandelijke aanleg van een student
en zijn engagement in de kunsten, bijvoorbeeld onder de vorm van buitenschoolse
kunstzinnige vorming. Het is namelijk niet
altijd duidelijk of het ene nu voortkomt uit
het andere of net omgekeerd. Bovendien is
het niet simpel uit te maken of behaalde leerwinst in de vorm van een versterkt denkvermogen of toegenomen vaardigheid het gevolg
zijn van kunsteducatie, dan wel van de algemene brede vorming. In die zin moeten we
de conclusies van het onderzoek met de nodige voorzichtigheid benaderen.
Bevindingen
In het voorwoord van het onderzoeksrapport
lezen we drie algemene conclusies die hierop
neerkomen. Ten eerste: bepaalde vormen van
kunsteducatie hebben wel degelijk een significant positief effect op de ontwikkeling
van specifieke vaardigheden. Zo hebben dramalessen een positieve impact op de ontwikkeling van taalvaardigheid in de velden lezen,
begrijpend lezen en mondelinge taalvaardigheid. Verder zijn er wel aanwijzingen van een
daar uitspraken over te doen. Het is aannemelijk dat kunsteducatie daar een positieve
invloed op heeft, maar één en ander is natuurlijk afhankelijk van de kwaliteit van de
didactische processen. In een aantal gevallen
kan je gerust stellen dat ondermaatse kunsteducatie bepaalde ontwikkelingen ook teniet
kan doen.
Een derde algemene vaststelling is dat, zelfs
wanneer we onvoldoende wetenschappelijk
kunnen aantonen in welke mate kunsteducatie bijdraagt aan een sterker innovatief denkvermogen bij de leerlingen, het zeker de
moeite waard blijft om kunsteducatie een
volwaardige plaats te geven in de basisvorming van elk kind en elke jongere. Het gaat
hier namelijk om een specifiek menselijke
ervaring. Stel je maar eens een leven voor
zonder kunst of zonder cultureel bewustzijn.
Aangetoonde, maar verder
te onderzoeken evidenties
Alhoewel te weinig onderbouwd door wetenschappelijk bewezen argumenten durft VincentLancrin toch enkele wat hij noemt ‘aangetoonde evidenties’ van goede kunsteducatie
op een rij zetten. Hij benoemt ze als elementen van ‘studio habits of mind’. Tot die elementen behoren: technische kennis en vaardigheid, persoonlijk engagement en ge­dre­venheid,
kennis en begrip van kunst en de kunstwereld,
exploratiedrang gericht op het verleggen van
Kunsteducatie verdient binnen onderwijs een plaats in de basisvorming van elk
kind en jongere, niet omwille van zijdelingse, instrumentele effecten op het leren
in andere disciplines, maar veeleer omwille van de intrinsieke doelstellingen die
aan kunsteducatie verbonden zijn en die op een specifieke wijze bijdragen aan de
harmonische ontwikkeling van kinderen en jongeren.
positief effect van bepaalde kunsteducaties,
maar is bijkomend onderzoek nodig om ze als
significant te kunnen benoemen. Denk aan
een versterkt waarnemingsvermogen als een
positief gevolg van beeldopvoeding, of de
impact van muzikale vorming op de versterking van de intelligentie.
Optreden KLIM tijdens congres 100 jaar VVKBaO
november 2011
Een andere vaststelling is dat de invloed van
kunsteducatie op de het creatief en kritisch
denkvermogen, doorzettingsvermogen, motivatie en zelfbeeld van leerlingen te weinig
onderzocht is en bijgevolg niet meteen kan
aangetoond worden. In die zin is het moeilijk
grenzen, inlevingsvermogen, de capaciteit om
te reflecteren, expressiekracht om wat in je
leeft te uiten en een versterkt waarnemingsvermogen. Om die evidenties te bewijzen
adviseren de onderzoekers verder experimenteel en quasi-experimenteel, longitudinaal
onderzoek. Bovendien zouden studies die de
transfer van opgedane kennis, vaardigheid en
attitude van het ene vakgebied naar het andere meten, meer moeten inzetten op het
meten van de invloed van kunsteducatie op
andere vakgebieden en domeinen van de persoonlijkheidsontwikkeling.
april 2014
11
Bij de afsluiting van zijn toelichting in de
Vlor formuleerde Stéphane Vincent-Lancrin
nog enkele aanbevelingen voor het beleid.
Eén daarvan was om bij onderzoek niet alleen
in te zetten op de relatief gemakkelijk te
meten ontwikkeling van kennis en technische
vaardigheden. Een andere betrof de noodzakelijkheid om de bewezen evidenties van
kunsteducatie bekend te maken bij de scholen. Het is goed dat ze weten dat dramatisch
spel de taligheid ten goede komt en dat muziekonderricht kan bijdragen aan toenemende verbale vaardigheid. Ten slotte wees hij
nog op het belang van het delen van goede
praktijk in kunstopvoeding en dat niet alleen
binnen de kunstvakken, maar ook naar andere disciplines.
© Marjan Lambrecht
Aanbevelingen
voor het beleid
Le Palais Idéal du Facteur Cheval, Hauterives Frankrijk
Besluit
Een aantal kinderen en jongeren verwerven
vroeg of laat meesterschap in één of meerdere kunstdisciplines. Vaak vinden ze in die
discipline(s) hun levenswerk of levenspassie.
Het is niet de doelstellingen van onderwijs
om dat bij elk kind of jongere te realiseren.
Toch geldt voor alle kinderen en jongeren dat
de ervaring met kunst hen aanmoedigt om
anders te denken. Anders dan in de wetenschap of in de andere academische vakken.
Door kunst komen ze in een omgeving waar
geen sprake is van foute of juiste antwoorden.
Kunst nodigt uit en zet aan tot experiment
en exploratie, tot het ontdekken van de vele
antwoorden die soms mogelijk zijn. Bovendien
nodigt vertoeven in de kunst op een unieke
manier uit tot introspectie en de ontdekking
van het eigen wezen, van de eigen mening.
Wie de voorbije jaren van nabij de ontwikkelingen volgde met betrekking tot kunst- en
cultuureducatie zal bij het doornemen van
het onderzoeksrapport Art for Art’s sake? niet
veel bewezen nieuwigheden ontdekken. Belangrijk is wel het devies dat wie het bestaansrecht voor kunsteducatie als deel van
de basisvorming in onderwijs wil verdedigen
dat niet moet doen omwille van de instrumentele waarde van kunsteducatie.
Het belangrijkste argument is de ontwikkeling
van de specifieke competenties die aan die
vorming verbonden zijn en die resulteren in
kinderen en jongeren die muzisch in het leven
staan, die zich kunnen verwonderen en sensitief zijn, die respect opbrengen voor de
cultuur van anderen, die een positief zelfbeeld
ontwikkelen, die authenticiteit en verbondenheid met elkaar verzoenen, die muzisch meertalig zijn en die beschikken over een krachtig
denkvermogen.
Kris de Ruysscher,
pedagogisch begeleider VVKBaO
© Kris De Ruysscher
Bron
Nascholers VVKBaO op bezoek bij Mondriaan in het Gemeentemuseum Den Haag
12
april 2014
Winner,E., T. Goldstein and S. Vincent-Lancrin
(2013), Art for Art’s sake?: The Impact of Arts
Education, Educational Research and Innovation, OECD Publishing.
BASISONDERWIJS
hoe omgaan met
onbetaalde schoolrekeningen?
S
cholen krijgen steeds vaker te maken met onbetaalde schoolrekeningen. Achter
onbetaalde schoolrekeningen schuilen veel verhalen. Verhalen van armoede, schulden, ongelijke kansen maar soms ook van onwil, nonchalance en vergetelheid.
Geval per geval moeten scholen onderzoeken of de ouders de schoolrekening niet willen of
niet kunnen betalen. Beide gevallen vereisen immers een andere aanpak. Het bewust niet
betalen vraagt om een harde aanpak, het zich in de onmogelijkheid bevinden om te betalen
vraagt om bijstand. Met een preventief kostenbeleid kun je als school onbetaalde schoolrekeningen zoveel mogelijk vermijden.
optimaliseren, maar die niet noodzakelijk zijn
voor het bereiken van de eindtermen en het
nastreven van de ontwikkelingsdoelen, vallen
onder de maximumfactuur. Een toneelbezoek
is daar een voorbeeld van.
Schoolkosten
en schoolrekeningen
Ouders kiezen vrij of ze gebruik maken van
de andere dienstverleningen (bijvoorbeeld
een warm middagmaal of een abonnement
op een tijdschrift). Die kosten vallen niet
onder de maximumfactuur. Alle kosten worden
opgenomen in de schoolrekening.
Voor het basisonderwijs geldt het principe
van kosteloos onderwijs. Dat betekent dat de
school geen directe of indirecte inschrijvingsgelden mag vragen. Bovendien mag de school
geen bijdrage vragen voor onderwijsgebonden
kosten die noodzakelijk zijn om een eindterm
te realiseren of een ontwikkelingsdoel na te
Schoolrekeningen
Schoolrekeningen kun je opsplitsen in kosten
die onder de maximumfactuur vallen, en kosten die ouders moeten betalen indien ze
gebruik maken van bepaalde dienstverleningen die op school aangeboden worden. Verplichte activiteiten die het onderwijsaanbod
Ingebrekestelling
Wanneer de ouders de rekening niet betalen
binnen de overeengekomen of redelijke termijn
(zie verder), maant de school de ouders eerst
via een brief aan tot betaling. Soms vergeten
ouders immers gewoon de rekening te beta-
© Dirk Geens
Schoolkosten
streven. Ouders weten via de bijdrageregeling
in het schoolreglement welke andere kosten
ze mogen verwachten voor een bepaald
schooljaar.
Schoolbesturen krijgen ieder jaar een werkingsbudget om onder meer tegemoet te
komen aan de kosteloosheid en aan de grenzen van de maximumfactuur. Dat budget is
groter naargelang de school in haar populatie meer leerlingen telt die scoren op kansarmoede-indicatoren.
april 2014
13
len. Indien de aanmaning niet tot betaling
leidt, nodigt ze de ouders uit voor een gesprek
waarin ze afspraken maakt over de wijze van
betaling.
Houden de ouders zich niet aan de afspraken
dan gaat de school over tot ingebrekestelling.
Dat is een duidelijke, ondubbelzinnige wilsuiting van het schoolbestuur, gericht aan de
ouders. Het schoolbestuur eist een betaling
van de schoolrekening. De ingebrekestelling
gebeurt met een aangetekende brief die door
het schoolbestuur wordt ondertekend.
De ingebrekestelling heeft tot gevolg dat op
het verschuldigde bedrag intrest moet worden
betaald.
Voer een preventief kostenbeleid.
Verjaring van de schoolrekening
Wat de verjaring van de schoolrekening betreft, is er geen specifieke wetgeving. Het
algemeen burgerlijk recht is dus van toepassing. Op de schoolrekening geldt het vermoeden van betaling en dus de korte verjaring,
namelijk 1 jaar (art. 2272 Burgerlijk Wetboek).
Maar dat vermoeden van betaling valt weg
als de school de niet-betaling kan aantonen
of als de ouders hun schuld erkennen. Indien
de niet-betaling aangetoond wordt, geldt de
verjaring van 10 jaar. Aantonen dat een bedrag niet betaald is, is niet eenvoudig. Het
geld kan namelijk ook gewoon contant betaald
zijn.
Indien de school vóór de verjaring van 1 jaar,
een ingebrekestelling heeft gestuurd voor een
openstaande rekening, wordt de korte verjaring gestuit. Dat betekent dat vanaf het moment van ingebrekestelling een nieuwe termijn
van 1 jaar begint te lopen. Als de verjaringstermijn (1 of 10 jaar) verstreken is, dan kan
de school geen ingebrekestelling meer doen.
Commissie Zorgvuldig Bestuur
Alle belanghebbenden, waaronder ouders of
het schoolbestuur, hebben het recht advies
te vragen aan de Commissie Zorgvuldig Bestuur
(CZB). Daar kan de belanghebbende ook klacht
indienen inzake de toepassing van de regels
van zorgvuldig bestuur en specifiek ook over
de kosteloosheid binnen het onderwijs.
14
april 2014
Betalingsmodaliteiten
in het schoolreglement
Scholen leggen een aantal betalingsmodaliteiten van de schoolrekening in het schoolreglement vast.
Wie betaalt de schoolrekening?
Gehuwde of wettelijk samenwonende ouders
zijn tegenover de school hoofdelijk gehouden
tot het betalen van de schoolrekening. Dat
betekent dat de school elk van de ouders kan
aanspreken om de volledige rekening te betalen. Indien de ouders niet (meer) gehuwd
zijn of niet wettelijk samenwonen, kan een
school elke ouder slechts aanspreken om zijn
deel te betalen. Ouders spreken onderling af
hoeveel het aandeel van iedere ouder bedraagt. Als dat niet lukt, legt de rechter het
vast.
Als de school elke ouder, ongeacht de burgerlijke staat, wil aanspreken voor het volledige bedrag van de schoolrekening, moet
ze de hoofdelijkheid expliciet opnemen in het
schoolreglement (zie: model schoolreglement
op www.vvkbao.be). Ouders regelen dan onderling wie welk deel betaalt en op die manier
houdt de school zich bewust afzijdig.
Scheer ouders die niet kunnen betalen,
niet over dezelfde kam als ouders die
niet willen betalen.
Wat is de betalingstermijn
van de schoolrekening?
Om te weten wanneer de schoolkosten opeisbaar zijn, moet de school nagaan of er een
bepaalde termijn in het schoolreglement staat.
De ouders tekenen het schoolreglement voor
akkoord en daardoor komt er een overeenkomst tot stand tussen het schoolbestuur en
de ouder. Dat zorgt ervoor dat die vastgelegde termijn afdwingbaar is ten aanzien van
de ouders.
Indien geen termijn werd vastgelegd in het
schoolreglement geldt het principe van de
redelijke termijn. Een termijn van dertig dagen wordt als een redelijke termijn beschouwd.
De school vermeldt best de betalingstermijn
expliciet op de schoolrekening.
Minimaal drie schoolrekeningen
per schooljaar
De school legt in het schoolreglement vast
hoeveel keer per schooljaar een rekening wordt
opgemaakt. Sinds 1 januari 2012 moeten
scholen verplicht de schoolfactuur spreiden
over minimaal drie schoolrekeningen. De Commissie Zorgvuldig Bestuur heeft nog niet
aangegeven wat dat betekent voor scholen
die ouders vragen om voorschotten te betalen. Als we de regel van gespreide betaling
toepassen op het werken met voorschotten,
dan moeten scholen ook de voorschotten in
minimaal drie schijven per schooljaar opvragen.
Betalingsmoeilijkheden
Tot slot neemt de school ook in het schoolreglement op wat de ouder moet doen in
geval van betalingsmoeilijkheden. Meestal
staat er dat de ouder contact moet nemen
met de directeur zodat er samen naar een
oplossing gezocht kan worden.
Een kostenbeleid uitwerken
Een goed kostenbeleid houdt rekening met
ouders in financieel kwetsbare situaties, geeft
duidelijk aan wat de kosten zijn, hoe ouders
kunnen betalen en hoe daarover gecommuniceerd wordt. Een goed kostenbeleid is ook
kostenbeheersend.
Schoolteams moeten de signalen van armoede kunnen herkennen en vastleggen hoe
ze met armoede zullen omgaan. Dat vormt
een eerste stap in het uittekenen van het
kostenbeleid. Het is voor scholen niet eenvoudig om ouders te herkennen die niet kunnen betalen. Enkel goede communicatie en
dialoog met de betrokkenen kan daar zicht
op geven. Verder is het ook nodig dat scholen
ouders goed informeren over de kosten en
betalingswijzen. Dat wekt vertrouwen op en
zorgt ervoor dat ouders kunnen budgetteren.
Ouders moeten ook weten bij wie ze terecht
kunnen bij moeilijkheden. Hoe je communiceert over kosten en betaling, vormt een
tweede deel van je beleid. Ten derde gaat de
school de kosten beheersen. Het kostenbeleid
in combinatie met de maximumfactuur zorgt
ervoor dat de groep ouders die niet kunnen
betalen, zoveel mogelijk beperkt wordt. Een
kostenbeleid stel je best samen met de ouders
op. Je kunt er ook ervaringsdeskundigen in
de armoede bij betrekken. Het is belangrijk
dat alle teamleden het beleid kennen.
SOS Schulden op School vzw heeft
als missie scholen te sensibiliseren
en te helpen bij het opstellen van
een solidair beleid. Die organisatie
doet aan trajectbegeleiding van scholen die willen werken aan goed en
goedkoop onderwijs. Ook voor een
éénmalige workshop kun je bij hen
terecht. Zij geven vormingen en voordrachten over kostenbeheersing en
beschikken over educatief materiaal
en goede praktijken rond schuldenproblematiek op school
(zie: www.welzijnsnet.org).
Het Netwerk tegen armoede vertegenwoordigt de belangen van de
mensen die in armoede leven, ontwikkelt samen met hen dossiers en geeft
vorming rond omgaan met armoede
(zie ook hun dossier Onbetaalde
schoolfacturen. Wat nu?).
Opvolging van ouders die niet
kunnen of willen betalen
Het is niet gemakkelijk om ouders die niet kunnen of niet willen betalen, van elkaar te onderscheiden. Veel ouders hebben het moeilijk
om toe te geven dat ze niet kunnen betalen.
Ouders die niet kunnen betalen
Ouders die niet kunnen betalen, kun je niet
onder druk zetten door hen te sanctioneren.
Ze hebben nood aan bijstand. Oplossingen
zoeken voor betalingsproblemen gebeurt best
steeds samen met de ouders.
Indien blijkt dat ouders niet kunnen betalen,
kan de school contact opnemen met het
OCMW. Het OCMW bezit voldoende expertise
om een sociaal onderzoek te voeren naar de
financiële draagkracht van het gezin. Scholen
kunnen de ouders ook een uitstel van betaling
toestaan in combinatie met een haalbaar
afbetalingsplan. Bij het opstellen van dat
afbetalingsplan houdt de school rekening met
nieuwe kosten die ontstaan tijdens het afbetalingsplan. Op sommige plaatsen kan het
schoolbestuur een beroep doen op een sociaal fonds dat op het niveau van de school,
gemeente of parochie bestaat.
Sommige gemeenten komen in het kader van
het lokaal flankerend onderwijsbeleid tussen
bij onbetaalde schoolrekeningen. Je kunt
daarom met de gemeente contact opnemen
of gesprekken opstarten om het thema op
gemeentelijk vlak aan te pakken.
Weet dat niet alle ouders controle hebben
over hun inkomen. Sommige gezinnen zitten
in schuldbemiddeling. In dergelijk geval kan
de school, in samenspraak met de ouders,
rechtstreeks contact opnemen met de schuldbemiddelaar. Voor ouders zonder papieren richt
de school best een eigen fonds op, aangezien
die ouders niet kunnen terugvallen op het
OCMW of op andere steun en veelal ook zelf
geen inkomen hebben.
Ouders die niet willen betalen
Werken met incassobureaus
Een incassobureau beschikt slechts over dezelfde mogelijkheid als de school om de ouders tot betaling te dwingen, namelijk overtuigingskracht. Maar het incassobureau pakt
het assertiever aan.
De samenwerking tussen het incassobureau
en de school kan op drie manieren verlopen.
Ten eerste kan de school de schuldvordering
overdragen aan het incassobureau. Dat betekent dat het bureau de schuldvorderingen
van de school zal overnemen tegen betaling
van een prijs. Die prijs zal lager zijn dan het
bedrag van de onbetaalde rekeningen, omdat
het incassobureau rekening houdt met het
risico van niet-betaling. Ten tweede kan het
incassobureau zijn diensten factureren aan
de school. In dat geval blijft het risico van
niet-betaling bij de school liggen. Dat wil
zeggen dat zelfs indien de ouders niet betalen, de school toch de kosten van het incassobureau zal moeten betalen. Ten derde kan
het incassobureau werken met succesratio’s.
Het incassobureau ontvangt dan een percentage op elke succesvol geïnde vordering. Als
de ouders nog steeds niet overgaan tot betaling krijgt het bureau niets.
© Dirk Geens
SOS Schulden op
school en Netwerk
tegen armoede
april 2014
15
Minnelijke schikking voor de rechter
De school kan de ouders in verzoening laten
oproepen voor de bevoegde rechter. Dat is
de (vrede)rechter in het kanton waar het kind
officieel ingeschreven is. De bemiddelaarrechter zal het geschil niet beslechten, maar
zal bemiddelen. Dat wil zeggen, helpen zoeken naar een oplossing die voor beide partijen aanvaardbaar is. Een minpunt aan die
procedure is dat de ouders niet verplicht zijn
om op de oproeping in te gaan. Een voordeel
is dat de rechter zijn gezag kan aanwenden
om de ouders te overtuigen toch over te gaan
tot betaling. Het akkoord dat op basis van
de bemiddeling wordt bereikt, heeft uitvoerbare kracht. Dat betekent dat de school met
de tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder
kan overgaan tot de gedwongen uitvoering
van het akkoord. Het werken met een minnelijke schikking verdient de voorkeur boven
het werken met incassobureaus. Uit de praktijk blijkt dat die procedure vaak een positief
einde heeft. Bovendien is ze gratis.
Betrek kinderen niet bij onbetaalde
schoolrekeningen.
die een weerslag hebben op het kind, zoals
het niet-uitreiken van een rapport of getuigschrift of het kind van school sturen wegens
onbetaalde schoolrekeningen, niet toegestaan.
Opdat het kind niet met die problematiek
geconfronteerd zou worden, communiceren
scholen rechtstreeks met de ouders indien er
schoolrekeningen onbetaald blijven.
Het is verboden een andere schadevergoeding
te vragen in geval van niet-betaling van de
schoolrekening dan diegene die overeengekomen werd in het schoolreglement. Een
aantal scholen hebben in het schoolreglement
bepaald dat de wettelijke interestvoet begint
te lopen vanaf de ingebrekestelling.
Besluit
Veel scholen hebben te maken met onbetaalde schoolrekeningen. Om dat zoveel mogelijk te voorkomen werkt de school een
kostenbeleid uit. Ook is het nodig dat ze
betalingsmodaliteiten uitwerkt in het schoolreglement. Blijven de schoolrekeningen onbetaald dan is de handelswijze van de school
afhankelijk van het feit of ouders niet kunnen
of niet willen betalen. Maar in de praktijk is
het voor scholen moeilijk dat onderscheid te
maken.
Elien Werbrouck,
juridisch stafmedewerker VVKBaO
MEER info
Een model van het schoolreglement vind je op www.vvkbao.be
(> inloggen > administratief-juridisch > leerlingen > schoolreglement).
Bronnen
• Dit artikel verscheen eerder in School+Visie 2013 juni p.8 e.v.
Niet-toegestane sancties
Onbetaalde rekeningen zijn een probleem van
de ouders en de school. Het is niet het probleem van het kind. De Commissie Zorgvuldig
Bestuur wijst erop dat betwistingen tussen
de ouders en de school over de bijdrageregeling geen gevolgen mogen hebben op het
recht op onderwijs. Bijgevolg zijn sancties
• Website van de Commissie Zorgvuldig Bestuur: www.ond.vlaanderen.be/zorgvuldigbestuur/
• Website Schulden op School vzw: www.welzijnsnet.org
• Netwerk tegen armoede: Onbetaalde schoolfacturen. Tips vanuit de verenigingen via
www.vlaams-netwerk-armoede.be (> onze mening > onderwijs > dossiers).
• Mededeling VVKSO 2012-023, Armoede op school. Een leidraad voor een kostenbeheersend
en kostenbewust schoolbeleid.
• Parlementaire vraag 11/02/2009 gesteld door Anissa Temsamani.
• Rutten, S., ‘Incassobureaus als oplossing voor niet-betaalde schoolrekeningen?’, in:
T.O.R.B., 2008-9, afl. 6, p 483-485.
• Van Oevelen, A., ‘Invordering van schoolrekeningen: een juridische analyse’, in: T.O.R.B.,
2008-9, afl.6, p. 477-482.
16
april 2014
SECUNDAIR ONDERWIJS
‘de school als anker voor de toekomst
Directiecongres SO bisdom Hasselt 27 en 28 februari 2014
H
et jaarlijkse directiecongres SO van het bisdom Hasselt vond voor de vierde
keer op rij plaats in Van Der Valk Hotel Stein-Urmond, even over de grens met
Nederland. Zoals steeds betekende de keuze van deze locatie een prima prijskwaliteit verhouding.
Wij mochten ons verheugen
over het bezoek van Lieven Boeve,
onze nieuwe directeur-generaal.
De eerste voormiddag van de driedaagse modereerde Indra Dewitte, adjunct-hoofdredacteur
van het Belang van Limburg, een panelgesprek over het congresthema.
Het thema van het congres was ‘De school
als anker voor de toekomst’.
De eerste dag vulde een panelgesprek, gemodereerd door Indra Dewitte, adjunct-hoofdredacteur van Het Belang van Limburg, de
voormiddag. Naast Koen Jaspaert (KU Leuven)
en Katrien Struyven (VU Brussel) namen Fons
Leroy (VDAB), Philippe Monserez (AG Real
estate/DBFM) en Eric Pass (NITTO Genk) deel
aan het debat.
laat toe om de nodige competenties en vaardigheden te verwerven. Dat geldt ook voor
de lerarenopleiding. Het toepassen van binnenklasdifferentiatie is een weg om aan leerlingen gelijke kansen te bieden. Het is ook
raadzaam om actief samen te werken met de
ouders. In een goede school zien de leraren
hun leerlingen graag.
In de namiddag stonden informatieve en
ontspannende activiteiten op het programma.
Hierop volgde in de parochiekerk van Urmond
de eucharistieviering rond het pastoraal
thema ‘Mijn broer/Mijn zus’, opgeluisterd door
het koor van het O.-L.-Vrouwlyceum uit Genk.
De leerlingen van het Technisch H.-Hartinstituut in Tessenderlo hadden voor elke deelnemer een aandenken gemaakt: een beeldje
dat Sint-Martinus symboliseerde, die zijn
mantel deelt.
Wij mochten ons ook verheugen over het
bezoek van Lieven Boeve, onze nieuwe directeur-generaal, die in de namiddag in Stein
aankwam. De eerste kennismaking verliep vlot
en in een ongedwongen sfeer.
‘De school als heilige plaats’
Erik Borgman meent dat de vraag naar katholiek onderwijs ons van meet af aan
op het verkeerde been zet. Wij zouden weer de vraag moeten stellen wat goed
onderwijs eigenlijk is en waarvoor het onderwijs goed is.
De panelleden benaderden het congresthema
vanuit verschillende invalshoeken. Enkele
opvallende elementen uit het boeiende gesprek: de school van morgen moet vertrekken
vanuit een frisse visie op onderwijs, eerder
dan vanuit structuren. De architectuur moet
de visie weerspiegelen. Een brede vorming
De praktijkvoorbeelden – een efficiënt gebruik
van de iPad in de klas, iPad @ mijn school
en E-safety – sloten aan bij recente ontwikkelingen betreffende digitale media. Met Dru
Yoga en story-telling kregen de deelnemers
de mogelijkheid om zich te ontspannen en
tijd vrij te maken voor zichzelf.
Voor het avondreferaat tekende Erik Borgman,
hoogleraar theologie aan de universiteit van
Tilburg (NL). Onder de titel ‘De school als
heilige plaats’ peilt Borgman naar de eigenheid van de katholieke visie en wie nog de
dragers daarvan zijn. De gedachte dat het
misschien ooit wel zinvol was om onderwijs
vorm te geven vanuit een katholieke visie,
maar dat dit in deze tijd niet langer gepast
is, wordt breed gedeeld. Erik Borgman meent
echter dat de vraag naar katholiek onderwijs
ons van meet af aan op het verkeerde been
zet. Wij zouden weer de vraag moeten stellen
wat goed onderwijs eigenlijk is en waarvoor
april 2014
17
het onderwijs goed is. In het gesprek hierover
heeft de christelijke traditie een tegendraadse, maar wel degelijk relevante inbreng. Scholen die zich inspannen deze inbreng serieus
te nemen, noemen zich terecht katholiek. Dat
goede mensen volgens Borgman een goede
school maken, sloot dan weer uitstekend aan
bij het panel van de voormiddag.
Na het avondmaal zorgde de muzikale groep
‘Gioia’ o.l.v. Ria Damen voor een geanimeerde en vreugdevolle zangavond.
Tijdens de tweede dag stonden zes werksessies geprogrammeerd, waarvan de congresgangers twee sessies konden volgen.
STEM in het secundair
onderwijs: zin of onzin?
Deze werkwinkel werd begeleid door Wim Dehaene van de Faculteit Ingenieurswetenschappen van de KU Leuven, en Jolien De Meester,
doctorandus aan de KU Leuven rond didactiek
voor de geïntegreerde STEM-educatie.
De nood aan een opwaardering van STEM
(Science Technology Engineering Mathematics)
in onze maatschappij is de laatste tijd brandend actueel. Het is dan ook logisch dat in
het kader van de hervormingen van het SO
STEM ook op de kaart staat. Dat er iets moet
gebeuren met de manier waarop wiskunde,
wetenschappen en techniek in het onderwijs
aangepakt worden, is ondertussen voldoende
duidelijk. Hoe dit zou kunnen is echter veelal een groot vraagteken. In deze sessie werd
kort uitgelegd waar de wortels van het probleem liggen en wat er nodig is aan didactiek
om er iets aan te doen. De lopende initiatieven waarbij de KU Leuven betrokken is, kwamen aan bod. Daarna volgde een interactief
debat met ruimte voor de opinie van de verschillende deelnemers.
Taalvaardigheidsonderwijs:
vroeger, nu en in de toekomst
Volgens Koen Jaspaert (KU Leuven) legt taalonderwijs in vele onderwijsvormen van de
secundaire school beslag op een belangrijk
deel van de onderwijstijd. In toenemende
mate is dat taalonderwijs gericht op de opbouw van vaardigheid in de moedertaal of in
een vreemde taal. Vooral leerlingen uit minder gegoede milieus blijken het daarmee
lastig te hebben. Nochtans is het cruciaal die
leerlingen via de school de kans te bieden
18
april 2014
derwijsaanbod met zich meebrengt in de
klas- en schoolpraktijk. Welke zijn de mogelijkheden, maar tevens ook de uitdagingen
waarvoor we staan?
Social media en internet
marketing: impact op onze
samenleving en onderwijs
In de parochiekerk van Urmond werd de eucharistieviering opgeluisterd
door het koor van het O.-L.-Vrouwlyceum uit Genk
met die talen in de maatschappij te kunnen
functioneren. Samen met de deelnemers
­verkende Koen Jaspaert waarom wij in het
verleden en het heden vaak niet erin slagen
aan die leerlingen voldoende kansen te bieden
op de ontwikkeling van taalvaardigheid, en
hoe wij dat in de toekomst beter kunnen
doen.
3D-printing en geïntegreerde
leerprocessen
Luc Meynckens, industrieel ingenieur elektromechanica en leraar aan het Spectrumcollege BV VTI Beringen, ging uit van een aantal vragen. Hoe kom je tot een virtueel
driedimensionaal model? Hoe maak je van
een fotoreeks een 3D-borstbeeld? Hoe kan je
met 3D-printen objecten maken die met andere technologieën niet eens mogelijk zijn?
Dat en zoveel meer over een technologie die
de wereld aan het veroveren is.
Iedereen weet wel wat een printer is. Eigenlijk is dat een toestel dat in 2 dimensies tekst
op papier zet. Als je echter in plaats van inkt
een andere grondstof gebruikt, zoals bijvoorbeeld vloeibaar plastic of zelfs metaalpoeder,
dan kan je bovendien in verschillende lagen
over elkaar printen zodat er een derde dimensie ontstaat. Het printen gebeurt dan als het
ware ook in de hoogte: 3D - printen. Volgens
Meynckens is dit, als toepassing voor het
STEM-onderwijs, een uitermate geschikte
manier om leerlingen op een zeer hoog niveau
op te leiden in abstract denken. Volgens hem
komt hier de aanpak van een geïntegreerd
leerproces optimaal aan bod.
Competenties in de klas en op
school: wat te verwachten?
Katrien Struyven (VU Brussel) vertrok van het
masterplan ‘hervorming van het secundair
onderwijs’ dat competenties in onderwijs als
doelstellingen voorop stelt. Het plan vertrekt
daarbij vanuit een positieve benadering van
leren dat ‘talenten wil doen schitteren’. Cognitieve, sociaal-emotionele en metacognitieve vaardigheden en attitudes krijgen daarbij een voornamere rol. In theorie klinkt dit
aannemelijk, maar het heeft belangrijke
consequenties voor de praktijk. In deze workshop zoemde Katrien Struyven in op de veranderingen die een competentiegericht on-
Met meer dan 18.000 volgers op Twitter, duizenden Facebookvrienden en als beheerder
van vier blogs, is Clo Willaerts of haar online
alter ego ‘@bnox’ in digitale middens een
begrip. Al meer dan tien jaar is zij actief als
internet- en mediaprofessional. Bij Sanoma
Magazines Belgium richtte zij de business
unit Conversity.be op. Volgens haar heeft het
internet zowel ons professioneel leven als
ons privéleven drastisch en onomkeerbaar
veranderd. Het onderscheid tussen de virtuele en de echte wereld is bijzonder klein
geworden. Zich hiervan bewust zijn is essentieel. Clo Willaerts kent de gevaren en de
valkuilen, maar ook alle mogelijkheden en
uitdagingen die het internet biedt.
Zowat de hele wereld twittert en facebookt
er tegenwoordig op los. De sociale netwerksites zijn zo gebruiksvriendelijk dat zelfs het
kleinste kind ermee om kan. Maar hoe haal
je nu het maximum uit social media? Welke
is de rol van social media in onze samenleving
en in onderwijs?
Het congres werd afgesloten met een gezamenlijk slotmoment waar vooral dankwoorden
op hun plaats waren. Na een smakelijk lunchbuffet vertrok iedereen weer huiswaarts.
Wij zijn ervan overtuigd dat de tweedaagse
opnieuw unieke kansen bood tot persoonlijke vorming en verrijking in een professioneel kader. Het was meteen ook weer een
enige gelegenheid om in een ongedwongen
sfeer de banden tussen collega’s aan te halen.
Josian Caproens
Jeannine Kellens
april 2014
19
SECUNDAIR ONDERWIJS
cyberpesten: een blijvend
aandachtspunt voor onze scholen
Pesten via internet en GSM
O
nderzoek toont aan dat één op drie jongeren al eens geconfronteerd werd met
cyberpesten en dat één op vijf jongeren al eens gecyberpest heeft. Cyberpesten heeft
niet te onderschatten gevolgen. Zo is er een verband vastgesteld tussen slachtofferschap bij cyberpesten en een verlaagd zelfbeeld, angstgevoelens, stress, verminderde
schoolprestaties en suïcidale neigingen. Door zijn omvang en impact is cyberpesten bij
jongeren dus een probleem dat vraagt om een adequate aanpak van alle betrokkenen.
Cyberpesten en sociale media
Volgens recent onderzoek1 spenderen leerlingen gemiddeld twee uur per dag op het internet. De helft van de jongeren is vooral
online om sociale contacten te leggen. Net
zoals op de speelplaats, in de jeugdbeweging
of andere contexten waarin tieners met elkaar
omgaan, loopt het online soms ook serieus
mis. Zodanig zelfs dat pestgedrag de kop
opsteekt. Wanneer het gaat om ‘pesten via
het internet en de gsm’ beschouwen we dit
gedrag als cyberpesten. Jongeren die cyberpesten zijn meestal iets ouder dan hun
slachtoffer(s).
De sociale media zijn veruit de wijze waarop
het meest aan cyberpesten gedaan wordt.
43,6 % van de gepeste jongeren krijgen ermee
te maken via Facebook, Google+, Twitter of
een andere sociale mediasites. In 37,1% van
de gevallen gebeurt het via sms en voor 23,8%
gebeurt dit via Instant Messaging zoals
Skype. Andere technologieën zoals e-mail,
een online game, een telefoongesprek …
komen minder voor.
De relatie tussen cyberpesten
en klassiek pesten
De sterke verbanden die men in studies vindt
tussen het slachtoffer- en het daderschap bij
cyberpesten en “klassiek” pesten, doen vermoeden dat de pesterijen die offline plaatsvinden (bv. in een omgeving waar jongeren
1S. Pabian & H. Vandebosch, DICA – onderzoeksproject (Developmental issues
in cyberbullying amongst adolescents
2010-2014) http://www.friendlyattac.be
20
april 2014
veel tijd doorbrengen, zoals op school) in
veel gevallen online worden voortgezet. Dat
gebeurt meestal met behoud van de rollen.
Daders blijven dus daders en slachtoffers
blijven slachtoffers. De mogelijkheid tot
anonimiteit op het internet blijkt er niet voor
te zorgen dat bijstaanders het sneller voor
het slachtoffer gaan opnemen.
Net als bij het klassieke pesten kunnen we
bij cyberpesten een onderscheid maken tussen directe en indirecte vormen van pesten.
Bij directe pesterijen richt de dader zich
rechtstreeks tot het slachtoffer, bij indirecte
pesterijen pest de dader op een minder openlijke manier (bv. door roddels te verspreiden,
door anderen op te zetten tegen het slachtoffer).
Toch zijn er punten waarop cyberpesten zich
duidelijk onderscheidt van “klassiek” pesten
en vraagt naar specifieke maatregelen. Cyberpesterijen kunnen 24u/24u en 7/7 plaatsvinden, van op eender welke fysieke locatie,
anoniem en voor een (potentieel) wereldwijd
internetpubliek. Deze vorm van pesten is
uitsluitend online zichtbaar en de dader probeert zijn of haar identiteit in veel gevallen
te verbergen. Hierdoor blijven ze onder de
radar van leraren en directies. Daarom is er
voor de aanpak van cyberpesten een belangrijkere rol weggelegd voor actoren die niet
bij interventies rond klassiek pesten betrokken zijn, zoals Internet Service providers en
gsm-operatoren.
Cyberpesten hoeft niet herhaaldelijk te gebeuren om toch een continu karakter te hebben. Een website met beledigende commentaar over iemand staat bijvoorbeeld vaak voor
langere tijd online en kan door vele personen
gelezen worden. Het aantal toeschouwers zal
hierdoor vaak groter zijn dan bij klassiek
pesten. Pesters zien niet hoe hun slachtoffers
op de pesterijen reageren, wat de drempel
om te pesten verlaagt. Dit betekent wel dat
de pesters minder goed beseffen hoe kwetsend
hun pestgedrag is. Het gebrek aan feedback
heeft als gevolg dat het pestgedrag veel directer en brutaler wordt dan bij een rechtstreekse confrontatie.
Ten gevolge van deze specifieke eigenschappen kan cyberpesten in vele gevallen een
grotere impact hebben dan klassiek pesten.
De dader voelt zich vaak machtig, terwijl het
slachtoffer zich net erg machteloos voelt.
Rol van bijstaanders bij
cyberpesten
Cyberpesten is vaak zichtbaar voor anderen,
mogelijk zelfs voor een groot publiek. Vooral de reacties van de bijstaanders kunnen een
belangrijke invloed hebben op dader(s) en
slachtoffer(s). Ze kunnen het slachtoffer steunen door instrumentele steun te bieden aan
het slachtoffer (in zijn/haar naam actie ondernemen). Daarnaast kunnen ze het slachtoffer verdedigen op een agressieve (bedreigen,
de pester belachelijk maken) of niet-agressieve manier (de daden van de pester afkeuren, praten met de pester). Of ze kunnen de
pesterijen rapporteren aan leraren, ouders,
beheerders van sociale netwerksites …
Soms negeren de bijstaanders het cyberpesten gewoon. Dat doen ze door sociale netwerksites “weg te klikken”. Wanneer de bijstaanders de pester aanmoedigen (online
positieve commentaar geven of ‘liken’) of
helpen door ook pestboodschappen te verspreiden (commentaren op sociale netwerksites delen, boodschappen doorsturen) kan
de situatie snel escaleren.
Preventie van cyberpesten
Om effectief te zijn maakt het anti-(cyber)
pestbeleid van de school bij voorkeur deel
uit van de permanente werking: kortstondige,
enkelvoudige of oppervlakkige acties of initiatieven hebben geen duurzaam effect. Het
beleid wordt het best ingebed in het opvoe-
dingsproject, de visie op zorg en in het beleid
rond nieuwe media van de school.
De opvoedende rol van de school houdt in
dat zij ook aandacht zal hebben voor attitudevorming rond het gebruik van nieuwe media. Tijdens de lessen informatica, maar eigenlijk tijdens bijna alle lessen, kan hieraan
gewerkt worden. Zo kan bijvoorbeeld de
preventie van cyberpesten in een niet-problematische context gesitueerd worden. Wat
vinden de leerlingen hiervan? Waar ligt voor
hen de grens? Hoe ervaren zij dit? Vinden zij
dat hierover afspraken moeten gemaakt worden? Door interesse te tonen voor wat leerlingen doen op het internet komt de leraar
te weten wat hen bezighoudt. Dat is nuttige
informatie bij mogelijke problemen. Een vergelijkbaar onderwerp is het maken van opnames of filmpjes van anderen. Daarbij kan
de school aangeven dat veel van dergelijke
handelingen juridisch strafbaar zijn. Een bepaling in het schoolreglement over de regelgeving hierover kan een ontradend effect
hebben en op die manier deel uitmaken van
de preventiestrategie van de school. In de
lessen kan men nog een stap verder zetten
en aandacht besteden aan het plaatsen van
alle soorten van persoonlijke gegevens op
het internet. Het computerklasreglement kan
afspraken bevatten over netiquette.
De volgende richtlijnen zijn voorbeelden van
netiquette:
• Wees voorzichtig met het doorgeven van
erg persoonlijke gegevens en foto’s via het
internet, ook aan vrienden. Vanaf het moment dat de andere over deze informatie
beschikt, heb je er helemaal geen controle meer over en kan de informatie op
grote schaal verspreid worden.
• Geef je wachtwoord nooit door. Gebruik
ook geen voor de hand liggende wachtwoorden (bv. de naam van je vriend of
vriendin, van je huisdier) en verander regelmatig van wachtwoord.
• Installeer recente anti-virusprogramma’s
op je computer en update deze regelmatig.
• Denk na over wat je schrijft. Wat jij grappig vindt, komt niet altijd als een grap over
en kan zelfs kwetsend overkomen. Het
gebruik van emoticons zoals “;-)” kan helpen duidelijk maken dat iets als een grap
bedoeld is.
• Heel wat zaken die dagelijkse kost zijn,
zijn strafbaar (bv. foto’s publiceren op het
internet zonder toestemming van de persoon in kwestie, zich voordoen als iemand
anders …).
Aanpak van cyberpesten
In vele gevallen kan een school op een gelijkaardige manier reageren als bij het klassieke pesten (NO Blame-methode, peermediation, toepassing orde-en/of tuchtreglement).
Toch is het voor een school niet altijd eenvoudig om adequaat te reageren als leerlingen
via het internet buiten de school gepest
worden. Het is heel moeilijk om een juist en
volledig beeld van de situatie te krijgen en
om zeker van zijn stuk te zijn. Als het cyberpesten een impact heeft op school, of gebeurt
tussen leerlingen die gelijkgesteld worden
met werknemers, moet de school reageren.
Bij feiten die zich buiten de schoolpoort of
buiten de schooluren voordoen, kan de school
in principe enkel ingrijpen als er een duidelijke link is met het schoolgebeuren. Wanneer
de band met de school volledig of quasi volledig ontbreekt, kan de bevoegdheid van de
school in twijfel getrokken worden. Gaat het
om leerlingen uit dezelfde school, dan is de
school wel betrokken en kan ze haar ingrijpen
verantwoorden.
De vaststelling dat de drempel bij cyberpesten lager ligt dan bij pesten, geldt ook voor
het terugpesten van de pester door het slachtoffer. Het is niet vreemd dat slachtoffers de
impuls hebben om terug te pesten. Ze doen
dat echter beter niet, want doorgaans versterkt dit het pestgedrag alleen maar. Eigenlijk is de gepeste leerling er het meest mee
gebaat als hij of zij zich enkele weken volledig terugtrekt uit alle websites en online
communities, alle wachtwoorden verandert
... Omdat er in de leefwereld van leerlingen
bijna geen onderscheid geldt tussen offline
en online, isoleert het slachtoffer zichzelf
hierdoor wel en zal het geen eenvoudige stap
voor hem zijn.
Een school heeft niet de bevoegdheid of de
middelen om een onderzoek op het internet
te voeren. De politie is daar wel toe in staat
– zij het soms pas als het slachtoffer klacht
indient – al is het niet vanzelfsprekend om
de politie bij elke online pestproblematiek te
betrekken. Dat vereist goede afspraken. Die
kunnen een onderdeel vormen van de overeenkomst die de lokale politie sinds 2006
verplicht moet afsluiten met de scholen.
Bij eerder lichte vormen van cyberpesten
moeten de signalen van het slachtoffer ernstig genomen worden, maar kan tegelijkertijd
ook gewezen worden op de lage drempel van
cyberpesten om de ernst ervan enigszins te
nuanceren. Niet alle beledigingen of bedreigingen moeten persoonlijk of ernstig genomen
worden. Uitspraken als “ik haat je” en “I’ll
kill you” worden vlugger getypt dan dat ie-
mand ze in het gezicht van de andere zal
zeggen. Dit neemt niet weg dat dergelijke
uitspraken niet getolereerd mogen worden.
Ouders van de pester kunnen gewezen worden
op de bijdrage die zij kunnen leveren om te
voorkomen dat hun kind blijft cyberpesten.
Vaak hebben ouders onvoldoende zicht op
waar hun kinderen mee bezig zijn en aan
welke gevaren ze worden blootgesteld in de
cyberwereld. Dit is ook niet eenvoudig. Toch
is het belangrijk dat ouders worden aangespoord om betrokken te zijn bij het interneten gsm-gebruik van hun kinderen en gestimuleerd worden om hun kinderen op een
respectvolle manier te leren communiceren
met anderen.
het VVKSO pleit voor een duurzame,
verbindende, confronterende
maar niet-repressieve aanpak
van pestgedrag op school.
Conclusie
Scholen die pestproblemen effectief en duurzaam willen terugdringen, onthouden best
dat een harde, repressieve aanpak contraproductief is. Zo’n aanpak gaat bovendien voorbij
aan de verantwoordelijkheid van de bijstanders
en werkt op de koop toe stigmatiserend voor
zowel daders als slachtoffers. Daarom pleit het
VVKSO voor een duurzame, verbindende, confronterende maar niet-repressieve aanpak van
pestgedrag op school. Leerlingen hebben immers recht op scholen die fijne, pestvrije en
uitdagende leer- en ontmoetingsplaatsen zijn
waar ze vanuit een hartelijk samenspel tussen
leeftijdsgenoten en geëngageerde volwassenen
de weg vinden naar hun eigen toekomst.
Meer informatie nodig?
De Mededeling “Pesten, cyberpesten en steaming van leerlingen door leerlingen: preventie en aanpak” (M-VVKSO-2007-038) werd
recent geactualiseerd. In deze tekst vindt u
naast het hierboven geschetste kader heel
wat informatie terug over klassiek pesten en
steaming. Daarnaast bevat de tekst verwijzingen naar interessante websites, vormingen
en publicaties.
Katrien Bressers
stafmedewerker dienst Leerlingen en
Schoolorganisatie
april 2014
21
Bekijk alle details op agendasecundair.licap.be
Onze studieplanner is een ideale
aanvulling op uw digitale agenda
Een uitgebreid aanbod:
A4-formaat:
A5-formaat:
multiplanner
dagplanner
weekplanner
studieplanner
Onmisbaar voor een
succesvol schooljaar!
2014-2015
schoolagenda
Alle agenda’s kunnen worden gepersonAliseerd op mAAt vAn uw school.
Voor meer uitleg of om een persoonlijke AfsprAAk te maken, contacteer ons:
Licap cvba, Guimardstraat 1, 1040 Brussel, tel. 02 509 96 05, [email protected]
BUITENGEWOON ONDERWIJS
zorgbreed basisonderwijs in duo met BuO…
Toespraak Richard Timmerman colloquium buitengewoon basisonderwijs
(februari - Spa)
“Niets doen, is geen optie!”, klonk het eensgezind tijdens de onderhandelingen. Alle
sociale partners zijn het hierover eens.
Dat er pertinente nood is om, in (de zéér
nabije) toekomst, een evolutie mogelijk te
maken binnen het gespecialiseerd onderwijs
met evidente consequenties naar het gewoon
onderwijs is immers een vaststaand feit. Deze
eensgezindheid komt tot stand door een gezamenlijke zoektocht naar het antwoord op
twee vragen:
• Moeten/mogen er minder kinderen naar
het buitengewoon onderwijs?
• Hoe kunnen we elk kind onderwijs op maat
aanbieden?
Minder kinderen in het buo?
Traditiegetrouw bij het begin van het schooljaar, berichten de media rond het grote aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs.
Ook onderzoekscijfers laten dit duidelijk zien.
Daarbij rijst de vraag echter wat er mis is met
het buitengewoon onderwijs dat er te veel
kinderen zouden zitten.
We mogen natuurlijk niet blind zijn voor het
feit dat bijvoorbeeld 9,5 % van de 11-jarige
jongens schoolloopt in het buitengewoon
onderwijs1 – GON-leerlingen niet meegetelden uiteraard stellen wij ons hier vragen bij.
Maar we moeten ons hoeden voor blinde
maatregelen die er enkel op gericht zijn deze
percentages naar omlaag te halen, of voor
– nog erger – een quotum opgelegd door de
overheid.
1 Geboortecohortenonderzoek, Jan Van Damme
Immers, kinderen die het echt nodig hebben,
moeten het recht op buitengewoon gespecialiseerd onderwijs blijven behouden. Want
wat is er mis met het aanbieden van - op
orthodidactisch en pedagogisch vlak - heel
deskundige antwoorden, op specifieke onderwijsnoden waarop in het gewoon onderwijs
door gebrek aan draagkracht, kennis en middelen niet voldoende kan worden op ingespeeld?
Onderwijs op maat
voor elk kind?
Binnen een maatschappij is er een niet te
ontkennen noodzaak om te voorzien in gespecialiseerde diensten en centra en tegemoet
te komen aan zeer complexe zorg- en ondersteuningsvragen van mensen. Dit is niet
anders, zelfs bij uitstek zo, voor het onderwijs
dat als primaire doelstelling het verzekeren
van de toekomst van kinderen nastreeft.
Gespecialiseerde ondersteuning in het buitengewoon onderwijs kan het verschil maken
voor de ontwikkeling van een kind en kan
kansen creëren om er later in de maatschappij bij te horen, om (terug) aansluiting te
vinden…
Hopelijk wordt dan ook het principe van “gewoon waar het kan , buitengewoon (gespecialiseerd) waar het moet”, niet misbruikt om te
besparen of om personeelsleden uit het gewoon
onderwijs, waar men al dikwijls tot het uiterste
gaat, nog meer onder druk te zetten.
© Bart Van den Bossche
‘M
ogen of moeten er minder kinderen naar het buitengewoon onderwijs?’
‘Hoe kunnen we elk kind onderwijs op maat aanbieden?’ Met deze vragen
begon Richard Timmerman, secretaris-generaal VVKBuO, zijn toespraak op
het 34e colloquium BuBao midden februari in Spa. Directies, pedagogisch begeleiders en
coördinatoren lerarenopleiding verdiepten er zich in kwaliteitsvol gespecialiseerd onderwijs. Werkgroepen, panelgesprekken en referaten, maar ook een natuurwandeling, de
thermen van Spa of leren jongleren stonden op het programma. Richard Timmerman gaf
er zijn toespraak. Een samenvatting.
Richard Timmerman,
secretaris-generaal VVKBuO
Laat het gewoon en het gespecialiseerd onderwijs – met de noden van de kinderen voor
ogen - zoveel mogelijk samenwerken, expertise uitwisselen en de beste handelingsgerichte oplossing zoeken. Laten we daarom
kinderen niet in hokjes indelen, in types,
maar in de eerste plaats kijken welk pakket
elk kind nodig heeft. De locatie (lees: school)
waarop dit pakket kan geboden worden kan
in functie daarvan worden bepaald.
Het VVKBuO staat achter inclusie, het VVKBuO
werkt mee aan inclusie maar het VVKBuO
waakt er tevens over dat geen enkel kind
slachtoffer wordt van het heilige principe van
inclusie. We doen kinderen onrecht aan als we
ze géén specifiek onderwijs en deskundige hulp
bieden door professionals waar nodig.
Handelingsgericht onderwijspakket (HOP) vs. handelingsgericht onderwijsen ondersteuningspakket
(HOOP)
Het moet mogelijk zijn om via handelingsgerichte diagnostiek een gepaste onderwijsvraag
te formuleren voor elk kind met specifieke
onderwijsbehoeften. Hierin zijn de CLB’s zeker en vast deskundig. Vanuit deze speci-
april 2014
23
Een leerling krijgt dan een soort voucher op
vervoer, bv. te gebruiken op het openbaar
vervoer of aangepast vervoer.
Wat wil het VVKBuO niet?
• De blinde afbouw van het buitengewoon onderwijs.
• Dat omwille van de inclusie kinderen op de verkeerde plaats terechtkomen en hen
daardoor ontwikkelingskansen worden ontnomen…
Wat wil het VVKBuO wel?
• Recht op degelijk gespecialiseerd onderwijs voor elk kind met specifieke onderwijsbehoeften.
• Meer middelen voor ernstige meervoudige problematieken.
• Betere accommodatie en sneller vrijmaken van middelen om degelijke gebouwen
te realiseren.
Regionale overlegfora kunnen bekijken of elk
kind in een bepaalde regio de ondersteuning
kan krijgen die het nodig heeft. Scholen
kunnen binnen de nodige planningsovereenkomsten in een regio hun beleid zelf bepalen,
zij kunnen zich sterk specialiseren of net niet.
De beoogde doelgroep van scholen wordt het
best met collega-scholen uit de regio besproken zodat er geen leemtes in het aanbod
ontstaan en kinderen niet uren de bus op
moeten om het specifieke onderwijsaanbod
te bereiken.
• Dat we kennis en expertise kunnen behouden en ontwikkelen in het BuO.
• Dat bij een daling van het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs, de
vrijgekomen middelen zichtbaar blijven worden ingezet voor kinderen met specifieke onderwijsbehoeften in het onderwijs.
• Dat de leerkrachten of therapeuten die kinderen met specifieke onderwijsbehoeften
in het gewoon onderwijs begeleiden hun uitvalsbasis in het buitengewoon onderwijs blijven behouden om hun expertise gevoed te weten en hun knowhow op punt
te houden.
• Dat we samen werken aan een positieve rol van het buitengewoon onderwijs in een
inclusief onderwijssysteem.
• Respect voor de directeurs, leerkrachten, therapeuten en alle medewerkers die
dagelijks met kinderen uit de moeilijkste doelgroepen werken.
Zolang ik secretaris-generaal ben zal ik ijveren voor een degelijk, kwaliteitsvol gespecialiseerd onderwijs met voldoende middelen zodat buo-scholen hun opdracht op een
ernstige en gedreven wijze verder kunnen zetten!
Richard Timmerman
Naast een HOP is er eveneens een handelingsgericht onderwijs- en ondersteuningspakket (HOOP) mogelijk, waarbij dan de link met
Welzijn wordt gelegd. Belangrijk hierbij is dat
binnen Welzijn en Onderwijs dezelfde taal
wordt gesproken: de geformuleerde onderwijszorg- en ondersteuningsvraag is als het ware
een sleutel die zowel binnen onderwijs als
binnen welzijn past.
Mijn voorstel is dat ook in onderwijs, net
zoals in Welzijn, meer en meer met een puntensysteem wordt gewerkt. Een kind met een
HOOP genereert een aantal punten dat in
overleg tussen Onderwijs en Welzijn kan in-
24
april 2014
gezet worden. Zo kan bijvoorbeeld ook het
leerlingenvervoer aan dit puntenkader worden
aangepast. Een leerling genereert een aantal
punten op basis van de afstand tussen de
woonplaats en de school, de zorgvraag, de
ondersteuningsnood en andere elementen.
Ook binnen het leerlingenvervoer moeten we
immers ijveren voor redelijke aanpassingen.
© Bart Van den Bossche
fieke onderwijsvraag kan binnen een bepaalde regio gezocht worden naar een degelijk
en kwaliteitsvol handelingsgericht aanbod
voor het kind. De financiering van dit kwaliteitsvol handelingsgericht aanbod kan gebeuren via een handelingsgericht ondersteuningspakket (HOP). Een HOP is een soort
rugzakje dat naargelang de plaats waar het
kind terechtkomt kan geactiveerd worden.
Dit kan dus zowel in het gewoon als in het
buitengewoon onderwijs.
De uitdaging
Een eerste uitdaging is het gespecialiseerd
onderwijs behouden en onze scholen voor
buitengewoon onderwijs omvormen tot DuOOcentra voor documentatie, uitwisseling, ontmoeting en ondersteuning.
Een tweede uitdaging is evolueren naar open
scholen waar iedere leerling welkom is. Dit
kan een gewone school zijn die haar deuren
opent voor kinderen met specifieke onderwijsbehoeften, maar ook een school voor
buitengewoon onderwijs kan haar deuren
openen voor kinderen zonder specifieke onderwijsbehoeften.
Het type basisaanbod, zoals vandaag beschreven in het Ontwerpdecreet betreffende leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften,
biedt daar extra mogelijkheden toe… Waarom
zouden kinderen niet in één zelfde gebouw
kunnen schoollopen wanneer ze van gewoon
naar buitengewoon moeten of omgekeerd?
De locatie is ondergeschikt aan het bieden
van gespecialiseerd onderwijs… (…)
vlnr: Marc Van den Brande, Tine Gheysen (VCLB), Richard Timmerman, Theo Mordulier
(Departement Onderwijs en Vorming).
Ze herkenden Hem
in de glinsterende ogen
waarmee Hij hen aankeek in de zachte stem
waarmee
Hij hun naam noemde
in de warme wijze waarmee
Hij in hun midden kwam
Ze herinnerden zich aan zijn woorden:
“In drie dagen zal ik de tempel weer opbouwen.”
“Ik laat jullie niet alleen achter.”
“Ik ga jullie voor.”
Ja met Pasen
voelden ze één voor één aan
dat Hij er was, levend en wel.
Ze beleefden één voor één
de vreugde van opnieuw ontmoeten.
© UM
Ze geloofden één voor één
dat Hij een man van zijn woord was.
Met Pasen durfden ze
opnieuw leven en spreken,
dromen en handelen
zoals Hij het hen had voorgedaan.
Zalig toch !!!
Antoon Vandeputte
Als de koude bestreden
de geslotenheid doorbroken
de dorheid gesnoeid
de troebele wateren gezuiverd zijn,
dan is er ruimte voor een andere horizon
dan is het tijd voor iets nieuws.
Licht en warmte
doen wonderen
ook bij een mens
als die zijn gezicht
maar draait naar de zon.
Pasen toont een nieuwe mens
die gelooft in gerechtigheid
en onthult een nieuwe wereld
die het laatste woord niet geeft
aan wat dodend is.
© UM
De kracht van een mens
ligt in zijn gedreven wil
in zijn hoop en vertrouwen
dat leven steeds weer
uit de dood verrijst.
Kathleen Boedt
Bestellen van bezinningskaarten bij Uitgeverij Muurkranten (UM), Monnikenwerve 1, 8000 Brugge • tel. 050 31 26 01 • fax 050 31 05 50
[email protected] • www.muurkranten.be • Prijs per stuk: e 0,50 (korting vanaf 25 ex.). Verzendingskosten e 3,95.
HOGER ONDERWIJS
ook de hogescholen geraken thuis
na een zware avond
Verslag van een studienamiddag over beleidsruimte
D
e overheid is de laatste jaren nogal eens kop van Jut bij (hoger) onderwijsbestuurders. Allerlei verwijten worden naar haar hoofd geslingerd: van bedilzuchtig, over
keizer-koster tot micromanager. De hogescholen hadden liever dat de overheid
trouw was gebleven aan de principes die in 1994 plechtig waren afgesproken. Twintig jaar
later lijken de toegekende autonomie en vertrouwen er slecht aan toe te zijn. Genoeg reden
voor een studienamiddag over de fel bediscuteerde relatie tussen overheid en hogescholen.
“Meer geld, minder regels”
Uitgerekend in het hol van de leeuw (het
Vlaams Parlement) kwamen op 14 februari 75
geïnteresseerden bijeen om na te denken over
de verhoudingen tussen de keizer-koster en
de hogescholen. Wilfried Van Rompaey (secretaris-generaal VVKHO) leidde de namiddag
kort en krachtig in door te verwijzen naar de
recente berichtgeving in het studentenblad
Veto over het verkiezingsmemorandum van
de Vlaamse Onderwijsraad. De voorzitter van
de Raad Hoger Onderwijs laat onder de veelzeggende titel “Meer geld, minder regels”
optekenen: “In de laatste vijf jaar is de regeldrift en de administratie toegenomen. De
overheid heeft weinig vertrouwen in haar
onderwijsinstellingen. (…) Wij moeten continue rapporteren en we worden voortdurend
gecontroleerd. We hebben weinig ruimte om
initiatief te nemen. Door de inhoudelijke
sturing van het beleid blijft er weinig ruimte
over om eigen initiatieven te organiseren.”
Daarmee was de aftrap gegeven voor de andere sprekers.
“Slow governance,
beleid en implementatie”
Om de thematiek breder te kaderen was Peter
Kwikkers uitgenodigd om de situatie in Nederland te belichten. De voormalige ambtenaar
hield een opgemerkt betoog waarbij hij enerzijds een vertraging van de regelneverij in de
verf zette en anderzijds aandrong op een
correct samenspel van alle betrokken partijen binnen een duidelijk (afspraken)kader.
In Nederland is de politiek en de overheid
meer en meer op stoel van de onderwijsbe-
26
april 2014
stuurder gaan zitten vanwege allerlei schandalen. Zo is Nederland meermaals opgeschrikt
door frauderende onderwijsinstellingen. De
politiek heeft daarop gereageerd door de regeldichtheid op te voeren en de vrije beleidsruimte almaar in te perken. Het is inmiddels
zover gekomen dat de onderwijsminister over
de wettelijke mogelijkheid beschikt om effectief het bestuur van een onderwijsinstelling over te nemen (de zogenoemde aanwijzingsbevoegdheid). Daarenboven heeft de
uitvoerende macht de experimenteermogelijk-
Peter Kwikkers over de magische kunst
van het maken van afspraken.
Studenten, beschouwd als leden van een academische gemeenschap,
en personeelsleden moeten daarom meer zeggenschap krijgen en het toezicht
moet worden overgelaten aan de bedrijfsrevisor, de Nederlands-Vlaamse
Accreditatieorganisatie (NVAO) en de minister. Peter Kwikkers
heid gekregen om rechtsgeldig besluiten uit
te vaardigen die bepaalde delen van de bestaande hoger onderwijswetgeving buiten
werking kunnen stellen.
Het probleem schuilt volgens de Nederlandse
onderwijsjurist niet zozeer in de hoeveelheid
regelgeving, maar in de door de wetgever meer
en meer uit het oog verloren grote principes
van autonomie, kwaliteit, deregulering en
toegankelijkheid; zo getuige ook de 130 wetswijzigingen die na 1995 zijn doorgevoerd op
de Nederlandse hoger onderwijswet. Ook stellen er zich problemen met de rolopvattingen
van de toezichthouders en de bestuurders. De
eersten worden politiek aangesteld en staan
dikwijls te ver van het hoger onderwijsgebeuren af waardoor van echte controle nauwelijks
sprake is. De bestuurders zijn op hun beurt
zich te weinig bewust van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en leggen in
sommige gevallen “misplaatst CEO-gedrag en
vriendjespolitiek” aan de dag. Studenten,
beschouwd als leden van een academische
gemeenschap, en personeelsleden moeten
daarom meer zeggenschap krijgen en het
toezicht moet worden overgelaten aan de
bedrijfsrevisor, de Nederlands-Vlaamse Accred-
itatieorganisatie (NVAO) en de minister.
“[B]eleid [wordt] ontwikkeld in rommelpotten
van losse beleidsdiscussies, gestapelde beleidsmaatregeltjes en stortbuiten van interventies. Onderwijsbeleid is instabiel; beleids­
makers dragen geen rechtszekerheid in het
vaandel.” Het Nederlandse hoger onderwijs
heeft de laatste jaren inderdaad aardig wat
onrustwekkende zaken voorbij zien komen:
allerlei onderwijskundige hypes, studenten­
opjaagbeleid om het studierendement te
verhogen, politiek getouwtrek over een studieleenstelsel, instellen van beperkte toe­
gangs­restricties, … Uit die analyse van de
Nederlandse toestand moet Vlaanderen leren
hoe het vooral niet moet, aldus Kwikkers. “Ik
meen dat onderwijs moet worden gedefinancialiseerd en geherdemocratiseerd, en dat
onkreukbaarheid de belangrijkste functie-eis
voor overheidsbestuurders is. Goede wetten
en interne regelingen zijn een noodzakelijke
steun in hùn rug. Want als we macht èn geld
èn kennis iets teveel in één hand leggen, zijn
we integriteit, recht, vrijheid, kwaliteit èn
onze beleidsruimte voor heel lange tijd kwijt.”
“Autonomie Verantwoordingsplicht”
Vervolgens liet Adri De Brabandere (eersteauditeur-revisor) van het Rekenhof zijn licht
schijnen over het rapport over de kwaliteitsbewaking in Nederland en in Vlaanderen. Eerst
wenste hij wel te benadrukken dat de overheid
geenszins mag worden begrepen als een monolithisch geheel. Hogescholen maken in
bepaalde gevallen zelf deel uit van de overheid
als ze bijvoorbeeld diploma’s uitreiken. Het
rapport over de onderwijskwaliteit kwam tot
stand in samenwerking met de Nederlandse
Algemene Rekenkamer. Dat maakt dat op sommige punten de Rekenkamer zich sterker uitspreekt over de verantwoordelijkheid inzake
kwaliteit in het geplaagde Nederlandse hoger
onderwijs. Bij de noorderburen hebben de
hogescholen en universiteiten namelijk bij
herhaling hun verantwoordelijkheid proberen
af te wentelen op de overheid. In Nederland
is de inspectie nog altijd (gedeeltelijk) be­
voegd voor het hoger onderwijs waardoor de
bewindspersoon in Den Haag over een ruimer
instrumentarium beschikt dan zijn Vlaamse
collega. Er bestaat veel vertrouwen in de
werkzaamheden van de VLUHR en van de NVAO,
maar in de derde accreditatieronde vervalt de
verplichting van visitatie door peers waardoor
kwaliteitszorg een louter bilaterale aangele-
genheid tussen de overheid en de instelling
dreigt te worden. Het is voor De Brabandere
evident dat in dat geval de NVAO een belangrijkere rol moet spelen, ook als buffer ten
opzichte van politieke beïnvloeding. Het belangrijkste daarbij is dat de onderwijskwaliteit
volgens De Brabandere blijvend onderwerp
van maatschappelijk debat moet zijn.
“Vlaamse regelgever
als ‘meta-governor’”
Adelien Decramer, docent aan de Universiteit
Gent, heeft samen met een aantal collega’s
in 2013 in opdracht van minister Pascal Smet
een onderzoek uitgevoerd naar planlast in
het hoger onderwijs. Dat kwalitatieve onderzoek bij vier hogeronderwijsinstellingen leverde een aantal interessante vaststellingen
op. Zo bleek ten eerste dat de oorzaak van
het moeilijk te definiëren begrip ‘planlast’
niet enkel en alleen bij de overheid kan worden gelegd. Ook de instellingen zelf zijn
verantwoordelijk voor heel wat administratie
en bureaucratie. Overigens neemt de planlastervaring bij personeelsleden af als ze zien
dat er daadwerkelijk iets gebeurt met de door
hen ingevulde formulieren en overgemaakte
informatie. Ten tweede bleek dat in het hoger
onderwijs de circuits van externe aansturing
zijn toegenomen. Dit wordt gevat onder de
term ‘polycentrische sturing’. De kans op coördinatieproblemen neemt dan toe, want elke
instantie kijkt in hoofdorde naar zichzelf.
Bovendien bestaat het gevaar dat verschillende sturingslagen op elkaar worden geïnstalleerd in plaats van het ene sturingsmodel te
vervangen door het andere. Daarom brak
Decramer een lans voor een rol als ‘metagovernor’ voor de Vlaamse regelgever.
“Scorebord van de stand
van vermindering”
Ook verbonden aan de Universiteit Gent, maar
dan aan het rectoraat, deed Tom Dekeyzer
zijn ervaringen uit de doeken met de werkgroep die de implementatielasten van het
flexibiliseringsdecreet evalueerde. Bij veel
instanties leeft de gedachte dat het flexibiliseringsdecreet de oorzaak is van veel rompslomp en administratieve overlast. In het
kader van de onderhandelingen tussen instellingsbesturen, vakorganisaties en de overheid
over cao III hoger onderwijs werd daarom
afgesproken een werkgroep aan het werk te
zetten om de gevolgen van de flexibilisering
Tom Dekeyzer zorgde
voor het nodige enthousiasme.
in kaart te brengen en zo mogelijk bij te
sturen. Uit de besprekingen van de werkgroep
bleek dat de grote principes (toegang, curriculumopbouw, onderwijsorganisatie, …) niet
in vraag werden gesteld. Verschillende aanbevelingen werden overgenomen door de
decreetgever, maar de flexibilisering werd op
sommige punten dan weer uitgebreid. Die
processie van Echternach toont aan dat eenvoudige slogans (schaf de flexibilisering af!)
geen recht doen aan de gelaagdheid en de
techniciteit. Het is aangewezen dat hogescholen en universiteiten het element van
de flexibilisering kaderen binnen hun toekomstbestendige en voldoende concrete visie
op hoger onderwijs. “Het is eerbaar om
grote woorden te laten volgen door heel veel
kleine daden[.] Symbolen zijn belangrijk voor
de agendasetting[.] Een scorebord waar halfjaarlijks de stand van de vermindering van
de implementatielasten wordt bijgehouden,
heeft minstens zo veel symbolische kracht
als een “implementatielastenverminderingsdecreet.”” In diezelfde lijn pleitte Dekeyzer
voor het continueren van de werkzaamheden
van de werkgroep om stukje bij beetje vooruitgang te boeken.
“De beleidsruimte is
onbegrensd en
tegelijkertijd eindig”
Vanuit het perspectief van de controle werd
naast De Brandere eveneens Wim Leybaert
van het regeringscommissariaat bij de hoge-
april 2014
27
scholen aan het woord gelaten. Hij pakte
onmiddellijk uit met de stelling dat “[d]e
beleidsruimte van de hogescholen is onbegrensd en tegelijkertijd eindig.” Daarmee
wilde hij aangeven dat de beleidsvrijheid van
de door de overheid bekostigde hogescholen
wordt afgebakend middels de regelgeving.
Leybaert sloot aan bij de bevinding van Decramer dat veel regelgeving door de instellingen zelf in het leven wordt geroepen. Hij
gebruikte daarvoor de notie ‘onverbiddelijke
culpabiliseringsgrens’ waarmee wordt bedoeld
dat personen de overregulering en overlast
toewijzen aan de hoogste actor, ook al komt
ze van een andere instantie. Daarom is Leybaert van mening dat alle partijen boter op
hun hoofd hebben. Ook is hij het met Decramer eens dat verschillende sturingsmodellen
(sturen op middelen, op activiteiten, op
prestaties of op effecten) naast en door elkaar
worden gehanteerd. Het is te gemakkelijk om
de schuld van dat kluwen bij de overheid te
leggen. Vanuit zijn eigen praktijk als regeringscommissaris wilde hij vooral duidelijk
maken dat (overheids)controle niet gericht
is op het beknotten van de beleidsruimte,
maar juist een partner wil zijn in het realiseren van de decretale opdracht van de ho-
geschool. Door de toepassing van de beginselen van single audit, interne audit, nieuw
accreditatiestelsel en controle als partner
moet de overheidscontrole voor de instellingen van toegevoegde waarde zijn.
“Drunken man
stumbles home”
Het standpunt van de onderwijsbestuurder
mocht in geen geval ontbreken en daarom
was Machteld Verbruggen (algemeen directeur
van Thomas More), die van haar hogeschool
een regelluwe organisatie wil maken, uitgenodigd. Dat idee is ontleend aan de Docklands
in Londen waar het verminderen van allerlei
regels tot een enorme economische ontwikkeling heeft geleid. Haar rijkelijk geïllustreerde voordracht droeg de titel Add insult
to injury waarmee ze duidelijk wilde maken
dat in sommige gevallen de overheid het niet
enkel laat bij het opleggen van regelgeving
maar ook nog eens een spreekwoordelijke trap
na geeft. Zware transformatieprocessen moeten hogescholen doorlopen zonder extra middelen en binnen een context van stijgende
studentenaantallen die door de overheid niet
In Nederland is de inspectie nog altijd (gedeeltelijk) bevoegd
voor het hoger onderwijs waardoor de bewinds­persoon in Den Haag
over een ruimer instrumentarium beschikt dan zijn Vlaamse collega.
Adri De Brabandere
gecompenseerd worden. De administratieveen regeldruk wordt als harassment ervaren en
blijft zich opstapelen omdat er maar nauwelijks taken worden geschrapt.
De bedoeling van al die processen is om de
onderwijskwaliteit te versterken en kan worden bijgetreden, maar bovenop die kluslijst
komt het aanhoudende affront van beleids­
makers dat hogescholen onvoldoende innoveren en te weinig aan ondernemerschap
doen. Gegeven de turbulente omgeving roept
Verbruggen op tot een groter vertrouwen in
de sector van het hoger onderwijs. Ondanks
het almaar toenemende takenpakket en de
beperkte budgetten kan het Vlaamse hoger
onderwijs immers zeer behoorlijke resultaten
voorleggen. Het managementidee van de
“drunken man stumbles home” zou tot de
verbeelding moeten spreken: de richting en
het doel zijn voor iedereen duidelijk maar de
weg daar naartoe verloopt hoogstwaarschijnlijk niet via een rechte lijn. De hogescholen
moeten daarom het vertrouwen krijgen om
zelf het eigen gekozen pad op te gaan.
“Verkeerde tegenstelling”
Als laatste spreker kreeg Micheline Scheys
(secretaris-generaal) van het departement
Onderwijs en Vorming de gelegenheid om te
reageren op de eerdere sprekers en de zienswijze van de overheid naar voren te brengen.
Zij stipte allereerst aan dat de tegenstelling
sturing door de overheid versus autonomie
van de onderwijsinstelling voorbijgaat aan
het gemeenschappelijk en publiek belang van
beide partijen. Het belangrijkste blijft dat
Een geboeid publiek
28
april 2014
Afsluiting
Voor de gelegenheid was de tempel van de democratie afgehuurd.
Al met al een boeiende en leerrijke namiddag
die werd afgesloten met de mogelijkheid tot
reacties uit het publiek. Opgemerkt werd dat
de verkondigde principes mooi en nastrevenswaardig zijn maar dat in de praktijk het vaak
anders uitpakt. Tijdens de uitwerking van de
nieuwe financieringsregeling van het Aanmoedigingsfonds werd begonnen met enkele
zuivere concepten, maar toen het cijfermateriaal en de tabellen op tafel kwamen, werden de eerdere principes snel verlaten of
bijgesteld. Een andere aanwezige hield de
sprekers voor dat het instrument van de beleidsevaluaties (lerarenopleiding, volwassenenonderwijs, financieringsdecreet, …) ook
aangegrepen kunnen worden voor meer transparantie en duidelijkheid. Daarop reageerde
Adri De Brabandere dat dit inderdaad wordt
beoogd met de onderzoeken van het Rekenhof en dat daarom de ministers in hun beleidsbrieven moeten aangeven hoe ze uitvoering geven aan de rapporten van het
Re­ken­hof, maar het duurt meestal jaren
voordat er iets mee gebeurt. Micheline Scheys
vulde aan dat de beleidsevaluaties dikwijls
worden ingeschreven in de decreten als politiek wisselgeld. Daardoor worden niet de
juiste vragen gesteld en is het nadien moeilijk om tot een goede uitvoering van de goedbedoelde intenties te komen.
Bron
Micheline Scheys beantwoordt (bijna) alle vragen van het publiek.
kwaliteitsvol onderwijs wordt aangeboden om
aan iedereen gelijke kansen te kunnen geven.
De rol van de overheid mag niet worden geminimaliseerd tot die van financier. In Nederland heeft men (elementen van) marktwerking in het Nederlandse hoger onderwijs
geïntroduceerd zonder zich rekenschap te
geven van de realiteit dat markten niet zelfregulerend zijn. Overheden zijn daarom noodzakelijk om welvaart en welzijn blijvend te
verzekeren. Dat moet niet door micromanagement of incidentpolitiek, maar door transparante en eenduidige regels die afdwingbaar
zijn. Daarbij mag niet uit het oog worden
verloren dat het hoger onderwijs deel uitmaakt
van het algehele (niveauoverstijgende) onderwijsbeleid dat mede in functie staat van
economische, culturele en sociale evoluties.
De gedachte van het gemeenschappelijk belang veronderstelt een consensus over de
belangrijkste doelstellingen van het onderwijs.
Ook moet dat debat gaan over wat er nodig
is om die doelstellingen te bereiken. Met die
aanpak kunnen partnerschappen tussen stakeholders, betrokkenen en overheden worden
gevormd teneinde de gemeenschappelijke
doelen te realiseren.
J. Cardinaels, “Meer geld, minder regels. Onderwijswereld maakt vragenlijstje voor Vlaamse regering”, Veto. Onafhankelijk weekblad
van de Leuvense student 2014, afl. 13 (10
februari 2014), 1 en 3 (citaat).
Een fotoreportage en de presentaties van de
sprekers zijn te raadplegen op: ond.vvkho.be
-> Vorming -> De bedreigde beleidsruimte
van de hogescholen!(?)
Ton Van Weel
Stafmedewerker VVKHO
[email protected]
april 2014
29
PEDAGOGISCHE ONDERSTEUNING
sociale stage in Vita et Pax Schoten
Evaluatie en reflectie
A
lle veertig leerlingen van het vijfde jaar van het Vita et Pax-college nemen deel aan
het Sociaal Project, dat ontstaan is uit vroegere bezinningsdagen. De school kiest
er bewust voor de leerlingen ‘met open ramen en deuren’ op te voeden. Dit houdt
onder andere een creatieve confrontatie in met waarden en houdingen die in de huidige
maatschappij vaak niet vanzelfsprekend zijn. De school laat zich in haar keuzes inspireren
door Jezus, die de kant van de ‘kleinen’ koos.
In die zin biedt het Sociaal Project de leerlingen kansen om hun blik te verruimen, hun
zin voor verantwoordelijkheid aan te scherpen
en de weg van dienstbare liefde op een andere manier te ontdekken. Het project is
opgenomen in het schoolreglement en voor
de betrokken leerlingen dus verplicht. Het
wordt gecoördineerd door een enthousiaste
leerkracht en een aantal even gemotiveerde
collega’s.
Door de leerlingen in contact te brengen met
mensen waar zij spontaan niet of minder mee
in contact komen – bejaarden, mensen met
een handicap, kinderen met een leerachterstand
enz. – krijgen ze de kans om een kwalitatieve
relatie (gebaseerd op wederzijds respect) op
te bouwen. Zo werken de leerlingen aan hun
sociale vaardigheden en verfijnen ze.
Mooie theoretische bespiegelingen, maar
hoe gaat dit alles nu concreet in zijn werk?
Voor de meeste leerlingen verloopt het project
in een Woon- en Zorgcentrum of Rust- en
Verzorgingstehuis. Anderen kunnen terecht
in een jeugdhuis, een internaat of de voedselbank. De bedoeling is zoveel mogelijk één
op één relaties te realiseren tussen de zorgpersonen en de leerlingen. Om dit te bereiken
gaan ze vijftien uur buiten de schooluren
naar een voorziening. In de meeste rusthuizen gaan de leerlingen langs voor een babbel
met hun zorgpersoon. Enkele groepjes leerlingen verzorgen er regelmatig de animatieactiviteiten. Bij de voedselbank helpen de
leerlingen mee met het uitdelen van de pakketten. Verder gaan er leerlingen naar een
internaat, waar zij meehelpen bij de huiswerkbegeleiding.
De leerlingen worden in dit hele traject begeleid. Enerzijds is er in de voorziening een
aanspreekpunt, anderzijds is er voor elke
leerling een leerkracht-coach of mentor.
30
april 2014
Tijdens hun sociale stage houden de leerlingen via mail contact met hun begeleiders.
Om hen te helpen bij het gericht verstrekken
van informatie over hun ervaringen, hebben
ze bij de start een document met reflectievragen gekregen. Twee opvallende vragen gaan
over het ‘meer mens zijn/worden’:
Wat heb je kunnen geven dat je zorgpersoon/
groep meer mens maakt?
Wat heb je ontvangen dat jou ‘meer mens’
maakt?
Het verslag hoeft geen lang epistel te zijn.
Ze kunnen iets vertellen over wat ze gedaan
hebben en/of iets over hun ervaringen en
verwachtingen. Behalve via mail kunnen de
leerlingen op school terecht bij hun mentor
en kunnen ze de contactpersoon in de voorziening aanspreken. In de tweede helft van
november en in februari/maart nodigt de
mentor zijn/haar leerlingen uit om ervaringen
te delen en van gedachten te wisselen.
Door te reflecteren over de zorgervaring leren
de leerlingen bewust stil te staan bij zichzelf
als ‘medemens’ : ‘ik in relatie tot de kwetsbare andere’ en ‘ik in relatie tot de samenleving’.
Naast de begeleiding door de mentor zijn er
ook twee reflectiemomenten waarbij er met
de hele groep wordt nagedacht over het project. Luisterend naar de ervaringen van anderen ontdekken de leerlingen nieuwe mogelijkheden en kansen. Dit voor hun verdere
ontmoetingen met hun zorgpersoon of zorggroep, maar ook voor hun aandeel in de sociale dimensie van onze toekomstige maatschappij.
Begin januari, voor de meeste leerlingen
halfweg het project, vond het eerste plenaire reflectiemoment van dit schooljaar
plaats.
De middag werd ingeleid met een kort filmpje
van Checkpointtv, waarin andere jongeren
getuigen over hun zaterdagse bezoekjes aan
een zorgpersoon in een Antwerps rusthuis.
Daarna werden de vijfdejaars in groepjes verdeeld. Het gesprek dat aan de hand van drie
opdrachten ontstond, werd geleid door de
mentoren. De leerlingen kregen de opdracht
om uit een lange lijst drie emoties te kiezen
die zij met het project verbinden. Met een
bijzondere openheid bespraken de jongeren
daarna in kleine groepjes hun keuzes. Een
vergelijkbare oefening volgde, maar dan over
kwaliteiten: duid vanuit je ervaringen in dit
project drie kwaliteiten van jezelf aan en ook
drie werkpunten. Daarna werd aan alle groepjes gevraagd een metafoor te zoeken voor
het sociaal project, die ze voor de anderen
moesten uitbeelden. De zon, de golven van
de zee, een geschenk… : verrassende en soms
hilarische uitbeeldingen passeerden de revue.
Vele als vertolking van positieve ervaringen,
zoals de vreugde om anderen blij te maken
en ook de ontdekking van de warme inzet
van het personeel in zo’n voorziening. Enkele ook als getuige van de soms moeilijke
uitdagingen in het project, zoals de stiltemomenten in een gesprek met de bejaarde?
Of het feit dat jouw Sociaal Project je andere plannen (studie en ontspanning) doorkruist? Tot slot volgde een inventaris van de
kwaliteiten en werkpunten van de hele groep.
Alle leerlingen brachten hun groene en gele
sticker aan op de negen puzzelstukken met
kwaliteiten. De gele stonden voor de werkpunten, de groene voor de al aanwezige
­kwaliteiten. Hieruit bleek dat verschillende
leerlingen nog wilden werken aan hun com­
municatie en geduld.
Aan het slot van deze bijzondere tussentijdse evaluatie trakteerden de leerkrachten
op zelfgebakken cake en taart. Want - aldus
de mentoren - zo’n Sociaal Project vraagt niet
zozeer om cijfers als wel om een fijn dank je
wel, en een stimulans om deze boeiende en
uitdagende tocht verder te zetten.
Meer informatie over sociale stage:
www.vsko.be > Diensten > vakoverschrijdende thema’s > sociale stage
IS VERSCHENEN
Wilt u grasduinen in het archief van School+visie of het nieuwe nummer downloaden?
Surf dan naar www.vvkbao.be > inloggen > School+visie-zoeker.
Driemaandelijks tijdschrift
VVKSO - Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs
Inhoudsopgave
WOORDJEVAN
…
SOCIALEMIxOP
SChOOL:EVENL
OSVANhETINS
ChRIJVINGSD
diMertens,diens
ECREET…
tdiversiteitsbeleid
KULeuven(Pijls
D.)
Interviewmethei
TWEELUIK
*VERPLIChTETAA
4
LSCREENINGVO
ORALLENIEUWE
*WATGEBEURTN
LEERLINGENINS
UAL?(DevosR.)
OVANAf1
5
SEPTEMBER2014
?!(LippensM,Ma
Dossier ‘er
valt nog vee
l te leren’
KOPzORGEN
?!Overhersenen
,gedragensturin
gvandeadolesce
GEMAKKELIJK
nt(LafosseC.en
ERLEREN(Mae
DammekensE.)
neG.)
WATERDRINKEN
UITEENBRANDK
RAA
N
Netwerklerenenu
itproberen:nieuw
eleerstrategieën
vandegeneratio
VERRIJKINGSUU
nWhy?(SmitsB.)
R:PROJECTLEREN
STUDERENM
ETPLEzIERINDE
LERENMEISJESA
EERSTEGRAAD
NDERSDANJON
(CoxT.)
GENS?(VanThie
nenJ.)
SNELLEESSTRATE
GIEëNOfhO
EhETBREININTE
Getuigenisuitde
NSIEVERBETREK
eerstegraad(Swe
KENBIJDELES
versM.)
TAAL,SOMSEEN
STRUIKELBLOKO
MTELEREN?
*Jan-van-Ruusbro
eckollege(Bissc
hopV.,ThielemansV
*Maria-Boodscha
.)
plyceum(VanWic
helenK.)
afgiftekantoor BRUSSEL 4
P806262
Guimardstraat 1 - 1040 Brussel
maart‘14-mei ‘14
jaargang 6 – nr. 3
verschijnt vierm
aal per jaar
squillierB.) 8
ADVERTENTIES
11
15
16
23
28
32
36
38
41
43
45
Meer informatie? Surf dan naar www.vvkso.be > Breedbeeld
24/02/14 10:10
maart ‘14 - mei ‘14
BB Jg 6 n°3.in
dd 3
breedb3
eeld
21/02/14 11:47
april 2014
31
Verwondering roept beelden op
van het wonder van het bestaan,
van mooie, goede en waarachtige mensen,
van een natuur die eindeloos gevarieerd en origineel is,
van kunst en cultuur als verfijnde uitingen van mens-zijn,
van gebeurtenissen die ons te boven gaan,
van een God die zijn grootheid met ons deelt …
Veel kunnen we verklaren …
Sommige gebeurtenissen raken
evenwel zo diep,
ze zijn zo opzienbarend,
verrassend of bevreemdend,
dat we eerbiedig stilvallen en
enkel nog kunnen stamelen:
“God, wat een wonder …!”
Pasen, verwondering toen, verwondering nu.
© Koen Lemmens
Nog altijd zijn er mensen die,
vanuit dat gebeuren, opstaan,
mensen die anderen doen ‘verrijzen
uit de dood vandaan.’
April / Pasen
Gedachte: kijk, bewonder en geloof !
VAN VERWONDERING NAAR BEWONDERING
Verwondering gaat vaak vanzelf over
in bewondering:
bewondering voor mensen
die iets betekend hebben voor anderen
door hun kennis en kunde,
door de klasse van hun mens-zijn,
door wat zij de mens en de wereld bijbrachten aan schoonheid,
waarheid en goedheid,
aan hoop, liefde en toekomst.
Bewondering voor de schepping
die meer is dan een instrumentarium
dat onbeperkt ter beschikking staat
van de mens:
zij bergt het geheim van iets groters in zich,
de oorsprong zelf van het leven,
de hand van God.
Leeftocht – Maandelijkse inspiratiebron – Een verademing voor onderwijsmensen – Proviand voor onderweg.
Surf ook naar pastoraal.vsko.be, Leeftocht. Aarzel niet om je impressie te mailen naar [email protected].
Bij dit aprilnummer vind je het Leeftochtnummer voor mei rond ruimte ‘In de wolken’.
Jg. 29, Oprapen of laten liggen
nr. 8, april 2014