(week 5, 6, 7) voor Aandoening van het

Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
A. Week 5 – Aandoeningen van de voet en de enkel
Klachten van de voet en de enkel komen redelijk veel voor. Een kwart van alle klachten
is toe te schrijven aan sportongevallen. Jaarlijks zijn in Nederland ongeveer 600.000
traumatische letsels. Het grootste deel daarvan is een distorsie (verzwikking) van de
enkel. Dit is vaak een letsel dat door een inversietrauma ontstaat.
Na een enkel distorsie voelt de enkel gezwollen en pijnlijk aan. Het eerste wat moet
worden uitgesloten, is de aanwezigheid van fracturen. Vervolgens moet worden gekeken
naar scheuring van de enkelbanden.
De voorste enkelband (ligamentum talofibulare anterius) scheurt het snelst, de achterste
enkelband (ligamentum talofibulare posterius) scheurt bijna nooit. De enkeldistorsies
kunnen in verschillende graden worden ingedeeld afhankelijk van het bijkomende letsel:
 Graad 1: geen ruptuur;
 Graad 2: maximaal één ligament geruptureerd;
 Graad 3: ruptuur van meerdere ligamenten en instabiliteit.
Een distorsie kan ook gepaard gaan met een fractuur, dit is in 5-20% van de distorsies
het geval. Een gevaarlijke fractuur is de maisonneuve fractuur, een hoge fractuur in
de fibula met bijkomend enkelletsel. Het letsel in de fibula kan gemist worden. Dit werkt
echter ook de andere kant op. Bij alle breuken in de fibula wordt oriënterend
enkelonderzoek gedaan naar de stabiliteit van de banden.
Onderzoek
De eerste 24 uur na het trauma wordt de enkel onderzocht naar breuken. Een aantal
dagen (4-7 dagen) later is de her-evaluatie van de enkel voor schade aan de banden.
Er zijn enkele richtlijnen voor een arts om bij een enkel distorsie te beslissen of een foto
nodig is. Dit worden de ottawa ankle rules genoemd:
 Onvermogen vier passen te lopen zonder hulp direct na het trauma en in de
onderzoekkamer of:
- Drukpijn os naviculare;
- Drukpijn basis os metatarsale V;
- Drukpijn achterzijde laterale malleolus, onderste zes centimeter;
- Drukpijn achterzijde mediale malleolus, onderste zes centimeter.
Wanneer een van de ottawa ankle rules positief is, wordt een röntgenfoto gemaakt.
Het beleid bij een fractuur is immobilisatie. Wanneer de fractuur niet vanzelf geneest, zal
een operatie worden gepland.
Bandletsel kan men herkennen door drukpijn aan de voorzijde de onderste twee
centimeter van de laterale malleolus (de plek waar de banden scheuren, voorkant fibula)
en hematoomverkleuring aan de laterale zijde (precieze locatie doet er niet toe) of een
positieve voorste schuiflade test. Bij de voorste schuiflade test wordt de voet naar voren
getrokken, wanneer deze één centimeter mee komt, is 99% kans op gescheurde
enkelbanden.
Therapie
Het bandletsel wordt eerst gestageerd alvorens een behandeling wordt ingesteld. De
behandeling bij graad 1 letsel is expectatief. Meestal is herstel binnen 1-2 weken te
verwachten. Bij graad 2 of 3 letsel wordt een tapebehandeling ingesteld, waarbij het
herstel na ongeveer zes weken verwacht kan worden. Bij deze behandeling is ook plaats
voor een elastische of rigide brace. Bij bandletsel blijkt immobilisatie juist minder goede
resultaten te geven dus wordt de aandoening functioneel behandeld.
Bij graad 2-3 letsel kan ook het sporten hervat worden na zes weken. 80% van de
patiënten is na één jaar klachtenvrij. Bij hoog risico sporten kan gebruik gemaakt worden
van een enkelbrace.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
1
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
Voetklachten aan de achterzijde
Voetklachten zijn meestal een combinatie van:
 Aangeboren of verworven afwijking;
 Schoeisel;
 Mate van belasting.
Er zijn verschillende aandoeningen aan de achterzijde van de enkel of voet die voor
klachten kunnen zorgen.
Fasciitis plantaris
Bij faciitis plantaris is sprake van irritatie van de plantaire fascie. Bij het afrollen van de
voet komt er spanning op te staan. Bij irritatie kan dit pijnlijk zijn. Vaak is sprake van
een overbelasting van de plantaire fascie ter plaatse van de aanhechting op de
calcaneus.
Bij onderzoek worden vaak geen afwijkingen gevonden behoudens de lokale drukpijn.
Deze drukpijn ontstaat door calcificaties in de plantaire fascie. Het beleid bestaat uit het
kiezen van goed schoeisel. Na 3-6 maanden is 90% van de patiënten klachtenvrij.
Corticosteroïdinjecties zijn discutabel.
Ziekte van Sever-Schinz
De ziekte van Sever-Schinz komt voor bij jonge jongens (8-13 jaar) die een sport
beoefenen, waarbij veel kracht wordt uitgeoefend op de voet, zoals tennis, voetbal en
basketbal. Deze kinderen hebben kans op het ontwikkelen van een ontstoken hielbeen.
Dit wordt ostechondrose calcaneus genoemd. De therapie bestaat vooral uit het
nemen van rust. Op geleide van de pijn kan het sporten weer worden opgepakt.
Afwijkingen aan de voorzijde van de voet
Aan de voorzijde van de voet kunnen twee belangrijke soorten afwijkingen voor klachten
zorgen, de standsafwijkingen en metatarsalgie.
Standafwijkingen
De standsafwijkingen worden onderverdeeld in drie categorieën, afhankelijk van welk
deel van de voet in stand afwijkt:
 Gehele voet:
- Holvoet (pes varus);
- Platvoet (pes planus);
 Grote teen (hallux):
- Hallux valgus;
- Hallux rigidus;
 Tenen 2-5:
- Hamertenen;
- Klauwtenen.
Pedes plani
Pedes plani zijn platvoeten. Een platvoet ontstaat door slapte van de gewrichtsbanden.
De voet wordt te plat als te veel aan de plantaire fascie wordt getrokken en te veel op
het hielbeen wordt gedrukt. Een platvoet gaat meestal vanzelf over voor het achtste jaar.
Anders treedt verbening op van de platvoet en wordt van een gefixeerde platvoet
gesproken. In 95% van de gevallen treedt echter spontante verbetering op. Uiteindelijk
heeft ongeveer 3% van de volwassenen een soepele platvoet. Dit veroorzaakt weinig
problemen, zeker niet wanneer schoenen worden gedragen met een stevige zool.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
2
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
Hallux valgus
Bij een hallux valgus is sprake van een afwijkende stand van de grote teen. De grote
teen staat vanuit het MTP-1 gewricht in een valgusstand (naar binnen). Dit kan
voorkomen door het dragen van schoenen met hoge hakken. Er komt dan meer druk op
de voorvoet te staan. Deze aandoening komt dan ook negen keer vaker voor bij
vrouwen. Uiteindelijk kan door de verghoogde druk op de grote teen een lokale bursitis
ontstaan. Dit leidt dan tot meer eeltvorming, waardoor een bunion kan ontstaan.
Hallux rigidus
Bij een hallux rigidus is er artrose van het MTP-1 gewricht. Hierdoor kan vooral een
dorsale bewegingsbeperking ontstaan.
Het grootste probleem bij de standsafwijkingen is vaak de schuring in de schoen,
waardoor lokaal vervelende pijnlijke situaties ontstaan. Het beleid is zo lang mogelijk
conservatief. Anders kan het schoeisel worden aangepast. Wanneer sprake is van actue
artritis (vooral bij hallux rigidus) kunnen NSAID’s gebruikt worden.
Alleen bij veel hinder of indien de patiënt een sterke wens heeft, wordt voor de operatie
gekozen. Het herstel hiervan is vaak langzaam, soms wel vier tot zes maanden.
Metatarsalgie
Bij metatarsalgie is er pijn aan de plantaire zijde van de MT-kopjes door mechanische
overbelasting. Soms ontstaat secundaire eeltvorming. Hierbij is alleen pijn bij belasting.
Bij lichamelijk onderzoek kan dus onderscheid gemaakt worden, omdat bij passief
bewegen de pijn niet op hoort te treden. Het beleid bestaat uit het verminderen van de
drukbelasting door middel van een orthese.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
3
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
B. Week 5 – Aandoeningen van de achillespees
Overbelastingsletsels ontstaan als er een discrepantie is in het evenwicht tussen
belasting en belastbaarheid. Tijdens het sporten ontstaan vaak blessures, omdat men
hier op 100% van de belastbaarheid probeert te trainen. Het is beter op 70-80% van de
belastbaarheid te trainen om de blessurekans aanzienlijk te verlagen.
Aan de achillepees kunnen verschillende soorten afwijkingen ontstaan. Vaak is sprake
van een tendinopathie. Ook kan de aanhechting ontstoken raken. De oorzaak is
multifactoreel. Op hogere leeftijd kan de achillespees makkelijker scheuren, omdat de
diameter afneemt. Het gebruik van antibiotica heeft ook invloed op het ontstaan, doordat
fluoroquinolonen het scheuren gemakkelijker maken.
Tendinopathie
Tendinopathie kan in verschillende stadia worden ingedeeld:
 Stadium I:
Pijn na zware inspanning;
 Stadium II: Pijn bij begin van inspanning, ochtendstijfheid;
 Stadium III: Pijn tijdens gehele inspanning;
 Stadium IV: Pijn in rust;
 Stadium V: Ruptuur.
Wanneer niets met de pijn gedaan wordt en verder gegaan wordt met de overbelasting
wordt steeds een stadium opgeschoven. Tendinopathie is degeneratie van de
achillespees. Paratendinopathie is degeneratie van het weefsel om de achillespees
heen.
Onderzoek
Een achillespeesruptuur wordt onderzocht door iemand op één been op de tenen te laten
staan. Aan de aangedane zijde lukt dit niet in tegenstelling tot de niet aangedane zijde.
Ook kan de Thompson Test worden uitgevoerd. Hierbij ligt de patiënt op de buik op de
onderzoeksbank met de voeten over de rand. De arts knijpt in de kuit, waardoor de voet
in plantairflexie behoort te gaan staan. Indien de voet dat niet doet, is sprake van een
achillespeesruptuur.
Behandeling
Een ruptuur van de achillespees geneest vanzelf. Hierbij ontstaat echter wel verlenging
waarmee de belastbaarheid sterk achteruit gaat. Om dit te voorkomen wordt een
behandeling ingesteld. Allereerst wordt twee weken circulair gips rond het onderbeen
aangebracht, waarbij de enkel in 20˚ plantairflexie wordt gehouden. Hierna wordt
gebruik gemaakt van een functionele brace, waarna fysiotherapie met loopoefeningen
wordt ingesteld. Sporthervatting is op deze manier na ongeveer zes maanden mogelijk.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
4
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
D. Week 5 – Schouderklachten
Schouderklachten zijn meestal niet bedreigend, maar wel hinderlijk en soms zelfs
invaliderend voor de patiënt.
Impingement syndroom
Het impingement syndroom (60%) ontstaat door problemen met de rotator cuff en
kunnen schouderklachten induceren. De rotator cuff is een peesplaat van vier spieren,
die stabiliteit aan de schouder geeft:
- M. supraspinitus (abductie);
- M. subscapularis (endorotatie);
- M. infraspinatus (exorotatie);
- M. teres minor.
Het ontstaan van dit syndroom is typisch tussen het veertigste en zestigste levensjaar,
doordat de basis vaak degeneratie van een van de pezen is.
Deze aandoening begint met degeneratie van een van de pezen van het
rotatorenmanchet. Vervolgens doorloopt de aandoening een aantal stadia:
 In stadium I treedt degeneratie van de pees op.
 In stadium II treedt fibrosering op van de spier. Dit geeft een verdikking die vast
kan lopen onder het acromion en daardoor pijn geeft. Eventueel kan calcificatie
van de spier optreden, waardoor de verdikking gecalcificeerd raakt.
 In stadium III kan de pees scheuren, waardoor sprake is van een (partiële)
ruptuur.
Instabiliteit
Bij instabiliteit (5%) is sprake van het uit de kom gaan van de schouder. Dit is veelal
anterieur, omdat de rotorenmanchet achter stabiliteit geeft. In 85% van de gevallen is
een luxatie naar de anterieure kant toe. Er zijn nog drie andere manieren waarop de
schouder uit de kom kan gaan:
 Posterieure luxatie;
 Luxaties in het acromio-claviculaire gewricht;
 Luxaties in het sterno-clavidulaire gewricht.
Frozen shoulder
Bij het frozen shoulder syndroom (15%) is de humeruskop vergroeid met het genoïd.
Dit kan zonder duidelijke oorzaak ontstaan en secundair na immobilisatie of een trauma.
Ook een endocriene, inflammatoire of immunologische oorzaak kan de basis vormen voor
het frozen shoulder syndroom.
Arthritis of synovitis
Over deze aandoening is in de voorgaande weken veel gesproken (week 2).
Overige aandoeningen
Overige aandoeningen geven pijn in de schouder. De pijn komt niet vanuit het glenoacromulair gewricht, maar vanuit de omliggende gewrichten. Vooral reffered pain bij
bijvoorbeeld een hartaanval kan in deze categorie vallen. Ook tumoren van de longtop of
metastases kunnen schouderklachten geven.
Anamneses
Het traject van uistraling is belangrijk. Schouderpijn straalt uit tot aan de elleboog.
Wanneer de uitstraling tot in de hand of de arm is, is het vaak een probleem in de nek.
Ook is de periode wanneer pijn is opgetreden belangrijk. Rustpijn is inflammatoir.
Bewegingspijn is met het bewegingsapparaat.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
5
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
E. Week 5 – Schouderklachten in de huisartsenpraktijk
Schouderklachten komen vaak voor in de bevolking. Schouderklachten zullen over het
algemeen het eerst bij de huisarts verschijnen wanneer de patiënt medische hulp zoekt.
Schouderklachten worden gedefinieerd als pijn met of zonder bewegingsbeperking van de
bovenarm, gelokaliseerd in (een deel van het) gebied van de nek tot aan de elleboog.
Dit lijkt een vage term, maar het blijkt dat in de huisartsenpraktijk moeilijk tot een
eenduidige diagnose wordt gekomen. Wanneer er verschillende diagnoses worden
genoemd, krijgt de patiënt het idee dat de behandeling niet zal werken. Bij
schouderklachten is het echter zo dat de precieze diagnose niet bekend hoeft te zijn om
een werkend beleid in te stellen.
Etiologie
Ongeveer 650 van de 1000 mensen krijgt te maken met klachten van de schouders. De
klachten kunnen verdeeld worden in twee groepen oorzaken:
 Intrinstieke klachten van de schouder zelf, hierbij is sprake van klachten van het
schoudergewricht (glenohumeraal gewricht) of structuren in de rotator cuff. Dit
zijn de vier spieren die de schouder draaien. Er zijn in dat geval een aantal
diagnoses mogelijk:
- Bursitis.
- Subacromiale impingement.
- Capsulitis adhesiva (frozen shoulder).
- Instabiele schouder.
- Artrose of een andere systeemziekte.
 Extrinsieke oorzaken:
- Klachten van de wervelkolom.
- Klachten van de thorax.
- Referred pain door maligniteiten (Pancoast-tumor) of bijvoorbeeld een
hartinfarct. Vooral klachten van de nek kunnen pijn veroorzaken.
Wanneer de oorzaak ernstig is, ontstaan naast de schouderklachten vaak de volgende
symptomen:
 Ernstige persisterende klachten in combinatie met koorts, malaise of
gewichtsverlies;
 Heftige uitstralende pijn en neurologische uitval;
 Dyspneu of pijn op de borst;
 Gewrichtsklachten op meerdere plekken.
Lichamelijk onderzoek
Bij het lichamelijk onderzoek van de schouder wordt de schouder goed bekeken en
gepalpeerd. Hierbij is speciale aandacht voor pijnlijke drukplekken. Bij het
bewegingsonderzoek wordt naar actieve en passieve abductie gekeken. Ook wordt de
exorotatie getest. Afhankelijk van de uitslag in het bewegingsonderzoek is een patiënt in
een van de volgende categorieën op te delen:
 Een passieve bewegingsbeperking. Hierbij zijn twee opties:
- Voornamelijk een beperking in de passieve exorotatie duidt op een afwijking
van het glenohumerale gewricht;
- Voornamelijk bewegingsbeperking in de abductie duidt op een afwijking in het
subacromiale gebied.
 Zonder passieve bewegingsbeperking, maar met een pijnlijk abductietraject duidt
op een afwijking in het subacromiale gebied.
 Zonder passieve bewegingsbeperking en zonder een pijnlijk abductietraject.
Hierbij kan sprake zijn van een functiestoornis van de wervelkolom of andere
gewrichten. Ook is soms glenohumerale instabiliteit.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
6
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
Therapie
De therapie bestaat in eerste instantie vooral uit voorlichting. De oorzaak is irritatie van
één van de schouderstructuren. De precieze structuur is niet met zekerheid te bepalen,
maar het herstel duurt vaak enkele weken. Na zes weken is 30% van de klachten
verdwenen. Na één jaar heeft 40% van de patiënten echter nog steeds klachten.
Er wordt, ondanks de pijn, toch geadviseerd om de arm regelmatig te bewegen. Alleen
bij heel ernstige pijn wordt strikte rust geadviseerd. Als medicatie kan paracetamol of
een NSAID worden voorgeschreven voor twee weken om af te tasten of de klachten
verdwijnen. Wanneer de klachten niet afnemen na twee weken zijn drie vervolgtrajecten
mogelijk:
 Verlening van de pijnmedicatie;
 Lokale injectie met corticosteroïden, dit kan op twee locaties:
- Subacromiaal;
- Intra-articulair;
 Verwijzing voor oefentherapie of fysiotherapie.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
7
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
F. Week 5 – Radiologie van de schouder
Voor de beeldvorming van de schouder zijn verschillende beeldvormende technieken
beschikbaar. Röntgenfoto’s, echografie, CT en MRI kunnen in principe allemaal worden
ingezet. Hierbij is de vraagstelling van belang. Op een X-schouder (röntgenfoto) zijn de
botten zeer goed te beoordelen, maar het kraakbeen in het gewricht (met in het
bijzonder het labrum) is amper afgebeeld. Voor de schouder zijn verschillende opnames
aan te vragen waarbij de projecties en verhoudingen tussen de structuren anders zijn.
Vaak kennen de specifieke opnamerichtingen een specifieke vraagstelling.
Echografie
Echografie van de schouder heeft een aantal voordelen:
 Gemakkelijk toegankelijk;
 Goedkoop;
 Patiëntvriendelijk, doordat geen schadelijek straling wordt gebruikt.
Hier tegenover staan ook nadelen. De echografie maakt de anatomie erg lastig, een
ervaren echograaf is nodig om een duidelijk verslag neer te zetten. De afbeeldingen die
worden meegegeven met zo’n verslag zijn matig door anderen beoordeelbaar.
Met echografie is vooral de bicepspees goed in beeld te brengen. Hier kan naar vocht
worden gezocht. De aanhechtingen van de spieren van de rotator cuff kunnen ook
bekeken worden, waardoor verkalkingen of scheuren in de spieren op kunnen vallen.
MRI
Het plannen van de richting van de MRI-scan luistert nauw, omdat later geen
anatomische reconstructies zijn te maken, zoals bij een CT-scan. Wanneer in een richting
is gescand in de MRI, zullen de beelden alleen in deze richting te bekijken zijn.
Normaliter wordt voor een anatomisch vlak gekozen, maar bij de schouder is de
vlakkeuze gericht op de richting van de m. supraspinatus, omdat in deze spier de
pathologie vaak aanwezig is. Dit leidt ertoe dat in schuine richtingen wordt gescand
waarop de anatomie moeilijk beoordeelbaar is.
Op de MRI beelden is het labrum en kraakbeen goed te beoordelen. Ook de rotator cuff is
in de schuine scanrichting goed te beoordelen. Voor beoordeling van het labrum moet
overigens een ander soort MRI-scan worden aangevraagd. Dit wordt de MR arthrografie
genoemd. Hierbij wordt het gewricht opgespoten met een contrastmiddel.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
8
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
G. week 5 – Schouderklachten en de bedrijfsarts
Voor de bedrijfsarts is het van belang te achterhalen of de schouderklachten door het
werk kunnen zijn ontstaan. Wanneer dit niet het geval is, kunnen de klachten alsnog
consequenties hebben voor het werkvermogen van de patiënt. Risicofactoren voor het
ontstaan van klachten tijdens werk zijn vastgelegd in de NVAB-richtlijnen. Voor het
ontstaan van schouderklachten is in 2003 een richtlijn opgesteld waarin de volgende
risicofactoren worden genoemd. Meer dan twee uur per dag werken met:
 Handen boven de schouderhoogte;
 De arm in ongesteunde positie van het lichaam af;
 De arm achter de romp;
 De arm aan de andere zijde van de romp;
 De onderarm meer dan 30˚ naar buiten gedraaid.
Wanneer de bovenstaande risicofactoren aanwezig zijn, kunnen verschillende
maatregelen worden genomen. De werkplek kan worden aangepast, waardoor de
blootstelling aan de risicofactoren wordt verminderd of zelfs volledig weg wordt
genomen. Ook zijn er persoonsgerichte interventies beschikbaar waarbij hulpmiddelen
worden aangeboden of advies wordt gegeven over de prognose en de ontstaanswijze.
Etiologie en behandeling
De prevalentie van werkgerelateerde schouderklachten met beperkingen, zoals verzuim,
ligt bij werknemers in Nederland ongeveer op 15% in een jaar. Dit maakt de klachten
van de schouder tot de meest gemelde beroepsziekte met betrekking tot het
bewegingsapparaat.
De behandeling vanuit de huisartsenpraktijk met pijnstilling, injecties en eventueel fysioof oefentherapie wordt ingesteld. Ook moet gekeken worden of de patiënt goed kan
functioneren op het werk. De begeleiding van de bedrijfsarts bij de klachten is dan ook
van belang.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
9
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
H. Week 6 – Hand of polsklachten
In de bevolking komen polsklachten veel voor. Bij patiënten ouder dan 25 jaar meldt
75% last gehad te hebben van de hand of de pols in het afgelopen jaar. Ongeveer de
helft van deze klachten bestaat langer dan drie maanden. De huisarts ziet deze patiënten
het eerst en leunt hierbij op de NHG-standaard. Deze standaard bepaalt dat in de regel
aanvullend onderzoek niet aangewezen is. De huisarts kan de meeste klachten zelf
behandelen, maar het herstel moet ruim de tijd krijgen. Uiteindelijk herstelt ongeveer
40% van de klachten na een jaar.
Verschillende soorten klachten
Er zijn veel klachten van de pols. Bepaalde klachten komen vaker voor dan andere.
Hiervoor is de onderstaande tabel illustratief.
Vaak
Carpale tunnel syndroom
Ganglion
Soms
M. de Quervain
Artrose klachten
Fractuur van os
scaphoideus
Trigger finger
Zelden
Reuma
Handvibratiesyndroom
Pijn in de radiale zijde
Wanneer een patiënt pijn aan de radiale zijde van de pols rapporteert, blijven uit
bovenstaande tabel de volgende diagnoses over:
 Tendovaginitis van de Quervain;
 CMC-1-artrose;
 Trigger finger-thumb;
 Ganglion.
Tendovaginitis van de Quervain
Bij de ziekte van De Quervain is een drukpijnlijke zwelling aan de radiale zijde van de
pols. Er is sprake van een tendovaginitis ter hoogte van de styloideus radii, dit is het
uitstekende deel van de radius. Hierbij is een overbelasting van de pezen van een van de
volgende spieren:
 M. extensor pollicis brevis;
 M. abductor pollicis longus.
De klachten zijn vaak aan het werk gerelateerd en bij zwangere vrouwen wordt deze
aandoeningen ook vaker gezien. De diagnose wordt waarschijnlijk gemaakt met de test
van Finkelstein. Hierbij wordt gevraagd of de patiënt een vuist maakt, waarbij de
vingers de duim omvatten en waarbij de duimnagel zo ver mogelijk naar de basis van de
pink wordt gebracht. De vuist wordt vervolgens door de arts naar ulnair gedevieerd,
waarbij de vuist in lichte extensie wordt gehouden. Wanneer de patiënt veel pijn
aangeeft is de test positief. Dit wijst dan meestal op de ziekte van De Quervain. Een
CMC-1 artrose geeft echter ook pijn bij de test van Finkelstein.
De behandeling van de ziekte van De Quervain vindt plaats via een corticosteroïdinjectie. 80% heeft een goed herstel. Het alternatief is een spalk, dit heeft echter minder
effect op de klachten. Chirurgie is het laatste redmiddel wanneer de reguliere
behandelingen falen, hierbij verdwijnt bij 91% van de patiënten de klacht.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
10
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
CMC-1-artrose
Bij artrose van het CMC-1 gewricht ontstaat pijn of zwelling en stijfheid met
bewegingsbeperking van het CMC-I-gewricht. Dit gewricht is het onderste gewricht van
de duim. De DIP of PIP gewrichten zijn ook een voorkeurslocatie voor artrose van de
hand. In dat geval is ook een pijnlijke zwelling met stijfheid in de gewrichten waar te
nemen. Afhankelijk van de locatie wordt over de noduli van Heberden (DIP gewrichten)
of de noduli van Bouchard (PIP gewrichten) gesproken.
De risicofactoren voor artrose zijn in het algemeen:
 Langdurige mechanische belasting;
 Genetische predispositie;
 Leeftijd en geslacht;
 Eerdere doorgemaakte fracturen;
 Instabiliteit.
CMC-1-artrose komt vaker op jongere leeftijd voor en leidt doorgaans tot meer
functionele beperkingen dan de ziekte van De Quervain. Ook kent CMC-1-artrose een
ongunstigere prognose.
De pijnklachten zijn vaak progressief en ontstaan na het vijfenveertigste jaar. De pijn is
het ergst bij wringende bewegingen. Er wordt vaak ochtendstijfheid gerapporteerd met
zo nu en dan een flare, een extra pijnlijk moment.
Wanneer de artrose ver vordert, wordt van een square hand gesproken, waarbij het
niet meer mogelijk is de duim te abduceren. De hand krijgt dan een vierkant aspect.
De behandeling van CMC-I-artrose vindt plaats met eenvoudige oefeningen. Wanneer de
klachten erger worden, kan tijdelijk een spalk worden gegeven met ontstekingsremmers.
Dit gebeurt vaak door middel van een lokale gel. Er wordt geen gebruik gemaakt van
corticosteroïdinjecties. Wanneer de klachten ondanks deze behandelingen toe blijven
nemen is chirurgie een optie.
Trigger finger-thumb
Bij de trigger finger-thumb is sprake van pijn bij het buigen en strekken van de vinger,
doordat er een zwelling is van de buigpees die vast blijft zitten achter de horizontale
peesbanden (pulleys). Er is sprake van een nodulaire zwelling iets proximaal van het
MCP-gewricht. Deze zwelling wordt het vaakst gezien in de pezen van de ring- en
middelvinger, maar is op de duim ook niet ongewoon. Wanneer de pijn pas kort bestaat,
kan een expectatief beleid worden gevoerd. Als de klachten niet verdwijnen, is de eerste
keus een corticosteroïd-injectie in de zwelling. Er zijn soms meerdere injecties nodig om
de pijn definitief te laten verdwijnen. Ook hierbij is een chirurgische behandeling
uiteindelijk het meest effectief, maar ook het meest ingrijpend. De peeschede wordt
hierbij geopend waardoor de pulley de zwelling niet meer blokkeert. Dit is in 97% van de
gevallen effectief.
Ganglion
Een ganglion is een zachte weke zwelling op de dorsale zijde van de pols. De zwelling
gaat uit van het gewrichtskapsel en komt vooral bij vrouwen veel voor. Er zijn nog geen
relaties met werkzaamheden gevonden.
Om de ganglion te diagnosticeren wordt een punctie of een echo gedaan wanneer er nog
twijfel bestaat.
De behandeling bestaat uit een expectatief beleid. Dit beleid kan vijf jaar aanhouden.
Anders wordt een punctie gedaan, waarbij de ganglion wordt leeggezogen. Het ganglion
heeft in dit geval een aanzienlijke kans om te recidiveren.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
11
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
I. Week 6 – Posttraumatische afwijkingen en Non-union
Er wordt van non-union gesproken wanneer twee botdelen niet verbonden raken en de
fractuur niet genezen is na zes tot negen maanden. Er wordt van delayed union
gesproken wanneer een fractuur na drie maanden nog niet is genezen. Hier zijn een
aantal risicofactoren voor:
 Vaatziekte;
 Suikerziekte;
 Roken.
Een ander probleem met de botvorming is heterotrope ossificatie. Hierbij ontstaat er
door schade een trigger voor botvorming op andere plekken. Een typisch kenmerk is dat
bij een brandwond op het been verkalking in de elleboog gezien kan worden. Hierdoor
kan het gewricht op slot raken en verstijven. Het heterotrope bot moet met een operatie
verwijderd worden.
Non-union en pseudoartrose
Een gevolg van non-union is dat pseudoartrose ontstaat. Doordat de twee delen van een
fractuur niet genezen, ontstaat als het ware een nieuw gewricht. Er kan vervolgens in dit
gewricht worden bewogen in plaats van het daadwerkelijke gewricht. Zo kan een breuk in
de distale humerus als ellebooggewricht funcioneren.
Wanneer dit het geval is, moet een operatie worden uitgevoerd waarbij meer compressie
wordt gegeven. Eerst wordt gekeken of een infectie niet de oorzaak is van het niet
samengroeien van de botten. Wanneer een laaggradige infectie rond de botdelen
aanwezig is, belemmert dit namelijk het herstel.
In de operatie wordt het littekenweefsel verwijderd en wordt van beide fractuurdelen de
mergholte geopend alvoor ze aan elkaar worden geschroefd.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
12
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
J. Week 7 – Letsel van de knie
Meniscusletsel
De meniscus bestaat uit vezelig kraakbeen van collageen type 1. In strekstand worden
veel krachten door de meniscus opgevangen, het is dan al 50% van de krachten. In
flexie wordt ongeveer 90% van de krachten opgevangen door de meniscus. In de knie
zijn twee menisci aanwezig:
 Mediale meniscus, deze is vrij vast;
 Laterale meniscus, deze is vrij mobiel.
Van de menisci is het buitenste derde deel gevasculariseerd en het binnenste tweederde
deel avasculair. Dit houdt dus in dat scheuren in het buitenste deel van de meniscus
kunnen herstellen, omdat hier vasculatie aanwezig is.
Traumamechanisme
De meniscus scheurt vaak bij het voetballen, omdat er hier vanuit flexie een rotatie
optreedt. Er komen dan specifieke krachten op de meniscus te staan waardoor de lokale
druk te groot kan worden en er een scheur optreedt. Dit gebeurt vaak volgens de
unhappy triad. Hierbij treden bij een trauma drie letsels op in een vaste volgorde:
 Mediale collaterale bandletsel;
 Mediale meniscusletsel;
 Voorste kruisbandletsle.
Wanneer er letsel is van de mediale meniscus, dan is de mediale collaterale band ook
gescheurd. De letsels komen vaak voor bij ouderen, omdat de meniscus hier minder
mobiel is en de weefselkwaliteit door degeneratie niet goed meer is. Er zijn verschillende
soorten scheuren die in de meniscus kunnen ontstaan:
 Scheuren met een flap;
 Radiare scheur, een gewone inscheuring;
 Bucket-handle scheur, die vanuit een verticale scheur ontstaat.
Symptomen en lichamelijk onderzoek
De symptomen van meniscusletsel ontstaan door het bewegende deel van de meniscus in
het gewricht. Dit kunnen de volgende klachten zijn:
 Blokkering van de beweging;
 Pijn;
 Zwelling door synoviale prikkeling.
Bij lichamelijk onderzoek valt het volgende op:
 Drukpijn in de gewrichtsspleet;
 Hydrops (soms);
 Extensiebeperking van de knie;
 Atrofie van de musculus vastus medialis.
Bij deze klachten is een differentiaal diagnose op te stellen die verder reikt dan
meniscusletsel. Vooral de slotklachten kunnen duiden op een corpus liberum (vrij
lichaam) dat veroorzaakt kan worden door osteochrondritis dissecans (waarbij een deel
van het bot in het gewricht loslaat).
Behandeling
Het letsel van de meniscus is op zichzelf geen reden tot behandeling. Er wordt vaak wel
een atroscopie verricht. Bij deze operatie kunnen verschillende portals in de knie worden
gemaakt, waardoor instrumenten kunnen worden opgevoerd om het letsel te
verwijderen. Dit gebeurt in een dagbehandeling, omdat het letsel minimaal invasief is. Er
zijn minder operatierisico’s.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
13
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
Wanneer de meniscus verwijderd wordt, wordt alleen het gescheurde deel verwijderd.
Wanneer meer menisucsweefsel verwijderd wordt, wordt de kans op artrose namelijk een
stuk groter. Alleen bij een perifere scheur in de jonge patiënt kan dit gehecht worden, dit
deel is namelijk vasculair en heeft de mogelijkheid te kunnen herstellnen.
Er mag pas weer gesport worden wanneer er geen pijn of hydrops meer is in de knie.
Letsels van de kruisband
De voorste kruisband kan meescheuren in de unhappy triad. De functie van dit ligament
is translaties van de tibia naar voren voorkomen. Wanneer de kruisband gescheurd is, is
dit vaak in exorotatie van het been. De benen staan dan in valgusstand waardoor er
makkelijker een scheuring op kan treden.
Direct na het ongeval ontstaat er een dikke knie met veel bloed. De zwelling is redelijk
pijnlijk. In de kliniek later worden er verschillende testen gedaan om de stabiliteit van de
knie te testen. Belangrijk hierbij is de schuifladetest waarbij de beweeglijkheid van het
onderbeen getest wordt. Er zijn nog twee andere testen met een hoge sensitiviteit;
 De lachman test, dit is een schuiflade test naar ventraal waarbij de benen in 30
graden flexie worden gehouden. De patiënt ligt hierbij in de rugligging. Wanneer
er een verschuiving van de tibia optreedt ten opzichte van het femur, na het
uitsluiten van een letsel van de achterste kruisband, is er letsel van de voorste
kruisband.
 De pivot shift test. Hierbij ligt de patiënt op zijn rug en wordt het been door de
behandeltafel gesteund. Er wordt nu axiale druk gegeven waarbij de tibia naar
voren en mediaal wordt gedrukt. Als het been vervolgens in felxie wordt gebracht
schiet de knie tussen de 30-50˚ terug vanuit de subluxatiestand.
Behandeling
De behandeling vindt plaats door een spalk of brace. De band zelf geneest niet, maar de
spalk of brace kan voor rust in de knie zorgen. Ook wordt fysiotherapie gegeven om
spieratrofie te voorkomen. Wanneer er een tijdje rust is gekomen kunnen patiënten vaak
weer aan de slag.
Wanneer de klachten blijven en patiënten niet kunnen sporten of het idee hebben dat ze
steeds door de knie heen zakken, kan een voorste kruisbandreconstructie worden
gedaan. De pees van de patella of van de hamstring kan gebruikt worden. Na de operatie
moet veel fysiotherapie worden gedaan. Het herstel duurt negen maanden, daarna mag
pas contactsport plaatsvinden. Deze operatie geeft geen verbetering voor de artrose op
lange termijn.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
14
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
L. Week 7 – Artrose van de knie
Knieartrose wordt vaker gezien dan artrose van de heup. Artrose van de knie heeft een
langzame progressie, de klacht verergerd in de loop van jaren. De klacht wordt twee keer
zo vaak gezien bij vrouwen en kent veel verschillende oorzaken. Na trauma’s, infecties of
stand afwijkingen kan knieartrose optreden. De diagnose wordt gesteld op basis van de
klachten van de patiënt. Deze bestaan vooral uit:
 Beperking in de beweging;
 Pijn in de knie die bij belasting toeneemt, vooral traplopen lokt de klachten uit;
 Zwelling aan de knie.
Bij lichamelijk onderzoek van de knieklachten zijn het passief en actief buigen en
strekken van de knie belangrijk om de bewegingsbeperking vast te stellen.
Bloedonderzoek is alleen nodig wanneer er een systemische aandoening zoals reuma
verwacht wordt. Bij het langdurig aanblijven van de klachten kan er een röntgenfoto
worden gemaakt.
Behandeling
De knieklachten kunnen, zoals de meeste orthopedische klachten, op twee manieren
behandeld worden: conservatief of operatief.
 Conservatief is er vooral plaats voor leefregels. Men moet leren zijn eigen
pijngrens te respecteren maar ondanks dat toch actief te blijven. Het fietsen is
minder pijnlijk voor de knie dan lopen, dus dit zou vaker moeten gebeuren. Ook
kan er een wandelstok worden aangeschaft om de knieën wat te ontlasten.
 Operatief zijn er verschillende behandeling:
- Osteotomie van de tibiakop;
- Correctie van de beenas wanneer dit de oorzaak blijkt;
- Prothese;
- Artrodese.
Knieprothese
Een prothese wordt vaak geplaatst wanneer de patiënten boven de 60 jaar zijn. De
totale knie prothese is een van de hoekstenen van de orthopedie. In Nederland worden
er ongeveer 30.000 per jaar geplaatst. Er zijn verschillende typen prothese beschikbaar
met hun eigen complicaties en operatietechnieken. Protheses die met botcement worden
ingebracht gelden echter nog steeds als de gouden standaard. De gevaren van een
knieprothese zijn die van een normale operatie. Er wordt nu echter een vreemd-lichaam
geplaats waardoor het infectierisico vergroot is.
Bij de operatie kan de knie op verschillende manieren benaderd worden, via voor,
mediaal of lateraal. Er wordt hierbij zo weinig mogelijk van het strekapparaat
losgemaakt, ook de collateraalbanden blijven gespaard.
Wanneer er zicht is op de knie wordt eerst het versleten kraakbeen verwijderd.
Vervolgens wordt de inlay van de prothese geplaatst. Dit is zoals hierboven vermeld op
dit moment nog cement. Wanneer dit niet wordt gedaan laat de prothese te snel los. Met
het cement blijft ongeveer 90% van de protheses minstens tien jaar zitten.
Met de prothese kan de patiënt in principe alles, maar de contactsporten worden
afgeraden.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
15
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
N. Week 7 - Minisymposium Solitaire Botlaesies
Bottumoren hebben vaak een vage symptomatologie. De symptomen bestaan, wanneer
ze aanwezig zijn, voornamelijk uit pijn en zwelling. Vaak is er coïncidentie met een klein
trauma. In sommige gevallen is er een pathologisch fractuur. Dit is een fractuur na
een minimaal trauma. Fracturen ontstaan altijd na een adequaat trauma. Een patiënt kan
nooit zijn femur breken door een misstap op straat. Wanneer geen sprake is van een
pathologische fractuur treedt vaak een forse delay op in het behandelproces, omdat de
vage klachten pas laat in verband gebracht worden met een tumor.
Deze delay is begrijpelijk, omdat de vage presentatie vaak gepaard gaat met een
bijzonder zeldzame incidentie van primaire bottumoren. Ook zijn in de huisartsenpraktijk
veel klachten van het bewegingsapparaat, waardoor sneller aan iets onschuldigs zal
worden gedacht.
Goedaardige botleasies
Een röntgenfoto op een botleasie dient beoordeeld te worden op vijf criteria:
 In welk bot, en in welk deel van het bot zit de tumor.
 Wat doet de laesie met het bot, is er destructie van de cortex of een
periostreactie.
 Wat doet het bot met de laesie, is er een slcerotische begrenzing aanwezig.
Wanneer deze aanwezig is, is er teken van rust.
 Waar is de leasie mee gevuld?
Bij bottumoren zijn er eigenlijk vier catagoriën:
 Inactieve bottumoren:
- Benigne;
- Maligne.
 Actieve bottumoren:
- Benigne;
- Maligne.
Osteochondroom
Een osteochondroom is een zijtakje van de epifyse (de groeischijf). De groei van een
pijpbeen is normaal afkomstig vanuit de epifyse. Bij een osteochondroom treedt er een
kleine vertakking op van de epifyse waardoor er botvorming optreedt. Dit is altijd van de
groeischijf afgericht. Doordat de aftakkende epifyse normale groei vertoont, is er
continuïteit met de mergholte en bevat de afwijking een kraakbeenkap.
Osteochondromen zijn benigne afwijkingen, maar hebben een kleine kans maligne te
degenereren.
Reusceltumor
Een reusceltumor kan lokaal agressief zijn en voor botdestructie zorgen. Er wordt echter
nog steeds over een benigne afwijking gesproken, omdat deze tumor praktisch niet
uitzaait.
Therapie
Inactieve bottumoren behoeven geen therapie, alleen bij last kan er eventueel een
operatie worden uitgevoerd. Dit is dezelfde therapie als bij een benigne actieve tumor.
Hierbij wordt er een excisie gedaan waarbij, omdat de tumor benigne is, gebruik
gemaakt kan worden van een krappe marge.
De actieve benigne laesies worden ook verwijderd. Deze moeten wel onderscheiden
worden van de actieve maligne laesies, waarbij een ruime marge wordt aangehouden
omdat de kant op entmetastases in het snijvlak hier natuurlijk wel aanwezig is. De
actieve benigne laesies worden met radiofrequente ablatie behandeld.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
16
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
Actieve maligne leasies
Bij maligne leasies wordt er altijd diagnostiek gedaan op metastasen. Primaire
bottumoren zaaien over het algemeen het eerst uit naar de longen en soms naar de
botten. Er wordt dus altijd een CT-scan van de thorax gedaan met een skeletscan. De
tumor wordt verwijderd met een ruime marge en er wordt adjuvante therapie gegeven.
Afhankelijk van het soort tumor kan dat chemo- of radiotherapie zijn.
Chondrosarcoom
Osteosarcoom
Ewing’s sarcoom
Chemotherapie
+
+
Radiotherapie
+
-
Een ruime marge bestaat uit een zone van gezond weefsel van twee centimeter. Bij een
excisie moet het biopsiekanaal mee naar buiten worden genomen omdat zich hierin
tumorcellen kunnen bevinden waaruit later entmetastases kunnen ontstaan. Bij de
biopsie moet dus al nagedacht worden over een eventuele verwijdering later. Wanneer er
eerder een onbedoelde inadequate resectie is geweest, moet het hele gebied geëxideerd
worden. Dit is vooral gevaarlijk bij fracturen. Wanneer een pathologisch fractuur
geopereerd wordt zonder dat men bedacht is op de tumor treedt gigantische
contaminatie op van het operatiegebied en moet nagenoeg het hele been verwijderd
worden.
Wanneer er grote excisies plaatsvinden zijn er eigenlijk twee opties:
 Omkeerplastiek, waarbij het enkelgewricht omgekeerd op het bovenbeen wordt
geplaatst en zo als knie kan gaan functioneren. Dit ziet er bizar uit, maar heeft
een goed resultaat doordat alleen eigen lichaamsmateriaal wordt gebruikt. Er kan
zelfs een nagenoeg normaal looppatroon ontstaan na herstel van de operatie.
 Tumorprotheses, waarmee botten inclusief complete gewrichten vervangen
kunnen worden. Het nadeel hiervan is dat deze protheses gevoelig zijn voor
infecties.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
17
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
O. Week 7 – Botmetastasen
Bij een botmetastase is de patiënt vrijwel altijd incurabel. Botmetastasen komen veel
voor, omdat het beenmerg een makkelijke voedingsbodem is voor de tumorcellen. De
botmetastasen kunnen veel klachten geven.
De tumoren die het meest botmetastasen geven zijn borstkanker en prostaatkanker,
maar alle maligniteiten zijn in principe in staat om botmetastasen te geven. Er bestaan
twee verschillende types van botmetastasen:
 Osteolytische metastasen, waarbij destructie van bot optreedt. Deze tumoren zijn
vaak de veroorzakers van pathologische fracturen.
 Osteoblastische metastasen, waarbij bot gevormd wordt.
Klachten van botmetastasen
Botmetastasen geven meer specifieke klachten dan een primaire tumor:
 Pijn.
 Pathologische fracturen.
 Epidurale ruggemurgcompressie bij een werveluitzaaiing.
 Hypercalciëmie door osteolytische eigenschappen van tumoren. Wanneer het bot
wordt opgelost komt het calcium vrij in de circulatie.
Multipel myeloom
Een multipel myeloom is een beenmergziekte waardoor de benaming metastasen onjuist
is. Er zijn hierbij vaak wel kenmerkende osteolytische haarden. De skeletscan bij deze
patiënten is echter negatief. Deze aandoening wordt vaak verward met metastasen.
Metastasen
Het is allereerst belangrijk om de primaire tumor aan te tonen. Hiervoor wordt er
lichamelijk onderzoek gedaan met speciale aandacht voor de mammae, de schildklier en
de prostaat.
Bij laboratoriumonderzoek wordt er gekeken naar:
 Het bloedbeeld, is er verdringing in het beenmerg?
 Calciumwaarde, is er een hypercalciëmie?
Bij de beeldvorming wordt voor de beoordeling van de metastase een MRI- of CT-scan
gemaakt. Om de rest van het skelet te checken moet een botscan worden gemaakt.
Behandeling
De behandeling (palliatief) hangt af van de prognose. De behandeling kan lokaal of
systemisch zijn. Omdat er bij een botmetastase sprake is van een systemische ziekte.
Bisfosfonaten kunnen hierbij gebruikt worden. Deze remmen de osteoclast activiteit
waarbij de botresorptie verminderd wordt. Er is bij gebruik van dit medicijn een afname
van pathologische fracturen en pijnklachten.
Tegenwoordig is een nieuw medicament beschikbaar, denosumab. Dit is een
monoclonaal antilichaam. Tumorcellen produceren factoren die osteoblasten stimuleren
tot RANK-L productie. Denosumab vangt dit weg waardoor de osteoclasten niet meer
worden geactiveerd en er minder botafbraak plaats vindt.
Radiotherapie
Per jaar worden ongeveer 3000 patiënten met botmetastasen bestraald. 50% van deze
patiënten overlijdt binnen een half jaar. De behandeling is dan ook altijd palliatief en
vooral gericht op het bestrijden van klachten.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
18
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
P. Week 7 – De pijnlijke heup
De diagnose van heupklachten is redelijk breed. Een eerste indeling kan in drie
categorieën worden opgedeeld:
 Artriculaire afwijkingen (aan het gewricht):
- Artrose. Dit wordt vaak gezien. Op een leeftijd van 80 jaar heeft ongeveer
10% van de bevolking las van deze klachten. De klachten die hierbij ontstaan
zijn langzaam progressief waarbij er een bewegingsbeperking en startstijfheid
is.
- Artritis (septisch of spondylarthropathie zoals Bechterew). Dit is een stuk
zeldzamer dan artrose. De prevalentie is ongeveer 2%. Hierbij is er vaak
koorts en nemen de klachten juist toe in rust. Ook is er hierbij sprake van
ochtenstijfheid.
- Corpus liberum door osteochondritis dissecans. Dit is overigens een uiterst
zeldzame afwijking.
 Periarticulair (rond het gewricht):
- Bursitis trochanterica.
- Tendinopathie.
- Verschillende vasculaire of neurogene afwijkingen.
 Ossaal:
- Fractuur.
- Osteomyelitis.
- Bottumor.
- Avasculaire necrose van de femurkop.
Bursitis trochanterica
Bursitis trochanterica wordt vooral bij vrouwen op middelbare leeftijd gezien. Een
belangrijke predisponerende factuur is het hebben van overgewicht. Erg paradoxaal
hieraan hebben jonge sporters echter ook een verhoogde kans op het krijgen van deze
slijmbeursontsteking. Deze ontsteking kan ook veroorzaakt worden door coxartrose of
een beenlengteverschil.
Bij lichamelijk onderzoek zal opvallen dat er pijn is bij het actief bewegen van de heup,
vooral de flexie en de exorotatie zullen pijnlijk zijn. Ook is er lokale drukpijn ter hoogt
van de bursa trochanterica.
Het beleid is altijd expectatief door middel van pijnstilling. Wanneer de klachten niet te
houden zijn kan er gebruik worden gemaakt van een corticosteroïdinjectie.
Meralgia paresthetica
Bij meralgia paresthetica wordt een zenuw beklemd tussen het inguinale ligament. Dit
komt drie keer zo vaak voor bij mannen en is daarmee de meest voorkomende
compressieneuropathie. Er zijn verschillende oorzaken. Mechanische belasting, adipositas
of herhaalde extentie (schaatsen) zijn uitlokkende factoren.
Bij het lichamelijk onderzoek zal pijn of prikkeling van het laterale bovenbeen worden
gevonden. Soms gaat dit gepaard met een verdovend gevoel. De pijn is vaak op te
wekken wanneer er lokale druk wordt gegeven op het ligamentum inguinale.
Alarmsymptomen zijn ascites en motorische uitval. Wanneer geen sprake van deze
symptomen is, is de aandoening self-limiting en kan worden volstaan met een
afwachtend beleid.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
19
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
Q. Week 7 – Artrose van de heup
De normale belasting van het kraakbeen is ongeveer 20-25 kilogram per vierkante
centimeter. Bij artrose is er sprake van overbelasting. Dit kan ontstaan op twee
verschillende manieren:
 Te grote stress bij normaal kraakbeen;
 Abnormaal kraakbeen bij normale belasting.
De degeneratie van het kraakbeen als gevolg van de overbelasting is het gevolg van een
complexe cascade van veranderingen in de kraakbeenstructuur. Er treden defecten op
het collageennetwerk, waardoor er veranderingen zijn in de proteoglycaanaggregatie.
Hiervoor zijn geen passende reparatieprocessen meer aanwezig waardoor het bot
uiteindelijk ‘bloot’ komt te liggen.
De artrose kan in worden gedeeld in twee groepen:
 Primaire (idiopatische) artrose is een multicausale aandoening. Dit ontstaat vaak
door genetische factoren. Er is geen duidelijk aanwijsbare oorzaak te noemen.
 Secundaire artrose is het gevolg van een andere aandoening:
- Aandoeningen in de heupontwikkeling: dysplasie, ECF of de ziekte van
Perthes.
- Posttraumatisch door een intraarticulaire fractuur of instabiliteit.
- Inflammatoir: reuma of een postseptische afwijking.
Epidemiologie
Door radiologische studies is te zeggen dat 80% ouder dan 70 jaar enige vorm van
artrose heeft. Artrose van de cervicale wervelkolom wordt het meest aangetroffen.
Hierna volgen de DIP-gewrichten en de lage wervelkolom. Dan het CMC-1 gewricht en
hieronder het heupgewricht. Artrose van de schouder wordt het minst gezien.
Heup- en knieartrose wordt vaker bij vrouwen gezien. Ook wordt knieartrose vaker
gezien bij mensen met overgewicht.
Kliniek
De typische symptomen van artrose zijn als volgt:
 Pijn;
 Gewrichtsstijfheid;
 Bewegingsbeperking;
 Crepitaties;
 Instabiliteit;
 Hydrops;
 Ontsteking.
Het belangrijkst is echter de startstijfheid. Waarbij het opstarten van activiteiten relatief
pijnlijk is.
Standaard wordt er radiologisch onderzoek gedaan. De mate van artrose die zichtbaar
wordt op een röntgenfoto hangt in een derde deel van de gevallen echter totaal niet
samen met het klinisch beeld. Op de röntgenfoto zijn vier kenmerken zichtbaar:
 Versmalling van de gewrichtsspleet;
 Subchondrale botvorming;
 Cysten;
 Osteofytvorming.
Therapie
Wanneer er voor het conservatieve spoor wordt gekozen zijn pijnstillers vooral van
belang. Ook dient er reductie van de overbelasting plaats te vinden en kan men
hulpmiddelen aanreiken voor reductie hiervan. Dit kunnen een brace, schoenaanpassing
of een stok zijn.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
20
Supplement week 5, 6 en 7 Aandoeningen van het bewegingsapparaat 2014-2015
Operatieve therapie
Wanneer voor een operatie wordt gekozen, wordt eerst een artroscopie verricht. Hierna
zijn er verschillende opties mogelijk:
 Osteotomie, waarbij een deel van het bot wordt verwijderd.
 Artrodese, hierbij wordt het volledige gewricht verwijderd en worden de twee
botdelen aan elkaar bevestigd. Dit geeft een uitstekende pijnvermindering, maar
doordat het gewricht weg is, ontstaat een bewegingsbeperking.
 Plaatsen van een prothese.
Facebook.com/SlimStuderen.UvA.Geneeskunde
21