Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel

Achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel
Februari 2014
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Slachthuisstraat 71
Postbus 965 | 6040 AZ Roermond
T +31 (0)88 042 42 42
E [email protected]
www.rvo.nl
© Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is een dochter van het ministerie van
Economische Zaken. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voert beleid uit voor diverse
ministeries als het gaat om agrarisch, duurzaamheid, innovatie en internationaal. Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland is hét aanspreekpunt voor bedrijven, kennisinstellingen en
overheden. Voor informatie en advies, financiering, netwerken en wet- en regelgeving.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, directie Bouwen is
verantwoordelijk voor de inhoud, het ministerie van Economische Zaken is verantwoordelijk
voor de organisatie.
projomsch2
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
Rapport E.2013.1132.00.R001
Vereenvoudigd energielabel woningbouw
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
Status: versie 1.0, 27 februari 2014
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
Colofon
Rapportnummer:
E.2013.1132.00.R001
Plaats en datum:
Arnhem, 27 februari 2014
Versie:
1.0
Opdrachtgever:
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Team woningbouw
Postbus 965
6040 AZ ROERMOND
Opdrachtnummer:
1235145/232/MHEI/AJA/138
Contactpersoon:
mevrouw ir. S. Dictus
Telefoon:
088 602 2341
Fax:
-
E-mail:
[email protected]
Uitgevoerd door:
DGMR Bouw B.V.
Informatie:
ir. I.M. (Ieke) Kuijpers-van Gaalen
E-mail:
[email protected]
Telefoon:
+31 (0)26 351 21 41
Fax:
+31 (0)26 443 58 36
Auteur(s):
ir. I.M. (Ieke) Kuijpers-van
Gaalen / ing. P. (Paulien)
Staal-Guijt
Eindverantwoordelijke:
ir. I.M. (Ieke) Kuijpers-van
Gaalen
Verwerkt door:
-|-
©DGMR Bouw B.V. Alle rechten voorbehouden. Wilt u (delen van) dit rapport kopiëren of vermenigvuldigen, vraagt u dan
schriftelijk toestemming daarvoor bij DGMR Bouw B.V.
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
3
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
Inhoudsopgave
Pagina
1.
INLEIDING................................................................................................................... 5
2.
INVOER VRAGEN.......................................................................................................... 6
3.
ACHTERGRONDEN BIJ DE UITWERKING VAN DE VRAGEN IN HET VE-LABEL ................... 8
3.1
Vastlegging algemene kenmerken van de woningen (vragen A en B) ....................... 8
3.2
Schaling (vraag C) .............................................................................................. 18
3.3
Beglazing leefruimte en slaapruimte (vraag 1 en 2)............................................... 18
3.4
Isolatiewaarden gevel, dak en vloer (vraag 3, 4 en 5) ........................................... 20
3.5
Opwekkingstoestel voor verwarming (vraag 6) ..................................................... 24
3.6
Opwekkingstoestel voor tapwater (vraag 7) .......................................................... 26
3.7
Ventilatiesysteem (vraag 8) ................................................................................. 28
3.8
Duurzame energieopties – zonneboiler (vraag 9) .................................................. 30
3.9
Duurzame energieopties – PV (vraag 9) ............................................................... 30
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
4
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
1.
Inleiding
In deze rapportage zijn de achtergronden weergegeven die gehanteerd zijn bij het vastleggen van
de methodiek van het Vereenvoudigd Energielabel (VE-label) op basis van NEN 7120 inclusief het
Nader Voorschrift.
De Rekenmethodiek Vereenvoudigd Energielabel beschrijft welke invoer gehanteerd moet worden
om het officiële energielabel van een woning te bepalen. De Rekenmethodiek VE-label moet in
combinatie met NEN 7120 inclusief het Nader Voorschrift gelezen worden, en beschrijft welke
invoerparameters gehanteerd moeten worden om een Energielabel te berekenen.
De opzet van het VE-label is zodanig dat de invoer door een eigenaar gedaan kan worden. Om dit
mogelijk te maken is ten opzichte van de uitgebreide NEN 7120 Nader Voorschrift EI-berekening
een vereenvoudiging doorgevoerd. Deze vereenvoudiging leidt er toe dat het energielabel met een
beperkte hoeveelheid hoofdinvoerparameters (‘de negen vragen’) bepaald kan worden. De overige
invoerparameters
worden
binnen
het
VE-label
automatisch
afgeleid
van
deze
hoofdinvoerparameters. In deze rapportage staat beschreven welke invoerparameters gehanteerd
moeten worden om een VE-label te berekenen.
Binnen het VE-label wordt gewerkt met een set van vaste woningen die op basis van het
woningtype en bouwjaar gedefinieerd wordt. Daarnaast worden negen vragen gesteld waarmee
de energetische kenmerken van de woning vastgelegd worden. Op basis van deze gegevens wordt
binnen het VE-label het energielabel van de woning bepaald.
Deze methodiek is gebaseerd op de volgende onderliggende normen en documenten:
NEN 7120 inclusief de correctiebladen C1 t/m C4
NEN 8088-1 inclusief de correctiebladen C1 en C2
NEN 1068:2012 inclusief het correctieblad C1
Nader Voorschrift d.d. 10 februari 2014
Deze documenten maken onderdeel uit van de Rekenmethodiek Vereenvoudigd Energielabel.
Versiebeheer
Deze rapportage bevat de achtergronden van versie 1.0 van de rekenmethodiek VE-label. In de
komende periode zullen uitgebreide berekeningen uitgevoerd worden met de rekenmethodiek.
Indien daar aanleiding toe is kunnen op onderdelen nog kleine aanpassingen doorgevoerd worden
in de rekenmethodiek. Gebruikers van dit document dienen er rekening mee te houden dat dit
document nog aan wijzigingen onderhevig kan zijn. Aan deze versie van dit document kunnen
geen rechten ontleend worden.
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
5
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
2.
Invoer vragen
Door het ministerie van BZK is de onderstaande vragenlijst vastgesteld die gehanteerd zal worden
als invoer voor het VE-label. De exacte formulering van de vragen wordt nog aangescherpt of
verduidelijk ten behoeve van het gebruik door eigenaren. Onderstaande vragenlijst is gebruikt bij
het vastleggen van de methodiek van het VE-label.
Algemene kenmerken (om woning te identificeren)
nr Parameters
invoer/keuzes
A1 Woningtype
eengezinswoning (EG):
◦ vrijstaand
◦ 2 onder 1 kap woning
◦ rijwoning
meergezinswoningen (MG):
◦ appartement, met 1 of meer woonlagen
A2 Woningsubtype
Subwoningtypen rijwoning:
◦ tussenwoning;
◦ hoekwoning.
Subwoningtypen MG:
◦ hoekwoning onder dak;
◦ tussenwoning onder dak;
◦ hoekwoning op tussenverdieping;
◦ tussenwoning op tussenverdieping;
◦ hoekwoning onderste bouwlaag;
◦ tussenwoning onderste bouwlaag;
◦ tussenwoning onder dak en op
onderste bouwlaag;
◦ hoekwoning onder dak en op
onderste bouwlaag.
B
bouwjaar
bouwjaarklasse:
◦ t/m 1945
◦ 1946 t/m 1964
◦ 1965 t/m 1974
◦ 1975 t/m 1982
◦ 1983 t/m 1987
◦ 1988 t/m 1991
◦ 1992 t/m 1999
◦ 2000 t/m 2005
◦ 2006 t/m heden
C
Gebruiks-/woonoppervlak
m2 woonoppervlakte
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
6
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
Energetische kenmerken
nr parameters
1 beglazing leefruimte
invoer/keuzes
Glastype:
- enkelglas;
- dubbelglas;
- HR glas.
2
beglazing slaapruimte
Glastype:
- enkelglas;
- dubbelglas;
- HR glas.
3
isolatiewaarde gevel
- woningen t/m 1991: naisolatie ja/nee?
- woningen 1992 t/m heden: geen invoer benodigd
4
isolatiewaarde dak
- woningen t/m 1991: naisolatie ja/nee?
- woningen 1992 t/m heden: geen invoer benodigd
5
isolatiewaarde vloer
- woningen t/m 1991: naisolatie ja/nee?
- woningen 1992 t/m heden: geen invoer benodigd
6
opwekkingstoestel verwarming
-
Individuele CV-ketel, installatiejaar voor 1998
Individuele CV-ketel, installatiejaar in of na 1998
Gaskachels
Warmtepomp
Stadsverwarming
Gemeenschappelijke CV-ketel, installatiejaar voor 1998 (bij
appartementen)
Gemeenschappelijke CV-ketel, installatiejaar in of na 1998
(bij appartementen)
7
opwekkingstoestel tapwater
-
8
ventilatiesysteem
Alleen bij woningen die gebouwd zijn vanaf 2000 een vraag
opnemen:
- is er sprake van een gebalanceerd ventilatiesysteem?
9
duurzame energie opties
Aparte warmtapwater voorziening: ja/nee?
Nee
Ja, een geiser
Ja, een elektrische boiler
(alle overige situaties worden achter de schermen afgehandeld)
zonneboiler: ja/nee
PV: aantal m2
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
7
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
3.
Achtergronden bij de uitwerking van de vragen in het VE-label
3.1
Vastlegging algemene kenmerken van de woningen (vragen A en B)
Ten behoeve van het VE-label wordt gewerkt met vaste afmetingen van woningen. Deze vaste
afmetingen zijn afhankelijk van het bouwjaar van de woning. Ten behoeve van het VE-label is het
noodzakelijk om een volledige set
van woningen vast te leggen. Uitgangspunt voor de
geometrische kenmerken van de woningen vormt in principe de publicatie Voorbeeldwoningen
2011 bestaande bouw. Echter de woningen in deze publicatie dekken niet alle situaties die in het
VE-label voorkomen én er zijn enkele inconsistenties geconstateerd die in het kader van het VElabel niet gewenst zijn. Voor het VE-label is dus een set van opgeschoonde en aangevulde
woningen ontwikkeld. In dit hoofdstuk wordt beschreven welke aanpassingen en aanvullingen er
gedaan zijn ten opzichte van de Voorbeeldwoningen 2011 om te komen tot de definitieve set
woningen ten behoeve van het VE-label.
In de publicatie Voorbeeldwoningen 2011 zijn de woningtypen met bijbehorende bouwjaren
opgenomen conform Tabel 1. Deze woningen vormen de onderlegger van de VE-label woningen
tot en met 2005. Voor de periode 2006 t/m heden is er in de Voorbeeldwoningen 2011 publicatie
geen woningtype beschikbaar, hiervoor is ten behoeve van het VE-label een aanpassing gedaan
op basis van de referentiewoningen nieuwbouw en de Voorbeeldwoningen 2011. In paragraaf
3.1.2 wordt hier verder op ingegaan.
Tabel 1: Indeling woningtypen en bouwjaren o.b.v. Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw
Meergezinswoningen (MG)
Eengezinswoningen (EG)
Woningtype
bouwjaren
Woningtype
bouwjaren
Vrijstaand
t/m 1964
Maisonnette
t/m 1964
2 onder 1 kapwoning
1965 t/m 1974
1965 t/m 1974
1975 t/m 1991
1975 t/m 1991
1992 t/m 2005
1992 t/m 2005
t/m 1964
Galerij
1965 t/m 1974
1965 t/m 1974
1975 t/m 1991
1975 t/m 1991
1992 t/m 2005
Rijwoning
t/m 1964
t/m 1945
1992 t/m 2005
Portiek
t/m 1945
1946 t/m 1964
1946 t/m 1964
1965 t/m 1974
1965 t/m 1974
1975 t/m 1991
1975 t/m 1991
1992 t/m 2005
1992 t/m 2005
Flat (overig)
t/m 1964
1965 t/m 1974
1975 t/m 1991
1992 t/m 2005
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
8
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
3.1.1
Bouwjaren
Om een betere aansluiting bij het Nader Voorschrift te hebben (i.v.m. de tabellen met forfaitaire
Rc-waarden) is de bouwjaarklasse 1975-1991 van de voorbeeldwoningen gesplitst in 1975 – 1982,
1983-1987 en 1988-1991. Daarnaast is op basis van de keuze die gemaakt is voor de toedeling
van ventilatiesystemen nog een extra onderverdeling gemaakt van de bouwjaarperiode 1992-2005
(knip bij 1999). Het bijbehorende voordeel is ook dat de klasse 1992-2005 niet zo groot is en er
tussen de twee nieuwe klassen op een aantal vlakken de mogelijkheid is om een nadere
nuancering aan te brengen. Een nuancering die gezien de introductie van de EPC in 1995 wel op
z’n plaats is. De resulterende bouwjaarklassen zijn weergegeven in Tabel 2.
Tabel 2: Resulterende bouwjaarklassen binnen VE-label
Bouwjaarklassen
Bouwjaren
t/m 1945
1930
1946 t/m 1964
1955
1965 t/m 1974
1970
1975 t/m 1982
1979
1983 t/m 1987
1985
1988 t/m 1991
1989
1992 t/m 1999
1995
2000 t/m 2005
2003
2006 t/m heden
2010
Bij iedere bouwjaarklasse behoort ook een bouwjaar dat gebruikt wordt in de methodiek voor het
VE-label (ten behoeve van o.a. de infiltratieberekening). Hierbij is het principe aangehouden dat
het bouwjaar in het midden van de klasse, als bouwjaar wordt gehanteerd. In Tabel 2 zijn de
bouwjaren behorende bij de bouwjaarklassen weergegeven.
3.1.2
Woningtypen
In de VE-methodiek worden verschillende woningtypes onderscheiden, in Tabel 3 zijn de
verschillende woningtypen opgenomen.
Tabel 3: Indeling woningtypen VE-methodiek
Woningtype
Vrijstaand
2 onder 1 kapwoning
Rijwoning (hoek en tussen)
Appartement met 1 woonlaag per woning
Appartement met meerdere woonlagen per woning
De woningtypen uit Tabel 1en de onderverdeling die gehanteerd moet worden binnen het VE-label
(Tabel 2 en Tabel 3) komen niet geheel met elkaar overeen. Derhalve zijn een aantal keuzes
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
9
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
gemaakt die er voor zorgen dat alle binnen het VE-label voorkomende categorieën gedekt worden.
Deze keuzes worden hierna besproken:
Algemeen geldt dat zo veel mogelijk de geometrische kenmerken van de woningklassen van de
Voorbeeldwoningen 2011 gehanteerd worden, maar dat er op basis van de ‘nauwkeurigere’
bouwjaarperiode in het VE-label een nadere nuancering in energetische uitgangspunten
plaatsvindt. Een voorbeeld: een woning uit 1978 heeft dezelfde geometrie als een woning uit
1988, maar er worden andere energetische uitgangspunten gebruikt.
Eengezinswoningen (EG)
Voor de eengezinswoningen geldt dat er een overeenkomst is met de woningtypen. Voor de
bouwjaren van het VE gelden de volgende uitgangspunten zoals weergegeven in Tabel 4.
Tabel 4: Relatie Voorbeeldwoningen 2011 en VE-label woningen eengezinswoningen
Bouwjaren VE
Uitgangspunt Voorbeeldwoningen 2011
t/m 1945
Voorbeeldwoning t/m 1964*
1946 t/m 1964
Voorbeeldwoning t/m 1964
1965 t/m 1974
Voorbeeldwoning 1965 t/m 1974
1975 t/m 1982
Voorbeeldwoning 1975 t/m 1991
1983 t/m 1987
Voorbeeldwoning 1975 t/m 1991
1988 t/m 1991
Voorbeeldwoning 1975 t/m 1991
1992 t/m 1999
Voorbeeldwoning 1992 t/m 2005
2000 t/m 2005
Voorbeeldwoning 1992 t/m 2005
2006 t/m heden
Referentiewoningen nieuwbouw
* voor de rijwoning wordt de voorbeeldwoning t/m 1945 gehanteerd
In de officiële publicatie Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw zijn geen voorbeeldwoningen
opgenomen voor de periode 2006 t/m heden. Zoals in tabel Tabel 4 is aangegeven wordt voor de
categorie 2006 t/m heden voor de eengezinswoningen uitgegaan van de gegevens van de
Referentiewoningen nieuwbouw 2013 (Agentschap NL, september 2013). In deze publicatie is ook
onderscheid gemaakt in de verschillende woningtypen voor eengezinswoningen (twee-onder-een
kap / hoekwoning / rijwoning / vrijstaande woning).
Meergezinswoningen (MG)
Binnen de Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw zijn er vier typen meergezinswoningen te
onderscheiden (zie Tabel 1). In het VE-label zijn in verband met de vraagstelling aan de eigenaar
maar twee typen meergezinswoningen opgenomen, te weten:
appartement met 1 woonlaag per woning en
appartement met meerdere woonlagen per woning.
Als de bewoner aangeeft dat het appartement meer dan 1 bouwlaag per woning heeft , dan wordt
er binnen het VE-label uitgegaan van de Voorbeeldwoning type maisonnette. Voor het
appartement met 1 woonlaag per woning geldt dat korte analyses zijn uitgevoerd om een keuze te
maken tussen de categorieën ‘galerijflat’, ‘portiekflat’ en ‘overige flat’ in de Voorbeeldwoningen
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
10
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
2011. Op basis van Voorbeeldwoningen 2011 (dus WoON Energie 2006) is voor de
meergezinswoningen bepaald wat het percentage voorkomen van het woningtype is (zie Tabel 5).
Tabel 5: Percentage voorkomen typen meergezinswoningen in WoON Energie 2006
WONINGTYPE
BOUWPERIODE
T/M 1945
Maisonnette
1946-1964
1965-1974
1975-1991
1992-2005
1,0%
4,3%
1,8%
8,0%
5,0%
5,2%
5,1%
6,5%
3,2%
5,7%
5,7%
6,2%
10,4%
Galerijflat
3,2%
Portiekflat
11,7%
Overige flat
12,3%
4,5%
Op basis van hoogst percentage voorkomen per bouwperiode is door RVO.NL bepaald welke
meergezinswoning per bouwperiode als uitgangspunt geldt. In tabel Tabel 5 zijn deze groen
gemarkeerd. Voor 1965 zijn er overwegend portiekflats gebouwd en wordt deze categorie
gehanteerd. Het woningtype flat (overig) is op basis van de verhouding Ag/Averlies ingedeeld
worden bij portiek dan wel galerij, zie Tabel 6, Tabel 7 en Tabel 8 (de woning is steeds ingedeeld
bij het woningtype dat de dichtst bij liggende Ag/Averlies heeft).
Tabel 6: periode 1965-1974
gesl gevel
m2
Galerijflat
Portiekflat
Overige flat
voor/achter
glas
zij
voor/achter
zij
perc open/totale gevel
Ag/Averlies
82
21,2
27,5
21,3
1,4
32%
1,8
66
35,9
23,2
17,6
1,4
24%
1,2
77
24,3
26
18,2
1,4
28%
1,7
Tabel 7: periode 1975-1991
gesl gevel
m2
Galerijflat
Portiekflat
Overige flat
voor/achter
glas
zij
voor/achter
zij
perc open/totale gevel
Ag/Averlies
68
23,7
27,5
13,6
1,4
23%
1,7
71
38,3
23,2
18,1
1,4
24%
1,4
82
33,4
26
16,9
1,4
24%
1,5
Tabel 8: periode 1992-2005
gesl gevel
m2
Galerijflat
Portiekflat
Overige flat
voor/achter
glas
zij
voor/achter
zij
perc open/totale gevel
Ag/Averlies
79
24,7
27,5
15,8
1,4
25%
1,8
74
39,3
23,2
14,6
1,4
20%
1,3
82
33,4
26
16,9
1,4
24%
1,6
Op basis van bovengenoemde tabellen is in Tabel 9 aangegeven welke woningtypen met
bijbehorende geometrische kenmerken worden gehanteerd. Voor de bouwperiode 2006 t/m heden
wordt uitgegaan van dezelfde woningtype als 1992-2005 (met een verhoogde verdiepingshoogte
i.v.m. aanpassingen in het Bouwbesluit).
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
11
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
Tabel 9: Relatie Voorbeeldwoningen 2011 en VE-label woningen meergezinswoningen
Bouwjaren VE
Woningtype Voorbeeldwoning 2011 bestaande bouw
t/m 1945
Voorbeeldwoning Portiek t/m 1945 & maisonnette t/m 1964
1946 t/m 1964
Voorbeeldwoning Portiek & maisonnette 1946 t/m 1964
1965 t/m 1974
Voorbeeldwoning Galerij & maisonnette 1965 t/m 1974
1975 t/m 1982
Voorbeeldwoning Portiek & maisonnette 1975 t/m 1991
1983 t/m 1987
Voorbeeldwoning Portiek & maisonnette 1975 t/m 1991
1988 t/m 1991
Voorbeeldwoning Portiek & maisonnette 1975 t/m 1991
1992 t/m 1999
Voorbeeldwoning Galerij & maisonnette 1992 t/m 2005
2000 t/m 2005
Voorbeeldwoning Galerij & maisonnette 1992 t/m 2005
2006 t/m heden
Voorbeeldwoning Galerij & maisonnette 1992 t/m 2005 incl aanpassing gevels
In de officiële publicatie Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw zijn geen voorbeeldwoningen
opgenomen voor de periode 2006 t/m heden. De referentiewoningen nieuwbouw, zoals ook
gebruikt voor de eengezinswoningen zijn onvoldoende gedetailleerd voor de meergezinswoningen
en kennen niet de nuancering die de Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw wel kennen
(onderscheid tussenmidden, hoekdak etc.). Voor de maisonnettewoning en galerijwoning zijn
daarom de plattegronden van 1992-2005 als basis gehanteerd en daarop zijn aanpassingen
gedaan in het kader van de gewijzigde vrije hoogte in het Bouwbesluit 2003. Op 1 januari 2003 is
in het Bouwbesluit een nieuwe vrije hoogte ingegaan van 2.6 meter in plaats van 2.4 meter. Met
dit gegeven is voor de meergezinswoningen in de periode 2006 t/m heden een aanpassing gedaan
van de hoogte van de gevels van 2.4 naar 2.6 meter wat resulteert in een verhoging van 8.3%
oppervlakte van de gevels. Voor de vergroting van de raamoppervlakte wordt deze vergelijkbare
verhogingsfactor aangehouden. Dak- en vloeroppervlakte zijn gelijk gehouden. Voor de
voordeuren van deze woningen wordt conform de referentiewoningen nieuwbouw een oppervlakte
van 2.43 m2 aangehouden.
3.1.3
Oriëntatie
Uitgangspunt is om de woningen zoveel mogelijk uniform qua oriëntatie en locatie van
deuren/ramen
te
kiezen.
De
oriëntaties
zijn
in
de
uitgangsdocumenten
(publicaties
Voorbeeldwoningen 2011 en Referentiewoningen) omschreven conform Tabel 10.
Tabel 10: Oriëntaties conform uitgangsdocumenten
document
Voorbeeldwoningen 2011
bestaande bouw (alle
woningen)
Referentiewoning
nieuwbouw
(vrijstaande woning)
Referentiewoning
nieuwbouw
(2 onder 1 kap)
Referentiewoning
nieuwbouw
(rijwoning)
dak
voor/achtergevel
zijgevel
deur
Oost
Zuid/Noord
gem. oriëntatie Oost/West gem. oriëntatie
(ingevoerd Oost)
Oost/West (ingevoerd
Oost)
West/Oost
Zuid/Noord
Noord/Zuid
Noord/Zuid
Oost/West
Zuid en Oost
Noord/Zuid
Noord/Zuid
Oost/West
Noord
Zuid
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
12
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
Opgemerkt wordt dat in de rapportage Voorbeeldwoningen 2011, onderzoeksverantwoording
(Agentschap NL, januari 2011) is opgenomen dat “beoordeeld is of bij de voorbeeldwoningen een
bepaalde oriëntatie vaker voorkomt dan een ander. Op basis van de WoON 2006 gegevens kan dit
niet worden geconcludeerd. Noord en Zuid komen even vaak voor. Ook Oost en West zijn in
evenwicht. Aangenomen wordt daarom dat alle beglazing oriëntatie Oost/West hebben. Dit is de
meest neutrale keuze.” Deze keuze komt overeen met een eigen analyse van de gegevens van
WoON 2012. Hierin heeft DGMR berekend wat de invloed is van de oriëntatie van al het glas op
O/W ten opzichte van een verdeling van het glas over de verschillende oriëntaties afhankelijk van
de oriëntatie woonkamer. De gewogen gemiddelde EI (ISSO 82-methodiek) verschilt nauwelijks,
die bedraagt 1.87 respectievelijk 1.86. Bij individuele records scheelt het soms een labelstap, bij
152 van de 4790 records (3.2%). Bij 0.3% wordt het label een stap beter en bij overige 2.9%
wordt een stap slechter. De verdeling aan de hand van de oriëntatie van de woonkamer is ook
een vereenvoudiging van de werkelijkheid, waarbij in individuele gevallen een verschil met de
werkelijkheid kan optreden. De beperkte invloed van de verschillende oriëntaties blijkt ook uit een
analyse van de vorige inijkingsstudie (2011). In de vorige inijkingsstudie bleek dat effect O/W
oriëntatie t.o.v. N/Z oriëntatie ongeveer 0.04 effect had op de EI (O/W heeft hogere EI dan N/Z).
Op basis van bovenstaande analyses geldt dat voor de oriëntaties het uitgangspunt van de
voorbeeldwoningen is gekozen. Hierbij geldt een O/W oriëntatie (en niet N/Z oriëntatie) voor de
voor/achtergevel van de woningen.
Tevens wordt opgemerkt
dat de oriëntatie geen
invoerparameter en het daarmee ook geen verbeteroptie is (je kunt de woning niet draaien). Het
vereenvoudigd label waardeert dus de oriëntatie niet, maar de toegepaste maatregelen wel.
Vanwege de uniformiteit geldt dit voor alle woningen, dus ook de referentiewoningen nieuwbouw
(hier wordt dus afgeweken van de oorspronkelijke publicatie). Voor het dak wordt de
voor/achtergevel oriëntatie overgenomen en de deur wordt in de voorgevel (oost) gepositioneerd.
In onderstaande tabel is het uitgangspunt voor alle woningen weergegeven.
3.1.4
woningen
dak
voor/achtergevel
zijgevel
deur
Alle woningen
Oost/West
Oost/West
Noord/Zuid
Oost
Geometrische kenmerken
Ten behoeve van het VE-label zijn de navolgende geometrische kenmerken van de woningen van
belang. De gehanteerde uitgangsdocumenten bevatten niet altijd alle informatie die nodig is voor
het VE-label, daarom zijn aanvullingen gedaan. In deze paragraaf wordt aangegeven welke
aanvullingen benodigd waren.
Gebruiksoppervlakte
Uitgangspunt Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw (VB 2011) en referentiewoningen
nieuwbouw (NB):
VB 2011
Gebruiksoppervlakte per woningtype en bouwjaar.
NB
Gebruiksoppervlakte per woningtype
De oppervlakte is voor zowel de voorbeeldwoningen als de referentiewoningen nieuwbouw
overgenomen uit de uitgangsdocumenten.
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
13
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
Vloer
Uitgangspunt Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw (VB 2011) en referentiewoning
nieuwbouw (NB):
VB 2011
Vloeroppervlakte voor de bgg vloer. Gegevens van de perimeter ontbreken.
NB
Vloeroppervlakte voor de bgg vloer. Gegevens van de perimeter bekend.
De vloeroppervlakte is voor zowel de voorbeeldwoningen als de referentiewoningen nieuwbouw
overgenomen uit de uitgangsdocumenten. Voor de begrenzing van de vloer is in de
Voorbeeldwoningen
2011
bestaande
bouw
uitgegaan
van
grond/kruipruimte.
In
referentiewoningen nieuwbouw wordt uitgegaan van kruipruimte. Voor het VE-label dient een
keuze gemaakt te worden en is uitgegaan van kruipruimte. Voor de perimeter is een aanname
gedaan op basis van de verhouding tussen lengte en breedte van de referentiewoning
nieuwbouw, tussen rijwoning.
Afmetingen tussen rijwoning. a*b = 5.1*8.9 m  b=1.75*a
Vloeroppervlakte tussen rijwoning. = a*b  opp = a*1.75*a = 1.75*a2
Perimeter:
Tussenwoning:
2*a
Hoekwoning (en 2 onder 1 kap):
2*a+b = 3.75*a
Vrijstaand:
2*a+2*b = 5.5*a
Op basis van de vloeroppervlakte van de woningen is de perimeter bepaald met
a=√(opp/1.75).
Voor de uniformiteit binnen het VE-label is voor de woningen 2006 t/m heden ook met
behulp van bovengenoemde formule de perimeter bepaald en wordt dus afgeweken van
de perimeter van referentiewoningen nieuwbouw.
Bovenstaande waarden zijn ook gebruikt voor de tussenwoningen (2*a) en hoekwoningen
in een appartementengebouw (3.75*a).
Hellend dak (eengezinswoningen en deel van de meergezinswoningen)
Uitgangspunt Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw (VB 2011) en referentiewoning
nieuwbouw (NB):
VB 2011
Totaal dakoppervlakte voor woning, geen uitsplitsing per oriëntatie.
NB
Dakoppervlakte per oriëntatie.
Voor alle typen Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw geldt dat de totale dakoppervlakte voor
het hellend dak is verdeeld (50%-verhouding) over de oriëntaties van de voor- en achtergevel
(Oost/West). Voor de referentiewoningen nieuwbouw zijn de oppervlakten overgenomen van het
uitgangsdocument en is alleen voor de uniformiteit de oriëntatie aangepast naar voor- en
achtergevel Oost en West. Hierdoor geen kappen haaks op de voorgevel.
Volgens Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw hebben rijwoning tussen en de rijwoning hoek
in de bouwjaarperiodes 1992 t/m 2000 en 2000 t/m 2005 alleen een dakoppervlak voor een plat
dak. Voor het daktype wordt echter wel aangegeven dat er sprake is van een hellend dak. De
publicatie spreekt zichzelf dus tegen. Om uniformiteit voor dit woningtype te hanteren die in lijn is
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
14
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
met de overige tussen- en hoekwoningen wordt er binnen het VE-label vanuit gegaan dat het
daktype hellend is.
De oppervlakten van de dakkapel van de vrijstaande woningen (referentiewoningen nieuwbouw)
zijn toegevoegd aan de oppervlakten van gevels en plat dak. In het VE-label worden namelijk
geen vragen gesteld over dakkapellen en is daar dus geen verbetering mogelijk. Daarnaast zijn er
bij de Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw ook geen aparte oppervlakten voor dakkapellen
opgenomen.
Plat dak (deel van de meergezinswoningen)
Uitgangspunt Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw (VB 2011) en referentiewoning
nieuwbouw (NB):
VB 2011
Totaal dakoppervlakte voor woning.
NB
Totaal dakoppervlakte voor woning.
De oppervlakte is voor zowel de voorbeeldwoningen als de referentiewoningen nieuwbouw
overgenomen uit de uitgangspuntendocumenten.
Dichte gevel
Uitgangspunt Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw (VB 2011) en referentiewoning
nieuwbouw (NB):
VB 2011
Totaal geveloppervlakte voor/achtergevel woning, geen uitsplitsing per oriëntatie.
Vrijstaande woning: geen oppervlakte zijgevel
2 onder 1 kap woning: geen oppervlakte zijgevel
Rijwoning hoek, maisonnette hoek, galerij hoek en portiek hoek: wel oppervlakte zijgevel totaal, geen
uitsplitsing per oriëntatie
NB
Geveloppervlakte per oriëntatie.
Zoals in paragraaf 3.1.3 is aangegeven hebben alle woningen voor de voor- en achtergevel een
oost en west oriëntatie. Voor de zijgevel is gekozen voor een benadering waarbij van alle
woningen, indien van toepassing, de oppervlakte van de zijgevel wordt uitgesplitst over de
oriëntaties noord en zuid (50% verhouding). Hierdoor ontstaat een gelijke verdeling over de
oriëntaties, aangezien er geen verdere gegevens over bekend zijn. Voor de woningen
(Voorbeeldwoningen 2011) bestaande bouw waarvoor nog geen zijgevel oppervlakte bekend is,
wordt de totale oppervlakte van de voor/achtergevel verdeeld. Hierbij zijn onderstaande keuzes
gemaakt:
Vrijstaande woning: verdeling over de verschillende oriëntaties 25%.
2 onder 1 kapwoning: verdeling oriëntaties (voor, achter, zij) 33%. Voor de zijgevel
vervolgens nog een verdeling van 50% voor N/Z.
Voor de referentiewoningen nieuwbouw geldt voor de 2 onder 1 kapwoning en de rijwoning hoek
dat de oppervlakte van de zijgevel gesplitst wordt over de oriëntatie N/Z (50% verhouding).
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
15
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
Beglazing
Uitgangspunt Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw (VB 2011) en referentiewoning
nieuwbouw (NB):
VB 2011
Glasoppervlakte enkel, dubbel en HR glas worden gesommeerd.
Totaal glasoppervlakte voor/achtergevel woning, geen uitsplitsing per oriëntatie.
Vrijstaande woning: geen glasoppervlakte zijgevel
2 onder 1 kap woning: geen glasoppervlakte zijgevel
Rijwoning hoek, maisonnette hoek, galerij hoek en portiek hoek: wel glasoppervlakte zijgevel totaal,
geen uitsplitsing per oriëntatie
NB
Glasoppervlakte per oriëntatie.
In de VE-methodiek wordt een onderscheid gemaakt tussen de beglazing van de leefruimten en
de beglazing van de slaapruimten. De achterliggende gedachte hierbij is dat in sommige woningen
op de benedenverdieping al wel sprake is van dubbele of HR-beglazing terwijl op de
bovenverdiepingen (slaapruimten) nog enkel glas aanwezig is. Dit onderscheid moet tot
uitdrukking komen in de methodiek. Uit een analyse van de gegevens in WoON 2006 (zie Figuur
1) blijkt dat van de totale glasoppervlakte van merendeel van de woningen 55% behoort tot de
leefruimten. Dit percentage is gehanteerd voor de onderverdeling tussen leefruimten en
slaapruimten van de voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw.
Verdeling glasoppervlak WoON 2006
woonkamer/keuken/toilet/hal t.o.v. totaal glasoppervlak
1.400.000
Aantal woningen
1.200.000
1.000.000
800.000
Reeks1
600.000
400.000
200.000
0
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%110%
Figuur 1: Verdeling glasoppervlak leefruimten t.o.v. totaal glasoppervlak o.b.v. WoON 2006
Net als voor de dichte geveloppervlakten wordt voor de glasoppervlakten een uitsplitsing over de
verschillende oriëntaties gehanteerd. Met daarbij een onderverdeling voor leef- en slaapruimten
ontstaat een volgende verdeling voor de glasoppervlakten voor/achtergevel:
27.5% glasoppervlakte oost leefruimte, 27.5% glasoppervlakte west leefruimte, 22,5%
glasoppervlakte oost slaapruimte en 22.5% glasoppervlakte west slaapruimte.
En voor de zijgevel:
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
16
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
27.5% glasoppervlakte noord leefruimte, 27.5% glasoppervlakte zuid leefruimte, 22,5%
glasoppervlakte noord slaapruimte en 22.5% glasoppervlakte zuid slaapruimte.
Voor de woningen waarvoor nog geen zijgevel glasoppervlakte bekend is, wordt de totale
oppervlakte van de voor/achtergevel verdeeld. Hierbij zijn onderstaande keuzes gemaakt.
Vrijstaande woning: verdeling over de verschillende oriëntaties 25% en een verdeling van
glas over de leef- en slaapruimten.
2 onder 1 kapwoning: verdeling oriëntaties (voor, achter, zij) 33%. Voor de zijgevel
vervolgens nog een verdeling van 50% voor N/Z en een verdeling van glas over de leefen slaapruimten.
Voor de referentiewoningen nieuwbouw geldt dat er vanuit is gegaan dat de glasoppervlakten van
de begane grond behoren tot de leefruimten en de glasoppervlakten van de eerste en tweede
verdieping behoren tot de slaapruimten. Voor de 2 onder 1 kapwoning en de rijwoning hoek wordt
de oppervlakte van de zijgevel gesplitst wordt over de oriëntatie N/Z (50% verhouding).
Deur
Uitgangspunt Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw (VB 2011) en referentiewoning
nieuwbouw (NB):
VB 2011
Deuroppervlakte totaal per woningtype en bouwjaar.
NB
Deuroppervlakte per oriëntatie.
Voor de Voorbeeldwoningen 2011 bestaande bouw geldt dat conform paragraaf 3.1.3 voor de
deur een oost oriëntatie van de voorgevel wordt uitgegaan. Voor de referentiewoningen
nieuwbouw geldt in het geval van één deur, een oriëntatie van de voorgevel. Voor de andere
deuren van deze woningen geldt het volgende:
De dichte deuren worden toegekend aan de voorgevel (oost oriëntatie) (geldt alleen voor
de nieuwbouwwoningen)
Tuindeuren worden beschouwd als ramen (voor de nieuwbouwwoningen)
Bij de twee onder 1 kap wordt de deur naar de garage vervangen door een dichte gevel.
Ten aanzien van de energetische kwaliteit van de voordeur wordt binnen het VE-label niet om een
invoer gevraagd. In de methodiek wordt er vanuit gegaan dat alle deuren niet-geïsoleerde deuren
zijn. Geïsoleerde deuren worden nog niet op grote schaal toegepast. Op basis van WoON 2012
blijkt dat 95% van de woningen een ongeïsoleerde deur heeft, in de nieuwere woningen (vanaf
2006) is dit ook nog steeds 76%.
Afmetingen meergezinswoningen
Ten behoeve van de correctiefactor voor door winddruk geïnduceerde infiltratie in het NV dient
voor de meergezinswoningen de lengte, breedte en hoogte van het gebouw vastgesteld te
worden. In de documenten van Agentschap NL is hierover geen informatie beschikbaar, er moeten
dus aannames gedaan worden.
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
17
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
Voor een eengezinswoning geldt dat fwind gelijk is aan 1.0 (conform de norm). Voor de
meergezinswoningen zijn is fwind afhankelijk van de lengte, breedte en hoogte van het gebouw.
Voor de galerijwoning is een complex van 8 verdiepingen (arbitrair gekozen, niet nader te
onderbouwen omdat hierover geen data beschikbaar is) aangehouden. Voor de portiek en
maisonnettewoningen is uitgegaan van een complex van 4 verdiepingen (eveneens arbitrair
gekozen). Onderstaand zijn de waarden voor de hoogte, breedte en lengte van de
meergezinswoningen weergegeven, de resulterende waarden van fwind zijn ook in de tabel
weergegeven.
Tabel 11: afmetingen t.b.v. infiltratieberekening meergezinswoningen
3.2
portiek, maisonnette
galerij
aantal bouwlagen
4
8
hoogte
12 m
24 m
breedte
36 m
60 m
lengte
10 m
12 m
fwind
1.00
1.39
Schaling (vraag C)
Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat de geometrische uitgangspunten niet aanpasbaar zijn door
een eigenaar. In onderzoek is nog of het mogelijk is om algemene schalingsformules op te nemen
waarmee de woningen automatisch groter en kleiner gemaakt kunnen worden.
Indien schaling niet leidt tot substantieel andere uitkomsten t.a.v. het energielabel, dan zal vraag
C komen te vervallen.
3.3
Beglazing leefruimte en slaapruimte (vraag 1 en 2)
In de methodiek wordt een onderscheid gemaakt tussen de beglazing van de leefruimten en de
beglazing van de slaapruimten. De achterliggende gedachte hierbij is dat in sommige woningen op
de benedenverdieping al wel sprake is van dubbele of HR-beglazing terwijl op de
bovenverdiepingen (slaapruimten) nog enkel glas aanwezig is. Dit onderscheid moet tot
uitdrukking komen in de methodiek.
In de geometrie van de woningen is per woning vastgelegd (zie hoofdstuk 3.1.4) wat het aandeel
glas in de leefruimten en de slaapruimten is. In de vragenlijst heeft men een keuze uit drie
glastypen: enkelglas, dubbelglas en HR glas.
Bij het vaststellen van de VE-methodiek zijn de volgende overwegingen gehanteerd om te bepalen
welke kenmerken horen bij de aanduidingen enkelglas, dubbelglas en HR glas.
Veelvoorkomende kozijntypen conform WoON 2012
92,5 % van het totale glasoppervlak in WoON 2012 heeft houten of kunststof kozijnen. De overige
7,5 % heeft metalen kozijnen al dan niet thermisch onderbroken. Er is geen relevante relatie
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
18
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
tussen kozijntype en glastype. In de VE-methodiek is om deze reden gekozen voor de houten of
kunststof kozijnen.
In het NV zijn verschillende glassoorten te onderscheiden, zie onderstaande figuur.
Voor de categorieën enkel glas en dubbel glas is uitgegaan van de reguliere aanduidingen
daarvoor in het NV (in combinatie met houten/kunststof kozijnen). Voor de aanduiding HR-glas
moest een keuze gemaakt uit de vier soorten HR-glas die het NV onderscheidt. Hierbij is er voor
gekozen om uit te gaan van HR++ glas. Met deze keuze is er sprake van een duidelijk verschil in Uwaarde tussen enkel, dubbel en HR-glas, waardoor een onderscheidend vermogen optreedt. In de
huidige praktijk wordt er vooral HR++ glas toegepast. Ook in renovatiesituaties zal het vaker
voorkomen dat dit glas gebruikt wordt dan HR + of HR glas (die glassoorten zijn inmiddels moeilijk
verkrijgbaar).
Dit resulteert in het gebruik van de volgende U-waarden:
Enkelglas: Uw = 5.1 W/m2K
Dubbelglas: Uw = 2.9 W/m2K
HR glas: Uw = 1.8 W/m2K
Overige gehanteerde uitgangspunten, niet nader onderbouwd, gebaseerd op expert judgement:
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
19
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
Alle beglazing grenst aan buitenlucht
Geen zonwering aanwezig
Geen zonwerende folies op het glas
Al het glas is vertikaal geplaatst
Bij woningen uit de bouwperioden 2000 t/m 2005 en 2006 t/m heden zal de invoeroptie ‘enkel
glas’ niet getoond worden omdat deze niet logisch is voor deze periode. Voor die twee perioden is
er dus alleen keuze tussen dubbelglas en HR glas.
3.4
Isolatiewaarden gevel, dak en vloer (vraag 3, 4 en 5)
Voor woningen die gebouwd zijn na 1991 is er geen reden om aan te nemen dat er binnen deze
woningcategorieën op grote schaal sprake is van naisolatie. Deze woningen hebben in hun
oorspronkelijke staat al een relatief goede isolatie. De vraag over naisolatie komt voor deze
woningen te vervallen.
Voor de woningen die uit de eerdere bouwperioden stammen wordt er wel een onderscheid
gemaakt tussen wel/geen naisolatie. Indien er geen sprake is van naisolatie dan wordt gerekend
met de oorspronkelijke een Rc-waarde die afgeleid is uit de tabellen 8.2 en 8.3 van NEN 7120NV.
Voor de situatie dat er bij die woningen wel sprake is van naisolatie wordt gerekend met een
verbeterde Rc-waarde. In de hierna gepresenteerde tabellen wordt aangegeven op welke wijze de
Rc-waarden bepaald zijn.
3.4.1
Gevels
Uit tabel 8.3 en tabel 8.2 van NEN7120NV zijn de onderstaande R c-waarden voor de in het VElabel gebruikte bouwjaarperioden te onderscheiden:
GEVEL
t/m 1945
1946 t/m 1964
1965 t/m 1974
1975 t/m 1982
1983 t/m 1987
1988 t/m 1991
1992 t/m 1999
2000 t/m 2005
2006 t/m heden
FORFAITAIRE RC-WAARDEN OP BASIS VAN
NV
Tabel 8.3
Tabel 8.2
spouw
geen spouw
wel
wel
geen iso iso
geen iso iso
0,35
0,85
0,19
0,69
0,35
0,85
0,19
0,69
0,43
1,3
1,3
2
2,5
2,5
2,5
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
20
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
De aanduidingen uit de tabellen 8.2 en 8.3 sluiten niet helemaal aan bij de vraagstelling die in het
kader van het VE-label van toepassing is. Daarom is er een vertaling gemaakt van de
aanduidingen uit tabellen 8.2 en 8.3 naar de aanduidingen zoals gehanteerd in het VE-label. Dit
heeft geleid tot de volgende uitgangspunten:
GEVEL
t/m 1945
1946 t/m 1964
1965 t/m 1974
1975 t/m 1982
1983 t/m 1987
1988 t/m 1991
1992 t/m 1999
2000 t/m 2005
2006 t/m heden
oorspronkelijk
nageïsoleerd Toelichting keuze waarde
0,19
0,69 waarden op basis van geen spouw
0,35
0,85 waarden op basis van wel spouw
0,43
1,3 geen waarde voor naisolatie obv NV beschikbaar
1,3
2,3 geen waarde voor naisolatie obv NV beschikbaar
1,3
2,3 geen waarde voor naisolatie obv NV beschikbaar
2
2,5 geen waarde voor naisolatie obv NV beschikbaar
2,5
geen optie
2,5
geen optie
2,5
geen optie
Voor de bouwperioden 1965 t/m 1974, 1975 t/m 1982 en 1983 t/m 1987 zijn in het NV geen
waarden voor de naisolatie optie aanwezig. Hiervoor moest dus een inschatting gemaakt worden.
Hiervoor zijn de volgende overwegingen gehanteerd:
Periode 1965 t/m 1974, oorspronkelijk een spouwmuur met spouw zonder isolatie
(opbouw 105-50-105 en Rc = 0.43 m2K/W). Indien we er vanuit gaan dat de spouw van
deze tijd gemiddeld 50 mm was en deze opgevuld kan worden met isolatie met λ van
0.045 W/mK (waarde volgens tabel D3 NEN 1068:2001) wordt de Rc-waarde van de
nageïsoleerde gevel 1.3 m2K/W.
Periode 1975 t/m 1987, oorspronkelijk een spouwmuur met isolatie in de spouw (opbouw
100-70-100 mm met 40 mm isolatie (λ van 0.042 W/mK ) en een Rc = 1.3 m2K/W). Bij
het na-isoleren van deze woningen wordt uitgegaan van het plaatsen van een
voorzetwand aan de binnenzijde van de woning. Deze voorzetwand kan niet te grote
afmetingen hebben in verband met de negge van de ramen. Indien uitgegaan wordt van
een houten stijl- en regelwerk met 45 mm isolatie (λ van 0.037 W/mK) en een
gipsbeplating, kan een Rc-waarde van 2.3 m2K/W behaald worden.
Periode 1988 t/m 1991, oorspronkelijk een spouwmuur met isolatie in de spouw (opbouw
100-100-100 mm met 70 mm isolatie (λ van 0.042 W/mK) en een Rc = 2.0 m2K/W). Bij
het na-isoleren van deze woningen wordt uitgegaan van het plaatsen van een
voorzetwand aan de binnenzijde van de woning. Indien uitgegaan wordt van een houten
stijl- en regelwerk met 45 mm isolatie (λ van 0.037 W/mK) en een gipsbeplating, kan een
Rc-waarde van 3.0 m2K/W behaald worden. Echter is deze waarde hoger dan de Rcwaarde van de gevel oorspronkelijk in de periode 1992 t/m heden, daarom een maximale
Rc-waarde van 2.5 hanteren.
Voor de woningen vanaf 1992 is naisolatie geen invoeroptie, hiervoor is dan ook geen
waarde opgenomen.
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
21
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
3.4.2
Daken
Voor daken is naar analogie van de aanpak voor gevels eenzelfde vertaling gemaakt.
DAK
t/m 1945
1946 t/m 1964
1965 t/m 1974
1975 t/m 1982
1983 t/m 1987
1988 t/m 1991
1992 t/m 1999
2000 t/m 2005
2006 t/m heden
FORFAITAIRE RC-WAARDEN OP BASIS VAN
NV
Tabel 8.3
Tabel 8.2
spouw
geen spouw
wel
wel
geen iso iso
geen iso iso
0,35
0,85
0,22
0,72
0,35
0,85
0,22
0,72
0,86
1,3
1,3
2
2,5
2,5
2,5
Op basis van bovenstaande gegevens zijn de volgende rekenwaarden ten behoeve van het VElabel opgesteld:
DAK
t/m 1945
1946 t/m 1964
1965 t/m 1974
1975 t/m 1982
1983 t/m 1987
1988 t/m 1991
1992 t/m 1999
2000 t/m 2005
2006 t/m heden
oorspronkelijk
nageisoleerd Toelichting keuze waarde
0,22
0,72 waarden op basis van geen spouw
0,35
0,85 waarden op basis van wel spouw
0,86
2,3 geen waarde voor naisolatie obv NV beschikbaar
1,3
2,5 geen waarde voor naisolatie obv NV beschikbaar
1,3
2,5 geen waarde voor naisolatie obv NV beschikbaar
2
2,5 geen waarde voor naisolatie obv NV beschikbaar
2,5
geen optie
2,5
geen optie
2,5
geen optie
Voor de bouwperioden 1965 t/m 1974, 1975 t/m 1982 en 1983 t/m 1987 zijn in het NV geen
waarden voor de naisolatie optie aanwezig. Hiervoor moest dus een inschatting gemaakt worden.
Hiervoor zijn de volgende overwegingen gehanteerd:
Periode
1965
t/m
1974,
oorspronkelijk
een
dak
bestaande
uit
panlatten,
2
vlasschevencementplaat, luchtspouw, gordingen en zachtboard (Rc = 0.86 m K/W). Naisolatie voorzien door tussen de gordingen isolatie aan te brengen. Met een isolatiedikte
van 60 mm (λ van 0.034 W/mK) wordt een Rc-waarde van 2.3 m2K/W behaald.
Periode 1975 t/m 1987, een dak opgebouwd uit panlatten, PS-platen, luchtspouw,
gordingen en zachtboard (Rc = 1.3 m2K/W). Na-isolatie voorzien door tussen de gordingen
isolatie aan te brengen. Met een isolatiedikte van 60 mm (λ van 0.034 W/mK) wordt een
Rc-waarde van 2.9 m2K/W behaald. Doordat deze waarde hoger is dan de Rc-waarde
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
22
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
behorende bij de bouwperiode 1992 t/m heden wordt Rc-waarde van 2.5 als maximum
gehanteerd voor na-isolatie.
Periode 1988 t/m 1991, aangezien na-isolatie van de daken uit de voorgaande
bouwperiode al een hogere
Rc-waarde
opleverde dan de oorspronkelijke van 1992 t/m
heden is ook voor deze bouwperiode voor de na-isolatie een Rc-waarde van 2.5
gehanteerd.
Voor de woningen vanaf 1992 is naisolatie geen invoeroptie, hiervoor is dan ook geen
waarde opgenomen.
3.4.3
Vloeren
Voor vloeren is naar analogie van de aanpak voor gevels eenzelfde vertaling gemaakt.
VLOER
t/m 1945
1946 t/m 1964
1965 t/m 1974
1975 t/m 1982
1983 t/m 1987
1988 t/m 1991
1992 t/m 1999
2000 t/m 2005
2006 t/m heden
FORFAITAIRE RC-WAARDEN OP BASIS VAN
NV
Tabel 8.3
Tabel 8.2
spouw
geen spouw
wel
wel
geen iso iso
geen iso iso
0,33
0,83
0,15
0,65
0,33
0,83
0,15
0,65
0,17
0,52
1,3
1,3
2,5
2,5
2,5
Op basis van bovenstaande gegevens zijn de volgende rekenwaarden ten behoeve van het VElabel opgesteld:
VLOER
t/m 1945
1946 t/m 1964
1965 t/m 1974
1975 t/m 1982
1983 t/m 1987
1988 t/m 1991
1992 t/m 1999
2000 t/m 2005
2006 t/m heden
oorspronkelijk
nageisoleerd Toelichting keuze waarde
0,15
0,65 waarden op basis van geen spouw
0,33
0,83 waarden op basis van wel spouw
0,17
1,3 geen waarde voor naisolatie obv NV beschikbaar
0,52
1,3 geen waarde voor naisolatie obv NV beschikbaar
1,3
2,5 geen waarde voor naisolatie obv NV beschikbaar
1,3
2,5 geen waarde voor naisolatie obv NV beschikbaar
2,5
geen optie
2,5
geen optie
2,5
geen optie
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
23
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
Voor de bouwperioden 1965 t/m 1974, 1975 t/m 1982 en 1983 t/m 1987 zijn in het NV geen
waarden voor de naisolatie optie aanwezig. Hiervoor moest dus een inschatting gemaakt worden.
Hiervoor zijn de volgende overwegingen gehanteerd:
Periode 1965 t/m 1974, aangenomen wordt dat dit een betonvloer op zand is. Deze vloer
kan niet nageïsoleerd worden in de kruipruimte. Doordat onzeker is hoe deze vloer is
opgebouwd en om bewoners met kruipruimten de mogelijkheden te bieden de vloer na te
kunnen isoleren wordt hiervoor een Rcwaarde aangehouden van 1.3 m2K/W.
Periode 1975 t/m 1982, aangenomen wordt dat dit een ongeïsoleerde broodjesvloer is.
Ook voor deze vloer geldt dat een waarde van R cwaarde aangehouden wordt van
1.3 m2K/W voor na-isolatie.
Periode 1983 t/m 1991, er wordt uitgegaan van PS-vloer met een Rcwaarde van
1.3 m2K/W. Deze vloer is aan de onderzijde al voorzien van isolatie. Na-isolatie in deze bij
een PS-vloer niet zeer voor de hand liggen, maar om bewoners toch de mogelijkheid te
bieden om voor na-isolatie te kiezen, wordt uitgegaan van een R cwaarde van 2.5 m2K/W
voor na-isolatie.
Voor de woningen vanaf 1992 is naisolatie geen invoeroptie, hiervoor is dan ook geen
waarde opgenomen.
3.5
Opwekkingstoestel voor verwarming (vraag 6)
3.5.1
CV-ketels
De methodiek maakt een onderscheid tussen ketels die voor en na 1998 geïnstalleerd zijn. De
gedachte hierachter is dat oudere ketels nog een VR-ketel zijn, en nieuwere ketels veelal een
HR107 ketel.
Het jaar 1998 is door BZK vastgesteld op basis van de volgende redenatie:
In 2013 is een ketel uit 1998 inmiddels 15 jaar oud en in principe aan vervanging toe (levensduur
ketel is 15 jaar). De ketel zal dan veelal vervangen worden door een HR 107 ketel (zie
penetratiegraad HR 107 ketels in 2012 (77%), bron ‘Cijfers over bouwen en wonen’ (blz 138)).
Volgens informatie van VFK komen VR-ketels eigenlijk alleen nog voor in gestapelde woningen
met een CLV-systeem (Combinatie Luchttoevoer Verbrandingsgasafvoer).
Daarnaast is als gevolg van de invoering van de EPC in 1995 de opkomst van de HR107 ketel in de
begin jaren van de EPC snel gegaan. Een HR107 ketel was in die beginperiode namelijk één van
de goedkoopste manieren om te voldoen aan de EPC-eis van 1.4. Maar niet alleen in de nieuwe
woningen werden toen al snel HR107 ketels toegepast, ook bij de vervanging van een ketel is de
toepassing van een HR107 ketel aannemelijk.
Anno 2012 zijn er in de overige categorieën (CR/VR/HR100, zie figuur volgende pagina ‘Cijfers
over bouwen en wonen’) ketels nog voornamelijk VR ketels in woningen aanwezig. Op basis
hiervan is het besluit genomen om voor de periode van voor 1998 dan uit te gaan van een VRketel achter de schermen. De eigenaar wordt overigens niet gevraagd om in te vullen of er sprake
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
24
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
is van een VR-ketel of een HR-ketel. Dit wordt op basis van het installatiejaar achter de schermen
bepaald.
Ook voor collectieve ketels is het omslagpunt (arbitrair) vastgesteld op het jaar 1998. Bij
gemeenschappelijke ketels zou het omslagpunt mogelijk in een later jaartal kunnen liggen (daar is
opkomst van HR107 ketels later op gang gekomen), maar daarover is onvoldoende informatie
beschikbaar. Daarom is het jaartal gelijk getrokken met het jaartal voor individuele ketels.
3.5.2
Warmtepompen
Er zijn verschillende typen warmtepompen op de markt (hybride, buitenlucht, bodem). Tot op
heden is, volgens opgave van RVO.NL, de warmtepomp met gesloten bodemlussen de meest
toegepaste warmtepomp in de woningbouw. In de methodiek wordt daarom uitgegaan van een
elektrische
warmtepomp
met
als
bron
bodem.
Deze
warmtepomp
is
uitgevoerd
als
combiwarmtepomp (t.b.v. tapwater). Daarnaast wordt er vanuit gegaan dat het systeem via
bodemkoeling ook koude aan woning levert (noodzakelijk om de bodem in evenwicht te houden).
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
25
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
Er is geen rekening gehouden met de plaatsing van aanvullende zonnecollectoren ten behoeve
van een eventuele regeneratie van de bodem.
3.5.3
Stadsverwarming
Bij stadsverwarming wordt binnen het vereenvoudigd energielabel gerekend met de forfaitaire
waarden. Inzet van gelijkwaardigheidsverklaringen (EMG) is in de VE-methodiek niet toegestaan.
3.6
Opwekkingstoestel voor tapwater (vraag 7)
3.6.1
Afhankelijkheden
Indien aangegeven wordt dat het verwarmingstoestel ook gebruikt wordt voor het maken van
tapwater dan wordt achter de schermen uitgegaan van de volgende logische combinaties:
Verwarmingstoestel
Bijbehorende tapwatertoestel
Individuele CV ketel voor 1998 (VR ketel)
VR combiketel (combitoestel CW)
Individuele CV ketel in of na 1998
HR107 combiketel (combitoestel HRWW)
(HR 107
ketel)
Gaskachel
Geiser
Warmtepomp (bron bodem)
Warmtepomp
andere
bron
dan
ventilatieretourlucht (=combiwarmtepomp)
Stadsverwarming
Stadsverwarming
Collectieve CV ketel voor 1998 (VR ketel)
Circulatieleiding
met
indirect
gestookte
indirect
gestookte
boilervaten VR ketel
Collectieve CV ketel in of na 1998 (HR 107
Circulatieleiding
met
ketel)
boilervaten HR107 ketel
Geeft men aan dat het verwarmingstoestel niet gebruikt wordt voor tapwaterverwarming, dan
moet men keuze maken uit geiser of elektrische boiler.
3.6.2
CW-klassen
De CW-klassen voor het hoofdtype tapwatertoestel zijn afgeleid uit de grootte van de woning:
als Ag < 60 m2: CW2
60 - 100 m2: CW 3
Als Ag > 100 m2: CW4,5,6
3.6.3
Leidinglengten
Wanneer er sprake is van de toepassing van een geiser of een elektrische boiler, dan is het
uitgangspunt dat deze toestellen enigszins centraal in de woning opgesteld zijn waardoor de
leidinglengten tussen 2 -
6 meter zijn. Voor alle overige toestellen wordt gerekend met
leidinglengten > 6 meter.
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
26
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
3.6.4
Douche WTW
Aangezien douche WTW een relatief jonge techniek is, die niet of zeer moeilijk naderhand door
een bewoner gecontroleerd kan worden, is er vanuit gegaan dat er geen douche WTW systemen
in de woningen aanwezig zijn.
3.6.5
Collectieve tapwaterinstallaties
Indien er sprake is van een collectie verwarmingssysteem dan kan dit systeem in principe ook
warm tapwater leveren aan de woningen. We gaan er hierbij vanuit dat er sprake is van indirect
gestookte voorraadvaten die gemiddeld geïsoleerd zijn. Bij dit systeem moet ook het vermogen
van de circulatiepomp die in de circulatieleiding aanwezig is opgegeven worden. Om een reële
waarde voor dit vermogen in te schatten is contact gezocht met een aantal experts.
Allereerst heeft overleg plaatsgevonden met Hans van Wolferen (schrijver van het specifieke deel
van de norm dat betrekking heeft op de circulatiepomp). Uit dit gesprek is naar voren gekomen
dat indien een EI-berekening gemaakt wordt voor een enkele woning, uiteraard niet het totale
opgestelde pompvermogen (voor het gehele gebouw) in rekening gebracht moet worden. In de
berekening moet het pompvermogen per woning in rekening gebracht worden. Het gevolg hiervan
is dat het Nader Voorschrift hierop is aangepast en de minimum waarde van 25 W, die nu in de
NEN 7120 genoemd wordt, is ook aangepast omdat deze minimum waarde geldt voor het gebouw
als geheel (aanpassing naar 1 W per woning). Deze aanpassing aan het Nader Voorschrift is
inmiddels doorgevoerd (februari 2014).
Het is vervolgens van belang een reële waarde voor het pompvermogen van de circulatiepomp in
te schatten. Uit de toelichting van Hans van Wolferen is gebleken dat het op te geven
pompvermogen alleen een shuntpomp betreft. Deze pomp moet er voor zorgen dat het water in
het circulatienet blijft rondstromen en moet voorkomen dat de watertemperatuur teveel afkoelt
(i.v.m. legionella). Expliciet is duidelijk gemaakt dat de hydrofoor buiten beschouwing gelaten
moet worden omdat deze geen onderdeel uitmaakt van de EI- en EPC-berekening. De inschatting
van Hans van Wolferen is dat, omgerekend naar een woning, het vermogen 5 a 10 W bedraagt.
Op basis van deze informatie is er contact gezocht met een aantal installatieadviseurs en een
leverancier van pompen. Allen geven zij aan dat het vreemd is om de hydrofoor los te zien van de
circulatiepomp in het tapwatersysteem, dit is namelijk dezelfde pomp. Ook geven allen aan dat
het vermogen van de pomp zeer afhankelijk is van de specifieke situatie ter plekke (grootte en
hoogte van het gebouw, kwaliteit van het leidingnet (veel of weinig weerstand)).
Toch is er getracht een inschatting te maken van een gemiddeld vermogen per woning. De
volgende data is verkregen:
informatie uit een bestek van een ziekenhuis (Deerns): debiet 25 m3/h, opvoerhoogte 6m,
geleverde vermogen 70W (elektrisch vermogen (rendement 70%) = 100W). Inschatting is
dat voor een appartementencomplex 1 à 2 m3/h voldoende is. Als dit lineair terug te
rekenen is, dan zou dat betekenen dat voor een appartementencomplex ongeveer 8W
benodigd zou zijn. Dit lijkt wel erg weinig te zijn.
Selectie van een pomp uit de Magna3-serie van Grundfoss. Volgens de verkoopadviseur
van Grundfoss worden de Magna3 als circulatiepompen in woongebouwen toegepast.
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
27
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
o
Galerijflat met 36 woningen (nieuwbouw ref woning)
o
Lengte flat = 57.6 m / 5 verdiepingen
o
Inschatting lengte toevoerleiding: 5*57.6m = 288 m  300 m
o
Inschatting lengte retourleiding: 5*57.6m = 288 m  300 m
o
Opvoerhoogte op basis van formule (19.57) uit NEN 7120:

Δppump = 300*200+300*400 = 180000 Pa = 18 mwk  is waarschijnlijk
zeer veilige waarde
o
Diameter circulatieleidingen 3 cm (schatting)
o
Inhoud circulatieleidingen: 600 * pi * 0,0152 = 0.42 m3
o
Stel inhoud van de circulatieleiding 4 keer per uur verversen  2 m3/h
o
Selectie pomp op basis van 2 m3/h en 10 mwk  Magna 25-100 of Magna 32-100
 geleverd vermogen van 10 – 190 W
o
Stel rendement pomp is 75%  opgenomen vermogen tussen 13 – 250 W
o
Per woning is dit: 0 – 7 W
Conclusie: als invoerwaarde voor het vermogen van de circulatiepomp wordt 5 W aangehouden
per woning.
3.6.6
Warmtepompen
Voor warmtepompen wordt er vanuit gegaan dat er sprake is van combi-warmtepompen die zowel
warmte leveren ten behoeve van ruimteverwarming als tapwaterverwarming.
3.7
Ventilatiesysteem (vraag 8)
Voor de ventilatiesystemen worden zo min mogelijk vragen gesteld omdat dit voor eigenaren naar
verwachting lastige vragen zijn om te beantwoorden. Op basis van een analyse van gegevens uit
WoON 2012
(zie verderop in deze paragraaf) is een keuze gemaakt voor een aantal vaste
uitgangspunten die afhankelijk zijn van het bouwjaar van de woning.
De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
woningen die tot en met 1982 gebouwd zijn hebben altijd een natuurlijk ventilatiesysteem
woningen die gebouwd zijn in de periode 1983 t/m 1999 hebben altijd mechanische
afzuiging (met een wisselstroom ventilator)
woningen die gebouwd zijn in de periode 2000 t/m heden hebben of mechanische
afzuiging of gebalanceerde ventilatie met warmteterugwinning. De eigenaren moeten hier
zelf een keuze maken. Daarnaast worden de volgende uitgangspunten gehanteerd ten
aanzien van het type ventilator:
o
Periode 2000 t/m 2005: wisselstroomventilatoren
o
Periode 2006 t/m heden: gelijkstroomventilatoren
Analyse voorkomen ventilatiesystemen op basis van WoON 2012
In de onderstaande figuur is weergegeven hoe de verdeling is van het aantal woningen per
ventilatiesysteem over de verschillende bouwjaren. Hieruit blijkt dat natuurlijke ventilatie vanaf
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
28
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
1995 aanzienlijk begint terug te lopen. Verder zijn er geen relevante relaties te leggen tussen
bouwjaar en ventilatiesysteem.
Op basis van de grafieken uit WoON 2012 kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Tot begin jaren 80 is er voornamelijk sprake van natuurlijke ventilatiesystemen. Hiervoor
hoeft de eigenaar geen vraag gesteld te worden. Om aansluiting te houden bij de
bouwjaarperioden die in de VE-label onderscheiden worden is de grens gelegd bij 1983
omdat dat een bouwjaarklasse is.
Tussen 1983 en 2000 is er voornamelijk sprake van mechanische afzuiging. Hier geen
aanvullende vragen over stellen bij de eigenaren.
Vanaf 2000 is de opkomst van de balansventilatiesystemen te zien, maar ook
mechanische afzuiging is dan nog steeds in een groot aantal woningen aanwezig. Dus
voor woningen vanaf 2000 de vraag stellen of er sprake is van een gebalanceerd
ventilatiesysteem. Als dat niet het geval is, dan wordt er gerekend met mechanische
afzuiging.
Ingezoomd op periode 1990-2010:
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
29
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
Voor de woningen die tot 2005 gebouwd zijn gaan we uit van de toepassing van wisselstroom
ventilatoren, voor de woningen van na 2006 wordt voor zowel de balansventilatie als de
mechanische ventilatie uitgegaan van gelijkstroom ventilatoren.
Uit de gegevens van WoON blijkt dat vraaggestuurde of CO 2-gestuurde systemen nog niet veel
toegepast worden. Dit onderscheid wordt daarom niet meegenomen in de methodiek, voor
bewoners zal het in de praktijk ook lastig zijn om dergelijke systemen te herkennen.
3.8
Duurzame energieopties – zonneboiler (vraag 9)
De standaard waarden voor een collectoroppervlak van een enkelvoudige collector verschillen per
leverancier en variëren tussen de 2.27 en 2.37 m 2 (meerdere leveranciers). Er is één leverancier
die collectoren van 1.99 m 2 heeft. Als rekenwaarde binnen het VE-label is 2.3 m2 aangehouden.
Ook de inhoud van de collectorvaten verschilt per leverancier en varieert tussen 90 dm 3 en 120
dm3. Als rekenwaarde binnen het VE-label is 110 dm3 aangehouden.
Overige uitgangspunten:
De woningen hebben allemaal een O/W oriëntatie. De daken zijn dus ook O/W
georiënteerd (of plat). Uitgangspunt is dat alle zonnecollectoren op west georiënteerd zijn.
De zonnecollectoren worden onder een hoek van 45° geplaatst
De zonnecollectoren zijn voorzien van een zonnekeur.
3.9
Duurzame energieopties – PV (vraag 9)
De eigenaar kan zelf aangeven hoeveel m2 PV er geïnstalleerd is. Bij een woongebouw moet het
totale aantal m2 gedeeld worden door het aantal woningen, zodat een waarde per woning
verkregen wordt.
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
30
E.2013.1132.00.R001
Achtergronddocument rekenmethodiek vereenvoudigd energielabel
Overige uitgangspunten:
De woningen hebben allemaal een O/W oriëntatie. De daken zijn dus ook O/W
georiënteerd (of plat). Uitgangspunt is dat alle de PV op west georiënteerd is.
De PV wordt onder een hoek van 45° geplaatst
Type PV: Kristallijn
t:\agnl\data - r-schijf op fil07\concernstaf\cs advies duurzaam en internationaal\klimaat en gebouwde omgeving\epbd,
normering, res\epbd\energielabel\referentiewoningen\teksstdocumenten\pdf\3. achtergronddocument rekenmethodiek
vereenvoudigd energielabel.docx 27-02-2014
31