ontsnipperings-maatregelen-voor-de-fauna

lilaam:
Rijksweg:
Nummer
s
Reestdal/ Zuidwolde
N48
48/L
105.4 1L5.0
8L.189, 81.111 t/n 81.1L6, 88.130,
85.320 t/n 8s.322
Status van de doorsnijding.
TraJect:
Beheerskaart,en:
km
Natuurbeleidsplan.
Doorsnijding van een kerngebied in de EHS.
Provinciaal Natuurbeleidsplan Drenthe.
Doorsnijding van de PEHS bestaande uit:
- Multifunctioneel agrarisch gebied, bossen met meervoud.ige
functie en ontwikkeling van bos met accent natuur
(Zuidwolde).
Ecologische
verbindingszone Reest, - Zuidwolde Hollandsche Veld.
- Natuurgebieden (bossen en graslanden met prirnaire
natuurfunctie), multifunctioneel agrarisch gebied en een
gebied voor de ontwikkeling van natuurwaarden (Reestdal).
Streekplan Drenthe.
Vochtige graslanden, besloten gebieden, rustgebieden en een
belangrijke verbindingszone voor landzoogdieren en de otter.
Landinr icht ing/Re lat ienota .
In het Reestdal en rond Zuidwolde liggen verschillende eerste
fase Relat,ienota-gebieden. Mogelijk ook aanwijzing van
gebieden in het, kader van de tweede fase van de Relatienota.
Verzoek om landinricht,ing ingediend.
Aangrenzende eigendommen van natuurbeherende instanties.
SDL: Steenberger Oosterveld (K1ein Zwitserland) (40 ha).
De Slagen (99 ha).
Eschbosjes Zuidwolde (26 ha).
Reestdal (472 ha).
SBB: Reestdal (37 ha)
overiq.
In 1991 is in opdracht van de directie Drenthe van
Rijkswaterstaat onderzoek verricht naar de dassen aan de
Drentse kant van het Reestdal (Oord & Molenaar 1991). Hierbij
Tiln o.a. knelpunten gelokaliseerd bij de N48. ïn hetzelfde
jaar
zijn deze knelpunt,en nader beoordeeld en is een ontwerp
voor de aan te leggen dassenvoorzieningen gemaakt
(oord L99L-2,.
In 1992 is voor de N48 een projektvoorstel ingediend
(oord Le92-4).
ttOntwikkelingsvisie stroorndal van de Reestrr van De Stichting
Het Drentse Landschap i.s.m. NBLF.
L2L
Kne
Lpuntbes chr i j ving .
Aard van de doorsnijding.
Het betreffende gebied is vanuit de Boswachterij Staphorst.
bevolkt door dassen. De burchten bevinden zich voornamelijk
ten westen van de rijksweg. Aan de oostzijde van de rijksweg
ligt een potentieel geschikt dassenbiotoop, dat mornenteel
slechts door één famitie wordt bewoond. Ook licht hier een
verlat,en burcht en worden bepaalde delen van het gebied soms
dor dassen bezocht,. Delen van het Reestdal aan de oostzijde
van de rijksweg 48 zijn in bezit van de Stichting Het Drentsce
Landschap en de Stichting Het OveriJsselsche Landschap. Het is
de bedoeling om hier meer gronden te verwerven en het, vroegere
kleinschalige landschap te herstellen. Verwacht mag worden dat
dit gebied, na het aanleggen van voldoende begroeiing op de
hogere delen, door dassen bevolkt zal worden.
Via het gebied ten oosten van de rijksweg ligt, ook een
rnogelijke migratieroute tussen de burchten in het Reestdal en
het gebied ten zuiden van Zuidwolde en het dal van de
Overijsselsche Vecht.
Het doorsneden gebied kent hoge natuurwaarden en is naast
dassen ook van belang voor andere diersoorten. De gebieden
langs de Reest en de Overijsselse Vecht vormen tezarnen een
(nogelijke) verbinding tussen het potentiële otterbiotoop in
noordwest Overijddel en de otters in Niedersachsen in
Duitsland (Herwaarden
1987)
.
Voorkomende biotopen.
Heide- en hoogveenbebossing.
Gebieden met veel houtwallên en bosjes.
Vochtige heide- en hoogveengebieden.
Belangrijke beekloop.
Vochtige open graslandgebieden.
Ecologische verbindingen via sloten, vaarten en wijken.
Ecologische verbinding via houtwallen en bosjes.
Slachtoffergeqevens.
Dienstkring Assenz 44 stuks, waarvan 4 reeën, 4 uilen en
verder vnl. hazen/konijnen en fazanten.
VOR: 24 verkeersongevallen met grootwild.
Verder zíjn er drie dassen doodgereden ter hoogte van de
kruising met de Linderweg (kn 108.8).
Geleidende strukturen.
Reest, Vogelzangsche Wijk en Zuidwolderwaterlossing.
Bossages ten zuiden van de kruising rnet de Linderhreg.
Houtwallen bij kn 109.7 en een recent aangelegde 900 rn lange
houtsingel bij krn 109.4.
Aandachtsoorten.
Das, otter, steenmarter, hermelijn, wezel en egel. Bij de
Reest tevens amfibieën en de ringslang.
Meeliftende soorten! rosse woelmuis, waterspitsrnuis en
L22
loopkevers.
lÍeggegevens.
I.leqtype/aantal rii stroken
:
2-baans autoweg.
Breedte van de verharding: 7
Breedte van de bermen: 5
m.
tot 7 m.
Hoogteligging wegdek: wisselend doch alt,ijd boven maaiveld.
Aanwezige kunstwerken:
Brugduikers van de Zuidwolderwaterlossing, de Vogelzangsche
Wijk en de Reest.
Diverse kleine duikers.
Parall-elwegen/op- en
afritten:
Van de Reest tot kn 112.5 een verharde parallelweg aan de
oostzijde. Langs het overige deel van de rijksweg een zandweg
aan de oostzijde.
Verkeersintensit,eit: ca. 10.000 voertuigen per etmaal.
Reeds aangebracht,e faunavoorzieninqen:
Reewildraster van km LLz.6 tot 113.4.
Wildspiegels langs de buitenbermen van km 110.2 tot l-L4.8.
Aan
te passen kunstwerken:
Duikers bij km 108.23, LO9.67 en LL3.79. Deze duikers liggen
op geschikte lokaties en staan grote delen van het jaar droog.
Overig:
Ten behoeve van de kruising met de Linderweg
ongelijkvloerse kruising gepland.
is
een
Gewenste maatregelen.
1.
2.
Aanpassen van 3
duikers als kleinwildtunnel.
Persing van 5 dassen/kleinwildtunnels.
Civieltechnische maatregelen.
Persen van stalen buizen (diam. Or40 m) ter hoogte van krn
107.38, 109.36, LLz.98,113.31 en 114.30.
Drie kleinwildtunnels in de vorm van betonnen mof-spie buizen
aanleggen onder het toekornstige talud van het vj-aduct over de
rijksweg t.b.v. de Linderweg. Eén ten westen en twee ten
oost,en van de rijksweg.
Aanpassen van de
duikers bij km 108.23, LO9.67 en
LL3.79
Voor de aanpassing van de duikers, de plaatsing van
kleinwildraster en de inrichting wordt verwezen naar het
ingediende projectvoorstel (Oord L992-4) .
L23
ïnricht ingsmaatreqe len .
Zie projectvoorstel (Oord L992-4) .
Beheersmaatreglelen.
Ter hoogte van Klein Zwitserland in de oostberm heischrale
ornstandigheden ontwikkelen als verbinding tussen meerdere aan
de rijksweg getegen heideterreintjes.
Overig een extensief maairegieme (bv 1x per 2 jaar maaien).
Maatregelen buiten het beheerscrebied van RWS.
Aan1eg van een plasberm of een banquet-profiel langs de
noordoever van de Vogelzangsche Wijk, zo mogelijk gecombineerd
met een ruigtestrook of struweel.
Relaties met andere plannen/nogelijke sameDwerlcingsverbanden.
Waterschap Riegmeer i.v.m. aanpassing oevers Vogelzangsche
r{i jk.
Aanleg viaduct over de N48 t.b.v. de Linderlreg.
Gl,obale kostenbegroting.
Kleinwildtunnels:
Persing bij kn 107.38 (22 m)
11. 000, 6. 0oo, 1.000, 10.500, 10.500, 11.000,
kleinwildraster
Persing bij kn 109.36 (22 m)
200 m kleinwildrast,er
2 dammen met duiker
200 m
6. 000,
Persing bij krn 112.98 (21 m)
Persing bij km 113.31 (21 m)
Kleinwildraster aanbrengen aan
bestaand reewildraster (860 rn)
4 dassenpoortjes
17
.2AO,-
3.000r-
Persing bij km 114.30 (22 ml
-
200 rn kleinwildraster
11. 000,
6. 000,
duikers (km 109.67 en 113.79):
Kleinwildraster, beplanting en diversen:
20.5CI0,-
Aanpassen
Diversen:
5.000, -
Totaal (inkl. afronding en onvoorzien)
Extra: Knelpunt Linderweg:
Uitvoering tijdens aanleg ongelijkvloerse
kruising.
2 persingen, aanbrengen kleinwildtunnels
onder het, talud, aanpassen duiker (kn 10S.23),
kleinwildraster en beplanting:
L24
L48. 375 , -
f137 .950,
-
Naam:
Rijkskanaal:
lilunmer:
Esmeer - !{itterveld
Drentsche Hoofdvaart
DHv/r-
Traject:
krn 3.0
6.5
Status van de doorsnijding.
Natuurbeleidsnlan: geen.
Provinciaal Natuurbeleidsplan Drenthe.
Doorsnijding van een ecologische verbindingszone in de PEHS.
Streekplan Drenthe.
Belangrijke verbindingszone voor landzoogdieren.
Gebied met veet wijken.
Land inr ichtinq/ Re latienota .
Ruilverkaveling Smilde (in uitvoering) .
Aangrenzende eigrendommen van natuurbeherende instanties.
NM: Focht,eloërveen (1738 ha).
SBB: Bankenbosch.
Gem. Assen:
Witterveld.
Overig.
Het initiatief
voor de realisering van deze ecologische
verbindingszone ligt bij het, Rijk (prov. Drenthe L992).
Knelpuntbes chr i j ving.
Aard van de doorsnijding.
Doorsnijding van een ecologische verbindingszone tussen het
lfittervetd (vochtige heide en hoogveen), het Pelinckbosch
(heide en hoogveenbebossing) en het Fochteloërveen (vochtige
heide en hoogveen en heide- en hoogveenbebossing).
De verbinding dient plaats te vinden via kleine
landschapselernenten (houtwallen en bosjes) en via oevers in
het wijkengebied. De Drent,sche Hoofdvaart met steile
oeverafwerking, de parallel hieraan gelegen N371 en de
lintbebouwing van Bovensmilde vormen hierin een barrièÈe.
Voorkonende biotopen.
Ten noorden van de Drent,sche Hoofdvaart: gebied rnet wijken ên
een ecologische verbinding via slot,en, vaarten en wijken.
Ten zuiden van de Drentsche Hoofdvaart: heide- en
hoogveenbebossing, vocht,ige heide- en hoogveengebieden en een
ecologische verbinding via houtwallen en bosjes.
Slachtoffergegevens.
Reeën. Andere soorten onbekend.
L25
Geleidende strukturen.
Wijken en oevers.
KanaaLgegevens.
Breedte van het kanaal: ca. 18
m.
Breedte van de oevers:
!Íestzijde: de N371 figt, direct tegen de Drentsche Hoofdvaart.
Oostzijde: slechts een smalle strook tussen de Drentsche
Hoofdvaart en de verharde paralle1weg.
Parallelwegen: aan beide zijden.
Reeds aanglebrachte faunavoorzienincren: geen.
Overig: geen.
Gewenste maatregelen.
1.
Verzachten van de barrièrewerking van het kanaal door de
aanleg van ecologische oevers en fauna-uitstapplaatsen
(FUP's).
Civieltechnische rnaatregelen.
Aanleggen van een plasberm met vooroeververdediging langs de
oostkant van het kanaal. Ter hoogte van de Norgerbrug (kn 5.0)
is hiervoor extra ruirnte. ïn de vooroeververdediging om de 50
meter een opening maken van 1r5 tot 2 meter breed en minimaal
Or50 rneter beneden de waterspiegel.
Aanleggen van fauna-uitstapplaatsen voor de darnwand, aan de
westzijde (stille kant) van het kanaal (orn de 200 m, verspreid
over het traject,). Tussen deze grote uitstapplaatsen (geschikt
voor reeën) kleinere uitklirnvoorzieningen aanbrengen.
Voorbeelden hiervan zijn kleine uitstapplaatsen achter de
damwand, zoals die ook elders langs het kanaal zijn aangelegd,
en zgn. ttkippetrappenrr.
Inr icht incÍsmaatrege len .
ontwikkelen van schermveget,aties in de plasbermen aan de
oostzijde.
Bij de uitstapplaatsen struiken aanplanten als dekking
accentuering.
Beheersmaatregelen.
en
Het struikgewas bij de uitstapplaatsen periodiek terugzetten.
Het, beheer van de plasbermen is afhankelijk van de
samenstelling van de veget,at,ie.
Maatreqelen buiten het beheersgebied van RWS.
Meer dekking aanbrengen in het gebied ten westen en ten
noorden van de Drentsche Hoofdvaart.
L26
Relaties net andere plannen/mogelijke samemrerfingsvéibánaen.
hier voorgestelde maatregelen komen grotendeels overeen met
de voorgest,elde oeverinrichting in het rapport
ttMilieuvriendelijke oevers van Drentsche kanalenrr (Dir.
Drenthe L991).
De
ostenbegrot
De kosten van de aanleg van plasbermen met vooroeververdediging zijn sterk afhankelijk van de gebruikte
materialen. Hiervoor wordL ver!,rêzen naar D!{l{ (1989) en CUR
(1ee0).
L27
Naam:
Rijkskanaal:
Nunmer:
Traject,:
Leggelerveld - Dieverzand
Drentsche Hoofdvaart
DHV/2
t/n
Status van de doorsnijding.
km 18.0
24.O
Natuurbeleidsplan.
Doorsnijding van een kerngebied in de EHS.
Provinciaal Natuurbeleidsplan Drenthe.
Doorsnijding van een ecologische verbindingszone in de
Streekplan Drenthe.
Belangrijke verbinding voor landzoogdieren.
PEHS.
Landinricht inq /Re1at ienota .
fn het, Leggelerveld enkele eerste fase Relatienota-gebieden.
Aan de westzijde van het kanaal mogelijk aanwijzing van
gebieden in het kader van de tweede fase van de Relatienota.
Aanqrenzende eigendommen van natuurbeherende instanties.
SBB: Dieverzand.
NM: Leggelerveld (24O ha).
Overig.
Het initiatief voor de realisering van deze ecologische
verbindingszone ligt bij de Provincie Drenthe (prov. Drenthe
reez)
.
Aard van de doorsnijding.
Doorsnijding van een ecologische verbindingszone tussen het
Dieverzand en Berkenheuvel (beboste stuifzandgebieden) en het
Leggelerveld (vochtige heide- en hoogveengebieden en
stuifzandgebieden met open heidevegetatie.
Het tussenliggende gebied bestaat uit akkers, graslanden en
veel kleine begroeiingselementen.
Voorkomende biotopen.
Gebied met veel houtwallen en
biotopenkaart aangegeven) .
bosjes (staat niet op de
Slachtoffergeqevens.
Reeën. Andere soort,en onbekend.
Geleidende strukturen.
Diverse houtwallen dwars op de Drentsche Hoofdvaart.
L29
Kanaalgegfevens.
Breedte van het kanaaL: ca. L8
m.
Breedte van de oevers:
ïíestzijde: de N371 ligt direct, tegen de Drentsche Hoofdvaart.
Oostzijde: over het, algemeen slechts een smalle oeverstrook
tussen het kanaal en de parallelweg.
Parallelweqen: De N371 aan de westzijde van het kanaal en eên
verharde lokale weg aan de oostzijde.
Reeds aangebrachte faunavoorzieningen:
Kleine fauna-uitstapplaatsen in de oostoever bij krn 22.O en
22.8. (opening in de damwand 40 50 crÍr).
Overig:
Ter hoogte van km 20.7 (net boven de Geeuwenbrug) ligt aan
oostzijde een kom met een met riet begroeide, goed
toegankelijke oever.
de
Gewenste maatregelen.
1.
2.
3.
Aanleg fauna-uitstapplaatsen.
Persing van kleinwildtunnels onder de N371, aansluitend
op uitstapplaatsen.
Aanleg van flauw talud met vooroeververdediging.
Civieltechnische maatrecÍeIen.
Persen van stalen buizen (dian. 0140 m) onder de N371 ter
hoogte van km 1-9.7, 2O.O en 21.8. Deze kleinwildtunnels aan de
kanaalzijde laten uitkomen op een uitstapplaats voor de
damwand. Deze uitstapplaatsen goed uitrasteren om de dieren te
dwingen van de tunnel gebruik t,e maken.
Zo mogelijk over het gehele traject langs de oostoever van het
kanaal een plasberm met, vooroeververdediging aanleggen. ïn de
vooroeververdediging om de 50 m een opening laten om dieren de
mogelijkheid te bieden uit het water te klimrnen (dergelijke
openingen in de damwand dienen 1r5 tot 2 meter breed te zijn
en tot minirnaal 0r5 meter onder de waterspiegel te steken).
Verdeeld over het traject langs de westoever nog minimaal 10
FUP's aanleggen.
Inr icht ingsmaatrecÍe len .
fn de oeverzone ontwikkeling van rietkragen en andere opgaande
oevervegetaties.
Struikgewas bij de uitstapplaatsen.
(Het aan de stille kant van het kanaal aanbrengen van
dekkingsmogetijkheden (struikgroepjes, ruigte) zou een
algehele verbetering van het, biotoop betekenen)
130
Beheersmaatregelen.
Het beheer van de oevervegetatie is afhankelijk van
soortensamenstelling. De dekkinggevende struiken bij
uit,stapplaatsen periodiek t,erugzetten.
de
de
Maatregelen buiten het beheersqebied van RWS.
De persingen onder de N371 vallen buiten het beheersgebied van
Ri jlcswaterst,aat.
Relaties met andere plannen/nogelijke samenwerkingsverbanden.
De voorgestelde maatregelen komen grotendeels overeen en zí3n
te combineren met de voorgestelde oeverinrichting in het
rapport :Milieuvriendelijke oevers van Drentse kanalen (dir.
Drenthe 1991).
De aanreg van kreinwildtunnels aansluitend op uitst,appraatsen
dient j-n samenwerking met de provincie Drenthe uitgevoerd te
worden.
GlobaLe kostenbegroting.
De kosten voor de aanleg van oevers met, flauw talud en
vooroeververdediging zíjn sterk afhankelijk van de gebruikte
materialen. Hiervoor wordt, verwezen naar Dlrrl{ (1999) en cuR
(1ee0).
Fauna-uitstapplaatsen voor de best,aande oeverbeschoeiing
kosten, afhankelijk van materiaalkeuze en maatvoering tussen
de f 5.000r- en f 15.000r- pêr stuk.
De persingen onder de N371 worden geschat op f 1O.OO0,- pêF
stuk. Hierbij kornen nog de kosten voor afsluitkranen op de
kleinwildtunnels (te sluiten bij dreigende zeer hoge
waterstanden) , beplant,ing en raSter.
131
Naam:
Rijkskanaal:
Nummer:
Oosterzand - Rheebruggen
Drentsche Hoofdvaart,
DHV/3
Traj ect:
kn 29.0 31.0
St,atus van de doorsnijding.
Natuurbeleidsplan.
Doorsnijding van een kerngebied en een
natuurontwikkelingsgebied in de EHS.
Provincjaal Natuurbeleidsplan Drenthe.
Doorsnijding van de PEHS bestaande uit rnultifunctionele
agrarisch gebied en aan weerszijden van het kanaal bossen met
een primaire natuurfunctie. Tevens een doorsnijding van de
ecologische verbindingszone Oosterzand - Rheebruggen -
Anserdennen.
Streekplan Drenthe.
Belangrijke verbinding voor landzoogdieren.
Land inr icht, ing/ Re lat ienota .
Eerste fase Relatienotagebied bij Rheebruggen en enkele
percelen in het Uffelter Binnenveld.
Herinrichtingsprojecten Havelte en Ruinerwold/Koekangê, beiden
in uitvoering.
Aanctrenzende eiqendommen van natuurbeherende instanties.
SDL: Rheebruggen (L2O ha).
Uffelter Binnenveld (63 ha).
NM: Holtingerveld (188 há) en Èrandeveen.
Gem. Havelte: Uffelterzand (6 ha).
Particulier: Wester- en Oosterzand (266 ha).
Het l{ester- en Oosterzand worden (deels) gebruikt a1s nilitair
oefenterrein.
Overig.
Voor het lilester- en Oosterzand is nog geen visie in
voorbereiding. Hangt ondermeer samen met, de herziening van het
Structuurschema Militaire Terreinen.
Het, initiat,ief voor de ecologische verbindingszone Oosterzand
Rheebruggen - Anserdennen ligt bij de Provincie Drenthe
(prov. Drenthe L992).
Knelpuntbes chri j ving.
Aard van de doorsnijding.
Doorsnijding van een agrarisch gebied met veel
begroeiingselementen dat dienst, doet als ecologische
verbinding tussen de bossen van Havelte en Uffelte, via de
bossages van Rheebruggen en de Hooge Stukken, naar de
133
Anserdennen en de Dwingeloosche Heide.
Tevens fungeert het, gebied als een ecologische verbinding
tussen de bossen van Havelte en Uffelte, via Rheebruggen en de
Zure Venen, naar het beekdal van de lrïold Aa en Ruiner Aa.
De verbinding is ondermeer van belang voor de hervestiging van
dassen in het gebied rond Havelte (Oord & Molenaar 1991).
Het landgoed Rheebruggen is een potentieel leefgebied voor de
das (Duel L992).
Voorkomende biotorren.
Gebied met veel houtwallen en bosjes.
Slachtoffergegevens.
Reeën. Overige soorten onbekend.
Geleidende strukturen.
Houtwallen in de Hooge Stukken, de Nieuwe Landen en de
Nieuwe Landen.
Bossages in het Uffelter Binnenveld.
Oude
Kanaalgeglevens.
Breedte van het kanaal:
ca. 18 rn.
Breedte van de oevers:
De N371 ligt direct tegen het kanaal. Langs de oost,oever tigt
een parallelweg (van krn 29.0 tot 30.1 onverhard, de rest
verhard). Tussen parallelweg en kanaal ligt een ca, 2 met,er
brede grasberm.
Parallelweqen:
Zie voorgaande.
Reeds aangeFrachte faunavoorzieniugren:
Kleine fauna-uitstapplaats bij km 29.4.
Overig: geen.
Gewenste maatregelen.
1.
Aanleg van flauw talud met vooroeververdediging en
f auna-u itstapp laatsen .
Civieltechnische maatregelen.
Aanleg van oevers met flauw talud en vooroeververdediging
langs de oostoever van het kanaal. ïn de vooroeververdediging
om de 50 meter een opening van Lr5 t,oÈ 2 met,er breed rnaken
(dergelijke openingen moeten tot rninimaal 0r50 m onder de
waterspiegrel steken) .
Langs de westoever van het kanaal om de 300 meter een faunauitstapplaats voor de bestaande damwand aanleggen.
134
f
nricht incÍsmaatrege Ien .
Sruikgewas bij alle uitstapplaatsen.
(Aanbrengen van dekkingsmogelijkheden aan de stille kant van
het kanaal (struikgroepjes, ruigte) zou een verbetering van
het biotoop betekenen).
Beheersmaatregelen.
Het beheer van de oevervegetatie is afhankelijk van de
soortensamenstelling. De dekkinggevende beplanting bij
uitstapplaatsen periodiek terugzett,en.
Maatregelen buiten het beheersgebied van
Geen.
de
RWS.
Relaties met andere plannen/mogelijke samennerkingsverbanden.
De voorgestelde maatregelen komen overeen met, de voorgestelde
oeverinrichting in het rapport, rrMilieuvriendelijke oevers van
Drentse kanalenr! (dir. Drenthe 1991).
GLobale kost,enbegroting.
De kosLen voor de aanleg van oevers met flauw talud en
vooroeververdediging zijn sterk afhankelijk van de
materiaalkeuze. Hiervoor wordt, verwezen naar DWï{ (1989) en
(1eeo) .
De kosten
voor de aanleg van fauna-uitstapplaatsen variëren
van f 5.000r- tot f 15.000r- pêx stuk.
135
CUR
Naam:
Rijkskanaal:
Nummer:
Heidenheirn
Noord-WillemskanaaI
NWK/I
Traject:
kn 7.0 I2.5
Status van de doorsnijding.
Natuurbeleidsplan.
Geen.
Provinciaal Natuurbeleidsplan Drenthe.
Doorsnijding van de PEHS bestaande uit een
natuurontwikkelingszone (beekdal) en rnultifunstioneel
agrarisch gebied.
Streekplan Drenthe.
Belangrijke verbindingszone voor landzoogdieren.
Landinrichtinq/Relatienota : n. v. t.
Aangrenzende eigendommen van natuurbeherende instanties.
SDL: Heidenheim, Boerveen en Àchterste Veen (39 ha).
NM: Eischenbroekveld.
Kne
lpuntbeschr i j ving
.
Aard van de doorsnijding*
Doorsnijding van een kleinschalig landschap met veel
begroeiingselementen, dat als verbinding kan dienen tussen het
stroomdal van de Drentsche Aa en de beekdalen ten westen en
noorden van Vries (Grot,e Ma sloot, en Zeijer Stroeten).
Langs het Noord-Willemskanaa1 en het Havenkanaal ligt een
ecologische verbinding tussen het Looner Diep en het Zeegser
Loopje.
Voorkomende biotopen.
Gebieden met veel houtwallen en bosjes.
Ecologische verbinding }angs sloten, vaarten en wijken.
Slachtoffergegevens.
In dit traject zijn in de periode 1981 - 1990 6 dassen
verdronken.
Over het gehele traject van het Noord-Willenskanaal verdrinken
jaarlijks 35 tot 4O reeën.
Overige soorten onbekend.
Geleidende str\rkturen.
Diverse houtwallen ên bossages langs het gehele
L37
traject.
Kanaalgegevêns.
Breedte van het kanaal: ca. 37
m.
Breedte van oevers:
2 tot 3 meter tussen de beschoeiing van het kanaal en de
onderhoudspaden.
Paralle1weqen:
Aan weerszijden van het kanaal ligt, een grotendeels onverhard
onderhoudspad. Tussen kn 9.8 en 11.0 is het pad langs de
westoever verhard.
Reeds aangrebrachte faunavoorzieningen
:
Diverse grote fauna-uitstapplaatsen achter de damwand.
Rondom het, kunstwerk Heidenheim (kruising van de A28 met het
kanaal) zLln rnilieuvriendelijke oevers aangrelegd. Gaten in de
vooroeververdediging maken het uitklimmen van dieren mogefijk.
Overig: fteen.
Gewenste maatregelen.
1.
Aanleg van oevers met flauw talud en
vooroeververdediging rnet uitkl irnvoorz ieningen .
Civieltechnische maatrecÍelen.
Aanleggen van oevers met flauw talud en vooroeververdediging
langs beide oevers van het kanaal. In de vooroeververdediging
om de 50 meter openingen maken van 1r5 tot 2 meter breed om
uitklirnnen door dieren rnogelijk te maken (dergelijke openingen
dienen minimaal 0r50 m onder de waterspiegeJ.
f nr
te steken),
icht ingsmaatrege len .
Struiken bij uitklinvoorzieningen.
Beheersmaatregelen.
Maatregelen buiten het beheersgebied van
Relaties met andêre plannen/nogelijke
RWS.
sameuwerlcingsverbanden.
De voorgestelde maatregelen komen overeen met de voorgestelde
oeverinrichting in het rapport rtMilieuvriendelijke oevers van
Drentse kanalenrt (dir. Drenthe 1991) .
138
Globale kostenbegrótind
De kosten voor de aanleg van oevers rnet flauw talud en
vooroeververdediging hangen sterk af van de materiaalkeuze.
Hiervoor wordt vers/ezen naar DWW (1989) en CUR (1990).
139
Naam:
Rijkskanaal:
Drentsche Aa
Noord-Willemskanaal
Iilummers
NWr(/2
kn 18.0 19.0
Status van de doorsnijding.
Traject,:
Natuurbeleidsplan.
Doorsnijding van een kerngebied in de
EHS.
Provinciaal Natuurbeleidspl.an Drenthe.
Doorsnijding van de PEHS bestaande uit natuurgebied (bossen en
graslanden met, een primaire natuurfunctie) en multifunctioneel
agrarisch gebied. Het beekdal is tevens aangewezen voor de
ontwikkeling van natuurwaarden.
Streekplan Drenthe.
Belangrijlce verbindingszone voor landzoogdieren en de otter.
Vochtige graslanden en rustgebied.
Landinricht ing/Relatienota .
Aan weerszijden van het kanaal liggen eerste fase Relatienotagebieden. Mogetijk ook aanwijzíng van gronden in het kader van
de tweede fase van de Re1at,ienota.
Aangrenzende eicrendommen van natuurbeherende instanties.
SBB: stroomdal van de Drentsche Aa (L966 ha).
Overig.
rrOntwikkelingsvisie voor het stroomdal van de Drentsche Aarl
van Staatsbosbeheer i.s.rn. NBLF.
Volgens Veen (L987) ligt er potentieel geschikt otterhabitat
op korte afstand en aan weerszijden van het Noordï{illemskanaal (Zuidlaardermeer, de Koelanden, benedenloop van
de Drentsche Aa, Paterswoldse Meer, Friesche Veen,
Sassenheim/I{olddelen)
Kne
.
lpuntbescbri j ving.
Aard van de doorsnijding.
Doorsnijding van een potentiële verbindingszone voor de
visotter. De Drentsche Aa mondt uit in het Noord-I{illemskanaal
en gaat aan de andere zijde van dit kanaal verder als Oude Aa
in de richting van het Paterr^roldse Meer/Friesche Veen. IIet
stroomdal van de Drentsche Aa is potentieel leefgebied voor de
otter en de das (DueI L992).
Voorkomende biotopen.
Belangrijke beekloop.
Vochtige open graslandgebieden.
1{1
Slachtoffergegevens.
Onbekend.
Geleidende strukturen.
Beek met oevers (de beek mondt in de provincie Groningen uit
in het, Noordwillemskanaal) .
Dwarskanaal tussen het Noord-l{illenskanaal en de Drentsche Àa
(kn 18.5) .
IÍeggegevêns.
Breedte van het, kanaal:
Ca. 37 n. Tegenover de zuiveringsinstallatie
kom.
ligt een brede
Breedt,e van de bermen:
Aan de oostzijde, tussen het kanaal en de 428, liggen brede
groenstroken (deels begroeid rnet riet en struiken).
ParallelwecÍen:
Aan de oostzijde de rijksweg 28. Aan de westzijde een smal
onderhoudspad.
Reeds aancÍebrachte faunavoorzieningen:
Geen.
Gesenste maatregelen.
1.
Aanleg van oevers met flauwtalud en vooroeververdediging
met uitklirnvoorz ieningen.
Civielt,echnische maatreqelen.
Aanleggen van oevers net flauw talud en vooroeververdediging,
zoal beschreven in het rapport rrMilieuvriendelijke oevers van
Drentse kanalentt (dir. Drenthe 1991).
ïn de vooroeververdediging om de 50 meter openingen maken van
1,5 tot 2 meter breed om het uitklinrnen van dieren mogelijk te
maken (dergelijke openingen moeten nininaal 0,50 m onder de
waterspiegel steken).
Inricht ingsmaatrege len .
Struiken bij de uitstapplaatsen.
Beheersmaatreqelen.
MaatrecÍelen buiten het beheersgebied van
L42
RWS.
Relaties met andere
ItMilieuvrienderijke oevers van Drentse kanarenrr (dir. Drenthe
1eel) .
Deze doorsnijding heeft een direkte relatie rnet de
doorsnijding van het gebied door de A28 (numrner ZBIL).
Globale kostenbegroting.
De kosten voor de aanleg van oevers net flauw talud en
vooroeververdediging hangen sterk af van de materiaalkeuzê en
de plaatselijke omst,andigheden. Hiervoor wordt verwezen naar
D!{W (1989) en CUR (1990) .
De kosten voor uitklimvoorzieningen in een nieuw aan te leggren
oeververdediging zí3n beperkt.
1,13
7
PRIORITEITSBEFAIJI}IG.
De prioriteitsbepaling is alleen van toepassing op
doorsnijdingen door rijkswegen. Doorsnijdingen door
rijkskanalen worden (vooralsnog) niet, opgenomen in het llIT en
hiervoor kunnen dus geen projectvoorstellen worden ingediend.
De criteria zoals die gehanteerd worden in de landelijke
prioriteitsstelling volgens de Víerkgroep Mitigerende
Maatregelen zijn opgesteld voor de theoretische situatie dat
een keuze gemaakt moet worden tussen twee geheel vergelijkbare
doorsnijdingen (D!{W L992, bijlage IïI).
Dergelijke situaties zullen in de praktijk niet voorkomen en
de genoemde criteria moeten dan ook gezien worden a1s
rnaatstaven voor het beoordelen van de belangrijkheid van de
af zonderlijke doorsnijdingen.
Niet alle criteria kunnen aftijd gelden en de plaatselijke
omstandigheden bepalen welke criteria aan de orde zijn.
In deze studie zí)n, voor de keuze van de aandachtsoorten en
de selektie van de doorsnijdingen, een aantal kriteria uit de
landelijke prioriteitst,elting als uitgangspunt gienomen.
Door bij de selektie van de knelpunten uit te gaan van
doorsnijdingen van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
verdj-enen alle geselekteerde doorsnijdingen op basis van de
gebiedsgerichte aspecten A1 en A2 uit de landelijke
prioriteitsstelling de hoogtste prioriteit.
Doordat de criteria voor de keuze van de aandachtsoorten
ontleend zijn aan de landelijke prioriteitsstelling geldt
hetzelfde ook t.a.v. de soortgerichte aspecten 81 en 82.
Een nadere prioriteitsbepaling in het kader van deze studie
zal dan ook op basis van een aantal van de overige genoemde
criteria moeten plaatsvinden. Ondat in deze studie de
doorsnijdingen van de PEITS en de voorkomende biotopen
belangrijke uitgangspunten vormen bieden de criteria rrplaats
van de doorsnijdingtt (A6) , gevolgd door |tgebiedskennerkenrt
(A4), hiervoor goede nogelijkheden.
Er is gekozen voor de volgende werkwí1zez
Op basis van de kaart net de PEHS (bijlage II) is de plaats
van de doorsnijding in relatie van de totale Provinciale
Ecologische Hoofdstructuur bepaald. Prioriteit is gegeven aan
de doorsnijdingen die een barrière vormen tussen (relatief)
grote onderdelen van de PEHS.
Tweede prioriteit krijgen de doorsnijdingen van te ontwikkelen
ecologische verbindingszones. Op de derde plaats komen de
doorsnijdingen die een (retatief) klein onderdeel van de PEHS
scheiden van het geheel.
In deze drie prioriteitscategorieên is vervolgens de
prioriteitsvolgorde bepaald op basis van de i.n de
doorsnijdingen te onderscheiden gebiedstypen (bijlage II) .
De hoogste prioriteit hebben de doorsnijdingen van
natuurgebieden (bossen en graslanden net een primaire
natuurfunctie) .
145
Op de tweede plaats komen de doorsnijdingen van gebieden die
zíjn aangegeven voor de ontwikkeling van natuurwaarden
(ontwikkeling van bossen met accent natuur en de ontwikkeling
in en langs beekdalen).
De laagste prioriteit hebben de doorsnijdingen van gebieden
die a1s multifunctioneel worden aangegeven (bossen rnet
meervoudige functie en mult,ifunctionele agrarische gebieden)
Orndat in de ecologische verbindingszones geen gebiedstypen
worden onderscheiden kan voor deze categorie geen nadere
prioriteitsvolgorde worden vastgesteld.
van natuurwaarden
.
De resultat,en van deze werkwijze zijn weergegeven in het
onderstaande schema, waarbij de doorsnijdingen zijn aangegeven
rn.b.v. het doorsnijdingsnummer:
Eerste seLectie.
Scheiding grote
delen v.d. PEHS
Eco1. verb.
zones
28/t
3412
34/5
33/L
3312
28/2
28/3
28/s
48/L
2814
28/6
2817
34l L
34/3
34/4
33 13
33/4
Tweede
Scheiding klein
deel v.d.
selectie.
Natuurgebieden
28l L
2e
34/2
34/5
/7
34/3
34/4
331L
33/2
33.3
33/4
28/4
Multifunctionele gebieden
2816
34/L
Overige doorsnijdingen
28/e
146
PEHS
De doorsnijdingen kunnen dus in zes prioriteitscategorieën
worden ingedeeld (categorie l- heeft de hoogste prioriteit,
categorie 6 de laagste prioriteit):
Categorie 1:
Doorsnijding
Doorsnijding
Doorsnijding
Doorsnijding
Categorie 2z
-
beekdal Drentsche Aa door de 428 (29/Ll.
Drouwenerzand door de N34 (34/Z).
beekdal l{esterdiep door de N34 (34/S).
beekdal Deurzer Diep door de N33 (33/L) (*).
- Doorsnijding Westersche Veld van Rolde door d.e N33 (33l}r.
- Doorsnijding beekdal Andersche Diep door de N33 (3313).
- Doorsnijding beekdal Hunze door de N33 (3314).
Categorie 3:
Doorsnijding
Doorsnijding
Doorsnijding
Doorsnijding
Categorie 4z
-
Hooghalen door de A2B (28/2) (*).
Bosw. Dwingeloo door de À28 (ZBl3).
beekdal Oude Diep door de 428 Qelil (*).
Reestdal/Zuidwolde door de N48 (48/L) (*).
- Doorsnijding Reestdal door de 428 (2Bl7r.
- Doorsnijding Landgoed Terborgh door de N34 (34/3').
- Doorsnijding De Strubben door de N34 (3414').
Categorie 5:
- Doorsnijding beekdal Ruiner Aa door de A2B (ZB/4).
Categorie 6:
- Doorsnijding Zuidwolde door de A28 (28/6).
- Doorsnijding Bosw. Odoorn door de N34 (341L).
- Doorsnijding Grijze Steen door de A28 (2818).
Per categorie zijn de doorsnijdingen weergegeven in
willekeurige volgorde. Ondat er jaarlijks meerdere
projectvoorstellen kunnen worden ingediend is het niet
noodzakelijk om de prioriteit per categorie nader aan te
geven.
(*) Voor deze doorsnijdingen is reeds
een projectvoorstel ingediend.
L47
8
EVÀIJUATIE EN AÀNBEVELINGEN.
Bij de selektie van doorsnijdingen is de Provinciale Ekologische Hoofdstruktuur als belangrijkst,e ingang gehant.eerd.
Aanvullend is de mogelijkheid open gehouden om doorsnijdingen
op basis van prioriteitsgebieden van belangrijke diersoorten,
verkeersslachtoffers onder dieren en landinrichtings- en
natuurbouwprojekten op te nemen. De knelpunten bij infrastruktuur die hieruit naar voren kwamen bleken echter allemaal
binnen de PEHS te vallen en leverden dus geen aanvullende
doorsnijdingen op. De verwachting dat dergelijke aspekten een
rol hebben gespeeld bij de tot standkorning van het Provinciaal
Natuurbeleidsplan Drenthe lijkt
hiermee bevestigd.
basis van verkeersslachtoffergegevens konden geen
aanvullende knelpunten buiten de PEHS gevonden worden. Dit
houdt echter niet in dat buiten de doorsnijdingen van de pEHS
geen dieren worden doordgereden. Over het algemeen waren de
aantallen slachtoffers in de doorsnijdingen van de PEHS niet
beduidend hoger dan op andere trajekten. De beschikbare gegevens bleken echter te summier voor het trekken van konklusies.
Het is dan ook aan te bevelen om in de toekomst, meer aandacht
voor de registratie van verkeersslachtoffers onder dieren te
besteden (Mornenteel wordt een voorlichtings/determinatieboekje
voor de kantonniers van Rijkswaterstaat voorbereid).
Bij de interpretatie van verkeersslachtoffergegevens rnoet we}
een kanttekening geplaatst worden. Het feit dat op een bepaalOok op
de lokatie relatief weinig slachtoffers vallen hoeft niet te
betekenen dat hier geen knelpunt, voor dieren bestaat. fntegendeeli op zotn lokatie kan de verstoring door het verkeer wel
zo groot zíjn dat dieren de weg niet durven over te steken.
Ook over de barrièrewerking van de lreg op soorten die fysiek
niet in staat zijn deze te passeren, zegb het aantal geregistreerde verkeersslachtoffers niets.
In deze studie zijn voor elke doorsnijding ook één of meerdere
neeliftende soorten geselekteerd. Het betreft soorten die vrij
sterk aan een bepaald biotoop gebonden zí1n. De achtergrondgedachte hierbij is tweeledig. Ten eerste wordt hierdoor een
eerste aanzet gegeven on bij het treffen van mitigerende
maatregelen rekening te houden rnet andere dan de gebruikelijke
soorten. Ten tweede is de verwachting dat, door bij de inricht,ing en het beheer van voorzieningen rekening te houden met de
hoge eisen van deze meeliftende soorten, de effektiviteit van
de voorziening en het rneeliften van diverse andere soorten
bevorderd wordt.
In de loop van de studie bleek echter dat de eisen van de
meeliftende soorten, voor wat betreft inrichting en beheer,
boven het voorogenstaande schaalnivo van de uitwerkingen te
liggen.
ook kon, gezien het grote aantal doorsnijdingen, voor wat
betreft de uitwerkingen nog geen overleg en afstenrning met
andere betrokken instanties plaatsvinden.
Er is dan ook besloten om een drietal verschillende typen
doorsnijdingen als voorbeeld meer gedetailleerd te behandelen.
L49
Landinrichtingsdienst, afdeling Verkeerswegen, heeft hierbij t.a.v. visueel-ruimtelijke aspekten geadviseerd, De
dienstkring Drenthe van Rijkswaterstaat en de dienst Ruimte en
Groen van de Provincie hebben de te treffen maatregelen op
beheersaspekten beoordeeld. Afstemming van de aanbevoLen
maatregelen op de resultaten van andere studies in het kader
van de ekologische beheersrichtlijnen voor bermen heeft hierbij nog niet, plaat,sgevonden.
De resultaten van deze studie dienen dan ook gezien te worden
als een eerste aanzet voor het opstelLen en indienen van
projektvoorstellen voor ontsnipperingsmaatregelen. De uitwerkingen van de doorsnijdingen kunnen worden gebruikt om de
overige betrokkenen en belangstellenden te informeren en als
basis voor overleg en diskussie.
Deze werkwijze voorkomt dat, na het indienen van een projektvoorstel, nog veel moet worden bijgesteld en veranderd. Tevens
De
kan op voorhand worden bekeken hraar werkzaamheden op elkaar
kunnen worden afgestend en waar werk met werk genaakt kan
worden.
Voor Drenthe geldt dat nog integratie moet plaatsvinden met de
resultaten van een aantal andere studies, zodat de in projektvoorstellen voorgestelde maatregelen, passen binnen de nog op
te stellen ekologische beheersrichtlijnen voor bermen.
Tijdens deze studie is nogrmaals gebleken dat de kennis over
barrièreverminderende maatregelen voor de fauna op sornmige
punt,en nog erg summier is. Dit houdt niet in dat op basis van
de huidige kennis geen kansrijke verbeteringen zijn aan te
brengen. We1 wordt hierdoor de noodzaak van evaluatie van het
gebruik van aangelegde voorzieningen benadrukt.
Het, is aan te bevelen om voor elke aangelegde voorziening het
beheer vast te leggen in een beheersplan. Regelmatige en
systematische kontrole op het gebruik van de voorziening dient
hiervan een wezenfijk onderdeel uit te maken.
150
AANBEVELINGEN VOOR NADER ONDERZOEK.
onderzoek naar de wenserijkheid, gewenste vorrn en afmetingen
van afscherming van het verkeer bij faunapassages.
onderzoek naar de mogelijkheden voor het, gefaseerd afzetten
van houtige begroeiingsstroken in wegbermen.
Gericht onderzoek naar het, gebruik van onderdoorgangen door
kleinere diersoorten (rnuizen, evertebraten) .
Onderzoek naar het gebruik van natte onderdoorgangen door
waterorganisrnen.
onderzoek naar de relatie tussen bermbeheer en -inrichting en
de nigratie en geleidingsmogelijkheden voor diverse diersoor-
ten.
151
I,ITERATUURIJIi'8T.
Akkerman, S. rK. Canters, D. Boogert & H. Hosper (1989).
Verstrengeling. CMt mededeling 57. Rijksuniversiteit
Leiden.
Apeldoorn, R. van & J. Kalkhoven (1991). De relatie tussen
zoogdierên en infrastruktuur; de effecten van
habitatfragrment,atie en verstoring. Rijksinstituut voor
Natuurbeheer. Intern rapport, 9L/22. Leersum.
Aukema,
B. & L. Brussaard (L976'). De betekenis van houtwallen
voor de dispersie van stenotype niet, vliegende
bosloopkeversoorten in een cultuurlandschap.
AmsterdanlWij ster.
Baerselman, F. & F.!rl.M. Vera (1990). Natuurontwikkeling:
een
studie. Achtergrondreeks Natuurbeleidsplan
6. SDU uitgeverij. Den Haag.
Berendsen, c. (1986). De Das als verkeersslachtoffer.
Rijksinstituur voor Natuurbeheer. Leersum.
Berkel, C.J.M. van (1989). Projekt, Verspreiding Zoogdieren
Drenthe. Directie Natuur, Milieu en Faunabeheer. Assen
Bilt, E.W.c. van der, H. Jansen & U. Vegter (1991) .
Natuurontwikkelingsvisie voor het beekdal rroude Dieprt.
Stichting Het Drentse Landschap. Àssen.
Bokeloh, D., N. Jeurink & I. van Zanten (1989). Oecologisch
verkennende
Beheer van Kleine Landschapselementen. Biologiewinkel
Utrecht.
Broekhuizen, S., B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk & J.B.M.
Thissen (1992). Atlas van de Nederlandse zoogdieren.
Contactgroep Zoogdierinventarisatie. Arnhem.
R., N. van der Fluit, H.A. Udo de Haes & K.J. Canters
(1988). De kwetsbaarheid van natuur en landschap voor
versnippering door verkeer en infrastruktuur. Centrurn
voor Milieukunde Leiden. CMl-mededeling nr.38. Leiden.
Cuperus,
. Milieuvriendelijke Oevers. Rijkswaterstaat, CUR.
nr. 13. Gouda.
Dienstkring Assen (L992) . Overzichten van verkeersongevallen
met dieren en staten van doodgereden dieren.
Rijkswaterstaat, direktie Drenthe, Dienstkring Assen.
CUR (1990)
PMo-rapport
Assen.
Directie Drenthe (1991). Milieuvriendelijke oevers van Drentse
Kanalen. Rijkswaterstaat, Heidemíj en L.B. & P. Assen.
153
Duel, H., c.A. More1 en B.P.M. Specken (L992r. Basisinformatie
Drenthe; Versnippering van de Ecologische
Hoofdstructuur door droge en natte hoofdinfrastructuur.
TNO-beleidsstudies, DW!{-versnipperingsreeks deel 13.
Delft.
DI{W (1989) . Kursus Natuurtechnisch Oeverbeheer.
Rijkswaterstaat,, DWW/Tauw Infraconsult bv, PMO-rapport
nr. 10. De1ft.
DWW (1990) (1) . Voorspellingsmethoden wegenprojecten; rnilieu
-effecten. Rijkswaterst,aat, Dienst l{eg- en
Waterbouwkunde. Delft.
DI,$l (1990) (2). Natuurtechniek en Í{aterstaatswerken.
Rijkswaterstaat,, Dienst, l{eg- en Waterbouwkunde.
Utrecht.
DWI,{ (1991). ïnsektenvriendelijk beheer van wegbermen.
Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde. Delft.
DWI.{ (t992r. Mitigerende maatregelen voor de natuur aan het
bestaande rijkswegennet. Rijkswaterstaat, Dienstkring
Weg-en lrtaterbouwkunde, l{erkgroep Mitigerende en
Compenserende Maatregelen. Delft.
Fluit, N. van der, R. Cuperus en K.J. Canters (1990).
Mitigerende en compenserende maatregelen aan het
hoofdwegennet voor het bevorderen van natuurwaarden.
Centrum voor Milieukunde, Rijksuniversiteit Leiden. cML
nededelingen nr. 65. teiden.
Herwaarden, c.J. van (LgB7) (1). Natuurtechnische nogetijkheden
voor landinrichtingsprojecten; deel 3: De das.
Landinrichtingsdienst. Mededeling nr. L78. Utrecht,.
Herwaarden, c.J. van (Lg87) (2). Natuurtechnische mogelijkheden O
voor landinrichtingsprojecten; deel 2: De otter.
Landinrichtingsdienst. Mededeling nr. 1?0. Utrecht.
IAWM (1985). Beschrijving van de interprovinciale
inventarisatie-eenheden (IPIrs) voor floristischvegetatiekundig- en hydrobiologisch onderzoek.
fnterprovinciale Arnbtelijke Víerkgroep Milieu-
inventarisaties. Utrecht.
ICV (Lggz). Verkeersintensiteiten op rijkswegen in Drenthe.
Rijkswaterstaat, Directie Drenthe. Assen.
Jonkers, D.A. & G.ï{. de Vries (L977') . Verkeersslacht,offers
onder de fauna. Nederlandse Vereniging tot Bescherning
van Vogels. Zeist.
154
Laar, J.A.J. van de (1988). De visotter in Groot-Brittannië;
aspecten van onderzoek, behoud en beheer.
Landinrichtingsdienst, afdeling Biologisch onderzoek.
Mededelingen Landinrichtingsdienst nr. 170a. Utrecht.
Lange, R., À. van Winden, P. Twisk, J. de Laender & C. Speer
(1986). Zoogdieren van de Benelux; Herkenning en
Onderzoek. Jeugdbondsuitgeverij . Amsterdam.
Lee, K. van der (1987). Ottermigratie; Knelpunten bij
brugsituaties. Ver. Das & Boom. Arnhem.
Lewis, G. & G. Williarns (1984). Rivers and l{ildlife Handbook.
RSPB
en RSNC. Bedfordshire.
LNV & VROM (1986). struktuurschema Natuur en Landschapsbehoud.
Min. van LNV en VROM. Den Haag
LNV (1989). De otter in perspectief; een perspectief voor de
otter. Herstelplan leefgebieden otter. Min. van
Den Haag.
LNV.
LNV (1990) . Natuurbeleidsplan; Beleidsvoornemen. Min. van
Landbouw en Visserij. Den Haag.
Nierop, A. van (1988). !{ildpassages. Stichting Natuur en
Milieu. Utrecht.
Oord, J.G. (1990) (1). Dassentunnelsp voorstellen voor het
afwerken van zes dassentunnels in de ornlegging van RW
34 bij Odoorn. Rijkswaterstaat dir. Drenthe. Assen.
Oord, J.G. (1990) (2). Diervriendelijke kunstwerken en oevers
langs rijlcswegen en -kanalen in Drenthe.
Rijkswaterstaat, Directie Drenthe. Assen.
Oord, J.G. 6r J. Molenaar (1991). Dassen in het Reestdal;
Burchtparameteronderzoek, knelpuntenanalyse en
aanbevelingren. Rijkswaterstaat, Directie Drenthe.
Assen.
Oord, J.c. (1991) (1). Technische en financiëIe aspekten van
nitigerende maatregelen bij infrastruktuur. Buro voor
faunatechniek Oord (intern rapport). Kampen.
Oord, J.c. (1991) (2). Plaatsbepaling en besteksvoorbereiding
van dassenvoorzieningen bij de À28, de S22 en de
Verlegde Hoogeveensche Vaart ter hoogte van De l{ijk en
de N48 van Zuidwolde tot de Overijsselse grens.
Rijkswaterstaat dir. Drenthe, Buró voor fáunatechniek
Oord. Kampen.
155
Oord, J.G. (L992) (1) . Projektvoorstel Mitigerende Maatregelen
(ontsnippering) bestaande infrastruktuurl Rijksweg 33
Deurzerdiep. Rijkswaterstaat direkt,ie Drenthe. Buro
voor faunat,echniek Oord. Karnpen
Oord, J.G. (L992) (2) . Projektvoorstel Mitigerende Maatregelen
(ontsnippering) bestaande infrastruktuurl Rijksweg 28
Oude Diep. Rijkswaterstaat direktie Drenthe. Buro voor
faunatechniek Oord. Kampen.
Oord, J.G. (L992) (3) . Projektvoorstel Mitigerende Maatregelen
(ontsnippering) bestaande infrastruktuur; Rijksweg 28
Hooghalen. Rijkswaterstaat direktie Drenthe. Buro voor
faunatechniek Oord. Karnpen.
Oord, J.c . (t992) (4) . Projektvoorstel Mitigerende Maatregelen
(ontsnippering) bestaande infrastruktuur; Rijksweg 48
Reestdal/Zuidwolde. Rijkswaterstaat direktie Drenthe.
Buro voor faunatechniek Oord. Kampen.
Oord, J.G. (1992) (5) . Projektvoorstel Mitigerende Maatregelen
(ontsnippering) bestaande infrastruktuur; Rijksweg L2
Enkele- en Dubbele ï{iericke. Rijkswaterstaat direktie
Zuid-Holland. Buro voor faunatechniek Oord. Kampen.
Oord, J.c. (L992) (6). Gebruik van passages door fauna. Buro
voor faunat,echniek Oord (interne inventarisatiegegevens). Kampen.
Opdam,
P. & R. Hengeveld (1988). Versnippering van
landschappen; effect,ên op planten- en dierpopulaties.
Rijksinstituut voor Natuurbeheer. Leersurn.
Posrna, G.H.M.M.J. & P.P.M. Sprengers (1982). Onderzoek naar
isolatie van loopkeverpopulaties en verspreiding van
dagvlinders in het OverijsseLse Vechtgebied.
-universiteit,
l{ageningen.
Landbouw
Provincie Drenthe (1987). Arnfibieên en reptielen in Drenthe
1945-1987. Dienst Ruirnte en Groen. Assen.
Provincie Drenthe (L992) (1). Provinciaal Natuurbeleidsplan
Drenthe; voorontwerp. Assen.
Provincie Drenthe (Lggz) (2). Natuur in Drenthe;
Achtergronddokunent bij het, Provinciaal
Natuurbeleidsplan Drenthe. Assen.
Reest, P.J. van der (1989). Kleine zoogdieren in wegbermen.
Vereniging voor zoogdierkunde en zoogdierbescherming.
Arnhem.
156
Reijnen, M.J.S.M. & R.P.B. Foppen (1991). Effect van $/egen met
aut,overkeer op de dichtheid van broedvogels, DLO
-Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek. Leersum.
Reitsma, J.M. (1992) . Habit,at- en corridorfunktie van oevers
voor fauna. Bureau Waardenburg. Culenborg.
RfN G979). Natuurbeheer in Nederland; Levensgerneenschappen.
Rijksinstituut voor Natuurbeheer. Wageningen.
RïN (1983). Natuurbeheer in Nederlandl Dieren. Rijksinstituut
voor Natuurbeheer. Wageningen.
Ueckermann, E. (1989). Verninderung der Wildverluste durch den
Stra enverkehr und der Verkehrsunfálle durch Wild.
Forschungsstelle fiir Jagdkunde und Ï{ildschadenverhiitung
des Landes Nordrhein-Ílestfalen. Bonn.
Veen, J. (1987). Otterhabitat in Nederland; Onderzoek naar de
geschiktheid van de Nederlandse binnenwateren als
habitat voor de otter. Het Jachtfonds. Den Haag.
Vereniging Das & Boom (L992). Dassen veilig op wegi
Verkeersvoorzieningen voor dassen. Arnhem.
. Milieu-effectrapportage; effectvoorspelling voor
planten, dieren en ecosystemen. Ministerie van VROM.
VROM (1987)
Den Haag.
V&W
(1988). Tweede Struktuurschema Verkeer en Vervoerl deel
Beleidsvoornemen. Tweede Kamer, vêrg. jr. 1988-1989,
20-922, L-2. SDu-uitgeverij. Den Haag.
a
Zuiderwijk, A. (L989). Reptielen in wegbermen; een analyse van
106 lolcaties. Universiteit van Amsterdam, Instituut
voor Taxonomische Zoólogie. Amsterdam.
L57
=
Ë
tz
t|J
á
(5
:?
E
PROVINCIAAL NATU URBELEIDSPLAN
DRENTHE
WATEBEN
I
rnulen en moerassen
belangriike beeklopen
---
vÍoegeÍe beeklopen
ecologische verbindingen
en wijken
via sloten,vaarten
NATUURLIJKE ELEMENTEN IN AGRARISCHE GEBIEDEN
X
llll
vochtige open gÍaslandgebieden met
ecologisch belanEijke sloten, van groot
belang voor weidevogels
ii'llill.r:
oveliSe vochtige, open ryaslandgebieden met
sloten , van belang voor weidevogels
ffiËffiffi sebieden met wijken
f
gebieden met relatieÍ veel bosies en
houtwallen
r
voedsellijke oÍ vochtige looÍbosjes
",'
ecologische verbindingen
via bosjes
en
houtwallen
VOEDSELARME BOS- EN NATUURGEBIEDEN
ffi
W
stuiÍzaodgebieden,oveÍwegend
bebost
stuilzandgebieden mel open heidevegetatie
.
W
.
treiOe-en hoogveenbebossingen
vocnuge heide-en hoogveengebieden
vennen en veenties
0VEBGANGSGEBIEDEII
:{0.
( sradiënten )
macr0 - gÍadiénten langs de rand van het
Drents Plateau
\il,
gradiënt iljke overgangen,duidelijk
komend in de vegelatie
\u,
gÍadiênt rilke overgangen op 0í0nd van
minder duide[fie indicaties ( potentieel van
tot
uiting
belang )
6
zeer gradiënt rijke situaties in natuur gebieden
BELANGRIJKE ONDERDELEN VAN
DE ECOLOGISCHE STRUCTUUR
schaal l:25oooo
A
/\
/\o2468rokm
KAART
1
vsn SieslïhC.
PROVINCIAAL NATU URBELEIDSPLAN
DRENTHE
ffi
ru
r
agrarische gebiêden yvaar de doelelnden van natuur, landschap, cultuurhlstorie recreatief medegebruik en landbouw gelljkwaardig ziJn.
bossen met meervoudige functie
lf i"ïrasr
iïi::iï',',","':,ï; ï:ffi
vzz,
fi
l'y,li:;,;:rr::in
atu
u
an
d
rwa a rde n
ontwlkkeling van bos met accent natuur
(voorzover binnen de EHS)
rà
<..:-.)
*9*
Àr
ontwlkkeling van ecoÍogische
verbind ingszone overeenkomstig de
landelijke kaart van de EHS
.
ontwikkêling van ecologische
in gszone overeenkomstig dê
ontwikkelingskaart van het streekplan
oÍ extra toegevoegd
verbind
gebieden, die op de landelijke kaart
van de EHS als natuurontwlkkelingsgebied zun aangeduld, maar die buitén de
arcering van de ontwlkkelingskaart van
het streekplan vallen.
voor toelichting: zie par, 4,3.1
DE ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUU R
(EHS) rN DRENTHE
schaal 1 :25o ooo
o2468lokm
KAART 2
BÏi'LAGE III
IJANDEI.,TJKE PRIORITEITSTEÍ,LING PROJEKTVOORSTELLEN UITIGERENDE IIAÀTREGEI,EN
vooR DE NATUUR (uit: DWW L992)
Iioof,dstuK 5 PRIoRITEIISIELI,ITG
ÀLs er een budget beschikbaar komt voor het nemen van mitigerende
rnaatregelen bij besÈaande rijkswegen dan komt d,e vraag naar voren: welke
knelpunten moeten het eerst worden aangepakt? Allerlei ove4*egingen,
voorwaarden en/of, criteria helpen bij het maken van een strategie voor
de
keuzebepaling. Duiderijke criteria en een d,aarop gestoeld,e strategie
maakt het inzichtelijk $taar op grond van welke argunenten maatregelen
moeten worden genomen. De inzet van de beschikbaar zijnde rniddelen
en de
fasering in de tijd maakt deze strategie noodzakerijk.
rn het concept-raPport: 'versnippering van de ecologische hoofdstructuur
(EHs) door de weg-infrastructuur, (r'torer cs., 1992) zijn criteria
verwoord. De in dit rapport gebruikte indeling kan voor het huidige kader
worden overgenomen met daarbij enkele aanvullingen uit ,Natuurtechniek
en
waterstaat.swerken' (Aanen et al, l99l) en uit praktijkervaringen.
Het zal duidelijk zijn dat niet alle crireria alrijd kunnen gelden en
eveneens dat niet alle criteria eenzelfde gewicht hebben. De plaaÈse1iJke
omstandigheden zullen eterk bepalend zijn op welke criteria waar aan de
orde zullen zijn. Bovendien kan een criteriun bij het ene knelpunt leiden
tot
een hoge prioriteit en bij een and,er knerpunt juist niet.
Randvoorvaarden, inbeddinE in overige werkzaarnheden en bereidwitligheid
van diverse besturen kunnen bovendien van grote invroed zijn.
onderstaande criteria zijn opgesteld voor de theoretische situatie dat
tvree geheeJ. vergelijkbare situat,ies aanwezig zijn.
voor een beter inzicht in de onderlinge prioriteit van op te lossen
knelpunten zijn de genoemde criteria onderverdeeld in een drietal
categorieën:
*** meest belangrijk: Al , AZ, 81, 82, D1
** tweede in belangrijkheid:
A3, A4, À5, A6, 83, 84, Cl, D2, D3
*
minst beJ.angrijk: C2, C3
À Gebiedgericbte aspectea
*** À1 EIIS
Een gebied dat in de Ecologische tloofdstructuur ligt heeft voorrang in
de prioriteitsterring boven een gebied dat er nier in ligt. De Ens
kent verschillende typen gebieden, welke elkaar in een netwerk
versterken: kerngebieden, ontwikkelingsgebieden en verbindings-zones.
r** À2 Status van niet in de EHS voorkomende qebieden
Niet alle voor de natuur van belang zijnde gebieden zijn opgenomen in
de EHS. Toch kunnen daar belangrijke knelpunten voorkomen in relatie
tot de bestaande rijkswegen. Prioriteit voor de aanpak van deze knelpunten kan dan slechts ontleend worden aan een andere status dan de
EltS (o.a. NB-vet, Provinciaal Natuurbeleidsplan, Grote Landschaps
Eenheid, Provinciale uitwerking van de EHS, Relatienota).
i*
À3 Ecosvsteem aspecten
get type ecosysteem kan voorrang worden gegeven bij het treffen van
maatregelen. Dit kan zijn vanwege de mate van: lcwetsbaarheid. stabiliteit, vervangbaarheid, ontwikkelingsduur, internationale betekenis,
volledigheid van soortensamenstelling, aanwezigheid van rode-lijsten / af aandachtssoorten.
il
A4 Gebiedskenrnerken
l,laatregelen kunnen bij voorrang worden ingezet bij gebieden rnet:
- een groot. oppervJ.ak
- een hoge mate van ongesrenste isolatie van een deelpopulatie
- het hoge aantal en/of grote Lengte van de doorsnijdingen.
**
À5 Àctueel en potentieel leefqebied
teef,gebieden, waar een speciale aandacht vragende soort leeft hebben
prioriteit boven gebieden die potentieel leefgebied voor die soort
vormen. Sommige gebieden zijn echter van groot, belang voor
(her)introduktie van soorten in een groter gebied. In die situaties
krijgt'potentiëIe, rneer voorrang.
** À6 Plaats van de doorsniidino
De plaats van de doorsnijding kan van invloed zijn:
- een centrale doorsnijding kan een groter effect hebben dan een aan
de rand van het gebied liggend terrein.
- de betekenis van een afgesneden gedeelte in het leefgebied van de
sootrt, heÈ ecosysteem. Een essentieel onderdeel van het voedselgebied,
van het voortplantingsgebied zal voorrarlg kunnen betekenen bij het
nernen
van naatregelen
B Soortgericbte aspectea
*** 81 Aandachtssoorten
voorrang kan worden gegeven aan die soorten die worden. aangeduid als
'aandachtssoorten' en rode-Iijst soorten. Ook de soorten die bescherrnd
worden krachtens de Natuurbescherningslret behoren hieronder.
*** 82 Gevoelicrheid van soorten
Voorrang bij het nemen van maatregelen is aan de orde als het soorten
betreft die erg gevoelig zijn voor versnippering. tset gaat dan
bijvoorbeeld
gtote bome-range, met een beperkte
een beperkt reproductieverrnogen en met een slechte
om soorten met een
mobiliteit, net
ouderschapszorg
**
83 Reqiónale
zeldzaamheid
Soorten die regionaal zeldzaarn zijn kunnen een hogere prioriteit
geven
aan maatregelen.
**
84 fnd.icatorsoorten voor ecoloqisch waardevol svsteem
diersoorten fungeren als indicator voor een waardevol ecosysteem en verdienen daarom voorrang te krijgen.
Sommige
'
C Inf,rastructuurgerichte aspecèen
** Cl Bundelinq van infrastructuur
Bundeling van infrastructuur geeft een versterking van de isolatie.
Dit kan leiden tot een hogere prioriteit.
* c2 verkeersintensiteit
verkeersj.ntensiteit kan een grotere barriere vormen dan een
lage intensiteit. Dit kan aanleiding zijn voor een hogere prioriteit.
Een hoge
*
C3 Breed,te van de weq
Brede wegen kunnen een hogere mate van versnippering geven dan smalle.
Dit kan voorrang betekenen voor brede lregen.
D Praktische aspecten
*** D1 Samenhanq met planvormino in de onqevinq
l{aatregelen noeten Passen in een samenhangend geheel. Enerzijds kan
dit betekenen dat voorrang aan een maatregel wordt gegeven vanwege de
planvorming in de omgeving, bijv. in het kader van een vastgesteld
landinrichtingsplan. Dit soort plannen dient een zekere status te
hebben voor de uitvoering. Ook de Provinciaal uitgewerkte Ecologische
Hoofdstructuur (P-EHS) kan aanreiding zijn voor voorrang in aanpak.
Anderzijds kan pas voorrang worden gegeven aan een maatregel als de
daarrnee in sarnenhang noodzakelijk te nemen maatregelen in de omgeving
(aan wegen van lagere orde, het aanleggen van geleidende
structuren,
*l
**
..
) zijnlworden uitgevoerd.
D2 Kosten - baten
Maatregelen zurren zo goed nogelijk moeten worden bekeken op het
rendement voor de natuur. Hoe hoger dit is hoe meer voorrang. Een
dassentunnel van f10.000 heeft voorrang boven een dassentunnel van
f50.000 als de werking ongeveer gelijk zat zijn. Dit criterium houdt
niet in dat daarom noodzakelijke projecten die met hoge kosten gepaard
gaan, niet kunnen worden uj.tgevoerd. De kosten van het beheqr kunnen
hierbij eveneens een rol spelen.
D3
Tiid
Verschillende maatregelen vergen nog onderzoek voordat tot aanleg kan
worden overgegaan en andere maatregelen vergen qua ontwerp en
voorbereiding nog veel tijd. Deze maatregelen komen als logisch gevolg
achter in de rij te staan
BUIJÀGE IV
S
TANDÀARDPRO JE KTVO ORS
T
EIJ
(uit:
DIrIW
L992)
Bij het schrijven en indienen van een projectvoorstel is het wenselijk
rekening te houden met de in hoofdstuk 5 aangegeven criteria. om dat goed
te kunnen beoordelen zijn gegevens nodig over het, in te d.ienen project en
de context hraarin deze staat.
rn een projectvoorstel is het ger.renst aandacht te besteden aan de
volgende onderwerpen
1
alqemene qeqevens
project
aanvrager, directie en eventuele andere partners
naam
=
contactPersoon
=
z
=
=
=
3
=
t
=
=
=
5
6
datur indiening voorstel/wijziging voorste.
beschriivinq doelqebied
kaartje en summiere gebiedsbeschrijving
beschrijving infrastructuur (type $reg, aanwezige kunstwerken)
beschrijving verkeer (intensiteiten)
bereidsrnatige info (EHs, Landinrichtingsproject, rongebied)
belangrijke planologische bestemmingen in directe omgeving
probleemoms,chri i vinq
rfaarom is het een knelpunt
voor welke ecotopen/ecosystemen./soorten is het een knelpunt
welke technische problernen zijn aanwezig
maatrecrelen
technische maatregelen
inricht, ingsmaatre gelen
andere maatregelen om beoogde maatregel te laten werken
verwachte effect van de rnaatregelen
gevoJ,gen voor overige functies in omgeving/van object
zijn er alt,ernatieven
faserinq
fasering van project (planuitwerking, nader onderzoek,
grondverwerving, uitvoering. evaluatie, rapportage)
tijdpad; deadlines
is voor het project een terrnijn van meer jaren nodig
orqanisatie
betrokkenen
afspraken met derden
is er een organisatievorm voor de samenwerking
7
o
financiën
kostenbegroring
verdeelsleutel van betaling door verschillende betrokken instanties
bestuurliike asoecten. etc
nogeli jkheden grondverwerving, bestemningverandering
plannen met Lreg (verbreding, verbetering, reconst,ructie)
inschatting van haalbaarheid
nogelijkheden medewerking, besternmingsverandering
inschatting mogeli jkheden
beheer
hoe is het beheer in de toekomst geregeld
BTJLAGE
V
OVERZICHT
IPI-EENHEDEN (IAWM 1985)
IPI - lndeling
100 Bossen, Stnrvelen, Slngels e.d.
1L0
Bioekbossen
111 Duinvall-eibos
LL2 ELzenbroekbos
113 líilgen (vloed)bos
114 Berkenbroekbos
L20
Naaldbossen en genengd loofnaaldbos
L2L Plnusbos
L22 Larlxbos
L23 Naaldbos, niet behorend tot pinus- en Larixbos
L24 Genengd loof-/naaldbos
130 Droge Loofbossen
131 Droog, relatlef voedselar-m loofbos
L32 Droog, relatief voedselriJk loofbos
133 Droog loofbos, weinig kenmerkend ontwikkeLd of
gestoord
140 VochtÍge loofbossen
141 Voehtlg parkbos
L42 Bronbos
143 Loofbos op vochtige voedselrlJke
L44 VochtÍg berkenbos
L45 Populleren/wllgenaanplant
L46 Eendenkoolen
150 Strunelen
151 Dulnstruseel
L52 Jeneverbesstrrrweel
153 Gagelstruweel
L54 Vlierstruweel/Braamstruweel
155 l{ilgenstrulreel
156 Doornstruweel
160 Hakhout
161 Grienden
L62 Essenhakhout
L63 El.zerihakhouc
gronden
L64
165
Eikenhakhout
HakhoucperceLen mec gemengde samensÈelling
(geriefbosj es)
L7O Houtwall-en, kaden, windsingels e.d.
L7L Houtvallen, wildwallen, wallen langs beken
L72 l{et hout begroeide cuinwallen en schunrelingen
L73 Beplante polderkaden
Llt+ .(Mei)doorntragen
L75 Elzen!essenslngels
L76 Elken-berkensingels
L77 Graften en stuifirallen
178 BonenrlJen
L79 Rullverkavelings- en landschappeliJke aanplanten
180
OpslagbosJes
181
L82
183
Opslagbos í-n hooryeengebled
in
OpsLagbos in
Opslagbos
heidegebied
laagveengebíed
190 Kap-, storm- en brandvlakten
191 KapvLakteÍr etc. in naaldbos
L92 Kapvlakten etc. in droog loofbos
193 Kapvlakten etc. ln vochrlg loofbos
2OO Open gebladgn bulten de agrarí.sche produktiegfeer
210 Dulngebled
zLL Zeeteep
2L2 Inflltratlegebled
2L3 Natte dulnvallelen
2L4 Open dulngebied
220 GettJdegebied
22L Sllkken en zandplaten
222 Schorren en }welders
223 RÍet- en bl.ezentotzen
234 Hetdegebled
23L Droge helde
232 Vochclge helde
233 Zandverstulvlngen
240 HalfnatuurllJke graslanden
24L Kallrihelllnggrasland
242 Blauwgrasland
o
243 Half-natuurlijke vochtige tot natte
graslanden
op natig voedselriJke gronden
Heischraal grasland
244
245 HaLf-natuurlijke
droge graslanden op naÈíg
voedselrijke gronden
246 Zilt
250
grasland
Hoog:reengebied
25L
Levend hooryeen
ZSZ ontrraterd
253 Afgetakeld
254 Veenputten
260
hoogyeen
hooryeen
Laaryeengebied
26L Laagyeennoeras en petgaten
262 Laaryeenplassen
263 Rlet- en btezenland
264 Legakkers
300 NÍet lÍ.Jnvoruige open rateren
310 Nlet gegraven groce plassen
31-1 Afgesloten zeearmen
312 IJsselneer
313 t{eren en neertJes
320 Grote aangeLegde plassen
32L Zandgaten, grí.ndgaten, kleigaten
322 Infll-tratlebekkens
323 Vloelvelden
324 Drinlcwaterspaarbekkens
330 VlJvers en grachten
33L ViJvers (blJv. op landgoederen)
332 Slot- en fortgrachten
333 Stadsgrachten
334 Kleine recreatleplassen, zneurr{vers
335 VlsvlJvers
336 Stads- en dorTsvljvers
340 Klelne aangelegde pLassen
341 Drlnkputten, dobben
342 Tlchelgaten, klelPutten
343 Karrevelden
344 PlasJes in klaverbLaden
345 Overige
kleine
gegraven plasjes
350 K1áine níec gegraven open waceren
351 Veniun
352 Duí.nplassen, duinneertjes
353 líiel_en, kolken, selen
354 Overige poelen en pl_asJes
360 Klelne moerassen, rabacten
361 Raba*en
362 Inlagen
363 Slerige kLelae moerasJes
364 IJsbanen
370 líater ln boontrol_ten, drlnkbakken e.d.
400 Agrarlsch gebled
410 Graslanden
4lL GrasLand en hooÍland
4L2 Grasland net boongaard of populierenaanplant
413 Cultuurgrasland met een natuurlljke inslag
4L4
415
Kunstwelden
42O Akkers
42L Groorschalig akkerland
422 KleinschaLig akkerland
423 Intensief frulteelcgebied
424 (Boon)lcwekerlJen
500 StedellJk gebled
510 Ruderale gebleden
511 Braakllggend rerrein
sLZ VuÍlstortplaarsen
513 Opgespoten t'erreln
514 Recente droge afgravLngen
520 Beboured gebÍed
52L Erven, volkstulnen, moestul.nen
522 Sportterrelnen, recreatlegebieden,
523 Parken, kerkhoven, vtllaw{ken
524 Glastulnbouwgebleden
525 Indusrrlegebled
526 Blnnenstedeir en woonwl-Jken
527 Muren en wallekanten
camplngs
600 Infrastnrctuur
610 Wegen en parkeerplaaÈsen
611 Verharde wegen rnet bern
6LZ parkeerplaatsen
613 Onverharde wegen en paden net
620
berm
Spoonregen en haventerreinen
6ZL Spoorbanen
622 Enplacenenten en overslagterreinen
630
DlJken
63l l{arerkerende dljken
632 Zonerkaden
633 llnnendiJken
634 Deltad^--en, asfaltdiJken
635 Steenglooilngen
636 polderkaden
637 Onbepl_ante tuiil{a1len en schunrellngen
640 Droge taluds van kanalen, waterschapsleldingen
700 LlJnvornige r8rêren
7L0 RLvieren en veenstromeu
71'L Grote rlví.eren
7L2 Kleine (laagland) rivieren en veenstromen
7L3 Oude rlvlerarnen
720
Beken
72L NaruurliJke laaglandbeken
722 Genoruallseerde 1aaglandbeken
723 Bergbeken
724 Korte beken
725 Oude beekarnen
730 Afgeslocen kreken
74O Kanalen, weteringen, veenwlJken
74L Kanalen
742 ïeterlngen, traterschapslossingen
743 VeenwiJken
75O Sloten, slootkanten en greppel_s
751 Sloten
752
753
754
Sloockanren
en vaarten
e.d..
755 Greppels
756 I{aterschapsleidingen
800
BrongebÍeden
810' Brongebieden
SLL Akrokrenen
8L2 Rheokrenen
813 Linnokrenen
8L4 Helokrenen
815 Gek\ulsterde bronnen
816 BronvlJvers
817 Artesische bronnen
820
900
Sprengen
Oeverzone
925 Oeverzone van hooryeenplassen
926 Oeverzone van laaryeenplassen, pecgaten e.d.
931 0everzone van niet gegraven grote plassen
932 Oeverzone van grote aangelegde (gegraven) plassen
933 Oeverzone van viJvers en grachcen
934 Oeverzone van kleine aangeLegde plassen
935 Oeverzone van kleine nier gegraven (naruurlijke)
plassen
g7L
Qeverzone van
972 Oeverzone
973 Oeverzone
974 Oeverzone
975 Oeverzone
981 Oeverzone
ri.vieren, kleine rivieren en veenstrouen
van beken
van oude kreken
van kanalen, weterÍngen e.d.
van sloten en greppels
van bronviJvers
BÏi'LAGE III
IJANDEI.,TJKE PRIORITEITSTEÍ,LING PROJEKTVOORSTELLEN UITIGERENDE IIAÀTREGEI,EN
vooR DE NATUUR (uit: DWW L992)
Iioof,dstuK 5 PRIoRITEIISIELI,ITG
ÀLs er een budget beschikbaar komt voor het nemen van mitigerende
rnaatregelen bij besÈaande rijkswegen dan komt d,e vraag naar voren: welke
knelpunten moeten het eerst worden aangepakt? Allerlei ove4*egingen,
voorwaarden en/of, criteria helpen bij het maken van een strategie voor
de
keuzebepaling. Duiderijke criteria en een d,aarop gestoeld,e strategie
maakt het inzichtelijk $taar op grond van welke argunenten maatregelen
moeten worden genomen. De inzet van de beschikbaar zijnde rniddelen
en de
fasering in de tijd maakt deze strategie noodzakerijk.
rn het concept-raPport: 'versnippering van de ecologische hoofdstructuur
(EHs) door de weg-infrastructuur, (r'torer cs., 1992) zijn criteria
verwoord. De in dit rapport gebruikte indeling kan voor het huidige kader
worden overgenomen met daarbij enkele aanvullingen uit ,Natuurtechniek
en
waterstaat.swerken' (Aanen et al, l99l) en uit praktijkervaringen.
Het zal duidelijk zijn dat niet alle crireria alrijd kunnen gelden en
eveneens dat niet alle criteria eenzelfde gewicht hebben. De plaaÈse1iJke
omstandigheden zullen eterk bepalend zijn op welke criteria waar aan de
orde zullen zijn. Bovendien kan een criteriun bij het ene knelpunt leiden
tot
een hoge prioriteit en bij een and,er knerpunt juist niet.
Randvoorvaarden, inbeddinE in overige werkzaarnheden en bereidwitligheid
van diverse besturen kunnen bovendien van grote invroed zijn.
onderstaande criteria zijn opgesteld voor de theoretische situatie dat
tvree geheeJ. vergelijkbare situat,ies aanwezig zijn.
voor een beter inzicht in de onderlinge prioriteit van op te lossen
knelpunten zijn de genoemde criteria onderverdeeld in een drietal
categorieën:
*** meest belangrijk: Al , AZ, 81, 82, D1
** tweede in belangrijkheid:
A3, A4, À5, A6, 83, 84, Cl, D2, D3
*
minst beJ.angrijk: C2, C3
À Gebiedgericbte aspectea
*** À1 EIIS
Een gebied dat in de Ecologische tloofdstructuur ligt heeft voorrang in
de prioriteitsterring boven een gebied dat er nier in ligt. De Ens
kent verschillende typen gebieden, welke elkaar in een netwerk
versterken: kerngebieden, ontwikkelingsgebieden en verbindings-zones.
r** À2 Status van niet in de EHS voorkomende qebieden
Niet alle voor de natuur van belang zijnde gebieden zijn opgenomen in
de EHS. Toch kunnen daar belangrijke knelpunten voorkomen in relatie
tot de bestaande rijkswegen. Prioriteit voor de aanpak van deze knelpunten kan dan slechts ontleend worden aan een andere status dan de
EltS (o.a. NB-vet, Provinciaal Natuurbeleidsplan, Grote Landschaps
Eenheid, Provinciale uitwerking van de EHS, Relatienota).
i*
À3 Ecosvsteem aspecten
get type ecosysteem kan voorrang worden gegeven bij het treffen van
maatregelen. Dit kan zijn vanwege de mate van: lcwetsbaarheid. stabiliteit, vervangbaarheid, ontwikkelingsduur, internationale betekenis,
volledigheid van soortensamenstelling, aanwezigheid van rode-lijsten / af aandachtssoorten.
il
A4 Gebiedskenrnerken
l,laatregelen kunnen bij voorrang worden ingezet bij gebieden rnet:
- een groot. oppervJ.ak
- een hoge mate van ongesrenste isolatie van een deelpopulatie
- het hoge aantal en/of grote Lengte van de doorsnijdingen.
**
À5 Àctueel en potentieel leefqebied
teef,gebieden, waar een speciale aandacht vragende soort leeft hebben
prioriteit boven gebieden die potentieel leefgebied voor die soort
vormen. Sommige gebieden zijn echter van groot, belang voor
(her)introduktie van soorten in een groter gebied. In die situaties
krijgt'potentiëIe, rneer voorrang.
** À6 Plaats van de doorsniidino
De plaats van de doorsnijding kan van invloed zijn:
- een centrale doorsnijding kan een groter effect hebben dan een aan
de rand van het gebied liggend terrein.
- de betekenis van een afgesneden gedeelte in het leefgebied van de
sootrt, heÈ ecosysteem. Een essentieel onderdeel van het voedselgebied,
van het voortplantingsgebied zal voorrarlg kunnen betekenen bij het
nernen
van naatregelen
B Soortgericbte aspectea
*** 81 Aandachtssoorten
voorrang kan worden gegeven aan die soorten die worden. aangeduid als
'aandachtssoorten' en rode-Iijst soorten. Ook de soorten die bescherrnd
worden krachtens de Natuurbescherningslret behoren hieronder.
*** 82 Gevoelicrheid van soorten
Voorrang bij het nemen van maatregelen is aan de orde als het soorten
betreft die erg gevoelig zijn voor versnippering. tset gaat dan
bijvoorbeeld
gtote bome-range, met een beperkte
een beperkt reproductieverrnogen en met een slechte
om soorten met een
mobiliteit, net
ouderschapszorg
**
83 Reqiónale
zeldzaamheid
Soorten die regionaal zeldzaarn zijn kunnen een hogere prioriteit
geven
aan maatregelen.
**
84 fnd.icatorsoorten voor ecoloqisch waardevol svsteem
diersoorten fungeren als indicator voor een waardevol ecosysteem en verdienen daarom voorrang te krijgen.
Sommige
'
C Inf,rastructuurgerichte aspecèen
** Cl Bundelinq van infrastructuur
Bundeling van infrastructuur geeft een versterking van de isolatie.
Dit kan leiden tot een hogere prioriteit.
* c2 verkeersintensiteit
verkeersj.ntensiteit kan een grotere barriere vormen dan een
lage intensiteit. Dit kan aanleiding zijn voor een hogere prioriteit.
Een hoge
*
C3 Breed,te van de weq
Brede wegen kunnen een hogere mate van versnippering geven dan smalle.
Dit kan voorrang betekenen voor brede lregen.
D Praktische aspecten
*** D1 Samenhanq met planvormino in de onqevinq
l{aatregelen noeten Passen in een samenhangend geheel. Enerzijds kan
dit betekenen dat voorrang aan een maatregel wordt gegeven vanwege de
planvorming in de omgeving, bijv. in het kader van een vastgesteld
landinrichtingsplan. Dit soort plannen dient een zekere status te
hebben voor de uitvoering. Ook de Provinciaal uitgewerkte Ecologische
Hoofdstructuur (P-EHS) kan aanreiding zijn voor voorrang in aanpak.
Anderzijds kan pas voorrang worden gegeven aan een maatregel als de
daarrnee in sarnenhang noodzakelijk te nemen maatregelen in de omgeving
(aan wegen van lagere orde, het aanleggen van geleidende
structuren,
*l
**
..
) zijnlworden uitgevoerd.
D2 Kosten - baten
Maatregelen zurren zo goed nogelijk moeten worden bekeken op het
rendement voor de natuur. Hoe hoger dit is hoe meer voorrang. Een
dassentunnel van f10.000 heeft voorrang boven een dassentunnel van
f50.000 als de werking ongeveer gelijk zat zijn. Dit criterium houdt
niet in dat daarom noodzakelijke projecten die met hoge kosten gepaard
gaan, niet kunnen worden uj.tgevoerd. De kosten van het beheqr kunnen
hierbij eveneens een rol spelen.
D3
Tiid
Verschillende maatregelen vergen nog onderzoek voordat tot aanleg kan
worden overgegaan en andere maatregelen vergen qua ontwerp en
voorbereiding nog veel tijd. Deze maatregelen komen als logisch gevolg
achter in de rij te staan
BUIJÀGE IV
S
TANDÀARDPRO JE KTVO ORS
T
EIJ
(uit:
DIrIW
L992)
Bij het schrijven en indienen van een projectvoorstel is het wenselijk
rekening te houden met de in hoofdstuk 5 aangegeven criteria. om dat goed
te kunnen beoordelen zijn gegevens nodig over het, in te d.ienen project en
de context hraarin deze staat.
rn een projectvoorstel is het ger.renst aandacht te besteden aan de
volgende onderwerpen
1
alqemene qeqevens
project
aanvrager, directie en eventuele andere partners
naam
=
contactPersoon
=
z
=
=
=
3
=
t
=
=
=
5
6
datur indiening voorstel/wijziging voorste.
beschriivinq doelqebied
kaartje en summiere gebiedsbeschrijving
beschrijving infrastructuur (type $reg, aanwezige kunstwerken)
beschrijving verkeer (intensiteiten)
bereidsrnatige info (EHs, Landinrichtingsproject, rongebied)
belangrijke planologische bestemmingen in directe omgeving
probleemoms,chri i vinq
rfaarom is het een knelpunt
voor welke ecotopen/ecosystemen./soorten is het een knelpunt
welke technische problernen zijn aanwezig
maatrecrelen
technische maatregelen
inricht, ingsmaatre gelen
andere maatregelen om beoogde maatregel te laten werken
verwachte effect van de rnaatregelen
gevoJ,gen voor overige functies in omgeving/van object
zijn er alt,ernatieven
faserinq
fasering van project (planuitwerking, nader onderzoek,
grondverwerving, uitvoering. evaluatie, rapportage)
tijdpad; deadlines
is voor het project een terrnijn van meer jaren nodig
orqanisatie
betrokkenen
afspraken met derden
is er een organisatievorm voor de samenwerking
7
o
financiën
kostenbegroring
verdeelsleutel van betaling door verschillende betrokken instanties
bestuurliike asoecten. etc
nogeli jkheden grondverwerving, bestemningverandering
plannen met Lreg (verbreding, verbetering, reconst,ructie)
inschatting van haalbaarheid
nogelijkheden medewerking, besternmingsverandering
inschatting mogeli jkheden
beheer
hoe is het beheer in de toekomst geregeld
BTJLAGE
V
OVERZICHT
IPI-EENHEDEN (IAWM 1985)
IPI - lndeling
100 Bossen, Stnrvelen, Slngels e.d.
1L0
Bioekbossen
111 Duinvall-eibos
LL2 ELzenbroekbos
113 líilgen (vloed)bos
114 Berkenbroekbos
L20
Naaldbossen en genengd loofnaaldbos
L2L Plnusbos
L22 Larlxbos
L23 Naaldbos, niet behorend tot pinus- en Larixbos
L24 Genengd loof-/naaldbos
130 Droge Loofbossen
131 Droog, relatlef voedselar-m loofbos
L32 Droog, relatief voedselriJk loofbos
133 Droog loofbos, weinig kenmerkend ontwikkeLd of
gestoord
140 VochtÍge loofbossen
141 Voehtlg parkbos
L42 Bronbos
143 Loofbos op vochtige voedselrlJke
L44 VochtÍg berkenbos
L45 Populleren/wllgenaanplant
L46 Eendenkoolen
150 Strunelen
151 Dulnstruseel
L52 Jeneverbesstrrrweel
153 Gagelstruweel
L54 Vlierstruweel/Braamstruweel
155 l{ilgenstrulreel
156 Doornstruweel
160 Hakhout
161 Grienden
L62 Essenhakhout
L63 El.zerihakhouc
gronden
L64
165
Eikenhakhout
HakhoucperceLen mec gemengde samensÈelling
(geriefbosj es)
L7O Houtwall-en, kaden, windsingels e.d.
L7L Houtvallen, wildwallen, wallen langs beken
L72 l{et hout begroeide cuinwallen en schunrelingen
L73 Beplante polderkaden
Llt+ .(Mei)doorntragen
L75 Elzen!essenslngels
L76 Elken-berkensingels
L77 Graften en stuifirallen
178 BonenrlJen
L79 Rullverkavelings- en landschappeliJke aanplanten
180
OpslagbosJes
181
L82
183
Opslagbos í-n hooryeengebled
in
OpsLagbos in
Opslagbos
heidegebied
laagveengebíed
190 Kap-, storm- en brandvlakten
191 KapvLakteÍr etc. in naaldbos
L92 Kapvlakten etc. in droog loofbos
193 Kapvlakten etc. ln vochrlg loofbos
2OO Open gebladgn bulten de agrarí.sche produktiegfeer
210 Dulngebled
zLL Zeeteep
2L2 Inflltratlegebled
2L3 Natte dulnvallelen
2L4 Open dulngebied
220 GettJdegebied
22L Sllkken en zandplaten
222 Schorren en }welders
223 RÍet- en bl.ezentotzen
234 Hetdegebled
23L Droge helde
232 Vochclge helde
233 Zandverstulvlngen
240 HalfnatuurllJke graslanden
24L Kallrihelllnggrasland
242 Blauwgrasland
o
243 Half-natuurlijke vochtige tot natte
graslanden
op natig voedselriJke gronden
Heischraal grasland
244
245 HaLf-natuurlijke
droge graslanden op naÈíg
voedselrijke gronden
246 Zilt
250
grasland
Hoog:reengebied
25L
Levend hooryeen
ZSZ ontrraterd
253 Afgetakeld
254 Veenputten
260
hoogyeen
hooryeen
Laaryeengebied
26L Laagyeennoeras en petgaten
262 Laaryeenplassen
263 Rlet- en btezenland
264 Legakkers
300 NÍet lÍ.Jnvoruige open rateren
310 Nlet gegraven groce plassen
31-1 Afgesloten zeearmen
312 IJsselneer
313 t{eren en neertJes
320 Grote aangeLegde plassen
32L Zandgaten, grí.ndgaten, kleigaten
322 Infll-tratlebekkens
323 Vloelvelden
324 Drinlcwaterspaarbekkens
330 VlJvers en grachten
33L ViJvers (blJv. op landgoederen)
332 Slot- en fortgrachten
333 Stadsgrachten
334 Kleine recreatleplassen, zneurr{vers
335 VlsvlJvers
336 Stads- en dorTsvljvers
340 Klelne aangelegde pLassen
341 Drlnkputten, dobben
342 Tlchelgaten, klelPutten
343 Karrevelden
344 PlasJes in klaverbLaden
345 Overige
kleine
gegraven plasjes
350 K1áine níec gegraven open waceren
351 Veniun
352 Duí.nplassen, duinneertjes
353 líiel_en, kolken, selen
354 Overige poelen en pl_asJes
360 Klelne moerassen, rabacten
361 Raba*en
362 Inlagen
363 Slerige kLelae moerasJes
364 IJsbanen
370 líater ln boontrol_ten, drlnkbakken e.d.
400 Agrarlsch gebled
410 Graslanden
4lL GrasLand en hooÍland
4L2 Grasland net boongaard of populierenaanplant
413 Cultuurgrasland met een natuurlljke inslag
4L4
415
Kunstwelden
42O Akkers
42L Groorschalig akkerland
422 KleinschaLig akkerland
423 Intensief frulteelcgebied
424 (Boon)lcwekerlJen
500 StedellJk gebled
510 Ruderale gebleden
511 Braakllggend rerrein
sLZ VuÍlstortplaarsen
513 Opgespoten t'erreln
514 Recente droge afgravLngen
520 Beboured gebÍed
52L Erven, volkstulnen, moestul.nen
522 Sportterrelnen, recreatlegebieden,
523 Parken, kerkhoven, vtllaw{ken
524 Glastulnbouwgebleden
525 Indusrrlegebled
526 Blnnenstedeir en woonwl-Jken
527 Muren en wallekanten
camplngs
600 Infrastnrctuur
610 Wegen en parkeerplaaÈsen
611 Verharde wegen rnet bern
6LZ parkeerplaatsen
613 Onverharde wegen en paden net
620
berm
Spoonregen en haventerreinen
6ZL Spoorbanen
622 Enplacenenten en overslagterreinen
630
DlJken
63l l{arerkerende dljken
632 Zonerkaden
633 llnnendiJken
634 Deltad^--en, asfaltdiJken
635 Steenglooilngen
636 polderkaden
637 Onbepl_ante tuiil{a1len en schunrellngen
640 Droge taluds van kanalen, waterschapsleldingen
700 LlJnvornige r8rêren
7L0 RLvieren en veenstromeu
71'L Grote rlví.eren
7L2 Kleine (laagland) rivieren en veenstromen
7L3 Oude rlvlerarnen
720
Beken
72L NaruurliJke laaglandbeken
722 Genoruallseerde 1aaglandbeken
723 Bergbeken
724 Korte beken
725 Oude beekarnen
730 Afgeslocen kreken
74O Kanalen, weteringen, veenwlJken
74L Kanalen
742 ïeterlngen, traterschapslossingen
743 VeenwiJken
75O Sloten, slootkanten en greppel_s
751 Sloten
752
753
754
Sloockanren
en vaarten
e.d..
755 Greppels
756 I{aterschapsleidingen
800
BrongebÍeden
810' Brongebieden
SLL Akrokrenen
8L2 Rheokrenen
813 Linnokrenen
8L4 Helokrenen
815 Gek\ulsterde bronnen
816 BronvlJvers
817 Artesische bronnen
820
900
Sprengen
Oeverzone
925 Oeverzone van hooryeenplassen
926 Oeverzone van laaryeenplassen, pecgaten e.d.
931 0everzone van niet gegraven grote plassen
932 Oeverzone van grote aangelegde (gegraven) plassen
933 Oeverzone van viJvers en grachcen
934 Oeverzone van kleine aangeLegde plassen
935 Oeverzone van kleine nier gegraven (naruurlijke)
plassen
g7L
Qeverzone van
972 Oeverzone
973 Oeverzone
974 Oeverzone
975 Oeverzone
981 Oeverzone
ri.vieren, kleine rivieren en veenstrouen
van beken
van oude kreken
van kanalen, weterÍngen e.d.
van sloten en greppels
van bronviJvers
PROVINCIAAL NATU URBELEIDSPLAN
DRENTHE
ffi
bos-ênnatuurgebled
n-E_lï,ï
le
ffi
Íase relatienota - begrensd en
ingedeeld
1ê Íase relatienota - globaal
rn'.mn
erin+rf,
aangeweZen/VOOfStel G,S.
ffffi
bergboerenregellng
3..i!:-: 2e Íase relatienota - natuurontwikkeling
3"|:i"3 globale aanwijzing, vgl. bijlage 3
r
__
- O
begrenzing visiegebied in Drenthe
mogeliike begrenzing provinciegrens
ov"ï"cirriloeid visielebied
nummering visiegebieden, vgl. bijlage 4
voor toelichting: zie par. 4.3.3
GLOBALE AANWIJZING
RELATIENOTAGEBIEDEN
EN NATUU URONTWIKKELINGSPROJ
TEVENS OVERZICHT VAN
A
schaal
/\o2468lokm
ECTEN.
VISI EG EBI EDEN
Í:2soooo
KAART3
BIJLÀGE VTI
ONDERBOWSING AÀ}IDACHTSOORTENBENADERING.
in dit rapport voorgestelde nitigerende maatregelen hebben
als doel het verminderen van de barrièrewerking en het, aantal
verkeersslachtoffers onder dieren, bij doorsnijdingen van
biotopen of verbindingen tussen biotopen.
Aan deze biotoopbenadering moest een praktische invulling
worden gegeven door een vertaling naar een soortsbenadering.
Een veel t,oegepaste methode bij het herstel van biotopen, is
dat, per biotoop wsrdt gekozen voor een aantal representatieve
soorten. Door rniddel van deze zogenaamde indikator- of
aandachtsoorten wordt, vervolgens aangiegeven welke maatregelen
genomen moeten worden om, op grond van de habitat- en
gedragseigenschappên van deze soorten, verbindings- of
leefmogelijkheden te kreëren voor de organismen van het
De
betreffende biotoop.
Bij een dergelijke vertaling van een biotoop- naar een
soortgerichte benadering dient, de nodige reserve in acht te
worden genomen in verband met het gevaar van sirnplifikatie. In
het
stelsel van ekologische relaties kunnen (dier)soorten niet
rrop zichtr als maatstaf worden gebruikt, doch dient er te
worden uitgegaan van ekologische verbanden die een ro1 spelen
binnen levensgemeenschappen.
In de praktijk wordt dit veelal opgevangen door uit te gaan
van een kombinatie van enkele zeer kenrnerkende soorten en een
aantal, wat biotoqpeisen betreft, niet erg kritische soorten.
Met een dergelijke kombinatie van aandacht,soorten kan tegemoet
gekomen worden aan de leefvoorwaarden van vele in die biotoop
thuishorende soorten.
Ook voor het verbeteren van verbindingen voor dieren, biedt
het werken met een kombinatie van aandachtsoorten voordelen.
Voor di-ersoorten met een sterke gebondenheid aan een bepaald
biotoop, of voor soorten met een beperkte aktieradius, zal een
verbindingszone de funkties van het leefgebied moeten kunnen
vervullen om rnigratie van deze soorten mogelijk te maken.
De migratiemogelijkheden van soorten net een grote aktieradius
en een meer opportunist.ische levenswijze hangen voornamelijk
af van de in het gebied aanwezige rust en dekking.
Bepaalde biotooptypen kunnen duè, zonder dat zíj een
(potentieel) geschikt leefgebied voor een soort vormen, wel
aan de voorwaarden als mi-gratiebaan voldoen.
Om bovengenoemde redenen verdient het aanbeveling om ook bij
de doorsnijdingen van leefgebieden en verbindingszones door
infrastruktuur, rekening te houden met meerdere
aandachtsoorten.
Hierbij
moet, wel bedacht worden dat soorten die representatief
zí1n op grond van hun habitatseisen, niet, automatiÉch
representatief zijn voor de eisen die gesteld worden aan de
veelal t,echnische maatregelen die getroffen kunnen worden onr
de barrièrewerking van infrastruktuur te verminderen (zie
Bijlage VII
1
intermezzol. Een bijkomend probleem is dat van veel
diersoorten nog niet bekend is welke eisen zij aan de genoemde
maatregelen stellen.
Intermezzo.
De otter wordt vaak Eekozen als aandachtgoort voor verbindingszones tussen
moerasgebieden. Terecht wordt verondersteld dat, als de otter (als
toppredator en soort die hoge eisen stelt aan zJ-jn habitat) van een
verbindingszone gebruik kan maken, vele andere moerassoorten dit ook zullen
doen. De otter ig echter voor wat betreft het oplossen van knelpunten bij
krulsingen van verbindingszones met wegen niet bepaald veeleisend. Het
aanbrengen van driJvende balken of eenvoudige looprichels onder bruggen of
duikers maken de weg al passeerbaar (bron: LNV 1989).
De met de otter meeliftende soorten stellen veelal hogere eisen aan
dergelijke voorzienLngen (b.v. doorlopende oeverstroken met een gradiënt
droog-nat) en zullen van deze, voor de otter bedoelde voorzienin€len, geen
gebruik kunnen maken.
Bij de keuze van aandachtsoorten voor mitigerende maatregelen
dient ook rekening gehouden te worden met de
prioriteitsbepaling volgens de l{erkgroep Mitigerende
Maatregelen (D?gW L992, . Door afsternming van de
aandachtsoortenkeuze op dê soortgerichte aspekten van deze
pri.oriteitsbepaling, I^rordt de realisatiekans van projekten
verhoogd (zíe bijlage III).
Bijlage VrI -
2
BIiTLAGE
VIII
GEGEVENS PER DIERSOORT (ENGROEP)
pag.
ZOOGDÏEREN
Ree
Das
Otter
Boommarter
Steenmarter
Bunzing
Hermelijn en wezel
EgeI
L
1
2
4
5
7
I
8
Haas
10
10
AMFIBIEEN
1L
REPTIELEN
Ringslang
L3
L4
TNSEKTEN
15
VOGELS
15
(neeliftende soorten per biotoop)
Bossen, bossages en houtwallen
Oevers (beken, sloten en wijken)
16
16
L6
L7
L7
MUIZEN
Veengebieden
Ruigtezomen en hoge kruidenvegetaties
BIiIT,AGE
VIII
GEGEVENS pER DIERSOORT(ENGROEP)
ZOOGDIEREN.
Soort,: Ree (Capreolus caprêolus)
Natuurbetekenis: Het reewild heeft een lage natuurbetekenis,
maar een hoge rekreatieve betekenis. Reewild valt onder de
Jachtwet (jacht gesloten, afschot op vergunning).
Voorkomen in Drenthe: Reewild kont algemeen voor in bijna de
gehele provincie Drenthe.
PopuJ.atieontwikkelingl Vanaf 1950 laat de ree een sterke
landelijke uitbreiding zien. Momenteel is er nog sprake van
een geringe uitbreiding. De veldree wordt, onderscheiden als
een apart ekologisch type, welke gebruik maakt van grote open
vlakten, ruigeslootkanten e.d.
GevoeJ.igheid voor versnippering: Over de barrièrewerking en
verstoring door wegen en verkeer op reeën is weinig bekend.
líe1 lijkt er gtewenning aan het verkeer op te treden. Reeën
fourageren dan ook vaak vlak langs sregen. In houtopstanden
langs $tegen worden vaak krabplaatsen aangetroffen
(territorium-afbakening) op de scheiding bos-wegbern.
VÍater vormt voor reeën niet snel een barrière. Er zijn reeën
op kilorneters afstand van de kust zwemmend aangetroffen.
Kanalen met vert,ikale oevers vormen wel een barrière, omdat de
dieren niet meer uit het water kunnen klimmen. VeeI reeën
verdrinken hierdoor.
Ook door het verkeer vallen er veel slachtoffers. Ca. 60-70 Z
van alle in Nederland doodgevonden reeën zíjn
verkeersslachtoffers. Aanrijdingen en verdrinkingen vinden
vooral plaats in aprillmei (territoriungedragl, juli/augustus
(bronst,) en november/december (nabronst)
.
Biotoopgebruik: Reeën zijn typische bewoners van
parklandschappen, waarin bos en kultuurgrond elkaar
afwisselen. Het, reewild heeft een voorkeur voor dichte,
halfhoge dekking. Het aanpassingsvermogen van reewild is zeer
groot, zodat het niet strikt, gebonden is aan één biotoop.
Verder komen reeên ook voor in bossen, duinen, grienden,
akkerbouwgebieden, moeras- en veengebieden. (Het veldree leeft
op open vlaktes en nijdt het bos).
De home range bedraagt 10-30 ha per individu en 15-50 ha per
sprong (groep).
Landschappef.ijke eenheden (IPIrs) :
Deelhabitat,: 100, LgO, 240, 252, 253t 264, 4OO (411
t/n
4L3, 42O) .
Habitat,: kombinatie van 150, L7O en 400 (kleinschalig
agrarisch landschap met veel dekking) of andere kombinaties.
Bijlage vIIï
1
Mitigerende maatregelen;
Civieltechnisch: Reewildrasters en -spiegels worden toegepast
ter voorkoming van aanrijdingen rnet het verkeer;
reewildtunnels en cervidukt,en orn reeën wegen te laten
passeren. Reeën maken onder bepaalde omstandigheden ook wel
gebruik van infrastrukturele kunstwerken om wegen te passeren
(verkeerstunnels, Iandbour{- en fietsviadukten, onverharde
stroken onder bruggen en viadukten) (Ueckermann 1989). Bij
lange rasters dienen insprongen aan de wegzijde te worden
toegepast zodat reeën de veilige kant kunnen berej-ken.
Roosters in het wegdek bij kruisingen van rasters met wegen
kunnen rrlekkenrt voorkomen.
ïnrichting: Enige afscherming van het verkeer (beplanting,
scherrnen) bij passagÍes is wenselijk, evenals halfhoge dekking
(struweel) doorlopend t,ot, bij de passage.
Soort: Das (Mel.es meles)
Natuurbetekenis: De das is een bedreigde diersoort en wordt in
het NBP genoemd als aandachtsoort. De soort wordt nationaal en
internationaal bedreigd. Valt, onder de Jachtwet (jacht
gesloten).
Voorkonen in Drenthe: De das kwam vroeger voor in de beekdalen
en aan de randen van het Drentse plateau. Burchten vond men in
de heuvels van Havelte en Norg, welke in verbinding stonden
met de burchten ten noorden van Steenwijk (Ov.). Verder lagen
er burchten in Eext en Gieten. Er werden dassen gevangen bij
Anloo, Diever, Emmen en Gasselt,e. Ook kwamen er dassen voor in
het gebied Hooghalen-Orvelte-Sleen (Oord & Molenaar 1991).
Momenteel komen er nog (deel)populaties voor in het Reestdal
en het gebied rond Zuidwolde (vormt waarschijnlijk êén
populatie met de dassen j.n Boswachterij Staphorst (Ov. )
(Pauwels 1990). Verder is er nogi een geïsoleerd gelegen
populatie bij Hooghalen/schoonloo.
AIs potentiëIe leefgebieden en herintroduktiegebieden worden
genoemd het gebied Hooghalen-Orvelte-Sleen (Werkgroep
Beheersoverleg Dassen), de gebieden rond Havelte/Uffelte en
delen van het, Drents-Friese Woud (Oord & Molenaar 1991).
Verder is er waarschijnlijk nog (potent,ieel) geschikt habitat
in diverse Drentse beekdalen (natuurontwikkeling! ) .
De laatste jaren komen er steeds meer incidentele waarnemingen
voor. Deze dieren zijn waarschijnlijk afkornstig uit Duitse
grensstreek, waar het aantal burchten de laatste jaren is
toegenomen (Broekhuizen 1992) .
PopulatieontwikkeJ.ing: De populatie bij Zuidwolde lijkt, uit te
breiden in noordel-ijke en oostelijke richting. De populatie
bij Hooghalen is l<lein en ligt sterk geïsoleerd. Uitwisseling
tussen de Drentse dassen en de dassen in het Friese
Gaasterland vindt waarschijnlijk niet plaats, maar is zeer
gewenst (Oord & Molenaar 1991). Door de inrichting van
geschikte migratiezones en het opheffen van aller1ei
barrières, dient, het tussenliggende gebied bevolkt t,e worden,
Bijlage VIII -
2
waardoor de populaties a.h.w. naar elkaar toe groei.en. Dit
proces kan versneld worden door herintroduktie in hiervoor
geschikte gebieden (Recentelijk zíjn hiertoe dassen uitgezet
in de Lindevallei, bij olderberkoop).
Van der Bilt (1991) noemt de mogelijkheid van een verbinding
voor de das tussen het Reestdal en Midden Drenthe via het
beekdal van het Oude Diep.
Gevoeligheid voor versnippering: In opdracht van het
rninisterie van Verkeer en ï{aterstaat wordt door het CLM
onderzoek verricht naar de effekten van wegen op de das. Het
onderzoek is opgedrag vanwege het feit, dat over de
barrièrewerking en verstoring door wegen in relatie tot
populatie-dynamische processen nauwelijks iets bekend is.
Veel dassen worden doorgereden zowel bij de trek tussen burcht
en fourageergebieden als tijdens de rnigratie naar nieuwe
leefgebieden. In 1980 werd ca. 14 Z (160 exemplaren) van de
Nederlandse populatie ged,ood door het verkeer (Berendsen
1986). De vereniging Das 6t Boom (L992) noemt als jaarlijkse
verkeerssterfte een aantal van 400 dassen.
Kanalen met steile darnwanden vormen absolute barrières voor de
das. VeeI dassen verdrinken in dergefijke kanalen. In
overijssel sterven jaarlijks meer dassen door verdrinking dan
door het verkeer (ver. Das & Boom L992').
Biotoopgebruik: De das heeft een voorkeur voor gebieden met
overgangen van hoog naar laag (beekdalen), net bij voorkeur
loofbos op de hoge delen en gemaaide hooilanden op de lage
vochtige delen (regenwormen). Burchten worden gegraven in
hellingbossen, stuwwallen, steilranden, houtwallen, graften en
rivierduinen. Dekking op de burcht is gewenst.
De das fourageert in vochtige welanden, €traanakkers en
boomgaardèn en langs hout,singels en bosranden. Verplaatsingen
binnen het leefgebied vinden veelal plaats via dekkingsranden
als houtwallen, bosranden en ruige greppels.
Tijdens nigratie oriënteert de das zích op bovengenoemde
strukturen, maar nijdt de open vlakte niet. Ook gehrassen
kunnen dekking bieden tijdens verplaatsingen.
Het leefgebied beslaat zotn 100-200 ha net, daarin rneerdere
burchten (hoofdburcht en enkete bijburchten). De das maakt in
het leefgebied gebruik van vaste wissels.
Dassen weten in een niet meer bewoond gebied vaak feilloos de
weg te vinden. Het is waarschijnlijk dat specifieke
landschapskenmerken
Onbewoonde
(reliêf) hierbij
burchten worden
rol spelen.
(t,ijdelijk)
vaak weer
bezet.
een
Oude
burchtlokaties en leefgebieden zí3n dan ook een belangrijk
hulpmiddel bij het, bepalen van migratiebanen voor dassen.
Landschappelijke eenheden (IPIts) :
Deelhabitatz L2O, 13O, 160, L7O, 24O, 4OO (411 t.lm 4L3,
422'l (fourageren); L20, 130, 160 (L64t 165), L7O (burchten)
Habitat: kombinatie van 150 | L7O en 400 (kleinschalig
agrarisch gebied met veel dekking) of andere kombinat,ies van
agrarisch gebied en dekking.
Bijlage vIIï -
3
Mitigerende naatregelen:
Civieltechnisch: Met, de aanleg van dassentunnels onder welten
in kornbinatie met dassenkerend raster zijn goede resultaten
bereikt, Bij lange rasters worden er dassenpoortjes geplaatst
orn terugkeer naar de veilige kant nogelijk te rnaken.
Infrastrukturele kunstwerken kunnen onder bepaalde
onstandigheden ook dienst doen om wegen te passeren (landbouwen fiet,sviadukten/tunneltjes, (onverharde) stroken onder
bruggen en viadukten). Ook duikers die vaak droog staan kunnen
geschikt gemaakt worden als dassenpassage.
I{ildspiegels en wildroosters zí1n maar rnatig effektief voor
dassen (Ver. Das & Boom 1992). In dassengebieden worden soms
wegen afgesloten voor het, verkeer. Ook worden er op plaatsen
waar veel dassen worden doodgereden wel verkeersdrempels
geplaatst om de rijsnelheid ter plaatse te verminderen (n.v.t.
bij autosnelhregen, wel bij b.v. parallelwegen) .
In kanalen met steile oeverafwerking dienen uitst,applaatsen t,e
worden aangelegd. De vereniging Das & Boom (L992) noemt a1s
onderlinge afstand tussen de uitstapplaatsen 1O0 meter.
Inrichting: Dekkinggevend struikgewas of struweel en geleidend
raster kunnen de dassen naar de passage leiden. Doorndragende
struiken rond de tunnelingangen voorkomt verstoring. Bij
noeilijk te passeren bermsloten e.d. dienen overgangen gemaakt,
te worden.
Soort: Otter (Lutra lutra).
Natuurbetekenis: De otter wordt in het NBP a1s aandachtsoort
genoernd. De otter is in Nederland uitgestorven en wordt ook in
andere landen bedreigd. Het is dus een soort met
internat,ionale betekenis. Valt onder de Jachtwet (jacht
gesloten) .
in Drenthe: De otter kwam vroeger voor in het
Gronings-Noord-Drentse merengebied. fn dit gebied is nog
geschikt habitat aanwezíq (Veen 1987). Verder kornt er ook
verspreid over de provincie nog geschikt habitat voor.
Voorkomen
Populatieontwikkeling: n.v.t.
Gevoeligheid voor versnippering: De effekten door
barrièrewerking en verstoring door infrastruktuur zijn niet
goed te kwantificeren t.o.v. de andere bedreigingen (jacht
(tot 1954) , fuikenvisserij, biotoopaantasting en verniet,iging, verstoring, watervuiling enz. )
ïn de periode t65-t87 waren 38 van de 96 in ons land
geregistreerde dode otters slachtoffer van het verkeer (LlW
le8e)
.
Biotoopgebruik: De otter komt voor langs rivieren, beken,
meren en kanalen met, schoon water, waar voldoende voedsel,
dekking en rust aanwezig zijn. Het is een typische
oeverbewoner, die bij het jagen veelvuldig in en uit het water
gaat. De oevers dienen daarorn goed toegankelijk te zíjn.
Bijlage vIrI -
4
visotters verpraatst,en zich regermatig van het ene leefgebied
naar het andere, vaak over tientallen kilometers. Zíj trekken
hierbij zo rnogelijk langs dekkinggevende oevers, echter ook
wel over land.
De oppervlakte van de home range hangt sterk af van de
beschikbare hoeveelheid voedsel en de gesteldheid van de
oevers. De home range van het mannetje is in de regel grot,er
dan die van het, vrouwtje en varieert van enkele kilometers
langs een meeroever t,ot ruim 40 kilorneter langs een waterloop
(Broekhuizen L992). Het oppervlakte leefgebied is in Nederland
ca. 1O km2 (No1et 1983). De Lange (1986) noemt, als horne range
een gebied met een doorsnede van 7 km (vrouwtjes) tot 15 krn
(mannetjes) .
's Nacht,s wordt een groot deel van het territorium doorkruist
op zoek naar voedsel. Verplaat,singen van 16 kilometer per
nacht, zi)n staargienomen (Green 1984 ) . Het nest wordt gemaakt in
een natuurlijke oeverholte of in een zel'f gegraven hol.
LandschappeJ.ijke eenheden (IPI's) I
Habitat: 700, 900 (mits voldoende rust en dekking
is) .
aanwezLg
Mitigerende maatregelen:
Civieltechnisch: otters zwemmen niet graag onder bruggen door.
Bij kruisingen van watergangen rnet wegen wordt daarom vaak de
weg overgestoken. ïndien een brug of duiker hiervoor ruirnte
biedt, kunnen al dan niet drijvende loopplanken of -richels
(ca. 30 cm breed) aangebracht, worden. Bruggen die de
oeverstroken overhuiven bieden goede passagemogelijkheden. Bij
otterpassagês dient raster en dekkinggevende beplanting te
worden aangebracht,. Ook worden er wel ottertunnels onder wegên
aangelegd, die qua konstruktie vergelijkbaar zijn met
dassentunnels. De ottertunnels op South Uist (Schotland)
hebben een diameter van 0180 meter. Bij kanalen net steile
oeverafwerking dienen uitstapplaat,sen of ekologische oevers te
worden aangelegd.
Inrichting: De inricht,ing rond passages bestaat uit
dekkinggevende beplanting, in kornbinatie rnet geleidend raster,
eventueel te vervangen door V-vormig aangebrachte
wJ.lgeschermen.
Soort: Boonmarter (Martes martes).
Natuurbetekenis: De boommarter is een internationaal bedreigde
diersoort,. Valt onder de Jachtwet (jacht gesloten).
Voorkomen in Drenthe3 fn het, Fries-Drentse woudengebied zí3n
boommarters waargenomen in de Langtoërduinen (Norg),
Beetsterzwaag, Lippenhuizen, Olderberkoop en Boschoord.
Doodgereden dieren zijn gevonden bij Oosterwolde, Veenhuizen,
Gorredeijk, Diever, Paterswolde, Tynaarloo, líesterbork en
Drouwenerveld (Rolde). Verder is er een dood jong in een
in boswachterij Snilde aangetroffen en is er
recentelijk bij Diever één door een hond doodgebeten.
buizerdnest,
Bijlage VIII
5
De waarnemingen zijn zo verspreid en incidenteel, dat het
vermoedelijk om z!,tervers gaat (Broekhuizen 1-992) .
Populatieontwikkeling: Onbekend. Mogelijk kan de boommarter in
de toekomst profiteren van het ouder worden van het
Nederlandse bos
Gevoeligheid voor versnippering: over de gevoeligheid voor
barrièrewerking en verstoring door wegen en verkeer ontbreken
gegevens. Ook over de relatie verkeer en sterft,e onder
boomrnarters is vanwege het lage aantal waarnemingen weinig
bekend. Wel is bekend dat vrijwel alle doodgevonden exemplaren
verkeersslachtoffers waren (Mtiskens 1986) .
Biotoopgebruik: De boommarter komt neer in naald- en gemengde
bossen voor dan in loofbossen. De binding aan grote bossen is
echter minder absoluut dan vaak wordt aangenomen. Boommarters
kunnen ook in kleinere boskomplexen voorkornen en soms in open
veengebieden (Broekhuizen L992). Zíj jagen voornamelijk in de
hogere boomdelen (sprongen tot 4 neter). Verplaatsing
geschiedt vee1al over de grond. Het leefgebied varieert tussen
5 en 25 km2, 's winters tot, 50 kn2 (Lange 1986). Legt
afstanden af tot 20 km per nacht.
Landschappelijke eenheden (IPI's) :
Deelhabitati L4t, L43, L7L, L77, (180), 190.
Habitatz L2O,
13O.
Mitigerende maatregelen: Door Akkerman et aI (1989) wordt de
nogelijkheid van faunabruggen voor boombewonende zoogdieren
aangedragen. ïn Belgiê is met een dergelijke faunabrug reeds
geêxpirirnenteerd. Het betrof het gebruik door eekhoorns. De
effektiviteit van dergelijke voorzieningen valt, te
betwijfelen. Vooral de geleiding naar dergelijke passages zaL
problernen geven. Bij rijkswegen speelt ook de grote
overspanning (windt) een ro1. Faunabruggen worden in deze
studie vooralsnog niet aanbevolen.
In theorie is het rnogelijk dat wegen gepasseerd kunnen worden
in situaties met aan weerszijden van de weg bomen, waarbij
dikkere takken elkaar tot op 2-3 meter naderen
(sprongafstand). Mogelijk dat een dergelijke situatie
plaatselijk door gericht,e snoei'bevorderd kan worden. Voor
autosnelwegen vormt dit door de breedte geen nogelijkheid.
Boommarters maken mogelijk ook wel gebrui-k van
kleinwildtunnels e.d. De geleiding naar dergelijke
voorzieningen zal waarschijnlijk een probleem zL1n. Rasters
zullen een boommarter niet tegenhouden. Het is voorstelbaar
dat een uitloper van het bos in de richting van de passage
enige geleiding geeft, Hetzelfde kan gelden voor houtwallen en
houtsingels in een verder open landschap.
Bijlage VIII
6
Soort! Steenmarter (Martes foina).
Natuurbetekenis: De steenrnarter komt in Nederland voornamelijk
voor langs de oostgrens maar lijkt zich uit, te breiden. Het is
een soort met nationale betekenis. Valt onder de Jachtwet
(jacht gesloten).
in Drenthe: Steenmart,ers worden verspreid over de
gehele provincie gesignaleerd. Er is sprake van een vrij
sterke uitbreiding in zuidoost, Groningen (Broekhuizen L9921.
Voorkomen
}ijkt zich de laatste
jaren uit te breiden. Hetzelfde heeft, zich voorgedaan in
Denemarken en Duitsland. AIs mogelijke reden wordt gedacht aan
de zachte winters in de afgelopen jaren en de opkomst van
centrale verwarming, waardoor de steenmarter ,s winters meer
geschikte schuilplaatsen tot zíjn beschikking heeft (zolders
e.d.). Het j-s echter ook nogelijk dat er sprake is van de
opkomst en verspreiding van een nieuw genotype (Broekhuizen
PopuJ.atieontwikkeJ.ing: De steenmarter
Leez,
.
Gevoeligheid voor versnippering: Zie boonrnarter.
Biotoopgebruik: De steenmarter komt voor in parklandschap met
houtwallen, akker- en weiland; vaak in (verlaten) bebouwing en
soms tot in de steden. Zíj zijn hoofdzakelijk 's nachts aktief
en kunnen uitstekend klimrnen en zlrernmen. De steenmarter graaft
zelden. Het nest wordt gebouwd in holle bomen, steenhopen, op
zolders en in schuren. In de zomer leven steenmarters
uitsluitend in het veld en gebruiken zij takkenhopen e.d. als
schuilplaats. De horne range bedraagt 5 tot 8 kn2. Per nacht,
wordt geuriddeld 6 tot 1O km afgelegd (Lange 1986).
Lrandschappelijke eenheden (IPI's) :
Deelhabitat,: 141, 150, L7O (L7Lt I77, L79) , 410 (411,
4t2, | 422, 511, 523. (in kleinschalig kultuurlandschap,
tot in steden)
soms
Habitat: kornbinatie van 150, L7O en 400 (kleinschalig
agrarisch gebied rnet veel dekking) of andere konbinaties.
Mitigerende maatregelen: De steenmarter heeft net als bunzing,
wezel en hermelijn de gewoonte om allerlei holtes en gaten te
inspekteren op prooidieren. De soort maakt in zijn leefgebied
gebruik van droogstaande duikers (inspekteren op prooidieren,
rustplaats) . Passages uitgevoerd als dassentunnels zuIlen
waarschijnlijk goed voldoen. Het is echter onwaarschijnlijk
dat een steenmarter zich door rasters over lange afstanden za1
lat,en geleiden (kan zeer goed klinrnen) . AIs geleiding naar
passages zal daarom een kornbinat,ie van raster en dekkinggevend
struikgewas (zo mogefijk gekornbineerd met een steilrand)
toegepast moeten word.en. Deze geleiding is waarschijnlijk
alleen effektief over korte afstanden. Onverharde stroken
onder bruggen en viadukten, landbouw- en fietsviadukten/
tunneltjes en betonnen loopvlakken in duikers zuIlen onder
bepaalde omstandigheden als passage dienst kunnen doen,
evenals droogstaande duikers. ook de benutting van (houten)
Bijlage VIII -
7
loopplanken in brugduikers, zoals toegepast voor de otter,
rijkt nogelijk.
goort: Bunzing (Mustela putorius) .
Natuurbetekenis: Door de grote landelijke verspreiding is de
bunzing voornamelijk van regionaal belang. Valt onder de
Jachtwet (delen van het jaar bejaagbaar).
Voorkomen in Drenthe: De bunzing komt verspreid voor over de
gehele provincie.
Popul.atieontwikkeling: Er is mogelijk sprake van een
plaatselijke achteruitgang (Broekhuizen L992) .
Gevoeligheid voor versnippering: Bunzingen worden vaak
slachtoffer van het verkeer, mogelijk omdat zíj ook wel in
wegbermên jagren.
Biotoopgebruilc3 De bunzing komt voor in allerlei
Iandschapstypen, met een voorkeur voor vochtige gebieden;
frequent, in ruige overgangsvegetaties en nabij lijnvornige
landschapselementen als heggen, houtwallen, sloten en
greppels. Bunzingen komen ook voor in griendbossen,
broekbossen en moerassen en vaak op het erf rond oude
boerderijen. Bij het voedselzoeken wordt elke dag een andere
route afgelegd, waarbij elke holte wordt onderzocht. Ook
holten vlak boven de waterspiegel, waardoor de bunzing nog wel
eens in een muskusratt,enklem loopt,. Bunzingen graven soms een
eigen hol, maar passen ook wel holen van konijnen en ratten
aan, of wonen in bij vossen of dassen. ook houden zij zich
vaak op in houtstapels, holle bomen, hooimijten, stallen en
droge duikers. De home range van het mannetje bedraagt
gerniddeld 5 kn2; van het vrouwtje 1 kn2
Landschappelijlce eenheden (IPIts)
:
Deelhabitat: 110, 130 , L4.O, 150 , L7O, 180 , L93, 26A, 511,
52L, 523, 75O, 900.
Habitat: konbinatie van L50 , l7o en 400 (I<leinschalig
agrarisch gebied met veel dekking) of andere kornbinaties.
Mitigerende maatregeLen: Bunzingen maken gebruik van
dassentunnels, droge duikers en doorlopende oeverstroken onder
bruggen. Landbouw- en fietsviadukten/tunneltjes lijken ook
geschikt als passage. Voor inrichting: zie das.
Soort: HerneliJn (Mustela erninea) en !Íêzel (u. nivalis).
Natuurbetekenis: Beide soorten kennen een grote verspreiding
en hebben alleen regionale betekenis. Beide soorten vallen
onder de Jachtwet. De herrnelijn is een deel van het jaar
bejaagbaar, de jacht op de wezel is gesloten.
Bijlage VIII - I
Voorkomen
provincie.
in Drenthe:
Komen
vrij
algemeen
voor in de gehele
Popul-atieontwikkeling: Er is mogelijk sprake van een
plaatselijke achteruitgang (Broekhuizen t992, .
Gevoeligheid voor versnippering: over barrièrewerking en
verstoring door verkeer is weinig bekend. Gezien het feit dat
beide soorten ook wel in wegbermen jagen (ook langs
rijkswegen) lijkt, de verstoring door het, verkeer mee te
vaIlen. We1 worden beide soorten veelvufdig slachtoffer van
het, verkeer. Als verkeersslachtoffer vallen zij echter veel
minder op dan de grotere marterachtigen.
Biotoopgebruik: Het biotoop kan sterk variëren: gras- en
akkerlanden, bossen, moerassen, duinen, soms dicht bij
behuizing. Ook veel in houtwallen, heggen, bosranden, ruige
overhoekjes, bermen en slootkanten. De herrnetijn verkiest
drogere terreinen dan de wezel. Vooral de wezel jaagt in
wegbermen (nuizen). De jachtrnethode bestaat uit, het
inspekteren van alle in het gebied voorkornende holen. De wezel
gaat daarbij in holen met diarnet,er vanaf 23 nm. Hermelijnen
vanaf 50 mm. Beide soorten kunnen goed klimmen, zwenmen en
springen. Hermelijnen en wezels verplaatsen zich veel langs
lijnvormige dekkingsstroken en langs oevers en bermen
(waarschijnlijk mede door de grote dichtheid aan muizen in
dergelijke strukturen). Het, hol wordt bijna overal gemaakt
$raar voldoende beschutting is. Beide soorten maken ook wel
gebruik van holen van andere dieren. Het leefgebied van de
wezel varieert tussen 1 en 20 ha, afhankelijk van de
prooidierdichtheid. De hermelijn heeft, een leefgebied tot 100
ha, vaak verdeeld over kleinere jachtgebiedjes van ca. 1O ha.
Landschappelijke eenheden (IPIrs) :
Hernelijn
Deelhabitat: 110, L4O-190, zLO, 23Ot 24O, 260, 511,
900.
Habitat: konbinatie van 150, L7O en 400, 23O, 400.
75A,
Wezel
Deelhabitat: 130-190, zLCI, 23Ot 4LL-4L3, 422, 510, 52t523, 613, 622, 630, 900.
Habitat: 13O, kombinatie van 150, L7O en 400, 180,
23O,4O0.
Mitigerende maatregelenl Beide soorten maken gebruik van
aangelegde dassentunnels en (tijdelijk) droogstaande duikers.
Infrastrukturele kunstwerken ali bruggêrlr duikers en viadukten
kunnen goed aangepast worden als passage voor deze soorten
(rnede omdat bermen als (dee1)habitat gebruikt worden). Ze1fs
zeer smalle loopricheltjes (enkele cn. ) bieden al
nogelijkheden (oord L992-6).
Bijlage VIII -
9
Soort3 EgeI (Erinaceus europaeus)
.
Natuurbetekenis: De egel kent, een grote landelijke
verspreiding. Valt onder de Natuurbeschermingswet.
Voorkomen in Drenthe: Algemeen in de gehele provincie.
Populatieontwikkel.ing:
Onbekend.
Gevoeligheid voor versnippering: Uit het zeer grote aantal
verkeersslachtoffers blijkt dat de weg in direkte zin geen
barrière vormt. In indirekte zín, door de vele slachtoffers,
natuurlijk wel. Wat dit, voor effekten heeft op de (lokale)
populaties is onbekend.
Biotoopgebruik: De egel komt voor in hagen, tuinen, bosranden,
houtwallen, duinen en loofbossen met ondergroei; bij voorkeur
aanwezigheid van grasland; vaak in de nabijheid van gebouwen.
De egel is schaars in naaldbossen en moerassen. Egels zijn
voornamefijk aktief in schemering en nacht, en komen hierbij
enkele malen per nacht terug naar het nest. De leefwijze is
nogelijk territoriaal. Het wint,ernest (winterslaap) wordt
gemaakt in dicht struikgewas, in konijneholen, onder
houtstapels enz.
Landschappelijke eenheden (IPIts) :
Deelhabitat: 140 (L4L, t43), 150, L7O, 400, 52O (52L-5231.
Habitat,: kombinatie van 150, 170 en 400 (kleinschalig
agrarisch landschap net dekking) of andere kornbinaties.
Mitigerende maatregelen: Het gebruik van dassentunnels en
droogstaande duikers is meerdere malen gekonstateerd.
Kunstwerken met onderdoorgasande (onverharde) stroken kunnen
waarschijnlijk ook dienst doen als passage. Mogelijk ook
(onverlichte) fietstunnels e.d. Plaatselijk kunnen rasters
toegepast worden om de verkeersmortaliteit te beperken. Dit
geldt vooral nabij menselijke bewoning (dorpsranden e.d. )
aangezien de dichtheid daar meestal hoger is dan in het
landelijke gebied.
soort: Haas (Lepus europeus).
Natuurbetekenis: De haas komt voor in geheel Nederland. De
stand lijkt terug te lopen. VaIt onder de Jachtwet (deel van
het jaar bejaagbaar).
Voorkomen in Drenthe: De haas komt verspreid over de gehele
provincie voor.
Populatieontwikkeling: Vanaf de zevent,iger jaren is er
Iandelijk gezien een dalende tendens, vraarschijnlijk vanwege
verand,eringen
reliëf) .
De virusziekt
in de landbouw (rninder gevarieerd
menu en micro-
European Brown Hare Syndrom (EBHS) werd
Bijlage VIII
10
in
1988
voor het eerst in Nederland gekonstateerd. In sommige Europese
landen j-s/was deze ziekte oorzaak van ca. 75 I van de
natuurlijke sterfte. In Nederland is er tot nu toe geen sprake
van een echte epidenie; wel treedt er plaatselijk verhoogde
sterfte
op.
Biotoopgebruilr: De haas wordt, beschouwd als een
oorspronkelijke steppenbeÉoner. Hazen komen in Nederland
vooral voor in open en halfopen kultuurland, waarbij een
kleinschalig mozaïk van gewassen gunstiger is dan grote
monokultures. overdag en ts winters zí1n zí) vaak in bossen en
bossages te vinden. Zíj zijn over het algemeen vrij
plaatstrou\Át. Verplaatsingen van meer dan vijf kilometer komen
voor, waarbij snelwegen en rivieren worden overgestoken
(Broekhuizen L992r. Het woongebied is veela1 minder dan één
kilometer in doorsnede. De haas is solitair levend, maar niet
territoriaal. Woongebieden van verschillende hazen overlappen
elkaar. De aktieradius tijdens het fourageren bedraagt 5001700 meter per nacht, (Lange 1986).
Landschappelijke eenheden (IPI's) :
Habit,at: 200 (2401 , 400.
Gevoeligheid voor versnippering: Hazen worden zeer vaak
slachtoffer van het verkeer. Over de gevoeligheid voor de
andere aspekten van de versnippering door infrastruktuur is
weinig bekend. Irlel lijkt er verstoring door geluid op te
treden. Hazen kunnen zeèr goed z!,renmen en gaan gernakkelijk te
wat,er. In kanalen met st,eile oevers verdrinken dan ook veel
hazen.
Mitigerende naatregelen :
Civieltechnisch: Er is meerdere rnalen gekonstateerd dat hazen
gebruik maakten van dassentunnels. Ook landbouw- en
fietstunnelt,jes en -viadukten worden gebruikt om wegen te
passeren, evenals (onverharde) stroken onder bruggen en
viadukten. Door de voorkeur voor open gebieden wordt de
geleiding naar passagês bemoeilijkt (zonder gebruik te maken
van zeer lange rasters). Maatregelen zijn gewenst op lokaties
waar veel slachtoffers vallen; bij kanalen in de vorm van
uitstapplaatsen.
Inrichting: Dekkinggevend struikgewas alleen langs de weg
(vermind.ering verstoring door licht). De passage-ingang dient
vrij te zijn van opgaande begroeiing. Inrichting rnet
ruigtekruiden.
AMTIBIEEN.
Sinds de jaren
zijn de amfibieën in Nederland sterk in
aantal achteruitgegaan, vooral ten gevolge van
biotoopverandering en -vernietiging. Voor sommige soorten
vijftig
wordt voor uitsterven gevreesd (prov. Drenthe 1987).
Bijlage VIII
11
Biotoopgebruik: Amfibieën gebruiken in de loop van het jaar
verschillende terreindelen (deelbiotopen) die meestal
ruimtelijk van elkaar gescheiden zijn. De belangrijkste
deelbiotopen worden gevormd door de plaatsen waar ze
overwinteren, zich voortplanten en de zomer doorbrengen. De
aard van de deelbiotopen wisselt nogal sterk voor de
verschillende Nederlandse soorten. Ook kunnen de deelbiotopen
verschillend zijn voor de beide seksen en de verschillende
st,adia (larvale, juveniele en adulte st,adiurn).
Het voorkomen van amfibieën wordt, vooral bepaald door de
opbouw van het, landschap, met name de ruintelijke
rangschikking van de deelbiotopen. Doordat de grootte van de
aktiviteitsgebieden sterk kan variëren, liggen voor sommige
soorten de deelbiotopen dicht, bij elkaar, voor andere
daarentegen op grot,e afstand. De afstand tussen de
deelbiotopen kan variëren van enkele meters t,ot meer dan een
kilometer.
GevoêLigheid voor versnipperingl Op plaatsen waar de
verschillende deelbiotopen van elkaar gescheiden worden door
een weg kunnen veel slachtoffers vallen. Dit, geldt, met name
tijdens de trek van en naar de voortplantingsplaats.
De lage oversteeksnelheid in kornbinatie met een hoge
verkeersintensiteit zal ook in andere gevallen resulteren in
een grote barrièrewerking van de weg. Wat de gevolgen hiervan
zijn op de populaties is onbekend. Wanneer de voortplantingsen zomer- en/of winterbiotopen van elkaar gescheiden worden,
is de kans op uitsterven van de populatie aanwezig (Daan
1e84).
f'Íitigerende naatregeLen: Op plaatsen !{aar de voorjaarstrek
massaal plaatsvindt worden door vrijwilligers vaak
overzetakt,ies georganiseerd. De trekkende arnfibieën worden
hierbij m.b.v. schermen in de wegbermen naar vangenmers
geleid. De gevangen dieren worden overltezet naar de andere
zijde van de $reg.
Een meer permanente oplossing wordt verkregen door het,
aanleggen van anrfibietunnels onder de weg. Een fijnnazig
raster: of geleidingswand langs de weg dient de anfibieën naar
de tunnels te leiden. Aangezien veel soorten niet graag een
donkere tunnel binnentrekken worden d,eze tunnels vaak voorzien
van een vangkonstruktie. ook is er een nieuw systeem waarbij
tunnelsegimenten geplaatst worden in een gefreest,e gleuf in het,
wegdek (Bergen, Noord-Holland). De bovenzijde van de segmenten
laten lichttoetreding in de tunnel toe. De resultaten rnet dit
systeem zí3n goed, maar de toepasbaarheid voor autosnelwêgen
is te betwijfelen.
Verder worden er ook wel waarschuwingsborden geplaatst (weinig
effektief) of worden wegen tijdelijk voor het verkeer gesloten
(n.v.t. voor rijkswegen) .
Een reêle oplossing is het aanbieden van alternatieve
voortplantingsmogelijkheden. Er dienen dan nieuwe poelen
gekreëerd te worden aan de kant, van de hreg waar ook het
winterbiotoop gelegen is. A1s men eieren en larven uit de oude
poel in de nieuwe overzet, zullen de daaruit voortkomende
volwassen dieren de nieuwe poel als voortpLantingsplaats
Bijlage vrïr
L2
gebruiken. Uiteraard dient in dergelijke situaties ook het
zomerbiotoop aan dezelfde kant, van de weg t,e liggen.
Bovenst,aande maatregelen kunnen toegepast worden in situaties
waar elk jaar opnieuw een trek plaat,svindt. !{egen kunnen
echter over een veel breder trajekt een barrière vormen voor
amfibieën, waardoor het, wenselijk is ook op andere lokat,ies
passagemogelijkheden voor anfibieën te kreëren. Àangezien de
dichtheid aan arnfibieën in oeverzones over het algemeen vrij
hoog is en oevers tevens als rnigratiebaan kunnen áienen,
vormen kruisingen van waterlopen met $regen hiervoor goede
Iokaties.
Een goede passagemogelijkheid wordt geboden als de oevers in
hun natuurlijke vorm onder de brug doorlopen. In sommige
gevallen is het rnogelijk om een onverharde strook in een
brugduiker te kreëren, waarbij bij voorkeur wordt gezorgd voor
een gradiënt nat-droog (zie fig. 3, hoofdstuk 6) . Is het niet
nogelijk een dergelijke konstruktie aan te Leggen, dan kan er
ook, aansluitend op één van de oevers, een tunnel onder weg
worden aangebracht, waarbij de voorkeur uitgaat naar wat
grotere diameters (b.v. 0,80-1,00 m doorsnede). Deze tunnels
kunnen tevens gebruikt worden door andere diersoorten die
gebruik maken van oevers (kleine marterachtigen, otter,
muizen, hazen enz.).
Bij doorkruisingen van andere deelbiotopen als houtwallen en
bosjes, ruige overhoekjes en vochtige weilanden, kunnen de
voorkomende anfibieën mogelijk neeliften met voorzieningen
voor andere diersoorten (b.v. onverharde stroken onder
viadukten, landbouwtunneltjes, kteinwildtunneltjes) .
In moerassige gebieden en vochtige weilanden met veel
waterganlJen is het ook mogelijk om een rrmoerassiget' strook
onder een viadukt door te lat,en lopen. Door de toepassing van
perronwandjes kan hiervoor extra ruimte gekreëerd worden (zíe
fig. 2, hoofdstuk 6).
REPTIELEN.
De sterfte onder
reptielen (m.u.v. de ringslang) door het
verkeer lijkt mee te vallen. De bermstrook direkt langs de weg
vormt ongeschikt habitat en eventuele aanhrezigheid van
reptielen is alleen te verwachten op meer dan 2 meter vanuit
het wegdek (Zuiderwijk 1989). Hierdoor is de kans op
overrijding gering, maar de barrièrewerking van de weg
waarschijnlijk zeer groot.
ringslang wordt echter wel regelrnat.ig slachtoffer van het,
verkeer. Voor deze soort, worden wel tunnels onder lregen
aangelegd op plaatsen hraar veel slachtoffers vallen, zoals bij
Veenhuizen (Dr. ) . Deze tunnels worden veelvuldig gebruikt door
De
de
plaatselijk ringslangten.
Bijlage VIïI
13
Soort: Ringslang (Natrix natrix).
Natuurbetekenis: Concentraties van ringslangen komen voor in
Ut,recht, en het Gooi, langs de IJsseI en in westelijk Drenthe.
Elders in het land verspreide waarnemingen. De ringslang va1t,
onder de Natuurbeschermingswet.
in Drenthe: Het zwaartepunt van de verspreiding in
Drenthe ligt in het zuidwest,en (prov. Drenthe L987') . De soort
kornt voor in natuurgebieden en veenweidegebieden. fn
uitgestrekte natuurgebieden alleen langs de randen, daar waar
het ene landschap overgaat in het andere. Vaak op landgoederen
en andere parkachtige terreinen. Populaties bevinden zich in
De Klencke (Oosterhesselen), Dikninge/Havixhorst (De Wijk),
Overcinge (Have1te), De Vossenberg (Wijster), Westerbeek
(Frederiksoord), Het Spaarbankbos (Hoogeveen) en Huize Echten.
Voorkomen
PopulatieontwikkeJ.ing: Bedreigd in Nederland.
Biotoopgebruik: Ringslangen komen voor in landgoedachtige
situaties met kornplexen van kultuurland, houtwallen en kleine
bosjes, heideveldjes en moerasJes/plasjes. Vaak in de buurt
van stilstaand of stromend water en kleinschalige overgangen
(b.v. bosranden met mantel- en zoomvegetatie). Ook in
kapvlakten, ruigten, heidevegetatie, heggen, hagen en
houtwallen.
Het aktiviteitengebied beslaat enkele krn2. Ringslangen leggen
grote afst,anden af, waarbij allerlei terreinen met zeer
verschillende vegetatietypen worden aangedaan (zwerfgedrag) .
zíj kunnen uitstekend zwemrnen en lang onder water blijven.
tandschappelijke eenheden (IPIrs) :
Deelhabitatz L2O, 150, L7O, 23O, 25O, 350, 400, 72O, 74O,
15O, 900.
Habitat: kombj-natie van een groot aantal verschillende
deelhabitats.
Mitigerende maatregeLen: Ringslangtunnels met een dianeter van
0r80 m (o.a. bij Veenhuizen). Doorlopende oeverstroken onder
bruggen vormen waarschijnlijk een goede passagenogelijkheid,
mede i.v.m. voorkeur voor wat,er (Zíe ook nit. maatregelen voor
anfibieën). Of ringslangen onder bruggen doorzwemmen is niet
bekend. Bij ruime doorgangen is dit niet onwaarschijnlijk,
rnits de oevers in de direkte omgeving goed toegankelijk zijn.
Geleiding door steilranden, dichte struikgordel met ruigtezoom
en mogefijk door plasbermen. Bij het, rnaaien van bermen, langs
de bermsloot een minimaal 1 meter brede strook laten staan,
als rnigratj.ebaan (Bokeloh 1989) .
Bijlage VIII
L4
TNSEKTEN.
Sinds de jaren tsO zijn veel insektensoorten sterk in aantal
afgenomen of zelfs geheel verdwenen. De reden voor deze
achteruitgang is veelal een afname van geschikte leefgebieden.
Informatie over de effekt,en van wegen en verkeer is nauwelijks
beschikbaar.
Voor enkele loopkeversoorten blijken verharde wegen een grote
barrière te vormen (Mader 1984). De verklaring hiervoor kan
zí1n dat de kevers de weg rnijden vanwege het sterk afwijkende
nilieu of dat zíj bij hun poging om over te steken worden
doodgereden danwel opgegeten door predatoren. Experimenten rnet
wolfspinnen (Mader 1988) laten zien dat deze soort sterk het
afwijkende rnilieu van de weg nijdt. Ook voor vliegende
insekten kan de tteg een zekere barrière vormen. Dennis (1986)
deed een onderzoek aan de dagvlinder oranjetipje. Deze soort
heeft een relatief open populat.iestruktuur, en trekt dus over
grote afst,anden. Naar schatting stak slechts 2 ? van de
vlinders die de weg bereikten deze ook over.
Door het verkeer wórden veel vliegende insekten doodgereden.
Daarnaast ondervinden deze soorten bij het overst,eken van
wegen veel hinder van de luchtturbulentie door het verkeer.
Maatregelen orn de situatie bij wegen voor insekten te
verbeteren zijn niet bekend.
Wel is het voor een aantal lopende insektensoorten aannemelijk
dat zíj gebruik kunnen maken van passages die zijn aangelegd
voor grotere diersoorten. Voor loopkevers worden wel schrale,
onverharde strookjes onder viadukten e.d. aanbevolen (Dlf?f
1991). Onderzoek heeft tot dusver aangetoond dat een aantal
stenotype loopkeversoorten in principe gebruik kan maken van
bermen on zich te verplaatsen (Vermeulen 1990).
VOGELS.
Vogels verplaatsen zich binnen het broedgebied, tussen broeden fourageergebied en tijdens de trek meestal via de lucht.
Daardoor mag worden aangenomen dat de gevoeligheid voor wegen
als barrière minder groot is dan voor grondgebonden
zoogdieren. Desondanks ondervinden ook veel vogelsoorten
negatieve gevolgen van versnippering. Met name de slechte
verbreiders (soorten van stabiele milieuts als bossen en
heiden) zijn gevoelig voor versnippering. Dit betreft dan wel
versnippering in termen van isolatie en oppervlakteverkleining. Tevens worden veel vogelsoorten in hun gedrag
gestoord door het verkeer en zL3n de dichtheden aan vogels in
gebieden langs wegen vaak lager dan in gebieden die buj-ten de
invloedsfeer van de weg liggen (v.d. Fluit 1990 en Reijnen
lee1).
slachtoffer van het verkeer, Jonckers
en de Vries (L977) konstateerden dat naarmate het landschap
aan weerszijden van de !'reg meer open van karakter wordt (in de
reeks gesloten-halfopen-opên landschap) het aantal
slachtoffers onder vogels en het dood gevonden aantal soorten
toeneemt. Voorts zí1n er aanwijzingen dat bij een verhoogde
wegligging in een open landschap de kans op aanrijdingen net
Ook vogels worden vaak
Bijlage vIIï
15
vogels groter Ís.
Een soort die in hoge mate beïnvloed wordt, door
verkeersmortaliteit is de kerkuil. Jonckers en de Vries
noteerden 32 dode kerkuilen op een indertijd geschatte
Nederlandse populatie van 300-500 exemplaren. Ook onder
weidevogels en watervogels vallen plaatselijk vaak veel
slachtoffers.
o
de
Ten aanzien van vogiels bestaan er maar weinig rnogelijkheden om
door toepassing van mitigerende maatregelen de versnipperende
werking van wegen te verminderen. Mogelijkheden voor het
beperken van de verstoring zijn het aanbrengÍen van
geluidschermen en -wallen, de toepassing van ttstil asfaltrr en
beperking van de rijsnelheid. Gezien de lage inpasbaarheid van
deze voorzieningen (kostprijs, landschappelijke inpassing)
geldt voor de avifauna de voorkeur voor compenserende
Bij situaties waar relatief veel slachtoffers vallen kunnen
maatregelen getroffen worden in de vorm van opsLuwende
beplanting of wilgeschermen, die vogels dwingen op grotere
hoogte, buiten bereik van verkeer en luchtzuiging, de weg te
kruisen.
maatregelen.
t{UIZEN
(neeliftende soorten per biotoop)
.
Bossen, bossages en houtwallen.
soort: Rosse woelmuis.
Habitat (IPf 's): 140 (141, L43, L46) | l-50 (L54, 155), 160
(161, L62, 165), L7O (L751 , 190 (193).
ïnrichting: Aanbrengen van struikgewas tussen habitat in
achterland en passagemogelijkheid. Het ontstaan van een
strooisellaag dient bevorderd te worden. Minimale breedte van
de struikengroep ca. 4 meter i.v.n. strooiselopbouw en.
nogelijkheden van gefaseerd terugzetten.
Beheer! Beplanting dient in struikvorm gehouden te worden.
Periodiek terugzetten. Omloopt,ijd afhankelijk van
groeisnelheid, Terugzetten in fasen, waarbij altijd een
ononderbroken strook begroeiing aanhrezíg blijft.
Kenmerkende
oeverE (beken, sloten en wijken).
Kenmerkende
soort: lilat,erspitsrnuis.
Habitat, (IPI,s): 100, 260, 7L2, 72O, 74O, 90O.
fnrichting: Struktuurrijke oevers, met naast flauw talud ook
steile oeverdelen. Kleine moerassige elementen aan weerszijden
van de passaget zo nogelijk met, enig struikge!.ras,
Beheer: Gefaseerd beheêr. Er moet altijd dekking aanwezig
blijven in d9 vorm van (half)hoge (kruidachtige)
oevervegetatie
Bijlage VIïI
16
Veengebieden.
soort: Aardrnuis.
Habitat (IPI's) : 160 (161-L63) , L7O, 1"80, 190, 24O (243245',) , 25O, 260.
Inricht,ing: Ruigtekruiden met eventueel enige houtige
begroeiing. Liefst vochtige en reliëfrijke ornstandighed.en.
Beheer: Een eventueer teveel aan opslag verwijderen. Eén maar
per 3 5 jaar gefaseerd maaien. Strooisel niet verwijderen.
Kenmerkende
Ruigtezomen en hoge kruidenvegetaties.
soort: Ondergrondse woelmuis.
Habitat (ïPI's): LOO, L7O, 190, ZOO, 4OO, 610(wegbermen)
Inricht,ing: Brede grasberrn met grote bovengrondse plantaardige
biomassa in de vorm van (ruigte)kruiden.
Beheer: Extensief maairegieme of ruigtebeheer (1x per 3 - 5
jaar rnaaien) . Houtopslag verwijderen.
Kenmerkende
Bijlage VIII
L7
r7
Ministerie van Ve*eer en Watertaat
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat
Directie O.ênthe
PROJEKWOORSTEL IiMGERE}IOE HAATFEGELEN
(oNTSNrppERrNG) BESTAAilDE I]{FRASTRUKTUUH
N34 WESTERDIEP.
1. Algemeen
naam projekt:
aanvragêr projekt:
in samenwerking met:
kontaktpersoon:
N34, Westerdiep (nr. 34/5)
Riiksu,aterstaat, dir. Drenthe.
tel efoonnum merlad res:
td. 05920-29929, posth.ts 34
9400 AA Assen.
E. Quené, afd. RFJ.
datum eerstê indiening:
datum wijziging:
projektkategorie:
adonoÍnê ontsnippering
2a. lifegbeschrijving
wegitype/aantal stroken :
breedte verharding:
breedte bermen:
verkesrsintensiteit:
bestaande kunstwerken:
aan te Fssen
kunstnerken:
2-baans autoreg.
ca. 7,5 m.
Ter hoogte van de kruising met het Westerdiep ca. 9 m. De
rest van de bermen wisseletd.
ca. 14.000 voeÍtuigen per etmaal.
Kunsnrerk'Anlooërgeef (km 104.4), duiker (km 104.5), brug
or/er Westerdiep (km 105.4, duiker (km 106.2), spoonregviadukt'Osbroeken' (km 107.0).
De brug over het Westerdiep heeft aan de zuHkarÍ eên ca.
5 m brede,
orwerhatde en overhuifde owerstrook Deze
strook is deels droog e4 deels plasdras, met een gradiënt
affopend naar de beek. Aan de noordziide is de oreftuifrCe
osuerstrook versterkt d.m.v. damwandprofid. Het achterliggende klinkerstoepje is groterdeds weggespodd. De passage is ca. 1,65 m hoog.
Order het spoonruegviadukt ligt aan de zuHziide een ftefispad en aan de noordziide een verharde weg. De zuldziide is
mede geschikt als faunaPssage.
reeds aangebrachte
Íaunavoozieningen:
overige aspekten:
Geen.
Ten noorden van het Westerdiep ligtt aan de oostkant een
oprit voor een tankstation.
2b. Gebiedsbeschrijving
pNBp-status: iffii,fi,,:i",:":rï:*i:rrffi;ï#"ffi"*i"*
NBP-status:
planologische
status:
Doorsnijding kerngebied in de EHS (zie biilage A).
primaire natuurfunktie en gebiedên voor de ontwikkeling van
natuurwaarden (zie biilage B).
$lreekplan: belangrijke verbindingszone voor landzoogdieren, rustgebieden en vochtige graslarden.
landinrichting:
n.v.t.
rdatienota:
tangs hefi Westerdiep hggen eerste fase Rdatienota-gpUe-
overige aspekten:
den. Het gehele b€ekdal als tweede fase Rdatienotagebied.
Ontwikkelingwlsie voor h€f stroorÍdal wn de Drentsche Aa
in voorbereftJing door SBB l.s.m. NBLF.
Het stroonrdal van het Wê$teÍdiep rnaakt deel uit van het
stroomdal van de Drentsche Aa. 1966 ha hbrvan is in handen van Staatsbbotper. Het rntuuruebiodie De Vffi
Bunder (49 tla) is eigendom van Natuunnonumeí*en.
3.
PÍobleemomschriiving
kndpuntbeschriiving:
voorkomende biotopen:
Doorsnijding van een beekdal dat door ziin lengte, ldein'
schaligheirl en natuuÍwaarden goede potenties heeft als
ekdogische verbirdingszone. Een groot deel van de PEH$
van Midden-Drenthe vloeit samen op dit punl Vh het stroo'
mdd wn het Westerdiep/Drentsche Aa wordt dus een groC
deel rran de Drentsê PEHS verborden met Groningen. HeÊ
gebied wordt gÊnoend als potentiêel leefgebied voor de
otter en de das (duel 1992). Recentel{k heeft zich aan de
rard van het beekdal, op korte afstand van de doorsniiding
een dassenfamilie gevestigd (1 hoofdburcfit en een aantal
bijburchten, med. NBLF).
Belangrijke beekloop, vchtige open graslardgebieden,
gebieden met ved houtwallen en bosies en beboste stuiÍzandgebieden.
aandachBootten:
Ofier, das, stêenmarter, bunzing, hermdiin, wezel, egd,
anrÍibieën en ringslang. Mogeliik meeliftende s@rten: rosse
wodmuis, waterspitsmuis en loopkevers.
technische problemen:
samenhangende kndpunten:
werige aspekten:
Geen.
Geen.
Aanwezige geleidende strukturen in het lardschap: spoordiik
(km 107.0), beek en oevers, bosies en houtwallen tussen km
106.5 en km 106.6, dijkie en bosie bii km 106.2, bossages
tussen beek en rijksweg bij km 105.5, doorsneden bossage
rond km 105.1.
lt.
Voorgesilêlde maatcgelen (zie bijlage F).
cividtechnisch:
Aan de noordzijde onder de brug over het Westerdiep de
weggespoelde oever aanvullen met breuksteen op gedextief. De bestaarde situatie aan de zutdziide onCer de brug
handhaven.
Persen van kleinwildtunnels (saal, diam. 0,4O m) ter hoogte
van km 105.16, km 106.19 en km íCI6.59.
Het traiekt van km 105.00 tot km 106.93 aan weersziiden
inrichting:
uitrasteren met kleinwildÍaster. Verdeeld wer het raster 10
dassenpoo*les aanbrengen.
Ten zuirJen van de riiksweg aan de oostkant van het Wes*erdiep ligp een werhoek binnen h€t befeeÍsgÊbied van Riikswaterstaat. De oevers van het Westerdiep langs deze overhoek sterk verflawven. Riet en ruigflekrukten hardhaven op
de droge delen.
Aan de zuldkant van het spoonregviadukt de aanwezige
taludbegroeiing aan de voa van het talud doortrekken.
Ter hoogte van de kleinwildtunnds struken en ruigÊe aan-
beheer:
brengen als dekking bii de tunndingangen.
Zie beheersschema's in bijlage D.
overige:
Om beheerstechnische reden is besloten heÊ raster achter
de bermsloten te plaatsen (wel op gebied van RWS). De
lekken die hierdoor ontstiaan bij kruising lan hefi raster met
dwarsslden dienen te worden gedicht door het $aatsen van
sítalen wilroosters. Op a phatsen dient t.b.v. een Insteehreg
eên poort in het raster te worden opgenomen.
verwacht effekt:
Door het uitrasteren van de w€g en het aanbiedeÍl \ran
meerdere pssagemogdilkheden vededd orer het faiek
zullen verkeersslachtofÍers onder de genoernde aardacfitsooÍten woiden geminirnallseerd, tawiil de banièrewerkirg
ran de w€g op de genoernde sooÍten zalvennirderen.
konselorenties voor overige
funkties v.h. gebied:
Geen.
êvt. alternatieven:
5.
Fasering vrn het proield
deadlines
datum:
soort:
fasering
planuitwerking:
nader ondezoek:
Gaande.
n.v.t.
grondvenrerving:
besteksvoorberekl ing
uitvoering:
evaluatie:
rapportage:
:
l*
6. Organisatie
samenwerking met:
in kader van:
afspraken met:
organisatiworm:
Overleg met SBB en Watelschap Drentsche Aa wenseliik.
Beheer aangrenzende teÍreinen en aanpassing oevers.
7a. Financiële aspeklen
kostenraming:
kostenverdeling:
Persing bij km 105.16 (25 m)
Persing bii km 106.59 (32 m)
Persing bii km 106.19 (2s m)
Dassenpoortjes (10 st )
l{einw$drasfier (3900 m}
Afwerking en divelsen
Totaal $nkl. onvoozien en
afronding, exH. BTW)
RiiKwaterstaat.
7b. Praktische - en bestuurlijke aepekten
grondvenrverving mogel ijk:
wijziging bestemming:
rekonstruktieplannen weg:
inschatting haalbaarheid :
medewerking derden:
n.v.t,
n.v.t.
n.v.t.
Goed.
n.v.t.
12.500,16.000,12.500,-
7.500,97.500,-
13.0S,200.000,-
g. Toekomstig beheer
aan:
beheer
geregeld:
eigen beheerfwedracht
Elgen beheer.
sooÍt
in beheersplan
Zb befieersscherna's in Ulbge D.
In voorberekling.
Met bijlagen:
A.
B.
C.
D.
E.
F.
Situering rran het projeld in de lardelllke Ekologische Hooffstruktuur.
SltueÍing van het proieK in de Prqdnciale Ekdoglsche Hocfrdstruktuur.
Topografische l€aÍt.
Beheersschema's.
Foto'g.
Ovezichtskaart en detalltekenin$n.
A
BtJtÁGE
SITUER|NG VAN HET PROTEKT (N34, ïyESTEnDEP) tN DE I-ANDEUJKE
EKOLOGISCHE HOOFDSTRUKTUUR
^J'/.
t\]?
./F\..{t..
i-t
,o
-
ï
PROVINCIAAL NATUURBELÊIDSPIÁN
DRENTHE
m
ill"l',ïi:,ïi}:]|ii":ï:'r:1"',ff,f
fli;.
torle racreatloÍ medegebruik en land.
bouw gelljkwaardlg ziln.
boseen mêt me€rvoudlge Íunctle
-
T
natuurgebleden, bossen en gracland
met een primalre natuurtunEtie ,
vz/%,
ontwlkkeling van natuunvaarden
(ln en langs beekdalon)
ontwlkkgllng
:r:...iti'::
::3?1'.'.'.'13
van bos mot accent naluur
(voonOver blnnen de EHS)
<l->
-r+
ontwikkêllng van ecologische
verbind ingszone ovêrêenkomstig da
landelljke kaart van de EHS
ontwlkkeling van ecologische
verbindlngcaone overaenkomstlg de
ontwlkkellngsl(aarl van het stre€kplan
oÍ extra toegevoegd
gebieden, dla op de landellike kaart
van de EHS alc natuurontwlkkelingsgebied ziin aangeduld, maar diti bulten de
arcaring van de ontwikkellngskaart van
het streekplan vallen.
DE ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTU UR
(EHS) rN DRENTHE
/\^
schaal
/\o24oErokm
l:2soooO
KAART2
l
BIJIÁGE
C
\
\' /')47-47/
Yt
TOPOGRAFISCHE KAART
x4l \r
i
$l
ut
o
Ê
L
.ct
c
(l)
(l)
E
(1)
o,
J
6o)
o
E
o
N
Ës
(l)-/
ERo)
.=
'iD
CL
:6
Fg .9
ÈÈ (Itct
vt(lD E
EF Ê
fË, Íu
b-t
bg
'88
6à
x(d
o6
OE
Rc
loo)
-ql
pË
rÍt
o
o.E
q)o|
o.6
.Ép
E
o
lÉ
(9
o
d
o
E
.:<
l.
(1)
.E
o.
IIJ
o
É
ut
F
o
t!
=
<t
(t,
z
o
b
o
8_E
x5
-óg
E5
tso
kït
ZE
so
d
a
E
lÉ
c
o
-o
(l,
E
o
g)
\
ro
o
E
-E
o
trÍt
o
E
-:<
l<
o
È
o.
ut
o
Ê,
r!
IJJ
lo
È
tl(''
z
LC,
ot
.8.8.
c!o
.o
a6
IfE
-o
E}
)YO
tro,
c
-o
f
otr
(l'-
-c>
o.-Oe
9.0
g)(Il
'=(U
Gtr
g
E
(l)
6à
EO
E(U
-6
t'H
Í'E
ó'q
d=FC
6.o
ïï(U
'Ë:
Eó
tr(Í'
E;U'I
$or
xoOI!
(l)
b
o
E>
8ë
TJ
óg
:E
Ef
EO
2E
o
crt
(o
o
E
J
-o
(l}
(l'
E
(l,
o)
o)
ro
(o
o
o
E
.Y
tr,
N
rt
'.o
E
lí
g
o
'g'
È
IJT
o
E
UI
IrJ
F
(t
=
d
zc'
c
E
Ëoo
oè
Eo
F6
|H
ItE
dt^
FC
6.o
LI-
F$
Ët
tro
E;
qrl
$or
xo)otrl
z
(l)
E
(1'
E.:
8ë
tf
!>
óo
x1c
EO
E.F
ËE
:.
o
co
d
o
E
..Y
.cI
Ê
o
o
E
(l)
o)
(\l
o,
ct
()
E
.Y
o
E
EË
:.Ë
ÈH
;q
E
o)
U?
(o
o
EË
'6:
,I
.
8.
$or
.1,
E;
EC'
9Ë
b.E
J
J
(l)
E'
À
ul
o
.tr
-uJ
F
o
gJ
È
rt
(t,
z
.f,
6o,
o
Ê
o
N
.c
Ës
xs
.F E'
(DJ
o.ó
.ËE
.FE
áÉ
(Do
co o)
o
?o)
E
o
N
Ës
z
o
o
o
!i
8_E
tsf
9>
óg
Ef
co
-9Ë
á.c
Eg
E
ËË
.F
áB
ss
N
cn
Lqt
.8.E.
hg
c\l o
Ë.e
-o)
Ëà
tr(f)
-6
(I)tr
o:
-c>
o.-Ae
g.g
9' (U
-58
ÍEts
BtJtÁGE
E
FOTO'S N34/WESTERD|EP.
De nummers op de onderstaande kaart venrijzen naar de foto's. Het cirkeltje met piittie
geeft de standplaats en de richting aan bii het nemen van de foto's.
F0t0 Í.
lriií+jlttt:tl
;.4ii:
::
|
:
!.
i
,.ii?ir:;t:i
iLt:ril r -.il::i
Folo
S.
t::12::.::
11...:i
a
t.::
._.
t:.tt::X-:):...,
.
,.,:t4È-.:ii:'::l
'f.l;:i'ijyiij
foto
4.
Foto
S.
Folts 8.
FCItCI
7.
Fotei B.
Ministerie van VeÍkeeÍ en Waterstaat
DÍrectoraat-Cen eraal Rijkswaterstaat
Diíectie DÍenthe
PROJEKTVOORSTEL MITIGERENDE MAATREGELEN
(oNTSN!PPER!NG) BESTAANDE TNFRASTRUKTUUR
N33, WESTERSCHE VELD VAN ROLDE.
1. Algemeen
naam projekt:
aanvrager projekt:
in samenwerking met:
N33, Westersche Veld van Rolde (nr.33/21
Rijkswaterstaat, dir. Drenthe.
kontaktpersoon:
E. Quené, afd. RFJ.
tel. 05920-29929, postbus 34
tel efoonnummer/ad res:
O
9400
AA
Assen.
datum eerste indiening:
datum wijziging:
projektkategorie:
autonome ontsnippering
2a. líVegbeschrijving
wegtype/aantal stroken:
breedte van de
breedte van de bermen:
verharding:
verkeersintensiteit:
bestaande kunstwerken:
aan te passen
kunstwerken:
2-baans autoweg.
14 tot 17 m.
Ter hoogte van het kunstwerk "Nijlande" noordberm 19 m en
zuidberm 13 m. Ter hoogte van de bossingels noordberm 16
m en zuidberm 3 m.
ca. 10.000 voertuigen per etmaal.
Duiker (km 5'1.12/12.4), verkeerstunnel "Nijlande" (krn 52.0/-
1Í.5).
Onder het kunstwerk "N'rjlande' liggen aan weerszijden van
de onderdoorgaande weg stoepjes (tegels) met een breedte
van ca. 1,65 m. De onderdoorgaande weg is vrij rustig. Na
verwijdering van de stoepjes ontstaan 2 onverharde loopstroken.
reeds aangebrachte
Íaunavoozieningen:
Wildspiegels.
overige aspekten:
Parallelwegen/op- en afritten: Vanaf km 50.5 (13.0) op- en
afrit voor Rolde. Bij km 52.38 afrit tankstation aan zuidzijde.
Bij km 52.60 oprit tankstation aan noordzijde.
2b. Gebiedsbeschrijving
NBP-status:
Doorsnijding kerngebied en natuurontwikkelingsgebied in de
EHS.
PNBP-status:
planologísche status:
landinrlchting:
relatienota:
overige aspekten:
Doorsnijding van de PEHS bestaande uit bossen met meervoud(1e funktie en ontwikkelingsgebieden voor bos met
aksent natuur.
Streekplan: befangrijke verbindingszone voor tandzoogdieren.
n.v.t.
n.v.t.
Geen.
3. Probleemomschrijving
knel puntbeschrijvin g:
voorkomende biotopen:
aandachtsoorten:
technische problemen:
samenhangende knelpunten:
overige aspekten:
Doorsnijding van bossages die een belangrijk onderdeel
vormen van een ekologische verbindingszone tussen o.a. de
Boswachterijen Hooghalen en Grollo en het Ballooërveld.
Heide- en hoogveenbebossingen.
Das, (boommarter), steenmarter en wezel. Mogelijk meeliftende soorten: ondergrondse woelmuis.
Geen.
Geen.
Aanwezige geleidende strukturen in het landschap: Lang,
smal bosperceel rond km 50.7 (12.8), houtwal bij km 50.88
(12.6), aan de westziide begroeiingsstroken langs de rijksweg die aansluiten op bosjes en houtwallen in het achterland.
4. Voorgestelde
maatregelen
civieltechnisch:
inrichting:
beheer:
overige:
venrvacht effekt:
Persen van kleinwildtunnels (staal, diam. 0,40 m) ter hoogte
van km 51.04 (12.5), km 50.88 (12.6) en km 50.75 (12.8). Ter
hoogte van de persingen dient in de noordelijke bermsloot
een dam met duiker geplaatst te worden.
De stoepjes onder het kunstwerk "Nijlande' verwijderen en
op de zo ontstane loopstroken houtsnippers aanbrengen.
Aan weerszijden van de rijksweg kleinwildraster aanbrengen
tussen km 50.55 en km 51.13 ('12.4 en 13.0). ln het raster
dienen 4 zgn. dassenpoortjes opgenomen te worden.
De taludbegroeiing bij het kunstwerk "Nijlande" aan de
ondezijde doortrekken tot bii de doorgang.
Bij de drie kleinwildtunnels in de noordberm struiken aanplanten tussen de aan de noordzijde aanwezige beplanting
en de tunnelingangen. Ook de dammen in de noordelijke
bermsloot inplanten. Aan de zuidzijde is onvoldoende ruimte
aanwezig voor de aanleg van dekkinggevende beplanting.
Hier zal ruigte voor de nodige dekking moeten zorgen.
Zie beheersschema's in bijlage D.
Geen.
Door het uitrasteren van de weg en het aanbieden van
meerdere passagemogelijkheden verdeeld over het traiek
zullen verkeersslachtoffers onder de genoemde aandachtsoorten worden geminimaliseerd, terwijl de barrièrewerking
van de weg op de genoemde soorten zal verminderen. Door
het aanbrengen van beplanting tussen de aanwezige bossages en de tunnelingangen wordt het meeliften van aan
bossen en struwelen gebonden soorten bevorderd.
konsekwenties voor overige
funkties v.h. gebied:
evt. alternatieven:
5.
Geen.
Geen.
Fasering van het proiekt
deadlines
datum:
soort:
fasering
planuitwerking:
nader ondezoek:
Gaande.
n.v.t.
grondverwerving:
besteksvoorbereid
in g :
:.u..
uiNoering:
evaluatie:
rapportage:
6.
Organisatie
samenwerking met:
in kader van:
afspraken met:
organisatievorm:
7a. Financiëte aspekten
kostenraming:
Persing bij km 51.04 (23 m)
Persing bij km 50.88 (23 m)
Persing bij km 50.75 (26 m)
3 dammen met duiker
kleinwildraster (1 1@ m)
dassenpoortjes (4 st.)
beplanting
afwerking en diversen
Totaal (inkl. onvoorzien
en afronding, exkl. BTW)
kostenverdeling:
11.500,-
1't.500,13.000,-
3.000,29.000,3.000,4.000,5.000,100.000,-
Rijkswaterstaat.
7b. Praktische - en bestuurlijke aspekten
grondverwerving mogelijk:
wijziging bestemming:
rekonstruktieplannen weg:
inschatting haalbaarheid:
medewerking derden:
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Goed.
n.v.t.
8. Toekomstig beheeÍ
eigen beheer/overdracht aan:
soort beheer:
in beheersplan geregeld:
Eigen beheer.
Zie beheersschema's in bijlage D.
In voorbereiding.
Met bijlagen:
A.
B.
c.
D.
E.
F.
Situering van het projekt in de landelijke Ekologische Hoofdstruktuur.
Situering van het projekt in de Provinciale Ekologische Hoofdstruktuur.
Topografische kaart.
Beheersschema's.
Foto's.
Ovezichtskaan en detailtekeningen.
BIJLAGE
A
SITUERING VAN HET PROTEKT (]'133, WESTERSCHE VELD
I.ANDEUJKE EKOLOGISCHE HOOFDSTRUKTUUR
/--
VAll ROLDE) lN
DE
.'x
1
asr
.'-
.....-'-'>:::1Yi
PROVINCTAAL NATU URB ELEI DSPIÁN
DRENTHE
ffi@ ::ll'"ïi:,ïï?:::;l#ï::"1iï:I;;
toÍla recreelleÍ medegebruik ên landbouw gelljkwaardlg zlln.
n
bossen met meervoudlge funclle
T
natuurgobleden, bossen en grasland
mot een prlmaire natuurÍunctie
'%///,t
ontwlkkeling van natuurwaarden
(ln an lange beekdalen)
ontwlkkellng van bos met accont natuur
:s.....*:i::
:::'.'.'.'.'.€
binnen de EHS)
{voorzover
{.rrr.È
+.-+
ontwikkeling van ecologische
verbind ingszone overeenkomstig de
landelljke kaart van de EHS
ontwikkeling van eeologische
verblndin gszone overEenkomstig de
onfrtlkkellngskaart van het streekplan
of extra toegevoegd
gobleden, dle op de landelljke kaart
van de EHS als natuuronturikkalingsgebled ziln aangeduid, maar dle buiten de
arcarlng van de ontwlkkêllngskaart van
het streekplan vallen.
DE ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR
(EHS) rN DRENTHE
schaat
t:25oooo
o2468tokm
#
KAART2
g
C-
F
o
m
o
d
ï
ioo
T
l!
o
o
-
m
x
J-l'<1.. ./
5
-.1
c'j
gt
(('
o
E
o
.y
o
q
ro
C)
E
-x
J
(l'
.E
trl
3
o
tr
z
s
o
J
ul
ru
UT
t
íJ
o
É,
ul
F
6
ct
!
zct
ËË
dè
l(U
0)6
(l)E
Sc
o-
E,€
r-
Fg
È>
(ao
FË
r
(6
G'
.9
E
c
ct
(t)
b
o
8_E
x5
óg
(It
2e
EO)
oó
1C
BlJlÁGE
E
FOTO'S m3/ïVESTERSCHE VELD VAN ROLDE.
De nummers op de onderstaande kaart verwijzen naar de foto's. Het cirkdtie met pijltie
geeft de stand$aats en de richting aan bii het nemen van de foto's.
II
I
I
II
I
I
I
I
II
'I
I
í5.
a
o
o
Foto
O
S.
o
o
o
o
Fots 7.
iw
iti'm
"'il%
'oà
4
11
""ry.,r
.|t
'
:;ffi
l:,
,,,';'t:::',ï;
*,
.ll:l
,..?Á,
- ti:+Àr
"l/-///;.1
:::,:,a:
il:41
l''u'
ï
FrÁo
I
Ministerie van Verkeeí en Wateístaat
Directoraat-Ceneraal Ríjkswaterstaat
DiÍectie DÍenthe
PROJEKWOORSTEL MITIGERENDE MMTREGELEN
(ONTSNIPPERING) BESTMNDE INFRASTRUKTUUR
N34, DROUWENERZAND.
1. Algemeen
naam projek:
aanvrager projekt:
in samenwerking met:
kontaktpersoon:
teleÍoonnummer/ad res:
O
datum eerste indiening:
datum wijziging:
projektkategorie:
N34, Drouwenezand (nr. 34/2|
Rijkswaterstaat, dir. Drenthe.
E. Quené, afd. RFJ.
tel. 05920-29929, postbus 34
9400 AA Assen.
autonome ontsnippering
2a. Wegbeschrijving
wegtype/aantal stroken:
breedte verharding:
breedte bermen:
2-baans autoweg.
verkeersintensiteit:
bestaande kunstwerken:
aan te passen
ca. 11.000 voertuigen per etmaal.
Duikers bij km 87.96 en km 88.27.
kunstwerken:
7m.
Beide bermen ca. 4,5 m.
De genoemde duikers staan delen van het jaar droog en
kunnen dan dienst doen als Íaunapassage.
reeds aangebrachte
faunavoozieningen:
overige aspekten:
Wildspiegels.
Van km 87.25 tot km 88.20 ligt aan de westzijde, binnen het
beheersgebled
van RWS, een zandweg parallel aan de
rijksweg.
Aan de oostzijde van de rijksweg, ter hoogte van km 86.9,
ligt een camping.
2b. Gebiedsbeschrijving
NBP-status:
PNBP-status:
planologische status:
landinrichting:
relatienota:
overige
aspekten:
Doorsnijding kerngebied in de EHS.
Doorsnijding van de PEHS bestaande uit bossen met een
primaire natuurfunktie.
Streekplan: bos.
n.v.t.
Aan de oostzíjde van de doorsnijding wordt het gebied
uitgebreid door toepassing van de Relatienota.
De Provincie Drenthe wil in de toekomst het
Hunzedal
bínnen de begrenzing van het kerngebied opnemen. Staatsbosbeheer beheert het Gasselter- en Drouwenerueld. Het
Drouwenerveld is grotendeels eigendom van de Stichting
Het Drentse l-andschap. Andere delen zijn in beheer bij een
Waterleidingsmaatschappij.
3.
Probleemomschrijving
knel puntbeschrijving
:
De riiksweg 34 snijdt het Drouweneaand af van het Drouwenerveld. Het Drouwenerueld vormt tesamen met het Gasselterveld en het Gietenerveld een groot aaneengesloten bosgebied. Het Drouwenezard is onderdeel van dit bosgebied
en vormt tevens een (potentiële) verbinding tussen het
bosgebied en het beekdal van de Hunze (natuurontwikketingsgebied). Het gebied vormt een potentieel leefgebied
voor de das. Potentiële burchtlokaties bevinden zich op de
overgang naar hoger gelegen terreindelen (b.v. het Drouwenezand), geschikte fourageergebieden liggen in het Hunzedal.
voorkomende bÍotopen:
aandachtsoorten:
Stuihandgebieden, overwegend bebost.
Das, (boommarter), wezel. Mogelijk meelïftende soorten:
rosse woelmuis en loopkevers.
technische problemen:
samenhangende knelpunten:
overige aspehen:
4. Voorgestelde
Geen.
Geen.
Aanwezige geleidende strukturen
beukenlaan t.h.v. km 88.18.
in het
landschap: oude
maatregelen
civieltechnisch:
Persen van kleinwildtunnels (staal, diam. 0,40 m) ter hoogte
van km 88.16, km 87.70, km 87.40 en km 87.10.
Aan weerszijden van de rijksweg kleinwildraster aanbrengen
van km 86.98 tot km 88.27. Het raster eindigd hierdoor bij
de duiker t.h.v. 88.27, zodat ook deze in droge perioden
dienst kan doen als kleinwildpassage. Bij de duiker t.h.v. km
87.96 dient een komvormige inloop gegraven te worden.
Het raster langs de insteehregen t.h.v. km 87.25 omzetten
en in de hoek van het raster, onder de insteekweg, een
betonnen mof-spie buis aanbrengen (zie bijlage F, detailtekeningen). ln het raster dienen dassenpoortjes te worden
I
opgenomen.
inrichting:
beheer:
overige:
verwacht effekt:
Ter hoogte van de kleinwildtunnels dekkinggevend struikgewas aanplanten.
Zie beheersschema's in bijlage D.
Geen.
Door het uitrasteren van de weg en het aanbieden van
meerdere kleinwildtunnels zal het aantal verkeersslachtoffers
onder de genoemde aandachtsoorten verminderen, tenrijl
de barrièrewerking van de weg op de genoemde soorten zal
verminderen. Door de voorgestelde inrichting en het beheer
zal ter hoogte van de kleinwildtunnels een geleidelijke omvorming tot bos optreden. Dit zal het meeliften van aan bos
gebonden soorten (loopkevers) bevorderen.
konselarenties voor overige
funkties v.h. gebied:
evt. alternatieven:
5.
Geen.
Geen.
Fasering van het projekt
deadlines
datum:
soort:
o
fasering
planuitwerking:
Gaande.
nader ondezoek:
n.v.t.
grondvenltrerving:
besteksvoorbereid
uitvoering:
evaluatie:
in g :
rapportage:
6.
l-
Organisatie
samenwerking met:
Overleg met SBB, SDL en waterleidingmaatschappij wense-
in kader van:
afspraken met:
ï.
organisatievorm:
7a. Financiële aspekten
kostenraming:
Persíng bij km 88.16 (Í8 m)
Persing bij km 87.70 (20 m)
Persing bij km 87.a0 (17 m)
Persing bij km 87.10 (17 m)
Kleinwildraster (2600 m)
Dassenpoortjes (8 st.)
Aanbrengen mof-spie buis
Beplanting
Afwerking en diversen
Totaal (inkl. onvoozien en
afronding, exkl. BTW)
kostenverdeling:
9.000,10.000,-
8.500,8.500,65.000,6.000,1.000,-
2.500,4.500,145.000,-
Rijkswaterstaat.
7b. Praktische - en bestuurlijke aspekten
grondverwerving mogelijk:
wijziging bestemming:
rekonstruktieplannen weg:
ínschatting haalbaarheíd:
medewerking derden:
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Goed.
n.v.t.
8. Toekomstig beheer
eigen beheer/overdracht aan:
Eigen beheer.
soort beheer:
in beheersplan geregeld:
Zie beheersschema's in bijlage D.
ln voorbereíding.
Met bijlagen:
A.
B.
c.
D.
E.
F.
Situering van het proiekt in de landelijke Ekologische Hoofdstruktuur.
Situering van het projekt in de Provinciale Ekotogische HooÍdstruktuur.
Topografische kaart.
Beheersschema's.
Foto's.
Ovezichtskaart en detailtekeningen.
A
STTUEFTNG VAN HET PROJEKT (N34 DROUUUENERZAIID) lN DE
I-AI.IDELIJKE EKOLOGISCHE H@FDSTRUKTUUR
BtJlÁGE
:5
5?
lar I
')i
e ->r
-'.-.ry.Ttavr..'
PROVINCIAAL NATU URBELEIDSPIáN
DRENTHE
#s&il
iry
agrarlsche goblêden waar de doelein.
den van natuur, hndcchap, cultuurhlstorle recreatlef medegebruik an land.
bouw gelllkwaardlg ziln.
iE
bossen m€t mêervoudlga Íunaie
natuurgebieden, boseen en grasland
mêt oên prlmaire natuurtunctiÊ
-r////////t ontwik ke g van atu nva
""""" (ln en lange beekdalen)
I i
n
n
u
a
rd
e
ontwlkkallng van bos met accent
:r:...*:;::
333:'.'.'.'.1:
n
nahrur
(voorzover blnnen dc EHS)
-->
rr*
onlwikkeling van ecologische
verbindin gszone overeenkomstig de
landeliike kaart van de EHS
ontwikkêling van ecologischa
verbind ingszona ov€roenkomstig de
ontwlkkêllngskaart van hel streekplan
of ertra toegevoagd
gebhden, die op de landelljke lcart
van de EHS als natuurontulkkellngsgebhd z[n aangeduid, maar dle buiten de
arcerlng van de ontwlkkellngskaart van
het etreekplan vallen.
DE ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR
(EHS) rN DRENTHE
,1
schaal
/\o246Elokm
l:2soooo
KAART2
v
BIJIÁGE
rif\
C
\l
\
t
TOPOGRAFISCHE
I(AART;
bbendal
í
o-
Sr
---achte
--Achterma
B\ui,
. ..-esch.,
LJ
-
d
(o
F@
E
.Y
o
o
o
t-
E
co
.Y
g
o
.E
o
l\a
z
E
z
uJ
ut
3
=
o
E
o
<l
Ít
z
o
o
o
Ê_E
F'
ó(l)
(D
Êe
tro
'E
'+=-
a-- '
(o
o
E
co
@
o
.Y
E
E
F.
o
lÉ
(D
J
tr'
zo
fl
UJ
E
z
IJJ
lf
3
=
o
E
o
(Í)
z
lí
o
6o)
E
o
N
Ës
ESo)
.=
(Dr,
o6
qE
.Ép
Y@
o,g
(I)(l'
dlo)
o
o
(l)
Èf
8_E
h>
.Óg
Ëc
tuËo
:E
o
d
d
co
IE
E
c
e
c
o
o
o
lí
€
o
(D
N
zo
E
z
ul
UI
:t
=
o
cc
o
<i
('
z
T'
c
{,
CL
o
o
'ct
ï,o
.Ë,
IU
o
o.
o
f
\\\
\I
(U
u
c,
e
-cl
L
ót
A
íu
í0
e
to
C
I
I
,/| lt tt
--r
o
q
t.
.!
Í::
(Jt
L
C
'Ë
o
c
o
(u
.E
(y
:=
'ít
Po
cn
o
o
E
ot
+v1
i:
o,
u
J=
Jf
)
:--:
c
et
::f
ac
o
e
lto
BtJtÁGEE
FOTO'SN34IDROUWENERZAND.
De nummers op de onderstaande kaart verwijzen naar de foto's. Het cirkeltje met piiltie
geeft de standplaats en de richting aan bil het nemen van de Íoto's.
rl
fl
I
t
if
tr
t
Foto 2
Foto 3.
Foto 4
o
o
o
o
Foto 7.
Foto
I
I
'
SIT&EGB
X
TIiTST UET GEBRI'Ir:TE ÀFtrORTXIIGEI{.
ASI{
bit
;r,n
b1d
DWï{
EIIS
FIJP
grl
IPI-eenheden
ku
IJ{V
Autosnelweg
lÍm
mer
iiïï:ï:3ir"*.'.pporr.
!,tIT
NBP
NU
PEIIS
PI{BP
RIN
RVil
RI{S
SBB
SDL
SGR
SW-II
VOR
V&W
Bitunenverhardinglasfalt.
;i;"dÏ;-;;;
Bouwland
en Landschapsbouw.
Dienst lÍeg- en Waterbouwkunde.
Ekologische Hoofdstruktuur.
Fauna-uitstapplaats.
Grasland
Interprovinciale Inventarisatie
eenheden.
Kiloneteraanduiding.
{inisterie van Landbouw, Natuurbeheer en
Milieu-effektrapportage.
Meerjarenprogranrna
Natuurbelèidèp1an,
Inirastruktuur en Transport
Vereniging uatuurmonumenten.
Provinciale Ekologische Hoofdstruktuur.
Provinciaal Natuurbeleidsplan.
(voormalig) RijksinstituuL voor $atuurbeheer.
Rijksweg.
Rijkswaterstaat.
Staatsbosbeheer.
Stichting Het Drentse
Landschap.
Struktuurscheua croene Ruimte.
Tweede Struktuurschema Verkeer en Vervoer.
Verkeersongevallen Registratie.
Ministerie van Verlceer en ÍÍaterstaat.
BlJlÁGE
Xt
SAMENSTELLTNG BEGELETDTilGSGROEP
/
ADRESSEN.
Opdrachtgever:
Rijksmaterstaat direktie Drenthe
Póstbus g+
9400M
Assen
tel.05920-29929
Projekflelder: E. Quene (afd. RFJ)
Opdrachtnemer:
Buro voor fiaunatechniek Oord
3e Ebbingestnd24
8261 VR lGmpen
te|.05202-17575
Proiekdekier: J.G. Oord
Begeleidingsgroep:
B.
Jenster
Ministerie van LNV, Consulentschap NBLF, Postbus 146,.94{P AC
Assen, tel. 05920-27340.
L v.d. Valk-Mouton
Ministerie rran LNV, Lardinrichtingsdienst, afd. Verkeerswe(1en
Postbus 10051, 8m0 GB Zwdle, tel.03S'271131.
F. v.
Groen
.
J.C.
B.
Smisenberg
Smid
Provincie Drenthe, Dienst Verkeer en Watêrsfiaat, aÍd. Givide techniek, Postbus 122, g4{X) AC Assen, td. 05920€31.99.
ProÍncie Drenthe, Dienst Ruinrte en Groen, afd. l,latuur,landecfnp
en rekreatie, Postbus 1?9',W AC Assen, te|.0590€3149.
Rijksmterstaat direktie Drenthe, Dienstkring Drenthe, Pctbus 34,
9400
K
Tilma
AA Assen, te|.05920-29809.
Rijkswatentaat, direktie Drenthe, Dienstkring Meppd, Postbus 34,
AA Assên, td.05920-29901
9400