lilaam: Rijksweg: Nummer s Reestdal/ Zuidwolde N48 48/L 105.4 1L5.0 8L.189, 81.111 t/n 81.1L6, 88.130, 85.320 t/n 8s.322 Status van de doorsnijding. TraJect: Beheerskaart,en: km Natuurbeleidsplan. Doorsnijding van een kerngebied in de EHS. Provinciaal Natuurbeleidsplan Drenthe. Doorsnijding van de PEHS bestaande uit: - Multifunctioneel agrarisch gebied, bossen met meervoud.ige functie en ontwikkeling van bos met accent natuur (Zuidwolde). Ecologische verbindingszone Reest, - Zuidwolde Hollandsche Veld. - Natuurgebieden (bossen en graslanden met prirnaire natuurfunctie), multifunctioneel agrarisch gebied en een gebied voor de ontwikkeling van natuurwaarden (Reestdal). Streekplan Drenthe. Vochtige graslanden, besloten gebieden, rustgebieden en een belangrijke verbindingszone voor landzoogdieren en de otter. Landinr icht ing/Re lat ienota . In het Reestdal en rond Zuidwolde liggen verschillende eerste fase Relat,ienota-gebieden. Mogelijk ook aanwijzing van gebieden in het, kader van de tweede fase van de Relatienota. Verzoek om landinricht,ing ingediend. Aangrenzende eigendommen van natuurbeherende instanties. SDL: Steenberger Oosterveld (K1ein Zwitserland) (40 ha). De Slagen (99 ha). Eschbosjes Zuidwolde (26 ha). Reestdal (472 ha). SBB: Reestdal (37 ha) overiq. In 1991 is in opdracht van de directie Drenthe van Rijkswaterstaat onderzoek verricht naar de dassen aan de Drentse kant van het Reestdal (Oord & Molenaar 1991). Hierbij Tiln o.a. knelpunten gelokaliseerd bij de N48. ïn hetzelfde jaar zijn deze knelpunt,en nader beoordeeld en is een ontwerp voor de aan te leggen dassenvoorzieningen gemaakt (oord L99L-2,. In 1992 is voor de N48 een projektvoorstel ingediend (oord Le92-4). ttOntwikkelingsvisie stroorndal van de Reestrr van De Stichting Het Drentse Landschap i.s.m. NBLF. L2L Kne Lpuntbes chr i j ving . Aard van de doorsnijding. Het betreffende gebied is vanuit de Boswachterij Staphorst. bevolkt door dassen. De burchten bevinden zich voornamelijk ten westen van de rijksweg. Aan de oostzijde van de rijksweg ligt een potentieel geschikt dassenbiotoop, dat mornenteel slechts door één famitie wordt bewoond. Ook licht hier een verlat,en burcht en worden bepaalde delen van het gebied soms dor dassen bezocht,. Delen van het Reestdal aan de oostzijde van de rijksweg 48 zijn in bezit van de Stichting Het Drentsce Landschap en de Stichting Het OveriJsselsche Landschap. Het is de bedoeling om hier meer gronden te verwerven en het, vroegere kleinschalige landschap te herstellen. Verwacht mag worden dat dit gebied, na het aanleggen van voldoende begroeiing op de hogere delen, door dassen bevolkt zal worden. Via het gebied ten oosten van de rijksweg ligt, ook een rnogelijke migratieroute tussen de burchten in het Reestdal en het gebied ten zuiden van Zuidwolde en het dal van de Overijsselsche Vecht. Het doorsneden gebied kent hoge natuurwaarden en is naast dassen ook van belang voor andere diersoorten. De gebieden langs de Reest en de Overijsselse Vecht vormen tezarnen een (nogelijke) verbinding tussen het potentiële otterbiotoop in noordwest Overijddel en de otters in Niedersachsen in Duitsland (Herwaarden 1987) . Voorkomende biotopen. Heide- en hoogveenbebossing. Gebieden met veel houtwallên en bosjes. Vochtige heide- en hoogveengebieden. Belangrijke beekloop. Vochtige open graslandgebieden. Ecologische verbindingen via sloten, vaarten en wijken. Ecologische verbinding via houtwallen en bosjes. Slachtoffergeqevens. Dienstkring Assenz 44 stuks, waarvan 4 reeën, 4 uilen en verder vnl. hazen/konijnen en fazanten. VOR: 24 verkeersongevallen met grootwild. Verder zíjn er drie dassen doodgereden ter hoogte van de kruising met de Linderweg (kn 108.8). Geleidende strukturen. Reest, Vogelzangsche Wijk en Zuidwolderwaterlossing. Bossages ten zuiden van de kruising rnet de Linderhreg. Houtwallen bij kn 109.7 en een recent aangelegde 900 rn lange houtsingel bij krn 109.4. Aandachtsoorten. Das, otter, steenmarter, hermelijn, wezel en egel. Bij de Reest tevens amfibieën en de ringslang. Meeliftende soorten! rosse woelmuis, waterspitsrnuis en L22 loopkevers. lÍeggegevens. I.leqtype/aantal rii stroken : 2-baans autoweg. Breedte van de verharding: 7 Breedte van de bermen: 5 m. tot 7 m. Hoogteligging wegdek: wisselend doch alt,ijd boven maaiveld. Aanwezige kunstwerken: Brugduikers van de Zuidwolderwaterlossing, de Vogelzangsche Wijk en de Reest. Diverse kleine duikers. Parall-elwegen/op- en afritten: Van de Reest tot kn 112.5 een verharde parallelweg aan de oostzijde. Langs het overige deel van de rijksweg een zandweg aan de oostzijde. Verkeersintensit,eit: ca. 10.000 voertuigen per etmaal. Reeds aangebracht,e faunavoorzieninqen: Reewildraster van km LLz.6 tot 113.4. Wildspiegels langs de buitenbermen van km 110.2 tot l-L4.8. Aan te passen kunstwerken: Duikers bij km 108.23, LO9.67 en LL3.79. Deze duikers liggen op geschikte lokaties en staan grote delen van het jaar droog. Overig: Ten behoeve van de kruising met de Linderweg ongelijkvloerse kruising gepland. is een Gewenste maatregelen. 1. 2. Aanpassen van 3 duikers als kleinwildtunnel. Persing van 5 dassen/kleinwildtunnels. Civieltechnische maatregelen. Persen van stalen buizen (diam. Or40 m) ter hoogte van krn 107.38, 109.36, LLz.98,113.31 en 114.30. Drie kleinwildtunnels in de vorm van betonnen mof-spie buizen aanleggen onder het toekornstige talud van het vj-aduct over de rijksweg t.b.v. de Linderweg. Eén ten westen en twee ten oost,en van de rijksweg. Aanpassen van de duikers bij km 108.23, LO9.67 en LL3.79 Voor de aanpassing van de duikers, de plaatsing van kleinwildraster en de inrichting wordt verwezen naar het ingediende projectvoorstel (Oord L992-4) . L23 ïnricht ingsmaatreqe len . Zie projectvoorstel (Oord L992-4) . Beheersmaatreglelen. Ter hoogte van Klein Zwitserland in de oostberm heischrale ornstandigheden ontwikkelen als verbinding tussen meerdere aan de rijksweg getegen heideterreintjes. Overig een extensief maairegieme (bv 1x per 2 jaar maaien). Maatregelen buiten het beheerscrebied van RWS. Aan1eg van een plasberm of een banquet-profiel langs de noordoever van de Vogelzangsche Wijk, zo mogelijk gecombineerd met een ruigtestrook of struweel. Relaties met andere plannen/nogelijke sameDwerlcingsverbanden. Waterschap Riegmeer i.v.m. aanpassing oevers Vogelzangsche r{i jk. Aanleg viaduct over de N48 t.b.v. de Linderlreg. Gl,obale kostenbegroting. Kleinwildtunnels: Persing bij kn 107.38 (22 m) 11. 000, 6. 0oo, 1.000, 10.500, 10.500, 11.000, kleinwildraster Persing bij kn 109.36 (22 m) 200 m kleinwildrast,er 2 dammen met duiker 200 m 6. 000, Persing bij krn 112.98 (21 m) Persing bij km 113.31 (21 m) Kleinwildraster aanbrengen aan bestaand reewildraster (860 rn) 4 dassenpoortjes 17 .2AO,- 3.000r- Persing bij km 114.30 (22 ml - 200 rn kleinwildraster 11. 000, 6. 000, duikers (km 109.67 en 113.79): Kleinwildraster, beplanting en diversen: 20.5CI0,- Aanpassen Diversen: 5.000, - Totaal (inkl. afronding en onvoorzien) Extra: Knelpunt Linderweg: Uitvoering tijdens aanleg ongelijkvloerse kruising. 2 persingen, aanbrengen kleinwildtunnels onder het, talud, aanpassen duiker (kn 10S.23), kleinwildraster en beplanting: L24 L48. 375 , - f137 .950, - Naam: Rijkskanaal: lilunmer: Esmeer - !{itterveld Drentsche Hoofdvaart DHv/r- Traject: krn 3.0 6.5 Status van de doorsnijding. Natuurbeleidsnlan: geen. Provinciaal Natuurbeleidsplan Drenthe. Doorsnijding van een ecologische verbindingszone in de PEHS. Streekplan Drenthe. Belangrijke verbindingszone voor landzoogdieren. Gebied met veet wijken. Land inr ichtinq/ Re latienota . Ruilverkaveling Smilde (in uitvoering) . Aangrenzende eigrendommen van natuurbeherende instanties. NM: Focht,eloërveen (1738 ha). SBB: Bankenbosch. Gem. Assen: Witterveld. Overig. Het initiatief voor de realisering van deze ecologische verbindingszone ligt bij het, Rijk (prov. Drenthe L992). Knelpuntbes chr i j ving. Aard van de doorsnijding. Doorsnijding van een ecologische verbindingszone tussen het lfittervetd (vochtige heide en hoogveen), het Pelinckbosch (heide en hoogveenbebossing) en het Fochteloërveen (vochtige heide en hoogveen en heide- en hoogveenbebossing). De verbinding dient plaats te vinden via kleine landschapselernenten (houtwallen en bosjes) en via oevers in het wijkengebied. De Drent,sche Hoofdvaart met steile oeverafwerking, de parallel hieraan gelegen N371 en de lintbebouwing van Bovensmilde vormen hierin een barrièÈe. Voorkonende biotopen. Ten noorden van de Drent,sche Hoofdvaart: gebied rnet wijken ên een ecologische verbinding via slot,en, vaarten en wijken. Ten zuiden van de Drentsche Hoofdvaart: heide- en hoogveenbebossing, vocht,ige heide- en hoogveengebieden en een ecologische verbinding via houtwallen en bosjes. Slachtoffergegevens. Reeën. Andere soorten onbekend. L25 Geleidende strukturen. Wijken en oevers. KanaaLgegevens. Breedte van het kanaal: ca. 18 m. Breedte van de oevers: !Íestzijde: de N371 figt, direct tegen de Drentsche Hoofdvaart. Oostzijde: slechts een smalle strook tussen de Drentsche Hoofdvaart en de verharde paralle1weg. Parallelwegen: aan beide zijden. Reeds aanglebrachte faunavoorzienincren: geen. Overig: geen. Gewenste maatregelen. 1. Verzachten van de barrièrewerking van het kanaal door de aanleg van ecologische oevers en fauna-uitstapplaatsen (FUP's). Civieltechnische rnaatregelen. Aanleggen van een plasberm met vooroeververdediging langs de oostkant van het kanaal. Ter hoogte van de Norgerbrug (kn 5.0) is hiervoor extra ruirnte. ïn de vooroeververdediging om de 50 meter een opening maken van 1r5 tot 2 meter breed en minimaal Or50 rneter beneden de waterspiegel. Aanleggen van fauna-uitstapplaatsen voor de darnwand, aan de westzijde (stille kant) van het kanaal (orn de 200 m, verspreid over het traject,). Tussen deze grote uitstapplaatsen (geschikt voor reeën) kleinere uitklirnvoorzieningen aanbrengen. Voorbeelden hiervan zijn kleine uitstapplaatsen achter de damwand, zoals die ook elders langs het kanaal zijn aangelegd, en zgn. ttkippetrappenrr. Inr icht incÍsmaatrege len . ontwikkelen van schermveget,aties in de plasbermen aan de oostzijde. Bij de uitstapplaatsen struiken aanplanten als dekking accentuering. Beheersmaatregelen. en Het struikgewas bij de uitstapplaatsen periodiek terugzetten. Het, beheer van de plasbermen is afhankelijk van de samenstelling van de veget,at,ie. Maatreqelen buiten het beheersgebied van RWS. Meer dekking aanbrengen in het gebied ten westen en ten noorden van de Drentsche Hoofdvaart. L26 Relaties net andere plannen/mogelijke samemrerfingsvéibánaen. hier voorgestelde maatregelen komen grotendeels overeen met de voorgest,elde oeverinrichting in het rapport ttMilieuvriendelijke oevers van Drentsche kanalenrr (Dir. Drenthe L991). De ostenbegrot De kosten van de aanleg van plasbermen met vooroeververdediging zijn sterk afhankelijk van de gebruikte materialen. Hiervoor wordL ver!,rêzen naar D!{l{ (1989) en CUR (1ee0). L27 Naam: Rijkskanaal: Nunmer: Traject,: Leggelerveld - Dieverzand Drentsche Hoofdvaart DHV/2 t/n Status van de doorsnijding. km 18.0 24.O Natuurbeleidsplan. Doorsnijding van een kerngebied in de EHS. Provinciaal Natuurbeleidsplan Drenthe. Doorsnijding van een ecologische verbindingszone in de Streekplan Drenthe. Belangrijke verbinding voor landzoogdieren. PEHS. Landinricht inq /Re1at ienota . fn het, Leggelerveld enkele eerste fase Relatienota-gebieden. Aan de westzijde van het kanaal mogelijk aanwijzing van gebieden in het kader van de tweede fase van de Relatienota. Aanqrenzende eigendommen van natuurbeherende instanties. SBB: Dieverzand. NM: Leggelerveld (24O ha). Overig. Het initiatief voor de realisering van deze ecologische verbindingszone ligt bij de Provincie Drenthe (prov. Drenthe reez) . Aard van de doorsnijding. Doorsnijding van een ecologische verbindingszone tussen het Dieverzand en Berkenheuvel (beboste stuifzandgebieden) en het Leggelerveld (vochtige heide- en hoogveengebieden en stuifzandgebieden met open heidevegetatie. Het tussenliggende gebied bestaat uit akkers, graslanden en veel kleine begroeiingselementen. Voorkomende biotopen. Gebied met veel houtwallen en biotopenkaart aangegeven) . bosjes (staat niet op de Slachtoffergeqevens. Reeën. Andere soort,en onbekend. Geleidende strukturen. Diverse houtwallen dwars op de Drentsche Hoofdvaart. L29 Kanaalgegfevens. Breedte van het kanaaL: ca. L8 m. Breedte van de oevers: ïíestzijde: de N371 ligt direct, tegen de Drentsche Hoofdvaart. Oostzijde: over het, algemeen slechts een smalle oeverstrook tussen het kanaal en de parallelweg. Parallelweqen: De N371 aan de westzijde van het kanaal en eên verharde lokale weg aan de oostzijde. Reeds aangebrachte faunavoorzieningen: Kleine fauna-uitstapplaatsen in de oostoever bij krn 22.O en 22.8. (opening in de damwand 40 50 crÍr). Overig: Ter hoogte van km 20.7 (net boven de Geeuwenbrug) ligt aan oostzijde een kom met een met riet begroeide, goed toegankelijke oever. de Gewenste maatregelen. 1. 2. 3. Aanleg fauna-uitstapplaatsen. Persing van kleinwildtunnels onder de N371, aansluitend op uitstapplaatsen. Aanleg van flauw talud met vooroeververdediging. Civieltechnische maatrecÍeIen. Persen van stalen buizen (dian. 0140 m) onder de N371 ter hoogte van km 1-9.7, 2O.O en 21.8. Deze kleinwildtunnels aan de kanaalzijde laten uitkomen op een uitstapplaats voor de damwand. Deze uitstapplaatsen goed uitrasteren om de dieren te dwingen van de tunnel gebruik t,e maken. Zo mogelijk over het gehele traject langs de oostoever van het kanaal een plasberm met, vooroeververdediging aanleggen. ïn de vooroeververdediging om de 50 m een opening laten om dieren de mogelijkheid te bieden uit het water te klimrnen (dergelijke openingen in de damwand dienen 1r5 tot 2 meter breed te zijn en tot minirnaal 0r5 meter onder de waterspiegel te steken). Verdeeld over het traject langs de westoever nog minimaal 10 FUP's aanleggen. Inr icht ingsmaatrecÍe len . fn de oeverzone ontwikkeling van rietkragen en andere opgaande oevervegetaties. Struikgewas bij de uitstapplaatsen. (Het aan de stille kant van het kanaal aanbrengen van dekkingsmogetijkheden (struikgroepjes, ruigte) zou een algehele verbetering van het, biotoop betekenen) 130 Beheersmaatregelen. Het beheer van de oevervegetatie is afhankelijk van soortensamenstelling. De dekkinggevende struiken bij uit,stapplaatsen periodiek t,erugzetten. de de Maatregelen buiten het beheersqebied van RWS. De persingen onder de N371 vallen buiten het beheersgebied van Ri jlcswaterst,aat. Relaties met andere plannen/nogelijke samenwerkingsverbanden. De voorgestelde maatregelen komen grotendeels overeen en zí3n te combineren met de voorgestelde oeverinrichting in het rapport :Milieuvriendelijke oevers van Drentse kanalen (dir. Drenthe 1991). De aanreg van kreinwildtunnels aansluitend op uitst,appraatsen dient j-n samenwerking met de provincie Drenthe uitgevoerd te worden. GlobaLe kostenbegroting. De kosten voor de aanleg van oevers met, flauw talud en vooroeververdediging zíjn sterk afhankelijk van de gebruikte materialen. Hiervoor wordt, verwezen naar Dlrrl{ (1999) en cuR (1ee0). Fauna-uitstapplaatsen voor de best,aande oeverbeschoeiing kosten, afhankelijk van materiaalkeuze en maatvoering tussen de f 5.000r- en f 15.000r- pêr stuk. De persingen onder de N371 worden geschat op f 1O.OO0,- pêF stuk. Hierbij kornen nog de kosten voor afsluitkranen op de kleinwildtunnels (te sluiten bij dreigende zeer hoge waterstanden) , beplant,ing en raSter. 131 Naam: Rijkskanaal: Nummer: Oosterzand - Rheebruggen Drentsche Hoofdvaart, DHV/3 Traj ect: kn 29.0 31.0 St,atus van de doorsnijding. Natuurbeleidsplan. Doorsnijding van een kerngebied en een natuurontwikkelingsgebied in de EHS. Provincjaal Natuurbeleidsplan Drenthe. Doorsnijding van de PEHS bestaande uit rnultifunctionele agrarisch gebied en aan weerszijden van het kanaal bossen met een primaire natuurfunctie. Tevens een doorsnijding van de ecologische verbindingszone Oosterzand - Rheebruggen - Anserdennen. Streekplan Drenthe. Belangrijke verbinding voor landzoogdieren. Land inr icht, ing/ Re lat ienota . Eerste fase Relatienotagebied bij Rheebruggen en enkele percelen in het Uffelter Binnenveld. Herinrichtingsprojecten Havelte en Ruinerwold/Koekangê, beiden in uitvoering. Aanctrenzende eiqendommen van natuurbeherende instanties. SDL: Rheebruggen (L2O ha). Uffelter Binnenveld (63 ha). NM: Holtingerveld (188 há) en Èrandeveen. Gem. Havelte: Uffelterzand (6 ha). Particulier: Wester- en Oosterzand (266 ha). Het l{ester- en Oosterzand worden (deels) gebruikt a1s nilitair oefenterrein. Overig. Voor het lilester- en Oosterzand is nog geen visie in voorbereiding. Hangt ondermeer samen met, de herziening van het Structuurschema Militaire Terreinen. Het, initiat,ief voor de ecologische verbindingszone Oosterzand Rheebruggen - Anserdennen ligt bij de Provincie Drenthe (prov. Drenthe L992). Knelpuntbes chri j ving. Aard van de doorsnijding. Doorsnijding van een agrarisch gebied met veel begroeiingselementen dat dienst, doet als ecologische verbinding tussen de bossen van Havelte en Uffelte, via de bossages van Rheebruggen en de Hooge Stukken, naar de 133 Anserdennen en de Dwingeloosche Heide. Tevens fungeert het, gebied als een ecologische verbinding tussen de bossen van Havelte en Uffelte, via Rheebruggen en de Zure Venen, naar het beekdal van de lrïold Aa en Ruiner Aa. De verbinding is ondermeer van belang voor de hervestiging van dassen in het gebied rond Havelte (Oord & Molenaar 1991). Het landgoed Rheebruggen is een potentieel leefgebied voor de das (Duel L992). Voorkomende biotorren. Gebied met veel houtwallen en bosjes. Slachtoffergegevens. Reeën. Overige soorten onbekend. Geleidende strukturen. Houtwallen in de Hooge Stukken, de Nieuwe Landen en de Nieuwe Landen. Bossages in het Uffelter Binnenveld. Oude Kanaalgeglevens. Breedte van het kanaal: ca. 18 rn. Breedte van de oevers: De N371 ligt direct tegen het kanaal. Langs de oost,oever tigt een parallelweg (van krn 29.0 tot 30.1 onverhard, de rest verhard). Tussen parallelweg en kanaal ligt een ca, 2 met,er brede grasberm. Parallelweqen: Zie voorgaande. Reeds aangeFrachte faunavoorzieniugren: Kleine fauna-uitstapplaats bij km 29.4. Overig: geen. Gewenste maatregelen. 1. Aanleg van flauw talud met vooroeververdediging en f auna-u itstapp laatsen . Civieltechnische maatregelen. Aanleg van oevers met flauw talud en vooroeververdediging langs de oostoever van het kanaal. ïn de vooroeververdediging om de 50 meter een opening van Lr5 t,oÈ 2 met,er breed rnaken (dergelijke openingen moeten tot rninimaal 0r50 m onder de waterspiegrel steken) . Langs de westoever van het kanaal om de 300 meter een faunauitstapplaats voor de bestaande damwand aanleggen. 134 f nricht incÍsmaatrege Ien . Sruikgewas bij alle uitstapplaatsen. (Aanbrengen van dekkingsmogelijkheden aan de stille kant van het kanaal (struikgroepjes, ruigte) zou een verbetering van het biotoop betekenen). Beheersmaatregelen. Het beheer van de oevervegetatie is afhankelijk van de soortensamenstelling. De dekkinggevende beplanting bij uitstapplaatsen periodiek terugzett,en. Maatregelen buiten het beheersgebied van Geen. de RWS. Relaties met andere plannen/mogelijke samennerkingsverbanden. De voorgestelde maatregelen komen overeen met, de voorgestelde oeverinrichting in het rapport, rrMilieuvriendelijke oevers van Drentse kanalenr! (dir. Drenthe 1991). GLobale kost,enbegroting. De kosLen voor de aanleg van oevers met flauw talud en vooroeververdediging zijn sterk afhankelijk van de materiaalkeuze. Hiervoor wordt, verwezen naar DWï{ (1989) en (1eeo) . De kosten voor de aanleg van fauna-uitstapplaatsen variëren van f 5.000r- tot f 15.000r- pêx stuk. 135 CUR Naam: Rijkskanaal: Nummer: Heidenheirn Noord-WillemskanaaI NWK/I Traject: kn 7.0 I2.5 Status van de doorsnijding. Natuurbeleidsplan. Geen. Provinciaal Natuurbeleidsplan Drenthe. Doorsnijding van de PEHS bestaande uit een natuurontwikkelingszone (beekdal) en rnultifunstioneel agrarisch gebied. Streekplan Drenthe. Belangrijke verbindingszone voor landzoogdieren. Landinrichtinq/Relatienota : n. v. t. Aangrenzende eigendommen van natuurbeherende instanties. SDL: Heidenheim, Boerveen en Àchterste Veen (39 ha). NM: Eischenbroekveld. Kne lpuntbeschr i j ving . Aard van de doorsnijding* Doorsnijding van een kleinschalig landschap met veel begroeiingselementen, dat als verbinding kan dienen tussen het stroomdal van de Drentsche Aa en de beekdalen ten westen en noorden van Vries (Grot,e Ma sloot, en Zeijer Stroeten). Langs het Noord-Willemskanaa1 en het Havenkanaal ligt een ecologische verbinding tussen het Looner Diep en het Zeegser Loopje. Voorkomende biotopen. Gebieden met veel houtwallen en bosjes. Ecologische verbinding }angs sloten, vaarten en wijken. Slachtoffergegevens. In dit traject zijn in de periode 1981 - 1990 6 dassen verdronken. Over het gehele traject van het Noord-Willenskanaal verdrinken jaarlijks 35 tot 4O reeën. Overige soorten onbekend. Geleidende str\rkturen. Diverse houtwallen ên bossages langs het gehele L37 traject. Kanaalgegevêns. Breedte van het kanaal: ca. 37 m. Breedte van oevers: 2 tot 3 meter tussen de beschoeiing van het kanaal en de onderhoudspaden. Paralle1weqen: Aan weerszijden van het kanaal ligt, een grotendeels onverhard onderhoudspad. Tussen kn 9.8 en 11.0 is het pad langs de westoever verhard. Reeds aangrebrachte faunavoorzieningen : Diverse grote fauna-uitstapplaatsen achter de damwand. Rondom het, kunstwerk Heidenheim (kruising van de A28 met het kanaal) zLln rnilieuvriendelijke oevers aangrelegd. Gaten in de vooroeververdediging maken het uitklimmen van dieren mogefijk. Overig: fteen. Gewenste maatregelen. 1. Aanleg van oevers met flauw talud en vooroeververdediging rnet uitkl irnvoorz ieningen . Civieltechnische maatrecÍelen. Aanleggen van oevers met flauw talud en vooroeververdediging langs beide oevers van het kanaal. In de vooroeververdediging om de 50 meter openingen maken van 1r5 tot 2 meter breed om uitklirnnen door dieren rnogelijk te maken (dergelijke openingen dienen minimaal 0r50 m onder de waterspiegeJ. f nr te steken), icht ingsmaatrege len . Struiken bij uitklinvoorzieningen. Beheersmaatregelen. Maatregelen buiten het beheersgebied van Relaties met andêre plannen/nogelijke RWS. sameuwerlcingsverbanden. De voorgestelde maatregelen komen overeen met de voorgestelde oeverinrichting in het rapport rtMilieuvriendelijke oevers van Drentse kanalenrt (dir. Drenthe 1991) . 138 Globale kostenbegrótind De kosten voor de aanleg van oevers rnet flauw talud en vooroeververdediging hangen sterk af van de materiaalkeuze. Hiervoor wordt vers/ezen naar DWW (1989) en CUR (1990). 139 Naam: Rijkskanaal: Drentsche Aa Noord-Willemskanaal Iilummers NWr(/2 kn 18.0 19.0 Status van de doorsnijding. Traject,: Natuurbeleidsplan. Doorsnijding van een kerngebied in de EHS. Provinciaal Natuurbeleidspl.an Drenthe. Doorsnijding van de PEHS bestaande uit natuurgebied (bossen en graslanden met, een primaire natuurfunctie) en multifunctioneel agrarisch gebied. Het beekdal is tevens aangewezen voor de ontwikkeling van natuurwaarden. Streekplan Drenthe. Belangrijlce verbindingszone voor landzoogdieren en de otter. Vochtige graslanden en rustgebied. Landinricht ing/Relatienota . Aan weerszijden van het kanaal liggen eerste fase Relatienotagebieden. Mogetijk ook aanwijzíng van gronden in het kader van de tweede fase van de Re1at,ienota. Aangrenzende eicrendommen van natuurbeherende instanties. SBB: stroomdal van de Drentsche Aa (L966 ha). Overig. rrOntwikkelingsvisie voor het stroomdal van de Drentsche Aarl van Staatsbosbeheer i.s.rn. NBLF. Volgens Veen (L987) ligt er potentieel geschikt otterhabitat op korte afstand en aan weerszijden van het Noordï{illemskanaal (Zuidlaardermeer, de Koelanden, benedenloop van de Drentsche Aa, Paterswoldse Meer, Friesche Veen, Sassenheim/I{olddelen) Kne . lpuntbescbri j ving. Aard van de doorsnijding. Doorsnijding van een potentiële verbindingszone voor de visotter. De Drentsche Aa mondt uit in het Noord-I{illemskanaal en gaat aan de andere zijde van dit kanaal verder als Oude Aa in de richting van het Paterr^roldse Meer/Friesche Veen. IIet stroomdal van de Drentsche Aa is potentieel leefgebied voor de otter en de das (DueI L992). Voorkomende biotopen. Belangrijke beekloop. Vochtige open graslandgebieden. 1{1 Slachtoffergegevens. Onbekend. Geleidende strukturen. Beek met oevers (de beek mondt in de provincie Groningen uit in het, Noordwillemskanaal) . Dwarskanaal tussen het Noord-l{illenskanaal en de Drentsche Àa (kn 18.5) . IÍeggegevêns. Breedte van het, kanaal: Ca. 37 n. Tegenover de zuiveringsinstallatie kom. ligt een brede Breedt,e van de bermen: Aan de oostzijde, tussen het kanaal en de 428, liggen brede groenstroken (deels begroeid rnet riet en struiken). ParallelwecÍen: Aan de oostzijde de rijksweg 28. Aan de westzijde een smal onderhoudspad. Reeds aancÍebrachte faunavoorzieningen: Geen. Gesenste maatregelen. 1. Aanleg van oevers met flauwtalud en vooroeververdediging met uitklirnvoorz ieningen. Civielt,echnische maatreqelen. Aanleggen van oevers net flauw talud en vooroeververdediging, zoal beschreven in het rapport rrMilieuvriendelijke oevers van Drentse kanalentt (dir. Drenthe 1991). ïn de vooroeververdediging om de 50 meter openingen maken van 1,5 tot 2 meter breed om het uitklinrnen van dieren mogelijk te maken (dergelijke openingen moeten nininaal 0,50 m onder de waterspiegel steken). Inricht ingsmaatrege len . Struiken bij de uitstapplaatsen. Beheersmaatreqelen. MaatrecÍelen buiten het beheersgebied van L42 RWS. Relaties met andere ItMilieuvrienderijke oevers van Drentse kanarenrr (dir. Drenthe 1eel) . Deze doorsnijding heeft een direkte relatie rnet de doorsnijding van het gebied door de A28 (numrner ZBIL). Globale kostenbegroting. De kosten voor de aanleg van oevers net flauw talud en vooroeververdediging hangen sterk af van de materiaalkeuzê en de plaatselijke omst,andigheden. Hiervoor wordt verwezen naar D!{W (1989) en CUR (1990) . De kosten voor uitklimvoorzieningen in een nieuw aan te leggren oeververdediging zí3n beperkt. 1,13 7 PRIORITEITSBEFAIJI}IG. De prioriteitsbepaling is alleen van toepassing op doorsnijdingen door rijkswegen. Doorsnijdingen door rijkskanalen worden (vooralsnog) niet, opgenomen in het llIT en hiervoor kunnen dus geen projectvoorstellen worden ingediend. De criteria zoals die gehanteerd worden in de landelijke prioriteitsstelling volgens de Víerkgroep Mitigerende Maatregelen zijn opgesteld voor de theoretische situatie dat een keuze gemaakt moet worden tussen twee geheel vergelijkbare doorsnijdingen (D!{W L992, bijlage IïI). Dergelijke situaties zullen in de praktijk niet voorkomen en de genoemde criteria moeten dan ook gezien worden a1s rnaatstaven voor het beoordelen van de belangrijkheid van de af zonderlijke doorsnijdingen. Niet alle criteria kunnen aftijd gelden en de plaatselijke omstandigheden bepalen welke criteria aan de orde zijn. In deze studie zí)n, voor de keuze van de aandachtsoorten en de selektie van de doorsnijdingen, een aantal kriteria uit de landelijke prioriteitst,elting als uitgangspunt gienomen. Door bij de selektie van de knelpunten uit te gaan van doorsnijdingen van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur verdj-enen alle geselekteerde doorsnijdingen op basis van de gebiedsgerichte aspecten A1 en A2 uit de landelijke prioriteitsstelling de hoogtste prioriteit. Doordat de criteria voor de keuze van de aandachtsoorten ontleend zijn aan de landelijke prioriteitsstelling geldt hetzelfde ook t.a.v. de soortgerichte aspecten 81 en 82. Een nadere prioriteitsbepaling in het kader van deze studie zal dan ook op basis van een aantal van de overige genoemde criteria moeten plaatsvinden. Ondat in deze studie de doorsnijdingen van de PEITS en de voorkomende biotopen belangrijke uitgangspunten vormen bieden de criteria rrplaats van de doorsnijdingtt (A6) , gevolgd door |tgebiedskennerkenrt (A4), hiervoor goede nogelijkheden. Er is gekozen voor de volgende werkwí1zez Op basis van de kaart net de PEHS (bijlage II) is de plaats van de doorsnijding in relatie van de totale Provinciale Ecologische Hoofdstructuur bepaald. Prioriteit is gegeven aan de doorsnijdingen die een barrière vormen tussen (relatief) grote onderdelen van de PEHS. Tweede prioriteit krijgen de doorsnijdingen van te ontwikkelen ecologische verbindingszones. Op de derde plaats komen de doorsnijdingen die een (retatief) klein onderdeel van de PEHS scheiden van het geheel. In deze drie prioriteitscategorieên is vervolgens de prioriteitsvolgorde bepaald op basis van de i.n de doorsnijdingen te onderscheiden gebiedstypen (bijlage II) . De hoogste prioriteit hebben de doorsnijdingen van natuurgebieden (bossen en graslanden net een primaire natuurfunctie) . 145 Op de tweede plaats komen de doorsnijdingen van gebieden die zíjn aangegeven voor de ontwikkeling van natuurwaarden (ontwikkeling van bossen met accent natuur en de ontwikkeling in en langs beekdalen). De laagste prioriteit hebben de doorsnijdingen van gebieden die a1s multifunctioneel worden aangegeven (bossen rnet meervoudige functie en mult,ifunctionele agrarische gebieden) Orndat in de ecologische verbindingszones geen gebiedstypen worden onderscheiden kan voor deze categorie geen nadere prioriteitsvolgorde worden vastgesteld. van natuurwaarden . De resultat,en van deze werkwijze zijn weergegeven in het onderstaande schema, waarbij de doorsnijdingen zijn aangegeven rn.b.v. het doorsnijdingsnummer: Eerste seLectie. Scheiding grote delen v.d. PEHS Eco1. verb. zones 28/t 3412 34/5 33/L 3312 28/2 28/3 28/s 48/L 2814 28/6 2817 34l L 34/3 34/4 33 13 33/4 Tweede Scheiding klein deel v.d. selectie. Natuurgebieden 28l L 2e 34/2 34/5 /7 34/3 34/4 331L 33/2 33.3 33/4 28/4 Multifunctionele gebieden 2816 34/L Overige doorsnijdingen 28/e 146 PEHS De doorsnijdingen kunnen dus in zes prioriteitscategorieën worden ingedeeld (categorie l- heeft de hoogste prioriteit, categorie 6 de laagste prioriteit): Categorie 1: Doorsnijding Doorsnijding Doorsnijding Doorsnijding Categorie 2z - beekdal Drentsche Aa door de 428 (29/Ll. Drouwenerzand door de N34 (34/Z). beekdal l{esterdiep door de N34 (34/S). beekdal Deurzer Diep door de N33 (33/L) (*). - Doorsnijding Westersche Veld van Rolde door d.e N33 (33l}r. - Doorsnijding beekdal Andersche Diep door de N33 (3313). - Doorsnijding beekdal Hunze door de N33 (3314). Categorie 3: Doorsnijding Doorsnijding Doorsnijding Doorsnijding Categorie 4z - Hooghalen door de A2B (28/2) (*). Bosw. Dwingeloo door de À28 (ZBl3). beekdal Oude Diep door de 428 Qelil (*). Reestdal/Zuidwolde door de N48 (48/L) (*). - Doorsnijding Reestdal door de 428 (2Bl7r. - Doorsnijding Landgoed Terborgh door de N34 (34/3'). - Doorsnijding De Strubben door de N34 (3414'). Categorie 5: - Doorsnijding beekdal Ruiner Aa door de A2B (ZB/4). Categorie 6: - Doorsnijding Zuidwolde door de A28 (28/6). - Doorsnijding Bosw. Odoorn door de N34 (341L). - Doorsnijding Grijze Steen door de A28 (2818). Per categorie zijn de doorsnijdingen weergegeven in willekeurige volgorde. Ondat er jaarlijks meerdere projectvoorstellen kunnen worden ingediend is het niet noodzakelijk om de prioriteit per categorie nader aan te geven. (*) Voor deze doorsnijdingen is reeds een projectvoorstel ingediend. L47 8 EVÀIJUATIE EN AÀNBEVELINGEN. Bij de selektie van doorsnijdingen is de Provinciale Ekologische Hoofdstruktuur als belangrijkst,e ingang gehant.eerd. Aanvullend is de mogelijkheid open gehouden om doorsnijdingen op basis van prioriteitsgebieden van belangrijke diersoorten, verkeersslachtoffers onder dieren en landinrichtings- en natuurbouwprojekten op te nemen. De knelpunten bij infrastruktuur die hieruit naar voren kwamen bleken echter allemaal binnen de PEHS te vallen en leverden dus geen aanvullende doorsnijdingen op. De verwachting dat dergelijke aspekten een rol hebben gespeeld bij de tot standkorning van het Provinciaal Natuurbeleidsplan Drenthe lijkt hiermee bevestigd. basis van verkeersslachtoffergegevens konden geen aanvullende knelpunten buiten de PEHS gevonden worden. Dit houdt echter niet in dat buiten de doorsnijdingen van de pEHS geen dieren worden doordgereden. Over het algemeen waren de aantallen slachtoffers in de doorsnijdingen van de PEHS niet beduidend hoger dan op andere trajekten. De beschikbare gegevens bleken echter te summier voor het trekken van konklusies. Het is dan ook aan te bevelen om in de toekomst, meer aandacht voor de registratie van verkeersslachtoffers onder dieren te besteden (Mornenteel wordt een voorlichtings/determinatieboekje voor de kantonniers van Rijkswaterstaat voorbereid). Bij de interpretatie van verkeersslachtoffergegevens rnoet we} een kanttekening geplaatst worden. Het feit dat op een bepaalOok op de lokatie relatief weinig slachtoffers vallen hoeft niet te betekenen dat hier geen knelpunt, voor dieren bestaat. fntegendeeli op zotn lokatie kan de verstoring door het verkeer wel zo groot zíjn dat dieren de weg niet durven over te steken. Ook over de barrièrewerking van de lreg op soorten die fysiek niet in staat zijn deze te passeren, zegb het aantal geregistreerde verkeersslachtoffers niets. In deze studie zijn voor elke doorsnijding ook één of meerdere neeliftende soorten geselekteerd. Het betreft soorten die vrij sterk aan een bepaald biotoop gebonden zí1n. De achtergrondgedachte hierbij is tweeledig. Ten eerste wordt hierdoor een eerste aanzet gegeven on bij het treffen van mitigerende maatregelen rekening te houden rnet andere dan de gebruikelijke soorten. Ten tweede is de verwachting dat, door bij de inricht,ing en het beheer van voorzieningen rekening te houden met de hoge eisen van deze meeliftende soorten, de effektiviteit van de voorziening en het rneeliften van diverse andere soorten bevorderd wordt. In de loop van de studie bleek echter dat de eisen van de meeliftende soorten, voor wat betreft inrichting en beheer, boven het voorogenstaande schaalnivo van de uitwerkingen te liggen. ook kon, gezien het grote aantal doorsnijdingen, voor wat betreft de uitwerkingen nog geen overleg en afstenrning met andere betrokken instanties plaatsvinden. Er is dan ook besloten om een drietal verschillende typen doorsnijdingen als voorbeeld meer gedetailleerd te behandelen. L49 Landinrichtingsdienst, afdeling Verkeerswegen, heeft hierbij t.a.v. visueel-ruimtelijke aspekten geadviseerd, De dienstkring Drenthe van Rijkswaterstaat en de dienst Ruimte en Groen van de Provincie hebben de te treffen maatregelen op beheersaspekten beoordeeld. Afstemming van de aanbevoLen maatregelen op de resultaten van andere studies in het kader van de ekologische beheersrichtlijnen voor bermen heeft hierbij nog niet, plaat,sgevonden. De resultaten van deze studie dienen dan ook gezien te worden als een eerste aanzet voor het opstelLen en indienen van projektvoorstellen voor ontsnipperingsmaatregelen. De uitwerkingen van de doorsnijdingen kunnen worden gebruikt om de overige betrokkenen en belangstellenden te informeren en als basis voor overleg en diskussie. Deze werkwijze voorkomt dat, na het indienen van een projektvoorstel, nog veel moet worden bijgesteld en veranderd. Tevens De kan op voorhand worden bekeken hraar werkzaamheden op elkaar kunnen worden afgestend en waar werk met werk genaakt kan worden. Voor Drenthe geldt dat nog integratie moet plaatsvinden met de resultaten van een aantal andere studies, zodat de in projektvoorstellen voorgestelde maatregelen, passen binnen de nog op te stellen ekologische beheersrichtlijnen voor bermen. Tijdens deze studie is nogrmaals gebleken dat de kennis over barrièreverminderende maatregelen voor de fauna op sornmige punt,en nog erg summier is. Dit houdt niet in dat op basis van de huidige kennis geen kansrijke verbeteringen zijn aan te brengen. We1 wordt hierdoor de noodzaak van evaluatie van het gebruik van aangelegde voorzieningen benadrukt. Het, is aan te bevelen om voor elke aangelegde voorziening het beheer vast te leggen in een beheersplan. Regelmatige en systematische kontrole op het gebruik van de voorziening dient hiervan een wezenfijk onderdeel uit te maken. 150 AANBEVELINGEN VOOR NADER ONDERZOEK. onderzoek naar de wenserijkheid, gewenste vorrn en afmetingen van afscherming van het verkeer bij faunapassages. onderzoek naar de mogelijkheden voor het, gefaseerd afzetten van houtige begroeiingsstroken in wegbermen. Gericht onderzoek naar het, gebruik van onderdoorgangen door kleinere diersoorten (rnuizen, evertebraten) . Onderzoek naar het gebruik van natte onderdoorgangen door waterorganisrnen. onderzoek naar de relatie tussen bermbeheer en -inrichting en de nigratie en geleidingsmogelijkheden voor diverse diersoor- ten. 151 I,ITERATUURIJIi'8T. Akkerman, S. rK. Canters, D. Boogert & H. Hosper (1989). Verstrengeling. CMt mededeling 57. Rijksuniversiteit Leiden. Apeldoorn, R. van & J. Kalkhoven (1991). De relatie tussen zoogdierên en infrastruktuur; de effecten van habitatfragrment,atie en verstoring. Rijksinstituut voor Natuurbeheer. Intern rapport, 9L/22. Leersum. Aukema, B. & L. Brussaard (L976'). De betekenis van houtwallen voor de dispersie van stenotype niet, vliegende bosloopkeversoorten in een cultuurlandschap. AmsterdanlWij ster. Baerselman, F. & F.!rl.M. Vera (1990). Natuurontwikkeling: een studie. Achtergrondreeks Natuurbeleidsplan 6. SDU uitgeverij. Den Haag. Berendsen, c. (1986). De Das als verkeersslachtoffer. Rijksinstituur voor Natuurbeheer. Leersum. Berkel, C.J.M. van (1989). Projekt, Verspreiding Zoogdieren Drenthe. Directie Natuur, Milieu en Faunabeheer. Assen Bilt, E.W.c. van der, H. Jansen & U. Vegter (1991) . Natuurontwikkelingsvisie voor het beekdal rroude Dieprt. Stichting Het Drentse Landschap. Àssen. Bokeloh, D., N. Jeurink & I. van Zanten (1989). Oecologisch verkennende Beheer van Kleine Landschapselementen. Biologiewinkel Utrecht. Broekhuizen, S., B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk & J.B.M. Thissen (1992). Atlas van de Nederlandse zoogdieren. Contactgroep Zoogdierinventarisatie. Arnhem. R., N. van der Fluit, H.A. Udo de Haes & K.J. Canters (1988). De kwetsbaarheid van natuur en landschap voor versnippering door verkeer en infrastruktuur. Centrurn voor Milieukunde Leiden. CMl-mededeling nr.38. Leiden. Cuperus, . Milieuvriendelijke Oevers. Rijkswaterstaat, CUR. nr. 13. Gouda. Dienstkring Assen (L992) . Overzichten van verkeersongevallen met dieren en staten van doodgereden dieren. Rijkswaterstaat, direktie Drenthe, Dienstkring Assen. CUR (1990) PMo-rapport Assen. Directie Drenthe (1991). Milieuvriendelijke oevers van Drentse Kanalen. Rijkswaterstaat, Heidemíj en L.B. & P. Assen. 153 Duel, H., c.A. More1 en B.P.M. Specken (L992r. Basisinformatie Drenthe; Versnippering van de Ecologische Hoofdstructuur door droge en natte hoofdinfrastructuur. TNO-beleidsstudies, DW!{-versnipperingsreeks deel 13. Delft. DI{W (1989) . Kursus Natuurtechnisch Oeverbeheer. Rijkswaterstaat,, DWW/Tauw Infraconsult bv, PMO-rapport nr. 10. De1ft. DWW (1990) (1) . Voorspellingsmethoden wegenprojecten; rnilieu -effecten. Rijkswaterst,aat, Dienst l{eg- en Waterbouwkunde. Delft. DI,$l (1990) (2). Natuurtechniek en Í{aterstaatswerken. Rijkswaterstaat,, Dienst, l{eg- en Waterbouwkunde. Utrecht. DWI,{ (1991). ïnsektenvriendelijk beheer van wegbermen. Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde. Delft. DWI.{ (t992r. Mitigerende maatregelen voor de natuur aan het bestaande rijkswegennet. Rijkswaterstaat, Dienstkring Weg-en lrtaterbouwkunde, l{erkgroep Mitigerende en Compenserende Maatregelen. Delft. Fluit, N. van der, R. Cuperus en K.J. Canters (1990). Mitigerende en compenserende maatregelen aan het hoofdwegennet voor het bevorderen van natuurwaarden. Centrum voor Milieukunde, Rijksuniversiteit Leiden. cML nededelingen nr. 65. teiden. Herwaarden, c.J. van (LgB7) (1). Natuurtechnische nogetijkheden voor landinrichtingsprojecten; deel 3: De das. Landinrichtingsdienst. Mededeling nr. L78. Utrecht,. Herwaarden, c.J. van (Lg87) (2). Natuurtechnische mogelijkheden O voor landinrichtingsprojecten; deel 2: De otter. Landinrichtingsdienst. Mededeling nr. 1?0. Utrecht. IAWM (1985). Beschrijving van de interprovinciale inventarisatie-eenheden (IPIrs) voor floristischvegetatiekundig- en hydrobiologisch onderzoek. fnterprovinciale Arnbtelijke Víerkgroep Milieu- inventarisaties. Utrecht. ICV (Lggz). Verkeersintensiteiten op rijkswegen in Drenthe. Rijkswaterstaat, Directie Drenthe. Assen. Jonkers, D.A. & G.ï{. de Vries (L977') . Verkeersslacht,offers onder de fauna. Nederlandse Vereniging tot Bescherning van Vogels. Zeist. 154 Laar, J.A.J. van de (1988). De visotter in Groot-Brittannië; aspecten van onderzoek, behoud en beheer. Landinrichtingsdienst, afdeling Biologisch onderzoek. Mededelingen Landinrichtingsdienst nr. 170a. Utrecht. Lange, R., À. van Winden, P. Twisk, J. de Laender & C. Speer (1986). Zoogdieren van de Benelux; Herkenning en Onderzoek. Jeugdbondsuitgeverij . Amsterdam. Lee, K. van der (1987). Ottermigratie; Knelpunten bij brugsituaties. Ver. Das & Boom. Arnhem. Lewis, G. & G. Williarns (1984). Rivers and l{ildlife Handbook. RSPB en RSNC. Bedfordshire. LNV & VROM (1986). struktuurschema Natuur en Landschapsbehoud. Min. van LNV en VROM. Den Haag LNV (1989). De otter in perspectief; een perspectief voor de otter. Herstelplan leefgebieden otter. Min. van Den Haag. LNV. LNV (1990) . Natuurbeleidsplan; Beleidsvoornemen. Min. van Landbouw en Visserij. Den Haag. Nierop, A. van (1988). !{ildpassages. Stichting Natuur en Milieu. Utrecht. Oord, J.G. (1990) (1). Dassentunnelsp voorstellen voor het afwerken van zes dassentunnels in de ornlegging van RW 34 bij Odoorn. Rijkswaterstaat dir. Drenthe. Assen. Oord, J.G. (1990) (2). Diervriendelijke kunstwerken en oevers langs rijlcswegen en -kanalen in Drenthe. Rijkswaterstaat, Directie Drenthe. Assen. Oord, J.G. 6r J. Molenaar (1991). Dassen in het Reestdal; Burchtparameteronderzoek, knelpuntenanalyse en aanbevelingren. Rijkswaterstaat, Directie Drenthe. Assen. Oord, J.c. (1991) (1). Technische en financiëIe aspekten van nitigerende maatregelen bij infrastruktuur. Buro voor faunatechniek Oord (intern rapport). Kampen. Oord, J.c. (1991) (2). Plaatsbepaling en besteksvoorbereiding van dassenvoorzieningen bij de À28, de S22 en de Verlegde Hoogeveensche Vaart ter hoogte van De l{ijk en de N48 van Zuidwolde tot de Overijsselse grens. Rijkswaterstaat dir. Drenthe, Buró voor fáunatechniek Oord. Kampen. 155 Oord, J.G. (L992) (1) . Projektvoorstel Mitigerende Maatregelen (ontsnippering) bestaande infrastruktuurl Rijksweg 33 Deurzerdiep. Rijkswaterstaat direkt,ie Drenthe. Buro voor faunat,echniek Oord. Karnpen Oord, J.G. (L992) (2) . Projektvoorstel Mitigerende Maatregelen (ontsnippering) bestaande infrastruktuurl Rijksweg 28 Oude Diep. Rijkswaterstaat direktie Drenthe. Buro voor faunatechniek Oord. Kampen. Oord, J.G. (L992) (3) . Projektvoorstel Mitigerende Maatregelen (ontsnippering) bestaande infrastruktuur; Rijksweg 28 Hooghalen. Rijkswaterstaat direktie Drenthe. Buro voor faunatechniek Oord. Karnpen. Oord, J.c . (t992) (4) . Projektvoorstel Mitigerende Maatregelen (ontsnippering) bestaande infrastruktuur; Rijksweg 48 Reestdal/Zuidwolde. Rijkswaterstaat direktie Drenthe. Buro voor faunatechniek Oord. Kampen. Oord, J.G. (1992) (5) . Projektvoorstel Mitigerende Maatregelen (ontsnippering) bestaande infrastruktuur; Rijksweg L2 Enkele- en Dubbele ï{iericke. Rijkswaterstaat direktie Zuid-Holland. Buro voor faunatechniek Oord. Kampen. Oord, J.c. (L992) (6). Gebruik van passages door fauna. Buro voor faunat,echniek Oord (interne inventarisatiegegevens). Kampen. Opdam, P. & R. Hengeveld (1988). Versnippering van landschappen; effect,ên op planten- en dierpopulaties. Rijksinstituut voor Natuurbeheer. Leersurn. Posrna, G.H.M.M.J. & P.P.M. Sprengers (1982). Onderzoek naar isolatie van loopkeverpopulaties en verspreiding van dagvlinders in het OverijsseLse Vechtgebied. -universiteit, l{ageningen. Landbouw Provincie Drenthe (1987). Arnfibieên en reptielen in Drenthe 1945-1987. Dienst Ruirnte en Groen. Assen. Provincie Drenthe (L992) (1). Provinciaal Natuurbeleidsplan Drenthe; voorontwerp. Assen. Provincie Drenthe (Lggz) (2). Natuur in Drenthe; Achtergronddokunent bij het, Provinciaal Natuurbeleidsplan Drenthe. Assen. Reest, P.J. van der (1989). Kleine zoogdieren in wegbermen. Vereniging voor zoogdierkunde en zoogdierbescherming. Arnhem. 156 Reijnen, M.J.S.M. & R.P.B. Foppen (1991). Effect van $/egen met aut,overkeer op de dichtheid van broedvogels, DLO -Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek. Leersum. Reitsma, J.M. (1992) . Habit,at- en corridorfunktie van oevers voor fauna. Bureau Waardenburg. Culenborg. RfN G979). Natuurbeheer in Nederland; Levensgerneenschappen. Rijksinstituut voor Natuurbeheer. Wageningen. RïN (1983). Natuurbeheer in Nederlandl Dieren. Rijksinstituut voor Natuurbeheer. Wageningen. Ueckermann, E. (1989). Verninderung der Wildverluste durch den Stra enverkehr und der Verkehrsunfálle durch Wild. Forschungsstelle fiir Jagdkunde und Ï{ildschadenverhiitung des Landes Nordrhein-Ílestfalen. Bonn. Veen, J. (1987). Otterhabitat in Nederland; Onderzoek naar de geschiktheid van de Nederlandse binnenwateren als habitat voor de otter. Het Jachtfonds. Den Haag. Vereniging Das & Boom (L992). Dassen veilig op wegi Verkeersvoorzieningen voor dassen. Arnhem. . Milieu-effectrapportage; effectvoorspelling voor planten, dieren en ecosystemen. Ministerie van VROM. VROM (1987) Den Haag. V&W (1988). Tweede Struktuurschema Verkeer en Vervoerl deel Beleidsvoornemen. Tweede Kamer, vêrg. jr. 1988-1989, 20-922, L-2. SDu-uitgeverij. Den Haag. a Zuiderwijk, A. (L989). Reptielen in wegbermen; een analyse van 106 lolcaties. Universiteit van Amsterdam, Instituut voor Taxonomische Zoólogie. Amsterdam. L57 = Ë tz t|J á (5 :? E PROVINCIAAL NATU URBELEIDSPLAN DRENTHE WATEBEN I rnulen en moerassen belangriike beeklopen --- vÍoegeÍe beeklopen ecologische verbindingen en wijken via sloten,vaarten NATUURLIJKE ELEMENTEN IN AGRARISCHE GEBIEDEN X llll vochtige open gÍaslandgebieden met ecologisch belanEijke sloten, van groot belang voor weidevogels ii'llill.r: oveliSe vochtige, open ryaslandgebieden met sloten , van belang voor weidevogels ffiËffiffi sebieden met wijken f gebieden met relatieÍ veel bosies en houtwallen r voedsellijke oÍ vochtige looÍbosjes ",' ecologische verbindingen via bosjes en houtwallen VOEDSELARME BOS- EN NATUURGEBIEDEN ffi W stuiÍzaodgebieden,oveÍwegend bebost stuilzandgebieden mel open heidevegetatie . W . treiOe-en hoogveenbebossingen vocnuge heide-en hoogveengebieden vennen en veenties 0VEBGANGSGEBIEDEII :{0. ( sradiënten ) macr0 - gÍadiénten langs de rand van het Drents Plateau \il, gradiënt iljke overgangen,duidelijk komend in de vegelatie \u, gÍadiênt rilke overgangen op 0í0nd van minder duide[fie indicaties ( potentieel van tot uiting belang ) 6 zeer gradiënt rijke situaties in natuur gebieden BELANGRIJKE ONDERDELEN VAN DE ECOLOGISCHE STRUCTUUR schaal l:25oooo A /\ /\o2468rokm KAART 1 vsn SieslïhC. PROVINCIAAL NATU URBELEIDSPLAN DRENTHE ffi ru r agrarische gebiêden yvaar de doelelnden van natuur, landschap, cultuurhlstorie recreatief medegebruik en landbouw gelljkwaardig ziJn. bossen met meervoudige functie lf i"ïrasr iïi::iï',',","':,ï; ï:ffi vzz, fi l'y,li:;,;:rr::in atu u an d rwa a rde n ontwlkkeling van bos met accent natuur (voorzover binnen de EHS) rà <..:-.) *9* Àr ontwlkkeling van ecoÍogische verbind ingszone overeenkomstig de landelijke kaart van de EHS . ontwikkêling van ecologische in gszone overeenkomstig dê ontwikkelingskaart van het streekplan oÍ extra toegevoegd verbind gebieden, die op de landelijke kaart van de EHS als natuurontwlkkelingsgebied zun aangeduld, maar die buitén de arcering van de ontwlkkelingskaart van het streekplan vallen. voor toelichting: zie par, 4,3.1 DE ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUU R (EHS) rN DRENTHE schaal 1 :25o ooo o2468lokm KAART 2 BÏi'LAGE III IJANDEI.,TJKE PRIORITEITSTEÍ,LING PROJEKTVOORSTELLEN UITIGERENDE IIAÀTREGEI,EN vooR DE NATUUR (uit: DWW L992) Iioof,dstuK 5 PRIoRITEIISIELI,ITG ÀLs er een budget beschikbaar komt voor het nemen van mitigerende rnaatregelen bij besÈaande rijkswegen dan komt d,e vraag naar voren: welke knelpunten moeten het eerst worden aangepakt? Allerlei ove4*egingen, voorwaarden en/of, criteria helpen bij het maken van een strategie voor de keuzebepaling. Duiderijke criteria en een d,aarop gestoeld,e strategie maakt het inzichtelijk $taar op grond van welke argunenten maatregelen moeten worden genomen. De inzet van de beschikbaar zijnde rniddelen en de fasering in de tijd maakt deze strategie noodzakerijk. rn het concept-raPport: 'versnippering van de ecologische hoofdstructuur (EHs) door de weg-infrastructuur, (r'torer cs., 1992) zijn criteria verwoord. De in dit rapport gebruikte indeling kan voor het huidige kader worden overgenomen met daarbij enkele aanvullingen uit ,Natuurtechniek en waterstaat.swerken' (Aanen et al, l99l) en uit praktijkervaringen. Het zal duidelijk zijn dat niet alle crireria alrijd kunnen gelden en eveneens dat niet alle criteria eenzelfde gewicht hebben. De plaaÈse1iJke omstandigheden zullen eterk bepalend zijn op welke criteria waar aan de orde zullen zijn. Bovendien kan een criteriun bij het ene knelpunt leiden tot een hoge prioriteit en bij een and,er knerpunt juist niet. Randvoorvaarden, inbeddinE in overige werkzaarnheden en bereidwitligheid van diverse besturen kunnen bovendien van grote invroed zijn. onderstaande criteria zijn opgesteld voor de theoretische situatie dat tvree geheeJ. vergelijkbare situat,ies aanwezig zijn. voor een beter inzicht in de onderlinge prioriteit van op te lossen knelpunten zijn de genoemde criteria onderverdeeld in een drietal categorieën: *** meest belangrijk: Al , AZ, 81, 82, D1 ** tweede in belangrijkheid: A3, A4, À5, A6, 83, 84, Cl, D2, D3 * minst beJ.angrijk: C2, C3 À Gebiedgericbte aspectea *** À1 EIIS Een gebied dat in de Ecologische tloofdstructuur ligt heeft voorrang in de prioriteitsterring boven een gebied dat er nier in ligt. De Ens kent verschillende typen gebieden, welke elkaar in een netwerk versterken: kerngebieden, ontwikkelingsgebieden en verbindings-zones. r** À2 Status van niet in de EHS voorkomende qebieden Niet alle voor de natuur van belang zijnde gebieden zijn opgenomen in de EHS. Toch kunnen daar belangrijke knelpunten voorkomen in relatie tot de bestaande rijkswegen. Prioriteit voor de aanpak van deze knelpunten kan dan slechts ontleend worden aan een andere status dan de EltS (o.a. NB-vet, Provinciaal Natuurbeleidsplan, Grote Landschaps Eenheid, Provinciale uitwerking van de EHS, Relatienota). i* À3 Ecosvsteem aspecten get type ecosysteem kan voorrang worden gegeven bij het treffen van maatregelen. Dit kan zijn vanwege de mate van: lcwetsbaarheid. stabiliteit, vervangbaarheid, ontwikkelingsduur, internationale betekenis, volledigheid van soortensamenstelling, aanwezigheid van rode-lijsten / af aandachtssoorten. il A4 Gebiedskenrnerken l,laatregelen kunnen bij voorrang worden ingezet bij gebieden rnet: - een groot. oppervJ.ak - een hoge mate van ongesrenste isolatie van een deelpopulatie - het hoge aantal en/of grote Lengte van de doorsnijdingen. ** À5 Àctueel en potentieel leefqebied teef,gebieden, waar een speciale aandacht vragende soort leeft hebben prioriteit boven gebieden die potentieel leefgebied voor die soort vormen. Sommige gebieden zijn echter van groot, belang voor (her)introduktie van soorten in een groter gebied. In die situaties krijgt'potentiëIe, rneer voorrang. ** À6 Plaats van de doorsniidino De plaats van de doorsnijding kan van invloed zijn: - een centrale doorsnijding kan een groter effect hebben dan een aan de rand van het gebied liggend terrein. - de betekenis van een afgesneden gedeelte in het leefgebied van de sootrt, heÈ ecosysteem. Een essentieel onderdeel van het voedselgebied, van het voortplantingsgebied zal voorrarlg kunnen betekenen bij het nernen van naatregelen B Soortgericbte aspectea *** 81 Aandachtssoorten voorrang kan worden gegeven aan die soorten die worden. aangeduid als 'aandachtssoorten' en rode-Iijst soorten. Ook de soorten die bescherrnd worden krachtens de Natuurbescherningslret behoren hieronder. *** 82 Gevoelicrheid van soorten Voorrang bij het nemen van maatregelen is aan de orde als het soorten betreft die erg gevoelig zijn voor versnippering. tset gaat dan bijvoorbeeld gtote bome-range, met een beperkte een beperkt reproductieverrnogen en met een slechte om soorten met een mobiliteit, net ouderschapszorg ** 83 Reqiónale zeldzaamheid Soorten die regionaal zeldzaarn zijn kunnen een hogere prioriteit geven aan maatregelen. ** 84 fnd.icatorsoorten voor ecoloqisch waardevol svsteem diersoorten fungeren als indicator voor een waardevol ecosysteem en verdienen daarom voorrang te krijgen. Sommige ' C Inf,rastructuurgerichte aspecèen ** Cl Bundelinq van infrastructuur Bundeling van infrastructuur geeft een versterking van de isolatie. Dit kan leiden tot een hogere prioriteit. * c2 verkeersintensiteit verkeersj.ntensiteit kan een grotere barriere vormen dan een lage intensiteit. Dit kan aanleiding zijn voor een hogere prioriteit. Een hoge * C3 Breed,te van de weq Brede wegen kunnen een hogere mate van versnippering geven dan smalle. Dit kan voorrang betekenen voor brede lregen. D Praktische aspecten *** D1 Samenhanq met planvormino in de onqevinq l{aatregelen noeten Passen in een samenhangend geheel. Enerzijds kan dit betekenen dat voorrang aan een maatregel wordt gegeven vanwege de planvorming in de omgeving, bijv. in het kader van een vastgesteld landinrichtingsplan. Dit soort plannen dient een zekere status te hebben voor de uitvoering. Ook de Provinciaal uitgewerkte Ecologische Hoofdstructuur (P-EHS) kan aanreiding zijn voor voorrang in aanpak. Anderzijds kan pas voorrang worden gegeven aan een maatregel als de daarrnee in sarnenhang noodzakelijk te nemen maatregelen in de omgeving (aan wegen van lagere orde, het aanleggen van geleidende structuren, *l ** .. ) zijnlworden uitgevoerd. D2 Kosten - baten Maatregelen zurren zo goed nogelijk moeten worden bekeken op het rendement voor de natuur. Hoe hoger dit is hoe meer voorrang. Een dassentunnel van f10.000 heeft voorrang boven een dassentunnel van f50.000 als de werking ongeveer gelijk zat zijn. Dit criterium houdt niet in dat daarom noodzakelijke projecten die met hoge kosten gepaard gaan, niet kunnen worden uj.tgevoerd. De kosten van het beheqr kunnen hierbij eveneens een rol spelen. D3 Tiid Verschillende maatregelen vergen nog onderzoek voordat tot aanleg kan worden overgegaan en andere maatregelen vergen qua ontwerp en voorbereiding nog veel tijd. Deze maatregelen komen als logisch gevolg achter in de rij te staan BUIJÀGE IV S TANDÀARDPRO JE KTVO ORS T EIJ (uit: DIrIW L992) Bij het schrijven en indienen van een projectvoorstel is het wenselijk rekening te houden met de in hoofdstuk 5 aangegeven criteria. om dat goed te kunnen beoordelen zijn gegevens nodig over het, in te d.ienen project en de context hraarin deze staat. rn een projectvoorstel is het ger.renst aandacht te besteden aan de volgende onderwerpen 1 alqemene qeqevens project aanvrager, directie en eventuele andere partners naam = contactPersoon = z = = = 3 = t = = = 5 6 datur indiening voorstel/wijziging voorste. beschriivinq doelqebied kaartje en summiere gebiedsbeschrijving beschrijving infrastructuur (type $reg, aanwezige kunstwerken) beschrijving verkeer (intensiteiten) bereidsrnatige info (EHs, Landinrichtingsproject, rongebied) belangrijke planologische bestemmingen in directe omgeving probleemoms,chri i vinq rfaarom is het een knelpunt voor welke ecotopen/ecosystemen./soorten is het een knelpunt welke technische problernen zijn aanwezig maatrecrelen technische maatregelen inricht, ingsmaatre gelen andere maatregelen om beoogde maatregel te laten werken verwachte effect van de rnaatregelen gevoJ,gen voor overige functies in omgeving/van object zijn er alt,ernatieven faserinq fasering van project (planuitwerking, nader onderzoek, grondverwerving, uitvoering. evaluatie, rapportage) tijdpad; deadlines is voor het project een terrnijn van meer jaren nodig orqanisatie betrokkenen afspraken met derden is er een organisatievorm voor de samenwerking 7 o financiën kostenbegroring verdeelsleutel van betaling door verschillende betrokken instanties bestuurliike asoecten. etc nogeli jkheden grondverwerving, bestemningverandering plannen met Lreg (verbreding, verbetering, reconst,ructie) inschatting van haalbaarheid nogelijkheden medewerking, besternmingsverandering inschatting mogeli jkheden beheer hoe is het beheer in de toekomst geregeld BTJLAGE V OVERZICHT IPI-EENHEDEN (IAWM 1985) IPI - lndeling 100 Bossen, Stnrvelen, Slngels e.d. 1L0 Bioekbossen 111 Duinvall-eibos LL2 ELzenbroekbos 113 líilgen (vloed)bos 114 Berkenbroekbos L20 Naaldbossen en genengd loofnaaldbos L2L Plnusbos L22 Larlxbos L23 Naaldbos, niet behorend tot pinus- en Larixbos L24 Genengd loof-/naaldbos 130 Droge Loofbossen 131 Droog, relatlef voedselar-m loofbos L32 Droog, relatief voedselriJk loofbos 133 Droog loofbos, weinig kenmerkend ontwikkeLd of gestoord 140 VochtÍge loofbossen 141 Voehtlg parkbos L42 Bronbos 143 Loofbos op vochtige voedselrlJke L44 VochtÍg berkenbos L45 Populleren/wllgenaanplant L46 Eendenkoolen 150 Strunelen 151 Dulnstruseel L52 Jeneverbesstrrrweel 153 Gagelstruweel L54 Vlierstruweel/Braamstruweel 155 l{ilgenstrulreel 156 Doornstruweel 160 Hakhout 161 Grienden L62 Essenhakhout L63 El.zerihakhouc gronden L64 165 Eikenhakhout HakhoucperceLen mec gemengde samensÈelling (geriefbosj es) L7O Houtwall-en, kaden, windsingels e.d. L7L Houtvallen, wildwallen, wallen langs beken L72 l{et hout begroeide cuinwallen en schunrelingen L73 Beplante polderkaden Llt+ .(Mei)doorntragen L75 Elzen!essenslngels L76 Elken-berkensingels L77 Graften en stuifirallen 178 BonenrlJen L79 Rullverkavelings- en landschappeliJke aanplanten 180 OpslagbosJes 181 L82 183 Opslagbos í-n hooryeengebled in OpsLagbos in Opslagbos heidegebied laagveengebíed 190 Kap-, storm- en brandvlakten 191 KapvLakteÍr etc. in naaldbos L92 Kapvlakten etc. in droog loofbos 193 Kapvlakten etc. ln vochrlg loofbos 2OO Open gebladgn bulten de agrarí.sche produktiegfeer 210 Dulngebled zLL Zeeteep 2L2 Inflltratlegebled 2L3 Natte dulnvallelen 2L4 Open dulngebied 220 GettJdegebied 22L Sllkken en zandplaten 222 Schorren en }welders 223 RÍet- en bl.ezentotzen 234 Hetdegebled 23L Droge helde 232 Vochclge helde 233 Zandverstulvlngen 240 HalfnatuurllJke graslanden 24L Kallrihelllnggrasland 242 Blauwgrasland o 243 Half-natuurlijke vochtige tot natte graslanden op natig voedselriJke gronden Heischraal grasland 244 245 HaLf-natuurlijke droge graslanden op naÈíg voedselrijke gronden 246 Zilt 250 grasland Hoog:reengebied 25L Levend hooryeen ZSZ ontrraterd 253 Afgetakeld 254 Veenputten 260 hoogyeen hooryeen Laaryeengebied 26L Laagyeennoeras en petgaten 262 Laaryeenplassen 263 Rlet- en btezenland 264 Legakkers 300 NÍet lÍ.Jnvoruige open rateren 310 Nlet gegraven groce plassen 31-1 Afgesloten zeearmen 312 IJsselneer 313 t{eren en neertJes 320 Grote aangeLegde plassen 32L Zandgaten, grí.ndgaten, kleigaten 322 Infll-tratlebekkens 323 Vloelvelden 324 Drinlcwaterspaarbekkens 330 VlJvers en grachten 33L ViJvers (blJv. op landgoederen) 332 Slot- en fortgrachten 333 Stadsgrachten 334 Kleine recreatleplassen, zneurr{vers 335 VlsvlJvers 336 Stads- en dorTsvljvers 340 Klelne aangelegde pLassen 341 Drlnkputten, dobben 342 Tlchelgaten, klelPutten 343 Karrevelden 344 PlasJes in klaverbLaden 345 Overige kleine gegraven plasjes 350 K1áine níec gegraven open waceren 351 Veniun 352 Duí.nplassen, duinneertjes 353 líiel_en, kolken, selen 354 Overige poelen en pl_asJes 360 Klelne moerassen, rabacten 361 Raba*en 362 Inlagen 363 Slerige kLelae moerasJes 364 IJsbanen 370 líater ln boontrol_ten, drlnkbakken e.d. 400 Agrarlsch gebled 410 Graslanden 4lL GrasLand en hooÍland 4L2 Grasland net boongaard of populierenaanplant 413 Cultuurgrasland met een natuurlljke inslag 4L4 415 Kunstwelden 42O Akkers 42L Groorschalig akkerland 422 KleinschaLig akkerland 423 Intensief frulteelcgebied 424 (Boon)lcwekerlJen 500 StedellJk gebled 510 Ruderale gebleden 511 Braakllggend rerrein sLZ VuÍlstortplaarsen 513 Opgespoten t'erreln 514 Recente droge afgravLngen 520 Beboured gebÍed 52L Erven, volkstulnen, moestul.nen 522 Sportterrelnen, recreatlegebieden, 523 Parken, kerkhoven, vtllaw{ken 524 Glastulnbouwgebleden 525 Indusrrlegebled 526 Blnnenstedeir en woonwl-Jken 527 Muren en wallekanten camplngs 600 Infrastnrctuur 610 Wegen en parkeerplaaÈsen 611 Verharde wegen rnet bern 6LZ parkeerplaatsen 613 Onverharde wegen en paden net 620 berm Spoonregen en haventerreinen 6ZL Spoorbanen 622 Enplacenenten en overslagterreinen 630 DlJken 63l l{arerkerende dljken 632 Zonerkaden 633 llnnendiJken 634 Deltad^--en, asfaltdiJken 635 Steenglooilngen 636 polderkaden 637 Onbepl_ante tuiil{a1len en schunrellngen 640 Droge taluds van kanalen, waterschapsleldingen 700 LlJnvornige r8rêren 7L0 RLvieren en veenstromeu 71'L Grote rlví.eren 7L2 Kleine (laagland) rivieren en veenstromen 7L3 Oude rlvlerarnen 720 Beken 72L NaruurliJke laaglandbeken 722 Genoruallseerde 1aaglandbeken 723 Bergbeken 724 Korte beken 725 Oude beekarnen 730 Afgeslocen kreken 74O Kanalen, weteringen, veenwlJken 74L Kanalen 742 ïeterlngen, traterschapslossingen 743 VeenwiJken 75O Sloten, slootkanten en greppel_s 751 Sloten 752 753 754 Sloockanren en vaarten e.d.. 755 Greppels 756 I{aterschapsleidingen 800 BrongebÍeden 810' Brongebieden SLL Akrokrenen 8L2 Rheokrenen 813 Linnokrenen 8L4 Helokrenen 815 Gek\ulsterde bronnen 816 BronvlJvers 817 Artesische bronnen 820 900 Sprengen Oeverzone 925 Oeverzone van hooryeenplassen 926 Oeverzone van laaryeenplassen, pecgaten e.d. 931 0everzone van niet gegraven grote plassen 932 Oeverzone van grote aangelegde (gegraven) plassen 933 Oeverzone van viJvers en grachcen 934 Oeverzone van kleine aangeLegde plassen 935 Oeverzone van kleine nier gegraven (naruurlijke) plassen g7L Qeverzone van 972 Oeverzone 973 Oeverzone 974 Oeverzone 975 Oeverzone 981 Oeverzone ri.vieren, kleine rivieren en veenstrouen van beken van oude kreken van kanalen, weterÍngen e.d. van sloten en greppels van bronviJvers BÏi'LAGE III IJANDEI.,TJKE PRIORITEITSTEÍ,LING PROJEKTVOORSTELLEN UITIGERENDE IIAÀTREGEI,EN vooR DE NATUUR (uit: DWW L992) Iioof,dstuK 5 PRIoRITEIISIELI,ITG ÀLs er een budget beschikbaar komt voor het nemen van mitigerende rnaatregelen bij besÈaande rijkswegen dan komt d,e vraag naar voren: welke knelpunten moeten het eerst worden aangepakt? Allerlei ove4*egingen, voorwaarden en/of, criteria helpen bij het maken van een strategie voor de keuzebepaling. Duiderijke criteria en een d,aarop gestoeld,e strategie maakt het inzichtelijk $taar op grond van welke argunenten maatregelen moeten worden genomen. De inzet van de beschikbaar zijnde rniddelen en de fasering in de tijd maakt deze strategie noodzakerijk. rn het concept-raPport: 'versnippering van de ecologische hoofdstructuur (EHs) door de weg-infrastructuur, (r'torer cs., 1992) zijn criteria verwoord. De in dit rapport gebruikte indeling kan voor het huidige kader worden overgenomen met daarbij enkele aanvullingen uit ,Natuurtechniek en waterstaat.swerken' (Aanen et al, l99l) en uit praktijkervaringen. Het zal duidelijk zijn dat niet alle crireria alrijd kunnen gelden en eveneens dat niet alle criteria eenzelfde gewicht hebben. De plaaÈse1iJke omstandigheden zullen eterk bepalend zijn op welke criteria waar aan de orde zullen zijn. Bovendien kan een criteriun bij het ene knelpunt leiden tot een hoge prioriteit en bij een and,er knerpunt juist niet. Randvoorvaarden, inbeddinE in overige werkzaarnheden en bereidwitligheid van diverse besturen kunnen bovendien van grote invroed zijn. onderstaande criteria zijn opgesteld voor de theoretische situatie dat tvree geheeJ. vergelijkbare situat,ies aanwezig zijn. voor een beter inzicht in de onderlinge prioriteit van op te lossen knelpunten zijn de genoemde criteria onderverdeeld in een drietal categorieën: *** meest belangrijk: Al , AZ, 81, 82, D1 ** tweede in belangrijkheid: A3, A4, À5, A6, 83, 84, Cl, D2, D3 * minst beJ.angrijk: C2, C3 À Gebiedgericbte aspectea *** À1 EIIS Een gebied dat in de Ecologische tloofdstructuur ligt heeft voorrang in de prioriteitsterring boven een gebied dat er nier in ligt. De Ens kent verschillende typen gebieden, welke elkaar in een netwerk versterken: kerngebieden, ontwikkelingsgebieden en verbindings-zones. r** À2 Status van niet in de EHS voorkomende qebieden Niet alle voor de natuur van belang zijnde gebieden zijn opgenomen in de EHS. Toch kunnen daar belangrijke knelpunten voorkomen in relatie tot de bestaande rijkswegen. Prioriteit voor de aanpak van deze knelpunten kan dan slechts ontleend worden aan een andere status dan de EltS (o.a. NB-vet, Provinciaal Natuurbeleidsplan, Grote Landschaps Eenheid, Provinciale uitwerking van de EHS, Relatienota). i* À3 Ecosvsteem aspecten get type ecosysteem kan voorrang worden gegeven bij het treffen van maatregelen. Dit kan zijn vanwege de mate van: lcwetsbaarheid. stabiliteit, vervangbaarheid, ontwikkelingsduur, internationale betekenis, volledigheid van soortensamenstelling, aanwezigheid van rode-lijsten / af aandachtssoorten. il A4 Gebiedskenrnerken l,laatregelen kunnen bij voorrang worden ingezet bij gebieden rnet: - een groot. oppervJ.ak - een hoge mate van ongesrenste isolatie van een deelpopulatie - het hoge aantal en/of grote Lengte van de doorsnijdingen. ** À5 Àctueel en potentieel leefqebied teef,gebieden, waar een speciale aandacht vragende soort leeft hebben prioriteit boven gebieden die potentieel leefgebied voor die soort vormen. Sommige gebieden zijn echter van groot, belang voor (her)introduktie van soorten in een groter gebied. In die situaties krijgt'potentiëIe, rneer voorrang. ** À6 Plaats van de doorsniidino De plaats van de doorsnijding kan van invloed zijn: - een centrale doorsnijding kan een groter effect hebben dan een aan de rand van het gebied liggend terrein. - de betekenis van een afgesneden gedeelte in het leefgebied van de sootrt, heÈ ecosysteem. Een essentieel onderdeel van het voedselgebied, van het voortplantingsgebied zal voorrarlg kunnen betekenen bij het nernen van naatregelen B Soortgericbte aspectea *** 81 Aandachtssoorten voorrang kan worden gegeven aan die soorten die worden. aangeduid als 'aandachtssoorten' en rode-Iijst soorten. Ook de soorten die bescherrnd worden krachtens de Natuurbescherningslret behoren hieronder. *** 82 Gevoelicrheid van soorten Voorrang bij het nemen van maatregelen is aan de orde als het soorten betreft die erg gevoelig zijn voor versnippering. tset gaat dan bijvoorbeeld gtote bome-range, met een beperkte een beperkt reproductieverrnogen en met een slechte om soorten met een mobiliteit, net ouderschapszorg ** 83 Reqiónale zeldzaamheid Soorten die regionaal zeldzaarn zijn kunnen een hogere prioriteit geven aan maatregelen. ** 84 fnd.icatorsoorten voor ecoloqisch waardevol svsteem diersoorten fungeren als indicator voor een waardevol ecosysteem en verdienen daarom voorrang te krijgen. Sommige ' C Inf,rastructuurgerichte aspecèen ** Cl Bundelinq van infrastructuur Bundeling van infrastructuur geeft een versterking van de isolatie. Dit kan leiden tot een hogere prioriteit. * c2 verkeersintensiteit verkeersj.ntensiteit kan een grotere barriere vormen dan een lage intensiteit. Dit kan aanleiding zijn voor een hogere prioriteit. Een hoge * C3 Breed,te van de weq Brede wegen kunnen een hogere mate van versnippering geven dan smalle. Dit kan voorrang betekenen voor brede lregen. D Praktische aspecten *** D1 Samenhanq met planvormino in de onqevinq l{aatregelen noeten Passen in een samenhangend geheel. Enerzijds kan dit betekenen dat voorrang aan een maatregel wordt gegeven vanwege de planvorming in de omgeving, bijv. in het kader van een vastgesteld landinrichtingsplan. Dit soort plannen dient een zekere status te hebben voor de uitvoering. Ook de Provinciaal uitgewerkte Ecologische Hoofdstructuur (P-EHS) kan aanreiding zijn voor voorrang in aanpak. Anderzijds kan pas voorrang worden gegeven aan een maatregel als de daarrnee in sarnenhang noodzakelijk te nemen maatregelen in de omgeving (aan wegen van lagere orde, het aanleggen van geleidende structuren, *l ** .. ) zijnlworden uitgevoerd. D2 Kosten - baten Maatregelen zurren zo goed nogelijk moeten worden bekeken op het rendement voor de natuur. Hoe hoger dit is hoe meer voorrang. Een dassentunnel van f10.000 heeft voorrang boven een dassentunnel van f50.000 als de werking ongeveer gelijk zat zijn. Dit criterium houdt niet in dat daarom noodzakelijke projecten die met hoge kosten gepaard gaan, niet kunnen worden uj.tgevoerd. De kosten van het beheqr kunnen hierbij eveneens een rol spelen. D3 Tiid Verschillende maatregelen vergen nog onderzoek voordat tot aanleg kan worden overgegaan en andere maatregelen vergen qua ontwerp en voorbereiding nog veel tijd. Deze maatregelen komen als logisch gevolg achter in de rij te staan BUIJÀGE IV S TANDÀARDPRO JE KTVO ORS T EIJ (uit: DIrIW L992) Bij het schrijven en indienen van een projectvoorstel is het wenselijk rekening te houden met de in hoofdstuk 5 aangegeven criteria. om dat goed te kunnen beoordelen zijn gegevens nodig over het, in te d.ienen project en de context hraarin deze staat. rn een projectvoorstel is het ger.renst aandacht te besteden aan de volgende onderwerpen 1 alqemene qeqevens project aanvrager, directie en eventuele andere partners naam = contactPersoon = z = = = 3 = t = = = 5 6 datur indiening voorstel/wijziging voorste. beschriivinq doelqebied kaartje en summiere gebiedsbeschrijving beschrijving infrastructuur (type $reg, aanwezige kunstwerken) beschrijving verkeer (intensiteiten) bereidsrnatige info (EHs, Landinrichtingsproject, rongebied) belangrijke planologische bestemmingen in directe omgeving probleemoms,chri i vinq rfaarom is het een knelpunt voor welke ecotopen/ecosystemen./soorten is het een knelpunt welke technische problernen zijn aanwezig maatrecrelen technische maatregelen inricht, ingsmaatre gelen andere maatregelen om beoogde maatregel te laten werken verwachte effect van de rnaatregelen gevoJ,gen voor overige functies in omgeving/van object zijn er alt,ernatieven faserinq fasering van project (planuitwerking, nader onderzoek, grondverwerving, uitvoering. evaluatie, rapportage) tijdpad; deadlines is voor het project een terrnijn van meer jaren nodig orqanisatie betrokkenen afspraken met derden is er een organisatievorm voor de samenwerking 7 o financiën kostenbegroring verdeelsleutel van betaling door verschillende betrokken instanties bestuurliike asoecten. etc nogeli jkheden grondverwerving, bestemningverandering plannen met Lreg (verbreding, verbetering, reconst,ructie) inschatting van haalbaarheid nogelijkheden medewerking, besternmingsverandering inschatting mogeli jkheden beheer hoe is het beheer in de toekomst geregeld BTJLAGE V OVERZICHT IPI-EENHEDEN (IAWM 1985) IPI - lndeling 100 Bossen, Stnrvelen, Slngels e.d. 1L0 Bioekbossen 111 Duinvall-eibos LL2 ELzenbroekbos 113 líilgen (vloed)bos 114 Berkenbroekbos L20 Naaldbossen en genengd loofnaaldbos L2L Plnusbos L22 Larlxbos L23 Naaldbos, niet behorend tot pinus- en Larixbos L24 Genengd loof-/naaldbos 130 Droge Loofbossen 131 Droog, relatlef voedselar-m loofbos L32 Droog, relatief voedselriJk loofbos 133 Droog loofbos, weinig kenmerkend ontwikkeLd of gestoord 140 VochtÍge loofbossen 141 Voehtlg parkbos L42 Bronbos 143 Loofbos op vochtige voedselrlJke L44 VochtÍg berkenbos L45 Populleren/wllgenaanplant L46 Eendenkoolen 150 Strunelen 151 Dulnstruseel L52 Jeneverbesstrrrweel 153 Gagelstruweel L54 Vlierstruweel/Braamstruweel 155 l{ilgenstrulreel 156 Doornstruweel 160 Hakhout 161 Grienden L62 Essenhakhout L63 El.zerihakhouc gronden L64 165 Eikenhakhout HakhoucperceLen mec gemengde samensÈelling (geriefbosj es) L7O Houtwall-en, kaden, windsingels e.d. L7L Houtvallen, wildwallen, wallen langs beken L72 l{et hout begroeide cuinwallen en schunrelingen L73 Beplante polderkaden Llt+ .(Mei)doorntragen L75 Elzen!essenslngels L76 Elken-berkensingels L77 Graften en stuifirallen 178 BonenrlJen L79 Rullverkavelings- en landschappeliJke aanplanten 180 OpslagbosJes 181 L82 183 Opslagbos í-n hooryeengebled in OpsLagbos in Opslagbos heidegebied laagveengebíed 190 Kap-, storm- en brandvlakten 191 KapvLakteÍr etc. in naaldbos L92 Kapvlakten etc. in droog loofbos 193 Kapvlakten etc. ln vochrlg loofbos 2OO Open gebladgn bulten de agrarí.sche produktiegfeer 210 Dulngebled zLL Zeeteep 2L2 Inflltratlegebled 2L3 Natte dulnvallelen 2L4 Open dulngebied 220 GettJdegebied 22L Sllkken en zandplaten 222 Schorren en }welders 223 RÍet- en bl.ezentotzen 234 Hetdegebled 23L Droge helde 232 Vochclge helde 233 Zandverstulvlngen 240 HalfnatuurllJke graslanden 24L Kallrihelllnggrasland 242 Blauwgrasland o 243 Half-natuurlijke vochtige tot natte graslanden op natig voedselriJke gronden Heischraal grasland 244 245 HaLf-natuurlijke droge graslanden op naÈíg voedselrijke gronden 246 Zilt 250 grasland Hoog:reengebied 25L Levend hooryeen ZSZ ontrraterd 253 Afgetakeld 254 Veenputten 260 hoogyeen hooryeen Laaryeengebied 26L Laagyeennoeras en petgaten 262 Laaryeenplassen 263 Rlet- en btezenland 264 Legakkers 300 NÍet lÍ.Jnvoruige open rateren 310 Nlet gegraven groce plassen 31-1 Afgesloten zeearmen 312 IJsselneer 313 t{eren en neertJes 320 Grote aangeLegde plassen 32L Zandgaten, grí.ndgaten, kleigaten 322 Infll-tratlebekkens 323 Vloelvelden 324 Drinlcwaterspaarbekkens 330 VlJvers en grachten 33L ViJvers (blJv. op landgoederen) 332 Slot- en fortgrachten 333 Stadsgrachten 334 Kleine recreatleplassen, zneurr{vers 335 VlsvlJvers 336 Stads- en dorTsvljvers 340 Klelne aangelegde pLassen 341 Drlnkputten, dobben 342 Tlchelgaten, klelPutten 343 Karrevelden 344 PlasJes in klaverbLaden 345 Overige kleine gegraven plasjes 350 K1áine níec gegraven open waceren 351 Veniun 352 Duí.nplassen, duinneertjes 353 líiel_en, kolken, selen 354 Overige poelen en pl_asJes 360 Klelne moerassen, rabacten 361 Raba*en 362 Inlagen 363 Slerige kLelae moerasJes 364 IJsbanen 370 líater ln boontrol_ten, drlnkbakken e.d. 400 Agrarlsch gebled 410 Graslanden 4lL GrasLand en hooÍland 4L2 Grasland net boongaard of populierenaanplant 413 Cultuurgrasland met een natuurlljke inslag 4L4 415 Kunstwelden 42O Akkers 42L Groorschalig akkerland 422 KleinschaLig akkerland 423 Intensief frulteelcgebied 424 (Boon)lcwekerlJen 500 StedellJk gebled 510 Ruderale gebleden 511 Braakllggend rerrein sLZ VuÍlstortplaarsen 513 Opgespoten t'erreln 514 Recente droge afgravLngen 520 Beboured gebÍed 52L Erven, volkstulnen, moestul.nen 522 Sportterrelnen, recreatlegebieden, 523 Parken, kerkhoven, vtllaw{ken 524 Glastulnbouwgebleden 525 Indusrrlegebled 526 Blnnenstedeir en woonwl-Jken 527 Muren en wallekanten camplngs 600 Infrastnrctuur 610 Wegen en parkeerplaaÈsen 611 Verharde wegen rnet bern 6LZ parkeerplaatsen 613 Onverharde wegen en paden net 620 berm Spoonregen en haventerreinen 6ZL Spoorbanen 622 Enplacenenten en overslagterreinen 630 DlJken 63l l{arerkerende dljken 632 Zonerkaden 633 llnnendiJken 634 Deltad^--en, asfaltdiJken 635 Steenglooilngen 636 polderkaden 637 Onbepl_ante tuiil{a1len en schunrellngen 640 Droge taluds van kanalen, waterschapsleldingen 700 LlJnvornige r8rêren 7L0 RLvieren en veenstromeu 71'L Grote rlví.eren 7L2 Kleine (laagland) rivieren en veenstromen 7L3 Oude rlvlerarnen 720 Beken 72L NaruurliJke laaglandbeken 722 Genoruallseerde 1aaglandbeken 723 Bergbeken 724 Korte beken 725 Oude beekarnen 730 Afgeslocen kreken 74O Kanalen, weteringen, veenwlJken 74L Kanalen 742 ïeterlngen, traterschapslossingen 743 VeenwiJken 75O Sloten, slootkanten en greppel_s 751 Sloten 752 753 754 Sloockanren en vaarten e.d.. 755 Greppels 756 I{aterschapsleidingen 800 BrongebÍeden 810' Brongebieden SLL Akrokrenen 8L2 Rheokrenen 813 Linnokrenen 8L4 Helokrenen 815 Gek\ulsterde bronnen 816 BronvlJvers 817 Artesische bronnen 820 900 Sprengen Oeverzone 925 Oeverzone van hooryeenplassen 926 Oeverzone van laaryeenplassen, pecgaten e.d. 931 0everzone van niet gegraven grote plassen 932 Oeverzone van grote aangelegde (gegraven) plassen 933 Oeverzone van viJvers en grachcen 934 Oeverzone van kleine aangeLegde plassen 935 Oeverzone van kleine nier gegraven (naruurlijke) plassen g7L Qeverzone van 972 Oeverzone 973 Oeverzone 974 Oeverzone 975 Oeverzone 981 Oeverzone ri.vieren, kleine rivieren en veenstrouen van beken van oude kreken van kanalen, weterÍngen e.d. van sloten en greppels van bronviJvers PROVINCIAAL NATU URBELEIDSPLAN DRENTHE ffi bos-ênnatuurgebled n-E_lï,ï le ffi Íase relatienota - begrensd en ingedeeld 1ê Íase relatienota - globaal rn'.mn erin+rf, aangeweZen/VOOfStel G,S. ffffi bergboerenregellng 3..i!:-: 2e Íase relatienota - natuurontwikkeling 3"|:i"3 globale aanwijzing, vgl. bijlage 3 r __ - O begrenzing visiegebied in Drenthe mogeliike begrenzing provinciegrens ov"ï"cirriloeid visielebied nummering visiegebieden, vgl. bijlage 4 voor toelichting: zie par. 4.3.3 GLOBALE AANWIJZING RELATIENOTAGEBIEDEN EN NATUU URONTWIKKELINGSPROJ TEVENS OVERZICHT VAN A schaal /\o2468lokm ECTEN. VISI EG EBI EDEN Í:2soooo KAART3 BIJLÀGE VTI ONDERBOWSING AÀ}IDACHTSOORTENBENADERING. in dit rapport voorgestelde nitigerende maatregelen hebben als doel het verminderen van de barrièrewerking en het, aantal verkeersslachtoffers onder dieren, bij doorsnijdingen van biotopen of verbindingen tussen biotopen. Aan deze biotoopbenadering moest een praktische invulling worden gegeven door een vertaling naar een soortsbenadering. Een veel t,oegepaste methode bij het herstel van biotopen, is dat, per biotoop wsrdt gekozen voor een aantal representatieve soorten. Door rniddel van deze zogenaamde indikator- of aandachtsoorten wordt, vervolgens aangiegeven welke maatregelen genomen moeten worden om, op grond van de habitat- en gedragseigenschappên van deze soorten, verbindings- of leefmogelijkheden te kreëren voor de organismen van het De betreffende biotoop. Bij een dergelijke vertaling van een biotoop- naar een soortgerichte benadering dient, de nodige reserve in acht te worden genomen in verband met het gevaar van sirnplifikatie. In het stelsel van ekologische relaties kunnen (dier)soorten niet rrop zichtr als maatstaf worden gebruikt, doch dient er te worden uitgegaan van ekologische verbanden die een ro1 spelen binnen levensgemeenschappen. In de praktijk wordt dit veelal opgevangen door uit te gaan van een kombinatie van enkele zeer kenrnerkende soorten en een aantal, wat biotoqpeisen betreft, niet erg kritische soorten. Met een dergelijke kombinatie van aandacht,soorten kan tegemoet gekomen worden aan de leefvoorwaarden van vele in die biotoop thuishorende soorten. Ook voor het verbeteren van verbindingen voor dieren, biedt het werken met een kombinatie van aandachtsoorten voordelen. Voor di-ersoorten met een sterke gebondenheid aan een bepaald biotoop, of voor soorten met een beperkte aktieradius, zal een verbindingszone de funkties van het leefgebied moeten kunnen vervullen om rnigratie van deze soorten mogelijk te maken. De migratiemogelijkheden van soorten net een grote aktieradius en een meer opportunist.ische levenswijze hangen voornamelijk af van de in het gebied aanwezige rust en dekking. Bepaalde biotooptypen kunnen duè, zonder dat zíj een (potentieel) geschikt leefgebied voor een soort vormen, wel aan de voorwaarden als mi-gratiebaan voldoen. Om bovengenoemde redenen verdient het aanbeveling om ook bij de doorsnijdingen van leefgebieden en verbindingszones door infrastruktuur, rekening te houden met meerdere aandachtsoorten. Hierbij moet, wel bedacht worden dat soorten die representatief zí1n op grond van hun habitatseisen, niet, automatiÉch representatief zijn voor de eisen die gesteld worden aan de veelal t,echnische maatregelen die getroffen kunnen worden onr de barrièrewerking van infrastruktuur te verminderen (zie Bijlage VII 1 intermezzol. Een bijkomend probleem is dat van veel diersoorten nog niet bekend is welke eisen zij aan de genoemde maatregelen stellen. Intermezzo. De otter wordt vaak Eekozen als aandachtgoort voor verbindingszones tussen moerasgebieden. Terecht wordt verondersteld dat, als de otter (als toppredator en soort die hoge eisen stelt aan zJ-jn habitat) van een verbindingszone gebruik kan maken, vele andere moerassoorten dit ook zullen doen. De otter ig echter voor wat betreft het oplossen van knelpunten bij krulsingen van verbindingszones met wegen niet bepaald veeleisend. Het aanbrengen van driJvende balken of eenvoudige looprichels onder bruggen of duikers maken de weg al passeerbaar (bron: LNV 1989). De met de otter meeliftende soorten stellen veelal hogere eisen aan dergelijke voorzienLngen (b.v. doorlopende oeverstroken met een gradiënt droog-nat) en zullen van deze, voor de otter bedoelde voorzienin€len, geen gebruik kunnen maken. Bij de keuze van aandachtsoorten voor mitigerende maatregelen dient ook rekening gehouden te worden met de prioriteitsbepaling volgens de l{erkgroep Mitigerende Maatregelen (D?gW L992, . Door afsternming van de aandachtsoortenkeuze op dê soortgerichte aspekten van deze pri.oriteitsbepaling, I^rordt de realisatiekans van projekten verhoogd (zíe bijlage III). Bijlage VrI - 2 BIiTLAGE VIII GEGEVENS PER DIERSOORT (ENGROEP) pag. ZOOGDÏEREN Ree Das Otter Boommarter Steenmarter Bunzing Hermelijn en wezel EgeI L 1 2 4 5 7 I 8 Haas 10 10 AMFIBIEEN 1L REPTIELEN Ringslang L3 L4 TNSEKTEN 15 VOGELS 15 (neeliftende soorten per biotoop) Bossen, bossages en houtwallen Oevers (beken, sloten en wijken) 16 16 L6 L7 L7 MUIZEN Veengebieden Ruigtezomen en hoge kruidenvegetaties BIiIT,AGE VIII GEGEVENS pER DIERSOORT(ENGROEP) ZOOGDIEREN. Soort,: Ree (Capreolus caprêolus) Natuurbetekenis: Het reewild heeft een lage natuurbetekenis, maar een hoge rekreatieve betekenis. Reewild valt onder de Jachtwet (jacht gesloten, afschot op vergunning). Voorkomen in Drenthe: Reewild kont algemeen voor in bijna de gehele provincie Drenthe. PopuJ.atieontwikkelingl Vanaf 1950 laat de ree een sterke landelijke uitbreiding zien. Momenteel is er nog sprake van een geringe uitbreiding. De veldree wordt, onderscheiden als een apart ekologisch type, welke gebruik maakt van grote open vlakten, ruigeslootkanten e.d. GevoeJ.igheid voor versnippering: Over de barrièrewerking en verstoring door wegen en verkeer op reeën is weinig bekend. líe1 lijkt er gtewenning aan het verkeer op te treden. Reeën fourageren dan ook vaak vlak langs sregen. In houtopstanden langs $tegen worden vaak krabplaatsen aangetroffen (territorium-afbakening) op de scheiding bos-wegbern. VÍater vormt voor reeën niet snel een barrière. Er zijn reeën op kilorneters afstand van de kust zwemmend aangetroffen. Kanalen met vert,ikale oevers vormen wel een barrière, omdat de dieren niet meer uit het water kunnen klimmen. VeeI reeën verdrinken hierdoor. Ook door het verkeer vallen er veel slachtoffers. Ca. 60-70 Z van alle in Nederland doodgevonden reeën zíjn verkeersslachtoffers. Aanrijdingen en verdrinkingen vinden vooral plaats in aprillmei (territoriungedragl, juli/augustus (bronst,) en november/december (nabronst) . Biotoopgebruik: Reeën zijn typische bewoners van parklandschappen, waarin bos en kultuurgrond elkaar afwisselen. Het, reewild heeft een voorkeur voor dichte, halfhoge dekking. Het aanpassingsvermogen van reewild is zeer groot, zodat het niet strikt, gebonden is aan één biotoop. Verder komen reeên ook voor in bossen, duinen, grienden, akkerbouwgebieden, moeras- en veengebieden. (Het veldree leeft op open vlaktes en nijdt het bos). De home range bedraagt 10-30 ha per individu en 15-50 ha per sprong (groep). Landschappef.ijke eenheden (IPIrs) : Deelhabitat,: 100, LgO, 240, 252, 253t 264, 4OO (411 t/n 4L3, 42O) . Habitat,: kombinatie van 150, L7O en 400 (kleinschalig agrarisch landschap met veel dekking) of andere kombinaties. Bijlage vIIï 1 Mitigerende maatregelen; Civieltechnisch: Reewildrasters en -spiegels worden toegepast ter voorkoming van aanrijdingen rnet het verkeer; reewildtunnels en cervidukt,en orn reeën wegen te laten passeren. Reeën maken onder bepaalde omstandigheden ook wel gebruik van infrastrukturele kunstwerken om wegen te passeren (verkeerstunnels, Iandbour{- en fietsviadukten, onverharde stroken onder bruggen en viadukten) (Ueckermann 1989). Bij lange rasters dienen insprongen aan de wegzijde te worden toegepast zodat reeën de veilige kant kunnen berej-ken. Roosters in het wegdek bij kruisingen van rasters met wegen kunnen rrlekkenrt voorkomen. ïnrichting: Enige afscherming van het verkeer (beplanting, scherrnen) bij passagÍes is wenselijk, evenals halfhoge dekking (struweel) doorlopend t,ot, bij de passage. Soort: Das (Mel.es meles) Natuurbetekenis: De das is een bedreigde diersoort en wordt in het NBP genoemd als aandachtsoort. De soort wordt nationaal en internationaal bedreigd. Valt, onder de Jachtwet (jacht gesloten). Voorkonen in Drenthe: De das kwam vroeger voor in de beekdalen en aan de randen van het Drentse plateau. Burchten vond men in de heuvels van Havelte en Norg, welke in verbinding stonden met de burchten ten noorden van Steenwijk (Ov.). Verder lagen er burchten in Eext en Gieten. Er werden dassen gevangen bij Anloo, Diever, Emmen en Gasselt,e. Ook kwamen er dassen voor in het gebied Hooghalen-Orvelte-Sleen (Oord & Molenaar 1991). Momenteel komen er nog (deel)populaties voor in het Reestdal en het gebied rond Zuidwolde (vormt waarschijnlijk êén populatie met de dassen j.n Boswachterij Staphorst (Ov. ) (Pauwels 1990). Verder is er nogi een geïsoleerd gelegen populatie bij Hooghalen/schoonloo. AIs potentiëIe leefgebieden en herintroduktiegebieden worden genoemd het gebied Hooghalen-Orvelte-Sleen (Werkgroep Beheersoverleg Dassen), de gebieden rond Havelte/Uffelte en delen van het, Drents-Friese Woud (Oord & Molenaar 1991). Verder is er waarschijnlijk nog (potent,ieel) geschikt habitat in diverse Drentse beekdalen (natuurontwikkeling! ) . De laatste jaren komen er steeds meer incidentele waarnemingen voor. Deze dieren zijn waarschijnlijk afkornstig uit Duitse grensstreek, waar het aantal burchten de laatste jaren is toegenomen (Broekhuizen 1992) . PopulatieontwikkeJ.ing: De populatie bij Zuidwolde lijkt, uit te breiden in noordel-ijke en oostelijke richting. De populatie bij Hooghalen is l<lein en ligt sterk geïsoleerd. Uitwisseling tussen de Drentse dassen en de dassen in het Friese Gaasterland vindt waarschijnlijk niet plaats, maar is zeer gewenst (Oord & Molenaar 1991). Door de inrichting van geschikte migratiezones en het opheffen van aller1ei barrières, dient, het tussenliggende gebied bevolkt t,e worden, Bijlage VIII - 2 waardoor de populaties a.h.w. naar elkaar toe groei.en. Dit proces kan versneld worden door herintroduktie in hiervoor geschikte gebieden (Recentelijk zíjn hiertoe dassen uitgezet in de Lindevallei, bij olderberkoop). Van der Bilt (1991) noemt de mogelijkheid van een verbinding voor de das tussen het Reestdal en Midden Drenthe via het beekdal van het Oude Diep. Gevoeligheid voor versnippering: In opdracht van het rninisterie van Verkeer en ï{aterstaat wordt door het CLM onderzoek verricht naar de effekten van wegen op de das. Het onderzoek is opgedrag vanwege het feit, dat over de barrièrewerking en verstoring door wegen in relatie tot populatie-dynamische processen nauwelijks iets bekend is. Veel dassen worden doorgereden zowel bij de trek tussen burcht en fourageergebieden als tijdens de rnigratie naar nieuwe leefgebieden. In 1980 werd ca. 14 Z (160 exemplaren) van de Nederlandse populatie ged,ood door het verkeer (Berendsen 1986). De vereniging Das 6t Boom (L992) noemt als jaarlijkse verkeerssterfte een aantal van 400 dassen. Kanalen met steile darnwanden vormen absolute barrières voor de das. VeeI dassen verdrinken in dergefijke kanalen. In overijssel sterven jaarlijks meer dassen door verdrinking dan door het verkeer (ver. Das & Boom L992'). Biotoopgebruik: De das heeft een voorkeur voor gebieden met overgangen van hoog naar laag (beekdalen), net bij voorkeur loofbos op de hoge delen en gemaaide hooilanden op de lage vochtige delen (regenwormen). Burchten worden gegraven in hellingbossen, stuwwallen, steilranden, houtwallen, graften en rivierduinen. Dekking op de burcht is gewenst. De das fourageert in vochtige welanden, €traanakkers en boomgaardèn en langs hout,singels en bosranden. Verplaatsingen binnen het leefgebied vinden veelal plaats via dekkingsranden als houtwallen, bosranden en ruige greppels. Tijdens nigratie oriënteert de das zích op bovengenoemde strukturen, maar nijdt de open vlakte niet. Ook gehrassen kunnen dekking bieden tijdens verplaatsingen. Het leefgebied beslaat zotn 100-200 ha net, daarin rneerdere burchten (hoofdburcht en enkete bijburchten). De das maakt in het leefgebied gebruik van vaste wissels. Dassen weten in een niet meer bewoond gebied vaak feilloos de weg te vinden. Het is waarschijnlijk dat specifieke landschapskenmerken Onbewoonde (reliêf) hierbij burchten worden rol spelen. (t,ijdelijk) vaak weer bezet. een Oude burchtlokaties en leefgebieden zí3n dan ook een belangrijk hulpmiddel bij het, bepalen van migratiebanen voor dassen. Landschappelijke eenheden (IPIts) : Deelhabitatz L2O, 13O, 160, L7O, 24O, 4OO (411 t.lm 4L3, 422'l (fourageren); L20, 130, 160 (L64t 165), L7O (burchten) Habitat: kombinatie van 150 | L7O en 400 (kleinschalig agrarisch gebied met veel dekking) of andere kombinat,ies van agrarisch gebied en dekking. Bijlage vIIï - 3 Mitigerende naatregelen: Civieltechnisch: Met, de aanleg van dassentunnels onder welten in kornbinatie met dassenkerend raster zijn goede resultaten bereikt, Bij lange rasters worden er dassenpoortjes geplaatst orn terugkeer naar de veilige kant nogelijk te rnaken. Infrastrukturele kunstwerken kunnen onder bepaalde onstandigheden ook dienst doen om wegen te passeren (landbouwen fiet,sviadukten/tunneltjes, (onverharde) stroken onder bruggen en viadukten). Ook duikers die vaak droog staan kunnen geschikt gemaakt worden als dassenpassage. I{ildspiegels en wildroosters zí1n maar rnatig effektief voor dassen (Ver. Das & Boom 1992). In dassengebieden worden soms wegen afgesloten voor het, verkeer. Ook worden er op plaatsen waar veel dassen worden doodgereden wel verkeersdrempels geplaatst om de rijsnelheid ter plaatse te verminderen (n.v.t. bij autosnelhregen, wel bij b.v. parallelwegen) . In kanalen met steile oeverafwerking dienen uitst,applaatsen t,e worden aangelegd. De vereniging Das & Boom (L992) noemt a1s onderlinge afstand tussen de uitstapplaatsen 1O0 meter. Inrichting: Dekkinggevend struikgewas of struweel en geleidend raster kunnen de dassen naar de passage leiden. Doorndragende struiken rond de tunnelingangen voorkomt verstoring. Bij noeilijk te passeren bermsloten e.d. dienen overgangen gemaakt, te worden. Soort: Otter (Lutra lutra). Natuurbetekenis: De otter wordt in het NBP a1s aandachtsoort genoernd. De otter is in Nederland uitgestorven en wordt ook in andere landen bedreigd. Het is dus een soort met internat,ionale betekenis. Valt onder de Jachtwet (jacht gesloten) . in Drenthe: De otter kwam vroeger voor in het Gronings-Noord-Drentse merengebied. fn dit gebied is nog geschikt habitat aanwezíq (Veen 1987). Verder kornt er ook verspreid over de provincie nog geschikt habitat voor. Voorkomen Populatieontwikkeling: n.v.t. Gevoeligheid voor versnippering: De effekten door barrièrewerking en verstoring door infrastruktuur zijn niet goed te kwantificeren t.o.v. de andere bedreigingen (jacht (tot 1954) , fuikenvisserij, biotoopaantasting en verniet,iging, verstoring, watervuiling enz. ) ïn de periode t65-t87 waren 38 van de 96 in ons land geregistreerde dode otters slachtoffer van het verkeer (LlW le8e) . Biotoopgebruik: De otter komt voor langs rivieren, beken, meren en kanalen met, schoon water, waar voldoende voedsel, dekking en rust aanwezig zijn. Het is een typische oeverbewoner, die bij het jagen veelvuldig in en uit het water gaat. De oevers dienen daarorn goed toegankelijk te zíjn. Bijlage vIrI - 4 visotters verpraatst,en zich regermatig van het ene leefgebied naar het andere, vaak over tientallen kilometers. Zíj trekken hierbij zo rnogelijk langs dekkinggevende oevers, echter ook wel over land. De oppervlakte van de home range hangt sterk af van de beschikbare hoeveelheid voedsel en de gesteldheid van de oevers. De home range van het mannetje is in de regel grot,er dan die van het, vrouwtje en varieert van enkele kilometers langs een meeroever t,ot ruim 40 kilorneter langs een waterloop (Broekhuizen L992). Het oppervlakte leefgebied is in Nederland ca. 1O km2 (No1et 1983). De Lange (1986) noemt, als horne range een gebied met een doorsnede van 7 km (vrouwtjes) tot 15 krn (mannetjes) . 's Nacht,s wordt een groot deel van het territorium doorkruist op zoek naar voedsel. Verplaat,singen van 16 kilometer per nacht, zi)n staargienomen (Green 1984 ) . Het nest wordt gemaakt in een natuurlijke oeverholte of in een zel'f gegraven hol. LandschappeJ.ijke eenheden (IPI's) I Habitat: 700, 900 (mits voldoende rust en dekking is) . aanwezLg Mitigerende maatregelen: Civieltechnisch: otters zwemmen niet graag onder bruggen door. Bij kruisingen van watergangen rnet wegen wordt daarom vaak de weg overgestoken. ïndien een brug of duiker hiervoor ruirnte biedt, kunnen al dan niet drijvende loopplanken of -richels (ca. 30 cm breed) aangebracht, worden. Bruggen die de oeverstroken overhuiven bieden goede passagemogelijkheden. Bij otterpassagês dient raster en dekkinggevende beplanting te worden aangebracht,. Ook worden er wel ottertunnels onder wegên aangelegd, die qua konstruktie vergelijkbaar zijn met dassentunnels. De ottertunnels op South Uist (Schotland) hebben een diameter van 0180 meter. Bij kanalen net steile oeverafwerking dienen uitstapplaat,sen of ekologische oevers te worden aangelegd. Inrichting: De inricht,ing rond passages bestaat uit dekkinggevende beplanting, in kornbinatie rnet geleidend raster, eventueel te vervangen door V-vormig aangebrachte wJ.lgeschermen. Soort: Boonmarter (Martes martes). Natuurbetekenis: De boommarter is een internationaal bedreigde diersoort,. Valt onder de Jachtwet (jacht gesloten). Voorkomen in Drenthe3 fn het, Fries-Drentse woudengebied zí3n boommarters waargenomen in de Langtoërduinen (Norg), Beetsterzwaag, Lippenhuizen, Olderberkoop en Boschoord. Doodgereden dieren zijn gevonden bij Oosterwolde, Veenhuizen, Gorredeijk, Diever, Paterswolde, Tynaarloo, líesterbork en Drouwenerveld (Rolde). Verder is er een dood jong in een in boswachterij Snilde aangetroffen en is er recentelijk bij Diever één door een hond doodgebeten. buizerdnest, Bijlage VIII 5 De waarnemingen zijn zo verspreid en incidenteel, dat het vermoedelijk om z!,tervers gaat (Broekhuizen 1-992) . Populatieontwikkeling: Onbekend. Mogelijk kan de boommarter in de toekomst profiteren van het ouder worden van het Nederlandse bos Gevoeligheid voor versnippering: over de gevoeligheid voor barrièrewerking en verstoring door wegen en verkeer ontbreken gegevens. Ook over de relatie verkeer en sterft,e onder boomrnarters is vanwege het lage aantal waarnemingen weinig bekend. Wel is bekend dat vrijwel alle doodgevonden exemplaren verkeersslachtoffers waren (Mtiskens 1986) . Biotoopgebruik: De boommarter komt neer in naald- en gemengde bossen voor dan in loofbossen. De binding aan grote bossen is echter minder absoluut dan vaak wordt aangenomen. Boommarters kunnen ook in kleinere boskomplexen voorkornen en soms in open veengebieden (Broekhuizen L992). Zíj jagen voornamelijk in de hogere boomdelen (sprongen tot 4 neter). Verplaatsing geschiedt vee1al over de grond. Het leefgebied varieert tussen 5 en 25 km2, 's winters tot, 50 kn2 (Lange 1986). Legt afstanden af tot 20 km per nacht. Landschappelijke eenheden (IPI's) : Deelhabitati L4t, L43, L7L, L77, (180), 190. Habitatz L2O, 13O. Mitigerende maatregelen: Door Akkerman et aI (1989) wordt de nogelijkheid van faunabruggen voor boombewonende zoogdieren aangedragen. ïn Belgiê is met een dergelijke faunabrug reeds geêxpirirnenteerd. Het betrof het gebruik door eekhoorns. De effektiviteit van dergelijke voorzieningen valt, te betwijfelen. Vooral de geleiding naar dergelijke passages zaL problernen geven. Bij rijkswegen speelt ook de grote overspanning (windt) een ro1. Faunabruggen worden in deze studie vooralsnog niet aanbevolen. In theorie is het rnogelijk dat wegen gepasseerd kunnen worden in situaties met aan weerszijden van de weg bomen, waarbij dikkere takken elkaar tot op 2-3 meter naderen (sprongafstand). Mogelijk dat een dergelijke situatie plaatselijk door gericht,e snoei'bevorderd kan worden. Voor autosnelwegen vormt dit door de breedte geen nogelijkheid. Boommarters maken mogelijk ook wel gebrui-k van kleinwildtunnels e.d. De geleiding naar dergelijke voorzieningen zal waarschijnlijk een probleem zL1n. Rasters zullen een boommarter niet tegenhouden. Het is voorstelbaar dat een uitloper van het bos in de richting van de passage enige geleiding geeft, Hetzelfde kan gelden voor houtwallen en houtsingels in een verder open landschap. Bijlage VIII 6 Soort! Steenmarter (Martes foina). Natuurbetekenis: De steenrnarter komt in Nederland voornamelijk voor langs de oostgrens maar lijkt zich uit, te breiden. Het is een soort met nationale betekenis. Valt onder de Jachtwet (jacht gesloten). in Drenthe: Steenmart,ers worden verspreid over de gehele provincie gesignaleerd. Er is sprake van een vrij sterke uitbreiding in zuidoost, Groningen (Broekhuizen L9921. Voorkomen }ijkt zich de laatste jaren uit te breiden. Hetzelfde heeft, zich voorgedaan in Denemarken en Duitsland. AIs mogelijke reden wordt gedacht aan de zachte winters in de afgelopen jaren en de opkomst van centrale verwarming, waardoor de steenmarter ,s winters meer geschikte schuilplaatsen tot zíjn beschikking heeft (zolders e.d.). Het j-s echter ook nogelijk dat er sprake is van de opkomst en verspreiding van een nieuw genotype (Broekhuizen PopuJ.atieontwikkeJ.ing: De steenmarter Leez, . Gevoeligheid voor versnippering: Zie boonrnarter. Biotoopgebruik: De steenmarter komt voor in parklandschap met houtwallen, akker- en weiland; vaak in (verlaten) bebouwing en soms tot in de steden. Zíj zijn hoofdzakelijk 's nachts aktief en kunnen uitstekend klimrnen en zlrernmen. De steenmarter graaft zelden. Het nest wordt gebouwd in holle bomen, steenhopen, op zolders en in schuren. In de zomer leven steenmarters uitsluitend in het veld en gebruiken zij takkenhopen e.d. als schuilplaats. De horne range bedraagt 5 tot 8 kn2. Per nacht, wordt geuriddeld 6 tot 1O km afgelegd (Lange 1986). Lrandschappelijke eenheden (IPI's) : Deelhabitat,: 141, 150, L7O (L7Lt I77, L79) , 410 (411, 4t2, | 422, 511, 523. (in kleinschalig kultuurlandschap, tot in steden) soms Habitat: kornbinatie van 150, L7O en 400 (kleinschalig agrarisch gebied rnet veel dekking) of andere konbinaties. Mitigerende maatregelen: De steenmarter heeft net als bunzing, wezel en hermelijn de gewoonte om allerlei holtes en gaten te inspekteren op prooidieren. De soort maakt in zijn leefgebied gebruik van droogstaande duikers (inspekteren op prooidieren, rustplaats) . Passages uitgevoerd als dassentunnels zuIlen waarschijnlijk goed voldoen. Het is echter onwaarschijnlijk dat een steenmarter zich door rasters over lange afstanden za1 lat,en geleiden (kan zeer goed klinrnen) . AIs geleiding naar passages zal daarom een kornbinat,ie van raster en dekkinggevend struikgewas (zo mogefijk gekornbineerd met een steilrand) toegepast moeten word.en. Deze geleiding is waarschijnlijk alleen effektief over korte afstanden. Onverharde stroken onder bruggen en viadukten, landbouw- en fietsviadukten/ tunneltjes en betonnen loopvlakken in duikers zuIlen onder bepaalde omstandigheden als passage dienst kunnen doen, evenals droogstaande duikers. ook de benutting van (houten) Bijlage VIII - 7 loopplanken in brugduikers, zoals toegepast voor de otter, rijkt nogelijk. goort: Bunzing (Mustela putorius) . Natuurbetekenis: Door de grote landelijke verspreiding is de bunzing voornamelijk van regionaal belang. Valt onder de Jachtwet (delen van het jaar bejaagbaar). Voorkomen in Drenthe: De bunzing komt verspreid voor over de gehele provincie. Popul.atieontwikkeling: Er is mogelijk sprake van een plaatselijke achteruitgang (Broekhuizen L992) . Gevoeligheid voor versnippering: Bunzingen worden vaak slachtoffer van het verkeer, mogelijk omdat zíj ook wel in wegbermên jagren. Biotoopgebruilc3 De bunzing komt voor in allerlei Iandschapstypen, met een voorkeur voor vochtige gebieden; frequent, in ruige overgangsvegetaties en nabij lijnvornige landschapselementen als heggen, houtwallen, sloten en greppels. Bunzingen komen ook voor in griendbossen, broekbossen en moerassen en vaak op het erf rond oude boerderijen. Bij het voedselzoeken wordt elke dag een andere route afgelegd, waarbij elke holte wordt onderzocht. Ook holten vlak boven de waterspiegel, waardoor de bunzing nog wel eens in een muskusratt,enklem loopt,. Bunzingen graven soms een eigen hol, maar passen ook wel holen van konijnen en ratten aan, of wonen in bij vossen of dassen. ook houden zij zich vaak op in houtstapels, holle bomen, hooimijten, stallen en droge duikers. De home range van het mannetje bedraagt gerniddeld 5 kn2; van het vrouwtje 1 kn2 Landschappelijlce eenheden (IPIts) : Deelhabitat: 110, 130 , L4.O, 150 , L7O, 180 , L93, 26A, 511, 52L, 523, 75O, 900. Habitat: konbinatie van L50 , l7o en 400 (I<leinschalig agrarisch gebied met veel dekking) of andere kornbinaties. Mitigerende maatregeLen: Bunzingen maken gebruik van dassentunnels, droge duikers en doorlopende oeverstroken onder bruggen. Landbouw- en fietsviadukten/tunneltjes lijken ook geschikt als passage. Voor inrichting: zie das. Soort: HerneliJn (Mustela erninea) en !Íêzel (u. nivalis). Natuurbetekenis: Beide soorten kennen een grote verspreiding en hebben alleen regionale betekenis. Beide soorten vallen onder de Jachtwet. De herrnelijn is een deel van het jaar bejaagbaar, de jacht op de wezel is gesloten. Bijlage VIII - I Voorkomen provincie. in Drenthe: Komen vrij algemeen voor in de gehele Popul-atieontwikkeling: Er is mogelijk sprake van een plaatselijke achteruitgang (Broekhuizen t992, . Gevoeligheid voor versnippering: over barrièrewerking en verstoring door verkeer is weinig bekend. Gezien het feit dat beide soorten ook wel in wegbermen jagen (ook langs rijkswegen) lijkt, de verstoring door het, verkeer mee te vaIlen. We1 worden beide soorten veelvufdig slachtoffer van het, verkeer. Als verkeersslachtoffer vallen zij echter veel minder op dan de grotere marterachtigen. Biotoopgebruik: Het biotoop kan sterk variëren: gras- en akkerlanden, bossen, moerassen, duinen, soms dicht bij behuizing. Ook veel in houtwallen, heggen, bosranden, ruige overhoekjes, bermen en slootkanten. De herrnetijn verkiest drogere terreinen dan de wezel. Vooral de wezel jaagt in wegbermen (nuizen). De jachtrnethode bestaat uit, het inspekteren van alle in het gebied voorkornende holen. De wezel gaat daarbij in holen met diarnet,er vanaf 23 nm. Hermelijnen vanaf 50 mm. Beide soorten kunnen goed klimmen, zwenmen en springen. Hermelijnen en wezels verplaatsen zich veel langs lijnvormige dekkingsstroken en langs oevers en bermen (waarschijnlijk mede door de grote dichtheid aan muizen in dergelijke strukturen). Het, hol wordt bijna overal gemaakt $raar voldoende beschutting is. Beide soorten maken ook wel gebruik van holen van andere dieren. Het leefgebied van de wezel varieert tussen 1 en 20 ha, afhankelijk van de prooidierdichtheid. De hermelijn heeft, een leefgebied tot 100 ha, vaak verdeeld over kleinere jachtgebiedjes van ca. 1O ha. Landschappelijke eenheden (IPIrs) : Hernelijn Deelhabitat: 110, L4O-190, zLO, 23Ot 24O, 260, 511, 900. Habitat: konbinatie van 150, L7O en 400, 23O, 400. 75A, Wezel Deelhabitat: 130-190, zLCI, 23Ot 4LL-4L3, 422, 510, 52t523, 613, 622, 630, 900. Habitat: 13O, kombinatie van 150, L7O en 400, 180, 23O,4O0. Mitigerende maatregelenl Beide soorten maken gebruik van aangelegde dassentunnels en (tijdelijk) droogstaande duikers. Infrastrukturele kunstwerken ali bruggêrlr duikers en viadukten kunnen goed aangepast worden als passage voor deze soorten (rnede omdat bermen als (dee1)habitat gebruikt worden). Ze1fs zeer smalle loopricheltjes (enkele cn. ) bieden al nogelijkheden (oord L992-6). Bijlage VIII - 9 Soort3 EgeI (Erinaceus europaeus) . Natuurbetekenis: De egel kent, een grote landelijke verspreiding. Valt onder de Natuurbeschermingswet. Voorkomen in Drenthe: Algemeen in de gehele provincie. Populatieontwikkel.ing: Onbekend. Gevoeligheid voor versnippering: Uit het zeer grote aantal verkeersslachtoffers blijkt dat de weg in direkte zin geen barrière vormt. In indirekte zín, door de vele slachtoffers, natuurlijk wel. Wat dit, voor effekten heeft op de (lokale) populaties is onbekend. Biotoopgebruik: De egel komt voor in hagen, tuinen, bosranden, houtwallen, duinen en loofbossen met ondergroei; bij voorkeur aanwezigheid van grasland; vaak in de nabijheid van gebouwen. De egel is schaars in naaldbossen en moerassen. Egels zijn voornamefijk aktief in schemering en nacht, en komen hierbij enkele malen per nacht terug naar het nest. De leefwijze is nogelijk territoriaal. Het wint,ernest (winterslaap) wordt gemaakt in dicht struikgewas, in konijneholen, onder houtstapels enz. Landschappelijke eenheden (IPIts) : Deelhabitat: 140 (L4L, t43), 150, L7O, 400, 52O (52L-5231. Habitat,: kombinatie van 150, 170 en 400 (kleinschalig agrarisch landschap net dekking) of andere kornbinaties. Mitigerende maatregelen: Het gebruik van dassentunnels en droogstaande duikers is meerdere malen gekonstateerd. Kunstwerken met onderdoorgasande (onverharde) stroken kunnen waarschijnlijk ook dienst doen als passage. Mogelijk ook (onverlichte) fietstunnels e.d. Plaatselijk kunnen rasters toegepast worden om de verkeersmortaliteit te beperken. Dit geldt vooral nabij menselijke bewoning (dorpsranden e.d. ) aangezien de dichtheid daar meestal hoger is dan in het landelijke gebied. soort: Haas (Lepus europeus). Natuurbetekenis: De haas komt voor in geheel Nederland. De stand lijkt terug te lopen. VaIt onder de Jachtwet (deel van het jaar bejaagbaar). Voorkomen in Drenthe: De haas komt verspreid over de gehele provincie voor. Populatieontwikkeling: Vanaf de zevent,iger jaren is er Iandelijk gezien een dalende tendens, vraarschijnlijk vanwege verand,eringen reliëf) . De virusziekt in de landbouw (rninder gevarieerd menu en micro- European Brown Hare Syndrom (EBHS) werd Bijlage VIII 10 in 1988 voor het eerst in Nederland gekonstateerd. In sommige Europese landen j-s/was deze ziekte oorzaak van ca. 75 I van de natuurlijke sterfte. In Nederland is er tot nu toe geen sprake van een echte epidenie; wel treedt er plaatselijk verhoogde sterfte op. Biotoopgebruilr: De haas wordt, beschouwd als een oorspronkelijke steppenbeÉoner. Hazen komen in Nederland vooral voor in open en halfopen kultuurland, waarbij een kleinschalig mozaïk van gewassen gunstiger is dan grote monokultures. overdag en ts winters zí1n zí) vaak in bossen en bossages te vinden. Zíj zijn over het algemeen vrij plaatstrou\Át. Verplaatsingen van meer dan vijf kilometer komen voor, waarbij snelwegen en rivieren worden overgestoken (Broekhuizen L992r. Het woongebied is veela1 minder dan één kilometer in doorsnede. De haas is solitair levend, maar niet territoriaal. Woongebieden van verschillende hazen overlappen elkaar. De aktieradius tijdens het fourageren bedraagt 5001700 meter per nacht, (Lange 1986). Landschappelijke eenheden (IPI's) : Habit,at: 200 (2401 , 400. Gevoeligheid voor versnippering: Hazen worden zeer vaak slachtoffer van het verkeer. Over de gevoeligheid voor de andere aspekten van de versnippering door infrastruktuur is weinig bekend. Irlel lijkt er verstoring door geluid op te treden. Hazen kunnen zeèr goed z!,renmen en gaan gernakkelijk te wat,er. In kanalen met st,eile oevers verdrinken dan ook veel hazen. Mitigerende naatregelen : Civieltechnisch: Er is meerdere rnalen gekonstateerd dat hazen gebruik maakten van dassentunnels. Ook landbouw- en fietstunnelt,jes en -viadukten worden gebruikt om wegen te passeren, evenals (onverharde) stroken onder bruggen en viadukten. Door de voorkeur voor open gebieden wordt de geleiding naar passagês bemoeilijkt (zonder gebruik te maken van zeer lange rasters). Maatregelen zijn gewenst op lokaties waar veel slachtoffers vallen; bij kanalen in de vorm van uitstapplaatsen. Inrichting: Dekkinggevend struikgewas alleen langs de weg (vermind.ering verstoring door licht). De passage-ingang dient vrij te zijn van opgaande begroeiing. Inrichting rnet ruigtekruiden. AMTIBIEEN. Sinds de jaren zijn de amfibieën in Nederland sterk in aantal achteruitgegaan, vooral ten gevolge van biotoopverandering en -vernietiging. Voor sommige soorten vijftig wordt voor uitsterven gevreesd (prov. Drenthe 1987). Bijlage VIII 11 Biotoopgebruik: Amfibieën gebruiken in de loop van het jaar verschillende terreindelen (deelbiotopen) die meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden zijn. De belangrijkste deelbiotopen worden gevormd door de plaatsen waar ze overwinteren, zich voortplanten en de zomer doorbrengen. De aard van de deelbiotopen wisselt nogal sterk voor de verschillende Nederlandse soorten. Ook kunnen de deelbiotopen verschillend zijn voor de beide seksen en de verschillende st,adia (larvale, juveniele en adulte st,adiurn). Het voorkomen van amfibieën wordt, vooral bepaald door de opbouw van het, landschap, met name de ruintelijke rangschikking van de deelbiotopen. Doordat de grootte van de aktiviteitsgebieden sterk kan variëren, liggen voor sommige soorten de deelbiotopen dicht, bij elkaar, voor andere daarentegen op grot,e afstand. De afstand tussen de deelbiotopen kan variëren van enkele meters t,ot meer dan een kilometer. GevoêLigheid voor versnipperingl Op plaatsen waar de verschillende deelbiotopen van elkaar gescheiden worden door een weg kunnen veel slachtoffers vallen. Dit, geldt, met name tijdens de trek van en naar de voortplantingsplaats. De lage oversteeksnelheid in kornbinatie met een hoge verkeersintensiteit zal ook in andere gevallen resulteren in een grote barrièrewerking van de weg. Wat de gevolgen hiervan zijn op de populaties is onbekend. Wanneer de voortplantingsen zomer- en/of winterbiotopen van elkaar gescheiden worden, is de kans op uitsterven van de populatie aanwezig (Daan 1e84). f'Íitigerende naatregeLen: Op plaatsen !{aar de voorjaarstrek massaal plaatsvindt worden door vrijwilligers vaak overzetakt,ies georganiseerd. De trekkende arnfibieën worden hierbij m.b.v. schermen in de wegbermen naar vangenmers geleid. De gevangen dieren worden overltezet naar de andere zijde van de $reg. Een meer permanente oplossing wordt verkregen door het, aanleggen van anrfibietunnels onder de weg. Een fijnnazig raster: of geleidingswand langs de weg dient de anfibieën naar de tunnels te leiden. Aangezien veel soorten niet graag een donkere tunnel binnentrekken worden d,eze tunnels vaak voorzien van een vangkonstruktie. ook is er een nieuw systeem waarbij tunnelsegimenten geplaatst worden in een gefreest,e gleuf in het, wegdek (Bergen, Noord-Holland). De bovenzijde van de segmenten laten lichttoetreding in de tunnel toe. De resultaten rnet dit systeem zí3n goed, maar de toepasbaarheid voor autosnelwêgen is te betwijfelen. Verder worden er ook wel waarschuwingsborden geplaatst (weinig effektief) of worden wegen tijdelijk voor het verkeer gesloten (n.v.t. voor rijkswegen) . Een reêle oplossing is het aanbieden van alternatieve voortplantingsmogelijkheden. Er dienen dan nieuwe poelen gekreëerd te worden aan de kant, van de hreg waar ook het winterbiotoop gelegen is. A1s men eieren en larven uit de oude poel in de nieuwe overzet, zullen de daaruit voortkomende volwassen dieren de nieuwe poel als voortpLantingsplaats Bijlage vrïr L2 gebruiken. Uiteraard dient in dergelijke situaties ook het zomerbiotoop aan dezelfde kant, van de weg t,e liggen. Bovenst,aande maatregelen kunnen toegepast worden in situaties waar elk jaar opnieuw een trek plaat,svindt. !{egen kunnen echter over een veel breder trajekt een barrière vormen voor amfibieën, waardoor het, wenselijk is ook op andere lokat,ies passagemogelijkheden voor anfibieën te kreëren. Àangezien de dichtheid aan arnfibieën in oeverzones over het algemeen vrij hoog is en oevers tevens als rnigratiebaan kunnen áienen, vormen kruisingen van waterlopen met $regen hiervoor goede Iokaties. Een goede passagemogelijkheid wordt geboden als de oevers in hun natuurlijke vorm onder de brug doorlopen. In sommige gevallen is het rnogelijk om een onverharde strook in een brugduiker te kreëren, waarbij bij voorkeur wordt gezorgd voor een gradiënt nat-droog (zie fig. 3, hoofdstuk 6) . Is het niet nogelijk een dergelijke konstruktie aan te Leggen, dan kan er ook, aansluitend op één van de oevers, een tunnel onder weg worden aangebracht, waarbij de voorkeur uitgaat naar wat grotere diameters (b.v. 0,80-1,00 m doorsnede). Deze tunnels kunnen tevens gebruikt worden door andere diersoorten die gebruik maken van oevers (kleine marterachtigen, otter, muizen, hazen enz.). Bij doorkruisingen van andere deelbiotopen als houtwallen en bosjes, ruige overhoekjes en vochtige weilanden, kunnen de voorkomende anfibieën mogelijk neeliften met voorzieningen voor andere diersoorten (b.v. onverharde stroken onder viadukten, landbouwtunneltjes, kteinwildtunneltjes) . In moerassige gebieden en vochtige weilanden met veel waterganlJen is het ook mogelijk om een rrmoerassiget' strook onder een viadukt door te lat,en lopen. Door de toepassing van perronwandjes kan hiervoor extra ruimte gekreëerd worden (zíe fig. 2, hoofdstuk 6). REPTIELEN. De sterfte onder reptielen (m.u.v. de ringslang) door het verkeer lijkt mee te vallen. De bermstrook direkt langs de weg vormt ongeschikt habitat en eventuele aanhrezigheid van reptielen is alleen te verwachten op meer dan 2 meter vanuit het wegdek (Zuiderwijk 1989). Hierdoor is de kans op overrijding gering, maar de barrièrewerking van de weg waarschijnlijk zeer groot. ringslang wordt echter wel regelrnat.ig slachtoffer van het, verkeer. Voor deze soort, worden wel tunnels onder lregen aangelegd op plaatsen hraar veel slachtoffers vallen, zoals bij Veenhuizen (Dr. ) . Deze tunnels worden veelvuldig gebruikt door De de plaatselijk ringslangten. Bijlage VIïI 13 Soort: Ringslang (Natrix natrix). Natuurbetekenis: Concentraties van ringslangen komen voor in Ut,recht, en het Gooi, langs de IJsseI en in westelijk Drenthe. Elders in het land verspreide waarnemingen. De ringslang va1t, onder de Natuurbeschermingswet. in Drenthe: Het zwaartepunt van de verspreiding in Drenthe ligt in het zuidwest,en (prov. Drenthe L987') . De soort kornt voor in natuurgebieden en veenweidegebieden. fn uitgestrekte natuurgebieden alleen langs de randen, daar waar het ene landschap overgaat in het andere. Vaak op landgoederen en andere parkachtige terreinen. Populaties bevinden zich in De Klencke (Oosterhesselen), Dikninge/Havixhorst (De Wijk), Overcinge (Have1te), De Vossenberg (Wijster), Westerbeek (Frederiksoord), Het Spaarbankbos (Hoogeveen) en Huize Echten. Voorkomen PopulatieontwikkeJ.ing: Bedreigd in Nederland. Biotoopgebruik: Ringslangen komen voor in landgoedachtige situaties met kornplexen van kultuurland, houtwallen en kleine bosjes, heideveldjes en moerasJes/plasjes. Vaak in de buurt van stilstaand of stromend water en kleinschalige overgangen (b.v. bosranden met mantel- en zoomvegetatie). Ook in kapvlakten, ruigten, heidevegetatie, heggen, hagen en houtwallen. Het aktiviteitengebied beslaat enkele krn2. Ringslangen leggen grote afst,anden af, waarbij allerlei terreinen met zeer verschillende vegetatietypen worden aangedaan (zwerfgedrag) . zíj kunnen uitstekend zwemrnen en lang onder water blijven. tandschappelijke eenheden (IPIrs) : Deelhabitatz L2O, 150, L7O, 23O, 25O, 350, 400, 72O, 74O, 15O, 900. Habitat: kombj-natie van een groot aantal verschillende deelhabitats. Mitigerende maatregeLen: Ringslangtunnels met een dianeter van 0r80 m (o.a. bij Veenhuizen). Doorlopende oeverstroken onder bruggen vormen waarschijnlijk een goede passagenogelijkheid, mede i.v.m. voorkeur voor wat,er (Zíe ook nit. maatregelen voor anfibieën). Of ringslangen onder bruggen doorzwemmen is niet bekend. Bij ruime doorgangen is dit niet onwaarschijnlijk, rnits de oevers in de direkte omgeving goed toegankelijk zijn. Geleiding door steilranden, dichte struikgordel met ruigtezoom en mogefijk door plasbermen. Bij het, rnaaien van bermen, langs de bermsloot een minimaal 1 meter brede strook laten staan, als rnigratj.ebaan (Bokeloh 1989) . Bijlage VIII L4 TNSEKTEN. Sinds de jaren tsO zijn veel insektensoorten sterk in aantal afgenomen of zelfs geheel verdwenen. De reden voor deze achteruitgang is veelal een afname van geschikte leefgebieden. Informatie over de effekt,en van wegen en verkeer is nauwelijks beschikbaar. Voor enkele loopkeversoorten blijken verharde wegen een grote barrière te vormen (Mader 1984). De verklaring hiervoor kan zí1n dat de kevers de weg rnijden vanwege het sterk afwijkende nilieu of dat zíj bij hun poging om over te steken worden doodgereden danwel opgegeten door predatoren. Experimenten rnet wolfspinnen (Mader 1988) laten zien dat deze soort sterk het afwijkende rnilieu van de weg nijdt. Ook voor vliegende insekten kan de tteg een zekere barrière vormen. Dennis (1986) deed een onderzoek aan de dagvlinder oranjetipje. Deze soort heeft een relatief open populat.iestruktuur, en trekt dus over grote afst,anden. Naar schatting stak slechts 2 ? van de vlinders die de weg bereikten deze ook over. Door het verkeer wórden veel vliegende insekten doodgereden. Daarnaast ondervinden deze soorten bij het overst,eken van wegen veel hinder van de luchtturbulentie door het verkeer. Maatregelen orn de situatie bij wegen voor insekten te verbeteren zijn niet bekend. Wel is het voor een aantal lopende insektensoorten aannemelijk dat zíj gebruik kunnen maken van passages die zijn aangelegd voor grotere diersoorten. Voor loopkevers worden wel schrale, onverharde strookjes onder viadukten e.d. aanbevolen (Dlf?f 1991). Onderzoek heeft tot dusver aangetoond dat een aantal stenotype loopkeversoorten in principe gebruik kan maken van bermen on zich te verplaatsen (Vermeulen 1990). VOGELS. Vogels verplaatsen zich binnen het broedgebied, tussen broeden fourageergebied en tijdens de trek meestal via de lucht. Daardoor mag worden aangenomen dat de gevoeligheid voor wegen als barrière minder groot is dan voor grondgebonden zoogdieren. Desondanks ondervinden ook veel vogelsoorten negatieve gevolgen van versnippering. Met name de slechte verbreiders (soorten van stabiele milieuts als bossen en heiden) zijn gevoelig voor versnippering. Dit betreft dan wel versnippering in termen van isolatie en oppervlakteverkleining. Tevens worden veel vogelsoorten in hun gedrag gestoord door het verkeer en zL3n de dichtheden aan vogels in gebieden langs wegen vaak lager dan in gebieden die buj-ten de invloedsfeer van de weg liggen (v.d. Fluit 1990 en Reijnen lee1). slachtoffer van het verkeer, Jonckers en de Vries (L977) konstateerden dat naarmate het landschap aan weerszijden van de !'reg meer open van karakter wordt (in de reeks gesloten-halfopen-opên landschap) het aantal slachtoffers onder vogels en het dood gevonden aantal soorten toeneemt. Voorts zí1n er aanwijzingen dat bij een verhoogde wegligging in een open landschap de kans op aanrijdingen net Ook vogels worden vaak Bijlage vIIï 15 vogels groter Ís. Een soort die in hoge mate beïnvloed wordt, door verkeersmortaliteit is de kerkuil. Jonckers en de Vries noteerden 32 dode kerkuilen op een indertijd geschatte Nederlandse populatie van 300-500 exemplaren. Ook onder weidevogels en watervogels vallen plaatselijk vaak veel slachtoffers. o de Ten aanzien van vogiels bestaan er maar weinig rnogelijkheden om door toepassing van mitigerende maatregelen de versnipperende werking van wegen te verminderen. Mogelijkheden voor het beperken van de verstoring zijn het aanbrengÍen van geluidschermen en -wallen, de toepassing van ttstil asfaltrr en beperking van de rijsnelheid. Gezien de lage inpasbaarheid van deze voorzieningen (kostprijs, landschappelijke inpassing) geldt voor de avifauna de voorkeur voor compenserende Bij situaties waar relatief veel slachtoffers vallen kunnen maatregelen getroffen worden in de vorm van opsLuwende beplanting of wilgeschermen, die vogels dwingen op grotere hoogte, buiten bereik van verkeer en luchtzuiging, de weg te kruisen. maatregelen. t{UIZEN (neeliftende soorten per biotoop) . Bossen, bossages en houtwallen. soort: Rosse woelmuis. Habitat (IPf 's): 140 (141, L43, L46) | l-50 (L54, 155), 160 (161, L62, 165), L7O (L751 , 190 (193). ïnrichting: Aanbrengen van struikgewas tussen habitat in achterland en passagemogelijkheid. Het ontstaan van een strooisellaag dient bevorderd te worden. Minimale breedte van de struikengroep ca. 4 meter i.v.n. strooiselopbouw en. nogelijkheden van gefaseerd terugzetten. Beheer! Beplanting dient in struikvorm gehouden te worden. Periodiek terugzetten. Omloopt,ijd afhankelijk van groeisnelheid, Terugzetten in fasen, waarbij altijd een ononderbroken strook begroeiing aanhrezíg blijft. Kenmerkende oeverE (beken, sloten en wijken). Kenmerkende soort: lilat,erspitsrnuis. Habitat, (IPI,s): 100, 260, 7L2, 72O, 74O, 90O. fnrichting: Struktuurrijke oevers, met naast flauw talud ook steile oeverdelen. Kleine moerassige elementen aan weerszijden van de passaget zo nogelijk met, enig struikge!.ras, Beheer: Gefaseerd beheêr. Er moet altijd dekking aanwezig blijven in d9 vorm van (half)hoge (kruidachtige) oevervegetatie Bijlage VIïI 16 Veengebieden. soort: Aardrnuis. Habitat (IPI's) : 160 (161-L63) , L7O, 1"80, 190, 24O (243245',) , 25O, 260. Inricht,ing: Ruigtekruiden met eventueel enige houtige begroeiing. Liefst vochtige en reliëfrijke ornstandighed.en. Beheer: Een eventueer teveel aan opslag verwijderen. Eén maar per 3 5 jaar gefaseerd maaien. Strooisel niet verwijderen. Kenmerkende Ruigtezomen en hoge kruidenvegetaties. soort: Ondergrondse woelmuis. Habitat (ïPI's): LOO, L7O, 190, ZOO, 4OO, 610(wegbermen) Inricht,ing: Brede grasberrn met grote bovengrondse plantaardige biomassa in de vorm van (ruigte)kruiden. Beheer: Extensief maairegieme of ruigtebeheer (1x per 3 - 5 jaar rnaaien) . Houtopslag verwijderen. Kenmerkende Bijlage VIII L7 r7 Ministerie van Ve*eer en Watertaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Directie O.ênthe PROJEKWOORSTEL IiMGERE}IOE HAATFEGELEN (oNTSNrppERrNG) BESTAAilDE I]{FRASTRUKTUUH N34 WESTERDIEP. 1. Algemeen naam projekt: aanvragêr projekt: in samenwerking met: kontaktpersoon: N34, Westerdiep (nr. 34/5) Riiksu,aterstaat, dir. Drenthe. tel efoonnum merlad res: td. 05920-29929, posth.ts 34 9400 AA Assen. E. Quené, afd. RFJ. datum eerstê indiening: datum wijziging: projektkategorie: adonoÍnê ontsnippering 2a. lifegbeschrijving wegitype/aantal stroken : breedte verharding: breedte bermen: verkesrsintensiteit: bestaande kunstwerken: aan te Fssen kunstnerken: 2-baans autoreg. ca. 7,5 m. Ter hoogte van de kruising met het Westerdiep ca. 9 m. De rest van de bermen wisseletd. ca. 14.000 voeÍtuigen per etmaal. Kunsnrerk'Anlooërgeef (km 104.4), duiker (km 104.5), brug or/er Westerdiep (km 105.4, duiker (km 106.2), spoonregviadukt'Osbroeken' (km 107.0). De brug over het Westerdiep heeft aan de zuHkarÍ eên ca. 5 m brede, orwerhatde en overhuifde owerstrook Deze strook is deels droog e4 deels plasdras, met een gradiënt affopend naar de beek. Aan de noordziide is de oreftuifrCe osuerstrook versterkt d.m.v. damwandprofid. Het achterliggende klinkerstoepje is groterdeds weggespodd. De passage is ca. 1,65 m hoog. Order het spoonruegviadukt ligt aan de zuHziide een ftefispad en aan de noordziide een verharde weg. De zuldziide is mede geschikt als faunaPssage. reeds aangebrachte Íaunavoozieningen: overige aspekten: Geen. Ten noorden van het Westerdiep ligtt aan de oostkant een oprit voor een tankstation. 2b. Gebiedsbeschrijving pNBp-status: iffii,fi,,:i",:":rï:*i:rrffi;ï#"ffi"*i"* NBP-status: planologische status: Doorsnijding kerngebied in de EHS (zie biilage A). primaire natuurfunktie en gebiedên voor de ontwikkeling van natuurwaarden (zie biilage B). $lreekplan: belangrijke verbindingszone voor landzoogdieren, rustgebieden en vochtige graslarden. landinrichting: n.v.t. rdatienota: tangs hefi Westerdiep hggen eerste fase Rdatienota-gpUe- overige aspekten: den. Het gehele b€ekdal als tweede fase Rdatienotagebied. Ontwikkelingwlsie voor h€f stroorÍdal wn de Drentsche Aa in voorbereftJing door SBB l.s.m. NBLF. Het stroonrdal van het Wê$teÍdiep rnaakt deel uit van het stroomdal van de Drentsche Aa. 1966 ha hbrvan is in handen van Staatsbbotper. Het rntuuruebiodie De Vffi Bunder (49 tla) is eigendom van Natuunnonumeí*en. 3. PÍobleemomschriiving kndpuntbeschriiving: voorkomende biotopen: Doorsnijding van een beekdal dat door ziin lengte, ldein' schaligheirl en natuuÍwaarden goede potenties heeft als ekdogische verbirdingszone. Een groot deel van de PEH$ van Midden-Drenthe vloeit samen op dit punl Vh het stroo' mdd wn het Westerdiep/Drentsche Aa wordt dus een groC deel rran de Drentsê PEHS verborden met Groningen. HeÊ gebied wordt gÊnoend als potentiêel leefgebied voor de otter en de das (duel 1992). Recentel{k heeft zich aan de rard van het beekdal, op korte afstand van de doorsniiding een dassenfamilie gevestigd (1 hoofdburcfit en een aantal bijburchten, med. NBLF). Belangrijke beekloop, vchtige open graslardgebieden, gebieden met ved houtwallen en bosies en beboste stuiÍzandgebieden. aandachBootten: Ofier, das, stêenmarter, bunzing, hermdiin, wezel, egd, anrÍibieën en ringslang. Mogeliik meeliftende s@rten: rosse wodmuis, waterspitsmuis en loopkevers. technische problemen: samenhangende kndpunten: werige aspekten: Geen. Geen. Aanwezige geleidende strukturen in het lardschap: spoordiik (km 107.0), beek en oevers, bosies en houtwallen tussen km 106.5 en km 106.6, dijkie en bosie bii km 106.2, bossages tussen beek en rijksweg bij km 105.5, doorsneden bossage rond km 105.1. lt. Voorgesilêlde maatcgelen (zie bijlage F). cividtechnisch: Aan de noordzijde onder de brug over het Westerdiep de weggespoelde oever aanvullen met breuksteen op gedextief. De bestaarde situatie aan de zutdziide onCer de brug handhaven. Persen van kleinwildtunnels (saal, diam. 0,4O m) ter hoogte van km 105.16, km 106.19 en km íCI6.59. Het traiekt van km 105.00 tot km 106.93 aan weersziiden inrichting: uitrasteren met kleinwildÍaster. Verdeeld wer het raster 10 dassenpoo*les aanbrengen. Ten zuirJen van de riiksweg aan de oostkant van het Wes*erdiep ligp een werhoek binnen h€t befeeÍsgÊbied van Riikswaterstaat. De oevers van het Westerdiep langs deze overhoek sterk verflawven. Riet en ruigflekrukten hardhaven op de droge delen. Aan de zuldkant van het spoonregviadukt de aanwezige taludbegroeiing aan de voa van het talud doortrekken. Ter hoogte van de kleinwildtunnds struken en ruigÊe aan- beheer: brengen als dekking bii de tunndingangen. Zie beheersschema's in bijlage D. overige: Om beheerstechnische reden is besloten heÊ raster achter de bermsloten te plaatsen (wel op gebied van RWS). De lekken die hierdoor ontstiaan bij kruising lan hefi raster met dwarsslden dienen te worden gedicht door het $aatsen van sítalen wilroosters. Op a phatsen dient t.b.v. een Insteehreg eên poort in het raster te worden opgenomen. verwacht effekt: Door het uitrasteren van de w€g en het aanbiedeÍl \ran meerdere pssagemogdilkheden vededd orer het faiek zullen verkeersslachtofÍers onder de genoernde aardacfitsooÍten woiden geminirnallseerd, tawiil de banièrewerkirg ran de w€g op de genoernde sooÍten zalvennirderen. konselorenties voor overige funkties v.h. gebied: Geen. êvt. alternatieven: 5. Fasering vrn het proield deadlines datum: soort: fasering planuitwerking: nader ondezoek: Gaande. n.v.t. grondvenrerving: besteksvoorberekl ing uitvoering: evaluatie: rapportage: : l* 6. Organisatie samenwerking met: in kader van: afspraken met: organisatiworm: Overleg met SBB en Watelschap Drentsche Aa wenseliik. Beheer aangrenzende teÍreinen en aanpassing oevers. 7a. Financiële aspeklen kostenraming: kostenverdeling: Persing bij km 105.16 (25 m) Persing bii km 106.59 (32 m) Persing bii km 106.19 (2s m) Dassenpoortjes (10 st ) l{einw$drasfier (3900 m} Afwerking en divelsen Totaal $nkl. onvoozien en afronding, exH. BTW) RiiKwaterstaat. 7b. Praktische - en bestuurlijke aepekten grondvenrverving mogel ijk: wijziging bestemming: rekonstruktieplannen weg: inschatting haalbaarheid : medewerking derden: n.v.t, n.v.t. n.v.t. Goed. n.v.t. 12.500,16.000,12.500,- 7.500,97.500,- 13.0S,200.000,- g. Toekomstig beheer aan: beheer geregeld: eigen beheerfwedracht Elgen beheer. sooÍt in beheersplan Zb befieersscherna's in Ulbge D. In voorberekling. Met bijlagen: A. B. C. D. E. F. Situering rran het projeld in de lardelllke Ekologische Hooffstruktuur. SltueÍing van het proieK in de Prqdnciale Ekdoglsche Hocfrdstruktuur. Topografische l€aÍt. Beheersschema's. Foto'g. Ovezichtskaart en detalltekenin$n. A BtJtÁGE SITUER|NG VAN HET PROTEKT (N34, ïyESTEnDEP) tN DE I-ANDEUJKE EKOLOGISCHE HOOFDSTRUKTUUR ^J'/. t\]? ./F\..{t.. i-t ,o - ï PROVINCIAAL NATUURBELÊIDSPIÁN DRENTHE m ill"l',ïi:,ïi}:]|ii":ï:'r:1"',ff,f fli;. torle racreatloÍ medegebruik en land. bouw gelljkwaardlg ziln. boseen mêt me€rvoudlge Íunctle - T natuurgebleden, bossen en gracland met een primalre natuurtunEtie , vz/%, ontwlkkeling van natuunvaarden (ln en langs beekdalon) ontwlkkgllng :r:...iti':: ::3?1'.'.'.'13 van bos mot accent naluur (voonOver blnnen de EHS) <l-> -r+ ontwikkêllng van ecologische verbind ingszone ovêrêenkomstig da landelljke kaart van de EHS ontwlkkeling van ecologische verbindlngcaone overaenkomstlg de ontwlkkellngsl(aarl van het stre€kplan oÍ extra toegevoegd gebieden, dla op de landellike kaart van de EHS alc natuurontwlkkelingsgebied ziin aangeduld, maar diti bulten de arcaring van de ontwikkellngskaart van het streekplan vallen. DE ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTU UR (EHS) rN DRENTHE /\^ schaal /\o24oErokm l:2soooO KAART2 l BIJIÁGE C \ \' /')47-47/ Yt TOPOGRAFISCHE KAART x4l \r i $l ut o Ê L .ct c (l) (l) E (1) o, J 6o) o E o N Ës (l)-/ ERo) .= 'iD CL :6 Fg .9 ÈÈ (Itct vt(lD E EF Ê fË, Íu b-t bg '88 6à x(d o6 OE Rc loo) -ql pË rÍt o o.E q)o| o.6 .Ép E o lÉ (9 o d o E .:< l. (1) .E o. IIJ o É ut F o t! = <t (t, z o b o 8_E x5 -óg E5 tso kït ZE so d a E lÉ c o -o (l, E o g) \ ro o E -E o trÍt o E -:< l< o È o. ut o Ê, r! IJJ lo È tl('' z LC, ot .8.8. c!o .o a6 IfE -o E} )YO tro, c -o f otr (l'- -c> o.-Oe 9.0 g)(Il '=(U Gtr g E (l) 6à EO E(U -6 t'H Í'E ó'q d=FC 6.o ïï(U 'Ë: Eó tr(Í' E;U'I $or xoOI! (l) b o E> 8ë TJ óg :E Ef EO 2E o crt (o o E J -o (l} (l' E (l, o) o) ro (o o o E .Y tr, N rt '.o E lí g o 'g' È IJT o E UI IrJ F (t = d zc' c E Ëoo oè Eo F6 |H ItE dt^ FC 6.o LI- F$ Ët tro E; qrl $or xo)otrl z (l) E (1' E.: 8ë tf !> óo x1c EO E.F ËE :. o co d o E ..Y .cI Ê o o E (l) o) (\l o, ct () E .Y o E EË :.Ë ÈH ;q E o) U? (o o EË '6: ,I . 8. $or .1, E; EC' 9Ë b.E J J (l) E' À ul o .tr -uJ F o gJ È rt (t, z .f, 6o, o Ê o N .c Ës xs .F E' (DJ o.ó .ËE .FE áÉ (Do co o) o ?o) E o N Ës z o o o !i 8_E tsf 9> óg Ef co -9Ë á.c Eg E ËË .F áB ss N cn Lqt .8.E. hg c\l o Ë.e -o) Ëà tr(f) -6 (I)tr o: -c> o.-Ae g.g 9' (U -58 ÍEts BtJtÁGE E FOTO'S N34/WESTERD|EP. De nummers op de onderstaande kaart venrijzen naar de foto's. Het cirkeltje met piittie geeft de standplaats en de richting aan bii het nemen van de foto's. F0t0 Í. lriií+jlttt:tl ;.4ii: :: | : !. i ,.ii?ir:;t:i iLt:ril r -.il::i Folo S. t::12::.:: 11...:i a t.:: ._. t:.tt::X-:):..., . ,.,:t4È-.:ii:'::l 'f.l;:i'ijyiij foto 4. Foto S. Folts 8. FCItCI 7. Fotei B. Ministerie van VeÍkeeÍ en Waterstaat DÍrectoraat-Cen eraal Rijkswaterstaat Diíectie DÍenthe PROJEKTVOORSTEL MITIGERENDE MAATREGELEN (oNTSN!PPER!NG) BESTAANDE TNFRASTRUKTUUR N33, WESTERSCHE VELD VAN ROLDE. 1. Algemeen naam projekt: aanvrager projekt: in samenwerking met: N33, Westersche Veld van Rolde (nr.33/21 Rijkswaterstaat, dir. Drenthe. kontaktpersoon: E. Quené, afd. RFJ. tel. 05920-29929, postbus 34 tel efoonnummer/ad res: O 9400 AA Assen. datum eerste indiening: datum wijziging: projektkategorie: autonome ontsnippering 2a. líVegbeschrijving wegtype/aantal stroken: breedte van de breedte van de bermen: verharding: verkeersintensiteit: bestaande kunstwerken: aan te passen kunstwerken: 2-baans autoweg. 14 tot 17 m. Ter hoogte van het kunstwerk "Nijlande" noordberm 19 m en zuidberm 13 m. Ter hoogte van de bossingels noordberm 16 m en zuidberm 3 m. ca. 10.000 voertuigen per etmaal. Duiker (km 5'1.12/12.4), verkeerstunnel "Nijlande" (krn 52.0/- 1Í.5). Onder het kunstwerk "N'rjlande' liggen aan weerszijden van de onderdoorgaande weg stoepjes (tegels) met een breedte van ca. 1,65 m. De onderdoorgaande weg is vrij rustig. Na verwijdering van de stoepjes ontstaan 2 onverharde loopstroken. reeds aangebrachte Íaunavoozieningen: Wildspiegels. overige aspekten: Parallelwegen/op- en afritten: Vanaf km 50.5 (13.0) op- en afrit voor Rolde. Bij km 52.38 afrit tankstation aan zuidzijde. Bij km 52.60 oprit tankstation aan noordzijde. 2b. Gebiedsbeschrijving NBP-status: Doorsnijding kerngebied en natuurontwikkelingsgebied in de EHS. PNBP-status: planologísche status: landinrlchting: relatienota: overige aspekten: Doorsnijding van de PEHS bestaande uit bossen met meervoud(1e funktie en ontwikkelingsgebieden voor bos met aksent natuur. Streekplan: befangrijke verbindingszone voor tandzoogdieren. n.v.t. n.v.t. Geen. 3. Probleemomschrijving knel puntbeschrijvin g: voorkomende biotopen: aandachtsoorten: technische problemen: samenhangende knelpunten: overige aspekten: Doorsnijding van bossages die een belangrijk onderdeel vormen van een ekologische verbindingszone tussen o.a. de Boswachterijen Hooghalen en Grollo en het Ballooërveld. Heide- en hoogveenbebossingen. Das, (boommarter), steenmarter en wezel. Mogelijk meeliftende soorten: ondergrondse woelmuis. Geen. Geen. Aanwezige geleidende strukturen in het landschap: Lang, smal bosperceel rond km 50.7 (12.8), houtwal bij km 50.88 (12.6), aan de westziide begroeiingsstroken langs de rijksweg die aansluiten op bosjes en houtwallen in het achterland. 4. Voorgestelde maatregelen civieltechnisch: inrichting: beheer: overige: venrvacht effekt: Persen van kleinwildtunnels (staal, diam. 0,40 m) ter hoogte van km 51.04 (12.5), km 50.88 (12.6) en km 50.75 (12.8). Ter hoogte van de persingen dient in de noordelijke bermsloot een dam met duiker geplaatst te worden. De stoepjes onder het kunstwerk "Nijlande' verwijderen en op de zo ontstane loopstroken houtsnippers aanbrengen. Aan weerszijden van de rijksweg kleinwildraster aanbrengen tussen km 50.55 en km 51.13 ('12.4 en 13.0). ln het raster dienen 4 zgn. dassenpoortjes opgenomen te worden. De taludbegroeiing bij het kunstwerk "Nijlande" aan de ondezijde doortrekken tot bii de doorgang. Bij de drie kleinwildtunnels in de noordberm struiken aanplanten tussen de aan de noordzijde aanwezige beplanting en de tunnelingangen. Ook de dammen in de noordelijke bermsloot inplanten. Aan de zuidzijde is onvoldoende ruimte aanwezig voor de aanleg van dekkinggevende beplanting. Hier zal ruigte voor de nodige dekking moeten zorgen. Zie beheersschema's in bijlage D. Geen. Door het uitrasteren van de weg en het aanbieden van meerdere passagemogelijkheden verdeeld over het traiek zullen verkeersslachtoffers onder de genoemde aandachtsoorten worden geminimaliseerd, terwijl de barrièrewerking van de weg op de genoemde soorten zal verminderen. Door het aanbrengen van beplanting tussen de aanwezige bossages en de tunnelingangen wordt het meeliften van aan bossen en struwelen gebonden soorten bevorderd. konsekwenties voor overige funkties v.h. gebied: evt. alternatieven: 5. Geen. Geen. Fasering van het proiekt deadlines datum: soort: fasering planuitwerking: nader ondezoek: Gaande. n.v.t. grondverwerving: besteksvoorbereid in g : :.u.. uiNoering: evaluatie: rapportage: 6. Organisatie samenwerking met: in kader van: afspraken met: organisatievorm: 7a. Financiëte aspekten kostenraming: Persing bij km 51.04 (23 m) Persing bij km 50.88 (23 m) Persing bij km 50.75 (26 m) 3 dammen met duiker kleinwildraster (1 1@ m) dassenpoortjes (4 st.) beplanting afwerking en diversen Totaal (inkl. onvoorzien en afronding, exkl. BTW) kostenverdeling: 11.500,- 1't.500,13.000,- 3.000,29.000,3.000,4.000,5.000,100.000,- Rijkswaterstaat. 7b. Praktische - en bestuurlijke aspekten grondverwerving mogelijk: wijziging bestemming: rekonstruktieplannen weg: inschatting haalbaarheid: medewerking derden: n.v.t. n.v.t. n.v.t. Goed. n.v.t. 8. Toekomstig beheeÍ eigen beheer/overdracht aan: soort beheer: in beheersplan geregeld: Eigen beheer. Zie beheersschema's in bijlage D. In voorbereiding. Met bijlagen: A. B. c. D. E. F. Situering van het projekt in de landelijke Ekologische Hoofdstruktuur. Situering van het projekt in de Provinciale Ekologische Hoofdstruktuur. Topografische kaart. Beheersschema's. Foto's. Ovezichtskaan en detailtekeningen. BIJLAGE A SITUERING VAN HET PROTEKT (]'133, WESTERSCHE VELD I.ANDEUJKE EKOLOGISCHE HOOFDSTRUKTUUR /-- VAll ROLDE) lN DE .'x 1 asr .'- .....-'-'>:::1Yi PROVINCTAAL NATU URB ELEI DSPIÁN DRENTHE ffi@ ::ll'"ïi:,ïï?:::;l#ï::"1iï:I;; toÍla recreelleÍ medegebruik ên landbouw gelljkwaardlg zlln. n bossen met meervoudlge funclle T natuurgobleden, bossen en grasland mot een prlmaire natuurÍunctie '%///,t ontwlkkeling van natuurwaarden (ln an lange beekdalen) ontwlkkellng van bos met accont natuur :s.....*:i:: :::'.'.'.'.'.€ binnen de EHS) {voorzover {.rrr.È +.-+ ontwikkeling van ecologische verbind ingszone overeenkomstig de landelljke kaart van de EHS ontwikkeling van eeologische verblndin gszone overEenkomstig de onfrtlkkellngskaart van het streekplan of extra toegevoegd gobleden, dle op de landelljke kaart van de EHS als natuuronturikkalingsgebled ziln aangeduid, maar dle buiten de arcarlng van de ontwlkkêllngskaart van het streekplan vallen. DE ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR (EHS) rN DRENTHE schaat t:25oooo o2468tokm # KAART2 g C- F o m o d ï ioo T l! o o - m x J-l'<1.. ./ 5 -.1 c'j gt ((' o E o .y o q ro C) E -x J (l' .E trl 3 o tr z s o J ul ru UT t íJ o É, ul F 6 ct ! zct ËË dè l(U 0)6 (l)E Sc o- E,€ r- Fg È> (ao FË r (6 G' .9 E c ct (t) b o 8_E x5 óg (It 2e EO) oó 1C BlJlÁGE E FOTO'S m3/ïVESTERSCHE VELD VAN ROLDE. De nummers op de onderstaande kaart verwijzen naar de foto's. Het cirkdtie met pijltie geeft de stand$aats en de richting aan bii het nemen van de foto's. II I I II I I I I II 'I I í5. a o o Foto O S. o o o o Fots 7. iw iti'm "'il% 'oà 4 11 ""ry.,r .|t ' :;ffi l:, ,,,';'t:::',ï; *, .ll:l ,..?Á, - ti:+Àr "l/-///;.1 :::,:,a: il:41 l''u' ï FrÁo I Ministerie van Verkeeí en Wateístaat Directoraat-Ceneraal Ríjkswaterstaat DiÍectie DÍenthe PROJEKWOORSTEL MITIGERENDE MMTREGELEN (ONTSNIPPERING) BESTMNDE INFRASTRUKTUUR N34, DROUWENERZAND. 1. Algemeen naam projek: aanvrager projekt: in samenwerking met: kontaktpersoon: teleÍoonnummer/ad res: O datum eerste indiening: datum wijziging: projektkategorie: N34, Drouwenezand (nr. 34/2| Rijkswaterstaat, dir. Drenthe. E. Quené, afd. RFJ. tel. 05920-29929, postbus 34 9400 AA Assen. autonome ontsnippering 2a. Wegbeschrijving wegtype/aantal stroken: breedte verharding: breedte bermen: 2-baans autoweg. verkeersintensiteit: bestaande kunstwerken: aan te passen ca. 11.000 voertuigen per etmaal. Duikers bij km 87.96 en km 88.27. kunstwerken: 7m. Beide bermen ca. 4,5 m. De genoemde duikers staan delen van het jaar droog en kunnen dan dienst doen als Íaunapassage. reeds aangebrachte faunavoozieningen: overige aspekten: Wildspiegels. Van km 87.25 tot km 88.20 ligt aan de westzijde, binnen het beheersgebled van RWS, een zandweg parallel aan de rijksweg. Aan de oostzijde van de rijksweg, ter hoogte van km 86.9, ligt een camping. 2b. Gebiedsbeschrijving NBP-status: PNBP-status: planologische status: landinrichting: relatienota: overige aspekten: Doorsnijding kerngebied in de EHS. Doorsnijding van de PEHS bestaande uit bossen met een primaire natuurfunktie. Streekplan: bos. n.v.t. Aan de oostzíjde van de doorsnijding wordt het gebied uitgebreid door toepassing van de Relatienota. De Provincie Drenthe wil in de toekomst het Hunzedal bínnen de begrenzing van het kerngebied opnemen. Staatsbosbeheer beheert het Gasselter- en Drouwenerueld. Het Drouwenerveld is grotendeels eigendom van de Stichting Het Drentse l-andschap. Andere delen zijn in beheer bij een Waterleidingsmaatschappij. 3. Probleemomschrijving knel puntbeschrijving : De riiksweg 34 snijdt het Drouweneaand af van het Drouwenerveld. Het Drouwenerueld vormt tesamen met het Gasselterveld en het Gietenerveld een groot aaneengesloten bosgebied. Het Drouwenezard is onderdeel van dit bosgebied en vormt tevens een (potentiële) verbinding tussen het bosgebied en het beekdal van de Hunze (natuurontwikketingsgebied). Het gebied vormt een potentieel leefgebied voor de das. Potentiële burchtlokaties bevinden zich op de overgang naar hoger gelegen terreindelen (b.v. het Drouwenezand), geschikte fourageergebieden liggen in het Hunzedal. voorkomende bÍotopen: aandachtsoorten: Stuihandgebieden, overwegend bebost. Das, (boommarter), wezel. Mogelijk meelïftende soorten: rosse woelmuis en loopkevers. technische problemen: samenhangende knelpunten: overige aspehen: 4. Voorgestelde Geen. Geen. Aanwezige geleidende strukturen beukenlaan t.h.v. km 88.18. in het landschap: oude maatregelen civieltechnisch: Persen van kleinwildtunnels (staal, diam. 0,40 m) ter hoogte van km 88.16, km 87.70, km 87.40 en km 87.10. Aan weerszijden van de rijksweg kleinwildraster aanbrengen van km 86.98 tot km 88.27. Het raster eindigd hierdoor bij de duiker t.h.v. 88.27, zodat ook deze in droge perioden dienst kan doen als kleinwildpassage. Bij de duiker t.h.v. km 87.96 dient een komvormige inloop gegraven te worden. Het raster langs de insteehregen t.h.v. km 87.25 omzetten en in de hoek van het raster, onder de insteekweg, een betonnen mof-spie buis aanbrengen (zie bijlage F, detailtekeningen). ln het raster dienen dassenpoortjes te worden I opgenomen. inrichting: beheer: overige: verwacht effekt: Ter hoogte van de kleinwildtunnels dekkinggevend struikgewas aanplanten. Zie beheersschema's in bijlage D. Geen. Door het uitrasteren van de weg en het aanbieden van meerdere kleinwildtunnels zal het aantal verkeersslachtoffers onder de genoemde aandachtsoorten verminderen, tenrijl de barrièrewerking van de weg op de genoemde soorten zal verminderen. Door de voorgestelde inrichting en het beheer zal ter hoogte van de kleinwildtunnels een geleidelijke omvorming tot bos optreden. Dit zal het meeliften van aan bos gebonden soorten (loopkevers) bevorderen. konselarenties voor overige funkties v.h. gebied: evt. alternatieven: 5. Geen. Geen. Fasering van het projekt deadlines datum: soort: o fasering planuitwerking: Gaande. nader ondezoek: n.v.t. grondvenltrerving: besteksvoorbereid uitvoering: evaluatie: in g : rapportage: 6. l- Organisatie samenwerking met: Overleg met SBB, SDL en waterleidingmaatschappij wense- in kader van: afspraken met: ï. organisatievorm: 7a. Financiële aspekten kostenraming: Persíng bij km 88.16 (Í8 m) Persing bij km 87.70 (20 m) Persing bij km 87.a0 (17 m) Persing bij km 87.10 (17 m) Kleinwildraster (2600 m) Dassenpoortjes (8 st.) Aanbrengen mof-spie buis Beplanting Afwerking en diversen Totaal (inkl. onvoozien en afronding, exkl. BTW) kostenverdeling: 9.000,10.000,- 8.500,8.500,65.000,6.000,1.000,- 2.500,4.500,145.000,- Rijkswaterstaat. 7b. Praktische - en bestuurlijke aspekten grondverwerving mogelijk: wijziging bestemming: rekonstruktieplannen weg: ínschatting haalbaarheíd: medewerking derden: n.v.t. n.v.t. n.v.t. Goed. n.v.t. 8. Toekomstig beheer eigen beheer/overdracht aan: Eigen beheer. soort beheer: in beheersplan geregeld: Zie beheersschema's in bijlage D. ln voorbereíding. Met bijlagen: A. B. c. D. E. F. Situering van het proiekt in de landelijke Ekologische Hoofdstruktuur. Situering van het projekt in de Provinciale Ekotogische HooÍdstruktuur. Topografische kaart. Beheersschema's. Foto's. Ovezichtskaart en detailtekeningen. A STTUEFTNG VAN HET PROJEKT (N34 DROUUUENERZAIID) lN DE I-AI.IDELIJKE EKOLOGISCHE H@FDSTRUKTUUR BtJlÁGE :5 5? lar I ')i e ->r -'.-.ry.Ttavr..' PROVINCIAAL NATU URBELEIDSPIáN DRENTHE #s&il iry agrarlsche goblêden waar de doelein. den van natuur, hndcchap, cultuurhlstorle recreatlef medegebruik an land. bouw gelllkwaardlg ziln. iE bossen m€t mêervoudlga Íunaie natuurgebieden, boseen en grasland mêt oên prlmaire natuurtunctiÊ -r////////t ontwik ke g van atu nva """"" (ln en lange beekdalen) I i n n u a rd e ontwlkkallng van bos met accent :r:...*:;:: 333:'.'.'.'.1: n nahrur (voorzover blnnen dc EHS) --> rr* onlwikkeling van ecologische verbindin gszone overeenkomstig de landeliike kaart van de EHS ontwikkêling van ecologischa verbind ingszona ov€roenkomstig de ontwlkkêllngskaart van hel streekplan of ertra toegevoagd gebhden, die op de landelljke lcart van de EHS als natuurontulkkellngsgebhd z[n aangeduid, maar dle buiten de arcerlng van de ontwlkkellngskaart van het etreekplan vallen. DE ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR (EHS) rN DRENTHE ,1 schaal /\o246Elokm l:2soooo KAART2 v BIJIÁGE rif\ C \l \ t TOPOGRAFISCHE I(AART; bbendal í o- Sr ---achte --Achterma B\ui, . ..-esch., LJ - d (o F@ E .Y o o o t- E co .Y g o .E o l\a z E z uJ ut 3 = o E o <l Ít z o o o Ê_E F' ó(l) (D Êe tro 'E '+=- a-- ' (o o E co @ o .Y E E F. o lÉ (D J tr' zo fl UJ E z IJJ lf 3 = o E o (Í) z lí o 6o) E o N Ës ESo) .= (Dr, o6 qE .Ép Y@ o,g (I)(l' dlo) o o (l) Èf 8_E h> .Óg Ëc tuËo :E o d d co IE E c e c o o o lí € o (D N zo E z ul UI :t = o cc o <i (' z T' c {, CL o o 'ct ï,o .Ë, IU o o. o f \\\ \I (U u c, e -cl L ót A íu í0 e to C I I ,/| lt tt --r o q t. .! Í:: (Jt L C 'Ë o c o (u .E (y := 'ít Po cn o o E ot +v1 i: o, u J= Jf ) :--: c et ::f ac o e lto BtJtÁGEE FOTO'SN34IDROUWENERZAND. De nummers op de onderstaande kaart verwijzen naar de foto's. Het cirkeltje met piiltie geeft de standplaats en de richting aan bil het nemen van de Íoto's. rl fl I t if tr t Foto 2 Foto 3. Foto 4 o o o o Foto 7. Foto I I ' SIT&EGB X TIiTST UET GEBRI'Ir:TE ÀFtrORTXIIGEI{. ASI{ bit ;r,n b1d DWï{ EIIS FIJP grl IPI-eenheden ku IJ{V Autosnelweg lÍm mer iiïï:ï:3ir"*.'.pporr. !,tIT NBP NU PEIIS PI{BP RIN RVil RI{S SBB SDL SGR SW-II VOR V&W Bitunenverhardinglasfalt. ;i;"dÏ;-;;; Bouwland en Landschapsbouw. Dienst lÍeg- en Waterbouwkunde. Ekologische Hoofdstruktuur. Fauna-uitstapplaats. Grasland Interprovinciale Inventarisatie eenheden. Kiloneteraanduiding. {inisterie van Landbouw, Natuurbeheer en Milieu-effektrapportage. Meerjarenprogranrna Natuurbelèidèp1an, Inirastruktuur en Transport Vereniging uatuurmonumenten. Provinciale Ekologische Hoofdstruktuur. Provinciaal Natuurbeleidsplan. (voormalig) RijksinstituuL voor $atuurbeheer. Rijksweg. Rijkswaterstaat. Staatsbosbeheer. Stichting Het Drentse Landschap. Struktuurscheua croene Ruimte. Tweede Struktuurschema Verkeer en Vervoer. Verkeersongevallen Registratie. Ministerie van Verlceer en ÍÍaterstaat. BlJlÁGE Xt SAMENSTELLTNG BEGELETDTilGSGROEP / ADRESSEN. Opdrachtgever: Rijksmaterstaat direktie Drenthe Póstbus g+ 9400M Assen tel.05920-29929 Projekflelder: E. Quene (afd. RFJ) Opdrachtnemer: Buro voor fiaunatechniek Oord 3e Ebbingestnd24 8261 VR lGmpen te|.05202-17575 Proiekdekier: J.G. Oord Begeleidingsgroep: B. Jenster Ministerie van LNV, Consulentschap NBLF, Postbus 146,.94{P AC Assen, tel. 05920-27340. L v.d. Valk-Mouton Ministerie rran LNV, Lardinrichtingsdienst, afd. Verkeerswe(1en Postbus 10051, 8m0 GB Zwdle, tel.03S'271131. F. v. Groen . J.C. B. Smisenberg Smid Provincie Drenthe, Dienst Verkeer en Watêrsfiaat, aÍd. Givide techniek, Postbus 122, g4{X) AC Assen, td. 05920€31.99. ProÍncie Drenthe, Dienst Ruinrte en Groen, afd. l,latuur,landecfnp en rekreatie, Postbus 1?9',W AC Assen, te|.0590€3149. Rijksmterstaat direktie Drenthe, Dienstkring Drenthe, Pctbus 34, 9400 K Tilma AA Assen, te|.05920-29809. Rijkswatentaat, direktie Drenthe, Dienstkring Meppd, Postbus 34, AA Assên, td.05920-29901 9400
© Copyright 2024 ExpyDoc