Kwaliteitszorg in het onderwijs: Op de rails of ontspoord?

SPECIAL
De kracht van
kennis.
Hobéon Special • Jaargang 18 • januari 2014
Hobéon, strategische dienstverlener voor kennisintensieve organisaties.
Kwaliteitszorg
in het onderwijs
Op de rails
of ontspoord?
In deze Special
Opinion leaders in het beroepsonderwijs
en hoger onderwijs geven hun mening
over onderwijs, kwaliteitszorg en toezicht.
INHOUD
VOORWOORD3
Nieuwe perspectieven op onderwijskwaliteit
en kwaliteitszorg
De visie van Hobéon
4
‘Ik wil naar een stelsel waarin verdiend
vertrouwen wordt beloond’
Interview met Jet Bussemaker
8
‘Onderwijsinstellingen moeten zelf het
voortouw nemen’
Interview met Ron Bormans
13
‘Stimuleer het professionele debat’
Interview met Diane Keizer-Mastenbroek
16
‘Het gaat om de werkelijkheid achter de getallen’
Interview met Kitty Kwakman
20
28
De kracht van
kennis.
Adres
Lange Voorhout 14, 2514 ED Den Haag
Telefoon 070 306 68 00
Email: [email protected]
Website: www.hobeon.nl
Twitter: http://twitter.com/hobeon
Hobéon, strategische dienstverlener voor kennisintensieve organisaties
2
De kracht van kennis.
Twee zielen, één stelsel
Interview met Maria Weymans, Marleen Bronders
en Klara de Wilde
34
‘Differentieer naar doelgroep’
Interview met Robert van Zanten
38
‘Hoger beroepsonderwijs is hart, hoofd
en handen’
Interview met Jacob Schaap
'Bestuurders moeten ‘van het onderwijs’ zijn'
Interview met Jos Leenhouts
‘Van kwaliteitsbeheersing naar kwaliteitsverbetering’ 24
Interview met Theo Douma
‘Het gaat om de kleine kwaliteit in de klas’
Interview met Heim Meijerink
‘Verbind de externe met de interne
kwaliteitscultuur’31
Interview met Leendert Klaassen
43
46
‘Verklaar Vreemde ogen dwingen ook
van toepassing op het wo’
Interview met Jan Anthonie Bruijn
48
‘Nederland heeft het beste accreditatiestelsel
van Europa’
Interview met Karl Dittrich
52
VOORWOORD
In het onderwijs en in de politiek is momenteel
een geweldig debat gaande over de wijze waarop
de kwaliteitszorg en het in- en extern toezicht
moet worden ingericht. In 2011 werd het nieuwe
accreditatiestelsel voor het hoger onderwijs
geïntroduceerd. Inmiddels is de wetgeving aangepast
en staan we aan de vooravond van verdere
ontwikkeling van het stelsel. In het vo en mbo speelt
een vergelijkbare discussie over het in- en extern
toezicht. De grote vraag is in alle gevallen: hebben
we nu de kwaliteitszorg goed op orde of slaan
we door in het toezicht. Is de kwaliteitszorg in het
onderwijs op de rails of is zij inmiddels ontspoord?
Caleidoscoop aan opvattingen
In deze Special reflecteren we met belangrijke spelers op
die vraag; spelers in het mbo, hbo en wo, in het bekostigd
onderwijs en commercieel onderwijs, in grote en kleine
onderwijsinstellingen. Naast een bijdrage van de minister van
OCW komt ook het Vlaamse perspectief aan bod. Op basis van
uiteenlopende ervaringen en overtuigingen plaatst iedere
gesprekspartner zijn of haar kanttekeningen. Het resultaat is een
caleidoscoop aan opvattingen, visies en accenten, die u als lezer
hopelijk inspireert tot nieuwe inzichten.
Kwaliteitsverbetering
Kwaliteitszorg
in het onderwijs
Op de rails of ontspoord?
De enthousiaste reacties en de soms bijna socratische gesprekken
maakten ons duidelijk hoe zeer het onderwerp leeft. De kwaliteit
van het Nederlandse onderwijs is hoog. Bij alle interviews
overheerst common sense over de verdere ontwikkelingsrichting,
in combinatie met een enorme gedrevenheid en gedeelde liefde
voor het onderwijs. Alle overtuigingen en (ogenschijnlijke)
tegenstellingen daargelaten wordt op alle fronten keihard
gewerkt om de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs te
verbeteren en te borgen. Daar dragen we graag een steentje
aan bij.
Hobéon adviseert en beoordeelt onderwijs- en kennisinstellingen
en professionals op vraagstukken van strategie, kwaliteitszorg,
onderwijskwaliteit en vakmanschap. De vraag naar de essentie
van kwaliteit loopt als een rode draad door ons werk. Wat is de
beoogde kwaliteit? Hoe wordt die beoogde kwaliteit bereikt,
verankerd en continu verbeterd? En hoe staat het met het
eigenaarschap en het afleggen van verantwoording?
We wensen u veel leesplezier en inspiratie.
De redactie
De kracht van kennis.
3
Beroepsonderwijs en hoger onderwijs
Nieuwe perspectieven
op onderwijskwaliteit
en kwaliteitszorg
Door Wienke Blomen, Fred de Bruijn en Ruud van der Herberg
In deze Special hebben we vijftien deskundigen bevraagd op de kwaliteit van het onderwijs en de ervaringen
met intern en extern toezicht. Dat leverde uiteenlopende visies op. Over een ding was iedereen het eens: de
kwaliteit van het onderwijs staat of valt met de docent. Desondanks staat het eigenaarschap op microniveau
op gespannen voet met het toezicht op macroniveau. Onze belangrijkste conclusie? Er openen zich heel
interessante perspectieven om de kwaliteit verder te verbeteren en de administratieve last van (extern)
toezicht te verminderen. Wat kunnen docenten en leidinggevenden zelf doen? Welke bal ligt bij de overheid?
Wo: aandacht voor onderwijskwaliteit
Als we beginnen bij het hoger onderwijs springt
een onderscheidende factor ten opzichte van
het hbo direct in het oog1: de kwaliteit van
universiteiten wordt in hoge mate bepaald
door het onderzoek. Universiteiten focussen al
eeuwenlang vanuit internationaal perspectief
op het ontwikkelen van een wetenschappelijke
attitude. Hoogleraren bepalen in hoge mate de
onderzoeksagenda en daarmee de inhoudelijke
koers van de onderzoeksgroep. De citatie index
functioneert daarbij als externe maatstaf voor
kwaliteit, maar een hoge citatiescore zegt weinig
over de kwaliteit van het onderwijs. Om dat te
ondervangen maakt een aantal universiteiten werk
van de professionalisering en ontwikkeling van de
onderwijscomponent.
1De tweedeling tussen wo en hbo is voor een deel
een Nederlandse ‘uitvinding’. Dit binair scheiden
van werkveld en onderzoek komt in Angelsaksische
landen niet (meer) zo als systeemscheiding voor.
4
De kracht van kennis.
Hbo: onderzoek samen met het werkveld
Horizontale verantwoording
In vergelijking met het wo heeft het hbo een andere oriëntatie.
Het hbo biedt als relatief jonge sector praktijkgerichte
opleidingen die in grote mate zijn afgestemd op het werkveld.
De politieke en maatschappelijke omgeving doen een beroep op
de hogescholen om hun kwaliteit van een toegevoegde waarde
te voorzien. ‘Onderzoek doen’ wordt daarbij nu vaak gebezigd
als mantra, maar het is niet altijd helder wat daaronder wordt
verstaan. Niettemin wordt steeds krachtiger benadrukt dat
het hbo moet bijdragen aan de ontwikkeling van het beroep
waarvoor het opleidt. Dat streven is overigens al in 1986 (!)
opgenomen in de Wet hoger beroeps onderwijs als een van de
doelen van het hbo. De vraag is hoe hogescholen hun kwaliteit
in dit licht kunnen versterken. Naast de onderzoeksfunctie zou
daarvoor naar onze mening ook de connectie met het werkveld
moeten worden verbeterd.
In het debat over kwaliteit is horizontale verantwoording een
belangrijke factor. Het hbo kan nog winst boeken met een
uitgebreidere infrastructuur van kenniscentra en een intensiever
gesprek tussen peers, waarin de afstemming op de vraag van het
werkveld wordt vastgelegd. In dit opzicht kan het hbo leren van
het wo en mbo. We zien overigens al goede voorbeelden van
landelijke en regionale afstemming tussen hogescholen en hun
maatschappelijke omgeving.
Kenniscentra en lectoraten motor achter kwaliteitsverbetering
De kenniscentra - waaronder de centres of expertise - en
lectoraten spelen in dit proces van kwaliteitsverbetering een
sleutelrol. Binnen het model van de kenniscentra en lectoraten
signaleren we momenteel twee ontwikkelingen. Enerzijds
krijgen de kenniscentra en lectoraten vanuit de afdeling Centraal
beleid kwaliteitszorg een aantal streefcijfers en indicatoren
opgelegd waar ze zich toe moeten verhouden: twaalf publicaties,
zes conferenties, vier periodieke tijdschriften en vijftien
onderzoeksprojecten ter waarde van drie miljoen euro. Dat zijn
kwantitatieve indicatoren die moeten worden vertaald naar een
kwalitatieve verbetering van het onderwijs.
Anderzijds zien we een meer inhoudelijk en open debat tussen
onderwijsprofessionals en de maatschappelijke omgeving over
kwaliteitsmaatstaven ten aanzien van onderzoek én onderwijs.
Onderwijs, onderzoek en ondernemen, een onafscheidelijk trio
Wat ons betreft is het uitgangspunt voor het bepalen van de
juiste koers dat elk kenniscentrum of lectoraat in afstemming
met het onderwijs en het werkveld bepaalt welke kennispositie
het over drie jaar wil innemen en hoe het die doelstellingen wil
realiseren. Aan de hand van die stip op de horizon wordt daarmee
ook de kwaliteitszorg betekenisvoller, omdat kenniscentra
en lectoraten zelf vast kunnen stellen of zij de door hen zelf
gestelde doelen ook daadwerkelijk realiseren. De afdeling
Centraal beleid kwaliteitszorg kan vanuit haar positie en de
doelstellingen van de hogeschool meer algemene eisen stellen
aan de professionalisering, doorwerking naar het onderwijs en
doorwerking naar de kennisontwikkeling.
Goed functionerende adviesraden rond (groepen van) opleidingen
kunnen het vertrouwen van overheid en samenleving in de
kwaliteit van onderwijs en onderzoek sterken. Dat vergroot
de ruimte voor eigen meesterschap en biedt de overheid als
toezichthouder de mogelijkheid enigszins terug te treden. In
een eerdere Special hebben we concrete voorstellen gedaan om
dergelijke adviesraden betekenisvoller te laten opereren.2
Ook de raad van toezicht kan, door zelf het gesprek aan te gaan
met medewerkers, de medezeggenschapsraad en het werkveld,
een verbinding leggen tussen het verticaal en horizontaal inzicht
in een instelling.
Mbo maakt inhaalslag
Wat kwaliteitszorg betreft maakt het mbo momenteel
een inhaalslag. ROC’s rusten de organisatie toe met
kwaliteitssystemen en instrumenten en spreken het management
en de teams nadrukkelijker aan op hun verantwoordelijkheid.
De ene instelling is daarin verder dan de andere. Onze indruk
is dat instellingen zich nu nog voornamelijk richten op het
inspectiekader en met name inzetten op risicobeheersing.
In dat opzicht heeft het mbo nog een weg te gaan naar een
meer ontwikkelingsgerichte vorm van intern toezicht. Het
waarderingskader van de Inspectie richt zich met name op
compliance, de toepassing van de wettelijke randvoorwaarden,
zoals urennormen en aanwezigheidsregistratie.3 Die aandacht is
deels te verklaren vanuit de maatschappelijke positie en opdracht
van de mbo-instellingen, maar inhoudelijk zeggen dergelijke
inputvariabelen naar ons idee weinig over de basiskwaliteit van
een opleiding.
Het mbo heeft, naast kennisoverdracht, ook een pedagogische
taak en een zorgtaak en heeft een uitermate gevarieerde
doelgroep als instroom. We denken dat er meer ruimte in het
debat over kwaliteit te behalen is als het waarderingskader
zich sterker zou richten op factoren die het realiseren van de
opleidingsdoelen bepalen, zoals de kwaliteit van de programma’s,
de docenten en de voorzieningen.
Eén agenda onderwijs en onderzoek
Binnen de universiteiten nemen hoogleraren een sleutelpositie
in. Wil het hbo zijn onderzoeksfunctie versterken, dan zal het ook
sleutelfiguren moeten inzetten. Het model van de hoofddocent of
kerndocent die hierin als docent-onderzoeker fungeert is hiervoor
interessant, omdat deze op natuurlijke wijze de verbinding kan
leggen tussen de onderwijsagenda en het onderzoek.
Per saldo ontstaat een onderzoeksagenda die ook gericht is op
de kwaliteitsverbetering van het onderwijs. We pleiten al met al
voor een verdere integratie van onderzoek en onderwijs, en dan
niet louter op de werkvloer, maar ook en allereerst op strategisch
niveau, op het niveau van de kwaliteitsdoelstellingen van
onderwijs en onderzoek.
2Fred de Bruijn, ‘De beroepenveldcommissie: sturen op strategie,
werken aan inhoud’ in 6 jaar accreditatie in het hoger onderwijs,
Special Hobéon Aktueel, jaargang 14, nr 1, januari 2010, p. 22.
De Special is als pdf beschikbaar via www.hobéon.nl.
3Drs. R.B. van der Herberg & mr. F.A.M. Hendriks (2011), ‘Toezien op
kwaliteit en op rechtmatigheid’, http://www.scienceguide.nl/201105/
toezien-op-kwaliteit-en-op-rechtmatigheid.aspx, 31 mei 2011.
De kracht van kennis.
5
Kwaliteitsnetwerk mbo
In termen van ontwikkeling van kwaliteit en kwaliteitszorg
is het Kwaliteitsnetwerk mbo een krachtig initiatief. De
daarin samenwerkende ROC’s definiëren onderling eigen
kwaliteitsnormen, op basis van peer reviews met professionele,
externe voorzitters.
Het ministerie van OCW is voornemens prestatieafspraken
te maken met alle mbo-instellingen. Individuele instellingen
adviseren we om, in dialoog met stakeholders als het werkveld,
studenten en ouders, heldere ambities te formuleren ten
aanzien van de leerwinst4 die ze met studenten willen bereiken,
zowel pedagogisch als inhoudelijk, en daar heldere afspraken
over te maken met de Inspectie. Zo’n ambitie kan bijvoorbeeld
zijn dat van de instromers zeventig procent de eindtermen
behaalt en de overige dertig procent op niveau 3 van een
verwante opleiding uitstroomt. Of, in breder verband: zorg dat
binnen een regio iedereen met minimaal een basiskwalificatie
uitstroomt. Een dergelijk beleid versterkt de positie van het ROC
en stimuleert het eigenaarschap van kwaliteit en kwaliteitszorg.
De overheid zou in dit opzicht enige bescheidenheid moeten
betrachten en instellingen de ruimte moeten geven om zelf hun
kwaliteitsdefinitie te bepalen en te realiseren.
Differentiatie naar commercieel en bekostigd onderwijs
Het huidige stelsel trekt één lijn ten aanzien van het toezicht
op de kwaliteit van commercieel en bekostigd onderwijs en
gaat voorbij aan het feit dat voltijd en deeltijd opleidingen
verschillende populaties bedienen. Het zwaartepunt ligt bij
bekostigde voltijd opleidingen bij de gediplomeerde (jonge)
uitstroom uit het voortgezet onderwijs. Particuliere opleidingen
richten zich daarentegen op volwassenen, waarbij de cursist
studie en werk combineert en zowel op school als op de werkplek
leert. Dat stelt andere eisen aan het toezicht.
Minister Bussemaker stelt terecht dat de samenleving eenduidige
informatie moet krijgen over de waarde van het diploma, of dat
nu bij commerciële of bij bekostigde aanbieders is verkregen.
Diploma is diploma. Als de (wettelijke) kaders van de jaren tachtig
zouden worden geactualiseerd zou het externe toezicht meer
4 D
it houdt ook verband met een actueel thema dat de Inspectie
van het Onderwijs onder bestudering heeft: het meten van de
toegevoegde waarde die een onderwijsinstelling levert. Tot nu
toe komt dit thema in geen enkel toetsingskader terug.
ruimte bieden aan de verscheidenheid aan wegen die leiden naar
het niveau waar dat diploma voor staat. Studerende professionals
hebben bijvoorbeeld vaak al veel kennis in huis. Criteria als
nominale studieduur, studielast en inputvariabelen die van
overheidswege in het bekostigde onderwijs worden gehanteerd
zijn voor hen volstrekt irrelevant en gaan uit van het samenvallen
van plaats en tijd in een klassieke onderwijssituatie. Deze
doelgroep is gebaat bij maatwerk. In dat opzicht is het huidige
toezicht zonder meer vatbaar voor verbetering.
MOOCs
Wie bepaalt straks de kwaliteit van opleidingen?
Die vraag krijgt mogelijk een heel nieuwe dimensie door de
internationale ontwikkeling van massive open online courses
(MOOCs). De opkomst van digitaal onderwijs in mbo, hbo en wo
plaatst de rol van de docent en met name de interactie met de
student in een nieuw daglicht en impliceert dat het onderwijs
plaats en tijd als structurerende elementen zal kwijtraken.
De kwaliteit van de modules en de onderlinge samenhang zal
bovendien pas aan het eind van het opleidingstraject worden
vastgesteld, door de examinator. Vertalen we dit door naar het
toezicht en met name naar de administratieve last, dan zou dat
betekenen dat de toezichthouder alleen de examencommissie
hoeft te beoordelen, plus eventueel een aantal producten.
Dat heeft vergaande consequenties voor het toezicht en de
kwaliteitszorg.
Een ander punt van aandacht is het inkopen dan wel uitbesteden
van delen van het onderwijs aan een externe partij. Instellingen
zullen hoe dan ook een eigenstandig oordeel moeten vormen
over de vraag of de kwaliteit echt aan de maat is, los van de vraag
wie formeel aansprakelijk is voor ondeugdelijke kwaliteit. Dat
kan alleen als opleidingen of clusters duidelijke kwaliteitsdoelen
definiëren, daar een cyclische kwaliteitszorg voor ontwikkelen
en helder communiceren over de resultaten. Al met al zal ook
de ontwikkeling naar MOOC’s het debat over kwaliteit en het
toezicht daarop nieuwe perspectieven bieden.
‘Toezicht is maatwerk.
Stem de kwaliteitsbeoordeling
af op output en doelgroep’
Van links naar rechts: Wienke Blomen, Ruud van der Herberg en Fred de Bruijn
6
De kracht van kennis.
ʻDe combinatie van onderzoek
en onderwijs is de weg
naar betere kwaliteitʼ
Kwal
iteit Kwaliteit
De kracht van kennis.
7
Verdiend vertrouwen belonen
met proportioneel toezicht
en lastenvermindering
‘Ik wil naar een
stelsel waarin
verdiend
vertrouwen
wordt beloond’
Interview met Jet Bussemaker
Door Fred de Bruijn
Kunnen we met de interne en externe stelsels voor kwaliteitszorg in mbo en hoger onderwijs een verdere
sprong voorwaarts maken? Hoe kunnen we die kwaliteitsverbetering realiseren en voorkomen dat
kwaliteitszorg en toezicht alleen leidt tot rondpompen van energie door tal van partijen, met onvoldoende
toegevoegde waarde? Minister Bussemaker wil naar een stelsel waarin verdiend vertrouwen centraal staat.
Daarbij kijkt ze ook naar de ervaringen van Vlaanderen en Duitsland.
8
Met enige regelmaat verschenen afgelopen anderhalf jaar
berichten in de media over onvoldoende kwaliteit in het
hbo. Betekent dit dat de geweldige hoeveelheid energie van
instellingen en externe beoordelaars in interne en externe
kwaliteitszorg niet voldoende is? Of moeten we het afdoen
als incidenten?
Hierin staat dat de NVAO1 positief oordeelt over de kwaliteit
van vrijwel alle opleidingen in het hoger onderwijs. Ook in
internationaal perspectief presteert het Nederlandse hoger
onderwijs goed. Twaalf van de dertien universiteiten staan in
de top 200 van alle werelduniversiteiten van de Times Higher
Education Ranking 2011-2012.
“Laat ik vooropstellen dat het Nederlandse onderwijsstelsel
over het geheel genomen goed functioneert. Dit beeld wordt
(wederom) bevestigd in het Onderwijsverslag van de Inspectie
van het Onderwijs over de staat van het onderwijs.
1 Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie.
De kracht van kennis.
Tegelijkertijd hebben de incidenten naar aanleiding van de
alternatieve afstudeertrajecten in het hoger onderwijs, naast
tekortkomingen in het niet naleven van wet- en regelgeving,
tekortkomingen laten zien die vragen om structurele
verbeteringen in het stelsel van kwaliteitswaarborgen.
Dat was de aanleiding voor het wetsvoorstel Versterking
kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs dat nu2 in de Eerste Kamer
ligt (en in de Tweede Kamer met algemene stemmen is aanvaard).
Hoofddoel van dit wetsvoorstel is het huidige stelsel van hoger
onderwijs zo aan te passen dat het risico op misstanden met
negatieve consequenties voor de waarde van diploma’s en voor
het maatschappelijk vertrouwen in het hoger onderwijs zoveel
mogelijk wordt beperkt. Met andere woorden: te zorgen voor een
solide stelsel van kwaliteitswaarborgen.
‘Ik zie het verbeteren van de
kwaliteit van het onderwijs als
een gezamenlijke opdracht waarin
eenieder vanuit zijn eigen rol
een verantwoordelijkheid heeft.
Daarbij is gelijkwaardigheid het
uitgangspunt’
De kwaliteit van het onderwijs en de diploma’s in het hoger
onderwijs moeten boven alle twijfel verheven zijn. Daarom acht
ik het versterken van het stelsel van kwaliteitswaarborgen en
de inspanningen van de hogescholen om de kwaliteit van het
onderwijs en de kwaliteitszorg te verbeteren van essentieel
belang. De afgelopen jaren is al een aantal maatregelen getroffen
en de instellingen nemen zichtbaar grotere verantwoordelijkheid.
Hierdoor is de kans afgenomen dat problemen, zoals die
aan het licht kwamen door het onderzoek naar alternatieve
afstudeertrajecten, zich nog eens (zullen) voordoen.
Betrokken hogescholen hebben krachtige stappen gezet tot
kwaliteitsverbetering. Neem bijvoorbeeld de inspanningen die
Hogeschool Inholland de afgelopen twee jaar heeft gepleegd
om het tij te keren. Deze hogeschool heeft stevig geïnvesteerd in
de kwaliteit van het onderwijs, de docent weer verantwoordelijk
gemaakt voor het primaire onderwijsproces en ervoor gezorgd
dat procedures op orde zijn.
Ik hecht veel waarde aan de autonomie, het eigenaarschap en
de verantwoordelijkheid van instellingen in het hoger onderwijs.
Een kritische kwaliteitscultuur, de juiste checks and balances en
een helder moreel kompas dragen bij aan de kwaliteit van het
onderwijs. Daarop mogen studenten en werkgevers rekenen.”
In dit kader is het ook interessant wat de Commissie Bruijn
een jaar geleden in haar rapport Vreemde ogen dwingen
opmerkte. In haar visie moet het politiek debat over
kwaliteitszorg in het onderwijs gaan over het stelsel en niet over
instellingen. Dat laatste zou immers te zeer kunnen leiden tot
sturing op incidenten en tot overdimensionering van toezicht en
kwaliteitszorg. Wat is uw zienswijze daarop?
“Ik ben het hier helemaal mee eens: het debat moet inderdaad
gaan over het versterken van kwaliteitswaarborgen in het hoger
onderwijsstelsel en niet over incidenten. Overigens vind ik dat het
debat dat nu gevoerd wordt, zich daar ook op concentreert.”
2 november 2013.
De kracht van kennis.
9
Ik wil naar een stelsel waar verdiend vertrouwen zich nog meer
uitbetaalt in proportioneel toezicht en beperktere accreditatie.
Naast het gesprek met betrokkenen wil ik ook over de grenzen
heen kijken naar hoe in andere landen verdiend vertrouwen
wordt beloond. Daarbij zal ik in ieder geval lessen trekken uit de
ervaringen die in Vlaanderen en Duitsland zijn opgedaan met
betrekking tot verdiend vertrouwen meer belonen.”
Hoe ziet u in dit opzicht de positie van bekostigd onderwijs ten
opzichte van commerciële aanbieders? Is er één norm voor de
kwaliteit van opleidingen? Zoals bekend heeft de NRTO3 ruimte
gevraagd voor een op (werkende) volwassenen toegesneden
onderwijsconcept met dito kwaliteitsmaatstaven. Is het denkbaar
dat op dit punt in de toekomst onderscheid wordt gemaakt in het
toezicht en de accreditatiebeoordelingen?
In het verlengde van de vorige vraag: in deze Special geven
meerdere geïnterviewden aan dat voor echte kwaliteits­
verbetering ruimte en vertrouwen nodig is, óók politiek en
maatschappelijk. Die is er in hun visie nu te weinig. Daardoor
voelen zij zich in een ongelijke positie in het debat met Inspectie,
NVAO en politiek over wat kwaliteit van opleidingen is. Hebben
zij daarin een punt?
“Het is jammer dat de geïnterviewden te weinig ruimte en
vertrouwen ervaren voor echte kwaliteitsverbetering. Ik hoop
dat zij deze signalen met mij willen delen zodat ik weet waar dit
op gebaseerd is en daarin voor zover mogelijk verandering kan
aanbrengen. Van de signalen die ik eerder kreeg heb ik werk
gemaakt om tot verbetering te komen. Zo heb ik de NVAO, de
Inspectie en de Reviewcommissie naar aanleiding van de signalen
gevraagd om beter samen te werken en beter met elkaar af te
stemmen. Ik zie het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs
namelijk als een gezamenlijke opdracht waarin eenieder vanuit
zijn eigen rol een verantwoordelijkheid heeft. Daarbij is een
gelijkwaardige positie het uitgangspunt. De instelling is primair
verantwoordelijk voor de kwaliteit en verbetering daarvan en
ik heb als stelselverantwoordelijke een taak. In de toekomst wil
ik nog meer toe naar een stelsel waarin verdiend vertrouwen
wordt beloond. Daar is een begin mee gemaakt bij de invoering
van het nieuwe stelsel, maar ik wil samen met betrokkenen de
vormgeving van het stelsel in dit licht meer fundamenteel bezien.
‘Ik roep instellingen op docenten
uitdrukkelijk te betrekken bij
het verbeteren van de kwaliteit
van het onderwijs’
10
De kracht van kennis.
“Studenten moeten erop kunnen vertrouwen dat de kwaliteit
van hun opleiding en daarmee de kwaliteit van een diploma
gewaarborgd is, bij een bekostigde en bij een niet-bekostigde
opleiding. Daarom zie ik geen aanleiding voor een onderscheid in
het toezicht en de accreditatiebeoordelingen tussen bekostigde
en niet-bekostigde opleidingen. Dezelfde maatstaf van kwaliteit
wordt gehanteerd. Dat neemt niet weg dat bij de beoordeling van
de niet-bekostigde opleidingen rekening moet worden gehouden
met de aard van het niet-bekostigde hoger onderwijs dat – zoals
de vraag al aangeeft – veelal op de volwassen beroepsbevolking
is gericht.”
Onder meer in de recente evaluatie van het accreditatiestelsel
hoger onderwijs wordt gewezen op een toegenomen druk op
het stelsel, onder andere door een toegenomen scherpte in de
beoordelingen. Hoe kijkt u hier tegen aan, mede in het licht van
het hiervoor genoemde pleidooi voor ruimte en vertrouwen?
“Waar het gaat om scherpte in de beoordeling zie ik dit als een
teken dat het nieuwe accreditatiestelsel werkt. Door invoering
van de herstelperiode oordelen panels kritischer, wat ten goede
komt aan het verbeterpotentieel van het stelsel. De lasten die
instellingen ervaren zijn echter te hoog en voor mij aanleiding
om op zowel korte als lange termijn actie te ondernemen. Op
korte termijn gaat de NVAO samen met de evaluatiebureaus
kritisch kijken naar hoe de (administratieve) lasten kunnen
worden beperkt. Daarnaast moet zeer terughoudend worden
omgegaan met maatregelen die extra administratieve lasten met
zich meebrengen. Daar zal lastenvermindering elders tegenover
moeten staan. Zoals ik eerder aangaf, wil ik voor de toekomst
nog meer toe naar een stelsel waarin verdiend vertrouwen wordt
beloond.”
3De Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO) is de
overkoepelende brancheorganisatie voor particuliere trainingsen opleidingsbureaus in Nederland.
Jet Bussemaker, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De kracht van kennis.
11
’Instellingen ervaren
de administratieve lasten
als te hoog.
Dat is voor mij aanleiding
om op zowel korte
als lange termijn
actie te ondernemen’
is goed onderwijs en de verbetering daarvan namelijk niet
mogelijk. Ik roep de instellingen op om hiervoor zorg te dragen
en docenten uitdrukkelijk te betrekken bij het verbeteren van de
kwaliteit van het onderwijs. Om die reden zitten er ook docenten
in de examencommissie. Ik zou het overigens een kwalijke zaak
vinden als onderwijsinstellingen geen gebruik maken van de
kennis en expertise van docenten bij kwaliteitsverbetering van het
onderwijs. Ook docenten zelf hebben een verantwoordelijkheid:
zij moeten, indien zij niet betrokken worden, dit aan de kaak
stellen binnen hun instelling. Dit dient bespreekbaar te zijn zodat
het lastige gesprek waar de Commissie Halsema4 over spreekt,
gevoerd kan worden.”
Om diverse redenen (kenniseconomie, talentontwikkeling) moet
de kwaliteit van het onderwijs nog verder omhoog. Anderzijds
wilt u de administratieve last van de kwaliteitszorg beheersbaar
houden. Is dit een dilemma of een schijntegenstelling?
Vrijwel elke geïnterviewde in deze Special benadrukt dat de
kwaliteit in het onderwijs uiteindelijk toch vooral wordt bepaald
door de docent. Tegelijkertijd signaleren we in onze eigen
praktijk dat veel docenten los staan van de inspanningen van
de instellingen om de kwaliteit te verbeteren. ‘Ik ben meer bezig
met vastleggen en verantwoorden dan met onderwijs’, is een
voorbeeld van een uitspraak die we nogal eens tegenkomen.
Wat is uw analyse daarvan? Hoe kunnen we dit met elkaar
verbeteren?
“De kwaliteit van het onderwijs wordt bepaald in het klaslokaal, in
de collegezaal. Daar gebeurt het. In de relatie tussen de student
en de docent. Onze studenten verdienen het beste onderwijs.
Dat vraagt om voortdurende ontwikkeling, want docenten
moeten continu inspelen op een veranderende wereld. Zodat
studenten goed toegerust die wereld, met steeds nieuwe kansen,
tegemoet kunnen treden en hun dromen kunnen verwezenlijken.
Dat is waar docenten het voor doen. En dat is ook waar ik het voor
doe. Daar is heel veel ruimte voor en daar wil ik docenten ook alle
ruimte voor geven.
De hoofdtaak van een docent is en blijft lesgeven, andere
(administratieve) zaken moeten zich beperken tot een minimum.
Ik ga met het veld en dus ook met docenten kritisch naar de
(administratieve) lasten kijken die instellingen ervaren door weten regelgeving, dit heb ik ook aan de Tweede Kamer toegezegd.
Maar dat alleen is niet voldoende. De instelling zelf heeft hier
minstens zo’n grote verantwoordelijkheid in als ik als minister
van OCW. De Inspectie van het Onderwijs geeft in haar rapport
over het accreditatiestelsel aan dat zij een opleiding heeft
aangetroffen waarbij de onderwijs- en examenregeling (OER) uit
320 pagina’s bestaat, en waarvan intern het beeld bestaat dat
dit allemaal van de Inspectie moet. Dergelijke situaties hoop ik
niet meer aan te treffen. Ik vraag daarom aan de NVAO en de
Inspectie van het Onderwijs om onnodige lasten te monitoren
en deze ‘bad practices’ met instellingen te delen. Daarbij is van
belang dat die monitoring niet leidt tot een lastentoename voor
instellingen. De docent hoort vanuit de instelling ruimte te krijgen
om daadwerkelijk betrokken te worden bij het verbeteren van
de onderwijskwaliteit. Zonder de betrokkenheid van docenten
12
De kracht van kennis.
“Ik geloof dat het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs
goed kan samen gaan met beperking van de administratieve
lasten van de kwaliteitszorg. Dat is namelijk de richting die
ik op wil: verdiend vertrouwen nog meer belonen om zo de
verantwoordelijkheid nog meer te leggen daar waar die hoort en
de lasten voor instellingen te beperken. Als een instelling haar
kwaliteitszorg op orde heeft, moet dat zich uitbetalen in minder
lasten. Overigens geldt over het algemeen dat de kwaliteit van
het onderwijs goed gewaarborgd is bij instellingen met een goed
functionerend kwaliteitswaarborgsysteem.”
Wat is volgens u de belangrijkste uitdaging voor instellingen op
het gebied van kwaliteit en kwaliteitszorg?
“Een evenwichtige balans vinden tussen aan de ene kant een
cultuur, die kwaliteitsverbetering stimuleert en daartoe aanzet,
en aan de andere kant de ervaren lasten die hierbij komen kijken.”
4In opdracht van de minister van Economische Zaken, schreef
de Commissie Behoorlijk Bestuur (Commissie Maatschappelijk
verantwoord bestuur en toezicht in de semipublieke sector) onder
voorzitterschap van Femke Halsema in september 2013 haar rapport
Een lastig gesprek. De commissie wijst daarin oorzaken aan voor de
grote incidenten die de laatste jaren schade hebben aangericht in
het onderwijs, de zorg en de volkshuisvesting.
Interview met Ron Bormans
‘Onderwijsinstellingen
moeten zelf het
voortouw nemen’
Door Ursula Wopereis
Ron Bormans is bestuursvoorzitter van de
Hogeschool Rotterdam en bestuurslid van de
Vereniging Hogescholen (voorheen HBO-raad).
Met bijna 33.000 studenten en ruim 3.000
medewerkers behoort de Hogeschool
Rotterdam tot de grote spelers in het veld.
Hoe organiseert zo’n grote instelling de
kwaliteitszorg? Welke accenten legt Bormans?
Ron Bormans, bestuursvoorzitter van de Hogeschool
Rotterdam, heeft zich gedurende zijn hele loopbaan
bezig gehouden met de kwaliteit van het hoger
onderwijs, vanuit wisselend perspectief. “Als jonge
ambtenaar heb ik de voorloper van de voorloper van
het huidige stelsel mee mogen ontwikkelen. Destijds
zat ik vooral aan de kant van het conditioneren van
kwaliteit, het regelen en zichtbaar maken van kwaliteit.
Ook in mijn huidige functie ben ik dominant bezig met
structuren en het conditioneren van kwaliteit, maar ik
realiseer me elke dag dat het draait om die docent die
met het juiste kwaliteitsbesef en de juiste gedrevenheid
in zijn eigen professionele ruimte de goede dingen
doet.”
Ron Bormans,
voorzitter college van bestuur Hogeschool Rotterdam
De kracht van kennis.
13
Wat is kwaliteit?
Aan de vraag hoe je de docent aan het kwaliteitssysteem krijgt
gaat volgens Bormans een complex vraagstuk vooraf: wat is
kwaliteit? “Daar leven verschillende opvattingen over, ook onder
docenten, en daar komt vaak het ongerief van bestuurders, politici
en managers vandaan. Een organisatie is het krachtigst als er een
gedeeld kwaliteitsbesef is, een fundament op basis waarvan de
professionals zeggen: zo doen we dat hier en wel hierom.”
Big 5
Professionele autonomie
Een goede kwaliteitssystematiek schept helderheid en faciliteert
de docent in het uitoefenen van zijn vak. Maar er zijn grenzen,
vindt Bormans. “Uiteindelijk komt dat kwaliteitszorgsysteem
aan een deur en die deur is de professionele autonomie van de
docent. Dat kunnen we strak aansnijden of ruim, maar daar kom
je niet binnen. Dat is onvermijdelijk en goed. De relatie tussen
docent en student vormt de kern van het onderwijs, dat noem ik
de nucleus. Ik heb altijd sterk het gevoel gehad dat er een zekere
balans moet zijn tussen structuur en autonomie, maar momenteel
komt de buitenwereld te diep binnen in dat kamertje. Dat tast
de autonomie van het hoger onderwijs en daarmee ook de
autonomie van de docent aan. Ik heb die professional heel hoog
in het vaandel. Verantwoordingsmechanismen zijn belangrijk,
maar ken je plek. Professionals laten zich moeilijk dicteren - je
kunt ze wel conditioneren en inspireren.”
In het discours met zijn eigen docenten houdt Bormans het
graag simpel. “Onderwijsinstellingen worden betaald met
belastinggeld en hebben een maatschappelijke opdracht. Ik heb
die opdracht vertaald naar vijf concrete en heel hanteerbare
criteria, die onderling bovendien een sterke relatie hebben: als
je een opleiding hebt waar zowel studenten als docenten zich
thuis voelen, die voldoende studenten aflevert (rendement),
waar het afnemende veld tevreden over is, waarbij een club van
deskundigen langskomt die zegt: ‘het heeft niveau’ (accreditatie),
dan heb je een goede opleiding.”
‘Als je zelf
de goede keuzes maakt
in je kwaliteitsnormering
verandert de rol van
de controlerende overheid’
The BIG 5 van Ron Bormans
•
•
•
•
•
14
Een opleiding doet het fantastisch als:
het niveau op orde is
de studenten tevreden zijn
docenten tevreden zijn
de samenleving tevreden is
we voldoende studenten met niveau
aan de samenleving afleveren
De kracht van kennis.
The big 5
niveau
docenten
tevreden werkveld
studenten
rendement
Schaalgrootte en identiteit
De schaalgrootte van een onderwijsinstelling kan een probleem
zijn, maar heeft in de kern niets met Bormans’ Big 5 van doen.
“Sterker nog, die schaal biedt mij de mogelijkheid om met
3300 professionals tegelijk het gesprek te voeren. Daar gaat
overigens wel iets aan vooraf. Je moet als organisatie wel
kleinschaligheid organiseren, anders voelen docenten en
studenten zich niet thuis en herkent het afnemende veld zich niet
in de organisatie.” En hoe verhouden die Big 5 zich tot identiteit?
“Die vijf parameters zeggen niets over identiteit. Dat is iets wat
iedereen op zijn eigen manier mag invullen. Identiteit is mede
bepalend voor de tevredenheid van studenten en docenten,
maar dat kan per opleiding verschillen. Iedere docent kan dus
zijn eigen identiteit aannemen, zolang iedereen hetzelfde
gemeenschappelijke doel voor ogen houdt. Iedere docent
moet kunnen verwoorden wat wij hier met elkaar doen.”
Maatschappelijke verantwoording
Pro- en interactief
Vanuit hun maatschappelijk taak vindt Bormans het
vanzelfsprekend dat scholen zich moeten verantwoorden. Dat de
overheid de verantwoordingslijn aanhaalt als er misstanden zijn
is ook begrijpelijk. “Dat doe ik ook als een opleiding het minder
goed doet. Ik vind veel geklaag over kwaliteitszorgsystemen
onterecht. Maar ben ik blij met wat er nu gaande is? Dan zeg
ik volmondig nee. En dan gaat het me niet eens zozeer om dat
toezicht. Ik vind het heel legitiem om achteraf verantwoording
af te leggen, maar de politiek is doorgeschoten in de reflex
van strenger toezicht. Die enorme verantwoordingsdrift kost
veel tijd en energie en leidt bij de professional tot contrair
gedrag. Het hele circus speelt zich bovendien af in een
maatschappelijke context van wantrouwen, geïmpregneerd
door mediawetmatigheden. Het is een idee-fixe te denken dat de
politiek door middel van een kwaliteitszorgsysteem sturing geeft
aan het proces om de kwaliteit te verbeteren.”
Vertrouwen en verantwoording is tegenwoordig veel meer een
vorm van interactie, een continu proces, vervolgt Bormans.
“Onderwijsinstellingen moeten niet wachten tot de Inspectie
langskomt, maar zelf proactief zijn en initiatief nemen, een harde
kop hebben én kwaliteitsbesef. Dat betekent dat je elke dag
communiceert waar je mee bezig bent en wat de resultaten zijn,
trots uitstraalt op wat je doet, je fouten durft toe te geven en
vooral heel hard werken. Mijn boodschap is heel basaal. Als mijn
werk waar ik verantwoordelijk voor ben voor negentig procent
door anderen wordt bepaald sta ik voor de keuze: ik kan zeuren
over die negentig procent óf ik kan aan de slag gaan om van
mijn eigen tien procent het beste te maken. Is mijn tien procent
op orde, dan heb ik namelijk recht van spreken om tegen die
negentig procent te zeggen: zo, en nu ben jij aan de beurt.”
Uit balans
Het huidige systeem is uit balans. Maar dat is wat anders dan dat
het er niet moet zijn, benadrukt Bormans. “Ik zie het als een van
mijn rollen om die balans te zoeken, als tussenschakel tussen
het systeem in Den Haag en het klaslokaal in Rotterdam. Je kunt
het gevoel hebben dat je platgedrukt wordt door de externe
kwaliteitseisen. Dat kun je alleen tegengaan door je interne
kwaliteitszorgsysteem op te pompen en zelf proactief en volstrekt
transparant te zijn over wat je als hogeschool doet. Als je zelf de
goede keuzes maakt in je kwaliteitsnormering verandert de rol
van de controlerende overheid.”
‘Iedere docent moet kunnen
verwoorden wat wij hier
met elkaar doen’
Vertrouwen
Het basale vertrouwen van pakweg tien jaar geleden komt
overigens nooit meer terug, denkt Bormans. “Een aantal
maatschappelijke instituties, waaronder hogescholen, maar ook
woningcorporaties en ziekenhuizen, is de laatste jaren een deel
van hun vanzelfsprekende bestaansrecht kwijtgeraakt. Door
de schaalvergroting, door een gebrek aan maatschappelijke
ontvankelijkheid, door incidenten in het verleden, doordat
grotendeels terechte kritiek hier en daar genegeerd is.
Maatschappelijk vertrouwen is een instabiele entiteit geworden
met een kortcyclisch karakter. Daar zul je elke dag weer opnieuw
aan moeten werken.”
De kracht van kennis.
15
Interview met Diane Keizer-Mastenbroek
‘Stimuleer het
professionele debat’
Door Wienke Blomen en Ursula Wopereis
Diane Keizer-Mastenbroek heeft haar sporen verdiend als bestuurder in het hbo. Ze was plaatsvervangend secretaris
generaal bij het ministerie van OCW en gemeentesecretaris in Groningen. Van 2006 tot 2013 was ze vicevoorzitter
van de NHL Hogeschool in Leeuwarden. Sinds juli 2013 is Keizer lid van het college van bestuur van Hogeschool
Van Hall Larenstein (VHL). Na een roerige periode van fusie en defusie stimuleert het bestuur medewerkers op alle
niveaus om mee te denken over de toekomst en over de kwaliteit van het onderwijs.
Wat is in jouw optiek essentieel voor de kwaliteitsborging binnen
een hogeschool?
“Kwaliteitsborging in het hbo betekent voor mij dat je continu in
gesprek bent met mensen binnen de organisatie. Op alle
niveaus, in alle rollen en over alle onderwijskundige zaken die
spelen. Dat is de basis voor de keuzes die het bestuur maakt, dat
leg je vast, het geeft richting aan de organisatie en daar stuur
je langdurig op. Je kunt als bestuur wel keuzes maken en die
vastleggen, maar wat betekent dat voor de mensen die daar in
de praktijk met studenten in moeten acteren? Dat is de essentie.”
Wat is de rol van de docent in dit verhaal?
“Voor de kwaliteitbeleving van de student is de interactie met de
docent van doorslaggevend belang. De laatste jaren is de rol van
de examencommissie als eindverantwoordelijke voor het niveau
veel duidelijker neergezet. De Commissie Bruijn adviseerde in
Vreemde ogen dwingen om managers geen lid meer te laten zijn
en externen zitting te laten nemen in examencommissies. De rol
van de docent is daardoor veranderd: soms is hij beoordelaar
van collega’s, maar hij wordt ook zelf beoordeeld, terwijl de
eindverantwoordelijkheid bij de manager ligt. Juist omdat
het onderwijs altijd een hoog non-interventiegehalte heeft
gehad moet je die nieuwe rolverdeling heel zorgvuldig met
alle betrokkenen bespreken.”
Peer reviews kunnen het professionele debat en die cultuur
van non-interventie openbreken. Binnen universiteiten is dat
overigens gebruikelijk, wetenschappers verantwoorden zich
horizontaal en internationaal over hun kwaliteit.
“In Nederland is sprake van een open onderzoekscultuur binnen
universiteiten versus een meer gesloten onderwijscultuur in
hbo-land. Onderzoekers stellen altijd hun eigen conclusies ter
discussie; in het hbo proberen docenten vooral over te dragen
16
De kracht van kennis.
wat zij weten. Je hebt zakelijke kritiek nodig om jezelf tot
niveau te brengen. Ik vind peer reviews een heel goed middel
om de non-interventiecultuur in het hbo te doorbreken, net als
het docentenregister. De komst van lectoren heeft ook geleid
tot meer onderling contact tussen hogescholen. Dat komt de
kwaliteit ten goede.”
En politici, mogen zij zich ook uitspreken over de kwaliteit van
het onderwijs?
“Persoonlijk ben ik meer geïnteresseerd in de mening van
het afnemende werkveld of het bedrijfsleven, maar als
je er vanuit gaat dat de overheid een groot deel van de
onderwijsinstellingen financiert heeft de politiek inderdaad een
structurele verantwoordelijkheid voor het stelsel. Ik denk dat
de politiek de laatste jaren ten aanzien van de kwaliteit van het
onderwijs te veel uitspraken doet die niet overeenkomen met
de feiten. Politiek is emotie. Je moet erg moet oppassen voor
incidentenbeleid.”
Eigenlijk concludeert de politiek dat het hbo te weinig kwaliteit
heeft. Hoe kan dat worden doorbroken?
“Het helpt in ieder geval als je een minister hebt met een
onderwijskundige achtergrond en de nodige ervaring.
De kritiek op het onderwijs is overigens niet exclusief voor
onze sector, en zelfs niet voor de publieke sector. We leven
momenteel in een tijdperk van veel maatschappelijk
wantrouwen, veel controlmechanismen. Het toegenomen
gebruik van sociale media speelt daarin ook een rol.
Dat verander je niet zomaar. Ik denk dat we als onderwijs­
instellingen gestructureerd en continu de positieve boodschap
moeten uitdragen en ook kritischer over het eigen functioneren
moeten durven zijn.”
‘Je kunt als bestuur wel keuzes
maken en die vastleggen, maar
wat betekent dat voor de mensen
die daar in de praktijk met
studenten in moeten acteren?
Dat is de essentie’
Diane Keizer-Mastenbroek, lid college van bestuur Hogeschool Van Hall Larenstein, Velp
De kracht van kennis.
17
‘Peer reviews doorbreken
de non-interventiecultuur
in het hbo’
18
De kracht van kennis.
Hoe verhouden kwaliteit, kwaliteitszorg en kwaliteitssystemen
zich tot elkaar?
Hoe belangrijk is die identiteit? En hoe verhoudt die identiteit zich
tot kwaliteit?
“Een kwaliteitssysteem maakt het makkelijker om kwaliteit
structureel te borgen, maar ISO-systemen spelen zich af op
papier en gaan met name over processen. Ik denk dat de hard
en soft controls in balans moeten zijn. Ik vind het professionele
debat een belangrijk onderdeel van een kwaliteitssysteem. Een
organisatie die systematisch aan kwaliteit werkt heeft minder
werk als de visitatiecommissie langskomt. Dat is in wezen wat je
wilt bereiken. Zover zijn we nog niet, ook omdat de vragen en
eisen van de overheid steeds veranderen. Studiekeuze 123 , de
Dienst Uitvoering Onderwijs en de NVAO hanteren bijvoorbeeld
drie verschillende definities van rendement, dat maakt het er niet
eenvoudiger op. Ik denk dat de politiek zich niet realiseert dat
met prestatieafspraken over rendement uitsluitend studenten
worden bedoeld die in één keer hun studie doorlopen. Studenten
die van studie switchen tellen niet mee in de kengetallen waarop
het ministerie van OCW de hogescholen stuurt. Dat is te zot voor
woorden. Voor de hogescholen en met name voor de docenten
gaat het natuurlijk om alle studenten. Mijn advies aan de
overheid? Maak eenduidige afspraken met elkaar en stroomlijn de
procedures.”
“Identiteit geeft een gemeenschappelijke lading aan een
organisatie, het is een bindende factor en dus heel belangrijk voor
de kwaliteit. Waar staan we voor, wat willen we bereiken, waar
gaan we voor? VHL heeft 4.000 studenten en 500 medewerkers.
Die hebben niet één identiteit, elke opleiding heeft zijn eigen
subcultuur. Dat is ook geen punt. Een beetje onderlinge
competitie binnen de organisatie is uitstekend. Maar je moet wel
een gemeenschappelijk doel voor ogen hebben.”
De kwaliteitsystemen die hogescholen hanteren worden steeds
beter. Wat betekent dat voor de rolverdeling tussen het extern
toezicht en de instelling met zijn interne kwaliteitsborging?
‘Mijn advies aan de overheid?
Maak eenduidige afspraken
en stroomlijn de procedures’
“Sinds de eerste visitaties is het Nederlandse stelsel echt
gigantisch volwassen geworden. Daar kunnen we trots op zijn.
Ik kan me voorstellen dat voor instellingen die op alle niveaus
over langere tijd goed presteren een ander stelsel wordt toepast.
Ik pleit voor minder systemen en meer proportioneel toezicht,
met meer aandacht voor peer reviews. Dat zie je langzamerhand
ook ontstaan.”
Wat is de belangrijkste stap die instellingen moeten zetten op het
gebied van kwaliteitszorg?
“Als de opleidingsaccreditaties op orde zijn kun je het accent
verleggen naar de toegevoegde waarde van het geheel. We zijn
nog niet toe aan instellingsaccreditatie, maar daar moeten we wel
heen willen. Daarnaast moeten professionals zelf hun kwaliteit
meten, bijvoorbeeld door peer reviews. Het docentenregister kan
hierin ook een rol spelen. Wat VHL betreft: de school heeft roerige
tijden achter zich met een periode van fusie en defusie. Deze
zomer is een nieuw bestuur aangetreden. We stonden aan de
vooravond van een instellingsaccreditatie, maar dat was onder de
huidige omstandigheden niet wenselijk en is teruggedraaid. Onze
prioriteit ligt bij het maken van een instellingsplan. Zonder dat is
de school een samenraapsel zonder kleur of identiteit. Op basis
van gesprekken op alle niveaus willen we inhoudelijke keuzes
maken waar we op de langere termijn op gaan sturen. Vervolgens
willen we daar ook de kwaliteitszorgsystemen op afstemmen
zodat die kleur ook zichtbaar wordt.”
De kracht van kennis.
19
‘Zet het kwaliteitsvraagstuk
op de agenda
en ga met elkaar in gesprek’
Kitty Kwakman, lid college van bestuur Zuyd Hogeschool, Heerlen
20
De kracht van kennis.
INTERVIEW MET Kitty Kwakman
‘Het gaat om
de werkelijkheid
achter de getallen’
Door Willem van Raaijen en Ursula Wopereis
Gebrek aan vertrouwen, een stapeling van systemen
en eisen, beperkte ruimte voor differentiatie - het zijn
maar een paar punten van kritiek op het Nederlandse
stelsel. Maar hogescholen zijn er zelf bij, relativeert
Kitty Kwakman, lid van het college van bestuur van
Zuyd Hogeschool. Na de overgang naar een nieuwe
organisatiestructuur bood de instellingstoets Zuyd
Hogeschool de mogelijkheid om alle systemen aan
elkaar te knopen.
Perverse prikkel
Neem de prestatieafspraken over de contacturen, oorspronkelijk
ingesteld om de contactintensiteit te verhogen. “Hoe kan dat, als
een hoorcollege met 500 studenten even zwaar telt als een éénop-één uur in het conservatorium? Wat gebeurt er: hogescholen
zetten in hun pr contacturen in als onderscheidende kwaliteit en
benchmarken daarop. Die maatregel geeft een perverse prikkel.
Tegelijkertijd zeg ik: we zijn er zelf bij om te zorgen dat het niet
gebeurt.” Dat geldt ook voor de toegenomen administratieve
druk, vervolgt Kwakman. “Elk systeem heeft de neiging om het
systeem zelf op de voorgrond te zetten. Kwaliteitszorg is een
stapeling van systemen. De opleidings- en instellingsaccreditatie,
de reviewcommissie, de afspraken over de prestatie-indicatoren
– elk systeem eist een stukje van de pudding. Hogescholen
balanceren continu tussen voldoen aan de eisen die het systeem
stelt en een eigen, onafhankelijke visie op kwaliteit.”
Een generiek systeem, twee maten
Voor echte kwaliteitsverbetering is vertrouwen nodig, ook politiek
en maatschappelijk. “Vertrouwen? We kunnen bijna objectief
vaststellen dat dat er niet is,” stelt Kitty Kwakman, lid van het
cvb van Zuyd Hogeschool nuchter vast. “Dat zie je in het hele
stelsel en het feit dat maatregel op maatregel wordt gestapeld.
In de evaluatie van het accreditatiestelsel (september 2013) geeft
de Inspectie van het Onderwijs een aanzet tot meekijken in de
klas. Ik betwijfel of inspectietoezicht op individueel niveau bij
het hbo past.” Kwakman twijfelt niet aan de goede bedoelingen
achter de kwaliteitsmaatregelen die van hogerhand worden
opgelegd, maar de vertaalslag naar de werkvloer is soms lastig.
“Al die maatregelen gaan over kwaliteit, maar wel steeds op een
andere manier en vanuit een andere opvatting. Dat is moeilijk te
begrijpen.”
In principe zijn het accreditatiestelsel, de instellingstoets en de
prestatieafspraken voor universiteiten en hogescholen gelijk, terwijl
beide een eigen historie en opdracht hebben. “Kijk je naar waar het
misgaat bij de accreditaties, dan gaat het bij de hogescholen vaak
om het afstudeerniveau en bij de universiteiten om het systeem
van toetsing daarvan. Dat knelt, want voor het afstudeerniveau
in het hbo wordt het eindwerkstuk als maat genomen, terwijl het
eindniveau door meer factoren wordt bepaald. Het systeem biedt
hogescholen weinig credits om breder te toetsen. Er is wel een
omslag gaande, maar het systeem reageert traag. Misschien is er
van tevoren niet goed genoeg over nagedacht. Ik mis een discussie
over het generieke karakter hiervan. Het hbo leidt op voor een
beroep en helpt studenten zich te ontwikkelen tot professionals
die kunnen participeren in kennisintensieve en dynamische
beroepspraktijken. Dat is waar wij als hogeschool voor staan.”
De kracht van kennis.
21
Nieuwe organisatiestructuur
‘Primair zien mensen vooral het
extra werk, dat van bovenaf
wordt opgelegd’
In 2012 heeft Zuyd Hogeschool de organisatiestructuur
heringericht. Binnen de faculteiten spelen docententeams een
centrale rol. Dat bracht een nieuwe dynamiek teweeg, die een
jaar later nog volop in ontwikkeling is. “Mensen komen vanuit
verschillende aanvliegroutes met een visie op kwaliteit, daar
moet je dus wat mee,” vertelt Kwakman. “Een onderdeel van de
instellingstoets is de inrichting van de planning- en controlcyclus
met kwalitatieve indicatoren, daar komen alle verschillende
systemen in terug. Bij ons is de instellingstoets, die we nog niet
gehaald hebben, echt een instrument om alle verschillende
systemen bij elkaar te brengen.”
Open communicatie
Docenten reageren ook terughoudend. Begrijpelijk, vindt
Kwakman. “Primair zien mensen vooral het extra werk, dat van
bovenaf wordt opgelegd. Een aantal docenten was bang om de
autonomie te verliezen en dacht dat alles strakker en centraler
gestuurd zou worden. Maar een instellingstoets kan het werk
ook makkelijker maken. Mensen moeten de meerwaarde inzien.
Dat lukt alleen als je er samen mee aan de slag gaat, veel
communiceert en draagvlak weet te creëren. De kunst is om over
dergelijke belangrijke zaken in de hele organisatie met elkaar te
communiceren.”
Gedeelde ervaring
Veel hogescholen worstelen met het kwaliteitsvraagstuk. Er wordt
in hbo-land heel wat afvergaderd. Toch gaat het zelden over
onderwijs, onderzoek of kernprocessen, constateert Kwakman.
“Ik zou willen dat het kwaliteitsvraagstuk vaker op de agenda
werd gezet en dat hogescholen onderling meer openheid met
elkaar betrachten.” Dat ligt gevoelig, merkt Kwakman. “Terwijl
je heel veel van elkaar kunt leren als je die kwaliteitsissues met
elkaar deelt. Mijn advies? Zet het op de agenda, durf de informatie
eens op tafel te leggen en ga met elkaar in gesprek.”
Pleidooi voor gezond verstand
Die verdieping probeert Kwakman ook in de interne organisatie
te bewerkstelligen. “Je kunt de cijfers gebruiken om de
kwaliteit alleen te monitoren. Je kunt ze ook gebruiken als
aangrijpingspunt om dieper met opleidingen, docenten en
studenten in gesprek te gaan. Dat levert vaak meer informatie
op dan droge cijfers. Analyseer de indicatoren en je hebt een top
3 aan gespreksonderwerpen op tafel. Op grond daarvan kun je
in onderling overleg prioriteiten stellen en afspraken maken.”
Die slag van monitoren naar verbeteren vraagt scherpte en
analyse. Daar ontbreekt het vaak aan in het hbo. Daar helpt het
systeem overigens niet bij, concludeert Kwakman. “Integendeel,
het systeem leidt je eigenlijk precies de andere kant op. Maar de
cijfers zijn niet leidend, het gaat om de werkelijkheid achter die
getallen. Waar het uiteindelijk om gaat is dat je het binnen de
organisatie met elkaar eens bent over wat je belangrijk vindt, daar
afspraken over maakt en die ook nakomt.” Dat is tegelijk ook het
advies van Kwakman aan collega’s. “We moeten laten zien dat
onze kwaliteit buiten kijf staat. Je moet niet blijven praten over
wat je moet doen, je moet het doen. Wees meer pragmatisch.”
22
De kracht van kennis.
‘We moeten laten zien dat onze
kwaliteit buiten kijf staat. Je moet
niet blijven praten over wat je
moet doen, je moet het doen.
Wees meer pragmatisch’
De kracht van kennis.
23
Interview met Theo Douma
‘Van kwaliteitsbeheersing
naar kwaliteitsverbetering’
Door Wienke Blomen en Ursula Wopereis
Sinds de introductie van het accreditatiestelsel organiseert het hoger onderwijs de kwaliteitsontwikkeling en
kwaliteitsborging vooral op instellingsniveau. De BVE-sector organiseert kwaliteitssystemen traditiegetrouw
decentraal, rondom de onderwijsteams. In 2010 startte een tiental enthousiaste ROC-bestuurders het
Kwaliteitsnetwerk mbo. Het netwerk ontwikkelt auditsystematiek en stimuleert de borging van de onderwijskwaliteit
in het mbo op instellingsniveau. Hobéons Wienke Blomen sprak met Theo Douma, lid van het college van bestuur
van ROC Nijmegen en voorzitter van het Kwaliteitsnetwerk mbo.
24
De kracht van kennis.
Je bent werkzaam geweest in het hoger onderwijs en was
betrokken bij de invoering van de bachelor/master en het
accreditatiestelsel. Sinds vier jaar werk je in de BVE-sector. Wat
zijn volgens jou de belangrijkste overeenkomsten en verschillen
op het gebied van kwaliteitszorg en kwaliteitscultuur?
“De ontwikkeling van het ROC dateert van latere datum dan
de vorming van hbo-instellingen. Dat heeft gevolgen voor de
fase van de kwaliteitsontwikkeling en de kwaliteitsborging
waarin beide sectoren verkeren. Hbo-instellingen organiseren
hun kwaliteitssystemen veelal op instellingsniveau. ROC’s
zijn per definitie sterk decentraal georganiseerd, rondom
de onderwijsteams. Dat heeft te maken met de historie. Het
toezicht op de BVE-sector is doorgetrokken vanuit het primair
en voortgezet onderwijs en ondergebracht bij de Inspectie van
het Onderwijs. De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
(NVAO), toezichthouder voor het hoger onderwijs, heeft een
totaal andere historie en een andere, meer internationale focus.
Toen ik vier jaar geleden in Nijmegen begon was ik verbaasd
over de verschillen. In het hoger onderwijs was sprake van
proportioneel vertrouwen, van instellingsaudits op een hoger
aggregatieniveau en toezicht op afstand. De instellingstoets
omvat vijf criteria. Vervolgens worden alle opleidingen
beoordeeld, in cycli van zes jaar. De BVE-sector kent sinds
2012 de Staat van de Instelling, met een cyclus van drie jaar.
Het stelsel is gebaseerd op het meten van de basiskwaliteit. Er
wordt wel gesproken over proportioneel vertrouwen, maar een
toezichtkader met 58 beoordelingscriteria impliceert toch een
scherpere controle op details en low trust. De toezichtlast voor
ROC’s is weliswaar enorm afgenomen, maar nog altijd vele malen
hoger dan die voor het hoger onderwijs. Het focuspunt is anders.
Mijn sympathie ligt meer bij wat ik zie in het hoger onderwijs.”
Wie of wat bepaalt volgens jou de kwaliteit in het onderwijs?
“Voor het realiseren van een basisniveau heb je goede docenten
en onderwijsteams nodig. Daarnaast heb je kwaliteitssystemen
nodig. Die brengen de kwaliteit in kaart, waarborgen de
continuïteit en houden mensen scherp. Maar daarmee ben je er
nog niet. Wil een onderwijsinstelling echt kwaliteit leveren, dan
zul je jezelf moeten verbeteren en je niveau blijven verhogen,
door professionalisering van je docenten. De organisatie moet
het proces faciliteren, maar kwaliteit begint en eindigt met de
mensen die het uitvoeren. De BVE-sector heeft in dit opzicht
de afgelopen vijf jaar enorme sprongen gemaakt. In de breedte
van de sector is de kwaliteit van de teams en het kwaliteitsbesef
sterk verbeterd. Het feit dat de overheid zwaar heeft ingezet
op professionalisering van docenten heeft daarin ook een rol
gespeeld.”
‘Intrinsieke motivatie is
de motor voor
kwaliteitsverbetering’
Theo Douma, lid college van bestuur ROC Nijmegen, voorzitter
Kwaliteitsnetwerk mbo
Twee jaar geleden heb je het initiatief genomen voor het
Kwaliteitsnetwerk mbo. Wat staat jullie voor ogen?
“Ik heb een eenvoudige visie: wil je écht kwaliteit realiseren,
dan moet dat vanuit een intrinsieke motivatie komen. De
samenleving mag van ons vragen dat we ons verantwoorden,
maar als de toezichthouder inhoudelijke zaken tot in detail
gaat uitwerken verschuift het eigenaarschap van de kwaliteit
van de instellingen naar de overheid. Dat belemmert innovatie
en ontwikkeling. Je kunt als onderwijsinstelling ook het
initiatief in eigen hand nemen en zelf aantonen dat je kwaliteit
levert. Niet omdat de toezichthouder dat wil, maar omdat
je vanuit je eigen doelstellingen een hogere kwaliteit wilt
De kracht van kennis.
25
realiseren. De deelnemende scholen en docententeams binnen
het Kwaliteitsnetwerk hebben zelf audits ontwikkeld om
verbeterpunten te signaleren. Het is een vorm van horizontale
verantwoording, de instellingen nemen elkaar de maat. We kijken
naar elkaars kwaliteitszorgsystemen, benchmarken, stimuleren
een open debat en geven feedback. Past wat je doet bij je
ambities op het gebied van kwaliteit en gebeurt ook werkelijk
wat je denkt dat je doet? Meer is het niet. Het is een groeimodel,
gericht op het ontwikkelen van een hogere vorm van kwaliteit
en het uitwisselen van kennis en ervaringen. Inmiddels hebben
we 31 deelnemers, overwegend ROC’s en een enkele AOC. Het
mooie van het Kwaliteitsnetwerk is dat het zich sec richt op het
verbeteren van kwaliteit. We vormen dus geen bedreiging op
andere gebieden, zoals bijvoorbeeld beleid maken.”
Heeft een audit door het Kwaliteitsnetwerk effect op de toetsing
door de Inspectie? Is sprake van een wisselwerking, een
proefonderzoek of een risicoanalyse waarbij het een doorwerkt
op het ander?
“Elke instelling ordent de managementinformatie voor de toetsing
door het Kwaliteitsnetwerk. Je hebt dus een stap voor in de
voorbereiding van een Staat van de Instelling. In Nijmegen hebben
we de audit aangegrepen om een bestuurlijke reactie te schrijven.
Beide documenten hebben we vervolgens naar de Inspectie
gestuurd, als start van de Staat van de Instelling. Dat is ook een
stukje profilering. Je toont aan waar je op instellingsniveau mee
bezig bent, hoe je de plan-do-check-act cyclus neerzet en waar je
als instelling op afgerekend wilt worden.”
Hoe reageerde de Inspectie van het Onderwijs?
“Heel positief! We hebben de afgelopen jaren intensief
samengewerkt. Kwaliteitsbevordering en toezicht houden
zijn twee verschillende rollen. We proberen elkaar daarin te
ondersteunen. De verticale verantwoording richting de overheid
kan complementair zijn aan de horizontale verantwoording die
het Kwaliteitsnetwerk voor ogen staat.”
‘Als de toezichthouder
inhoudelijke zaken tot in
detail uitwerkt verschuift het
eigenaarschap van de kwaliteit
van de instellingen naar
de overheid’
en structureel stakeholders ingebouwd die meekijken en ons
scherp houden. In elke examencommissie zit bijvoorbeeld
een extern lid. Waarom? Een externe heeft een frisse blik en
stelt kritische vragen. En daarbij: vreemde ogen dwingen. In
de examencommissies van het hoger onderwijs mogen geen
voorzitters met belangen zitting hebben. Die eis is nog niet aan
de BVE-sector gesteld. Wij doen dat nadrukkelijk wel. Een slager
kan niet zijn eigen vlees keuren.”
Door verschillende incidenten heeft zowel de BVE-sector als het
hoger onderwijs de laatste jaren flinke imagoschade opgelopen.
Onder druk van de publieke opinie nam de roep om strenger
toezicht toe. Inmiddels lijkt de rust enigszins weergekeerd.
Betekent dit dat de kwaliteit ook daadwerkelijk is verbeterd?
“Zowel het hoger onderwijs als de BVE-sector heeft flinke slagen
gemaakt, de kwaliteitsborging is de laatste jaren verstevigd.
Ondanks de maatschappelijke en politieke druk heeft minister
Bussemaker besloten om de Inspectie geen grotere rol te laten
spelen in het hoger onderwijs. Dat was een fundamentele
en moedige beslissing, waarmee ze de vicieuze cirkel heeft
doorbroken. Daar heb ik veel respect voor. Chapeau!”
En in de BVE-sector?
Bij die horizontale verantwoording kun je ook denken aan
regionale overheden, aan het afnemende bedrijfsleven of
het voortgezet onderwijs in de regio. Spelen die een rol in de
kwaliteitsbeoordeling van ROC-opleidingen?
“Ik ben een groot voorstander van organische kwaliteitszorg.
Daarmee bedoel ik dat je binnen de systemen van de instellingen
mechanismen inbouwt die je scherp houden. In Nijmegen maken
we gebruik van het stakeholdermodel: we hebben het werkveld
heel nadrukkelijk aan het beginpunt van de beleidscyclus gezet
“Bij ons wordt inmiddels onderscheid gemaakt tussen toezicht
op de basiskwaliteit en het realiseren van beleidsdoelstellingen
door het maken van prestatieafspraken. Dat vind ik een positieve
ontwikkeling. Het is namelijk een illusie te denken dat je met
beoordelingskaders en gedetailleerd en frequente controle een
hogere onderwijskwaliteit kunt realiseren. Dat levert alleen maar
bureaucratie op, kost instellingen heel veel geld – dat ze maar een
keer kunnen besteden - en het ergste is dat de docent geen flauw
idee heeft waar de toezichthouder mee bezig is. Voor doorgroeien
is intrinsieke motivatie nodig – van de docent. Wil je de docent
aan de verbetercyclus hebben dan moet je investeren in de
docent en niet in de toezichthouder.”
Wat is de belangrijkste stap die instellingen nu moeten zetten op
het gebied van kwaliteitszorg?
“Zowel het hoger onderwijs als de BVE-sector heeft gigantische
stappen gezet op het gebied van kwaliteitszorg. Ik denk dat
we niet in kwaliteitsbeheersing moeten blijven hangen, maar
over moeten gaan tot kwaliteitsverbetering. De vraag is daarbij
niet: wat kan een instelling, de minister of de directeur doen?
De cultuur zou moeten zijn: wat kan ik persoonlijk doen om de
kwaliteit van mijn onderwijs te verbeteren. Die ik-boodschap, daar
gaat het om.”
26
De kracht van kennis.
De kracht van kennis.
27
INTERVIEW MET Heim Meijerink
‘Het gaat om de
kleine kwaliteit
in de klas’
Door Wienke Blomen en Ursula Wopereis
De loopbaan van Heim Meijerink voerde
hem via het voortgezet naar het hoger
onderwijs en het ministerie van OCW,
waar hij zes jaar hoofdinspecteur
voortgezet onderwijs was. Als voorzitter
van de Expertgroep Doorlopende
Leerlijnen Taal en Rekenen legde hij in
2008 de diverse vaardigheidsniveaus
vast. Met de Commissie Kennisbasis
Pabo initieerde hij bovendien in 2012
verbetering van het basisniveau op de
pabo.
Inmiddels is Meijerink gepensioneerd,
maar nog steeds actief als
voorzitter van de resonansgroep
van het Kwaliteitsnetwerk mbo.
De resonansgroep geeft gevraagd en
ongevraagd advies en beoordeelt de
rapportages van de instellingsaudits
van het Kwaliteitsnetwerk. Kwaliteit,
kwaliteitszorg, kwaliteitsverbetering:
wat werkt, wat niet?
Heim Meijerink,
voorzitter resonansgroep Kwaliteitsnetwerk mbo
28
De kracht van kennis.
‘Een bottleneck bij
kwaliteitsbeoordeling is de
afstand tussen het systeem
en de door de leraren
gedraaide lessen’
Terugkijkend op zijn carrière komt Heim Meijerink met een heel
persoonlijke kijk op kwaliteit. “In de jaren tachtig was ik rector
van een fusiescholengemeenschap in Groningen. Kwaliteitszorg
en de formaliteiten daaromheen speelden destijds nog geen
enkele rol, toch hadden we het altijd over kwaliteit. Dat had ook
met schaal te maken, ik kende iedereen. Kleinschaligheid is een
geweldig voordeel. De formalisering van de kwaliteitszorg is
echt iets van de laatste twintig, dertig jaar. In de jaren negentig
werkte ik bij de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden en kreeg
ik te maken met de eerste visitaties en rapportages. De vraag is:
helpt het? Toen ik er middenin zat vond ik van niet. Dat had er
ondermeer mee te maken dat kwaliteitszorg van bovenaf werd
opgelegd en dat de docenten er ook niet veel in zagen.
Ze vonden dat alleen de top van de hogeschool werd opgetuigd,
met een nieuwe afdeling en dure mensen. Het had weinig te
maken met het proces in de klas. Terwijl het daar uiteindelijk
allemaal om draait.”
Kleine kwaliteit in de klas
In 1996 maakte Meijerink de overstap naar de Inspectie van
het Onderwijs, waar hij tot 2002 hoofdinspecteur voortgezet
onderwijs was. “Het verwonderde me dat de Inspectie zich
destijds niet uitsprak over de kwaliteit in de klas.”
Onder leiding van Meijerink werd een evaluatie uitgevoerd van
de basisvorming in het voortgezet onderwijs waarbij 7000 lessen
werden geobserveerd. “Een gigantische klus, maar erg effectief,
omdat je daardoor veel meer te weten komt over de kwaliteit van
een school dan wanneer je een sigaar rookt met de directeur.”
Sindsdien maakt de ‘kleine’ kwaliteit in de klas deel uit van de
toezichtsystematiek in het voortgezet onderwijs.
Bottleneck
Het toezicht op het mbo is geënt op het systematiek in het
voortgezet onderwijs. Met de introductie van de Staat van de
Instelling in 2011 zette de Inspectie van het Onderwijs een stap
richting integraal toezicht, meer op afstand. Het pedagogischdidactisch handelen is een centraal element gebleven.
Bij stages wordt bijvoorbeeld niet alleen naar de organisatie
vanuit de school gekeken, maar ook ingezoomd op de
leerpraktijk. Daarin verschilt de Staat van de Instelling wezenlijk
van de onderzoeken naar kwaliteitssystematiek die instellingen
zelf laten uitvoeren, benadrukt Meijerink. “Daarbij blijft de
lespraktijk voornamelijk buiten beeld. Een bottleneck bij
kwaliteitsbeoordeling, of dat nu verticaal of horizontaal is, is
de afstand tussen het systeem en de door de leraren gedraaide
lessen.”
Intervisie, motor voor kwaliteitsontwikkeling
Inspectie op systeemniveau maakt het volgens Meijerink moeilijk
om gedegen en valide uitspraken te doen over die ‘kleine’
kwaliteit in de klas, en alle bijkomende pedagogisch-didactische
aspecten. Anno 2013 is de discussie over toezicht in de klas
weer opgelaaid. De vraag is of de hoogste toezichthouder
de aangewezen instantie is om de lespraktijk in de klas te
beoordelen. Docenten kunnen tenslotte ook bij elkaar in de les
kijken of intercollegiaal consult plegen. “Intervisie is vaak een
motor voor kwaliteitsontwikkeling in de school,” weet Meijerink
uit ervaring. “Als dat systematisch en volgens heldere criteria
wordt gedaan kan de toezichthouder zich beperken tot controle
of dat systeem daadwerkelijk werkt en af en toe een steekproef
nemen. Dat systeem kan worden uitgebreid door externen erbij
te betrekken.”
Grootste gemene deler
Doorpratend over kwaliteit in de klas komen we op de student.
Hoe daag je die uit en hoe krijg je hem aan het werk zodat hij
ook daadwerkelijk iets opsteekt? De kwaliteit van de docent is de
sleutel tot succes. Nederlandse docenten zijn volgens Meijerink
over het algemeen sterk gemotiveerd en pedagogisch in orde.
Uit inspectierapporten blijkt dat het vooral mis gaat op het
gebied van didactiek en differentiatie. “Het Nederlands onderwijs
richt zich te veel op de grootste gemene deler. Dat begint al
bij groep 3 in het basisonderwijs, maar geldt voor alle niveaus.
Een kwalitatief goed onderwijsaanbod is een gevarieerd
onderwijsaanbod dat tegemoet komt aan verschillende
leerstijlen.”
Selectie
Om het rendement van opleidingen te verhogen neemt een
aantal instellingen in het hoger onderwijs hun toevlucht tot
decentrale selectie en numerus fixus. Het risico is dat mbo’ers en
allochtonen daardoor massaal worden uitgeselecteerd. Dat staat
haaks op de maatschappelijke taak van onderwijsinstellingen
om onderwijs toegankelijk te maken voor alle maatschappelijke
doelgroepen. Meijerink beperkt zich tot zijn eigen ervaring
wanneer hij het belang van selectie aan de poort nuanceert.
In 2008 deed hij als voorzitter van de Expertgroep Taal en
Rekenen voorstellen voor verbetering van de kennisniveaus
tijdens de gehele leerloopbaan van de leerlingen.
Tegenwoordig maakt een taal- en rekentoets deel uit van de
leerweg in het primair en voortgezet onderwijs en speelt deze
een belangrijke rol bij de selectieprocedure voor de pabo.
“Voor deze opleiding ben ik voorstander van selectie aan de
poort. Waarom? Kennis en vaardigheden zijn cruciaal voor de
onderwijskwaliteit in het basisonderwijs. Toets je daar niet op,
dan komt de kwaliteit van het basisonderwijs onder druk te staan.
Dat werkt jarenlang door, in de hele kolom.”
De kracht van kennis.
29
Integrale kwaliteit
Inhoudelijke keuze
Meijerink is voorzitter van de resonansgroep van het
Kwaliteitsnetwerk mbo. Bij de instellingstoetsen, die onder
meer vanuit Hobéon voor het Kwaliteitsnetwerk mbo worden
uitgevoerd, spreken auditoren uitgebreid met bestuur,
management, studenten en docenten. Moet een bezoek aan
de klas volgens Meijerink deel uitmaken van de toets? En wat
betekent dat voor de rolverdeling tussen toezichthouder en
onderwijsinstelling? “De huidige systematiek gaat uit van een
check op het systeem, maar blijft een beetje hangen boven
de werkvloer. Daar is nog een verbeterslag mogelijk. Ik denk
dat het mbo in de huidige fase wel ruimte biedt voor een
andere combinatie van toezicht, gebaseerd op een afgestemde
communicatie tussen de externe toezichthouder en de interne
systematiek.”
Een verschuiving in het toezicht vraagt volgens Meijerink ook om
een inhoudelijke keuze. “Het Kwaliteitsnetwerk mbo richt zich op
de hoe-vraag, in opdracht en op verzoek van de instelling zelf.
De overheid zou zich als toezichthouder meer met de wat-vraag
kunnen bemoeien en duidelijke richtlijnen kunnen opstellen voor
de toetsing. Wat moeten leerlingen op welk niveau beheersen?
Dat kan de kwaliteit verbeteren.” Voor onderwijsinstellingen
zelf blijft een gevarieerd aanbod en de ‘kleine’ kwaliteit het
allerbelangrijkste, besluit Meijerink. “Zet de mensen die zich nu
bezighouden met hoogdravende kwaliteitsrapportages in voor
gesprekken op de werkvloer, intervisie en andere intercollegiale
activiteiten. Dat helpt écht. Dicht bij de werkvloer.”
Kwal i teit
‘Gesprekken op de werkvloer,
intervisie en andere intercollegiale
activiteiten. Dat helpt écht’
30
De kracht van kennis.
Interview met Leendert Klaassen
‘Verbind de externe
met de interne
kwaliteitscultuur’
Door Ruud van der Herberg en Ursula Wopereis
Leendert Klaassen was van 2005 tot 2011 bestuurslid van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO).
Kort na de start van het nieuwe accreditatiestelsel trad hij aan als bestuursvoorzitter van Stenden Hogeschool in
Leeuwarden. De switch van beoordelende naar beoordeelde instantie heeft zijn inzicht in het accreditatiestelsel
verder verdiept.
Je hebt een interessante transfer gemaakt. De NVAO beoordeelt,
borgt en bevordert het kwaliteitsniveau van het hoger onderwijs.
Nu maak je als bestuurder van Stenden Hogeschool kennis met
de uitwerking in de praktijk van het beleid dat je zelf mede hebt
vormgegeven.
“Bij de NVAO was ik meer op afstand met kwaliteitsstandaarden
bezig, binnen een relatief abstract stelsel. In mijn huidige functie
moet ik de kwaliteitsverbetering inhoudelijk vormgeven, dat is
veel concreter. Ik zit bijna letterlijk aan de andere kant van de
tafel, in de rol van degene die beoordeeld wordt. Daardoor is
het systeem voor mij meer gaan leven. Overall ben ik positief
over deze fase van het stelsel, maar in de praktijk pakt een
aantal zaken anders uit dan voorzien. De administratieve last
van de Instellingstoets Kwaliteitszorg (ITK) voor de instellingen is
bijvoorbeeld veel omvangrijker en ingrijpender dan de NVAO zich
destijds heeft voorgesteld. De opleidingsbeoordeling zou worden
beperkt en meer focussen op de inhoud, wat een lastenbesparing
van 25 procent moest opleveren. Dat is nog niet gerealiseerd.”
Gaat dat nog wel gebeuren?
“Dat kan als de instellingen en de opleidingen, maar ook de
panels en de NVAO meer ontspannen met de beoordeling
omgaan. Iedereen gaat erg verkrampt om met de beoordeling
van de afstudeerwerken en beoogde en gerealiseerde
eindkwalificaties. Dat is ook een kwestie van wennen aan het
systeem en dat kost tijd. Instellingen moeten zelfbewuster
worden, meer laten zien wat ze doen en het minder zoeken in
de papierwinkel. Extern moet bij de overheid, de politiek en
misschien wel de samenleving in de volle breedte het beeld
ontstaan dat de sector zelf verantwoordelijkheid neemt en daar
ook vorderingen in boekt. Die vertrouwensbasis is essentieel.”
Hoe zijn jullie intern die kramp te lijf gegaan?
“We hebben flink gekapt in het beleidsbos. Wil je meer
ontspannen met alle formaliteiten rond zo’n toets kunnen
omgaan dan moet je duidelijke afspraken maken en elkaar
echt kunnen aanspreken op verantwoordelijkheden. Voor ons
is het toetsingsproces een aanleiding geweest om de interne
kwaliteitscultuur nog verder vorm en inhoud te geven. We
hebben in de voorbereiding van de instellingstoets een extern
adviseur gevraagd als klankbord. Hij heeft gereflecteerd op
onze kritische zelfreflectie, het management bijgepraat en
proefvisitaties gehouden. Daarnaast hebben we op alle
niveaus binnen de organisatie bijeenkomsten belegd en via
intranet voortgangsberichten geplaatst. Uiteindelijk hebben
alle medewerkers ons zelfevaluatie document gekregen. Sinds
afgelopen zomer hebben we bovendien als cvb twaalf groepen
van telkens twintig medewerkers uit verschillende schools
uitgenodigd voor een instellingsontbijt. Die ontbijtsessies
maakten veel los, de ene keer ging het heel inhoudelijk over wat
onderwijskwaliteit is, de andere keer over praktische dingen. Daar
steek je heel veel van op en daar gaan we ook zeker mee door.”
Wat is de toegevoegde waarde van de instellingstoets?
“De ITK gaat over zaken die niet eerder expliciet ter sprake
kwamen, ook niet in de uitgebreide opleidingsbeoordeling.
In die zin is de samenhang tussen opleidingsbeoordelingen
en de ITK niet altijd concreet. De toets zet iedereen in de hele
instelling weer op scherp en geeft het kwaliteitsbesef en de
kwaliteitscultuur een enorme boost. Dat vind ik heel heilzaam
en zou ik niet willen missen – op het administratieve werk dat
er aan verbonden is na dan. De intrinsieke waarde zit hem niet
zozeer in die bureaucratische processen en het formele besluit
De kracht van kennis.
31
dat daar uit voort komt, maar in wat de toets los maakt in je
organisatie en de cultuurontwikkeling die daar het gevolg van
is. Naarmate die bijvangst groter wordt, worden de formaliteiten
rond de ITK steeds meer de moeite waard. Instellingen moeten
zich niet blindstaren op die formaliteiten. Ze zijn soms lastig, maar
kunnen ook gebruikt worden om de meerwaarde te bereiken
die je zelf voor ogen hebt. Dan maak je de verbinding tussen de
externe en de interne kwaliteitscultuur, en daar moeten we het
van hebben. Voor instellingen is het de kunst om die verhoogde
waakzaamheid vast te houden en door te ontwikkelen. Ik betwijfel
overigens of de ITK weet door te dringen tot de kern van de
onderwijskwaliteit.”
Want wie of wat bepaalt volgens jou de kwaliteit van het
onderwijs?
“We meten de kwaliteit aan de hand van indicatoren om het
proces heen, maar dat is vooral de buitenkant. De kwaliteit in het
onderwijs wordt bepaald door datgene wat de docent met de
student doet in de context van - in ons geval – probleem gestuurd
onderwijs als didactisch concept. Dus in de PGO-groepen1 of
tijdens de hoorcolleges. Dat blijft bij de ITK buiten beschouwing.”
Accreditatie wordt - ook door docenten - vaak gezien als een
aangelegenheid voor het management. Hoe krijg je de docent
zover dat hij, als onderwijsprofessional, ook het eigenaarschap
van de accreditatie op zich neemt?
“Wij proberen die verantwoordelijkheid nadrukkelijk lager in de
organisatie te leggen. Toen ik hier kwam werden alle accreditaties
min of meer georganiseerd door het cvb. Wij stelden de
zelfevaluaties vast en voerden gesprekken met de panels. Daar
zijn we mee gestopt. Binnen de organisatiestructuur hebben de
Heads of Schools budget- en inhoudelijke verantwoordelijkheid,
zij sturen het proces aan en stellen de zelfevaluatie vast. Het
cvb volgt de ontwikkelingen, houdt meetings voorafgaand aan
en na afloop van accreditaties en doet de midterm reviews. Het
gaat erom dat je bij docenten tussen de oren krijgt dat onderwijs
geven en verantwoording afleggen bij elkaar horen. Een aantal
pakt dat heel goed op, anderen minder.”
‘Instellingen moeten zich niet
blindstaren op de formaliteiten,
maar ze gebruiken om
de meerwaarde te bereiken
die hen voor ogen staat’
1 PGO Probleem gestuurd onderwijs.
32
De kracht van kennis.
PVV Kamerlid Pieter Duisenberg pleit voor het Finse model en
wil alleen universitaire docenten voor de klas. Daarmee snijdt hij
ook de discussie over hbo en wo masters aan. Hoe kijk jij daar
tegenaan?
“We bieden een aantal masterprogramma’s, deels in samenwerking
met buitenlandse instellingen. Met de Rijksuniversiteit Groningen
(RUG) ontwikkelen we momenteel een wo master op het gebied
van toerisme, leisure en hospitality. Daarin speelt de inbreng vanuit
het beroepenveld een heel belangrijke rol. Persoonlijk vind ik de
grens tussen wo en hbo master betrekkelijk. Het gaat niet om
hoger, zwaarder of beter, het is een andere oriëntatie, zoals de
NVAO ook zegt. Laat dat het uitgangspunt zijn. De discussie over
minimaal master voor de klas? Die hebben we hier ook. Wij willen
binnen Stenden inzetten op tachtig procent masterdocenten omdat
we expliciet de praktijk- en beroepscomponent bij het onderwijs
willen blijven betrekken. Het gaat om een verantwoorde mix.”
Wordt de onderwijskwaliteit in het wo anders beoordeeld dan in
het hbo?
“Het wo meet haar kwaliteit aan de hand van het onderzoek,
het aantal publicaties, de internationale rankings en de derde
geldstromen. Iedereen wil in de top 50 staan, dat kan alleen als
het bestuur ook daadwerkelijk stuurt op die indicatoren. Het hbo
is anders gebakken, het zijn twee heel verschillende sectoren
in hetzelfde stelsel. De kwaliteit van hogescholen wordt vooral
afgemeten aan het onderwijs dat ze leveren. Daar is niets mis
mee. Ik vind de maatschappelijke relevantie van het hbo in
bepaalde opzichten overigens groter dan de universitaire sector.
Als je kijkt naar de impact op de regionale economie en de
bedrijvigheid, dan is het hbo buitengewoon bepalend voor de
vitaliteit en kwaliteit van de regionale economie. Dat geldt zeker
hier in Friesland en Drenthe.”
Leeuwarden ligt 192 kilometer van Den Haag. Wat vind je vanuit
jouw positie van de rol van minister Bussemaker?
“Ze komt zelf uit de sector, dat is in dit geval een groot voordeel.
In de beleidsstukken heeft ze het expliciet over het hersteld
vertrouwen, over de verantwoordelijkheid die de sector genomen
heeft en de verbetering van de kwaliteit in de afgelopen twee
jaar. Minister Bussemaker zoekt en signaleert de lijn omhoog, laat
dat de politiek weten en geeft daar ook gevolg aan. Ook in de
rolverdeling tussen de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs
heeft ze een duidelijke stap gezet. Van de prestatieafspraken ben
ik minder gecharmeerd, maar dat is een nalatenschap van Halbe
Zijlstra waar we het mee moeten doen. Het heeft iets van een
perverse prikkel. Instellingen gaan voor zeker, omdat niemand
het zich kan permitteren om zeven procent van de bekostiging
kwijt te raken. Prestatieafspraken dragen niet direct bij aan
daadwerkelijke kwaliteitsverbetering, maar kunnen gemakkelijk
leiden tot risicomijdend gedrag. De Tweede Kamer heeft een
aanloop genomen naar toetsing op instellingsniveau, met
proportioneel toezicht. Dat kan een volgende stap zijn als deze
fase van het stelsel zich goed doorontwikkelt, maar ik sluit niet
uit dat het systeem na de eerste ronde toch weer herzien wordt.
Daar sorteert de politiek nu al op voor. De relatieve waarde van
zo’n stelsel bewijst zich pas als het een keer doorlopen is. Ik ben
overigens van de school dat je ook naar onderwijskwaliteit op
opleidingsniveau moet blijven kijken. Er zit zoveel verschil tussen
opleidingen binnen één instelling, het hele beeld heb je niet in
één keer te pakken.”
‘De administratieve last
van de ITK is veel omvangrijker
en ingrijpender dan de NVAO
zich destijds heeft voorgesteld’
Leendert Klaassen, voorzitter college van bestuur Stenden Hogeschool, Leeuwarden
De kracht van kennis.
33
Interview met Maria Weymans, Marleen Bronders en Klara De Wilde
Twee zielen,
één stelsel
Door Wienke Blomen en Ursula Wopereis
Nederland en Vlaanderen zijn als twee kinderen
van dezelfde ouders: nauw verwant en toch heel
verschillend. In de externe kwaliteitszorg van
het hoger onderwijs is de Nederlands-Vlaamse
Accreditatieorganisatie (NVAO) de bindende factor.
Na de Bologna akkoorden van 2004 koos de Vlaamse
overheid voor een bamastructuur met professionele
bachelors en academische bachelors en masters.
Wat zijn volgens Maria Weymans, Marleen Bronders
en Klara De Wilde van de Cel Kwaliteitszorg van
de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad
(VLUHR KZ) de belangrijkste kwaliteitsvraagstukken
in het Vlaamse hoger onderwijs?
VLUHR
De Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad
(VLUHR) is opgericht door de vijf universiteiten
verenigd in de Vlaamse Interuniversitaire Raad
(VLIR), de 21 hogescholen verenigd in de Vlaamse
Hogescholenraad (VLHORA) en de vijf associaties.
De VLUHR is als enige instelling in Vlaanderen
bevoegd voor de externe kwaliteitsbeoordelingen
van het door de Vlaamse overheid bekostigde
hoger onderwijs. De Cel Kwaliteitszorg
van de VLUHR organiseert de visitaties en
treedt gedurende het visitatieproces op als
procesbegeleider en –bewaker. Op basis van het
visitatierapport kan een opleiding een accreditatie
aanvragen bij de NVAO.
34
De kracht van kennis.
In onderwijsland kan Finland steevast rekenen op de hoogste
inspiratiescore. Maar als het gaat om kwaliteitsvraagstukken
in het hoger onderwijs kunnen we ons eigenlijk geen betere
spiegel indenken dan onze zuiderburen. Wat kan Nederland
van Vlaanderen leren?
Onderzoekscomponent
Een van de eerste verschillen die in het oog springt is de
inbedding van de onderzoekscomponent. “In Nederland is de
onderzoekscomponent in het hbo ondergebracht bij lectoraten,
in Vlaanderen verloopt de inbedding via de associaties. Een
associatie is een samenwerkingsverband tussen één universiteit
en één of meer hogescholen,” legt Maria Weymans, directeur
Cel Kwaliteitszorg VLUHR KZ, uit. De associaties zijn opgericht
bij de invoering van de bachelor/masterstructuur in 2004, met
als doel een efficiëntere organisatie en afstemming van het
opleidingsaanbod en onderwijsfaciliteiten en het begeleiden
van de academisering van de academische opleidingen binnen
de hogescholen. In tegenstelling tot Nederland kent Vlaanderen
geen professionele masteropleiding, alle masters zijn academisch.
De Vlaamse hogescholen hebben tien jaar de tijd gehad om
een onderzoeksbasis op academisch niveau uit te bouwen.
Sinds de start van het nieuwe studiejaar in september 2013
zijn deze academische opleidingen formeel geïntegreerd in de
universiteiten en is de onderzoekscomponent ingebed in de
universitaire onderzoeksomgeving, binnen de vijf associaties.
Actuele kwaliteitsvraagstukken
Die structuur leidt tot specifieke kwaliteitsvraagstukken.
“Momenteel speelt met name de integratie van personeel en
studenten van de academische hogeschoolopleidingen in de
universiteiten en de borging van de kwaliteit van de opleidingen,”
aldus Marleen Bronders. Bronders is verantwoordelijk voor de
coördinatie van de visitaties van de academische opleidingen.
“Deze integratie van grote aantallen studenten en docenten heeft
geleid tot een tweede fusiebeweging: de hogescholen binnen een
associatie proberen tot grotere entiteiten te komen. Een ander
punt is de voorbereiding van de aanstaande instellingsreview
en het nieuwe systeem met de opleidingsbeoordeling, dat
van overheidswege en door de NVAO is geïnitieerd.” Net als in
Nederland moet dit nieuwe systeem uiteindelijk leiden tot een
financiële en bureaucratische lastenverlichting van 25 procent.
VLUHR KZ is verantwoordelijk voor de realisatie van de
‘We hebben ervoor gevochten
om de Nederlandse beslisregels
niet op dezelfde manier te
hoeven toepassen’
Van links naar rechts: Maria Weymans, Marleen Bronders en Klara De Wilde, respectievelijk directeur en coördinatoren bij VLUHR
De kracht van kennis.
35
Leerkrediet
Elke student die zich inschrijft voor het
Vlaams hoger onderwijs krijgt een virtuele
rugzak met 140 studiepunten waarmee hij
opleidingsonderdelen kan ‘kopen’.
Wordt een onderdeel met succes afgerond,
dan worden de studiepunten teruggestort,
zo niet, dan wordt het aantal punten
definitief van het saldo afgetrokken. Als een
student geen leerkrediet meer heeft, mag
de instelling de inschrijving weigeren of
dubbel studiegeld vragen.
Secundair onderwijs
Het secundair onderwijs (SO) in Vlaanderen
duurt zes jaar en geeft toegang tot het
hoger onderwijs.
Binnen het SO onderscheidt men het
algemeen vormend, het technisch, het
beroeps en het kunstonderwijs. De drie
laatste zijn vergelijkbaar met het vmbo en
mbo in Nederland.
36
De kracht van kennis.
kostenbesparing op het niveau van de opleidingsbeoordelingen
en voor de coördinatie en de goede kwaliteit van de visitaties.
“We zien dit als een mooie uitdaging,” stelt Klara De Wilde,
coördinator van de visitaties van de professioneel gerichte
opleidingen. “We werken nu met kleinere visitatiecommissies en
minder bezoekdagen en evalueren welk effect dit heeft op de
kwaliteit van de visitaties.”
Volwassenonderwijs
Hoe is het onderwijsaanbod in Vlaanderen geregeld voor
volwassen werknemers die op lager niveau zijn opgeleid,
werkervaring hebben opgedaan, en alsnog een bachelorgraad
willen halen? In Nederland wordt het volwassenenonderwijs voor
een deel door tientallen commerciële instellingen aangeboden.
“Bij ons kunnen werkstudenten via afstandsonderwijs of met EVC
of EVK een professioneel bachelordiploma aan een hogeschool
behalen,” legt De Wilde uit. “Daarnaast bestaat ook – net als in
Nederland - een associate degree. In Vlaanderen wordt dit Hoger
beroepsonderwijs niveau 5 (HBO5) genoemd.” Deze opleidingen
worden in de meeste gevallen aangeboden door de Centra voor
Volwassenenonderwijs (CVO’s). “Om de kwaliteit te borgen,
maar ook om deze opleidingen uit te breiden naar nieuwe
doelgroepen, zoals generatiestudenten en switchers, gebeurt dit
in samenwerking met de hogescholen. Nieuwe HBO5-opleidingen
kunnen enkel worden georganiseerd op basis van samenwerking
tussen hogescholen en CVO’s. Voor de bestaande nog om te
vormen HBO5-opleidingen wordt de samenwerking de komende
jaren uitgewerkt.”
‘In Nederland is men
ondernemender en zakelijker
ingesteld’
Nieuwe opleidingen
Behalve een zeer divers palet aan onderwijsinstellingen kent
Nederland een groeiend aantal nieuwe opleidingen. Tegelijkertijd
is er een tendens om onrendabele opleidingen af te stoten of
opleidingen samen te voegen in brede bachelors. Hoe is dat in
Vlaanderen? Nieuwe opleidingen vallen buiten het takenpakket
van de VLUHR KZ, benadrukt Bronders. “Net als in Nederland moet
eerst de macrodoelmatigheid van een nieuwe opleiding worden
aangetoond. De volgende stap is de toets nieuwe opleiding.
Is die positief dan kunnen opleidingen een accreditatietraject
doorlopen en komt de VLUHR KZ in beeld.” Zowel ten aanzien van
het volwassenenonderwijs als ten aanzien van het ontwikkelen
van nieuwe opleidingen signaleert Weymans een verschil in
mentaliteit tussen Vlaanderen en Nederland. “In Nederland is men
in mijn beleving ondernemender en zakelijker ingesteld. Men ziet
‘Het wantrouwen en
de maatregelen die men
in Nederland neemt
dreigen over te waaien
naar Vlaanderen’
“Wij hebben ook een hoog uitvalpercentage in het eerste jaar”,
vult De Wilde aan. “Na de start zie je dat de rendementscijfers in
de volgende jaren oplopen tot boven de tachtig en in het laatste
jaar zelfs tot honderd procent. Je kunt niet verwachten dat alle
studenten gelijk bij aanvang alle competenties en vaardigheden
in huis hebben om het eerste studiejaar in één keer te doorlopen.
En bovendien: je kunt jongeren weliswaar zo goed mogelijk
voorbereiden op hun studiekeuze, maar je kunt studenten niet
weigeren. Dat is de vrijheid van onderwijs.”
Steen in de vijver
sneller kansen voor nieuwe opleidingen. Anderzijds is men ook
eerder geneigd de stekker eruit te trekken als een opleiding niet
rendabel is. In Vlaanderen weegt de maatschappelijke opdracht
van het onderwijs over het algemeen zwaarder dan in Nederland.
Dat is overigens geen waardeoordeel.”
Brede bachelor
Sinds de eerste ronde van het accreditatiestelsel is in Nederland
de brede bachelor in opkomst. De overheid stimuleert instellingen
om de krachten van noodlijdende of nauw verwante opleidingen
te bundelen, nieuw opleidingsaanbod te ontwikkelen en het
overvloedige aanbod terug te brengen tot een overzichtelijk
aantal kernopleidingen. Binnen bepaalde grenzen kunnen
instellingen vervolgens nieuwe afstudeervarianten opzetten,
zonder dat daar elke keer een nieuwe macrodoelmatigheidstoets
voor nodig is. Voorbeelden zijn de brede bachelors Engineering,
Built environment en ICT. Die ontwikkeling ziet De Wilde ook
in Vlaanderen, zij het meer bij de academische dan bij de
professionele opleidingen.
Rendement
Nederland heeft bij een deel van de opleidingen een
uitvalpercentage van veertig tot vijftig procent in het eerste jaar.
Een opleiding kan een numerus fixus aanvragen, bijvoorbeeld
vanuit arbeidsmarktoverwegingen of omdat zich meer studenten
aanmelden dan de opleiding aan kan. Om de uitval van studenten
terug te dringen en daarmee het rendement te verhogen neemt
een aantal opleidingen hun toevlucht tot decentrale selectie
en intensieve studieloopbaanbegeleiding. In andere gevallen
wordt het aantal studiepunten verhoogd dat de student in de
propedeuse moet hebben behaald voor hij door mag gaan.
Omdat de collegegelden stijgen en de studiefinanciering minder
wordt hebben studenten overigens ook direct belang bij een zo
groot mogelijke slagingskans.
Natuurlijke selectie
Ook in Vlaanderen steekt de discussie over studierendement
regelmatig de kop op. Toch is deze minder prominent aanwezig
dan in Nederland. “Ik denk dat die discussie zijn oorsprong
heeft in de ambities van Nederland ten aanzien van de
kenniseconomie,” zegt Weymans. “Het kennisniveau moet
omhoog. Om dat te bereiken stopt men in Nederland veel tijd en
energie in de studiekeuze en start- en studieloopbaanbegeleiding,
opdat studenten toch vooral die eindstreep halen. Je kunt je
afvragen tot waar die inspanningen die je doet gerechtigd zijn.”
Na de Inhollandaffaire heeft de Nederlandse politiek controle
op controle gestapeld. De Inspectie van het hoger onderwijs
leek weer een volwaardige rol te krijgen, waarbij de NVAO
eens in de zes jaar en de Inspectie van het Onderwijs midterm
beoordelingen zou uitvoeren. De huidige minister heeft die
controledrift tot staan gebracht, maar het wantrouwen echoot
nog steeds na. Wat merkt Vlaanderen daarvan?
“Wij hebben geen Inspectie en geen Inholland verhaal gehad,”
vertelt Bronders. “Wat we wel voelen is dat het wantrouwen
en de maatregelen die men in Nederland neemt, bijvoorbeeld
met betrekking tot de regelgeving rond de eindwerken, via de
NVAO dreigen over te waaien naar Vlaanderen. Vanuit politieke
hoek zien we in Vlaanderen dezelfde stuiptrekkingen: de
regelgeving wordt strenger. We proberen dat zoveel mogelijk
buiten de deur te houden omdat we eigenlijk vinden dat de
situatie in Nederland op zich staat. Eén incident betekent niet
dat dat wantrouwen overal gerechtvaardigd is.” Dat Nederlandse
wantrouwen en de neiging tot controle sijpelt overigens wel
door in het contact tussen Nederlandse commissieleden en de
Vlaamse opleidingen die ze moeten beoordelen. Bij de eerste
signalen gaf Weymans direct tegengas door in gesprek te gaan
met de NVAO en de - deels Nederlandse – panels. “We werken
hier meer op basis van vertrouwen. Dat vinden we belangrijk en
bespreken we ook met de commissieleden. Dat is soms moeilijk.
Wat ik spijtig vind is dat al die controle de aandacht afleidt van
waar het feitelijk om gaat: de borging van de kwaliteit van het
onderwijs.”
Hersteloptie
“We hebben met de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en
de Vlaamse Hogescholen Raad (VLHORA) gevochten om de
Nederlandse beslisregels niet op dezelfde manier te hoeven
toepassen,” vult Bronders aan. “In de vorige ronde bestond bij
ons al de mogelijkheid van herstel, dat was destijds in Nederland
nog niet het geval. In Nederland betekent een onvoldoende
voor standaard 3 (gerealiseerd eindniveau) per definitie een
negatief accreditatie advies. In Vlaanderen daarentegen krijgen
uitsluitend opleidingen die op alle punten onvoldoende scoren
een negatief advies. Vroeger hadden opleidingen bij een negatief
accreditatietraject twee keuzes: een hersteltraject of stoppen. Nu
krijgen opleidingen met één of meer onvoldoendes een tijdelijke
accreditatie voor ten hoogste drie jaar. In die periode komt
VLUHR KZ nogmaals langs om te kijken of alles op orde is.” Die
hersteloptie geldt inmiddels ook in Nederland. In het nieuwste
wetsontwerp Kwaliteitsborgen, dat momenteel in het parlement
wordt behandeld, wordt de hersteloptie uitgebreid van één naar
twee jaar.
De kracht van kennis.
37
INTERVIEW MET Robert van Zanten, NCOI:
‘Differentieer
naar doelgroep’
Door Fred de Bruijn en Ursula Wopereis
Met een gevarieerd aanbod van ruim duizend
trainingen en opleidingen op mbo-, hbo- en
masterniveau is NCOI uitgegroeid tot de grootste,
particuliere praktijkopleider van werkend Nederland.
Wat zijn volgens directeur Robert van Zanten de
belangrijkste overeenkomsten en verschillen met het
bekostigd onderwijs ten aanzien van de kwaliteit?
Het grootste verschil met het bekostigd onderwijs? De doelgroep,
antwoordt Robert van Zanten beslist. “NCOI richt zich expliciet op
werkenden, dat is een heel specifieke doelgroep. Onze klanten
hebben al een onderwijsverleden, willen verticaal omhoog of een
andere richting op. Studeren is voor hen een gerichte keus, ze zijn
bijzonder gemotiveerd en weten goed wat ze willen. Wij spelen
daar op in met een flexibel opleidingsaanbod dat goed is te
combineren met werk. Die werkplek speelt ook een belangrijke rol
in de kennis- en competentieontwikkeling van de student.”
Convenience
NCOI heeft kwaliteit en klanttevredenheid hoog in het vaandel.
Wat is daarbij van doorslaggevend belang? “Wij ontwikkelen ons
programma volgens wettelijke eisen en normen, mensen krijgen
een erkend diploma. Bij ons draait alles om convenience, juist
omdat het al zo’n uitdaging is om naast je werk te studeren.
Maar uiteindelijk denk ik dat de kwaliteit die onze studenten
ervaren met name wordt bepaald door de docent en de interactie
met de student.”
Flexibiliteit
‘De kwaliteit die onze studenten
ervaren met name wordt bepaald
door de docent en de interactie
met de student’
38
De kracht van kennis.
NCOI besteedt veel aandacht aan de selectie en ontwikkeling van
de docenten. Het merendeel werkt op flexibele basis en is behalve
docent ook actief in de praktijk. Elke docent wordt iedere module
minimaal twee keer door studenten geëvalueerd. Daarnaast
hanteert NCOI een intern kwaliteitssysteem om te beoordelen
of een docent aan onze criteria voldoet. Dit businessmodel biedt
flexibiliteit om goede docenten aan de organisatie te binden en
afscheid te nemen van mensen die onvoldoende presteren.
“Wij hebben echt de ambitie om een topinstituut te zijn,”
verduidelijkt Van Zanten. “Als commerciële aanbieder moeten
wij het hebben van kwaliteit en klanttevredenheid, met een
kritische doelgroep. Ze hebben een hoog verwachtingspatroon,
het programma moet vanaf dag één meerwaarde hebben.
Wij doen alles wat nodig is voor de klant, dat zit in ons DNA.
Dat zie je minder binnen het reguliere onderwijs.”
‘De verhouding tussen de NVAO
en de onderwijsinstellingen moet
meer gelijkwaardig worden’
Robert van Zanten, algemeen directeur NCOI Opleidingsgroep, Hilversum
De kracht van kennis.
39
Vliegwiel voor kwaliteitsverbetering
Van Zanten hoort regelmatig negatieve reacties op accreditaties,
NVAO en Inspectie. “Met dergelijke instellingen heb je altijd
een uitdagende relatie. Ik ben vooral positief. De kritische
houding van de overheid heeft geleid tot scherpte binnen
opleidingsorganisaties en integrale kwaliteitsverbetering.
Vóór de invoering van het accreditatiestelsel was het vrij
eenvoudig om als particuliere aanbieder erkend onderwijs te
verzorgen, dat is nu echt anders. Mede door het toezicht en
het accreditatiestelsel heeft onze organisatie enorme slagen
gemaakt en nieuwe initiatieven ontwikkeld. Qua processen en
systemen denk ik dat we geavanceerd werken. We meten continu
de resultaten en doen daar ook echt iets mee. De programma’s
worden ieder jaar aangepast en verbeterd, docenten worden
continu onder de loep genomen, we investeren veel in onderzoek,
in publicaties.
Vorig jaar zijn we gestart met het NCOI Onderzoeksinstituut
waarin hoogleraren en lectoren actief participeren. Er zijn
prachtige onderzoekslijnen uitgezet, ondersteund door
complete websites. Daar komen veel bedrijven op af die
onderzoek door ons willen laten uitvoeren.”
Differentiatie
Toch plaatst Van Zanten ook kritische kanttekeningen.
“Het accreditatiemodel en het hele kader van kwaliteitszorg,
accreditaties, controles en urennormen is sterk ontwikkeld vanuit
het reguliere voltijd onderwijs. Maar er bestaat een hemelsbreed
verschil tussen een 17-jarige havist die begint met studeren en
een duale student die al jaren actief is in het werkveld.”
In november 2012 publiceerde de Inspectie van het Onderwijs de
rapportage Goed verkort over verkorte en versnelde opleidingen
in het hoger onderwijs. “Een van onze conclusies is dat het
onderscheid naar doelgroep in de wetgeving zou moeten worden
vastgelegd en in de praktijk moet worden vertaald naar een goed
toetsingskader en heldere normen per doelgroep. Want daar
ontbreekt het aan,” reageert Van Zanten.
‘Het accreditatiemodel en het
hele kader van kwaliteitszorg,
accreditaties, controles en
urennormen is sterk ontwikkeld
vanuit het reguliere voltijd
onderwijs’
Beeld afkomstig van de reclamecampagne van NCOI:
'Hoe hoog leg jij de lat?'
40
De kracht van kennis.
Heldere normering
Wat is bachelorniveau? Wat onderscheidt bachelor- en
masterniveau van elkaar? Wat is het verschil tussen een hbo en
een academische master en wat betekent dat voor belangrijke
thema’s als internationalisering en onderzoek? “Ik mis een open
debat. Het punt is dat panels hierover verschillende opvattingen
hebben, waardoor de uitkomst van een audit op voorhand weinig
voorspelbaar is. Dat gaat ten koste van de eenduidigheid.
De wet kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden,
waardoor de uitkomst van een toetsing per panel kan verschillen.
Ik zie een zekere willekeur in het hanteren van de criteria.
Dat zou niet moeten kunnen.” Dat wil niet zeggen dat Van Zanten
zit te wachten op nog meer procedures. Integendeel. “We moeten
er voor waken dat de overheid in toenemende mate controleert
op basis van allerlei lijstjes en inputvariabelen. Ik pleit ervoor dat
de toezichthouder juist toetst op een hoger abstractieniveau, op
output, op de eindkwaliteit van afgestudeerden. Maar dan wel op
basis van een scherpere norm.”
Gelijkwaardigheid op basis van vertrouwen
“Wil je daadwerkelijk verbetering in het onderwijs realiseren dan
moet de verhouding tussen de NVAO en de onderwijsinstellingen
meer gelijkwaardig worden,” concludeert Van Zanten. “Ik krijg
soms het gevoel dat ik een stoute leerling ben die door de
meester op zijn vingers wordt getikt. NCOI is een volwassen
speler met de ambitie om een topinstituut te zijn. We zijn in
control en trots op de kwaliteit die we bieden en de ontwikkeling
die we hebben doorgemaakt.” Van Zanten heeft een levendige
herinnering aan de eerste ISO-audit. “Destijds waren we bezig met
het behalen van dat certificaat. Maar als je echt met kwaliteitszorg
bezig bent dan heb je een systeem dat leidt tot goede kwaliteit,
ben je permanent in control en is het verkrijgen van een
certificaat ook geen doel op zich meer. Wij hebben nu dan ook
geen extra werk meer aan een ISO-audit, het is geen bijzonder
issue meer. Die ambitie heb ik ook ten aanzien van accreditaties.
Ik wil met de NVAO op een open en constructieve manier praten
over waar we mee bezig zijn en hoe we dat onderwijs gezamenlijk
naar een hoger niveau kunnen tillen. De Belastingdienst streeft
naar horizontaal toezicht op bedrijven op basis van vertrouwen.
Daar zouden we in het onderwijs ook naar toe moeten.”
Beeld afkomstig van de reclamecampagne van NCOI:
'Hoe hoog leg jij de lat?'
De kracht van kennis.
41
42
De kracht van kennis.
Interview met Jacob Schaap, Gereformeerde Hogeschool:
‘Hoger beroepsonderwijs
is hart, hoofd en handen’
Door Ruud van der Herberg en Ursula Wopereis
De Gereformeerde Hogeschool in Zwolle is met zes opleidingen op het gebied van onderwijs, verpleegkunde,
maatschappelijk werk en geestelijke verzorging een van de kleinere hogescholen in Nederland. Bestuursvoorzitter
Jacob Schaap vindt de kwaliteitszorg in Nederland te instrumenteel en prestatiegericht en pleit voor meer aandacht
voor de vormende taak van het onderwijs.
De essentie van de kwaliteit van het hoger onderwijs?
Die is voor Jacob Schaap onlosmakelijk verbonden met de
ontwikkeling van de student. “Onderwijsinstellingen begeleiden
jongvolwassenen in een belangrijke fase in hun leven. Als ze
binnenkomen zijn ze de puberteit soms nog nauwelijks ontgroeid.
Als ze de school verlaten verwachten we dat ze startbekwaam zijn
en met veel plezier aan een baan beginnen of verder studeren.
Dan praat je over een heel ander kwaliteitsniveau.
De graadmeter voor kwaliteit is dat uiteindelijk zowel de student,
de onderwijsinstelling en het werkveld tevreden zijn. Maar de
essentiële schakel is de student zelf. Die moet gemotiveerd zijn,
met elan studeren en zich een beroep eigen maken.”
Integrale benadering
De Gereformeerde Hogeschool (GH) leidt op voor beroepen
in de sfeer van onderwijs, maatschappelijke hulpverlening en
(geestelijke) verzorging. Studenten werken met kwetsbare mensen.
Maar met de overdracht van kennis, professionele vaardigheden
en de reflectie op theorie en praktijk ben je er nog niet, vindt
Schaap. “Wij werken vanuit een eigen mens- en maatschappijvisie.
Vanuit onze christelijke identiteit hechten wij aan persoonlijke
begeleiding van de student en attitudeontwikkeling op basis van
een brede maatschappijoriëntatie. Wij staan uitgebreid stil bij
zingevingvragen. Je kunt alleen een goede beroepbeoefenaar
worden als je weet waar je zelf staat en een inschatting kunt
maken van de (zorg-)behoefte van de patiënt of cliënt. Als een
professional aandacht heeft voor levensvragen voelen cliënten en
patiënten zich beter gedragen. Wij zijn van de overtuiging dat dat
het herstelproces bevordert. Dat laatste onderzoeken wij ook.
Het lectoraat Zorg en spiritualiteit doet bijvoorbeeld onderzoek
naar de effectiviteit en efficiëntie van het zorgmodel dat wij
hanteren.” De GH onderhoudt warme contacten met internationale
partners die vergelijkbare ideeën hebben over de doorwerking van
de identiteit in de organisatie en de beoogde kwaliteit.
“Afgelopen zomer hadden we hier in Nederland een Global
Summit van vijftien presidents van reformed-christelijke colleges
uit de hele wereld,” vertelt Schaap enthousiast. “Het is heel
inspirerend om cross cultureel te praten over wat je identiteit doet
met de onderwijskwaliteit.”
‘De toename in regelgeving
ervaar ik als een gebrek
aan vertrouwen in het
hoger onderwijs’
De kracht van kennis.
43
‘Ik pleit voor meer aandacht
voor de Bildungskant
van het onderwijs’
Eigenaarschap
De GH scoort goed in de rankings en krijgt veel positieve respons
uit het werkveld. Schaap: “Ik denk dat het geheim van deze school
ondermeer schuilt in de kleinschaligheid en de persoonlijke
betrokkenheid van onze docenten.” Die docent is voor Schaap
het belangrijkste kapitaal. Impliceert dit dat docenten van
de GH zich ook eigenaar voelen van de onderwijskwaliteit
en zich daarover willen verantwoorden? Of is dat meer een
managementaangelegenheid? “Docenten beseffen tegenwoordig
beter dat onderwijs geld kost en dat onderwijsinstellingen zich
maatschappelijk moeten verantwoorden over de besteding
van tijd en geld. Wij proberen te sturen op het begrip ‘nieuwe
professional’, en daar hoort wat ons betreft ook eigenaarschap
bij.”
Verantwoording
Jacob Schaap, voorzitter college van bestuur
Gereformeerde Hogeschool Zwolle
Schaap deed in de jaren tachtig zijn eerste ervaringen op met
visitaties in het onderwijs. Wat vindt hij in retrospectief van de
ontwikkeling van de kwaliteitszorg in Nederland? “Ik denk dat het
toetsingskader enorm heeft geholpen om de onderwijskwaliteit
te verbeteren. Maar de verantwoording is zo’n complex
regelsysteem geworden dat het de levendigheid in de weg staat.
Dat is verstikkend voor de kwaliteit en maakt het onderwijs
onnodig duurder. Incidenten uit het verleden hebben geleid
tot structureel meer regelgeving, maar dat wil niet zeggen dat
daardoor de kwaliteit van het onderwijs ook verbeterd is.
Al die bureaucratie leidt tot vervreemding. Ik ervaar die toename
in regelgeving als een gebrek aan vertrouwen in het hoger
onderwijs. Er is niets mis met verantwoording, maar beperk het
tot de hoofdzaken, tot wat studenten, docenten en het werkveld
vinden,” adviseert Schaap.
Instellingstoets
Schaap is met name kritisch over de Instellingstoets Kwaliteitszorg
(ITK). “In de ITK staat niet zozeer de kwaliteit van het onderwijs
centraal, als wel de procedures binnen de organisatie. Het is een
omvangrijk traject en wij zijn met zes opleidingen een kleine
onderwijsinstelling. Ik zou de tijd en het geld die we kwijt zijn aan
verantwoording liever willen besteden aan de jongelui waar het
hier werkelijk om gaat.” Na zorgvuldige overweging en overleg
met de NVAO besloot de GH geen instellingsaudit te doen.
“Dat betekent wel dat er op de beperkte accrediteringen die we
hebben gehad aanvullingen moeten komen. Daarvoor hebben
we een jaar de tijd. Is de aanvullende accreditering goed dan
is daarmee de totale accreditering voor zes jaar gegarandeerd.
Het ligt niet voor de hand dat de overheid de ITK nu loslaat, dat
zou te veel impact hebben. Maar ik pleit er wel voor om dit in
heroverweging te nemen.”
Benchmarken
Wat kwaliteitverbetering betreft ziet Schaap meer heil in
onderlinge vergelijking en peergroups. “Benchmarken kan diep
ingrijpen in leerprocessen van docententeams en veel kwaliteit
genereren. Mensen die eigenaarschap vertonen en staan voor
hun zaak willen graag ervaringen uitwisselen en feedback
ontvangen van vakgenoten. Dat kan een mooie aanzet zijn om op
microniveau het gesprek over kwaliteitsverbetering op gang te
brengen.”
44
De kracht van kennis.
De GH nam samen met vijf andere hogescholen het initiatief
voor het Centre for Expertise ‘Persoonlijk Meesterschap’.1 De
zes betrokken pabo’s willen vanuit een levensbeschouwelijke
achtergrond het evenwicht herstellen tussen de prestatie- c.q.
opbrengstgerichtheid en de vormende taak van het onderwijs.
Schaap: “We zijn van mening dat het onderwijs ingebed moet zijn
in een geheel van waarden en normen en vragen meer aandacht
voor de Bildungskant van het onderwijs. We willen daar ook
onderzoek naar doen omdat we denken te kunnen aantonen dat
die aandacht bijdraagt aan de opbrengstgerichtheid.”
Engagement
Voor Schaap houdt geëngageerd onderwijs in dat een hogeschool
zich sterk maakt om studenten breed te vormen. “Je kunt
als onderwijsinstelling meer meegeven dan de technieken
die vanuit het instrumentalisme nodig zijn voor een goede
beroepsuitoefening. Het hoger beroepsonderwijs is hart, hoofd
en handen. Dat hart wordt vaak vergeten, maar hoort er echt
bij. Je moet een beetje holistisch werken. Dat is overigens niet
exclusief voor scholen met een specifieke denominatie. Ik zou alle
scholen willen aanraden om daar werk van te maken.”
1Het Centre of Expertise ‘Persoonlijk Meesterschap’ is een initiatief
van Driestar Hogeschool, Gouda, Gereformeerde Hogeschool,
Zwolle, Katholieke Pabo Zwolle, De Kempel, Helmond,
Marnix Academie, Utrecht en Iselinge Hogeschool, Doetinchem.
De kracht van kennis.
45
Interview met Jos Leenhouts
'Bestuurders moeten
van het onderwijs zijn'
Door Wienke Blomen en Ursula Wopereis
Jos Leenhouts werkte jarenlang als docent aardrijkskunde en maatschappijleer, mentor, decaan en rector in
het voortgezet onderwijs. In de jaren negentig was ze onder minister Jo Ritzen directeur Beroepsonderwijs en
Volwasseneneducatie (BVE) bij het ministerie van OCW. Van 2002 tot 2013 was Leenhouts voorzitter van het college van
bestuur van ROC Mondriaan in Den Haag. Hoe heeft dat wisselend perspectief haar beeld op het onderwijs gekleurd?
Afgelopen zomer nam Jos Leenhouts ontslag als bestuurs­
voorzitter van ROC Mondriaan. Sindsdien is ze zzp-er. Net terug
van een reis door Zuid-Afrika heeft ze alle tijd om terug te kijken
op het verleden en zich te bezinnen op de toekomst. “Mijn
ouders waren allebei doof. Mijn vader was kleermaker en heeft
met een aantal anderen de Nederlandse Christelijke Dovenbond
opgericht en hard geknokt voor de emancipatie van de doven.
Hij is de motor geweest om me mijn leven lang in te zetten voor
goed onderwijs.” Dat brengt Leenhouts op een heikel punt.
“Alle emancipatie van de afgelopen decennia ten spijt zie ik in
het onderwijs steeds minder waardering voor de talenten en
ontwikkelingsmogelijkheden van groepen, zoals doven. Dat baart
me grote zorgen.”
Terugtrekkende beweging
Die trend van terugtrekkende bewegingen signaleert Hobéon
ook, met name in het hbo. Door een grote toeloop van studenten
is een aantal instellingen overgegaan tot decentrale selectie. Het
risico bestaat dat onderwijsinstellingen mbo’ers en studenten met
een allochtone achtergrond uitfilteren, terwijl juist zij bij uitstek
gebaat zouden zijn bij een opleiding op mbo- en hbo-niveau. Dat
staat lijnrecht tegenover het emancipatie ideaal dat de laatste
decennia als een rode draad door het Nederlands onderwijs liep.
Zonde van al dat talent, vindt Leenhouts, die in de jaren tachtig
als directeur van de Gemeentelijke MEAO van Amsterdam direct
betrokken was bij de vorming van het ROC van Amsterdam.
Ministeriële verantwoordelijkheid
Als directeur BVE bij het ministerie van OCW was Leenhouts
ondermeer verantwoordelijk voor de implementatie en
evaluatie van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de
invoering van nieuwe bekostigingssystemen en de vorming
van de ROC’s. “Daar realiseerde ik me dat ik niet alleen zelf
met onderwijs bezig was, maar dat je als ambtenaar ook de
verantwoordelijkheid hebt dat de minister het juiste beleid voert.”
Voor bestuurders en beleidsmakers, of dat nu bij het ministerie
of bij onderwijsinstellingen is, is goede kennis van het onderwijs
onontbeerlijk. Maar dat is niet genoeg, vindt Leenhouts. “Het
allerbelangrijkste is dat bestuurders ook echt van het onderwijs
zijn, daar gevoel bij hebben en er niet alleen met collega’s, maar
46
De kracht van kennis.
ook met leerlingen, ouders en docenten over kunnen praten.
Dat kreeg ik ook mijn afscheid van alle kanten terug: jij bent van
ons en daardoor kunnen wij ons werk goed doen.”
Terug naar de basis
In 2002 werd Leenhouts gepolst voor de functie van
bestuursvoorzitter van ROC Mondriaan in Den Haag, dat
in 2000 tegen wil en dank uit een fusie was ontstaan. De
fuserende scholen verkeerden op voet van oorlog met elkaar.
Leenhouts haalde de angel uit het conflict door het onderwijs
te herstructureren in vier domeinen en eenduidig te sturen op
onderwijsmanagers en directeuren. Twee jaar geleden gooide het
cvb het roer rigoureus om. “Het systeem had zijn tijd gehad, ik
vond dat we terug moesten naar de basis en de eigen identiteit
van de scholen. Dat kon ook, omdat iedereen inmiddels een
gemeenschappelijk gevoel had: Mondriaan is van ons. De
onderlinge concurrentie was weggevallen en het accent was
verschoven naar de vraag hoe we als ROC Mondriaan de stad en
de regio het beste kunnen bedienen.”
Meten = weten
Het bestuur besloot een aantal managementtaken en
-verantwoordelijkheden weer onder te brengen bij de
onderwijsteams. In theorie maakt het hele onderwijs deze
ontwikkeling door. In de praktijk heeft het management vaak
moeite met loslaten en staat de zelfstandigheid van de teams
soms op gespannen voet met de controlerende functie, die er
immers ook moet zijn. Waar liep Leenhouts tegenaan?
“Het is keihard werken. Het meest cruciale is dat je het meten
= weten onder controle krijgt.” ROC Mondriaan werkt met een
totaaloverzicht van kwaliteiten dat het gesprek binnen de teams
op gang brengt: wat doen we goed, waar kan het beter en waar
moeten we echt in investeren? Zo geven de teams zelf richting
aan de ontwikkeling van de onderwijskwaliteit. En ja, het ene
team is verder dan het andere. Soit. Voor de bestuurder is het
de grote kunst om pas op de plaats te maken, denkt Leenhouts.
Alles draait om vertrouwen. “Ik hoef geen verslagen of bewijzen
te hebben, maar de onderwijsmanager moet wel weten waar
zijn docenten mee bezig zijn. Dat is enorm belangrijk en dat is
de mooiste stap die we hebben gemaakt.”
‘De zelfstandigheid van
onderwijsteams staat
soms op gespannen voet
met de controle’
Jos Leenhouts tot voor kort voorzitter
college van bestuur ROC Mondriaan, Den Haag
De kracht van kennis.
47
Interview met Prof. Dr. Jan Anthonie Bruijn
‘Verklaar Vreemde
ogen dwingen
ook van toepassing
op het wo’
Door Ruud van der Herberg en Ursula Wopereis
Jan Anthonie Bruijn is hoogleraar immunopathologie aan de Universiteit Leiden, en ondermeer
senator voor de VVD en lid van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs. Hij was voorzitter van de
Commissie Externe validering examenkwaliteit hoger beroepsonderwijs die in mei 2012 het spraakmakende
rapport Vreemde ogen dwingen uitbracht. De Commissie Bruijn deed daarin aanbevelingen voor betere
externe validering van hbo-diploma’s en nuanceerde de roep om centralisering in het onderwijs.
In het voorjaar van 2012 leidden problemen met de kwaliteit van
de diploma’s in het hbo tot de motie Beertema (PVV), waarin werd
vastgelegd dat in het hbo centraal moest worden getoetst op
kernvakken. De motie werd aangenomen door de Tweede Kamer.
De HBO-raad, tegenwoordig Vereniging Hogescholen, vroeg de
Commissie Bruijn een handreiking te doen.
rapporten adviseerde de Commissie Bruijn om niet centraal, maar
in de instellingen te toetsen, de examinering van alle vakken te
verbeteren – in plaats van alleen de kernvakken - en niet alleen
op kennis, maar op het volledige competentieprofiel. De HBOraad bood het advies vervolgens aan aan de staatssecretaris. Met
steun van de Tweede Kamer implementeert het hbo-veld nu de
aanbevelingen, op allerlei manieren.
Examineren, de zwakste schakel
“Als je centraal toetst op de kenniscomponent van kernvakken
heb je het feitelijk over drie aspecten,” licht commissievoorzitter
Jan Anthonie Bruijn toe. “Wij hebben de vraag gesteld hoe je
die examinering extern kunt borgen en de kwaliteit van de
examinering kunt valideren.” Het advies dat daaruit voortvloeide
nuanceerde de roep om centralisatie. “Toetsing is vaak de zwakste
schakel in de hele onderwijsketen. De Inspectie van het Onderwijs
had in 2009 al een mooi onderzoeksrapport gepubliceerd
over de garantie van het niveau van de examencommissie,
Examencommissie, boekhouder of wakend oog. Daarin werd
ervoor gepleit de expertise van de docenten in de instellingen
te vergroten.” In 2011 adviseerde de commissie Dunnewijk
voor het opstellen en extern borgen van een gezamenlijk
afstudeerprotocol1. Voortbordurende op de lijn van deze
1 R
apport van Bevindingen NVAO-Commissie Onderzoek Hogeschool
Inholland, 26 april 2011.
48
De kracht van kennis.
Sterkere positie examencommissie
Die ontwikkeling ziet Hobéon in de praktijk. Examencommissies
zijn onafhankelijker en deskundiger en hebben hun rol gepakt.
Er is meer overleg tussen opleidingen van verschillende
hogescholen en er is veel meer aandacht voor het afstudeerwerk
ontstaan. Pikant detail: de discussie ging uitsluitend over het hbo.
Een interessant punt, vindt Bruijn, want ook in het wo is er ruimte
voor verbetering, met name als het gaat om professionalisering
van docenten, in het bijzonder met betrekking tot examinering.
“Ik heb er bij de minister voor gepleit om Vreemde ogen
dwingen volledig van toepassing te verklaren op het wo. De
professionalisering in het wo is al van de grond gekomen
met het traject Basiskwalificatie Onderwijs respectievelijk
Seniorkwalificatie Onderwijs (BKO en SKO). Ik heb ook gepleit
voor een Basiskwalificatie Examinering en een Seniorkwalificatie
Examinering (BKE en SKE).”
‘Waar heeft de sociaal-culturele
samenleving, de arbeidsmarkt,
de economie behoefte aan?
Als je dat in internationaal
verband plaatst krijg je een
heel andere benadering
van die doelmatigheids- en
bekostigingsdiscussie’
De kracht van kennis.
49
Fins model
MOOCs
Nederland is gecharmeerd van de kwaliteit van het Finse
onderwijsmodel. In Finland heeft elke docent een master degree.
De onderwijskwaliteit en de status van het vak van docent zijn
hoog, al zijn de salarissen lager dan in Nederland. Inspectie is
er nauwelijks. Het model inspireert, maar laat zich niet een op
een vergelijken met de Nederlandse situatie. Al was het alleen
al omdat het hbo hier een belangrijke maatschappelijke rol
vervult als integratie- en emancipatiemotor in de multiculturele
samenleving. “Het effect van het Finse model is ook niet
wetenschappelijk aantoonbaar,” relativeert Bruijn. “Wat we in
Nederland met name aan Finland hebben ontleend is het streven
naar een hoger percentage academisch opgeleide docenten in
het hele onderwijs. Dat wordt overigens nooit honderd procent,
want in de hele beroepskolom heb je ook altijd mensen uit het
bedrijfsleven nodig die les geven. Dat is ook een van de krachten
van het hbo.”
Die discussie wordt helemaal relevant tegen het licht van de
internationalisering van de onderwijsmarkt en de ontwikkeling
van de massive open online courses (MOOCs), denkt Bruijn.
“Bij een aantal Amerikaanse universiteiten kun je al gratis
onderwijs volgen via internet. Pas op het moment dat studenten
examen gaan doen gaan ze betalen.” Een aantal Nederlandse
universiteiten zet hier al groot op in. “De Tweede Kamer weidde
dit voorjaar een hoorzitting aan online studeren en de minister
sprak bij de opening van het universitaire jaar expliciet over deze
nieuwe vorm van onderwijs als het studeren van de toekomst.
Deze ontwikkeling dwingt ons om na te denken over het hoger
onderwijs. Op welke momenten in het curriculum is de fysieke
aanwezigheid van een docent en student in eenzelfde ruimte
noodzakelijk voor de kwaliteit van het onderwijs? Overal waar
dat niet noodzakelijk is kun je naar een ander model toe.
De prestigieuze Johns Hopkins University in Baltimore heeft
bijvoorbeeld al dependances in Afrika voor contactmomenten.
Denk je eens in wat dat betekent voor toegankelijkheid,
emancipatie en welvaart, voor de kostprijs van het onderwijs,
voor financiering, accreditatie, visitatie, kwaliteitszorg, de
doelmatigheidsdiscussie, voor de selectie van studenten.
Je kunt naar individuele curricula, naar meerdere
instroommomenten, why not? Met de ontwikkeling van de
nanotech wordt alles nog veel goedkoper, sneller en kleiner.
We staan pas aan het begin, maar het lijkt me duidelijk dat
degene die niet mee innoveert weg is.”
‘Op welke momenten in
het curriculum is de fysieke
aanwezigheid van een docent
en student in eenzelfde ruimte
noodzakelijk voor de kwaliteit
van het onderwijs?’
Politieke nabijheid
Een ander opmerkelijk verschil is de politieke bemoeienis
met het onderwijs. Ook daar plaatst Bruijn een kanttekening:
“Het feit dat de Nederlandse overheid zich intensief met het
onderwijs bemoeit zegt niets over het effect. Dat kan ook
positief zijn. Hier wordt tachtig procent van het onderwijs
gefinancierd via de collectieve sector, net als de zorg, dus die
bemoeienis kan ik ook wel begrijpen. De vraag is of die tachtig
procent overheidsbijdrage wenselijk en noodzakelijk is en of
die overheidsbemoeienis ook bijdraagt aan de kwaliteit. In 2008
presenteerde de parlementaire commissie Dijsselbloem het
rapport Tijd voor onderwijs. Daarin werd gesteld dat de vergaande
overheidsbemoeienis de kwaliteitsverbetering traineert.
“De boodschap was: laat de overheid zich minder bemoeien
met wat de docent doet, maar spreek wel expliciet af wat de
eindtermen zijn in alle onderwijssectoren en handhaaf het,
dus meet het, toets het. Daar ben ik het wel mee eens, puur
vanuit mijn eigen ervaring. Geef docenten dat vertrouwen en
verbeter ondertussen de professionalisering van het onderwijs.
De achterliggende vraag is: hoe kunnen we het onderwijs
anders organiseren, waardoor het beter wordt, zonder dat je de
toegankelijkheid in gevaar brengt.”
50
De kracht van kennis.
Master
Wettelijk kent Nederland één master. Qua oriëntatie zijn het
er twee: de professionele en de universitaire master. Het hbo
worstelt met die master en de verhoging van het niveau van
docenten. Bruijn is lid van de commissie Doelmatigheid Hoger
Onderwijs, die alle nieuwe aanvragen voor opleidingen uit het
wo en het hbo die voor bekostiging in aanmerking willen komen
voor de minister moet beoordelen op doelmatigheid. De NVAO
beoordeelt de kwaliteit van de opleiding. “Doelmatigheid
betekent dat er voldoende studenten zijn die de opleiding
willen gaan doen en dat er voldoende arbeidsmarkt is als ze
zijn afgestudeerd. Eigenlijk moet je het van de andere kant
bekijken, vind ik. Waar heeft de sociaal-culturele samenleving,
de arbeidsmarkt, de economie behoefte aan? Als je dat in
internationaal verband plaatst krijg je een heel andere benadering
van die doelmatigheids- en bekostigingsdiscussie.”
Derde onderzoeksvariant
Een master in het hbo leidt overigens niet op tot
toepassingsgericht onderzoeker, beklemtoont Bruijn.
“Toepassingsgericht onderzoek op hbo-niveau is wezenlijk
anders dan fundamenteel onderzoek aan de universiteit, al zijn
er grote raakvlakken. Een wo masterstudent wordt overigens ook
niet opgeleid voor het doen van wetenschappelijk onderzoek.
Daarvoor moet je een PhD-opleiding doen.” Nederland heeft
geen behoefte aan meer wetenschappelijk onderzoekers, maar
aan beroepsgerichte toppers die op masterniveau zijn opgeleid
en verstand hebben van toepassingsgericht onderzoek, denkt
Bruijn. “Roep een hbo onderzoeksopleiding in het leven voor
toepassingsgericht onderzoek. Ik pleit er ook voor dat lectoren
en kenniskringen zich, net als wetenschappelijk onderzoekers,
existentieel afhankelijk weten van de mate waarin zij fondsen
weten te verwerven uit het toepassingsgericht maken en
bewezen valideren van kennis. Dan denk ik bijvoorbeeld aan
octrooien, patenten en de verkoop van concepten.”
‘Examineren is
de zwakste schakel’
Docentenregister
Bruijn is onder de indruk van het onderwijs in Nederland en
vindt de docent een topper. “Maar voor functioneren op niveau
moeten wel alle factoren top en goed in stelling gebracht zijn,
als kralen aan een ketting,” nuanceert hij. Het docentenregister
vindt hij een goede ontwikkeling. Vijf jaar geleden werd voor
medisch specialisten een vergelijkbaar online register voor bijen nascholing geïntroduceerd. De invoering nam dertig jaar in
beslag. “Niet vanwege logistieke of financiële problemen, maar
vanwege mentale weerstand. Hoezo vreemde ogen dwingen?
Nu hoor je er niemand meer over. Bij mij voegt het toe aan
de beroepstrots, maar het allerbelangrijkste is dat het voor de
patiënt en de samenleving een extra kwaliteitsborging geeft. Zo’n
register stimuleert de discussie over wat goede bij- en nascholing
is en in welke mate dat nodig is. Het register is eigendom van de
sector en wordt beheerd door de beroepsgroep zelf, de medici
dus. Zij bewaken de kwaliteit. Als eindgebruiker zie ik dat als een
belangrijke succesfactor.”
Selectie aan de poort
Voor studenten biedt ons gedifferentieerde onderwijsstelsel volop
mogelijkheden voor maatwerk. De keerzijde van die pluriformiteit
is het grote aantal koppelingen, waardoor het risico op lekkage
toeneemt. Verbetering van de aansluiting tussen opleidingen
kan de uitval van studenten drastisch verminderen, zo blijkt uit
onderzoek van Louise Urlings in Rotterdam. Daarnaast pleit Bruijn
voor meer aandacht voor een juiste plaatsing en studiematch.
Selectie aan de poort kan mensen behoeden voor een verkeerde
studiekeuze. Het concept van de university colleges en de
uitgestelde studiekeuze vindt hij in dit opzicht interessant en
een reële optie voor het hbo. Bruijn plaatst daarbij wel een
kanttekening: “De brede bachelor is momenteel toegespitst op
hoger scorende of meer getalenteerde studenten. Die komen er
wel. Juist voor studenten die niet tot de top behoren kan uitstel
van studiekeuze de kans op succes vergroten.”
‘De internationale ontwikkeling
van massive open online courses
(MOOCs) dwingt ons
om na te denken over
de kwaliteit van het
hoger onderwijs’
Jan Anthonie Bruijn, hoogleraar immunopathologie aan de
Universiteit Leiden / Leids Universitair Medisch Centrum en
senator voor de VVD
De kracht van kennis.
51
-
S
IJ D
W
N
ER LA
D
ON
‘Nederland heeft het beste
accreditatiestelsel
van Europa’
52
De kracht van kennis.
Interview met Karl Dittrich
Door Wienke Blomen en Ursula Wopereis
Karl Dittrich zat als voorzitter van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) bovenop de kwaliteitszorg.
Sinds eind 2012 is hij voorzitter van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU).
Wienke Blomen discussieert met hem over de haken en ogen van het accreditatiestelsel. Hoe verhouden universiteit
en hogeschool zich tot elkaar en hoe staat het met de ontwikkeling van de university of applied sciences?
Wat zijn vanuit jouw perspectief de meest kenmerkende
verschillen in kwaliteit tussen hbo en universiteit?
En wie is bepalend voor die kwaliteit?
“Een opvallend kenmerk van universiteiten is de omgekeerde
piramidecultuur, er is sprake van horizontale verantwoording.
De interne competitie en concurrentie tussen wetenschappers
is groot, ze houden elkaar scherp. Het onderwijs is daarvan
een afgeleide. Zijn er problemen dan wordt dat onder peers
opgelost. De student wordt als junior peer uitgenodigd om mee
te gaan in het begrip van de betekenis van onderzoek voor de
universiteit en het onderwijs. Studenten worden gestimuleerd
tot nieuwsgierigheid en het stellen van vragen om zo verder
te komen. De medezeggenschap is bij universiteiten ook veel
steviger dan bij hogescholen. In het hbo wordt het managerial
beleid vaker top down uitgerold en is meer sprake van een
manager/consument relatie. Bij problemen wordt ook eerder van
hogerhand ingegrepen. De kwaliteitssystematiek is in het hbo
overigens beter ontwikkeld. Voor elke vorm van onderwijs is de
docent bepalend voor de kwaliteit. Het verschil zit hem met name
in de manier, het moment en de intensiteit van de interactie
tussen docent en student.”
Als je inzoomt op de ontwikkeling van het hbo naar university of
applied sciences, waar moeten hogescholen dan versterken om
bij dat einddoel te komen?
“In 2005 had de helft van de docenten in het hbo een opleiding
op bachelorniveau. Alle praktijkervaring ten spijt - een docent
kan studenten alleen naar een hoger niveau tillen als zijn eigen
opleidingsniveau toereikend is. Ik denk dat hogescholen ook te
lang bezig zijn geweest met een negatieve missie. Hogescholen
moeten zich niet profileren als anti-universiteit, maar kijken
naar wat ze bereikt hebben. Het hbo staat voor een moeilijke
opgave, met een heel diverse studentenpopulatie en enorme
breedte aan domeinen. De arbeidsmarkt heeft grote behoefte aan
hbo’ers en is daar ook tevreden over, de werkloosheid is kleiner
dan in het wo. Universiteit en hbo staan niet tegenover elkaar,
maar naast elkaar. Dat zie je ook terug in de onderzoeksfunctie.
Een aantal hogescholen speelt met specifieke lectoraten in op
de ontwikkelingen in de regio en werkt nauw samen met de
universiteit. Bij Chemelot in Limburg en de Energy Academy
in Groningen zie je dat die hogescholen een sterke, bijna
vanzelfsprekende regionale rol opeisen. Daar moeten we heen.”
Docenten in het hbo hadden vroeger een grotere autonomie,
maar geen grotere mate van professionaliteit. Zodra er
problemen zijn met opleidingen steekt de neiging de kop op om
top down verbeteringen en vernieuwingen af te kondigen terwijl
dat eigenlijk contraproductief werkt.
“Die ontwikkeling heeft denk ik te maken met de enorme
toestroom van studenten. Een aantal hogescholen is mijns
inziens ook te snel overgestapt op een verkeerde vorm van
competentiegericht onderwijs. Op sommige plaatsen is heel sterk
ingezet op de zelfstandigheid van de achttienjarige havist of
mbo’er, met veel aandacht voor reflectie. De kenniscomponent
raakte ondergesneeuwd. Een groot deel van de studenten is
niet in staat om de discipline of structuur op te brengen om met
betrekkelijk weinig contacturen zich op te werken tot het niveau
van een hbo-bachelor. Daar ga je met je Bildung!”
Bij een aantal hbo-opleidingen heeft de enorme toeloop van
studenten in de politiek en bij de besturen van enkele instellingen
geleid tot de roep om numerus fixus en decentrale selectie.
De toelatingscriteria zijn vervolgens aangescherpt.
Daardoor dreigen allochtone studenten en mbo’ers buiten de
boot te vallen. De aandacht verschuift richting vwo’ers, waarvoor
driejarige trajecten worden ontwikkeld. De associate degree is op
sommige plaatsen teruggedraaid. De maatschappelijke behoefte
aan verhoging van het opleidingsniveau komt hierdoor onder
spanning te staan.
“Terwijl die emancipatoire functie juist een van de sterkste punten
van de hogescholen is. Ik zou het jammer vinden als dat verdwijnt.
De roep om verscherpt toezicht is een maatschappelijke reflex.
Politici kruipen soms praktisch op de bestuurdersstoel, maar het
ontbreekt aan een heldere visie op de toekomst van het onderwijs.
Nederland is een land waar elk risico wordt uitgebannen, er mag
nooit iets misgaan. Dat maakt besturen bijna onmogelijk. Een
aantal bestuurders verzet zich daartegen, zoals Ron Bormans van
Hogeschool Rotterdam. Rotterdam heeft een heel grote instroom
van allochtone studenten. Dat betekent dat de hogeschool een
heel sterke rol kan spelen in het weefsel van de samenleving.
Dat krijgen universiteiten op dit terrein nog niet voor elkaar.”
De kracht van kennis.
53
Accreditatie is een kwestie van vertrouwen geven, vertrouwen in
de organisatie en in het leiderschap van de organisatie. In onze
praktijk zien we regelmatig dat op het moment dat een positief
accreditatiebesluit wordt genomen het leiderschap weggaat of
zich terugtrekt, waardoor de condities waaronder dat positieve
oordeel tot stand is gekomen veranderen. Hoe kun je dat
voorkomen?
“Een bestuur moet zijn eigen kritische spiegel durven organiseren.
Universiteiten doen dat al. Objectief gezien gaat het overigens
prima, maar er hoeft maar dat te gebeuren in het hbo of het
ontketent een pandemonium aan media-aandacht en de roep
om maatregelen. Dat hangt samen met het politieke landschap,
en dat vloeit weer voort uit de cultuur binnen een land. Dat
risicomijdend gedrag zit me wel dwars. In beginsel hebben we
het meest degelijke stelsel van kwaliteitszorg en accreditatie in
Europa. Maar aan dat solide fundament ontlenen we onvoldoende
vertrouwen om het hoger onderwijs verder te verbeteren. Dat is
de opgave van de toekomst: hoe kunnen we het systeem laten
landen in een sfeer van vertrouwen?”
Er zijn reparaties uitgevoerd op trajecten waar het is misgegaan.
Wat me het meest verbaast is dat men niet van elkaar leert en
dat herhaaldelijk dezelfde fouten worden gemaakt. Met alle
gevolgen van dien. Wat is het effect van controle op controle?
“Voor het stelsel is het een ramp. De legitimiteit verdwijnt.
25 jaar geleden waren de visitaties van de opleiding.
Tegenwoordig is sprake van een extern stelsel, terwijl het
geïnternaliseerd zou moeten zijn. Ik had gehoopt dat het nieuwe
stelsel het eigenaarschap terug zou brengen en verlichting zou
brengen, maar de regelgeving neemt alleen maar toe.
Terwijl we geen betere vragen kunnen stellen. Wat doe je, waarom
en hoe? Maak je waar wat je belooft? Dat is toch de essentie.
Het accreditatiestelsel heeft een enorme impuls gegeven aan de
professionalisering van de hbo-docent. De kenniscomponent is
teruggebracht in het onderwijs. Nederland is een van de weinige
landen waar naar het gerealiseerde niveau wordt gekeken.
Wij weten zo ontzettend veel van ons onderwijs. De gemiddelde
kwaliteit van het Nederlands hoger onderwijs is bijzonder
hoog. Daar kunnen we trots op zijn, al kan het altijd beter. De
hogescholen en universiteiten springen allemaal door dezelfde
hoepel. Ik denk dat we naar een zekere vorm van differentiatie
toe moeten. En het eigenaarschap moet terug naar docenten en
onderzoekers.”
‘De politiek gaat over
het stelsel, niet over
individuele casuïstiek’
54
De kracht van kennis.
‘Een bestuur moet zijn eigen
kritische spiegel durven
organiseren’
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
stelt dat instellingen zichzelf rekenschap moeten geven van
hun externe omgeving en op basis daarvan eventueel nieuw
aanbod moeten ontwikkelen en onrendabele opleidingen
moeten afstoten. Daarnaast zijn zij zelf verantwoordelijk voor de
kwaliteit van het onderwijs. In de praktijk zitten ondermeer de
NVAO en de Commissie Doelmatigheid er bovenop. Dat laat de
onderwijsinstellingen minder ruimte om zelfstandig beslissingen
te nemen. De doelmatigheid vind ik een sprekend voorbeeld:
de minister zegt standaard dat iets niet doelmatig is, tenzij het
tegendeel blijkt. Dat staat lijnrecht tegenover het wettelijke
beginsel. Hoe zit het met het inperken van de autonomie van de
instellingen door de overheid?
“Naarmate ik langer bij de NVAO zat heb ik me steeds meer
verwonderd over de rol van Europa. De inhoud van de
Bologna-akkoorden is op zich een groot goed, maar alles wat
er omheen is opgetuigd heeft geleid tot bureaucratisering
van het hoger onderwijs. Nationale overheden hebben de
accreditatie aangegrepen om direct tot accountability te komen.
Onbedoeld leidden al die externe ingrepen tot uniformering en
reglementering en tot het wegnemen van een grote mate van
creativiteit en inventiviteit. We moeten die overload en die angst
wegnemen. Dat kan alleen als de politiek ons daartoe in staat
stelt en accepteert dat er af en toe eens iets niet goed gaat. De
minister moet duidelijk maken dat de politiek wel over het stelsel
gaat, maar niet over individuele casuïstiek. Vermindering van
bewijslast zou hoog op de bestuurlijke agenda moeten komen.
Als de bureaucratie wordt afgewonden blijft er meer tijd over
voor diegene waar het om gaat: de student.”
Karl Dittrich, voorzitter VSNU, Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten
'Wat doe je, waarom en hoe?
Maak je waar wat je belooft?
Dat is toch de essentie'
De kracht van kennis.
55
Hobéon. De kracht van kennis.
Colofon
Hobéon is een strategisch adviesbureau voor kennisintensieve organisaties,
opgericht in 1992.
We zijn met name gericht op de beantwoording van vraagstukken van strategie
en kwaliteit van onderwijsinstellingen, vooral in het middelbaar en hoger
onderwijs.
Ook werken wij voor beroeps- en brancheorganisaties, bedrijven en instellingen
op het gebied kunst, architectuur en monumentenzorg. Hobéon verleent
haar diensten als evaluatiebureau in het hoger beroepsonderwijs en als
beoordelende organisatie van EVC-aanbieders.
Hobéon Special
Hobéon Special verschijnt eenmaal per jaar en wordt toegezonden aan onze
relaties en aan geïnteresseerden. Voor meer informatie of extra exemplaren van
de Special kunt u contact opnemen met het redactiesecretariaat.
De kernactiviteiten van Hobéon zijn (markt)onderzoek en ontwikkeling,
advisering, training, doorlichtingen en accreditatie of certificatie. Hobéon telt
42 medewerkers.
Hobéon is ISO 9001:2008 gecertificeerd, lid van de Raad van OrganisatieAdviesbureaus (ROA) en aangesloten bij de European Association for Quality in
Higher Education (ENQA).
Werken met
Hobéon kenmerkt zich door een ontwikkelingsgerichte aanpak, vanuit
betrokkenheid met de klant en het vraagstuk en op basis van grote kennis
van het speelveld. Daarbij stellen we ons op als kritische vriend. We bieden
inhoudelijk weerwoord, gaan op zoek naar duurzame oplossingen die u
daadwerkelijk kunt gebruiken en kunt toepassen.
Werken bij
Onze medewerkers zijn professionals en zetten zich op alle niveaus in als
kennispartner, van organisatie tot individu, van opleiding tot bestuur.
Een groot aantal adviseurs van Hobéon is als lead auditor ingeschreven in het
International Register of Certificated Auditors (IRCA).
www.hobeon.nl
Redactiesecretariaat
Mirjam Dijkman, tel. (070) 3066800, e-mail: [email protected]
Vormgeving
www.windkracht-10.nl, Rijpwetering
Foto artikel Prof. Dr. Jan Anthonie Bruijn: Willem Jan Ritman Fotografie
Illustraties: Larissa Kulik.
Met medewerking van Ursula Wopereis, onafhankelijk communicatieadviseur en
tekstschrijfster.
Directie
Wienke Blomen, Rob van der Hoorn
Partners
Fred de Bruijn, Ruud van der Herberg, Willem van Raaijen, Arjo van Trigt
Adviseurs
Henk Benckhuijsen, Hanneke Bleijs, Wienke Blomen, Pieternel Boer, Ger Broers,
Inge Gies Broesterhuizen, Foka Brouwer, Fred de Bruijn, Paul van Embden,
Jos de Gooijer, Frank Hendriks, Ruud van der Herberg, Inge van der Hoorn,
Rob van der Hoorn, Jacoline Houtman, Remke Klapwijk, Daniëlle de Koning,
Rob van der Made, Miranda Maring, Suzanne Oostrom, Conny Ouwerkerk,
Willem van Raaijen, Robert Stapert, Hans Stoltenborg, Franklin Telwin,
Arjo van Trigt, Rianne Versluis, Boudewijn Verstegen, Willem de Vries.
Ondersteunende diensten
Jacqueline Boere, Mirjam Dijkman, Corrie Herben, Jacoline Houtman,
Sylvia Jansen, Marisca Karsdorp, Indra Khedoe, Walter Koek, Anneriek Mur,
Bob Schakenbos, Francine Stapert-Louw en Leona Telwin.