PLAN-MER VOOR HET RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HERONTWIKKELING TRAGELSITE KENNISGEVINGSNOTA Rapport opgemaakt door : Kontichsesteenweg 38 Meiboom 26 Borchtstraat 28 2630 Aartselaar 1500 Halle 2800 Mechelen december ’14 dossiernummer: 15649 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite INHOUD 1 2 3 5 6 7 8 9 Algemene informatie ............................................................................................................. 1 1.1 Aard van het plan ........................................................................................................... 1 1.2 Het Plan-mer proces en Besluitvorming ......................................................................... 1 1.3 Toetsing aan de MER-plicht............................................................................................ 4 1.4 Gegevens initiatiefnemer ............................................................................................... 5 1.5 Samenstelling van team van deskundigen ..................................................................... 5 Planverantwoording en ruimtelijke situering ......................................................................... 6 2.1 Planverantwoording ....................................................................................................... 6 2.2 Ruimtelijke situering....................................................................................................... 6 Juridische en beleidsmatige situering .................................................................................... 8 3.1 Juridische context........................................................................................................... 8 3.2 Ruimtelijk planningsbeleid ........................................................................................... 15 Beschrijving van de planalternatieven ................................................................................. 36 Ingreep-effectrelaties .......................................................................................................... 36 6.1 Ingreep-effectmatrix .................................................................................................... 36 6.2 Gegevensoverdracht .................................................................................................... 37 Methodologie per discipline ................................................................................................ 38 7.1 Discipline Bodem .......................................................................................................... 39 7.2 Discipline Water - Grondwater ..................................................................................... 41 7.3 Discipline Water - Oppervlaktewater ........................................................................... 43 7.4 Discipline Water - Watertoets ...................................................................................... 45 7.5 Discipline mens – Mobiliteit ......................................................................................... 45 7.6 Discipline Geluid en Trillingen ...................................................................................... 48 7.7 Discipline Lucht ............................................................................................................ 49 7.8 Discipline Fauna en Flora.............................................................................................. 52 7.9 Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie ........................................................ 54 7.10 Discipline Mens – Ruimtelijke aspecten ....................................................................... 56 Grensoverschrijdende effecten............................................................................................ 57 Bijlagen ................................................................................................................................ 58 BIJLAGEN Bijlage 1: ontwerp-grafisch plan Bijlage 2: stedenbouwkundige voorschriften Bijlage 3: meetpunten discipline geluid Bijlage 4: kaarten 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 I Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 1 ALGEMENE INFORMATIE 1.1 AARD VAN HET PLAN Voorliggend plan handelt over de herbestemming van de Tragelsite te Aalst van voornamelijk industriegebied naar een multifunctionele site. 1.2 HET PLAN-MER PROCES EN BESLUITVORMING 1.2.1 MILIEUEFFECTRAPPORTAGE: ALGEMEEN Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een juridisch-administratieve procedure waarbij de milieugevolgen van een gepland plan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze bestudeerd, besproken en geëvalueerd worden. Het milieueffectenrapport (plan-MER) is noodzakelijk voor de definitieve vaststelling van een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP). Het conform verklaarde MER moet integraal deel uitmaken van het RUP. Via het milieuonderzoek wordt getracht om de voor het milieu mogelijk negatieve effecten in een vroeg stadium van de besluitvorming te kennen, zodat ze kunnen worden voorkomen. Op deze wijze kan het project worden bijgestuurd. Bepaalde milderende maatregelen die voorgesteld worden in het MER, kunnen opgenomen worden in de bijzondere vergunningsvoorwaarden. 1.2.2 MER-PROCEDURE: OVERZICHT Het decreet betreffende milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (het zogenaamde mer/vr-decreet, hierna “het decreet” genoemd) beschrijft de mer-procedure (B.S. 13 februari 2003). Dit decreet is op het vlak van milieueffectrapportage voor plannen en programma’s gewijzigd (B.S. 20/06/2007) en is in voege. Het uitvoeringsbesluit Besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2007 betreffende de milieueffectrapportage van plannen en programma’s (B.S. 7/11/2007) en de bijhorende omzendbrief van 3/12/2007 werd gepubliceerd. De mer-procedure is opgebouwd uit vier belangrijke stappen: Het plan-m.e.r.-proces omvat de volgende stappen: ○ Het proces start met de opmaak van een kennisgevingsnota die alle nodige informatie bevat volgens het MER-decreet. De kennisgeving wordt overgemaakt aan dienst Mer, die binnen een termijn van 20 dagen de beslissing betekent over de volledigheid ervan. ○ De dienst Mer stuurt onverwijld een afschrift van het volledig verklaarde kennisgevingsdossier aan: college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeenten, provinciegouverneur, de door de Vlaamse regering aangewezen administraties en in voorkomend geval bij grensoverschrijdende effecten ook de verdragspartij. ○ De dienst Mer legt onverwijld de kennisgeving via haar website ter inzage en doet een gepaste aankondiging waarin de data van aanvang en sluiting (30 dagen na aanvang) zijn opgenomen. Eventuele opmerkingen en adviezen over de inhoudsafbakening van 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 1 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite het MER moeten binnen de 30 dagen na aanvang van de terinzagelegging aan de dienst Mer bezorgd worden. 1.2.3 1.2.3.1 ○ De dienst Mer bundelt de opmerkingen op het einde van de periode van ter inzagelegging of bij het einde van het indienen van opmerkingen in geval van grensoverschrijdende effecten ○ Daarna volgt (eventueel) een richtlijnenvergadering met de opstellers van het MER, de initiatiefnemer, de dienst Mer en de adviserende overheidsinstanties. Vervolgens stelt de dienst Mer de richtlijnen op voor de opmaak van het MER. De richtlijnen hebben betrekking op de reikwijdte, detailleringsgraad en inhoudelijke aanpak van het MER, de richtlijnen voor de uitvoering van de milieubeoordeling en beslissing over het team van erkende MER-deskundigen. De dienst Mer betekent deze richtlijnen binnen de 20 dagen na beëindiging van de ter inzagelegging. ○ Tijdens de uitvoeringsfase stelt het team van erkende MER-deskundigen het plan-MER op. De MER-coördinator staat in voor de afstemming tussen de verschillende disciplines. Het ontwerp-MER wordt tijdens een ontwerptekstbespreking besproken met de dienst Mer om na te gaan in welke mate het milieuonderzoek, de evaluatie van de milieueffecten en de voorgestelde milderende maatregelen conform zijn aan de richtlijnen. ○ Dit resulteert in een definitief MER dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de dienst Mer. Deze goed- of afkeuring wordt binnen een termijn van 50 dagen betekend aan de initiatiefnemer en de geraadpleegde administraties, instanties, autoriteiten van lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten. ○ Ten slotte publiceert de dienst Mer de beslissing op haar website. KENNISGEVINGSNOTA INHOUDELIJK Zoals hoger aangegeven is de kennisgeving de eerste procedurele stap in de opmaak van het milieueffectrapport. In de kennisgeving zijn o.m. de voorgenomen activiteit, de aard, de ligging, doelstellingen en verantwoording van het plan beschreven en zijn de coördinaten van de initiatiefnemer en namen van de uitvoerders van het milieueffectrapport vermeld. Ook geeft de initiatiefnemer hierin een overzicht van de juridische en beleidsmatige context en beschrijft hij de onderzochte alternatieven, bestaande planologische bestemming en de beoogde bestemmingswijziging in de vorm van een ruimtelijk uitvoeringsplan en relevante gegevens uit vorige rapportages en goedgekeurde rapporten. Daarnaast beschrijft de initiatiefnemer de specifieke milieuaspecten die onderzocht en beschreven zullen worden in het MER, inclusief de verdere aanpak voor de bepaling en de beoordeling van deze aspecten. Ook is het wenselijk dat de reeds gekende moeilijkheden en leemten in de kennis aangegeven worden. Indien er grensoverschrijdende effecten verwacht worden, vermeldt de initiatiefnemer de nodige gegevens die de Dienst Mer toelaten na te gaan of de bevoegde autoriteiten van naburige lidstaten betrokken dienen te worden bij de procedure. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 2 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 1.2.3.2 TER INZAGE LEGGING Deze kennisgevingsnota ligt gedurende een periode van 30 dagen ter inzage in de stad Aalst (uit de bespreking van de verschillende disciplines in hoofdstuk 7 van dit document blijkt dat er geen effecten verwacht worden op de omliggende gemeenten). Op basis van dit document worden alle betrokkenen uitgenodigd om hun visie te geven op de volledigheid van het geplande onderzoek in het MER. Dit betekent dat het publiek en alle betrokkenen de officiële en wettelijk opgelegde mogelijkheid hebben om aanvullingen te formuleren bij de benodigde inhoud van het MER en in het bijzonder over de noodzakelijk te onderzoeken effecten, alternatieven en maatregelen. De inspraakreacties kunnen persoonlijk of schriftelijk ingediend worden bij de stad Aalst. Zij kunnen ook schriftelijk, via de post, rechtstreeks aan het Vlaams Gewest worden bezorgd op onderstaand adres: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer “Plan-MER herontwikkeling Tragelsite” Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Elektronische post : [email protected] of Stad Aalst Grote Markt 3 9300 Aalst De Dienst Mer bundelt de zinvolle reacties op de kennisgeving en neemt een beslissing over de inhoud van het milieueffectrapport, de inhoudelijke aanpak, de methodologie van de rapportage en over de opstellers van het milieueffectrapport. De Dienst Mer heeft 20 dagen na het afsluiten van de inspraakprocedure om bijzondere richtlijnen op te stellen. Deze richtlijnen zijn een openbaar document en elke burger kan ze bij de milieuambtenaar van zijn gemeente opvragen. Deze richtlijnen worden tevens beschikbaar gesteld op www.mervlaanderen.be. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 3 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 1.3 TOETSING AAN DE MER-PLICHT Sinds 1 december 2007 zijn het decreet van 27 april 2007 (hierna plan-m.e.r.-decreet) en het uitvoeringsbesluit van 12 oktober 2007 van kracht. Er geldt een plan-MER-plicht voor ruimtelijke uitvoeringsplannen die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. Om al dan niet te kunnen besluiten tot een plan-MER-plicht moeten geval per geval de volgende drie stappen doorlopen worden: Stap 1: valt het plan onder de definitie van een plan of programma zoals gedefinieerd in het Decreet houdende Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid (DABM) ? → RUP’s vallen onder deze definitie; Stap 2: valt het plan onder het toepassingsgebied van het DABM ? Dit is het geval indien: o het plan het kader vormt voor de toekenning van een stedenbouwkundige vergunning, milieu-, natuur-, kap-,…; o het plan mogelijk betekenisvolle effecten heeft op speciale beschermingszones waardoor een passende beoordeling vereist is. → Het ruimtelijke uitvoeringsplan Tragelsite Aalst vormt het kader voor de toekenning van een stedenbouwkundige vergunning, die pas kan worden verleend als het voorgenomen project zich in de bestemming bevindt die overeenstemt met de bestemming vastgelegd in het ruimtelijk uitvoeringsplan. Het RUP vormt dus het kader op basis waarvan de stedenbouwkundige vergunning toegekend wordt. Stap 3: valt het plan onder de plan-MER-plicht ? Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen: o Plannen die “van rechtswege” plan-MER-plichtig zijn (geen voorafgaande “screening” vereist): Plannen die het kader vormen voor projecten uit bijlage I, II of III van het BVR van 10 december 2004 (project-MER-plicht) en niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden en betrekking hebben op landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening (een RUP voldoet per definitie aan deze laatste voorwaarde); Plannen waarvoor een passende beoordeling vereist is, uitgezonderd deze die het gebruik bepalen van een klein gebied op lokaal niveau of een kleine wijziging inhouden. o Plannen die niet onder de vorige categorie vallen en waarvoor geval per geval moet geoordeeld worden of ze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben: “screeningplicht” o Plannen voor noodsituaties (niet plan-MER-plichtig, maar hier niet relevant). 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 4 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite → Het RUP Tragelsite Aalst vormt het kader voor projecten uit bijlage II (art 10 Infrastructuurprojecten, paragraaf b) Stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen). Bijgevolg is dit RUP dus plan-MER-plichtig. 1.4 GEGEVENS INITIATIEFNEMER Stad Aalst Grote Markt 3 9300 Aalst 1.5 SAMENSTELLING VAN TEAM VAN DESKUNDIGEN De initiatiefnemer laat het milieueffectrapport opstellen door een werkgroep van deskundigen van verschillende disciplines, het zgn. team van deskundigen. De betrokkenheid van onafhankelijke, erkende deskundigen moet de wetenschappelijke waarde en de objectiviteit van het plan-MER waarborgen. Deze deskundigen zijn door de Secretaris-Generaal van het Departement LNE erkend voor één of meerdere disciplines. De erkenning wordt momenteel (bij nieuwe aanvraag of eventuele verlenging) verleend voor onbepaalde duur. Volgende MER-deskundigen zullen hun medewerking aan het MER verlenen: Tabel - MER-deskundigen Discipline Erkend deskundige Erkenning Bodem : pedologie en geologie Stefan Helsen MB/MER/EDA-539/V2 geldig tot 07/09/2015 Water: grondwater, oppervlaktewater en afvalwater Stefan Helsen Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Patrick Maes Geluid Guy Putzeys MB/MER/EDA-539/V2 geldig tot 07/09/2015 MB/MER/EDA-016/V4 geldig voor onbepaalde duur MB/MER/EDA-393/V4 geldig voor onbepaalde duur Mens : ruimtelijke aspecten en mobiliteit Patrick Maes MB/MER/EDA-016/V4 geldig voor onbepaalde duur Coördinatie Stefan Helsen Maaltecenter Blok A ECOREM nv Derbystraat 55, 9051 GENT De overige relevante aspecten worden behandeld door de coördinator van het team van deskundigen. Het is tevens zijn taak om van de deelonderzoeken een coherent geheel te maken en de eindconclusies in samenspraak met de andere deskundigen te formuleren. Hij treedt tevens op als aanspreekpunt voor alle betrokken partijen. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 5 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 2 2.1 PLANVERANTWOORDING EN RUIMTELIJKE SITUERING PLANVERANTWOORDING Dit plan-MER wordt opgesteld in het kader van de opmaak van het ruimtelijk uitvoeringsplan (verder RUP genoemd) ten behoeve van de herbestemming van de huidige industriezone naar een meer stedelijke omgeving. Het plangebied betreft de Tragelsite te Aalst welke potenties heeft om ontwikkeld te worden als een volwaardig, multifunctioneel stadsdeel aansluitend aan de bestaande stadskern. 2.2 RUIMTELIJKE SITUERING De Tragelsite is gelegen ten noorden van de stadskern van Aalst. Het plangebied bevindt zich langs de Dender en vlakbij het station van Aalst. Figuur 1: ruimtelijke situering van het plangebied (bron: ontwerp-RUP D+A Consult) Onderstaande figuur geeft het plangebied weer, gesitueerd op een luchtfoto en met aanduiding van de omringende straten. Het plangebied wordt begrensd door het Ringviaduct (R41 – Heilig Hartlaan) in het noorden, de Dender in het oosten. De Dendermondse Steenweg bakent de westelijke helft af. De zuidelijke 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 6 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite grens bevindt zich tussen het kantoorgebouw van AGSA en SMATCH aan de zijde van de Dendermondse Steenweg en ten noorden van de gebouwen waar onder andere Roller Land en Alovan in gevestigd zijn. De situering op het gewestplan is terug te vinden op kaart 1 in bijlage. De aanwezige retail bestaat uit een Aldi. De andere gebouwen op het terrein behoren tot het voormalig gasfabrieksterrein enerzijds, met een kantoorgebouw en loods, en anderzijds gebouwen van het voormalige recyclagebedrijf dat een aantal gebouwen omvat waaronder een bedrijfswoning, een kantoorgebouw en een loods. Naast gebouwen en verharding omvat het plangebied ook enkele braakliggende terreinen. De ruimte onder het viaduct wordt op sommige plaatsen gebruikt als parkeerterrein of opslagplaats. Ten noorden van het viaduct ligt een langzaamverkeersroute op het voormalige spoorwegtracé. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 7 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 3 3.1 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE SITUERING JURIDISCHE CONTEXT Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Codex Ruimtelijke ordening Omvat bepalingen inzake organisatie, Ja, procedure- Bij de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen moet hoe dan ook zoveel mogelijk vermeden planning, vergunningenbeleid en bepalend worden dat nieuwe hindersituaties ontstaan. Er moet uitgegaan worden van een ‘goede handhaving. ruimtelijke ordening”. Gewestplan Bevat stedenbouwkundige voorschriften ja, onderzoeks- Het plangebied is op het Gewestplan grotendeels als industriegebied en een deel groengebied inzake de bestemming, de inrichting sturend in het noorden van het plangebied. (zie kaart 1) en/of het beheer van gronden Andere stedenbouwkundige plannen Omvat ondermeer Bijzondere plannen ja van aanleg (BPA), ruimtelijke uitvoeringsplannen, (RUP), … Bespreking relevantie Het plangebied grenst in het noordwesten aan het BPA “Valerius De Saedeleerstraat” (MB dd. 18/12/1992). Het plangebied is gelegen binnen het GRUP “afbakening van het regionaalstedelijk gebied Aalst” (BVR dd.22/07/2003). Het plangebied was gelegen binnen het gemeentelijk RUP Tragel. Het gedeelte van het RUP, gelegen op de linkeroever van de Dender, werd door de Raad van State vernietigd (RvS dd. 29/06/2010). Decreet Algemene Milieubeleid bepalingen Regelt de milieuplanning, bedrijfsinterne Ja milieuzorg, de milieueffecten veiligheidsrapportage en de oprichting en taakomschrijving van agentschappen MER-decreet en uitvoeringsbesluiten Regelt, ter ondersteuning van Ja vergunningsaanvragen, de wijze waarop de effecten van het plan of project op het milieu worden bepaald en hoe hiermede dient omgegaan. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 De procedure en de inhoudelijke bepalingen van het MER worden hiermee vastgelegd. Het plan-MER-decreet bepaalde welke plannen of programma’s plan-m.e.r.-plichtig zijn. 8 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Milieuvergunnings-decreet Volgens het Decreet mag niemand Ja zonder voorafgaande en schriftelijke vergunning van de bevoegde overheid een als hinderlijk ingedeelde inrichting die behoort tot eerste of tweede klasse exploiteren of veranderen. en VLAREM I en II Relevant Bespreking relevantie Voor de exploitatie van bepaalde activiteiten binnen het plangebied zal mogelijk een milieuvergunning dienen te worden aangevraagd. De uitvoeringsbesluiten (VLAREM I en II) bij het decreet voorzien milieukwaliteitsnormen ten aanzien van bodem, water, lucht en geluid. Decreet van 27 oktober 2006 Het Bodemdecreet voorziet in een Ja (maar betreffende de bodemsanering en de bodembeleid dat gebaseerd is op twee bodembescherming (B.S., 22 januari grote pijlers, met name enerzijds de beperkt 2007) (err., B.S., 20 februari 2007), “bodemsanering” en anderzijds de op planniveau) gewijzigd bij het decreet van 21 bodembescherming. De eerste pijler is december 2007 (B.S., 31 december er vooral op gericht om zoveel mogelijk 2007) en het decreet van 12 de richtwaarden voor bodemkwaliteit te december 2008 (B.S., 4 februari realiseren. De tweede pijler heeft dan 2009) weer tot doel de bodem te beschermen teneinde de bodem geschikt te houden het Vlaams reglement betreffende de of te maken voor zoveel mogelijk bodemsanering en functies. bodembescherming dd. 14 december 2007 De uitvoering van het plan brengt mogelijk activiteiten met zich mee waarbij grondverzet aanwezig is (zoals bouwactiviteiten). Een technisch verslag kan dan vereist zijn. Verder kunnen mogelijks (in de toekomst) ook ingedeelde inrichtingen aanwezig zijn waarvoor volgens Vlarebo Artikel 4 een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd dient te worden. // (disciplines bodem en water, kaarten 2 en 3) Grondwaterdecreet Grondwaterwinningen dienen te voldoen aan deze randvoorwaarde (kaart 3) (24/01/84, B.S. 05/06/84) Vormt de basis voor zowel de Ja kwalitatieve bescherming van het grondwater als voor het grondwatergebruik en voorziet in de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones rond drinkwaterwingebieden. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 9 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Juridische randvoorwaarden Bestemming milieukwaliteitsnormen oppervlaktewater Inhoudelijk Relevant en Het immissiebesluit legt de ja kwaliteitsdoelstellingen vast voor alle oppervlaktewateren. Bespreking relevantie Een aantal waterlopen is gelegen in (de nabijheid van) het plangebied: Dender, HoezeSiesegembeek (discipline water, kaart 3)). (B. Vl. R. 21/10/87, B.S. 06/01/1988) Bescherming oppervlaktewater waterkwaliteitsdoelstellingen lozingsvoorwaarden opgenomen VLAREM II) en ja in Wet op de onbevaarbare waterlopen Regelt het beheer van en werken aan ja onbevaarbare waterlopen. Diverse activiteiten die momenteel aanwezig zijn vergen lozing/behandeling van afvalwater. Openlegging van beek wordt voorzien waar mogelijk. (28/12/67, B.S. 15/02/68) Decreet integraal waterbeleid Bevat bepalingen betreffende het ja, procedure- In het plan-MER worden de gegevens aangeleverd nodig voor uitvoering van de watertoets gecoördineerd en geïntegreerd bepalend door de vergunningverlenende overheid. Doel van de watertoets is in hoofdzaak schadelijke ontwikkelen, beheren en herstellen van effecten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken en als dat niet kan, te herstellen. watersystemen zodat het voldoet aan de Schadelijk effect wordt in artikel, 3, 17° omschreven als “ieder betekenisvol nadelig effect op (Decreet 18/07/03, besluit van de Vl. voor het het milieu dat voortvloeit uit een verandering van de toestand van watersystemen of Reg 20 juli 2006 i.v.m. de kwaliteitsdoelstellingen ecosysteem en aan het huidige bestanddelen ervan die wordt teweeggebracht door een menselijke activiteit. Verder wordt watertoets)) multifunctioneel gebruik. Elk plan of daarin gesteld dat die effecten mede omvatten effecten op de gezondheid van de mens, de moet aan de watertoets onderworpen veiligheid van de vergunde of vergund geachte woningen en bedrijfsgebouwen gelegen buiten worden. overstromingsgebieden, op het duurzaam gebruik van water door de mens, op de fauna, de flora, de bodem, de lucht, het water, het klimaat, het landschap en het onroerend erfgoed, alsmede de samenhang tussen één of meerdere van deze elementen.” De watertoets omvat dus een brede rits van evaluatie-items, zoals veiligheid tegen overstromingen, (grond)wateroverlast, riolering, watervoorziening voor huishoudens en economische actoren, bodemdaling, volksgezondheid, oppervlakte- en grondwaterkwaliteit, verdroging en (natte) natuur. De gegevensaanlevering zal in dit MER gebeuren voor de disciplines Grondwater, Oppervlaktewater en Fauna en flora. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 10 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie Gewestelijke stedenbouwkundige Regelt de bepalingen inzake ja, onderzoeks- Afkoppelingsbeleid en (her)gebruik van hemelwater staat centraal in deze wetgeving. verordening voor hemelwaterputten hemelwaterputten, infiltratiesturend In aanvulling van de gewestelijke verordening heeft de stad Aalst ook eigen stedelijke en infiltratievoorzieningen voorzieningen en gescheiden afvoer van reglementaire bepalingen. buffervoorzieningen en gescheiden afvalwater en hemelwater lozing van afvalwater en hemelwater Bij de opmaak van het plan dient men met deze problematiek rekening te houden. (5/07/2013, B.S. 8/10/2013) Decreet betreffende het Heeft als doel de bescherming, de ja, onderzoeks- In het plan-MER zal onderzocht worden of er belangrijke natuuraspecten aanwezig zijn en of er natuurbehoud en het natuurlijk ontwikkeling, het herstel en het beheer sturend al dan niet effecten te verwachten zijn (kaart 4). milieu van de natuur. Centraal staan een planmatige aanpak (natuurbeleidsplan), (Decreet 21/10/97, B.S. 10/01/98, een horizontaal beleid (‘stand-still’ gewijzigd 19/07/02, B.S. 31/08/02) principe) en een gebiedsgericht beleid Vogelrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding van nee alle natuurlijke in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebieden; er werden speciale beschermingszones (SBZ-V) afgebakend (79/409/EEG 02.04.79) Habitatrichtlijngebieden (92/43/EEG 21.05.92, 04/05/01, 24/05/02) Heeft als doel de instandhouding van nee soorten en natuurlijke habitats; hiervoor B.Vl.R. werden speciale beschermingszones afgebakend Afwezigheid van Vogelrichtlijngebieden in de onmiddellijke omgeving van het plangebied. Afwezigheid van Habitatrichtlijngebieden in de onmiddellijke omgeving van het plangebied. (Decreet 21/10/97, B.S. 10/01/98, gewijzigd 19/07/02, B.S. 31/08/02) Ramsargebieden (22/07/79) Overeenkomst inzake watergebieden die nee van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 Afwezigheid van Ramsargebieden in de ruime omgeving van het plangebied. 11 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Juridische randvoorwaarden Vlaamse en/of natuurreservaten Bosdecreet Inhoudelijk Relevant erkende Terreinen, van belang voor behoud en nee ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die aangewezen of erkend zijn door Vlaamse regering Bespreking relevantie Niet van toepassing in het plangebied Regelt het behoud, bescherming, aanleg, nee beheer en herstel van bossen. Regelt in dit verband ook de kappingen, vergunningsvoorwaarden en eventuele compensaties (art. 50) Binnen het plangebied is volgens de bwk bos aanwezig, dit bos staat echter niet aangegeven op de bosreferentiekaart 2000 (kaart 4). Decreet tot bescherming van Ter bescherming van monumenten en nee monumenten, landschappen en/of stadsen/of dorpsgezichten en stads- of dorpsgezichten landschappen; instandhouding, herstel en beheer van beschermde (decreet van 03/03/76 + wijzigingen) landschappen. Er bevinden zich geen beschermde monumenten, landschappen en/of stads- of dorpsgezichten in het plangebied of in de nabije omgeving van het plangebied. (13/06/90, B.S. 28/09/90) en Decreet betreffende landschapszorg (Decreet 16/04/96 + wijzigingen) Ter bescherming van de in het Vlaamse de gewest gelegen landschappen, de van instandhouding, het herstel en het beheer van beschermde landschappen, ankerplaatsen en erfgoedlandschappen nee en stelt maatregelen vast voor de bevordering van de algemene landschapszorg 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 Er zijn geen ankerplaatsen of relictzones van toepassing 12 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie Decreet op het archeologisch Regelt de bescherming, het behoud en ja, onderzoeks- Archeologische toevalsvondsten dienen binnen de 3 dagen gemeld te worden aan het patrimonium (30/06/93, B.S. de instandhouding, het herstel en het sturend Agentschap Onroerend Erfgoed. Er dient advies gevraagd en het Agentschap Onroerend 15/09/93 + wijzigingen) beheer van het archeologisch Erfgoed moet op de hoogte gebracht worden van de start van de werken. patrimonium. Behandelt de bescherming van archeologisch erfgoed in het bijzonder + Ratificering van Verdrag van Malta betreffende ruimtelijke planning en door Vlaamse Regering op financiering. 12/10/2001 EU kaderrichtlijn 96/62 inzake Vormt de basis voor nieuw Ja beoordeling en beheer van luchtkwaliteitsbeleid binnen de luchtkwaliteit + dochterrichtlijnen Europese Unie. Globaal kader waarmee 1999/30, 2000/69, 2002/3 en EU luchtkwaliteit beoordeelt en beheert. 2004/107 + richtlijn luchtkwaliteit De nieuwe richtlijn stelt naast de 2008/50EG bestaande normen voor PM10 ook nieuwe normen voor PM2,5 voor. De effecten van het plan op de emissies dienen ingeschat en getoetst te worden (discipline Lucht) NEC-richtlijn De effecten van het plan op de emissies dienen ingeschat en getoetst te worden (discipline Lucht) Impliceert het opnemen van bindende Ja emissieplafonds voor SO2, NOx, VOS en NH3 in Vlarem II. (emissiereductieprogramma’s, zie Vlarem II). Besluit van de Vlaamse Regering van Dit besluit zet de Richtlijn 2002/49/EG Ja 22/7/2005 inzake de evaluatie en de van het Europese Parlement en de Raad beheersing van het omgevingsgeluid van 25/6/2002 inzake de evaluatie en de en tot wijziging van het besluit van de beheersing van omgevingslawaai om Vlaamse Regering van 1/6/1995 door titel II houdende de algemene en sectorale van het VLAREM aan te passen bepalingen inzake milieuhygiëne Hiermee dient rekening gehouden te worden. Gedifferentieerde referentiewaarden Voorlopige toetsing van geluid van Ja geluid discussienota LNE wegverkeer en spoorverkeer Vergelijking van de gemeten en/of berekende immissieniveaus met de gedifferentieerde referentiewaarden 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 13 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie Decreet van 20 maart 2009 Geeft een omkadering voor het Ja betreffende het mobiliteitsbeleid mobiliteitsbeleid gericht op duurzame gewijzigd bij decreet van 10 februari mobiliteitsontwikkeling 2012 (BS 20/03/2012) Regelt oa de opmaak van mobiliteitsplannen Er dient rekening gehouden te worden met het mobiliteitsplan van Aalst Grensoverschrijdende effecten Niet van toepassing Verdrag van Espoo 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 Nee 14 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 3.2 RUIMTELIJK PLANNINGSBELEID 3.2.1 VLAAMS NIVEAU 3.2.1.1 RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN VLAANDEREN - RSV Aalst is volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen gelegen in de Vlaamse Ruit, een stedelijk netwerk op internationaal niveau en is tevens een regionaal-stedelijk gebied en een economisch knooppunt. Stedelijke en economische ontwikkelingen worden hier gestimuleerd, onder de vorm van gedeconcentreerde bundeling. 3.2.2 PROVINCIAAL NIVEAU 3.2.2.1 PROVINCIAAL RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN - PRS Volgens het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Oost-Vlaanderen (PRSOV1) is Aalst gelegen in de deelruimte ‘Dendersteden’. Het voorontwerp van het RUP voor de herontwikkeling van de Tragelsite geeft volgende toelichting: Het ruimtelijk beleid is er gericht op: het voeren van een kwantitatief en kwalitatief aanbodbeleid inzake wonen en bedrijvigheid; het verbeteren van de verkeersleefbaarheid en het verzekeren van de bereikbaarheid van de stedelijke gebieden, met aandacht voor het openbaar vervoer; het bieden van werkgelegenheid om de verdere groei van de pendel vanuit de regio naar Brussel en Antwerpen tegen te gaan en congestie rond Brussel en Antwerpen te matigen; het optimaal benutten van bestaande potenties en de ligging om nieuwe economische stimulansen te creëren; het versterken van toeristisch-recreatieve potenties in relatie met de Dendervallei en het ommeland; aanknopingspunten zijn de stedelijke structuur, het historische patrimonium, de culturele voorzieningen, de ligging van toeristisch-recreatieve openruimtegebieden en de Dendervallei met haar landschappelijke en toeristisch-recreatieve waarde; het behouden van de openruimtekwaliteiten van de Dendervallei; het ondersteunen van een economisch verantwoorde land- en tuinbouw in zijn rol als landschapsbeheerder en participant in recreatief medegebruik. De ruimtelijke concepten die hierbij voorgesteld worden zijn: versterking van de Dendersteden als kwalitatieve stedelijke kerngebieden; herstel van de economische rol op basis van de bestaande ontsluitingspotenties en de bereikbaarheid vanuit het eigen ommeland; 1 Goedgekeurd op 18/02/2004 door de Vlaamse regering, herziening goedgekeurd door de minister op 25/08/2009, tweede partiële herziening goedgekeurd door de minister op 18/07/2012. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 15 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite de Dender als ruggengraat en randvoorwaarde in stedelijke ontwikkelingen. Om de stedelijke woonfunctie te versterken, moet een kwalitatief aanbodbeleid gevoerd worden. Veeleer dan grote woonuitbreidingen te realiseren, moeten de woningen van slechte kwaliteit, die een groot aandeel uitmaken van het woningbestand, verbeterd worden. Bij het realiseren van kleinschalige woonuitbreidingen moet rekening worden gehouden met de landschappelijke en ecologische kwaliteiten van de Dendervallei en de openruimtegebieden. Om de woonomgevingskwaliteit en de toeristische aantrekkingskracht te verbeteren, moet het openbaar domein opgewaardeerd worden. Bij stedelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan de Dender als ecologische verbinding doorheen de stedelijke agglomeratie en als toeristisch-recreatieve verbinding tussen stad en open ruimte. De functie van de Dender als ruggengraat van een ecologisch systeem, als structurerend landschapselement en als ader voor toerisme en recreatie kan worden versterkt. Verder kan de Dender gebruikt worden als waterfront t.b.v. de woonomgevingskwaliteit, maar hij zal ook randvoorwaarden opleggen bij de ontwikkeling van nieuwe woonuitbreidingen. De provincie selecteert in kader van de vervoers- en verkeersstructuur: de N41, tussen Oudburg en de R41 te Aalst, als secundaire weg II; de R41, tussen N9 Gentsesteenweg en Verbrandhofstraat, als secundaire weg II. 3.2.3 GEMEENTELIJK NIVEAU 3.2.3.1 GEMEENTELIJK RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN AALST- GRS Het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan (GRS2) Aalst duidt het plangebied aan binnen het deelgebied “Stedelijk Aalst, complex knooppunt op het kruispunt van de E40 en de Dender”. In het voorontwerp van het RUP worden volgende zaken aangehaald als belanghebbend voor het voorliggende herbestemmingsplan: Het uitgangspunt bij de Dender als drager van vernieuwingen is het herstellen van de band tussen rivier en stad. Daarbij kunnen oude bedrijventerreinen geherwaardeerd worden of ingevuld worden met nieuwe functie zoals wonen, nieuwe bedrijvigheid, recreatie en natuur. Waterfronten worden daarbij belangrijke elementen in stedelijk Aalst. Daarbij worden een aantal mogelijke projecten voorgesteld die betrekking hebben op het studiegebied: het verbeteren (en vereenvoudigen) van de knooppunten van N41 met de Boudewijnlaan en Leopoldlaan; het ontwikkelen van de Tragel ten zuiden van de R41 en de omgeving van Tupperware in functie van hoogwaardige stedelijke functies en het opmaken van een RUP om dit mogelijk te maken; het realiseren van groene stapstenen langsheen de hele Dender (in het stedelijk weefsel b.v.b. 2 Goedgekeurd op 22/12/2003 bij ministerieel besluit. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 16 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite met behulp van laanbeplanting. Vanuit de gewenste ruimtelijk-natuurlijke structuur vervult de Dender een functie als centrale groenas doorheen de binnenstad en is een belangrijke drager van de stedelijke groenstructuur. In het noorden van de stad moet de groenstructuur worden verweven met de gebouwenstructuur. Dit kan met laanbeplantingen en aanplantingen tussen en op percelen in het industriegebied. Vanuit de ruimtelijke nederzettingsstructuur worden verschillende gemengde stedelijke woonwijken onderscheidden. Het RUP is gelegen binnen de gemengde stedelijke woonwijk kernstad linkeroever. De zone wordt beschouwd als een te vernieuwen woonweefsel met verwevenheid van kleinschalige activiteiten (kleinhandel, cultuur, toerisme, bedrijvigheid, uitgaansleven) met grote aantrekkingskracht. Stadsvernieuwing blijft een belangrijk aandachtspunt voor Aalst. In het bijzonder de binnenstad van Aalst op linker- en rechteroever komt in aanmerking voor een doorlopend en kleinschalig werken aan vernieuwing van het weefsel. De stad voert hierin reeds jaren een actief beleid. Toch kunnen de bestaande inspanningen beter worden gericht en gecoördineerd. Dit kan door het oprichten van een cel voor stadsvernieuwing. Deze inventariseert te vernieuwen plekken (delen van bouwblokken), maakt een strategie op voor de aanpak daarvan, past de bestaande instrumenten toe en creëert de nodige instrumenten voor de uitvoering van de strategie. In de gewenste economische ruimtelijke structuur wordt een differentiatie van de bestaande bedrijventerreinen voorgesteld. Voor de industriezone Tragel wordt een herbestemming naar stedelijk ontwikkelingsgebied of dienstverleningszone voorgesteld, waarbij personen en vrachtverkeer gescheiden wordt. De bestemming is immers al achterhaald door de aanwezigheid van allerlei grootschalige stedelijke functies, het woonweefsel grenst er onmiddellijk aan en er zijn kansen voor koppelingen aan de nieuwe ontwikkelingen in de stationsomgeving. Algemeen wordt Aalst aangeduid als een gemengd economisch gebied (ook wel economisch verwevingsgebied). Het wordt iets ruimer gezien dan de gebieden met verweven economische activiteiten in de bestaande ruimtelijk-economische structuur. Verweven bedrijvigheid krijgt in deze gebieden kansen op schaal van het gemengd gebied. Gedeelten van Aalst bevatten nu al verweven bedrijvigheid. Een economische kern binnen gemengd economische gebieden blijft onder meer de omgeving van het stadscentrum van Aalst. Groot- en kleinschalige kleinhandel blijft hierin verweven. Stedelijke poorten zijn (multimodale) knooppunten in de verkeers- en vervoersstructuur die worden ondersteund door economische activiteiten, in het bijzonder distributie en grootschalige kleinhandel. Onder andere het kruispunt van de Dender met de noordkant van de ring (omgeving Tragel) komt in aanmerking. Aanduiden van poorten kan leiden tot het differentiëren van bestaande of nieuwe bedrijventerreinen in functie daarvan. Kleinhandel in poorten is complementair aan het stadscentrum en vervangt de kleinhandel daar niet. De bestemming industriezone Tragel is de facto achterhaald door de aanwezigheid van allerlei grootschalige stedelijke functies. De site is gelegen in de nabijheid van het woonweefsel. Er is een menging van personenverkeer en vrachtverkeer. Verder zijn er kansen voor de koppeling aan nieuwe ontwikkelingen. Een gewenste actie voor de differentiatie van de bestaande bedrijventerreinen in Aalst is de herbestemming van de Tragelsite naar stedelijke ontwikkelingsgebied of dienstverleningszone, met een begeleiding van ontwikkeling van hedendaagse stedelijke functies, en met een scheiding van personen- en vrachtverkeer. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 17 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Een toeristisch-recreatief knooppunt is onder meer de omgeving van Tragel. Het betreft een gebied waar hoogdynamische toeristisch-recreatieve voorzieningen met regionale uitstraling worden geconcentreerd. De aanwezige intensieve recreatie in het RUP, Tragelsport en Rollerland, kunnen verder uitgebouwd worden mits aandacht wordt besteed aan de omgeving, zowel ruimtelijk als verkeerskundig. Daarnaast wordt ook de potentie van de Denderomgeving om de nood aan grootschalige feestzaleninfrastructuur op te vangen aangestipt. In de gewenste verkeers- en vervoersstructuur is een eerste actie het scheiden van doorgaand en bestemmingsverkeer door het aanpassen van de dwarsprofielen van de verschillende segmenten van de ring. Boudewijnlaan heeft zowel een ontsluitings- als erftoegangsfunctie. Een combinatie van beide functies op eenzelfde rijbaan zorgt voor vele conflicten. De ontsluitingsfunctie vereist een zekere snelheid, terwijl de erftoegangsfunctie door de vele afslagbewegingen (van en naar aanliggende parkeerplaatsen) juist een lagere snelheid vereist. Bijgevolg kunnen beide functies het best van elkaar worden gescheiden. Dit kan door het realiseren van ventwegen. Verder is het knooppunt R41 - N41 onleesbaar en overgedimensioneerd. Een vereenvoudiging dringt zich op. Aalst selecteert de Dendermondse Steenweg als lokale weg type II (gemeentelijke verzamelweg). De weg Tragel wordt gerekend tot de erfontsluitingswegen (lokale weg type III). Op het gebied van binnenscheepvaart dringt de stad Aalst aan op het realiseren van een profiel voor 1350 op de Dender, noordelijk van de Zeebergbrug. (Dit is een opwaardering van klasse II tot klasse IV, waarbij bij een normaal profiel 38m bodembreedte is vereist, bij een krap profiel 28,5.) In het structuurplan zijn volgende bindende selecties opgenomen die relevant zijn voor het RUP: de omgeving van de Tragel als toeristisch-recreatief knooppunt; de Boudewijnlaan als binnenstedelijke verdeelweg. Daarnaast is ook een relevante actie opgenomen in de bindende bepalingen: opmaak van een geïntegreerd en gebiedsgericht strategisch plan voor de ruime stationsomgeving. 3.2.3.2 GEMEENTELIJKE MOBILITEITSPLAN AALST Het noordwestelijke deel van de ring van Aalst is een secundaire weg type II binnen of aangrenzend aan het plangebied. Tragel, Dendermondse steenweg en Denderstraat zijn lokale wegen type II. De Dendermondse steenweg is tevens aangeduid als functionele fietsroute, de Denderstraat als alternatieve fietsroute en het jaagpad langs de Dender als hoofdroute. Voor meer info wordt verwezen naar het mobiliteitsplan. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 18 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 4 PLANBESCHRIJVING De planbeschrijving is gebaseerd op het voorontwerp van het RUP Herontwikkeling Tragelsite (D+A Consult). In het eerste onderdeel worden een aantal relevante voorstudies en plannen voor de Tragelsite kort samengevat. Vervolgens wordt de planopbouw beschreven aan de hand van concepten en randvoorwaarden. Als derde item wordt de mogelijke invulling van het plangebied beschreven op basis van het voorliggend programma. 4.1 VOORSTUDIES EN PLANNEN Bij de opmaak van de voorstudies is niet steeds een uniforme contour van het plangebied voor de Tragelsite gebruikt. Bij het lezen van elke voorstudie dient dan ook altijd de specifieke afbakening van de site in acht worden genomen. Voorliggend plan-MER heeft betrekking op het gebied “Tragel Noord”. Het noordelijk deel van Tragel heeft betrekking op de eerste fase van de ontwikkeling. Deze bestaat uit een retailzone (A) en een zone voor evenementencomplex (B). (Blauwe aanduidingen) Voortraject ‘Filatures & Urban Fabrics’ Opgemaakt door Christian Kieckens Architects (CKA), december 2003 Op 16 december 2003 werd de ruimtelijke ontwikkelingsvisie “Filatures & Urban Fabric(s): masterplan Stationsomgeving Aalst”, opgemaakt door Christian Kieckens Architects, door de gemeenteraad goedgekeurd. “Het stedenbouwkundig masterplan “FILATURES AND URBAN FABRIC(S)” (letterlijk: Draadspinnerijen en stedelijk weefsel) wil een stimulans zijn voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling van het stationsgebied en de Denderoevers van Aalst. Het ent zich op allerlei bestaande studies, op geschiedkundige en morfologische stedelijke kenmerken en gaat een discussie aan op basis van een reeks potenties die op de gestelde plaatsen een gewijzigde architecturale visie op de stad mogelijk maken. Het masterplan grijpt in op drie schaalniveaus: dat van de macro-schaal met een beeldvorming van de ring en allerlei mogelijke oplossingen voor openbaar vervoer, de meso-schaal rondom het kerngebied langsheen de Dender en de micro-schaal waarbij specifieke uitwerkingen worden bedacht op strategische plekken met nieuwe economische mogelijkheden. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 19 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Het resulteert in een reeks van 12 deelprojecten rondom een trilogie van pleinen – het Werfplein, het Stationsplein en een nieuwe Denderesplanade- die elk op zich een eigen betekenis hebben maar in globaliteit willen getuigen van een nieuw beeld voor Aalst. Deze getuigenissen situeren zich op het terrein van een reeks van nieuwe gebouwen met een diversiteit aan hedendaagse architecturen, het aanleggen van verkeersvrije pleinen, het construeren van voetgangers- en verkeersbruggen, een nieuw mobiliteitsplan en aanpassingen aan de bestaande perrons van het station tot en met een nieuwe busstation voor De Lijn. Hiervoor worden een reeks van onderleggers gehanteerd waarbij geschiedenis en collectiviteit geschakeld worden aan o.a. economie, ecologie, stedelijke atmosfeer en vernieuwde woontypologieën: of m.a.w. stedelijke duurzaamheid in de brede betekenis. In zijn totaliteit wil dit gehele masterplan een impuls betekenen voor Aalst dat vroeger enkel als industriestad werd erkend maar nu met een sterke visie de 21° eeuw wil betreden. De naam van het masterplan is deels ontleend aan de naam van de vroegere fabiek langsheen de Dender (Filatures du Canal) en linkt als dusdanig de betekenis van deze “werkplek” aan een geheel van mogelijke connotaties en nieuwe interventies die als “stedelijk weefsel” kunnen worden aangeduid. De Tragelsite is één van de 12 deelprojecten binnen het Masterplan. Het is de ambitie van de Stad Aalst om de integrale Tragelsite op een optimale wijze te ontwikkelen als nieuw stadsdeel; conform de doelstellingen neergeschreven in het Masterplan “Filatures & Urban Fabric(s): masterplan Stationsomgeving Aalst”. │ Uittreksel uit het masterplan “Filatures & Urban Fabric(s)- Christian Kieckens Architects (CKA) Richtnota RUP Herontwikkeling Tragelsite opgemaakt door team Planning & Stadsvernieuwing van de stad Aalst, mei 2013. Als eerste stap in dit realisatieproces werd een raamwerk opgemaakt voor de herontwikkeling van dit stadsdeel. Palmbout Urban Landscapes werd door de stad, in het kader van een conceptsubsidie, aangesteld als ontwerper en stedenbouwkundig bureau. Het eindrapport, dat werd opgeleverd in mei 2012, voorzag in een nieuwe ontsluitingsweg, die de site doorsnijdt en daardoor ontwikkelingsmogelijkheden biedt. Het tracé van de weg werd ingetekend over de gebouwen van een aantal bestaande baanwinkels. Om deze nieuwe ontsluitingsweg te kunnen realiseren, dienen de baanwinkels gesloopt te worden. De zittende huurders hebben hun wens geuit om op de site te 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 20 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite worden geherlokaliseerd. Het raamwerk van Palmbout Urban Landscapes voorzag hiertoe een zone in het noorden van de site, aansluitende op het ringviaduct. In een eerste fase dient er dus een herbestemmingsplan te worden opgemaakt om de bouw van deze nieuwe baanwinkels mogelijk te maken. Aangezien de huidige gewestplanzonering industrie is, is dat op het moment niet mogelijk zonder de opmaak van een RUP. Conceptstudie Tragelsite Aalst: ‘ruimtelijk raamwerk voor de vernieuwing van een stadsdeel’ opgemaakt door Palmbout Urban Landscapes, mei 2012 Dit raamwerk is primair een conditionerend stelsel van openbare ruimtes waaraan de stedelijke bebouwing zich moet hechten. Tegelijkertijd biedt dit stelsel van openbare ruimtes en historische bebouwing de basis voor een logische programmatische zonering. In aansluiting op de binnenstad en de planvorming rond de Pendelparking stellen we voor in het zuidelijk deel de nadruk te leggen op stedelijke woningbouw. Het middendeel met de industriële bebouwing leent zich voor een gemengd creatief hergebruik en de vestiging van relatief grootschalige functies als een fuifzaal. De noordelijke zone tegen de ringweg is een goede zichtlocatie voor een sport- en evenementencomplex, en grootschalige detailhandelszaken. De beide zijden van de Nieuwe Tragelweg bieden ruimte aan aanvullend kleinschalig commercieel gebruik. Tegelijkertijd moet er voor gewaakt worden deze zonering te strikt te zien en het gebied op te vatten als meerdere losse monofunctionele stadsfragmenten. De geambieerde stedelijkheid is er juist bij gebaat dat er terloopse overgangen zijn en er uitwisseling plaatsvindt tussen de diverse planonderdelen. Het raamwerk is daarom meer dan een verkeersstructuur, het is een stelsel van stedelijke ruimtes. De wegenstructuur wordt daartoe aangevuld met een fijnmazig stelsel van routes en pleinen die de verschillende plandelen verbinden en de Tragelsite omvormen tot één samenhangend stadsweefsel. OPMERKING: De noordelijke ‘handelszone’ werd door de gemeenteraad op 26 juni 2012 bekrachtigd. De zone waarin de evenementenhal wordt voorzien niet. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 21 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Architecturaal voorontwerp voor de noordelijke retailzone opgemaakt door Palmbout Urban Landscapes, november 2013 Het programma van de retailzone bestaat in hoofdzaak uit grootschalige handelszaken die nu ook al gevestigd zijn op de Tragel-site. Het betreft vestigingen van Blokker, Leen Bakker, Aldi, en Smatch. In totaal wordt voor de herhuisvesting van deze zaken gerekend met 5 130 m² vloeroppervlak. Daarnaast is er ruimte voor extra grootschalig retailprogramma: tot ongeveer 11 000 m². In totaal biedt de noordelijke retailzone ruimte voor circa 16 000 m² retailoppervlakte. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 22 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite OPMERKING: De verschillende cijfers opgenomen in de studie van Palmbout komen niet overeen met de latere cijfers die werden goedgekeurd door het college. Het college heeft op 25/11/2013 besloten de oppervlaktes voor “Tragel-Noord” te wijzigen naar 15 000 m² netto vloeroppervlakte voor het retailprogramma en dit enkel binnen het noordelijke deel dat momenteel wordt opgenomen in het RUP. Ook is het mogelijk om aanvullend extra programma te ontwikkelen dat gebaat is bij zowel goede bereikbaarheid als de nabijheid van de binnenstad. Te denken valt aan een fuifzaal en een 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 23 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite evenementencomplex. In het Masterplan voor de gehele Tragelsite wordt dit programma verbeeld als iconisch gebouw aan de Denderoever. De daadwerkelijke vormgeving zal in belangrijke mate bepaald worden door de omvang en combinatiemogelijkheden van een dergelijk bijkomend programma. Er kan in navolging van het Masterplan voor gekozen worden om het te ontwikkelen als een zelfstandig beeldbepalend bouwwerk. Hiervoor is echter een substantiële hoeveelheid programma voor nodig. Indien het programma wat beperkt in omvang is, of er vanuit financiële beperkingen naar dubbelgebruik moet worden gestreefd, kan er beter voor gekozen worden het meer te integreren in het totale bebouwingscomplex en een samenhangende architectonische signatuur te ontwikkelen. In deze studie is gerekend met 3 000 m² fuifzaal en een evenementencomplex met een footprint van ongeveer 5 000 m². Er is gezocht naar een efficiënte samenhang met het parkeerterrein en de logistiek van de handelszaken. Ook zijn dubbelgebruik en maaiveldpeilen zo optimaal mogelijk ingezet. Hiermee is de bandbreedte in beeld gebracht tussen zelfstandig icoon en geïntegreerd complex. RUP Tragel Het plangebied was gelegen binnen het gemeentelijk RUP Tragel. Het gedeelte van het RUP, gelegen op de linkeroever van de Dender, werd door de Raad van State vernietigd (RvS dd. 29/06/2010). 4.2 CONCEPTEN EN RANDVOORWAARDEN VAN HET PROGRAMMA De hoofdontwikkelingen met een retailzone en evenementenzaal wordt opgedeeld in drie delen: A: een kopgebouw voor retail, horeca, kantoren, plein, parkeren en wonen; B: een kopgebouw voor evenementen, sport- en spel, recreatie, evenementenhal, fuifzaal, 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 24 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite retail, horeca, kantoren, wonen, plein, parkeren; C: een tussengebouw met ruimte voor bovenstaande functies, aangevuld met vrije beroepen. Poort tot de stad aan nieuwe stadsboulevard Met de ontwikkeling van de Tragelsite streeft de stad Aalst naar het voorzien van een kwalitatieve stadspoort met diverse bovenlokale activiteiten. Om deze stadspoort ruimtelijk duidelijk te positioneren wil Aalst op de Tragelsite een architecturaal kwalitatieve landmark ontwikkelen. Met de ontwikkeling van dit baken in het te herwaarderen stadsdeel wil Aalst haar stedelijk weefsel opnieuw opladen. Op deze wijze wordt een nieuw elan gegeven aan de onmiddellijke omgeving en aan de volledige stad. Naast de ontwikkeling van een architecturaal uitgewerkte poort op de Tragelsite wordt ook gewerkt aan het uitwerken van een aantrekkelijk poortgebouw ter hoogte van de Nieuwe Tragelweg die zal worden uitgewerkt als een stadsboulevard. Om de ambities van de stad te concretiseren werden reeds een aantal conceptstudies uitgewerkt waarbinnen de ruimtelijke kwaliteit een belangrijk onderdeel vormen binnen het gebied. Deze studies vormen de basis voor het verder ontwikkelen van het volledige gebied en vormen ook de onderlegger voor het RUP. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 25 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Een stadsicoon aan het water Het noordelijk deel van de Tragelsite moet ruimte bieden aan een grootschalig programma dat als landmark wordt uitgewerkt en vanaf de ring zichtbaar zal zijn. Concreet wordt gewerkt aan het accommoderen van Okapi-Aalst en een complex voor grootschalige winkels. Ook behoort het ontwikkelen van een evenementengebouw in combinatie met het sportgebouw tot de mogelijkheden. Het kopgebouw B toont zich als een groot stadsicoon in de bocht van de Dender. Het complex is door de ligging in de bocht van ver zichtbaar vanuit de omgeving. Vanuit het gebouw wordt een zicht op de binnenstad geboden. Het gebouw dient dermate volumineus en markant te worden vormgegeven dat het ook vanaf het hoog gelegen ringwegviaduct de Tragelsite zichtbaar en voelbaar maakt. De schakel De schakel vormt een lage sokkel tussen de twee kopgebouwen A en B. Het tussengebouw zorgt ook aan één zijde voor de afwerking van het verbindingsplein. Een mix van functies wordt binnen deze schakel vooropgesteld. Ontsluiting en bereikbaarheid Werken aan een verkeersleefbare ontwikkeling 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 26 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Om het verkeer naar het evenementencomplex te leiden wordt een nieuwe verkeersstructuur voorzien. Hierbij is in de eerste plaats aandacht besteed aan het ontwikkelen van een verkeersleefbare plek waar de verschillende verkeersstromen op een logische manier van elkaar zijn gescheiden of waar wenselijk met elkaar worden verweven. Met de aanleg van de nieuwe Tragelweg kan de Dendermondsesteenweg binnen het plangebied fungeren als een lokale woonstraat en neemt de Nieuwe Tragelweg de doorgaande verkeersfunctie over. Ook het knippen van de Tragel ter hoogte van het evenementencomplex wordt bewust doorgezet zodat het gebied contact kan vinden met de Dender. Langs het water wordt op deze manier fietsen en wandelen naar voor geschoven en komt er buitenruimte vrij voor activiteiten. Om het gebied voldoende bereikbaar te maken zijn een aantal dwarsassen in het plan opgenomen die het verkeer naar de verschillende activiteiten leiden. Het noodzakelijke (toeleverings-)vrachtverkeer heeft op zijn beurt een aparte toegang zodat het laden en lossen op een onafhankelijke manier kan worden afgewikkeld. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 27 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Voorzien van voldoende parkeerruimte Binnen het plangebied moeten door het uitgebreide programma voldoende parkeerruimte worden voorzien. Om het parkeren op een goede manier in banen te leiden werden de verschillende ruimtelijke mogelijkheden voor het parkeren onderzocht. Hierbij worden eveneens verschillende parkeervormen aangeboden. Onder het evenementencomplex wordt een grootschalige ondergrondse parking voorzien waar hoofdzakelijk ruimte wordt gemaakt voor het stallen van auto’s bij grootschalige activiteiten en bij het winkelgebeuren. Daarnaast wordt eveneens ruimte geboden aan een beperkt aantal bovengrondse parkeerplaatsen in de evenementenzone. Deze parkeerplaatsen worden voorzien op het evenementenplein en kunnen indien gewenst niet worden aangesneden. Verder wordt onder de R41 een bijkomende gebundelde parking ingericht. Binnen het plangebied zal ook voldoende ruimte worden aangeboden voor fietsstalplaatsen. Deze kunnen geïntegreerd worden in de gebouwen, in de ondergrondse parkeergarage worden voorzien of in open lucht (bijvoorbeeld onder het viaduct) worden gerealiseerd. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 28 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Verweving van functies Met de ontwikkeling van de Tragelsite moet in de eerste plaats een nieuwe stedelijke plek worden ontwikkeld die gedurende alle momenten van de dag garant staat voor een kwalitatieve beleving. Daarom wordt ingezet op de creatie van een multifunctionele plek waarbij verschillende activiteiten met elkaar verweven worden die - elk op een ander tijdstip - het gebied opladen met hun eigen dynamiek. Binnen het plangebied wordt gewerkt aan een doordachte menging van functies. Het is niet de bedoeling om monofunctionele zones naast elkaar te voorzien waar slechts een aantal uren per dag activiteit wordt verzekerd. Het ontwerp moet uitgaan van gemengd karakter waarbij een aantal activiteiten weliswaar een belangrijkere rol zullen spelen (winkelen, evenementen, horeca) maar die doorheen de dag met andere activiteiten afwisselen en vermengen. De flexibele wisselwerking van het geheel verzekert op langere termijn de leefbaarheid in en functionaliteit van het plangebied. Kwalitatieve buitenverblijfsruimtes Naast het bebouwde, harde programma moet er voldoende aandacht worden besteed aan het ontwikkelen van kwalitatieve verblijfsruimtes en ontmoetingsplekken in het plangebied zodat de bezoekers van het gebied elkaar in de openbare ruimte kunnen ontmoeten en zich kunnen ontspannen. Verder moet het openbaar domein voldoende aanwezig zijn om het programma voorzien in de gebouwen te kunnen dragen. Om te komen tot een goed evenwicht worden twee noodzakelijke plekken aangeduid. Deze plekken hebben telkens een verbindende functie met de omgeving en zorgen voor een aanhechting met de overige delen van de stad. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 29 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite In de eerste plaats wordt een groene verblijfsruimte voorzien ter hoogte van de Dender. Deze plek moet een link vormen tussen de Dender en Tragel Noord en is tegelijk een onderdeel van de groene as langs het water. De plek brengt het multifunctioneel evenementencomplex aan en bij het water. Een tweede cruciale verblijfsruimte vormt een schakel tussen de bestaande gebouwen in het zuidelijke deel van de Tragelsite (aanpalend aan het plangebied) en de nieuwe ontwikkelingen van het evenementencomplex. Deze ruimte wordt ingericht als een stedelijk plein op het kruispunt van een aantal overlappende sferen (wonen, winkelen, sport en spel, horeca …) Op deze manier groeit het plein uit tot een centrale ruimte in het plangebied en vormt het tegelijk een link met de toekomstige ontwikkelingen in het aanpalend gelegen zuidelijke deel van de Tragelsite. Samenvattende structuurschets Het ontwerp grafische plan en bijhorende stedenbouwkundige voorschriften zijn terug te vinden in bijlagen 1 en 2. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 30 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 4.3 VOORSTEL STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN Het plangebied zal aldus bestaan uit verschillende zones, elk met hun stedenbouwkundige voorschriften: zone voor openbaar domein o openbare wegenis o bovenlokale ontsluiting o publieke parking o laden en lossen o indicatieve fiets- en voetgangersverbindingen o indicatieve ontsluiting o openbare ruimte aan de Dender multifunctioneel evenementencomplex o koppen ‘A’ en ‘B’ o verbindingsplein wonen en gemengde functies waterlopen en groenstroken Het ontwerp grafisch plan en de voorgestelde stedenbouwkundige voorschriften zijn terug te vinden in bijlage. 4.4 MOGELIJKE INVULLING VAN HET PLANGEBIED Ontdoen van de bestaande toestand Binnen het plangebied zijn langs de Tragel twee leegstaande voormalige bedrijfsgebouwen gevestigd. Een eerste site is het voormalig gasfabrieksterrein en bevat een kantoorgebouw ter hoogte van de straat en verder op het terrein een loodsgebouw. Een tweede site naast het viaduct van de R41 vestigde voorheen een recyclagebedrijf. Deze site bestaat uit een aantal gebouwen die in de lengterichting langs het viaduct zijn ingeplant. Het hoofdgebouw langs Tragel bestaat uit een kantoorgebouw met bedrijfswoning. Naast deze entiteit staat een grote loods. Het perceel is nagenoeg volledig verhard met beton. Een derde site aan de Dendermondse steenweg telt 3 percelen: In de bocht tussen de rotonde tussen de Dendermondse Steenweg en de R41 is een Aldi gevestigd. Deze bestaat uit een winkel met parking aan de staatzijde. Naast de Aldi-site ligt een groot braakliggend terrein dat via de site van de voormalige gasfabriek op Tragel eveneens bereikbaar is. Deze site is van de Dendermondse Steenweg afgesloten door een muur van betonnen platen. Het laatste perceel langs de Dendermondse Steenweg binnen het plangebied bestaat uit een 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 31 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite kantoorgebouw met een bouwlaag dat sterk achteruitgeschoven is ten opzichte van de straat. Voor het gebouw is een grote parkeervlakte voorzien. De kantoren huisvesten de diensten van AGSA. PROGRAMMA OVEREENKOMSTIG DE COLLEGEBESLISSINGEN DD. 25/11/2013 EN 31/03/2014 Retail De retailontwikkeling van de noordelijke zone op de Tragelsite behoeft: 15 000 m² netto retail-vloeroppervlakte; voldoende parkeercapaciteit. Evenementen De realisatie van een multifunctioneel evenementencomplex met regionale uitstraling dient diverse maatschappelijke noden te lenigen: Culturele: zaal voor podiumvoorstellingen voor een staand publiek complementair aan zittende optredens in CC De Werf (maximum capaciteit 600 toeschouwers) zodat ook gerenommeerde grotere culturele podiumvoorstellingen en concerten er kunnen plaatsvinden. Sportieve: indoor sportinfrastructuur die voldoet aan de vigerende FIBA-normering voor evenementen die een groot publiek aantrekken. Economische: vraag naar ruimte voor expo’s, markten, beurzen, optredens, vergader- en congresinfrastructuur gekoppeld aan catering, enz. Concreet voor de multifunctionele zaal is het programma: een vloeroppervlakte van 1478,40 m² bruto (28 m bij 48 m) om ook zaalvoetbal / tennis / volleybal te spelen (inclusief uitschuifbare tribune) een hoogte van 15 m een capaciteit voor 5 540 personen o 1 840 (+ 200) staanplaatsen voor events (2 pers per m² ) o 3 500 zitplaatsen een restaurant met een capaciteit voor 300 personen keuken seminarieruimten waarbij restaurant opsplitsbaar is in zalen van 25 / 50 / 100 / 200 / 300 personen Vip loges voor 12 personen – bovenaan zaal met kleine bar / kitchenette en zetels uitgevend in de zaal “Hoek” bars – horeca een grote fanwinkel (benedenverdieping) persruimte en video/tv studio opname bij wedstrijden toegang via automatische leeseenheden 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 32 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite bureauruimte voor bedienden en managers minimaal 4 kleedkamers met douches en kastjes (15 personen per kleedkamer) scheidsrechterkleedkamers voor 5 personen fitnessruimte lokaal dokter bureau trainer en assistenten voldoende parkeercapaciteit. Wegtracé Het College van Burgemeester en Schepenen heeft op 26 mei 2014 beslist om onderstaande circulaties binnen voorliggend RUP in te voegen. Programma RUP Tragel zoals onderzocht in het plan-MER 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 33 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Infrastructuur Openbare wegenis; Bovenlokale ontsluiting; Publieke parking; Laden en lossen; Indicatieve fiets- en voetgangersverbinding; Indicatieve ontsluiting; Open ruimte aan de Dender. Multifunctioneel evenementencomplex De zone voor multifunctioneel evenementencomplex heeft een maximale netto vloeroppervlakte van 15.000 m² retail (maximaal 17.000 m² bruto), met minimaal 1.000 m² bruto verkoopoppervlakte per unit – met uitzondering van de oppervlaktes noodzakelijk voor het herlokaliseren van de bestaande baanwinkels op de site. De zone voor multifunctioneel evenementencomplex heeft een maximale vloeroppervlakte van 8.355 m² in functie van evenementen (maximaal 9.190 m² bruto) met een maximale footprint van 7. 862 m² In de deelzone ‘KOP A’ ligt de nadruk op retail, horeca, kantoren, plein, parkeren en wonen; In de deelzone ‘KOP B’ ligt de nadruk op voorzieningen voor evenementen, sport- en spel, recreatie, evenementenhal, fuifzaal, retail, horeca, kantoren, wonen, plein, parkeren; In de overige bebouwbare ruimte binnen de zone kan een verweving van bovenstaande functies voorkomen, aangevuld met vrije beroepen. Binnen deze zone dient een evenementenplein gecreëerd te worden als een aaneengesloten open ruimte met een minimum oppervlakte van 450 m², die benut kan worden voor evenementen en parkeren. Het benodigd aantal parkeerplaatsen zal worden voorzien op basis van de normen uit de CROW en voor wonen op basis van de parkeerverordening voor meergezinswoningen van de stad Aalst. Hierbij werden volgende cijfers bindend opgenomen in de voorschriften: Parkeerrichtcijfers auto’s diverse functies Parkeren dient op het eigen terrein te worden ingericht, ondergronds of bovengronds tussen de bebouwing. min. 3,2 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte retail min. 4 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voorzieningen voor evenementen min. 1,1 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor kantoren min. 1,8 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor sport- en spel min. 2,6 pp. per 10 kamers voor hotels min. 4 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor café/bar/cafetaria min. 8 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor restaurant min. 2,24 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor handel 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 34 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Parkeerrichtcijfers fietsen min. 1,5 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte retail min. 10 pp. per 100 bezoekers voor evenementen (geraamd op 2240 staanplaatsen en 3500 zitplaatsen of 5740 bezoekers) min. 1 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor sport- en spel min. 5 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor restaurant Raming totaal aantal parkeerplaatsen voorgesteld programma: 938 pp Dit aantal kan tot 20% gereduceerd worden in functie van het verwacht dubbelgebruik van parking voor retail/kantoren (overdag) en evenementen (’s avonds). Voorbeelduitwerking ‘maximaal scenario’: 17.000 m² met bruto opp. retail -> 544 pp restaurant 660 m² -> 53 pp evenementen met bruto opp. van 8 530 m² (9 190,5 m² - 660m²) -> 341 pp Totaal: 938 pp te reduceren met 20% tot 751 pp. De fietsparkeerinrichting kan voor een groot deel ondergebracht worden in de zone onder het viaduct. Het volledige gebied met uitzondering van de zone onder het viaduct van de R41 kan worden gebruikt voor de inrichting van één aaneengesloten ondergrondse parkeerruimte. Ongeacht de invulling van de bovengrondse laag. Wonen en gemengde functies De hoofdbestemming is wonen in meergezinswoningen. De nevenbestemmingen zijn kantoren, vrije beroepen, handel, horeca. De bouwhoogte varieert van 5 bouwlagen voor deze met een architecturaal accentpunt en maximaal 3 bouwlagen voor de anderen. Parkeerrichtcijfers in functie van wonen i.f.v. wonen: dienen de normen ifv parkeren en fietsenstalplaatsen van de verordening meergezinswoningen te worden gevolgd. Er is gezocht naar een efficiënte samenhang met het parkeerterrein en de logistiek van de handelszaken. Ook zijn dubbelgebruik en maaiveldpeilen zo optimaal mogelijk ingezet. Hiermee is de bandbreedte in beeld gebracht tussen zelfstandig icoon en geïntegreerd complex. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 35 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 5 BESCHRIJVING VAN DE PLANALTERNATIEVEN Er worden geen alternatieven onderzocht in dit plan-MER. 6 6.1 INGREEP-EFFECTRELATIES INGREEP-EFFECTMATRIX In een vorig hoofdstuk van deze kennisgevingsnota werd het plan beschreven. In onderstaande tabel wordt door middel van een ingreep-effectenschema globaal de samenhang weergegeven tussen de verschillende ingrepen en de te verwachten significante milieueffecten. Elke mogelijke (deel)ingreep wordt bekeken in functie van mogelijke effecten (voor een bepaalde discipline). Het ingreep-effectenschema wordt aangegeven door middel van een matrix. De overige kolommen geven per milieudiscipline een eerste aanduiding van de mogelijke significante milieugevolgen. Het schema kan in het plan-MER gebruikt worden als leidraad voor de lectuur van de beschrijving van de milieueffecten. Bestaande toestand Nieuwe bestemming Bodem Water Fauna & Flora Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Geluid & Trillingen Mens Lucht industriegebied Herbestemming: Verdichting Profielverstoring Direct ecotoopverlies Wijziging geluidsconcentratie Oppervlaktewaterkwaliteit en – kwantiteit Indirect ecotoopverlies (verdroging, eutrofiëring) Landschapsstructuur, -typologie, -beeld en –beleving, landgebruik en archeologie geluidshinder - Wijziging infiltratiehoeveelheid Wijziging emissies door verkeer en bewoning - - openbaar domein wonen en gemengde functies Open-ruimtebestemming (waterlopen groenstroken) en multifunctioneel evenementencomplex 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 Ecotoopwinst Barrièrewerking / ontsnippering Geluidshinder 36 Wijziging bodemgebruik mobiliteit Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 6.2 GEGEVENSOVERDRACHT In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de gegevensoverdracht tussen de verschillende disciplines. Deze tabel zal aangevuld worden wanneer de effectbespreking uitgevoerd wordt. 1e orde effect 2e orde effect Bodem: profielwijziging Archeologie Water: kwantiteit Water: kwaliteit 3e orde effect Mens: wateroverlast Mobiliteit Geluidshinder Fauna Mens Lucht Lichthinder Fauna Mens Ecotoopverlies/-winst 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 Waterkwantiteit 37 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 7 METHODOLOGIE PER DISCIPLINE De effectbeoordeling gebeurt op basis van de methodiek voorgesteld in de richtlijnenboeken, uitgegeven door de dienst MER. Volgende aspecten komen hierbij aan bod voor alle disciplines: Afbakening studiegebied: dit is het plangebied plus een zone rondom het plangebied waar het plan effecten kan veroorzaken. Het studiegebied wordt per discipline afgebakend, rekening houdend met de reikwijdte van de effecten besproken binnen die discipline. Bespreking referentiesituatie: het voorliggend RUP beoogt een bestemmingswijziging, de huidige planologische bestemming wordt dientengevolge als referentiesituatie beschouwd worden. Effectbeoordeling: voor de verschillende ingrepen worden de mogelijke effecten geëvalueerd. Gezien het een plan-MER betreft en er waarschijnlijk nog weinig tot geen uitvoeringstechnische aspecten voorhanden zijn, zal de behandeling van een aantal aspecten beperkt zijn tot een aantal algemeenheden en aanbevelingen tot verdere concretisering. Er wordt enkel op hoofdlijnen aangegeven welke effecten mogelijk kunnen optreden. Voor elk effect wordt aangeduid of het een reversibel dan wel een irreversibel effect betreft. De reversibele effecten worden verder gekenmerkt door de termijn van omkeerbaarheid, d.w.z. hoe lang het zal duren eer de oorspronkelijke toestand op een natuurlijke wijze hersteld is. De irreversibele effecten kunnen door een antropogene ingreep reversibel gemaakt worden. Irreversibele effecten die niet hersteld kunnen worden zijn permanent. De effectbeoordeling zal gebeuren op volgende zevendelige waardeschaal: gaande van -3 (zeer significant negatief) tot +3 (zeer significant positief). Hierbij duidt een positieve score op een gewenst effect. Dit kan bv. een verhoging, een ondersteuning of een versterking van de betrokken eigenschap zijn. Een negatieve score wijst op een ongewenst effect. Dit kan bv. gaan om het verdwijnen, een verlaging of een aantasting van een bepaalde eigenschap. Voor elk relevant effect wordt een beoordelingskader geschetst dat zal gebruikt worden bij de bepaling van het significantieniveau; Waar nodig worden milderende maatregelen voorgesteld om significant ongewenste effecten te voorkomen of te verzachten. Indien niet voldaan wordt aan de geldende normen of opgelegde voorwaarden, zal het effect doorgaans als “zeer significant negatief effect” (-3) beoordeeld worden. In dat geval zullen waar mogelijk dwingende milderende maatregelen worden voorgesteld. Indien wordt voldaan aan de normen of vooropgestelde waarden, maar er toch nog significant negatieve (-2) of matig negatieve effecten (-1) zouden optreden, zullen waar mogelijk adviserend milderende maatregelen worden voorgesteld. Hierbij wordt vooral aandacht besteed aan milderende maatregelen met een ruimtelijk aspect, welke hun doorwerking kunnen vinden in het ruimtelijk uitvoeringsplan. Hierbij wordt ook aangegeven hoe de milderende maatregelen ruimtelijk vertaald kunnen worden in het RUP. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 38 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Algemene aanpak en uitgangspunten effectbeoordeling Een beknopte beoordeling van de op planniveau relevante milieueffecten wordt beoogd met de voorgestelde methodiek. Het strategisch planniveau moet in de milieubeoordeling duidelijk in acht worden gehouden. Bij de kwalitatieve beoordeling wordt de kwetsbaarheid/draagkracht van het betreffende gebied voor deze effectgroep beschouwd. Voorts geldt dat – op vergunningsniveau – de wettelijke voorschriften (zoals VLAREBO, VLAREMA, gewestelijke stedenbouwkundige verordening,…) en/of het voorzorgprincipe moeten toegepast worden. Er mag daarbij vanuit worden gegaan dat alle potentiële negatieve effecten technisch kunnen opgelost worden. Op basis van praktijkervaring kan van bepaalde effecten vooraf ingeschat worden dat ze niet significant zijn op het niveau van individueel deelgebied. Daarentegen kunnen de cumulatieve effecten van meerdere deelgebieden binnen een ruimtelijke cluster wel significant zijn. De analyse en effectbeoordeling van deze effecten gebeurt dus op het niveau van ruimtelijke cluster. De effecten op het niveau van afzonderlijk deelgebied zal dan niet nader onderzocht worden. De ruimtelijke clustering hangt af van de discipline. De beschrijving van de referentiesituatie gebeurt op hoofdlijnen. Er wordt enkel ingezoomd op bestaande kwetsbare gebieden in de nabijheid van belangrijke effecten van de geplande situatie en op belangrijke bestaande effecten in de nabijheid van kwetsbare deelgebieden. 7.1 7.1.1 DISCIPLINE BODEM AFBAKENING STUDIEGEBIED De meeste effecten op de bodem treden zeer plaatselijk op. Het studiegebied voor de discipline Bodem beslaat daarom het plangebied. 7.1.2 GEGEVENSGEBRUIK EN BESCHRIJVINGSWIJZE REFERENTIESITUATIE Voornaamste gegevensbronnen: Topografische kaart Geologische kaart van België, Vlaams Gewest, schaal 1:50.000 (Belgische Geologische Dienst) Bodemkaart van België, schaal 1:20.000 (Instituut tot aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw, I.W.O.N.L.) Andere bronnen: www.dov.be, www.ovam.be Voor de bespreking van de referentiesituatie voor de discipline bodem wordt er dieper ingegaan op de geologie en de pedologie in het studiegebied. Er wordt een beschrijving gegeven van de geologie ter hoogte van het studiegebied. De geologische informatie (diepte Tertiair, verschillende voorkomende formaties, dikte Quartair...) wordt afgeleid uit de 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 39 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Geologische kaart van België (enerzijds kaartmateriaal, anderzijds aangevuld met informatie uit de bijhorende verklarende tekstgedeelte). Op basis van de Bodemkaart van België (kaartmateriaal met inbegrip van verklarende tekst) worden de bodemserie nagegaan en beschreven die typerend zijn voor het bedrijf en de omgeving, alsook de eventuele geschiktheid van deze bodems voor verschillende teelten, eventueel waardevolle (zeldzame) profielen... Er ligt een ontwerpconvenant op tafel ter goedkeuring voor ‘brownfieldproject 112 Tragel-Aalst’ (inspraakvergadering vond plaats op 1 juli 2014). Er is een bodemsaneringsproject conform verklaard door OVAM op 10/07/2013. De uitvoeringsmodaliteiten van de bodemsaneringswerken zullen vastgelegd worden in een realisatieconvenant. 7.1.3 EFFECTENBESPREKING Structuurwijziging door vergraving in het kader van werkzaamheden wordt niet beschouwd op dit plan-MER niveau. Inzake structuurwijziging is nl. bodemverdichting het belangrijkste. Gezien de bodem op de bodemkaart wordt weergegeven als bebouwde zone is de gevoeligheid voor bodemverdichting eerder beperkt. De structuurwijziging zal echter vaak ondergeschikt zijn aan de profielwijziging. De gevoelige zones worden besproken in relatie tot de geplande ontwikkelingen. Een bespreking van het eventuele grondverzet zal niet opgenomen worden op plan-MER niveau. Mogelijke wijziging in bodemkwaliteit ten gevolge van de werkzaamheden worden niet beschouwd in dit plan-MER. Zoals eerder aangegeven wordt wel rekening gehouden met de reeds uitgevoerde onderzoeken en geplande sanering. Tijdens de exploitatie wordt er vanuit gegaan dat de geldende regelgeving wordt gevolgd (exploitatie volgens sectorale en bijzondere milieuvergunningsvoorwaarden, volgen van de regels tijdens grondverzet, volgen van de regelgeving bij optreden van calamiteiten) zodat een evaluatie op plan-MER niveau niet relevant is. Slechts een klein deel van het plangebied is erosiegevoelig.. Als gevolg van een veranderde hoeveelheid verharde oppervlakte kan er een wijziging van het afstromingsregime verwacht worden. Hierdoor kunnen lokale wijzigingen in het bodemvochtregime optreden. Mogelijke effecten op het vlak van verdroging en vernatting ten gevolge van de wijziging van de verharde oppervlakte en bemaling zullen aan bod komen bij de discipline grondwater. Het effect van wijziging in bodemgebruik zal geëvalueerd worden in de disciplines Landschap, bouwkundig erfgoed & archeologie en discipline Mens. Effectbeschrijving Significantie Verwaarloosbaar 0 Effect Geen of verwaarloosbare profielverstoring Geen of verwaarloosbaar effect op erosiegevoeligheid 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 40 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Verstoring niet authentieke bodem Matig negatief -1 Beperkte verslechtering niet-erosiegevoelige bodem Significant negatief Verstoring authentieke bodem, historisch/wetenschappelijk waardevol niet Beperkte verslechtering erosiegevoelige bodem van -2 erosiegevoeligheid Sterke verstoring historisch/wetenschappelijk waardevolle bodems Zeer significant negatief -3 Verslechtering erosiegevoeligheid van reeds erosiegevoelige bodem 7.1.4 MILDERENDE MAATREGELEN / POSTEVALUATIE Waar nodig worden milderende maatregelen of postevaluatievoorstellen geformuleerd. Hierbij wordt aandacht besteed aan milderende maatregelen met een ruimtelijk aspect. 7.2 7.2.1 DISCIPLINE WATER - GRONDWATER AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied voor de deeldiscipline grondwater is het plangebied en de ruime omgeving (binnen Aalst). De afbakening hangt af van de invloedstraal waarbinnen wijzigingen in grondwaterstand of grondwaterkwaliteit kunnen optreden ten gevolge van de geplande ingrepen. Dit is momenteel nog niet bekend. Het studiegebied betreft de zone waar effecten verwacht worden door mogelijke bemaling bij aanleg of door eventuele grondwaterwinningen bij gebouwen. Bij het beschouwen van de effecten wordt de invloedstraal van de bemaling bekeken en op basis daarvan zal het studiegebied worden bepaald. 7.2.2 GEGEVENSGEBRUIK EN BESCHRIJVINGSWIJZE REFERENTIESITUATIE Bij de beschrijving van de referentietoestand voor de deeldiscipline grondwater komen volgende aspecten aan bod: beschrijving van de watervoerende lagen grondwaterkwetsbaarheid grondwaterkwaliteit grondwaterstromingsgevoeligheid infiltratiegevoeligheid 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 41 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite De beschrijving van de watervoerende lagen gebeurt op basis van de beschrijving van de geologische opbouw bij de discipline bodem. Er wordt gebruik gemaakt van de informatie beschikbaar via de grondwaterkwetsbaarheidskaart. De grondwaterkwetsbaarheid van de bovenste watervoerende laag wordt beschreven aan de hand van de grondwaterkwetsbaarheidskaart. Er wordt aangegeven welke grondwaterkwetsbaarheidsindices er voorkomen en deze worden verklaard. De grondwaterstromings- en infiltratiegevoeligheid worden bepaald aan de hand van de watertoetskaarten, raadpleegbaar via het Geoloket. 7.2.3 EFFECTBESPREKING Het plangebied is deels matig en deels zeer grondwaterstromingsgevoelig. Beperkte, tijdelijke plaatselijke wijzigingen van het grondwaterpatroon zijn te verwachten door bemaling tijdens mogelijke werkzaamheden. Dit zal in het plan-MER verder beschouwd worden. Het plangebied is niet infiltratiegevoelig. Wijziging in grondwaterkwantiteit kan leiden tot vernatting/verdroging van de aanwezige vegetatie en de vegetatie in de directe omgeving. Dit wordt onderzocht in de discipline Fauna en Flora. Door vergelijking van de grondwaterkwetsbaarheidskaart met de kaart van de deelgebieden wordt een overzicht gekregen van de mogelijke kwetsbare gebieden. Er zal worden nagegaan welke geplande ingrepen hierop een invloed kunnen hebben. 7.2.4 Effectbeschrijving Significantie Effect Verwaarloosbaar 0 Geen of verwaarloosbaar effect op grondwaterstromingsgevoeligheid en infiltratiegevoeligheid Matig negatief -1 Beperkte impact op grondwatersysteem in nietgrondwaterstromingsgevoelig of infiltratiegevoelig gebied Significant negatief -2 Beperkte impact op grondwatersysteem grondwaterstromingsgevoelig of infiltratiegevoelig gebied in Zeer significant negatief -3 Significante impact op grondwatersysteem grondwaterstromingsgevoelig of infiltratiegevoelig gebied in MILDERENDE MAATREGELEN / POSTEVALUATIE Waar nodig worden milderende maatregelen of postevaluatievoorstellen geformuleerd. Hierbij wordt aandacht besteed aan milderende maatregelen met een ruimtelijk aspect. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 42 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 7.3 7.3.1 DISCIPLINE WATER - OPPERVLAKTEWATER AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied voor de deeldiscipline oppervlaktewater is minimaal het plangebied. Voor de waterlopen gelegen in het plangebied wordt het studiegebied uitgebreid tot het de andere waterlopen in het stroomgebied van deze waterlopen die mogelijks een invloed kunnen ondervinden ten gevolge van de wijzigingen die het ruimtelijk uitvoeringsplan met zich meebrengen. De waterkwantiteit en –kwaliteit wordt besproken voor het ruimere studiegebied, terwijl voor wat betreft de structuurkwaliteit van de waterlopen het studiegebied voornamelijk beperkt wordt tot het plangebied. 7.3.2 GEGEVENSGEBRUIK EN BESCHRIJVINGSWIJZE REFERENTIESITUATIE Voornaamste bronnen: VHA-bestanden: digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas (MVG, LIN, AMINAL, Afdeling Water) Gegevens meetpunten VMM: www.vmm.be (link geoview) Watertoetskaarten (overstromingsgevoeligheid) Bekkenstudies UIA: Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaams Gewest (UIA, 1989-1994) Hydronautstudie Aquafin (in opmaak) Bij de beschrijving van de referentietoestand voor de deeldiscipline oppervlaktewater wordt het gebied eerst hydrografisch gesitueerd. Daarna volgt een beschrijving van de waterkwantiteit (overstromingsrisico’s) en van de ecologische kwaliteit (waterkwaliteit en structuurkwaliteit) in het studiegebied. Er wordt bij de bespreking van het hydrografisch systeem en de bestaande infrastructuur niet enkel gekeken naar transport van het water (hemelwater, afvalwater…) vanuit het plangebied zelf, maar er wordt ook rekening gehouden met de doorvoer van water uit andere stadsdelen. Er zal tevens rekening gehouden worden met de reeds ontworpen, maar nog te bouwen infrastructuur voor waterlopen, hemel- en afvalwaterafvoer. Hiervoor zal de studie gebruikt worden die de stad opgemaakt heeft samen met Aquafin. 7.3.3 EFFECTBESPREKING Binnen de deeldiscipline oppervlaktewater worden de effecten ingedeeld in een tweetal effectgroepen: wijziging waterkwantiteit; 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 43 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite wijziging ecologische kwaliteit Een wijziging van de waterkwantiteit treedt op wanneer de afwateringsstructuur wordt beïnvloed door de realisatie van het plan. Van belang is de toename van de verharde oppervlakte en bijgevolg de versnelde waterafvoer. Het plan-MER zal zich toespitsen op het onderzoek naar de gevolgen van de bestemmingswijziging. Dit onderzoek naar milieueffecten kan tevens leiden tot het formuleren van randvoorwaarden waarbinnen de ontwikkeling van het plan moet gebeuren opdat de impact op het oppervlaktewatersysteem zo beperkt mogelijk is. Op het vlak van de waterkwaliteit wordt de mogelijke impact van bestemmingswijzigingen binnen het planprogramma op de oppervlaktewaterkwaliteit besproken. Belangrijk hierbij is het afvalwater en eventueel gecontamineerd afstromend hemelwater. Het planMER zal aanbevelingen formuleren zodat dit een minimale impact heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit. Er zal nagegaan worden wat de aansluitingsmogelijkheden zijn op het bestaande riolerings- en collectorennetwerk en welke beperkingen hieraan eventueel verbonden zijn (capaciteit). Belangrijk criterium voor de evaluatie van de effecten op de waterkwaliteit is de huidige waterkwaliteit. De Hoeze-Siesegembeek is momenteel al maximaal belast. Daarom is bij de ontwikkeling van de site ook de aanleg van nieuwe infrastructuur voorzien (afvalwatercollector, die een groot deel van de binnenstad moet ontlasten en een regenwatercollector die toelaat de HoezeSiesegembeek te ontlasten). Deze initiatieven zijn dus niet alleen belangrijk voor de oppervlaktewaterkwantiteit (overstromingsrisico’s) maar hebben ook invloed op de werking van de afvalwaterzuiveringsinfrastructuur (kwalitatief aspect). De voornaamste infrastructuur (zowel huidig als toekomstig) zal hiervoor in kaart gebracht worden. De behandeling van de aspecten waterkwaliteit, oppervlaktewaterkwantiteit en risico op overstromingen vormt tevens een onderdeel van de watertoets. Effectbeschrijving Significantie Verwaarloosbaar 0 Effect Geen impact op overstromingsrisico Geen wijziging waterkwaliteit Verhoging overstromingsrisico op overstromingsgevoelig gebied Matig negatief -1 Aansluiting rioleringstelsel mogelijk, capaciteit stelsel en rwzi voldoende Verhoging overstromingsrisico op niet-overstromingsgevoelig gebied Significant negatief -2 Aansluiting rioleringstelsel mogelijk, capaciteit stelsel en rwzi niet voldoende Zeer significant negatief -3 Effectief overstromingsrisico op niet-overstromingsgevoelig gebied Geen aansluiting rioleringsstelsel mogelijk 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 44 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 7.3.4 MILDERENDE MAATREGELEN/ POSTEVALUATIE Waar nodig worden milderende maatregelen of postevaluatievoorstellen geformuleerd. Hierbij wordt vooral aandacht besteed aan milderende maatregelen met een ruimtelijk aspect (bv. inplantingswijze van een bepaalde ingreep), welke hun doorwerking kunnen vinden in het ruimtelijk uitvoeringsplan. 7.4 DISCIPLINE WATER - WATERTOETS De watertoets is een beoordeling waarbij wordt nagegaan of initiatief schadelijke effecten veroorzaakt worden als gevolg van een verandering in de toestand van het oppervlaktewater, het grondwater of de waterafhankelijke natuur. Binnen het MER zullen de elementen ten behoeve van het opstellen van de watertoets aangeleverd worden. Hierbij wordt voornamelijk belang gehecht aan de volgende primaire effecten: Toename van verzegeling; Effecten op structuurbepalende beekvalleien; Associatie van planaspecten met risicozones voor overstroming. Deze resultaten zullen aanleiding geven tot het formuleren van milderende of compenserende maatregelen, welke vorm kunnen krijgen in concrete beheers- en ontwerpprincipes. 7.5 DISCIPLINE MENS – MOBILITEIT 7.5.1 AFBAKENING STUDIEGEBIED Voor het aspect mobiliteit komt het studiegebied in principe overeen met het plangebied waarvoor een nieuwe bestemming wordt voorgesteld, en de bijhorende ontsluitingsstructuur naar het hogere wegennet. 7.5.2 BESPREKING REFERENTIESITUATIE Voor het plangebied worden de volgende aspecten beschreven: Situering binnen de bestaande wegenstructuur en wegenhiërarchie; Overzicht van reeds geplande voorzieningen; 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 45 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite Actuele bereikbaarheid per auto, te voet, fiets of openbaar vervoer: bestaande wegenis, actuele verkeersintensiteiten (bestaande tellingen), openbaar vervoer (lijnen, frequenties), fietsroutes... Hierbij worden ook de belangrijkste knelpunten, kwaliteiten en potenties in de actuele verkeersstructuur weergegeven; dit biedt in latere fase zicht op de problemen die kunnen toenemen door ontwikkeling van de site, alsook de actuele problemen die gelijktijdig zouden kunnen opgelost worden met de ontsluiting van de site. Op die wijze wordt reeds een rechtstreekse link gelegd met de algemene bereikbaarheids- en leefbaarheidssituatie van de omgeving. Dit geldt voor zowel het auto- en vrachtverkeer, als het fiets- en voetgangersverkeer en het openbaar vervoer. Er zal hierbij voornamelijk geput worden uit bestaande bronnen : gemeentelijk mobiliteitsplan (Groep Planning, 2004), eerder uitgevoerd verkeerskundig onderzoek Stad Aalst….. 7.5.3 EFFECTBESPREKING In principe worden voornamelijk effecten verwacht ten gevolge van het retailprogramma, het evenementencomplex en in mindere mate wonen. Voor het gebied (en de ruimere omgeving) werd in 2013 een verkeerskundig onderzoek door Mint uitgevoerd. Er werd toen een programma doorgerekend dat enigszins afwijkt van het voorliggend programma, maar wel nog voor een aantal aspecten bruikbaar is. Waar afwijkend, zal op basis van kencijfers uit de literatuur een raming worden gemaakt van de mogelijk bijkomende verkeersstromen. Mint heeft bovendien enkel ramingen gemaakt voor de ochtenden de avondspits. Voor het evenementencomplex zal eerder een weekend maatgevend zijn. Vervolgens zal de impact op het bestaand wegennet worden geëvalueerd. Met het oog op het maken van een heldere beoordeling van deze impact heeft MINT in 2013 gebruik gemaakt van een eigen opgebouwd macroscopisch verkeersmodel voor Aalst. Dit verkeersmodel laat toe om de cumulatieve effecten van de diverse ontwikkelingen op netwerkniveau te beoordelen om zo eventuele knelpunten inzichtelijk te maken. Gezien de gewijzigde programmatie in vergelijking met de verkeersstudie opgemaakt in 2013 en de beslissing omtrent de verkeerscirculatie zal een nieuwe doorrekening met dit model worden uitgevoerd. De verzadigingsgraad van wegvakken wordt als uitgangspunt gebruikt voor de beoordeling. De verzadigingsgraad is de verhouding tussen de verkeersintensiteit en de wegcapaciteit. De wegcapaciteit wordt bepaald door het aantal rijvakken, de frequentie van kruispunten en erftoegangen en de voorrangs- en lichtenregeling aan de kruispunten. Algemeen worden de volgende wegcapaciteiten gehanteerd: autoweg 2x2 zonder kruispunten :3000 vgt/uur/wegvak autoweg 2x2 met kruispunten : 2000 autoweg 2x1 zonder kruispunten : 1500 autoweg 2x1 met kruispunten : 1200 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 46 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite lokale/secundaire weg buiten bebouwde kom 2x1 : 1000 lokale/secundaire weg binnen bebouwde kom 2x1 : 800 Hiervoor wordt volgend significantiekader gehanteerd: Een verzadigingsgraad van <80% komt overeen met een vlotte doorstroming, 80-90% met licht filevorming, 90-100% met ernstige filevorming en >100% met oververzadiging. Omdat in de eerste plaats het effect van het plan wordt beoordeeld, weegt de verwachte evolutie zwaarder door dan de absolute verzadigingsgraad. Tabel 9-1: Evolutie intensiteiten t.o.v. huidige toestand. Verzadiging toekomst <-20% -20% - -10% -10% - 0% 0% - +10% +10% +20% - <80% +3 +3 +2 0 0 -1 80-90% +3 +2 + 0 -1 -2 90-100% +2 +1 0 -1 -2 -3 >100% +1 0 0 -2 -3 -3 >20% Ook de parkeerbehoefte van het voorliggend programma zal worden onderzocht, via kencijfers uit de literatuur en analoge projecten. Daarnaast zal worden nagegaan in welke mate de mobiliteit in ruime zin (bereikbaarheid, verkeersleefbaarheid, verkeersveiligheid) kan worden verbeterd. Een belangrijke bron hierbij zijn opnieuw de bestaande studie uit 2013 en het mobiliteitsplan van Aalst. De beoordeling van de verkeersleefbaarheid en verkeersveiligheid gebeurt op basis van resp. de ruimtelijke structuur en inrichting van de weg, en de confrontatie met het bestaand fietsroutenetwerk (expert judgement). 7.5.4 MILDERENDE MAATREGELEN/ POSTEVALUATIE Indien uit de effectbespreking blijkt dat ontsluiting, verkeersleefbaarheid, verkeersveiligheid, intensiteit/capaciteit, … als een knelpunt moet worden beschouwd, zal gezocht worden naar passende maatregelen in hoofdlijnen. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 47 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 7.6 7.6.1 DISCIPLINE GELUID EN TRILLINGEN AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied wordt beschouwd als zijnde het plangebied met de verschillende zones, inclusief de omgeving waar de invloed van geluidsbronnen te verwachten zijn. Het studiegebied wordt gekozen rekening houdende met de bepalingen uit Vlarem II enerzijds maar ook eventueel langs verkeerswegen waar er mogelijk beduidende verkeerswijzigingen optreden. Ook zal er aandacht zijn voor het omgevingsgeluid binnen het plangebied. 7.6.2 GEGEVENSGEBRUIK EN BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE Om een inschatting te maken van het huidige omgevingsgeluid rondom en voornamelijk in het plangebied wordt een overzicht gegeven van de activiteiten die zich er nu afspelen. Voor de beschrijving ervan wordt beroep gedaan op bestaande studies maar ook op basis van immissiemetingen. Verdeeld over het studiegebied worden er verschillende ambulante meetpunten (10) voorzien en één vast meetpunt. (zie bijlage 3) Deze metingen leveren de waarden op van de grootheden LAeq, LA05, LA10, LA50 en LA95 uitgedrukt in dB(A). De metingen worden uitgevoerd conform de bijlage 4.5.1 van het VLAREM II. De meetresultaten worden getoetst aan de richtwaarden uit VLAREM II in functie van de bestemming van het meetpunt volgens het gewestplan en ook de toekomstige bestemming. 7.6.3 EFFECTBESPREKING De effectbespreking zal gebeuren volgens het MER-richtlijnenboek 'stadsontwikkelingsprojecten en recreatie’ en het richtlijnenboek ‘discipline geluid en trillingen’. Het effect van verkeer zal nagegaan worden aan de hand van een modellering van de huidig en toekomstige situatie inzake verkeer. Daarnaast wordt ook het effect van het huidige omgevingsgeluid op de toekomstige woongelegenheden onderzocht. Hieruit kunnen aanbevelingen volgen inzake gevelisolatie. Tot slot wordt ook het effect van het evenementencomplex op het omgevingsgeluid onderzocht met als doel mogelijke aandachtspunten met betrekking tot bijvoorbeeld muzieklawaai en dergelijke te formuleren. De haalbaarheid aangaande de inplanting van de geluid genererende voorzieningen ten opzicht van de geluids- en trillingsgevoelige receptoren binnen en buiten het plangebied zal mee worden onderzocht. Indien er inrichtingen worden gepland die in de Vlarem-wetgeving ingedeeld worden als hinderlijke inrichtingen zullen deze getoetst worden aan de Vlarem-wetgeving. Evaluatie van de significantie van de wijziging in geluidimmissies gebeurt als volgt: 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 48 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 7.6.4 Effectbeschrijving Significantie Effect op het omgevingsgeluid Zeer significant positief +3 verlaging van het omgevingsgeluid met 6 dB(A) of meer Significant positief +2 verlaging van het omgevingsgeluid met 3 tot 6 dB(A) Matig positief +1 verlaging van het omgevingsgeluid met 1 tot 3 dB(A) verwaarloosbaar 0 verlaging/verhoging van het omgevingsgeluid < 1 dB(A) Matig negatief -1 verhoging van het omgevingsgeluid met 1 tot 3 dB(A) Significant negatief -2 verhoging van het omgevingsgeluid met 3 tot 6 dB(A) Zeer significant negatief -3 verhoging van het omgevingsgeluid met 6 dB(A) of meer MILDERENDE MAATREGELEN – POSTEVALUATIE Indien er een negatief effect volgens een significantiekader op het omgevingsgeluid wordt verwacht, worden milderende maatregelen in de mate van het mogelijke onderzocht. Er zal worden aangegeven welke geluidsreducerende maatregelen aangewezen zijn. Dit zal steeds op macroniveau gebeuren. De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen. 7.7 7.7.1 -1 (matig negatief effect) Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -2 (significant negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, te koppelen aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -3 (zeer significant negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. DISCIPLINE LUCHT AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied met betrekking tot mogelijke effecten op de luchtkwaliteit omvat het totale plangebied uitgebreid met de gebieden waar veranderingen in de luchtkwaliteit na realisatie van het plan kunnen voorkomen. Bijzondere aandacht wordt geschonken aan gevoelige locaties zoals woongebieden en ecologisch waardevolle zones, en dit in functie van richting en afstand tot de mogelijke emissiebronnen. Voor de beïnvloeding van de luchtkwaliteit op lokale schaal is de overheersende windrichting erg belangrijk. De grootste effecten van lokale bronnen van verontreiniging worden 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 49 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite waargenomen in de gebieden ten noorden en ten oosten van de bronnen, maar nergens zijn effecten uit te sluiten. Gezien de aard van het plan wordt verwacht dat de effecten binnen de discipline lucht gering zullen zijn. 7.7.2 GEGEVENSGEBRUIK EN BESPREKING REFERENTIESITUATIE In functie van de te verwachten impact worden, rekening houdend met de geplande ruimtelijke programmaonderdelen, de te bestuderen parameters vastgelegd. Ten gevolge van bestemmingswijziging kunnen wijzigingen ontstaan in emissies enerzijds van verkeer, anderzijds vanuit gebouwen (verwarming). Hierbij zijn het enerzijds de componenten die door het wegverkeer geëmitteerd worden zoals CO2, CO, NOx, SO2, fijn stof (PM10 en PM2.5), VOS en andere, die de luchtkwaliteit kunnen beïnvloeden. Bij de beschrijving van de bestaande toestand wordt in eerste instantie de plaatselijke luchtkwaliteit van het studiegebied in kaart gebracht. De heersende luchtkwaliteit wordt door de overheid opgevolgd door metingen van verschillende stoffen op talrijke locaties. Zo is er ondermeer het telemetrisch meetnet dat instaat voor de opvolging van de algemene luchtkwaliteit met betrekking tot de aanwezigheid van de voornaamste rookgassen en fijn stof. Daarnaast zijn er nog een aantal specifieke meetnetten, o.a. voor VOS, BTEX en andere. Van de verzamelde meetgegevens worden door de overheid jaarrapporten opgemaakt; deze gegevens worden op hun beurt gebruikt voor het uitvoeren van gebiedsdekkende extrapolaties. De huidige kwaliteit van de omgevingslucht evenals de effecten op de luchtkwaliteit ten gevolge van de uitvoering van het plan zullen waar mogelijk worden getoetst aan de heersende normen die reeds zijn opgenomen in VLAREM. Ook het Voorstel van Richtlijn van het Europese Parlement en de Raad betreffende de luchtkwaliteit en schone lucht voor Europa (16341/07), met onder andere nieuwe grenswaarden voor PM2,5 zal als toetssteen worden gebruikt. De grens- en richtwaarden dienen verschillende doelen: het vrijwaren van de gezondheid en het welzijn van de bevolking, het beperken van de hinder tot een minimum en het binnen aanvaardbare grenzen houden van de milieuvervuiling. 7.7.3 EFFECTBESPREKING Effecten door gebouwenverwarming De impact van deze bronnen wordt in kaart gebracht. Om de toekomstige situatie in te schatten zal gebruik gemaakt worden van in de literatuur voorkomende kengetallen. Effecten door verkeersemissies Om een juist beeld te krijgen van de impact van het verkeer op de luchtkwaliteit zal een analyse uitgevoerd worden met het model CAR Vlaanderen. Dit is een onderzoeksmodel waarmee op 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 50 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite een snelle manier inzicht kan verkregen worden in straten en verkeersaders op het Vlaamse grondgebied. Indien bestaande verkeersgegevens kunnen gebruikt worden, zullen deze de huidige situatie karakteriseren. Zo niet zal met het CAR-model de achtergrondconcentraties ter hoogte van de straten in het studiegebied worden geschetst. Daarna zal een prognose wordt gemaakt voor de toekomstige situatie, met concrete gegevens over de toe- of afname van bepaalde verkeersstromen ten gevolge van het plan en kunnen de effecten berekend worden. In CAR Vlaanderen is de mogelijkheid opgenomen om voor de jaren 2007, 2010, 2015 en 2020 te rekenen. In dit MER wordt gemodelleerd voor de jaren 2015 en 2020. De inschatting met betrekking tot de emissiefactoren en achtergrondconcentraties zijn in overeenstemming met het zogenaamde NEC-scenario (national emission ceilings), uit richtlijn 2001/81/EG. Deze richtlijn verplicht de lidstaten om emissiereductieprogramma’s op te maken die aangeven hoe zij aan de opgelegde emissieplafonds zullen voldoen. Zowel de uitstoot door het verkeer als de globale achtergrondconcentratie zal hierdoor afnemen. Met betrekking tot de beoordeling van de effecten van het verkeer op luchtkwaliteit wordt het significantiekader van het richtlijnenboek lucht (2012) toegepast. De beoordeling wordt bepaald door de procentuele bijdrage van het plan t.o.v. de milieukwaliteitsnorm: 7.7.4 < 1% van milieukwaliteitsnorm de 1-3% van milieukwaliteitsnorm de 3-10% van milieukwaliteitsnorm de > 10% van milieukwaliteitsnorm de Effectbeschrijving Significantie niet-significante bijdrage 0 (verwaarloosbaar) beperkte bijdrage -1 (Matig negatief) relevante bijdrage -2 (Significant negatief) belangrijke bijdrage -3 (Zeer significant negatief) MILDERENDE MAATREGELEN/ POSTEVALUATIE Waar nodig worden milderende maatregelen voorgesteld om eventueel optredende negatieve effecten te voorkomen, te verminderen of te herstellen. De maatregelen kunnen doorwerking vinden in het ruimtelijk uitvoeringsplan, door het weerhouden (geheel of gedeeltelijk) van de voorgestelde maatregelen of aanbevelingen in het ruimtelijk uitvoeringsplan of stedenbouwkundige voorschriften. beperkte bijdrage onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, tenzij de milieukwaliteitsnorm in referentiesituatie reeds voor 80% ingenomen is (link met milieugebruiksruimte). Indien de onderzoekssturende randvoorwaarden aangegeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 51 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite het ontbreken ervan dient dit dan gemotiveerd te worden. 7.8 7.8.1 belangrijke bijdrage milderende maatregelen moeten gezocht worden in het MER met zicht op implementatie ervan op korte termijn zeer belangrijke bijdrage milderende maatregelen zijn essentieel DISCIPLINE FAUNA EN FLORA AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied voor de discipline fauna en flora omvat het plangebied plus de zones waar effecten kunnen optreden. Effecten ten gevolge van geluidhinder (rustverstoring), verstoring van bodem en waterhuishouding en wijzigingen in de landschaps-ecologische relaties kunnen tot buiten het plangebied reiken. 7.8.2 GEGEVENSGEBRUIK EN BESCHRIJVINGSWIJZE REFERENTIESITUATIE De bestaande natuurwaarden in het plangebied worden bestudeerd. De natuurwaarden in het plangebied en de belangrijkste natuurgebieden en aandachtsgebieden in de omgeving van het plangebied worden besproken. Binnen deze gebieden worden de waardevolle vegetaties en bijzondere flora- en fauna-elementen kort aangegeven. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van bestaande gegevens zoals biologische waarderingskaarten, de afbakening Natura 2000 gebieden en eventuele instandhoudingsdoelstellingen, ecologische visies, de afbakening VENgebieden, gegevens afkomstig van bestaande voorstudies en andere relevante documenten. Indien noodzakelijk wordt de bestaande informatie aangevuld met gerichte terreinbezoeken. De bestaande toestand wordt beschreven in zoverre van belang bij de voorspelling van de milieueffecten door de planonderdelen en de mogelijke alternatieven. Aangezien het hier gaat om de herontwikkeling van een stedelijk gebied zal het studiegebied voornamelijk bestaan uit semi-natuurlijk/antropogeen aangelegd groen. Een inventarisatie van het aanwezige groen zal mee opgenomen worden in de beschrijving van de bestaande toestand. 7.8.3 EFFECTBESPREKING Volgende effecten kunnen ingeschat worden: permanent ecotoop- en biotoopverlies door bijkomend ruimtebeslag tengevolge van inplanting van gebouwen en/of verkeersinfrastructuur en/of de ruimtelijke inrichting van het openbaar domein (vegetatieverlies en habitatverlies van soorten); De effecten van het verwijderen van het bestaande groen op de omgevingskwaliteit zullen bepaald worden. Er zal hierbij rekening gehouden worden met de gewenste inrichting van het 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 52 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite openbaar domein en de manier waarop dit kan gecompenseerd worden (milderende maatregelen). ecotoop- en biotoopwinst door creatie van nieuw groen in het projectgebied; effecten door versnippering en barrièrewerking als gevolg van ruimtebeslag. Ecotoopverlies of ecotoopwinst zal kwalitatief gebeuren op basis van een aantal kaarten die een parameter zijn voor de ecologische kwaliteit, bijvoorbeeld de Biologische Waarderingskaart (BWK), de kaart met habitatrichtlijngebieden en de kaart met VEN-gebieden. Effectbeschrijving Zeer significant positief Significantie Effect +3 Bijkomende, of versterking van de groenelementen/ecotopen met een hoge bijdrage, mogelijks bescherming waard aanwezige, ecologische Bevorderen van de uitwisseling tussen of rechtstreeks verbinden van zeer waardevolle biotopen Significant positief +2 Bijkomende, of versterking van de aanwezige, groenelementen/ecotopen met een duidelijke ecologische bijdrage Bevorderen van de uitwisseling tussen biotopen Matig positief +1 Bijkomende, of versterking van de aanwezige, groenelementen/ecotopen met een beperkte ecologische bijdrage Beperkt bevorderen van de uitwisseling tussen biotopen Geen verlies van groenelementen verwaarloosbaar 0 Geen invloed op de omliggende biotopen Verlies of verstoring van groenelementen/ecotopen met een beperkte ecologische waarde Matig negatief -1 De verbinding/uitwisseling tussen ecotopen wordt nauwelijks verhinderd Verlies of verstoring van groenelementen/ecotopen met ecologische waarde Significant negatief -2 De verbinding/uitwisseling tussen ecotopen wordt deels verhinderd Verlies van groenelementen/ecotopen met hoge ecologische waarde; Zeer significant negatief -3 Volledige belemmering van de verbinding/uitwisseling tussen ecotopen 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 53 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 7.8.4 MILDERENDE MAATREGELEN Waar nodig worden milderende maatregelen voorgesteld om eventueel optredende negatieve effecten te voorkomen, te verminderen of te herstellen. Er zal onder meer nagegaan worden in hoeverre gevelgroen en groendaken kunnen bijdragen tot de realisatie van de nodige omgevingskwaliteit. De maatregelen kunnen doorwerking vinden in het ruimtelijk uitvoeringsplan, door het weerhouden (geheel of gedeeltelijk) van de voorgestelde maatregelen of aanbevelingen in het ruimtelijk uitvoeringsplan of stedenbouwkundige voorschriften. 7.9 7.9.1 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied zal bestaat uit het plangebied waarvoor een nieuwe bestemming wordt voorgesteld, uitgebreid met de ruimere omgeving hiervan, waarbinnen landschappelijke structuren, -elementen en -componenten of erfgoedelementen kunnen wijzigen en waarbinnen een visuele impact van het plan zichtbaar is. 7.9.2 BESPREKING REFERENTIESITUATIE Verschillende deelaspecten worden voor het studiegebied kort omschreven, die voor de visuele en ruimtelijke eigenschappen van het huidige landschap bepalend zijn: 7.9.3 - de visueel-ruimtelijke kenmerken en elementen die als positieve/negatieve beelddragers van het landschap fungeren. - de gebruiksvormen van het landschap; de graad en de aard van de verstedelijking van het landschap; - de historische ontwikkeling van het landschap en menselijke inbreng; - de beschermde monumenten, landschappen en relictlandschappen volgens de Landschapsatlas, niet-beschermde waardevolle elementen en gekende archeologische gegevens; - de geomorfologische, topografische en hydrografische karakteristieken van het landschap; EFFECTBESPREKING De impact van het plan op het landschap wordt bij de beschrijving en de beoordeling van de effecten geëvalueerd. Gezien het plangebied gelegen is in verstedelijk gebied worden de mogelijke effecten beperkt verwacht. De aandacht gaat voornamelijk naar volgende criteria: 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 54 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite - wijziging in het landschapsbeeld, de visuele impact en wijziging van de landschapsbelevingswaarde. - wijziging of potentiële aantasting van archeologische erfgoedwaarden, landschapsrelicten en ankerplaatsen, beschermde en/of waardevolle entiteiten en monumenten; - verlies of aantasting van waardevolle landschapselementen en samenhang in het landschap en verbreking of wijziging van landschapsecologische relaties; Beoordelingskader m.b.t. de effecten De effectbeoordeling moet een afweging van de herbestemmingen en eventueel alternatieven mogelijk maken, hetgeen op het planniveau de eerste opdracht van de milieueffectrapportage is. Daartoe wordt een uniforme beoordelingsschaal gebruikt als eindscore van een effect ten opzichte van de referentiesituatie. Het moet ook duidelijk zijn dat landschapsingrepen (via herbestemmingen mogelijk gemaakt) zowel positief als negatief kunnen beschouwd worden. Effectbeschrijving Significantie Effect Zeer significant positief +3 het effect op het landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie strekt zich uit tot buiten de locatie en heeft een mogelijk grote invloed op landschapswaarden (relicten, ankerplaatsen) van de omgeving Significant positief +2 het effect is algemeen maar blijft beperkt tot de locatie Matig positief +1 het effect op het landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie doet zich op een beperkt deel van de locatie voor verwaarloosbaar 0 er wordt geen effect verwacht op de locatie noch daarbuiten Matig negatief -1 het effect op het landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie doet zich op een beperkt deel van de locatie voor Significant negatief -2 het effect is algemeen maar blijft beperkt tot de locatie -3 het effect op het landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie strekt zich uit tot buiten de locatie en heeft een mogelijk grote invloed op landschapswaarden (relicten, ankerplaatsen) van de omgeving Zeer significant negatief 7.9.4 MILDERENDE MAATREGELEN Indien in het kader van het MER relevante milderende maatregelen bij de mogelijke invulling van de deelgebieden naar voor zouden komen, dan zullen deze ook op kaart voorgesteld worden. Het resultaat van het MER-studiewerk kan aldus de landschappelijke inkleding van bepaalde terreindelen in het ruimtelijk uitvoeringsplan sterker in de verf zetten. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 55 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 7.10 7.10.1 DISCIPLINE MENS – RUIMTELIJKE ASPECTEN AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied zal bestaan uit het plangebied en de ruimere omgeving waarbinnen mogelijke functionele en ruimtelijke wijzigingen kunnen optreden. 7.10.2 BESPREKING REFERENTIESITUATIE De nodige gegevens voor de beschrijving van de bestaande toestand zullen maximaal overgenomen worden uit de visienota. Dit zal verder verfijnd worden door terreinbezoek. 7.10.3 EFFECTBESPREKING De voornaamste onderzoekspunten zijn de volgende: - De functionele aspecten, kwantitatief en kwalitatief op de verschillende schaalniveaus (ruimtebeslag). - De gebruikswaarde: de ruimtelijk - functionele samenhang op macro- en mesoniveau. - De belevingswaarde op microniveau die onder meer bepaald wordt door de morfologie en typologie van de voorziene bouwvolumes en de inrichting van het openbaar domein - De toekomstwaarde beschrijft de potenties van de situatie. Er zal hierbij rekening gehouden worden met de gewenste inrichting van het openbaar domein. De effectvoorspelling gebeurt met een specifieke methodiek die een zo groot mogelijke objectiviteit nastreeft. We kunnen voor de discipline mens directe en afgeleide effecten onderscheiden. De directe effecten grijpen rechtstreeks in op de ruimtelijke aspecten. De afgeleide effecten grijpen in eerste instantie in op de aspecten die in een andere discipline worden behandeld maar hebben in tweede orde ook ruimtelijke effecten. De samenhang tussen de functies wordt zowel intern voor het project zelf besproken als in relatie met de omgeving. Deze evaluatie bepaalt de gebruikswaarde. Op basis van de bestaande toestand en de realistisch te verwachten evolutie wordt het kaartbeeld verfijnd tot een weergave van de te verwachten functionele systemen en de effecten ervan op de ruimtelijke samenhang. De belevingswaarde wordt geëvalueerd aan de hand van de (architectuur)plannen van het project. Belangrijke parameters zijn onder meer de inplanting, de vorm en de schaal van de geplande gebouwen en activiteiten. Deze bepalen ook mee de visuele perceptie van het project. Hier is een sterke wisselwerking met de discipline monumenten en landschappen aangewezen. 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 56 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite De toekomstwaarde wordt beschreven aan de hand van parameters zoals flexibiliteit, aanpasbaarheid en uitbreidbaarheid, stimulerende werking voor de omgeving, het inspelen op maatschappelijke tendensen, economische impact. 7.10.4 MILDERENDE MAATREGELEN/ POSTEVALUATIE De beoordeling van de te verwachten effecten geeft aanleiding tot het voorstellen van milderende maatregelen. Deze milderende maatregelen houden voorstellen in om de negatieve effecten weg te werken of op zijn minst te minimaliseren. Tevens kunnen suggesties worden geformuleerd die de situatie met betrekking tot de verschillende deelsystemen kunnen verbeteren. 8 GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN Niet van toepassing 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 57 Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite 9 BIJLAGEN 15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02 58 BIJLAGE 1 ONTWERP-GRAFISCH PLAN BIJLAGE 2 VOORSTEL STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN Algemene voorschriften VERORDENEND TOELICHTEND Het grafisch plan en de stedenbouwkundige voorschriften maken deel uit van het verordenend gedeelte van dit gemeentelijk RUP. De stedenbouwkundige voorschriften worden opgedeeld in een verordenend en toelichtend gedeelte. Algemene voorschriften binnen dit art. zijn van toepassing op het volledige plangebied. Bovenop deze voorschriften zijn de zonevoorschriften en van toepassing op desbetreffende zones zoals aangeduid op het grafisch plan. Onderstaande stedenbouwkundige voorschriften in de linker kolom zijn verordenend en strekken tot wet. De rechter kolom van de stedenbouwkundige voorschriften geven toelichting bij de verordende stedenbouwkundige voorschriften. 10 Grens van het ruimtelijk uitvoeringsplan Deze grens duidt het gedeelte van het grondgebied aan, onderworpen aan de voorschriften van bijhorend plan. 11 Geldigheid van de algemene bepalingen De hierna volgende bepalingen gelden slechts in zover ze niet tegengesproken worden in de bepalingen per zone. 12 Bestaande toestand De feitelijke en juridische toestand en/of activiteiten in zijn bestaande vorm en omvang, vastgesteld bij het opmaken van het RUP. 13 Gemeenschaps- & openbare nutsvoorzieningen Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor het aanbieden van gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen zijn toegelaten in elke zone van het RUP. Gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen moeten voldoen aan de inrichtingsvoorschriften van de betrokken zone. 14 Overgangsbepaling: activiteiten bestaande gebouwen Alle werken, handelingen en wijzigingen in functie van gemeenschaps- en openbare nutsvoorzieningen kunnen worden toegelaten ongeacht het publiek- of privaatrechtelijk statuut van de initiatiefnemer of het al dan niet aanwezig zijn van winstoogmerk. en Aan de bestaande vergunde of vergund geachte en nietverkrotte gebouwen, die niet voldoen aan de stedenbouwkundige voorschriften van dit ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP), kunnen onderhouds-, instandhoudings-, renovatie- en/of verbouwingswerken uitgevoerd worden binnen het bestaand vergund of vergund geacht volume. De vigerende wetgeving definieert de begrippen ‘onderhoudswerken’, ‘verbouwen’ en ‘herbouwen’ Bij gedeeltelijke of volledige herbouw en/of bij een uitbreiding van het bestaand vergund of vergund geacht gebouw en constructies, moeten de nieuwe bebouwing en constructies beantwoorden aan alle geldende stedenbouwkundige voorschriften van dit RUP. Ook functiewijzigingen binnen eenzelfde hoofdfunctie/functiecategorie die niet vergunningsplichtig zijn volgens de vigerende wetgeving, dienen getoetst te worden aan de bestemmingsvoorschriften van de betrokken zone. Enkel de in de zonevoorschriften ingeschreven De bestaande vergunde behouden blijven. activiteiten/functies kunnen bestemmingen kunnen worden toegelaten. Wanneer de bestaande activiteit stopt, gaat de bestemming van het voorschrift in. Bestemmingswijzigingen dienen altijd (ook binnen de bestaande volumes) in overeenstemming te zijn met de bepalingen van dit ruimtelijk uitvoeringsplan. In het kader van bedrijvigheid, handel en horeca kunnen bestaande vergunde bedrijven blijven bestaan. Beperkte uitbreidingen kunnen worden toegestaan in het kader van de milieuwetgeving, sectorwetgeving, opvang van hemelwater en opslag in functie van de bedrijvigheid. Schaalvergroting wordt niet toegestaan. 15 Duurzame ruimtelijke ontwikkeling en goede ruimtelijke ordening Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig kunnen zijn voor de realisatie van een bestemming zijn toegelaten voor zover ze wat schaal en ruimtelijke impact betreft verenigbaar zijn met de omgeving. Daarbij wordt ten minste aandacht besteed aan: relatie met de in de omgeving aanwezige functies en vastgelegde bestemmingen; invloed op de omgeving wat betreft het aantal te verwachten gebruikers, bewoners of bezoekers; invloed op de verkeersleefbaarheid; bestaande of gewenste dichtheid; inpassing in de omgeving. inpassing van de verkeersvoorzieningen mobiliteit en de Elke aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning en/of verkavelingsvergunning binnen onderhavig gemeentelijk RUP, zal naast de toetsing aan de bestemmings- en inrichtingsvoorschriften en een goede ruimtelijke ordening3, onder meer beoordeeld worden aan de hand van volgende criteria: zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik; kwalitatief kleur- en materiaalgebruik De architecturale uitwerking van nieuwbouw dient op een kwaliteitsvolle manier de ruimtelijke integratie te realiseren. Zo moeten inplanting, vormgeving, maatvoering, materiaalkeuze, enz. niet alleen bepaald worden rekening houdend met de eigen bouwkavel, maar moet er in de eerste plaats ook gezorgd worden voor een kwaliteitsvolle relatie met: Het openbaar domein door inplanting, buitenaanleg, enz. De omliggende kavels door het garanderen van normale lichtinval, bezonning, privacy, enz. Alle constructies moeten opgetrokken worden uit materialen die qua duurzaamheid en uitzicht verantwoord zijn. Volumes dienen op een harmonische wijze aan te sluiten enerzijds op elkaar, maar ook op hun omgeving (qua vorm, structuur, afmetingen, verdeling van gevelvlakken, volume, materiaal, …), om tot een ruimtelijke eenheid te komen. Bij elke aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning en/of verkavelingsvergunning dient de aanvrager van een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning middels een bijkomende motivering in de verklarende nota/toelichtingsnota bij de aanvraag aan te tonen dat aan een duurzame ruimtelijke ontwikkeling en 3 In de vigerende wetgeving wordt het begrip ‘goede ruimtelijke ordening’ gedefinieerd. een goede ruimtelijke ordening is voldaan. De vergunningverlenende overheid bepaalt bij elke aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning en/of verkavelingsvergunning of in een duurzame ruimtelijke ontwikkeling en een goede ruimtelijke ordening is voorzien. Alle gebouwen en constructies worden opgetrokken in duurzame materialen die harmonisch inpassen in de omgeving. Voor alle gevels dienen de gebruikte materialen zoals gevelmaterialen, dakbedekking, schrijnwerkerij, beglazing en buitenschrijnwerk duurzaam, esthetisch verantwoord en in harmonie met de omgeving te zijn. De aanleg van groendaken en daktuinen is toegestaan. Ook het plaatsen van installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie of energierecuperatie en andere technische installaties op het dak zijn toegelaten. Ze mogen niet zichtbaar zijn vanaf de aanpalende openbare weg. De hoogte van de installaties en de afstand tot de dakrand worden hierop afgestemd. Indien deze installaties niet op het dak worden voorzien worden ze geïntegreerd in het bouwvolume. 16 Reliëfwijzigingen Reliëfwijzigingen zijn in elke zone toegestaan indien het ingrepen betreffen in functie van waterbeheersing en natuurontwikkeling. Reliëfwijzingen aan de oever van de Dender - die de relatie tussen het publiek domein en de rivier versterken - zijn toegestaan. 17 Het bestaande maaiveld van de oevers kan verhoogd of verlaagd worden. Er wordt gestreefd naar een maximale relatie tussen het publiek domein en de Dender. Archeologisch erfgoed Elke bouwaanvraag met bodemverstoring wordt afgetoetst aan de aanbevelingen van de stedelijke dienst Monumentenzorg over de waarschijnlijkheid van archeologische vondsten op het terrein. Indien een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is, dan staat de bouwheer voor de organisatie en de realisatie in, conform het programma van eisen dat door de bevoegde archeologen wordt opgemaakt en kunnen de bouwwerkzaamheden pas aanvatten na aanvaarding van het archeologisch vooronderzoek door Ruimte Vlaanderen. 18 Bij elke reliëfwijziging wordt verplicht rekening gehouden met de impact op de nabije omgeving. Het Decreet houdende Bescherming van het Archeologisch Patrimonium van 30 juni 1993 en latere wijzigingen zijn van toepassing. Indien er geen archeologisch vooronderzoek of een andere vorm van archeologische opvolging noodzakelijk is, dan blijft ook in deze gevallen de meldingsplicht conform het Decreet van 1993 gelden. Parkeren Het parkeren voor bezoekers en personeel kan zowel ondergronds als bovengronds worden geïntegreerd. Het parkeren mag eveneens binnen de overdruk voor het evenementenplein worden ingericht. De parking dient een ruimtelijk harmonisch geheel met de bovenliggende of aangrenzende bebouwing te vormen. Parkeerrichtcijfers auto’s diverse functies Parkeren dient op het eigen terrein te worden ingericht, De parkeercijfers zijn op basis van CROW voor sterk stedelijk gebied, schil centrum, doch minimale waarden aangezien ligging nabij station opgemaakt. Raming totaal aantal parkeerplaatsen voorgesteld programma: 938 pp ondergronds of bovengronds tussen de bebouwing. • retail min. 3,2 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte • min. 4 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voorzieningen voor evenementen • min. 1,1 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor kantoren • min. 1,8 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor sport- en spel • min. 2,6 pp. per 10 kamers voor hotels Dit aantal kan tot 20% gereduceerd worden in functie van het verwacht dubbelgebruik van parking voor retail/kantoren (overdag) en evenementen (’s avonds). Voorbeelduitwerking ‘maximaal scenario’: 17.000 m² met bruto opp. retail -> 544 pp restaurant 660 m² -> 53 pp evenementen met bruto opp. van 8 530 m² (9 190,5 m² - 660m²) -> 341 pp Totaal: 938 pp te reduceren met 20% tot 751 pp. • min. 4 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor café/bar/cafetaria • min. 8 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor restaurant • min. 2,24 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor handel Parkeerrichtcijfers fietsen min. 1,5 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte retail min. 10 pp. per 100 bezoekers voor evenementen (geraamd op 2240 staanplaatsen en 3500 zitplaatsen oftewel 5740 bezoekers) min. 1 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor sport- en spel min. 5 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor restaurant Parkeerrichtcijfers in functie van wonen • i.f.v. wonen: dienen de normen ifv parkeren en fietsenstalplaatsen van de verordening meergezinswoningen te worden gevolgd. 19 Retail Binnen het plangebied van het RUP kan maximaal 15.000 m² netto-oppervlakte retail worden voorzien binnen de bestemmingen multifunctioneel evenementencomplex en wonen en gemengde functies. 20 Begrippenlijst De fietsparkeerinrichting kan voor een groot deel ondergebracht worden in de zone onder het viaduct. Bestaande bebouwing: Al de constructies en gebouwen aanwezig op het terrein – los van de vergunde toestand zoals grafisch weergegeven op het plan bestaande toestand. B/T - Bebouwingscoëfficiënt: De bebouwingscoëfficiënt is de verhouding van het geheel van de bebouwde perceelsoppervlakte op de totale perceelsoppervlakte binnen de betreffende bestemmingszone waar de vergunning van toepassing is. Bouwhoogte: Hoogte van een bouwwerk, aangegeven in het maximaal aantal toegelaten bouwlagen. Indien niet opgegeven in bouwlagen wordt de bouwhoogte gemeten vanaf het grondpeil, bestaand maaiveld of voorliggende stoep tot de nok van het dak of, bij een plat dak de kroonlijst. Bouwlaag: Een bouwlaag is de ruimte tussen twee vloeren van een gebouw. De hoogte per bouwlaag kan verschillend zijn van verdieping tot verdieping. De maximale hoogte van de bouwlaag wordt bepaald per artikel. Constructie: Elk bouwwerk, van hout, steen, beton, metaal of ander bouwmateriaal, dat met de grond verbonden is of erop geplaatst is. Gebouw: Een door de mens gemaakte, toegankelijke, overdekte en geheel of gedeeltelijk omsloten ruimte. Hoofdbestemming: bestemming van minstens 50% van de totale vloeroppervlakte van een gebouw. Nevenbestemming: of nevenfuncties, zijn functies gebonden aan een hoofdbestemming (vb. wonen). Nevenbestemmingen zijn verzoenbaar en ondergeschikt aan de hoofdbestemming. De vloeroppervlakte van nevenbestemmingen is max. 49 % van de totale vloeroppervlakte van het gebouw. Verharding: Verharding kan bv. gesloten verharding, halfopen - of open - verharding zijn. Gesloten verhardingen zijn onder meer asfalt of beton… . Halfopen - verhardingen zijn: betonplaten, klinkers, kasseien, steenslag, gebonden dolomiet… . Zij zijn waterdoorlatend. Open - verhardingen bestaan uit ongebonden (grofkorrelig) materiaal, o.a. grind, ongebonden dolomiet… . Dit is waterdoorlatend. Puin is niet toegelaten. Vloeroppervlakte: De buitenwerks gemeten oppervlakte van alle bovengrondse bouwlagen van een gebouw. V/T – Vloer/Terrein index: De vloerindex is de verhouding van de vloeroppervlakte op de totale perceelsoppervlakte binnen de betreffende bestemmingszone. Woongelegenheid: Het geheel van vertrekken die deel uitmaken van één woning. Een woongebouw kan bestaan uit meerdere woongelegenheden. Bijzondere bepalingen en voorschriften per zone OPENBAAR DOMEIN VERORDENEND TOELICHTEND Gebiedscategorie Lijninfrastructuur, cfr. de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, Art. 2.2.3 §2 Algemeen De inrichting van het openbaar domein moet steeds gebaseerd zijn op het visueel samenhangende totaalbeeld van de verblijfsruimte, infrastructuren en voorzieningen in de omgeving met speciale aandacht voor een verkeersveilige verblijfsfunctie en kwalitatief en duurzaam materiaalgebruik en voldoende groen. Art. 1. Openbare wegenis VERORDENEND TOELICHTEND Bestemming Deze zone is bestemd voor openbare verkeers- en vervoersinfrastructuur en aanhorigheden. De stroken in dit plan aangeduid voor openbare wegenis zullen, in zoverre zij nog niet tot de openbare wegenis behoren, hierbij ingelijfd worden door afstand, onteigening of verwerving. Inrichtingsvoorschriften Algemeen: Binnen deze zone mag worden aangebracht al wat de hedendaagse verkeerstechniek vereist evenals de nodige groenvoorzieningen. Binnen het openbaar domein dient op strategische locaties groenelementen geïntegreerd te worden. Naast de ringweg: maximale ingroening met aandacht van behoud van zichtrelaties naar het te realiseren evenementenproject. Tussen het op- en afrittencomplex van de R41 en de zone voor multifunctioneel Onder aanhorigheden van wegeninfrastructuur wordt onder andere verstaan: al dan niet verharde bermen, grachten en taluds, de stationeer- en parkeerstroken, de wegsignalisatie en wegafbakening, de verlichting, de afwatering, de beplantingen, … VERORDENEND evenementencomplex: een groene berm (‘noordelijke berm’) dient de overgang te vormen tussen het op- en afrittencomplex van de R41 en de zone voor multifunctioneel evenementencomplex. TOELICHTEND Structureel groen kan worden voorzien in de vorm van lanen, groepen of clusters van bomen en/of beplanting. Binnen de in te richten straten en pleinen dient structureel groen te worden voorzien in functie van het ontwikkelen van een kwalitatief straatbeeld. Art. 2. Bovenlokale ontsluiting (overdruk) VERORDENEND TOELICHTEND Algemeen Overdrukzone i.f.v. de bestaande ringweg (R41) en bijhorend op- en afrittencomplex. Art. 3. Publieke parking VERORDENEND TOELICHTEND Algemeen Onder de R41 kan een bijkomende gebundelde openbare parking voor auto’s en fietsen worden ingericht. Art. 4. Laden en lossen VERORDENEND TOELICHTEND Algemeen Indicatief tracé voor laden en lossen in functie van de zone voor multifunctioneel evenementencomplex. Uitsluitend verkeer in functie van laden en lossen evenals de hulpdiensten zijn toegelaten in deze zone. Art. 5. Indicatieve fiets- en voetgangersverbindingen VERORDENEND Bestemming TOELICHTEND VERORDENEND TOELICHTEND Deze bestemming wordt voorbehouden voor voetgangers- en fietsersverkeer. Gemotoriseerd verkeer is niet toegelaten tenzij voor onderhoud van de voetwegen. Inrichtingsvoorschriften Algemeen: Het tracé is minimaal 3 m breed. In functie van toegankelijkheid voor hulpdiensten wordt minimum 4 meter breedte gevraagd. Fiets- en voetgangersverbinding langs Tragel: Indicatieve aanduiding op grafisch plan. De ligging van de indicatieve fiets- en voetgangersrelaties kan vrij binnen de onderliggende bestemming worden ingericht. Fiets- en voetgangersverbinding tussen Tragel en Guldenboomplein: Indicatieve aanduiding op grafisch plan. De ligging van de indicatieve fiets- en voetgangersrelaties kan vrij binnen de onderliggende bestemming worden ingericht. Art. 6. Indicatieve ontsluiting (overdruk) VERORDENEND TOELICHTEND Bestemming De indicatieve ontsluiting is bestemd voor de realisatie van openbare verkeers- en vervoersinfrastructuur en aanhorigheden. De gerealiseerde wegenis zal, in zoverre zij nog niet tot de openbare wegenis behoren, hierbij ingelijfd worden door afstand, onteigening of verwerving. Onder aanhorigheden van wegeninfrastructuur wordt onder andere verstaan: al dan niet verharde bermen, grachten en taluds, de stationeer- en parkeerstroken, de wegsignalisatie en wegafbakening, de verlichting, de afwatering, de beplantingen, … De nieuwe ontsluitingswegen mogen niet overbouwd worden. ontsluitingsweg ten noorden van het Ringviaduct: Indicatieve aanduiding op grafisch plan. Deze weg heeft als functie het ontsluiten van het noordelijk gelegen industrieterrein vanaf het ringviaduct en het rond punt. De ligging van de indicatieve ontsluitingsweg kan vrij binnen de onderliggende bestemming worden ingericht. ontsluitingsweg ten zuiden van het plangebied: Indicatieve aanduiding op grafisch plan. Deze weg heeft als hoofdfunctie het ontsluiten van de zone voor multifunctioneel evenementencomplex (cfr. 2.2). Tevens dient er minstens een ruimtelijke en visuele verbinding gerealiseerd te worden tussen de nieuwe ontsluitingsweg ten westen van deze zone voor evenementencomplex en de Denderoever. De ligging van de indicatieve ontsluitingsweg kan vrij binnen de onderliggende bestemming worden ingericht. Inrichtingsvoorschriften Algemeen: De indicatieve ontsluiting dient minimaal 10 m breed te zijn. Binnen deze wegenis mag worden aangebracht al wat de hedendaagse verkeerstechniek vereist evenals de nodige groenvoorzieningen. Binnen het openbaar domein dient op strategische locaties groenelementen geïntegreerd te worden. Binnen de in te richten straten en pleinen dient structureel groen te worden voorzien in Structureel groen kan worden voorzien in de vorm van lanen, groepen of clusters van bomen en/of beplanting. VERORDENEND TOELICHTEND functie van het ontwikkelen van een kwalitatief straatbeeld. Parkeerstroken zijn niet toegelaten Art. 7. Open ruimte aan de Dender VERORDENEND TOELICHTEND Bestemming Deze ruimte is bedoeld als connectie tussen het kopgebouw B en de groenas aan de Dender. Deze zone is specifiek bestemd voor diverse pleinfuncties met de daarbij horende vrije ruimten. Hierbij wordt in de eerste plaats het verblijfs- en ontmoetingskarakter van deze ruimte vooropgesteld. Inrichtingsvoorschriften Algemeen: De open ruimte aan de Dender moet worden gezien als een verkeersvrije openbare ruimte met structurele groene elementen die aansluiten op de groenas langs het water. In deze ruimte wordt een overgang gemaakt tussen het evenementencomplex en de Dender. Doorgang voor hulpdiensten moet steeds worden verzekerd Bebouwing is niet toegelaten. Constructies zoals straatmeubilair zijn wel toegelaten. Het plein kan onder meer gebruikt worden als ruimte in functie van openlucht concerten, evenementen, terrassen, …. Multifunctioneel evenementencomplex VERORDENEND TOELICHTEND Gebiedscategorie Wonen, cfr. de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, Art. 2.2.3 §2 Bestemming Binnen de zone wordt een multifunctioneel en multitemporeel programma voorzien door middel van een slimme mix van horeca, retail, evenementen, wonen, kantoren. Binnen de zone kan een maximaal programma gerealiseerd worden van - maximale netto vloeroppervlakte retail: 15.000 m², maximaal 17.000 m² bruto met minimaal 1000 m² bruto verkoopoppervlakte per unit – met uitzondering van de oppervlaktes noodzakelijk voor het herlocaliseren van de bestaande baanwinkels op de site. - maximale netto vloeroppervlakte evenementencomplex: 8 355 m², maximale bruto vloeroppervlakte: 9.190 m², maximale footprint 7 862 m² In de deelzone ‘KOP A’ ligt de nadruk op retail, horeca, kantoren, plein, parkeren en wonen. In de deelzone ‘KOP B’ ligt de nadruk op voorzieningen voor evenementen, sport- en spel, recreatie, evenementenhal, fuifzaal, retail, horeca, kantoren, wonen, plein, parkeren. In de overige bebouwbare ruimte binnen de zone kan een verweving van bovenstaande functies voorkomen, aangevuld met vrije beroepen. Binnen deze zone dient een evenementenplein gecreëerd te worden als een aaneengesloten open ruimte met een minimum oppervlakte van 450 m², die benut kan worden voor evenementen en parkeren. Tot de 450 m² onbebouwde en aaneengesloten pleinruimte behoort alvast niet: -de oppervlakte van de te realiseren ontsluitingsweg - de zones tussen de zonegrens en de uiterste bouwlijn - de zone in functie van logistiek, laden en lossen - de zone onder het viaduct en de zone ten noorden van het viaduct Maw, restzones en logistieke of functionele zones worden hierin niet meegeteld. Het gaat om een kwalitatieve, open en onbebouwde zone die bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van het VERORDENEND TOELICHTEND ontwerp van de gehele projectontwikkeling. Inrichtingsvoorschriften Bebouwde ruimte: Inplanting: de zone kan als aaneengesloten ruimtelijk geheel met Koppen ‘A’ en ‘B’ ontworpen worden – mits realisatie van de indicatieve ontsluitingswegen (cfr. art. 6) en de open aaneengesloten pleinruimte van minimaal 450 m² binnen de zonegrens; of als losstaande, doch harmoniërende onderdelen. De nieuwe bebouwing opgericht aansluitend op de zuidelijke plangrens dient te dialogeren, harmoniëren of te contrasteren t.o.v. het bestaande gebouw op de aangrenzende zuidelijke zone buiten plangebied en mag niet hoger zijn dan de bestaande aangrenzende bebouwing en dient te voorzien in een harmonieuze aansluiting op het aangrenzend gebouw. De uiterste bouwlijnen zijn aangeduid op het grafisch plan Gabarit: Bouwdiepte: de zone mag maximaal bebouwd worden, tenzij expliciet anders vermeld binnen de voorschriften van overdruk (cfr. art 9 verbindingsplein) en mits het realiseren van de indicatieve ontsluitingswegen (cfr. art. 6) en de open aaneengesloten pleinruimte van minimaal 450 m² binnen de zonegrens. Aan beide zijden van de nieuw te realiseren ontsluitingsweg in het zuiden van het plangebied bedragen de onderlinge afstanden tussen de gevels van de verschillende gebouwen minimum 20 meter, de gevels worden opgetrokken op minimum 10 meter van de as van deze nieuwe ontsluitingsweg. Beide ‘koppen’ dienen prominent aanwezig te zijn binnen het totale ontwikkelingsvolume gerealiseerd op de ganse zone. De bebouwing buiten de deelzones Kop ‘A’ en ‘B’ dient ondergeschikt aanwezig te zijn en dient in harmonie te zijn met de architecturale beeldkwaliteit van de bebouwing gerealiseerd in de Kop ‘A’ = nieuwe poort langsheen de stadsboulevard Kop ‘B’ = stadsicoon langs de Dender VERORDENEND TOELICHTEND ‘koppen’. Dak: De dakvorm is vrij. Onbebouwde ruimte Een evenementenplein van minimaal 450 m² wordt ingericht als een multifunctionele ruimte die naast parkeren ook de mogelijkheid biedt om binnen een kwalitatieve context overige activiteiten te organiseren. Het evenementenplein dient aan te sluiten op de bebouwing van het multifunctioneel evenementencomplex zodat het een aaneensluitend geheel vormt dat op een kwalitatieve manier is ingericht. De onbebouwde open pleinruimte moet voorzien worden van kwalitatief structureel groen. Op deze feitelijk gerealiseerde pleinruimte zal bovengrondse bebouwing enkel worden toegestaan i.f.v. de toegang tot ondergrondse parkeerfuncties. De onbebouwde ruimte wordt ingericht als een multifunctionele ruimte waar naast parkeren ook anderen activiteiten kunnen worden georganiseerd. Deze ruimte dient bijgevolg voldoende kwaliteit te hebben wanneer deze niet wordt gebruikt in functie van louter parkeren. Constructies in de vorm van straatmeubilair zijn steeds toegestaan. De pleinruimte moet een kwalitatieve open ruimte vormen samen met het verbindingsplein (cfr. Art. 10) Ondergrondse constructies: Het volledige gebied met uitzondering van de zone onder het viaduct van de R41 kan worden gebruikt voor de inrichting van één aaneengesloten ondergrondse parkeerruimte. Ongeacht de invulling van de bovengrondse laag. Art. 8. KOPPEN ‘A’ en ‘B’ Bestemming De ondergrondse parking mag onder de straten doorlopen in functie van het ontwikkelen van voldoende ruimte voor de benodigde parkeerplaatsen in het gebied. KOP ‘A’: retail, horeca, kantoren, plein, parkeren en wonen. KOP ‘B’: voorzieningen voor evenementen, sport- en spel, recreatie, evenementenhal, fuifzaal, retail, horeca, kantoren, wonen, plein, parkeren. Inrichtingsvoorschriften Bebouwde ruimte: Inplanting: Koppen ‘A’ en ‘B’ kunnen als aaneengesloten ruimtelijk geheel met de rest van de bebouwing in de middenzone ontworpen worden of als losstaande, doch harmoniërende onderdelen. Uiterste bouwlijnen: - Langs Dender: op 25 m gemeten vanaf de Denderoever - Langs de nieuwe ontsluitingsweg: zoals aangeduid op grafisch plan - De inrichting van de onbebouwde ruimte tussen de zonegrenzen en de voorbouwlijn dient kwalitatief te worden aangelegd en aan te sluiten op het omliggende openbaar domein / oeverinrichting van de Dender. Bouwhoogte hoogste dakdeel (gemeten vanaf straatpeil): Kop (A): min. 8 m, max. 18,5 m Kop (B): min. 15 m De te respecteren uiterste bouwlijnen zijn aangeduid op het grafisch plan Kop ‘A’ = nieuwe poort langsheen de stadsboulevard Kop ‘B’ = stadsicoon langs de Dender Art. 9 Verbindingsplein (indicatieve aanduiding) VERORDENEND Bestemming TOELICHTEND VERORDENEND TOELICHTEND Het verbindingsplein duidt de locatie van een verkeersluwe pleinruimte aan die een verbinding maakt tussen - het evenementencomplex thv het evenementenplein - het zuidelijk deel van de Tragelsite thv de ‘peintrerie’ aanpalend aan het plangebied - over de indicatieve ontsluiting in de zone voor multifunctioneel evenementencomplex. Dit plein moet voldoende ruim gedimensioneerd worden om de verbinding tussen de twee plandelen ruimtelijk expliciet kenbaar te maken. Inrichtingsvoorschriften Algemeen: Bij de inrichting van het verbindingsplein moeten de nodige maatregelen worden genomen om het verkeer zodanig te geleiden dat de verblijfsruimte (ontmoetingsruimte, speelruimte, marktruimte…) primeert boven de verkeersruimte. Hiertoe mogen wegversmallingen, ongelijkvloerse overgangen, groenaanplanten, onverharde zones en het nodige straatmeubilair aangebracht worden die het verblijfskarakter van het plein benadrukken. De functies die aansluiten bij het plein moeten een duidelijke relatie hebben met dit plein. Bebouwing is niet toegelaten. Bovengronds parkeren moet tot een minimum worden beperkt. Ondergronds parkeren is toegelaten. WONEN EN GEMENGDE FUNCTIES Art. 13. Wonen en gemengde functies VERORDENEND Gebiedscategorie Wonen, cfr. de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, Art. 2.2.3 §2. TOELICHTEND VERORDENEND TOELICHTEND Bestemming Hoofdbestemming: Wonen in meergezinswoningen. waarbij rekening dient te worden gehouden met de normen van de stedenbouwkundige verordening meergezinswoningen. Hoofdbestemming= meer dan 50%. Nevenbestemming: Nevenbestemming: kantoren, vrije beroepen, handel, horeca. Inrichtingsvoorschriften Inplanting: Voorbouwlijn verplicht op zonegrens Typologie: Compacte woonblokken met front gericht naar straatzijde Gabarit: Bouwdiepte: de maximale bouwdiepte op het gelijkvloers bedraagt 20 m in functie van commerciële activiteiten de maximale bouwdiepte op de verdieping bedraagt 15 m Bouwhoogte: Max. 3 bouwlagen. 5 bouwlagen voor accentpunten, aangeduid met de overdruk ‘accentpunten’ Overdruk architecturaal accentpunt Een architecturaal hoekaccent van max. 5 bouwlagen is verplicht zoals aangegeven op het VERORDENEND De accentpunten hebben verplicht een verticaal karakter. Bouwhoogte: verplicht 5 bouwlagen. De locaties van de accentpunten worden aangeduid op het grafisch plan. De inplanting van de accentpunten mag maximaal 5m afwijken van de aanduiding. als dakvorm wordt een plat dak verplicht TOELICHTEND grafisch plan Dak: WATERLOPEN EN GROENSTROKEN Art. 14. Waterloop VERORDENEND TOELICHTEND Gebiedscategorie Lijninfrastructuur, cfr. de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, Art. 2.2.3 §2. Algemeen De Hoeze-Siesegembeek (geklasseerd - Naamloze beek in de atlas der waterlopen) dient in stand gehouden te worden. Op plaatsen waar dit mogelijk is, dient de beek te worden opengelegd in het gedeelte tussen rotonde en Dender. Indien de beek kan verplaatst worden naar de groenzone tussen de Dendermondse Steenweg en de Nieuwe Tragel kan ze ook langs de Dendermondse Steenweg deels worden opengelegd Art. 15. Groenas VERORDENEND Algemeen Er moet een kwalitatieve groenstructuur langsheen de oever van de Dender worden ingericht. Deze groene as mag niet benut worden voor gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van hulpdiensten en onderhoud van de Dender. TOELICHTEND BIJLAGE 3 MEETPUNTEN DISCIPLINE GELUID BIJLAGE 4 KAARTEN
© Copyright 2024 ExpyDoc