kennisgevingsota - Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van

PLAN-MER VOOR HET RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN
HERONTWIKKELING TRAGELSITE
KENNISGEVINGSNOTA
Rapport opgemaakt door :
Kontichsesteenweg 38
Meiboom 26
Borchtstraat 28
2630 Aartselaar
1500 Halle
2800 Mechelen
december ’14
dossiernummer: 15649
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
INHOUD
1
2
3
5
6
7
8
9
Algemene informatie ............................................................................................................. 1
1.1 Aard van het plan ........................................................................................................... 1
1.2 Het Plan-mer proces en Besluitvorming ......................................................................... 1
1.3 Toetsing aan de MER-plicht............................................................................................ 4
1.4 Gegevens initiatiefnemer ............................................................................................... 5
1.5 Samenstelling van team van deskundigen ..................................................................... 5
Planverantwoording en ruimtelijke situering ......................................................................... 6
2.1 Planverantwoording ....................................................................................................... 6
2.2 Ruimtelijke situering....................................................................................................... 6
Juridische en beleidsmatige situering .................................................................................... 8
3.1 Juridische context........................................................................................................... 8
3.2 Ruimtelijk planningsbeleid ........................................................................................... 15
Beschrijving van de planalternatieven ................................................................................. 36
Ingreep-effectrelaties .......................................................................................................... 36
6.1 Ingreep-effectmatrix .................................................................................................... 36
6.2 Gegevensoverdracht .................................................................................................... 37
Methodologie per discipline ................................................................................................ 38
7.1 Discipline Bodem .......................................................................................................... 39
7.2 Discipline Water - Grondwater ..................................................................................... 41
7.3 Discipline Water - Oppervlaktewater ........................................................................... 43
7.4 Discipline Water - Watertoets ...................................................................................... 45
7.5 Discipline mens – Mobiliteit ......................................................................................... 45
7.6 Discipline Geluid en Trillingen ...................................................................................... 48
7.7 Discipline Lucht ............................................................................................................ 49
7.8 Discipline Fauna en Flora.............................................................................................. 52
7.9 Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie ........................................................ 54
7.10 Discipline Mens – Ruimtelijke aspecten ....................................................................... 56
Grensoverschrijdende effecten............................................................................................ 57
Bijlagen ................................................................................................................................ 58
BIJLAGEN
Bijlage 1: ontwerp-grafisch plan
Bijlage 2: stedenbouwkundige voorschriften
Bijlage 3: meetpunten discipline geluid
Bijlage 4: kaarten
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
I
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
1
ALGEMENE INFORMATIE
1.1
AARD VAN HET PLAN
Voorliggend plan handelt over de herbestemming van de Tragelsite te Aalst van voornamelijk
industriegebied naar een multifunctionele site.
1.2
HET PLAN-MER PROCES EN BESLUITVORMING
1.2.1
MILIEUEFFECTRAPPORTAGE: ALGEMEEN
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een juridisch-administratieve procedure waarbij de
milieugevolgen van een gepland plan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze bestudeerd,
besproken en geëvalueerd worden. Het milieueffectenrapport (plan-MER) is noodzakelijk voor
de definitieve vaststelling van een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP). Het conform verklaarde
MER moet integraal deel uitmaken van het RUP. Via het milieuonderzoek wordt getracht om de
voor het milieu mogelijk negatieve effecten in een vroeg stadium van de besluitvorming te
kennen, zodat ze kunnen worden voorkomen. Op deze wijze kan het project worden
bijgestuurd. Bepaalde milderende maatregelen die voorgesteld worden in het MER, kunnen
opgenomen worden in de bijzondere vergunningsvoorwaarden.
1.2.2
MER-PROCEDURE: OVERZICHT
Het decreet betreffende milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (het
zogenaamde mer/vr-decreet, hierna “het decreet” genoemd) beschrijft de mer-procedure (B.S.
13 februari 2003). Dit decreet is op het vlak van milieueffectrapportage voor plannen en
programma’s gewijzigd (B.S. 20/06/2007) en is in voege. Het uitvoeringsbesluit Besluit van de
Vlaamse regering van 12 oktober 2007 betreffende de milieueffectrapportage van plannen en
programma’s (B.S. 7/11/2007) en de bijhorende omzendbrief van 3/12/2007 werd
gepubliceerd. De mer-procedure is opgebouwd uit vier belangrijke stappen:
Het plan-m.e.r.-proces omvat de volgende stappen:
○
Het proces start met de opmaak van een kennisgevingsnota die alle nodige informatie
bevat volgens het MER-decreet. De kennisgeving wordt overgemaakt aan dienst Mer,
die binnen een termijn van 20 dagen de beslissing betekent over de volledigheid ervan.
○
De dienst Mer stuurt onverwijld een afschrift van het volledig verklaarde
kennisgevingsdossier aan: college van burgemeester en schepenen van de betrokken
gemeenten, provinciegouverneur, de door de Vlaamse regering aangewezen
administraties en in voorkomend geval bij grensoverschrijdende effecten ook de
verdragspartij.
○
De dienst Mer legt onverwijld de kennisgeving via haar website ter inzage en doet een
gepaste aankondiging waarin de data van aanvang en sluiting (30 dagen na aanvang)
zijn opgenomen. Eventuele opmerkingen en adviezen over de inhoudsafbakening van
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
1
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
het MER moeten binnen de 30 dagen na aanvang van de terinzagelegging aan de dienst
Mer bezorgd worden.
1.2.3
1.2.3.1
○
De dienst Mer bundelt de opmerkingen op het einde van de periode van ter
inzagelegging of bij het einde van het indienen van opmerkingen in geval van
grensoverschrijdende effecten
○
Daarna volgt (eventueel) een richtlijnenvergadering met de opstellers van het MER, de
initiatiefnemer, de dienst Mer en de adviserende overheidsinstanties. Vervolgens stelt
de dienst Mer de richtlijnen op voor de opmaak van het MER. De richtlijnen hebben
betrekking op de reikwijdte, detailleringsgraad en inhoudelijke aanpak van het MER, de
richtlijnen voor de uitvoering van de milieubeoordeling en beslissing over het team van
erkende MER-deskundigen. De dienst Mer betekent deze richtlijnen binnen de 20 dagen
na beëindiging van de ter inzagelegging.
○
Tijdens de uitvoeringsfase stelt het team van erkende MER-deskundigen het plan-MER
op. De MER-coördinator staat in voor de afstemming tussen de verschillende
disciplines. Het ontwerp-MER wordt tijdens een ontwerptekstbespreking besproken
met de dienst Mer om na te gaan in welke mate het milieuonderzoek, de evaluatie van
de milieueffecten en de voorgestelde milderende maatregelen conform zijn aan de
richtlijnen.
○
Dit resulteert in een definitief MER dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de dienst
Mer. Deze goed- of afkeuring wordt binnen een termijn van 50 dagen betekend aan de
initiatiefnemer en de geraadpleegde administraties, instanties, autoriteiten van
lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten.
○
Ten slotte publiceert de dienst Mer de beslissing op haar website.
KENNISGEVINGSNOTA
INHOUDELIJK
Zoals hoger aangegeven is de kennisgeving de eerste procedurele stap in de opmaak van het
milieueffectrapport. In de kennisgeving zijn o.m. de voorgenomen activiteit, de aard, de ligging,
doelstellingen en verantwoording van het plan beschreven en zijn de coördinaten van de
initiatiefnemer en namen van de uitvoerders van het milieueffectrapport vermeld. Ook geeft de
initiatiefnemer hierin een overzicht van de juridische en beleidsmatige context en beschrijft hij
de onderzochte alternatieven, bestaande planologische bestemming en de beoogde
bestemmingswijziging in de vorm van een ruimtelijk uitvoeringsplan en relevante gegevens uit
vorige rapportages en goedgekeurde rapporten. Daarnaast beschrijft de initiatiefnemer de
specifieke milieuaspecten die onderzocht en beschreven zullen worden in het MER, inclusief de
verdere aanpak voor de bepaling en de beoordeling van deze aspecten. Ook is het wenselijk dat
de reeds gekende moeilijkheden en leemten in de kennis aangegeven worden. Indien er
grensoverschrijdende effecten verwacht worden, vermeldt de initiatiefnemer de nodige
gegevens die de Dienst Mer toelaten na te gaan of de bevoegde autoriteiten van naburige
lidstaten betrokken dienen te worden bij de procedure.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
2
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
1.2.3.2
TER INZAGE LEGGING
Deze kennisgevingsnota ligt gedurende een periode van 30 dagen ter inzage in de stad Aalst (uit
de bespreking van de verschillende disciplines in hoofdstuk 7 van dit document blijkt dat er
geen effecten verwacht worden op de omliggende gemeenten). Op basis van dit document
worden alle betrokkenen uitgenodigd om hun visie te geven op de volledigheid van het
geplande onderzoek in het MER. Dit betekent dat het publiek en alle betrokkenen de officiële
en wettelijk opgelegde mogelijkheid hebben om aanvullingen te formuleren bij de benodigde
inhoud van het MER en in het bijzonder over de noodzakelijk te onderzoeken effecten,
alternatieven en maatregelen.
De inspraakreacties kunnen persoonlijk of schriftelijk ingediend worden bij de stad Aalst. Zij
kunnen ook schriftelijk, via de post, rechtstreeks aan het Vlaams Gewest worden bezorgd op
onderstaand adres:
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie
Dienst Mer
“Plan-MER herontwikkeling Tragelsite”
Koning Albert II-laan 20 bus 8
1000 BRUSSEL
Elektronische post : [email protected]
of
Stad Aalst
Grote Markt 3
9300 Aalst
De Dienst Mer bundelt de zinvolle reacties op de kennisgeving en neemt een beslissing over de
inhoud van het milieueffectrapport, de inhoudelijke aanpak, de methodologie van de
rapportage en over de opstellers van het milieueffectrapport. De Dienst Mer heeft 20 dagen na
het afsluiten van de inspraakprocedure om bijzondere richtlijnen op te stellen. Deze richtlijnen
zijn een openbaar document en elke burger kan ze bij de milieuambtenaar van zijn gemeente
opvragen. Deze richtlijnen worden tevens beschikbaar gesteld op www.mervlaanderen.be.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
3
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
1.3
TOETSING AAN DE MER-PLICHT
Sinds 1 december 2007 zijn het decreet van 27 april 2007 (hierna plan-m.e.r.-decreet) en het
uitvoeringsbesluit van 12 oktober 2007 van kracht.
Er geldt een plan-MER-plicht voor ruimtelijke uitvoeringsplannen die aanzienlijke milieueffecten
kunnen hebben. Om al dan niet te kunnen besluiten tot een plan-MER-plicht moeten geval per
geval de volgende drie stappen doorlopen worden:
 Stap 1: valt het plan onder de definitie van een plan of programma zoals gedefinieerd in
het Decreet houdende Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid (DABM) ?
→ RUP’s vallen onder deze definitie;
 Stap 2: valt het plan onder het toepassingsgebied van het DABM ? Dit is het geval indien:
o
het plan het kader vormt voor de toekenning van een stedenbouwkundige
vergunning, milieu-, natuur-, kap-,…;
o
het plan mogelijk betekenisvolle effecten heeft op speciale beschermingszones
waardoor een passende beoordeling vereist is.
→ Het ruimtelijke uitvoeringsplan Tragelsite Aalst vormt het kader voor
de toekenning van een stedenbouwkundige vergunning, die pas kan
worden verleend als het voorgenomen project zich in de bestemming
bevindt die overeenstemt met de bestemming vastgelegd in het
ruimtelijk uitvoeringsplan. Het RUP vormt dus het kader op basis waarvan
de stedenbouwkundige vergunning toegekend wordt.

Stap 3: valt het plan onder de plan-MER-plicht ? Hierbij wordt een onderscheid gemaakt
tussen:
o
Plannen die “van rechtswege” plan-MER-plichtig zijn (geen voorafgaande
“screening” vereist):

Plannen die het kader vormen voor projecten uit bijlage I, II of III van het
BVR van 10 december 2004 (project-MER-plicht) en niet het gebruik
regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging
inhouden en betrekking hebben op landbouw, bosbouw, visserij,
energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer,
telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening (een RUP voldoet
per definitie aan deze laatste voorwaarde);

Plannen waarvoor een passende beoordeling vereist is, uitgezonderd
deze die het gebruik bepalen van een klein gebied op lokaal niveau of
een kleine wijziging inhouden.
o
Plannen die niet onder de vorige categorie vallen en waarvoor geval per geval
moet geoordeeld worden of ze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben:
“screeningplicht”
o
Plannen voor noodsituaties (niet plan-MER-plichtig, maar hier niet relevant).
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
4
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
→ Het RUP Tragelsite Aalst vormt het kader voor projecten uit bijlage II (art 10
Infrastructuurprojecten, paragraaf b) Stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de
bouw van winkelcentra en parkeerterreinen). Bijgevolg is dit RUP dus plan-MER-plichtig.
1.4
GEGEVENS INITIATIEFNEMER
Stad Aalst
Grote Markt 3
9300 Aalst
1.5
SAMENSTELLING VAN TEAM VAN DESKUNDIGEN
De initiatiefnemer laat het milieueffectrapport opstellen door een werkgroep van deskundigen
van verschillende disciplines, het zgn. team van deskundigen. De betrokkenheid van
onafhankelijke, erkende deskundigen moet de wetenschappelijke waarde en de objectiviteit van
het plan-MER waarborgen. Deze deskundigen zijn door de Secretaris-Generaal van het
Departement LNE erkend voor één of meerdere disciplines. De erkenning wordt momenteel (bij
nieuwe aanvraag of eventuele verlenging) verleend voor onbepaalde duur.
Volgende MER-deskundigen zullen hun medewerking aan het MER verlenen:
Tabel - MER-deskundigen
Discipline
Erkend deskundige
Erkenning
Bodem : pedologie en geologie
Stefan Helsen
MB/MER/EDA-539/V2
geldig tot 07/09/2015
Water: grondwater, oppervlaktewater en
afvalwater
Stefan Helsen
Landschap, bouwkundig erfgoed en
archeologie
Patrick Maes
Geluid
Guy Putzeys
MB/MER/EDA-539/V2
geldig tot 07/09/2015
MB/MER/EDA-016/V4
geldig voor onbepaalde duur
MB/MER/EDA-393/V4
geldig voor onbepaalde duur
Mens : ruimtelijke aspecten en mobiliteit
Patrick Maes
MB/MER/EDA-016/V4
geldig voor onbepaalde duur
Coördinatie
Stefan Helsen
Maaltecenter Blok A
ECOREM nv
Derbystraat 55, 9051 GENT
De overige relevante aspecten worden behandeld door de coördinator van het team van
deskundigen. Het is tevens zijn taak om van de deelonderzoeken een coherent geheel te maken
en de eindconclusies in samenspraak met de andere deskundigen te formuleren. Hij treedt
tevens op als aanspreekpunt voor alle betrokken partijen.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
5
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
2
2.1
PLANVERANTWOORDING EN RUIMTELIJKE SITUERING
PLANVERANTWOORDING
Dit plan-MER wordt opgesteld in het kader van de opmaak van het ruimtelijk uitvoeringsplan
(verder RUP genoemd) ten behoeve van de herbestemming van de huidige industriezone naar een
meer stedelijke omgeving.
Het plangebied betreft de Tragelsite te Aalst welke potenties heeft om ontwikkeld te worden als
een volwaardig, multifunctioneel stadsdeel aansluitend aan de bestaande stadskern.
2.2
RUIMTELIJKE SITUERING
De Tragelsite is gelegen ten noorden van de stadskern van Aalst. Het plangebied bevindt zich langs
de Dender en vlakbij het station van Aalst.
Figuur 1: ruimtelijke situering van het plangebied (bron: ontwerp-RUP D+A Consult)
Onderstaande figuur geeft het plangebied weer, gesitueerd op een luchtfoto en met aanduiding
van de omringende straten.
Het plangebied wordt begrensd door het Ringviaduct (R41 – Heilig Hartlaan) in het noorden, de
Dender in het oosten. De Dendermondse Steenweg bakent de westelijke helft af. De zuidelijke
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
6
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
grens bevindt zich tussen het kantoorgebouw van AGSA en SMATCH aan de zijde van de
Dendermondse Steenweg en ten noorden van de gebouwen waar onder andere Roller Land en
Alovan in gevestigd zijn.
De situering op het gewestplan is terug te vinden op kaart 1 in bijlage.
De aanwezige retail bestaat uit een Aldi. De andere gebouwen op het terrein behoren tot het
voormalig gasfabrieksterrein enerzijds, met een kantoorgebouw en loods, en anderzijds gebouwen
van het voormalige recyclagebedrijf dat een aantal gebouwen omvat waaronder een
bedrijfswoning, een kantoorgebouw en een loods. Naast gebouwen en verharding omvat het
plangebied ook enkele braakliggende terreinen. De ruimte onder het viaduct wordt op sommige
plaatsen gebruikt als parkeerterrein of opslagplaats. Ten noorden van het viaduct ligt een
langzaamverkeersroute op het voormalige spoorwegtracé.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
7
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
3
3.1
JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE SITUERING
JURIDISCHE CONTEXT
Juridische randvoorwaarden
Inhoudelijk
Relevant
Codex Ruimtelijke ordening
Omvat bepalingen inzake organisatie, Ja, procedure- Bij de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen moet hoe dan ook zoveel mogelijk vermeden
planning,
vergunningenbeleid
en bepalend
worden dat nieuwe hindersituaties ontstaan. Er moet uitgegaan worden van een ‘goede
handhaving.
ruimtelijke ordening”.
Gewestplan
Bevat stedenbouwkundige voorschriften ja, onderzoeks- Het plangebied is op het Gewestplan grotendeels als industriegebied en een deel groengebied
inzake de bestemming, de inrichting sturend
in het noorden van het plangebied. (zie kaart 1)
en/of het beheer van gronden
Andere stedenbouwkundige plannen Omvat ondermeer Bijzondere plannen ja
van
aanleg
(BPA),
ruimtelijke
uitvoeringsplannen, (RUP), …
Bespreking relevantie
Het plangebied grenst in het noordwesten aan het BPA “Valerius De Saedeleerstraat” (MB dd.
18/12/1992).
Het plangebied is gelegen binnen het GRUP “afbakening van het regionaalstedelijk gebied
Aalst” (BVR dd.22/07/2003).
Het plangebied was gelegen binnen het gemeentelijk RUP Tragel. Het gedeelte van het RUP,
gelegen op de linkeroever van de Dender, werd door de Raad van State vernietigd (RvS dd.
29/06/2010).
Decreet
Algemene
Milieubeleid
bepalingen Regelt de milieuplanning, bedrijfsinterne Ja
milieuzorg,
de
milieueffecten
veiligheidsrapportage en de oprichting
en taakomschrijving van agentschappen
MER-decreet en uitvoeringsbesluiten Regelt,
ter
ondersteuning
van Ja
vergunningsaanvragen, de wijze waarop
de effecten van het plan of project op
het milieu worden bepaald en hoe
hiermede dient omgegaan.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
De procedure en de inhoudelijke bepalingen van het MER worden hiermee vastgelegd.
Het plan-MER-decreet bepaalde welke plannen of programma’s plan-m.e.r.-plichtig zijn.
8
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Juridische randvoorwaarden
Inhoudelijk
Milieuvergunnings-decreet
Volgens het Decreet mag niemand Ja
zonder voorafgaande en schriftelijke
vergunning van de bevoegde overheid
een als hinderlijk ingedeelde inrichting
die behoort tot eerste of tweede klasse
exploiteren of veranderen.
en VLAREM I en II
Relevant
Bespreking relevantie
Voor de exploitatie van bepaalde activiteiten binnen het plangebied zal mogelijk een
milieuvergunning dienen te worden aangevraagd.
De uitvoeringsbesluiten (VLAREM I en II)
bij
het
decreet
voorzien
milieukwaliteitsnormen ten aanzien van
bodem, water, lucht en geluid.
Decreet van 27 oktober 2006 Het Bodemdecreet voorziet in een Ja (maar
betreffende de bodemsanering en de bodembeleid dat gebaseerd is op twee
bodembescherming (B.S., 22 januari grote pijlers, met name enerzijds de beperkt
2007) (err., B.S., 20 februari 2007), “bodemsanering” en anderzijds de op planniveau)
gewijzigd bij het decreet van 21 bodembescherming. De eerste pijler is
december 2007 (B.S., 31 december er vooral op gericht om zoveel mogelijk
2007) en het decreet van 12 de richtwaarden voor bodemkwaliteit te
december 2008 (B.S., 4 februari realiseren. De tweede pijler heeft dan
2009)
weer tot doel de bodem te beschermen
teneinde de bodem geschikt te houden
het Vlaams reglement betreffende de of te maken voor zoveel mogelijk
bodemsanering
en functies.
bodembescherming dd. 14 december
2007
De uitvoering van het plan brengt mogelijk activiteiten met zich mee waarbij grondverzet
aanwezig is (zoals bouwactiviteiten). Een technisch verslag kan dan vereist zijn. Verder kunnen
mogelijks (in de toekomst) ook ingedeelde inrichtingen aanwezig zijn waarvoor volgens Vlarebo
Artikel 4 een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd dient te worden. // (disciplines bodem
en water, kaarten 2 en 3)
Grondwaterdecreet
Grondwaterwinningen dienen te voldoen aan deze randvoorwaarde (kaart 3)
(24/01/84, B.S. 05/06/84)
Vormt de basis voor zowel de Ja
kwalitatieve bescherming van het
grondwater
als
voor
het
grondwatergebruik en voorziet in de
afbakening van waterwingebieden en
beschermingszones
rond
drinkwaterwingebieden.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
9
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Juridische randvoorwaarden
Bestemming
milieukwaliteitsnormen
oppervlaktewater
Inhoudelijk
Relevant
en Het
immissiebesluit
legt
de ja
kwaliteitsdoelstellingen vast voor alle
oppervlaktewateren.
Bespreking relevantie
Een aantal waterlopen is gelegen in (de nabijheid van) het plangebied: Dender, HoezeSiesegembeek (discipline water, kaart 3)).
(B. Vl. R. 21/10/87, B.S. 06/01/1988)
Bescherming oppervlaktewater
waterkwaliteitsdoelstellingen
lozingsvoorwaarden opgenomen
VLAREM II)
en ja
in
Wet op de onbevaarbare waterlopen Regelt het beheer van en werken aan ja
onbevaarbare waterlopen.
Diverse activiteiten die momenteel aanwezig zijn vergen lozing/behandeling van afvalwater.
Openlegging van beek wordt voorzien waar mogelijk.
(28/12/67, B.S. 15/02/68)
Decreet integraal waterbeleid
Bevat bepalingen betreffende het ja, procedure- In het plan-MER worden de gegevens aangeleverd nodig voor uitvoering van de watertoets
gecoördineerd
en
geïntegreerd bepalend
door de vergunningverlenende overheid. Doel van de watertoets is in hoofdzaak schadelijke
ontwikkelen, beheren en herstellen van
effecten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken en als dat niet kan, te herstellen.
watersystemen
zodat
het
voldoet
aan
de
Schadelijk effect wordt in artikel, 3, 17° omschreven als “ieder betekenisvol nadelig effect op
(Decreet 18/07/03, besluit van de Vl.
voor
het
het milieu dat voortvloeit uit een verandering van de toestand van watersystemen of
Reg 20 juli 2006 i.v.m. de kwaliteitsdoelstellingen
ecosysteem
en
aan
het
huidige
bestanddelen ervan die wordt teweeggebracht door een menselijke activiteit. Verder wordt
watertoets))
multifunctioneel gebruik. Elk plan of
daarin gesteld dat die effecten mede omvatten effecten op de gezondheid van de mens, de
moet aan de watertoets onderworpen
veiligheid van de vergunde of vergund geachte woningen en bedrijfsgebouwen gelegen buiten
worden.
overstromingsgebieden, op het duurzaam gebruik van water door de mens, op de fauna, de
flora, de bodem, de lucht, het water, het klimaat, het landschap en het onroerend erfgoed,
alsmede de samenhang tussen één of meerdere van deze elementen.”
De watertoets omvat dus een brede rits van evaluatie-items, zoals veiligheid tegen
overstromingen, (grond)wateroverlast, riolering, watervoorziening voor huishoudens en
economische actoren, bodemdaling, volksgezondheid, oppervlakte- en grondwaterkwaliteit,
verdroging en (natte) natuur.
De gegevensaanlevering zal in dit MER gebeuren voor de disciplines Grondwater,
Oppervlaktewater en Fauna en flora.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
10
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Juridische randvoorwaarden
Inhoudelijk
Relevant
Bespreking relevantie
Gewestelijke
stedenbouwkundige Regelt
de
bepalingen
inzake ja, onderzoeks- Afkoppelingsbeleid en (her)gebruik van hemelwater staat centraal in deze wetgeving.
verordening voor hemelwaterputten hemelwaterputten, infiltratiesturend
In aanvulling van de gewestelijke verordening heeft de stad Aalst ook eigen stedelijke
en
infiltratievoorzieningen
voorzieningen
en
gescheiden
afvoer
van
reglementaire bepalingen.
buffervoorzieningen en gescheiden
afvalwater
en
hemelwater
lozing van afvalwater en hemelwater
Bij de opmaak van het plan dient men met deze problematiek rekening te houden.
(5/07/2013, B.S. 8/10/2013)
Decreet
betreffende
het Heeft als doel de bescherming, de ja, onderzoeks- In het plan-MER zal onderzocht worden of er belangrijke natuuraspecten aanwezig zijn en of er
natuurbehoud en het natuurlijk ontwikkeling, het herstel en het beheer sturend
al dan niet effecten te verwachten zijn (kaart 4).
milieu
van de natuur. Centraal staan een
planmatige aanpak (natuurbeleidsplan),
(Decreet 21/10/97, B.S. 10/01/98, een horizontaal beleid (‘stand-still’
gewijzigd 19/07/02, B.S. 31/08/02) principe) en een gebiedsgericht beleid
Vogelrichtlijngebieden
Heeft als doel de instandhouding van nee
alle natuurlijke in het wild levende
vogelsoorten en hun leefgebieden; er
werden speciale beschermingszones
(SBZ-V) afgebakend
(79/409/EEG 02.04.79)
Habitatrichtlijngebieden
(92/43/EEG
21.05.92,
04/05/01, 24/05/02)
Heeft als doel de instandhouding van nee
soorten en natuurlijke habitats; hiervoor
B.Vl.R. werden speciale beschermingszones
afgebakend
Afwezigheid van Vogelrichtlijngebieden in de onmiddellijke omgeving van het plangebied.
Afwezigheid van Habitatrichtlijngebieden in de onmiddellijke omgeving van het plangebied.
(Decreet 21/10/97, B.S. 10/01/98,
gewijzigd 19/07/02, B.S. 31/08/02)
Ramsargebieden
(22/07/79)
Overeenkomst inzake watergebieden die nee
van internationale betekenis zijn, in het
bijzonder
als
woongebied
voor
watervogels
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
Afwezigheid van Ramsargebieden in de ruime omgeving van het plangebied.
11
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Juridische randvoorwaarden
Vlaamse
en/of
natuurreservaten
Bosdecreet
Inhoudelijk
Relevant
erkende Terreinen, van belang voor behoud en nee
ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die
aangewezen of erkend zijn door Vlaamse
regering
Bespreking relevantie
Niet van toepassing in het plangebied
Regelt het behoud, bescherming, aanleg, nee
beheer en herstel van bossen. Regelt in
dit verband ook de kappingen,
vergunningsvoorwaarden en eventuele
compensaties (art. 50)
Binnen het plangebied is volgens de bwk bos aanwezig, dit bos staat echter niet aangegeven op
de bosreferentiekaart 2000 (kaart 4).
Decreet tot bescherming van Ter bescherming van monumenten en nee
monumenten, landschappen en/of stadsen/of
dorpsgezichten
en
stads- of dorpsgezichten
landschappen; instandhouding, herstel
en
beheer
van
beschermde
(decreet van 03/03/76 + wijzigingen) landschappen.
Er bevinden zich geen beschermde monumenten, landschappen en/of stads- of dorpsgezichten
in het plangebied of in de nabije omgeving van het plangebied.
(13/06/90, B.S. 28/09/90)
en
Decreet
betreffende
landschapszorg
(Decreet
16/04/96 + wijzigingen)
Ter bescherming van de in het Vlaamse
de gewest gelegen landschappen, de
van instandhouding, het herstel en het
beheer van beschermde landschappen,
ankerplaatsen en erfgoedlandschappen nee
en stelt maatregelen vast voor de
bevordering
van
de
algemene
landschapszorg
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
Er zijn geen ankerplaatsen of relictzones van toepassing
12
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Juridische randvoorwaarden
Inhoudelijk
Relevant
Bespreking relevantie
Decreet op het archeologisch Regelt de bescherming, het behoud en ja, onderzoeks- Archeologische toevalsvondsten dienen binnen de 3 dagen gemeld te worden aan het
patrimonium
(30/06/93,
B.S. de instandhouding, het herstel en het sturend
Agentschap Onroerend Erfgoed. Er dient advies gevraagd en het Agentschap Onroerend
15/09/93 + wijzigingen)
beheer
van
het
archeologisch
Erfgoed moet op de hoogte gebracht worden van de start van de werken.
patrimonium.
Behandelt
de
bescherming
van
archeologisch erfgoed in het bijzonder
+ Ratificering van Verdrag van Malta betreffende ruimtelijke planning en
door
Vlaamse
Regering
op financiering.
12/10/2001
EU kaderrichtlijn 96/62 inzake Vormt
de
basis
voor
nieuw Ja
beoordeling
en
beheer
van luchtkwaliteitsbeleid
binnen
de
luchtkwaliteit + dochterrichtlijnen Europese Unie. Globaal kader waarmee
1999/30, 2000/69, 2002/3 en EU luchtkwaliteit beoordeelt en beheert.
2004/107 + richtlijn luchtkwaliteit De nieuwe richtlijn stelt naast de
2008/50EG
bestaande normen voor PM10 ook
nieuwe normen voor PM2,5 voor.
De effecten van het plan op de emissies dienen ingeschat en getoetst te worden (discipline
Lucht)
NEC-richtlijn
De effecten van het plan op de emissies dienen ingeschat en getoetst te worden (discipline
Lucht)
Impliceert het opnemen van bindende Ja
emissieplafonds voor SO2, NOx, VOS en
NH3
in
Vlarem
II.
(emissiereductieprogramma’s, zie Vlarem II).
Besluit van de Vlaamse Regering van Dit besluit zet de Richtlijn 2002/49/EG Ja
22/7/2005 inzake de evaluatie en de van het Europese Parlement en de Raad
beheersing van het omgevingsgeluid van 25/6/2002 inzake de evaluatie en de
en tot wijziging van het besluit van de beheersing van omgevingslawaai om
Vlaamse Regering van 1/6/1995 door titel II
houdende de algemene en sectorale
van het VLAREM aan te passen
bepalingen inzake milieuhygiëne
Hiermee dient rekening gehouden te worden.
Gedifferentieerde referentiewaarden Voorlopige toetsing van geluid van Ja
geluid discussienota LNE
wegverkeer en spoorverkeer
Vergelijking van de gemeten en/of berekende immissieniveaus met de gedifferentieerde
referentiewaarden
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
13
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Juridische randvoorwaarden
Inhoudelijk
Relevant
Bespreking relevantie
Decreet van 20 maart 2009 Geeft een omkadering voor het Ja
betreffende het mobiliteitsbeleid mobiliteitsbeleid gericht op duurzame
gewijzigd bij decreet van 10 februari mobiliteitsontwikkeling
2012 (BS 20/03/2012)
Regelt
oa
de
opmaak
van
mobiliteitsplannen
Er dient rekening gehouden te worden met het mobiliteitsplan van Aalst
Grensoverschrijdende effecten
Niet van toepassing
Verdrag van Espoo
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
Nee
14
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
3.2
RUIMTELIJK PLANNINGSBELEID
3.2.1
VLAAMS NIVEAU
3.2.1.1
RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN VLAANDEREN - RSV
Aalst is volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen gelegen in de Vlaamse Ruit, een stedelijk
netwerk op internationaal niveau en is tevens een regionaal-stedelijk gebied en een economisch
knooppunt. Stedelijke en economische ontwikkelingen worden hier gestimuleerd, onder de vorm van
gedeconcentreerde bundeling.
3.2.2
PROVINCIAAL NIVEAU
3.2.2.1
PROVINCIAAL RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN - PRS
Volgens het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Oost-Vlaanderen (PRSOV1) is Aalst gelegen in de
deelruimte ‘Dendersteden’. Het voorontwerp van het RUP voor de herontwikkeling van de Tragelsite
geeft volgende toelichting:
Het ruimtelijk beleid is er gericht op:
 het voeren van een kwantitatief en kwalitatief aanbodbeleid inzake wonen en bedrijvigheid;
 het verbeteren van de verkeersleefbaarheid en het verzekeren van de bereikbaarheid van de
stedelijke gebieden, met aandacht voor het openbaar vervoer;
 het bieden van werkgelegenheid om de verdere groei van de pendel vanuit de regio naar
Brussel en Antwerpen tegen te gaan en congestie rond Brussel en Antwerpen te matigen;
 het optimaal benutten van bestaande potenties en de ligging om nieuwe economische
stimulansen te creëren;
 het versterken van toeristisch-recreatieve potenties in relatie met de Dendervallei en het
ommeland; aanknopingspunten zijn de stedelijke structuur, het historische patrimonium, de
culturele voorzieningen, de ligging van toeristisch-recreatieve openruimtegebieden en de
Dendervallei met haar landschappelijke en toeristisch-recreatieve waarde;
 het behouden van de openruimtekwaliteiten van de Dendervallei;
 het ondersteunen van een economisch verantwoorde land- en tuinbouw in zijn rol als
landschapsbeheerder en participant in recreatief medegebruik.
De ruimtelijke concepten die hierbij voorgesteld worden zijn:
 versterking van de Dendersteden als kwalitatieve stedelijke kerngebieden;
 herstel van de economische rol op basis van de bestaande ontsluitingspotenties en de
bereikbaarheid vanuit het eigen ommeland;
1
Goedgekeurd op 18/02/2004 door de Vlaamse regering, herziening goedgekeurd door de minister op 25/08/2009, tweede partiële
herziening goedgekeurd door de minister op 18/07/2012.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
15
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
 de Dender als ruggengraat en randvoorwaarde in stedelijke ontwikkelingen.
Om de stedelijke woonfunctie te versterken, moet een kwalitatief aanbodbeleid gevoerd worden.
Veeleer dan grote woonuitbreidingen te realiseren, moeten de woningen van slechte kwaliteit, die
een groot aandeel uitmaken van het woningbestand, verbeterd worden. Bij het realiseren van
kleinschalige woonuitbreidingen moet rekening worden gehouden met de landschappelijke en
ecologische kwaliteiten van de Dendervallei en de openruimtegebieden. Om de
woonomgevingskwaliteit en de toeristische aantrekkingskracht te verbeteren, moet het openbaar
domein opgewaardeerd worden.
Bij stedelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan de Dender als ecologische
verbinding doorheen de stedelijke agglomeratie en als toeristisch-recreatieve verbinding tussen stad
en open ruimte. De functie van de Dender als ruggengraat van een ecologisch systeem, als
structurerend landschapselement en als ader voor toerisme en recreatie kan worden versterkt. Verder
kan de Dender gebruikt worden als waterfront t.b.v. de woonomgevingskwaliteit, maar hij zal ook
randvoorwaarden opleggen bij de ontwikkeling van nieuwe woonuitbreidingen.
De provincie selecteert in kader van de vervoers- en verkeersstructuur:
 de N41, tussen Oudburg en de R41 te Aalst, als secundaire weg II;
 de R41, tussen N9 Gentsesteenweg en Verbrandhofstraat, als secundaire weg II.
3.2.3
GEMEENTELIJK NIVEAU
3.2.3.1
GEMEENTELIJK RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN AALST- GRS
Het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan (GRS2) Aalst duidt het plangebied aan binnen het
deelgebied “Stedelijk Aalst, complex knooppunt op het kruispunt van de E40 en de Dender”. In het
voorontwerp van het RUP worden volgende zaken aangehaald als belanghebbend voor het
voorliggende herbestemmingsplan:
Het uitgangspunt bij de Dender als drager van vernieuwingen is het herstellen van de band tussen
rivier en stad. Daarbij kunnen oude bedrijventerreinen geherwaardeerd worden of ingevuld worden
met nieuwe functie zoals wonen, nieuwe bedrijvigheid, recreatie en natuur. Waterfronten worden
daarbij belangrijke elementen in stedelijk Aalst.
Daarbij worden een aantal mogelijke projecten voorgesteld die betrekking hebben op het
studiegebied:
 het verbeteren (en vereenvoudigen) van de knooppunten van N41 met de Boudewijnlaan en
Leopoldlaan;
 het ontwikkelen van de Tragel ten zuiden van de R41 en de omgeving van Tupperware in
functie van hoogwaardige stedelijke functies en het opmaken van een RUP om dit mogelijk te
maken;
 het realiseren van groene stapstenen langsheen de hele Dender (in het stedelijk weefsel b.v.b.
2
Goedgekeurd op 22/12/2003 bij ministerieel besluit.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
16
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
met behulp van laanbeplanting.
Vanuit de gewenste ruimtelijk-natuurlijke structuur vervult de Dender een functie als centrale groenas
doorheen de binnenstad en is een belangrijke drager van de stedelijke groenstructuur. In het noorden
van de stad moet de groenstructuur worden verweven met de gebouwenstructuur. Dit kan met
laanbeplantingen en aanplantingen tussen en op percelen in het industriegebied.
Vanuit de ruimtelijke nederzettingsstructuur worden verschillende gemengde stedelijke woonwijken
onderscheidden. Het RUP is gelegen binnen de gemengde stedelijke woonwijk kernstad linkeroever.
De zone wordt beschouwd als een te vernieuwen woonweefsel met verwevenheid van kleinschalige
activiteiten (kleinhandel, cultuur, toerisme, bedrijvigheid, uitgaansleven) met grote
aantrekkingskracht.
Stadsvernieuwing blijft een belangrijk aandachtspunt voor Aalst. In het bijzonder de binnenstad van
Aalst op linker- en rechteroever komt in aanmerking voor een doorlopend en kleinschalig werken aan
vernieuwing van het weefsel. De stad voert hierin reeds jaren een actief beleid. Toch kunnen de
bestaande inspanningen beter worden gericht en gecoördineerd. Dit kan door het oprichten van een
cel voor stadsvernieuwing. Deze inventariseert te vernieuwen plekken (delen van bouwblokken),
maakt een strategie op voor de aanpak daarvan, past de bestaande instrumenten toe en creëert de
nodige instrumenten voor de uitvoering van de strategie.
In de gewenste economische ruimtelijke structuur wordt een differentiatie van de bestaande
bedrijventerreinen voorgesteld. Voor de industriezone Tragel wordt een herbestemming naar stedelijk
ontwikkelingsgebied of dienstverleningszone voorgesteld, waarbij personen en vrachtverkeer
gescheiden wordt. De bestemming is immers al achterhaald door de aanwezigheid van allerlei
grootschalige stedelijke functies, het woonweefsel grenst er onmiddellijk aan en er zijn kansen voor
koppelingen aan de nieuwe ontwikkelingen in de stationsomgeving.
Algemeen wordt Aalst aangeduid als een gemengd economisch gebied (ook wel economisch
verwevingsgebied). Het wordt iets ruimer gezien dan de gebieden met verweven economische
activiteiten in de bestaande ruimtelijk-economische structuur. Verweven bedrijvigheid krijgt in deze
gebieden kansen op schaal van het gemengd gebied. Gedeelten van Aalst bevatten nu al verweven
bedrijvigheid. Een economische kern binnen gemengd economische gebieden blijft onder meer de
omgeving van het stadscentrum van Aalst. Groot- en kleinschalige kleinhandel blijft hierin verweven.
Stedelijke poorten zijn (multimodale) knooppunten in de verkeers- en vervoersstructuur die worden
ondersteund door economische activiteiten, in het bijzonder distributie en grootschalige kleinhandel.
Onder andere het kruispunt van de Dender met de noordkant van de ring (omgeving Tragel) komt in
aanmerking. Aanduiden van poorten kan leiden tot het differentiëren van bestaande of nieuwe
bedrijventerreinen in functie daarvan. Kleinhandel in poorten is complementair aan het stadscentrum
en vervangt de kleinhandel daar niet.
De bestemming industriezone Tragel is de facto achterhaald door de aanwezigheid van allerlei
grootschalige stedelijke functies. De site is gelegen in de nabijheid van het woonweefsel. Er is een
menging van personenverkeer en vrachtverkeer. Verder zijn er kansen voor de koppeling aan nieuwe
ontwikkelingen. Een gewenste actie voor de differentiatie van de bestaande bedrijventerreinen in
Aalst is de herbestemming van de Tragelsite naar stedelijke ontwikkelingsgebied of
dienstverleningszone, met een begeleiding van ontwikkeling van hedendaagse stedelijke functies, en
met een scheiding van personen- en vrachtverkeer.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
17
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Een toeristisch-recreatief knooppunt is onder meer de omgeving van Tragel. Het betreft een gebied
waar hoogdynamische toeristisch-recreatieve voorzieningen met regionale uitstraling worden
geconcentreerd. De aanwezige intensieve recreatie in het RUP, Tragelsport en Rollerland, kunnen
verder uitgebouwd worden mits aandacht wordt besteed aan de omgeving, zowel ruimtelijk als
verkeerskundig. Daarnaast wordt ook de potentie van de Denderomgeving om de nood aan
grootschalige feestzaleninfrastructuur op te vangen aangestipt.
In de gewenste verkeers- en vervoersstructuur is een eerste actie het scheiden van doorgaand en
bestemmingsverkeer door het aanpassen van de dwarsprofielen van de verschillende segmenten van
de ring. Boudewijnlaan heeft zowel een ontsluitings- als erftoegangsfunctie. Een combinatie van beide
functies op eenzelfde rijbaan zorgt voor vele conflicten. De ontsluitingsfunctie vereist een zekere
snelheid, terwijl de erftoegangsfunctie door de vele afslagbewegingen (van en naar aanliggende
parkeerplaatsen) juist een lagere snelheid vereist. Bijgevolg kunnen beide functies het best van elkaar
worden gescheiden. Dit kan door het realiseren van ventwegen. Verder is het knooppunt R41 - N41
onleesbaar en overgedimensioneerd. Een vereenvoudiging dringt zich op.
Aalst selecteert de Dendermondse Steenweg als lokale weg type II (gemeentelijke verzamelweg). De
weg Tragel wordt gerekend tot de erfontsluitingswegen (lokale weg type III).
Op het gebied van binnenscheepvaart dringt de stad Aalst aan op het realiseren van een profiel voor
1350 op de Dender, noordelijk van de Zeebergbrug. (Dit is een opwaardering van klasse II tot klasse IV,
waarbij bij een normaal profiel 38m bodembreedte is vereist, bij een krap profiel 28,5.)
In het structuurplan zijn volgende bindende selecties opgenomen die relevant zijn voor het RUP:
 de omgeving van de Tragel als toeristisch-recreatief knooppunt;
 de Boudewijnlaan als binnenstedelijke verdeelweg.
Daarnaast is ook een relevante actie opgenomen in de bindende bepalingen:
 opmaak van een geïntegreerd en gebiedsgericht strategisch plan voor de ruime
stationsomgeving.
3.2.3.2
GEMEENTELIJKE MOBILITEITSPLAN AALST
Het noordwestelijke deel van de ring van Aalst is een secundaire weg type II binnen of aangrenzend
aan het plangebied. Tragel, Dendermondse steenweg en Denderstraat zijn lokale wegen type II. De
Dendermondse steenweg is tevens aangeduid als functionele fietsroute, de Denderstraat als
alternatieve fietsroute en het jaagpad langs de Dender als hoofdroute.
Voor meer info wordt verwezen naar het mobiliteitsplan.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
18
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
4
PLANBESCHRIJVING
De planbeschrijving is gebaseerd op het voorontwerp van het RUP Herontwikkeling Tragelsite (D+A
Consult). In het eerste onderdeel worden een aantal relevante voorstudies en plannen voor de
Tragelsite kort samengevat. Vervolgens wordt de planopbouw beschreven aan de hand van concepten
en randvoorwaarden. Als derde item wordt de mogelijke invulling van het plangebied beschreven op
basis van het voorliggend programma.
4.1
VOORSTUDIES EN PLANNEN
Bij de opmaak van de voorstudies is niet steeds een uniforme contour van het plangebied voor de
Tragelsite gebruikt. Bij het lezen van elke voorstudie dient dan ook altijd de specifieke afbakening van
de site in acht worden genomen.
Voorliggend plan-MER heeft betrekking op het gebied “Tragel Noord”. Het noordelijk deel van Tragel
heeft betrekking op de eerste fase van de ontwikkeling. Deze bestaat uit een retailzone (A) en een
zone voor evenementencomplex (B). (Blauwe aanduidingen)
Voortraject ‘Filatures & Urban Fabrics’
Opgemaakt door Christian Kieckens Architects (CKA), december 2003
Op 16 december 2003 werd de ruimtelijke ontwikkelingsvisie “Filatures & Urban Fabric(s): masterplan
Stationsomgeving Aalst”, opgemaakt door Christian Kieckens Architects, door de gemeenteraad
goedgekeurd.
“Het stedenbouwkundig masterplan “FILATURES AND URBAN FABRIC(S)” (letterlijk: Draadspinnerijen
en stedelijk weefsel) wil een stimulans zijn voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling van het
stationsgebied en de Denderoevers van Aalst. Het ent zich op allerlei bestaande studies, op
geschiedkundige en morfologische stedelijke kenmerken en gaat een discussie aan op basis van een
reeks potenties die op de gestelde plaatsen een gewijzigde architecturale visie op de stad mogelijk
maken. Het masterplan grijpt in op drie schaalniveaus: dat van de macro-schaal met een beeldvorming
van de ring en allerlei mogelijke oplossingen voor openbaar vervoer, de meso-schaal rondom het
kerngebied langsheen de Dender en de micro-schaal waarbij specifieke uitwerkingen worden bedacht
op strategische plekken met nieuwe economische mogelijkheden.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
19
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Het resulteert in een reeks van 12 deelprojecten rondom een trilogie van pleinen – het Werfplein, het
Stationsplein en een nieuwe Denderesplanade- die elk op zich een eigen betekenis hebben maar in
globaliteit willen getuigen van een nieuw beeld voor Aalst.
Deze getuigenissen situeren zich op het terrein van een reeks van nieuwe gebouwen met een
diversiteit aan hedendaagse architecturen, het aanleggen van verkeersvrije pleinen, het construeren
van voetgangers- en verkeersbruggen, een nieuw mobiliteitsplan en aanpassingen aan de bestaande
perrons van het station tot en met een nieuwe busstation voor De Lijn.
Hiervoor worden een reeks van onderleggers gehanteerd waarbij geschiedenis en collectiviteit
geschakeld worden aan o.a. economie, ecologie, stedelijke atmosfeer en vernieuwde
woontypologieën: of m.a.w. stedelijke duurzaamheid in de brede betekenis.
In zijn totaliteit wil dit gehele masterplan een impuls betekenen voor Aalst dat vroeger enkel als
industriestad werd erkend maar nu met een sterke visie de 21° eeuw wil betreden.
De naam van het masterplan is deels ontleend aan de naam van de vroegere fabiek langsheen de
Dender (Filatures du Canal) en linkt als dusdanig de betekenis van deze “werkplek” aan een geheel van
mogelijke connotaties en nieuwe interventies die als “stedelijk weefsel” kunnen worden aangeduid.
De Tragelsite is één van de 12 deelprojecten binnen het Masterplan. Het is de ambitie van de Stad
Aalst om de integrale Tragelsite op een optimale wijze te ontwikkelen als nieuw stadsdeel; conform de
doelstellingen neergeschreven in het Masterplan “Filatures & Urban Fabric(s): masterplan
Stationsomgeving Aalst”.
│
Uittreksel uit het masterplan “Filatures & Urban Fabric(s)- Christian Kieckens Architects (CKA)
Richtnota RUP Herontwikkeling Tragelsite
opgemaakt door team Planning & Stadsvernieuwing van de stad Aalst, mei 2013.
Als eerste stap in dit realisatieproces werd een raamwerk opgemaakt voor de herontwikkeling van dit
stadsdeel. Palmbout Urban Landscapes werd door de stad, in het kader van een conceptsubsidie,
aangesteld als ontwerper en stedenbouwkundig bureau. Het eindrapport, dat werd opgeleverd in mei
2012, voorzag in een nieuwe ontsluitingsweg, die de site doorsnijdt en daardoor
ontwikkelingsmogelijkheden biedt. Het tracé van de weg werd ingetekend over de gebouwen van een
aantal bestaande baanwinkels. Om deze nieuwe ontsluitingsweg te kunnen realiseren, dienen de
baanwinkels gesloopt te worden. De zittende huurders hebben hun wens geuit om op de site te
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
20
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
worden geherlokaliseerd. Het raamwerk van Palmbout Urban Landscapes voorzag hiertoe een zone in
het noorden van de site, aansluitende op het ringviaduct. In een eerste fase dient er dus een
herbestemmingsplan te worden opgemaakt om de bouw van deze nieuwe baanwinkels mogelijk te
maken. Aangezien de huidige gewestplanzonering industrie is, is dat op het moment niet mogelijk
zonder de opmaak van een RUP.
Conceptstudie Tragelsite Aalst: ‘ruimtelijk raamwerk voor de vernieuwing van een stadsdeel’
opgemaakt door Palmbout Urban Landscapes, mei 2012
Dit raamwerk is primair een conditionerend stelsel van openbare ruimtes waaraan de stedelijke
bebouwing zich moet hechten. Tegelijkertijd biedt dit stelsel van openbare ruimtes en historische
bebouwing de basis voor een logische programmatische zonering. In aansluiting op de binnenstad en
de planvorming rond de Pendelparking stellen we voor in het zuidelijk deel de nadruk te leggen op
stedelijke woningbouw. Het middendeel met de industriële bebouwing leent zich voor een gemengd
creatief hergebruik en de vestiging van relatief grootschalige functies als een fuifzaal. De noordelijke
zone tegen de ringweg is een goede zichtlocatie voor een sport- en evenementencomplex, en
grootschalige detailhandelszaken.
De beide zijden van de Nieuwe Tragelweg bieden ruimte aan aanvullend kleinschalig commercieel
gebruik.
Tegelijkertijd moet er voor gewaakt worden deze zonering te strikt te zien en het gebied op te vatten
als meerdere losse monofunctionele stadsfragmenten. De geambieerde stedelijkheid is er juist bij
gebaat dat er terloopse overgangen zijn en er uitwisseling plaatsvindt tussen de diverse
planonderdelen. Het raamwerk is daarom meer dan een verkeersstructuur, het is een stelsel van
stedelijke ruimtes. De wegenstructuur wordt daartoe aangevuld met een fijnmazig stelsel van routes
en pleinen die de verschillende plandelen verbinden en de Tragelsite omvormen tot één
samenhangend stadsweefsel.
OPMERKING: De noordelijke ‘handelszone’ werd door de gemeenteraad op 26 juni 2012 bekrachtigd.
De zone waarin de evenementenhal wordt voorzien niet.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
21
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Architecturaal voorontwerp voor de noordelijke retailzone
opgemaakt door Palmbout Urban Landscapes, november 2013
Het programma van de retailzone bestaat in hoofdzaak uit grootschalige handelszaken die nu ook al
gevestigd zijn op de Tragel-site. Het betreft vestigingen van Blokker, Leen Bakker, Aldi, en Smatch. In
totaal wordt voor de herhuisvesting van deze zaken gerekend met 5 130 m² vloeroppervlak. Daarnaast
is er ruimte voor extra grootschalig retailprogramma: tot ongeveer 11 000 m². In totaal biedt de
noordelijke retailzone ruimte voor circa 16 000 m² retailoppervlakte.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
22
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
OPMERKING: De verschillende cijfers opgenomen in de studie van Palmbout komen niet overeen met
de latere cijfers die werden goedgekeurd door het college. Het college heeft op 25/11/2013 besloten de
oppervlaktes voor “Tragel-Noord” te wijzigen naar 15 000 m² netto vloeroppervlakte voor het
retailprogramma en dit enkel binnen het noordelijke deel dat momenteel wordt opgenomen in het
RUP.
Ook is het mogelijk om aanvullend extra programma te ontwikkelen dat gebaat is bij zowel goede
bereikbaarheid als de nabijheid van de binnenstad. Te denken valt aan een fuifzaal en een
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
23
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
evenementencomplex. In het Masterplan voor de gehele Tragelsite wordt dit programma verbeeld als
iconisch gebouw aan de Denderoever. De daadwerkelijke vormgeving zal in belangrijke mate bepaald
worden door de omvang en combinatiemogelijkheden van een dergelijk bijkomend programma.
Er kan in navolging van het Masterplan voor gekozen worden om het te ontwikkelen als een
zelfstandig beeldbepalend bouwwerk. Hiervoor is echter een substantiële hoeveelheid programma
voor nodig. Indien het programma wat beperkt in omvang is, of er vanuit financiële beperkingen naar
dubbelgebruik moet worden gestreefd, kan er beter voor gekozen worden het meer te integreren in
het totale bebouwingscomplex en een samenhangende architectonische signatuur te ontwikkelen.
In deze studie is gerekend met 3 000 m² fuifzaal en een evenementencomplex met een footprint van
ongeveer 5 000 m². Er is gezocht naar een efficiënte samenhang met het parkeerterrein en de
logistiek van de handelszaken. Ook zijn dubbelgebruik en maaiveldpeilen zo optimaal mogelijk ingezet.
Hiermee is de bandbreedte in beeld gebracht tussen zelfstandig icoon en geïntegreerd complex.
RUP Tragel
Het plangebied was gelegen binnen het gemeentelijk RUP Tragel. Het gedeelte van het RUP, gelegen
op de linkeroever van de Dender, werd door de Raad van State vernietigd (RvS dd. 29/06/2010).
4.2
CONCEPTEN EN RANDVOORWAARDEN VAN HET PROGRAMMA
De hoofdontwikkelingen met een retailzone en evenementenzaal wordt opgedeeld in drie delen:
 A: een kopgebouw voor retail, horeca, kantoren, plein, parkeren en wonen;
 B: een kopgebouw voor evenementen, sport- en spel, recreatie, evenementenhal, fuifzaal,
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
24
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
retail, horeca, kantoren, wonen, plein, parkeren;

C: een tussengebouw met ruimte voor bovenstaande functies, aangevuld met vrije beroepen.
Poort tot de stad aan nieuwe stadsboulevard
Met de ontwikkeling van de Tragelsite streeft de stad Aalst naar het voorzien van een kwalitatieve
stadspoort met diverse bovenlokale activiteiten. Om deze stadspoort ruimtelijk duidelijk te
positioneren wil Aalst op de Tragelsite een architecturaal kwalitatieve landmark ontwikkelen. Met de
ontwikkeling van dit baken in het te herwaarderen stadsdeel wil Aalst haar stedelijk weefsel opnieuw
opladen. Op deze wijze wordt een nieuw elan gegeven aan de onmiddellijke omgeving en aan de
volledige stad.
Naast de ontwikkeling van een architecturaal uitgewerkte poort op de Tragelsite wordt ook gewerkt
aan het uitwerken van een aantrekkelijk poortgebouw ter hoogte van de Nieuwe Tragelweg die zal
worden uitgewerkt als een stadsboulevard.
Om de ambities van de stad te concretiseren werden reeds een aantal conceptstudies uitgewerkt
waarbinnen de ruimtelijke kwaliteit een belangrijk onderdeel vormen binnen het gebied. Deze studies
vormen de basis voor het verder ontwikkelen van het volledige gebied en vormen ook de onderlegger
voor het RUP.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
25
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Een stadsicoon aan het water
Het noordelijk deel van de Tragelsite moet ruimte bieden aan een grootschalig programma dat als
landmark wordt uitgewerkt en vanaf de ring zichtbaar zal zijn. Concreet wordt gewerkt aan het
accommoderen van Okapi-Aalst en een complex voor grootschalige winkels. Ook behoort het
ontwikkelen van een evenementengebouw in combinatie met het sportgebouw tot de mogelijkheden.
Het kopgebouw B toont zich als een groot stadsicoon in de bocht van de Dender. Het complex is door
de ligging in de bocht van ver zichtbaar vanuit de omgeving. Vanuit het gebouw wordt een zicht op de
binnenstad geboden. Het gebouw dient dermate volumineus en markant te worden vormgegeven dat
het ook vanaf het hoog gelegen ringwegviaduct de Tragelsite zichtbaar en voelbaar maakt.
De schakel
De schakel vormt een lage sokkel tussen de twee kopgebouwen A en B. Het tussengebouw zorgt ook
aan één zijde voor de afwerking van het verbindingsplein. Een mix van functies wordt binnen deze
schakel vooropgesteld.
Ontsluiting en bereikbaarheid
Werken aan een verkeersleefbare ontwikkeling
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
26
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Om het verkeer naar het evenementencomplex te leiden wordt een nieuwe verkeersstructuur
voorzien. Hierbij is in de eerste plaats aandacht besteed aan het ontwikkelen van een verkeersleefbare
plek waar de verschillende verkeersstromen op een logische manier van elkaar zijn gescheiden of waar
wenselijk met elkaar worden verweven.
Met de aanleg van de nieuwe Tragelweg kan de Dendermondsesteenweg binnen het plangebied
fungeren als een lokale woonstraat en neemt de Nieuwe Tragelweg de doorgaande verkeersfunctie
over. Ook het knippen van de Tragel ter hoogte van het evenementencomplex wordt bewust
doorgezet zodat het gebied contact kan vinden met de Dender. Langs het water wordt op deze manier
fietsen en wandelen naar voor geschoven en komt er buitenruimte vrij voor activiteiten.
Om het gebied voldoende bereikbaar te maken zijn een aantal dwarsassen in het plan opgenomen die
het verkeer naar de verschillende activiteiten leiden. Het noodzakelijke (toeleverings-)vrachtverkeer
heeft op zijn beurt een aparte toegang zodat het laden en lossen op een onafhankelijke manier kan
worden afgewikkeld.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
27
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Voorzien van voldoende parkeerruimte
Binnen het plangebied moeten door het uitgebreide programma voldoende parkeerruimte worden
voorzien. Om het parkeren op een goede manier in banen te leiden werden de verschillende
ruimtelijke mogelijkheden voor het parkeren onderzocht. Hierbij worden eveneens verschillende
parkeervormen aangeboden.
Onder het evenementencomplex wordt een grootschalige ondergrondse parking voorzien waar
hoofdzakelijk ruimte wordt gemaakt voor het stallen van auto’s bij grootschalige activiteiten en bij het
winkelgebeuren. Daarnaast wordt eveneens ruimte geboden aan een beperkt aantal bovengrondse
parkeerplaatsen in de evenementenzone. Deze parkeerplaatsen worden voorzien op het
evenementenplein en kunnen indien gewenst niet worden aangesneden. Verder wordt onder de R41
een bijkomende gebundelde parking ingericht.
Binnen het plangebied zal ook voldoende ruimte worden aangeboden voor fietsstalplaatsen. Deze
kunnen geïntegreerd worden in de gebouwen, in de ondergrondse parkeergarage worden voorzien of
in open lucht (bijvoorbeeld onder het viaduct) worden gerealiseerd.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
28
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Verweving van functies
Met de ontwikkeling van de Tragelsite moet in de eerste plaats een nieuwe stedelijke plek worden
ontwikkeld die gedurende alle momenten van de dag garant staat voor een kwalitatieve beleving.
Daarom wordt ingezet op de creatie van een multifunctionele plek waarbij verschillende activiteiten
met elkaar verweven worden die - elk op een ander tijdstip - het gebied opladen met hun eigen
dynamiek.
Binnen het plangebied wordt gewerkt aan een doordachte menging van functies. Het is niet de
bedoeling om monofunctionele zones naast elkaar te voorzien waar slechts een aantal uren per dag
activiteit wordt verzekerd. Het ontwerp moet uitgaan van gemengd karakter waarbij een aantal
activiteiten weliswaar een belangrijkere rol zullen spelen (winkelen, evenementen, horeca) maar die
doorheen de dag met andere activiteiten afwisselen en vermengen. De flexibele wisselwerking van het
geheel verzekert op langere termijn de leefbaarheid in en functionaliteit van het plangebied.
Kwalitatieve buitenverblijfsruimtes
Naast het bebouwde, harde programma moet er voldoende aandacht worden besteed aan het
ontwikkelen van kwalitatieve verblijfsruimtes en ontmoetingsplekken in het plangebied zodat de
bezoekers van het gebied elkaar in de openbare ruimte kunnen ontmoeten en zich kunnen
ontspannen. Verder moet het openbaar domein voldoende aanwezig zijn om het programma voorzien
in de gebouwen te kunnen dragen.
Om te komen tot een goed evenwicht worden twee noodzakelijke plekken aangeduid. Deze plekken
hebben telkens een verbindende functie met de omgeving en zorgen voor een aanhechting met de
overige delen van de stad.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
29
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
In de eerste plaats wordt een groene verblijfsruimte voorzien ter hoogte van de Dender. Deze plek
moet een link vormen tussen de Dender en Tragel Noord en is tegelijk een onderdeel van de groene as
langs het water. De plek brengt het multifunctioneel evenementencomplex aan en bij het water.
Een tweede cruciale verblijfsruimte vormt een schakel tussen de bestaande gebouwen in het
zuidelijke deel van de Tragelsite (aanpalend aan het plangebied) en de nieuwe ontwikkelingen van het
evenementencomplex. Deze ruimte wordt ingericht als een stedelijk plein op het kruispunt van een
aantal overlappende sferen (wonen, winkelen, sport en spel, horeca …) Op deze manier groeit het
plein uit tot een centrale ruimte in het plangebied en vormt het tegelijk een link met de toekomstige
ontwikkelingen in het aanpalend gelegen zuidelijke deel van de Tragelsite.
Samenvattende structuurschets
Het ontwerp grafische plan en bijhorende stedenbouwkundige voorschriften zijn terug te vinden in
bijlagen 1 en 2.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
30
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
4.3
VOORSTEL STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN
Het plangebied zal aldus bestaan uit verschillende zones, elk met hun stedenbouwkundige
voorschriften:
 zone voor openbaar domein
o openbare wegenis
o bovenlokale ontsluiting
o publieke parking
o laden en lossen
o indicatieve fiets- en voetgangersverbindingen
o indicatieve ontsluiting
o openbare ruimte aan de Dender
 multifunctioneel evenementencomplex
o koppen ‘A’ en ‘B’
o verbindingsplein
 wonen en gemengde functies
 waterlopen en groenstroken
Het ontwerp grafisch plan en de voorgestelde stedenbouwkundige voorschriften zijn terug te vinden
in bijlage.
4.4
MOGELIJKE INVULLING VAN HET PLANGEBIED
Ontdoen van de bestaande toestand
Binnen het plangebied zijn langs de Tragel twee leegstaande voormalige bedrijfsgebouwen gevestigd.
Een eerste site is het voormalig gasfabrieksterrein en bevat een kantoorgebouw ter hoogte van de
straat en verder op het terrein een loodsgebouw.
Een tweede site naast het viaduct van de R41 vestigde voorheen een recyclagebedrijf. Deze site
bestaat uit een aantal gebouwen die in de lengterichting langs het viaduct zijn ingeplant. Het
hoofdgebouw langs Tragel bestaat uit een kantoorgebouw met bedrijfswoning. Naast deze entiteit
staat een grote loods. Het perceel is nagenoeg volledig verhard met beton.
Een derde site aan de Dendermondse steenweg telt 3 percelen:
 In de bocht tussen de rotonde tussen de Dendermondse Steenweg en de R41 is een Aldi
gevestigd. Deze bestaat uit een winkel met parking aan de staatzijde.
 Naast de Aldi-site ligt een groot braakliggend terrein dat via de site van de voormalige
gasfabriek op Tragel eveneens bereikbaar is. Deze site is van de Dendermondse Steenweg
afgesloten door een muur van betonnen platen.
 Het laatste perceel langs de Dendermondse Steenweg binnen het plangebied bestaat uit een
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
31
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
kantoorgebouw met een bouwlaag dat sterk achteruitgeschoven is ten opzichte van de
straat. Voor het gebouw is een grote parkeervlakte voorzien. De kantoren huisvesten de
diensten van AGSA.
PROGRAMMA OVEREENKOMSTIG DE COLLEGEBESLISSINGEN DD. 25/11/2013 EN 31/03/2014
Retail
De retailontwikkeling van de noordelijke zone op de Tragelsite behoeft:
 15 000 m² netto retail-vloeroppervlakte;
 voldoende parkeercapaciteit.
Evenementen
De realisatie van een multifunctioneel evenementencomplex met regionale uitstraling dient diverse
maatschappelijke noden te lenigen:
 Culturele: zaal voor podiumvoorstellingen voor een staand publiek complementair aan
zittende optredens in CC De Werf (maximum capaciteit 600 toeschouwers) zodat ook
gerenommeerde grotere culturele podiumvoorstellingen en concerten er kunnen
plaatsvinden.
 Sportieve: indoor sportinfrastructuur die voldoet aan de vigerende FIBA-normering voor
evenementen die een groot publiek aantrekken.
 Economische: vraag naar ruimte voor expo’s, markten, beurzen, optredens, vergader- en
congresinfrastructuur gekoppeld aan catering, enz.
Concreet voor de multifunctionele zaal is het programma:
 een vloeroppervlakte van 1478,40 m² bruto (28 m bij 48 m) om ook zaalvoetbal / tennis /
volleybal te spelen (inclusief uitschuifbare tribune)
 een hoogte van 15 m
 een capaciteit voor 5 540 personen
o 1 840 (+ 200) staanplaatsen voor events (2 pers per m² )
o 3 500 zitplaatsen
 een restaurant met een capaciteit voor 300 personen
 keuken
 seminarieruimten waarbij restaurant opsplitsbaar is in zalen van 25 / 50 / 100 / 200 / 300
personen
 Vip loges voor 12 personen – bovenaan zaal met kleine bar / kitchenette en zetels uitgevend
in de zaal
 “Hoek” bars – horeca
 een grote fanwinkel (benedenverdieping)
 persruimte en video/tv studio opname bij wedstrijden
 toegang via automatische leeseenheden
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
32
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
 bureauruimte voor bedienden en managers
 minimaal 4 kleedkamers met douches en kastjes (15 personen per kleedkamer)
 scheidsrechterkleedkamers voor 5 personen
 fitnessruimte
 lokaal dokter
 bureau trainer en assistenten
 voldoende parkeercapaciteit.
Wegtracé
Het College van Burgemeester en Schepenen heeft op 26 mei 2014 beslist om onderstaande
circulaties binnen voorliggend RUP in te voegen.
Programma RUP Tragel zoals onderzocht in het plan-MER
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
33
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Infrastructuur
 Openbare wegenis;
 Bovenlokale ontsluiting;
 Publieke parking;
 Laden en lossen;
 Indicatieve fiets- en voetgangersverbinding;
 Indicatieve ontsluiting;
 Open ruimte aan de Dender.
Multifunctioneel evenementencomplex
De zone voor multifunctioneel evenementencomplex heeft een maximale netto vloeroppervlakte van
15.000 m² retail (maximaal 17.000 m² bruto), met minimaal 1.000 m² bruto verkoopoppervlakte per
unit – met uitzondering van de oppervlaktes noodzakelijk voor het herlokaliseren van de bestaande
baanwinkels op de site.
De zone voor multifunctioneel evenementencomplex heeft een maximale vloeroppervlakte van 8.355
m² in functie van evenementen (maximaal 9.190 m² bruto) met een maximale footprint van 7. 862 m²
 In de deelzone ‘KOP A’ ligt de nadruk op retail, horeca, kantoren, plein, parkeren en wonen;
 In de deelzone ‘KOP B’ ligt de nadruk op voorzieningen voor evenementen, sport- en spel,
recreatie, evenementenhal, fuifzaal, retail, horeca, kantoren, wonen, plein, parkeren;
 In de overige bebouwbare ruimte binnen de zone kan een verweving van bovenstaande
functies voorkomen, aangevuld met vrije beroepen.
Binnen deze zone dient een evenementenplein gecreëerd te worden als een aaneengesloten open
ruimte met een minimum oppervlakte van 450 m², die benut kan worden voor evenementen en
parkeren. Het benodigd aantal parkeerplaatsen zal worden voorzien op basis van de normen uit de
CROW en voor wonen op basis van de parkeerverordening voor meergezinswoningen van de stad
Aalst. Hierbij werden volgende cijfers bindend opgenomen in de voorschriften:
Parkeerrichtcijfers auto’s diverse functies
Parkeren dient op het eigen terrein te worden ingericht, ondergronds of bovengronds tussen de
bebouwing.
 min. 3,2 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte retail
 min. 4 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voorzieningen voor evenementen
 min. 1,1 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor kantoren
 min. 1,8 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor sport- en spel
 min. 2,6 pp. per 10 kamers voor hotels
 min. 4 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor café/bar/cafetaria
 min. 8 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor restaurant
 min. 2,24 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor handel
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
34
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Parkeerrichtcijfers fietsen
 min. 1,5 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte retail
 min. 10 pp. per 100 bezoekers voor evenementen (geraamd op 2240 staanplaatsen en 3500
zitplaatsen of 5740 bezoekers)
 min. 1 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor sport- en spel
 min. 5 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor restaurant
Raming totaal aantal parkeerplaatsen voorgesteld programma: 938 pp
Dit aantal kan tot 20% gereduceerd worden in functie van het verwacht dubbelgebruik van parking
voor retail/kantoren (overdag) en evenementen (’s avonds).
Voorbeelduitwerking ‘maximaal scenario’:
 17.000 m² met bruto opp. retail -> 544 pp
 restaurant 660 m² -> 53 pp
 evenementen met bruto opp. van 8 530 m² (9 190,5 m² - 660m²) -> 341 pp
Totaal: 938 pp te reduceren met 20% tot 751 pp.
De fietsparkeerinrichting kan voor een groot deel ondergebracht worden in de zone onder het
viaduct.
Het volledige gebied met uitzondering van de zone onder het viaduct van de R41 kan worden gebruikt
voor de inrichting van één aaneengesloten ondergrondse parkeerruimte. Ongeacht de invulling van de
bovengrondse laag.
Wonen en gemengde functies
De hoofdbestemming is wonen in meergezinswoningen. De nevenbestemmingen zijn kantoren, vrije
beroepen, handel, horeca. De bouwhoogte varieert van 5 bouwlagen voor deze met een
architecturaal accentpunt en maximaal 3 bouwlagen voor de anderen.
Parkeerrichtcijfers in functie van wonen
 i.f.v. wonen: dienen de normen ifv parkeren en fietsenstalplaatsen van de verordening
meergezinswoningen te worden gevolgd.
Er is gezocht naar een efficiënte samenhang met het parkeerterrein en de logistiek van de
handelszaken. Ook zijn dubbelgebruik en maaiveldpeilen zo optimaal mogelijk ingezet. Hiermee is de
bandbreedte in beeld gebracht tussen zelfstandig icoon en geïntegreerd complex.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
35
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
5
BESCHRIJVING VAN DE PLANALTERNATIEVEN
Er worden geen alternatieven onderzocht in dit plan-MER.
6
6.1
INGREEP-EFFECTRELATIES
INGREEP-EFFECTMATRIX
In een vorig hoofdstuk van deze kennisgevingsnota werd het plan beschreven. In onderstaande tabel wordt door middel van een ingreep-effectenschema
globaal de samenhang weergegeven tussen de verschillende ingrepen en de te verwachten significante milieueffecten. Elke mogelijke (deel)ingreep wordt
bekeken in functie van mogelijke effecten (voor een bepaalde discipline).
Het ingreep-effectenschema wordt aangegeven door middel van een matrix. De overige kolommen geven per milieudiscipline een eerste aanduiding van de
mogelijke significante milieugevolgen. Het schema kan in het plan-MER gebruikt worden als leidraad voor de lectuur van de beschrijving van de
milieueffecten.
Bestaande
toestand
Nieuwe bestemming
Bodem
Water
Fauna & Flora
Landschap,
bouwkundig erfgoed
en archeologie
Geluid & Trillingen
Mens
Lucht
industriegebied
Herbestemming:
Verdichting
Profielverstoring
Direct
ecotoopverlies
Wijziging
geluidsconcentratie
Oppervlaktewaterkwaliteit
en – kwantiteit
Indirect
ecotoopverlies
(verdroging,
eutrofiëring)
Landschapsstructuur,
-typologie, -beeld en
–beleving,
landgebruik
en
archeologie
geluidshinder
-
Wijziging
infiltratiehoeveelheid
Wijziging
emissies
door
verkeer
en
bewoning
-
-
openbaar domein
wonen en gemengde
functies
Open-ruimtebestemming
(waterlopen
groenstroken)
en
multifunctioneel
evenementencomplex
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
Ecotoopwinst
Barrièrewerking
/ ontsnippering
Geluidshinder
36
Wijziging
bodemgebruik
mobiliteit
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
6.2
GEGEVENSOVERDRACHT
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de gegevensoverdracht tussen de verschillende disciplines. Deze tabel zal aangevuld worden wanneer
de effectbespreking uitgevoerd wordt.
1e orde effect
2e orde effect
Bodem: profielwijziging
Archeologie
Water: kwantiteit
Water: kwaliteit
3e orde effect
Mens: wateroverlast
Mobiliteit
Geluidshinder
Fauna
Mens
Lucht
Lichthinder
Fauna
Mens
Ecotoopverlies/-winst
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
Waterkwantiteit
37
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
7
METHODOLOGIE PER DISCIPLINE
De effectbeoordeling gebeurt op basis van de methodiek voorgesteld in de richtlijnenboeken,
uitgegeven door de dienst MER. Volgende aspecten komen hierbij aan bod voor alle disciplines:
Afbakening studiegebied: dit is het plangebied plus een zone rondom het plangebied waar het
plan effecten kan veroorzaken. Het studiegebied wordt per discipline afgebakend, rekening
houdend met de reikwijdte van de effecten besproken binnen die discipline.
Bespreking referentiesituatie: het voorliggend RUP beoogt een bestemmingswijziging, de
huidige planologische bestemming wordt dientengevolge als referentiesituatie beschouwd
worden.
Effectbeoordeling: voor de verschillende ingrepen worden de mogelijke effecten geëvalueerd.
Gezien het een plan-MER betreft en er waarschijnlijk nog weinig tot geen uitvoeringstechnische
aspecten voorhanden zijn, zal de behandeling van een aantal aspecten beperkt zijn tot een
aantal algemeenheden en aanbevelingen tot verdere concretisering. Er wordt enkel op
hoofdlijnen aangegeven welke effecten mogelijk kunnen optreden. Voor elk effect wordt
aangeduid of het een reversibel dan wel een irreversibel effect betreft. De reversibele effecten
worden verder gekenmerkt door de termijn van omkeerbaarheid, d.w.z. hoe lang het zal duren
eer de oorspronkelijke toestand op een natuurlijke wijze hersteld is. De irreversibele effecten
kunnen door een antropogene ingreep reversibel gemaakt worden. Irreversibele effecten die
niet hersteld kunnen worden zijn permanent.
De effectbeoordeling zal gebeuren op volgende zevendelige waardeschaal: gaande van -3 (zeer
significant negatief) tot +3 (zeer significant positief). Hierbij duidt een positieve score op een
gewenst effect. Dit kan bv. een verhoging, een ondersteuning of een versterking van de
betrokken eigenschap zijn. Een negatieve score wijst op een ongewenst effect. Dit kan bv. gaan
om het verdwijnen, een verlaging of een aantasting van een bepaalde eigenschap. Voor elk
relevant effect wordt een beoordelingskader geschetst dat zal gebruikt worden bij de bepaling
van het significantieniveau;
Waar nodig worden milderende maatregelen voorgesteld om significant ongewenste effecten te
voorkomen of te verzachten. Indien niet voldaan wordt aan de geldende normen of opgelegde
voorwaarden, zal het effect doorgaans als “zeer significant negatief effect” (-3) beoordeeld
worden. In dat geval zullen waar mogelijk dwingende milderende maatregelen worden
voorgesteld. Indien wordt voldaan aan de normen of vooropgestelde waarden, maar er toch
nog significant negatieve (-2) of matig negatieve effecten (-1) zouden optreden, zullen waar
mogelijk adviserend milderende maatregelen worden voorgesteld. Hierbij wordt vooral
aandacht besteed aan milderende maatregelen met een ruimtelijk aspect, welke hun
doorwerking kunnen vinden in het ruimtelijk uitvoeringsplan. Hierbij wordt ook aangegeven hoe
de milderende maatregelen ruimtelijk vertaald kunnen worden in het RUP.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
38
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Algemene aanpak en uitgangspunten effectbeoordeling
Een beknopte beoordeling van de op planniveau relevante milieueffecten wordt beoogd met de
voorgestelde methodiek. Het strategisch planniveau moet in de milieubeoordeling duidelijk in
acht worden gehouden.
Bij de kwalitatieve beoordeling wordt de kwetsbaarheid/draagkracht van het betreffende
gebied voor deze effectgroep beschouwd. Voorts geldt dat – op vergunningsniveau – de
wettelijke voorschriften (zoals VLAREBO, VLAREMA, gewestelijke stedenbouwkundige
verordening,…) en/of het voorzorgprincipe moeten toegepast worden. Er mag daarbij vanuit
worden gegaan dat alle potentiële negatieve effecten technisch kunnen opgelost worden.
Op basis van praktijkervaring kan van bepaalde effecten vooraf ingeschat worden dat ze niet
significant zijn op het niveau van individueel deelgebied. Daarentegen kunnen de cumulatieve
effecten van meerdere deelgebieden binnen een ruimtelijke cluster wel significant zijn. De
analyse en effectbeoordeling van deze effecten gebeurt dus op het niveau van ruimtelijke
cluster. De effecten op het niveau van afzonderlijk deelgebied zal dan niet nader onderzocht
worden. De ruimtelijke clustering hangt af van de discipline.
De beschrijving van de referentiesituatie gebeurt op hoofdlijnen. Er wordt enkel ingezoomd op
bestaande kwetsbare gebieden in de nabijheid van belangrijke effecten van de geplande situatie
en op belangrijke bestaande effecten in de nabijheid van kwetsbare deelgebieden.
7.1
7.1.1
DISCIPLINE BODEM
AFBAKENING STUDIEGEBIED
De meeste effecten op de bodem treden zeer plaatselijk op. Het studiegebied voor de discipline
Bodem beslaat daarom het plangebied.
7.1.2
GEGEVENSGEBRUIK EN BESCHRIJVINGSWIJZE REFERENTIESITUATIE
Voornaamste gegevensbronnen:

Topografische kaart

Geologische kaart van België, Vlaams Gewest, schaal 1:50.000 (Belgische
Geologische Dienst)

Bodemkaart van België, schaal 1:20.000 (Instituut tot aanmoediging van
het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw, I.W.O.N.L.)

Andere bronnen: www.dov.be, www.ovam.be
Voor de bespreking van de referentiesituatie voor de discipline bodem wordt er dieper
ingegaan op de geologie en de pedologie in het studiegebied. Er wordt een beschrijving
gegeven van de geologie ter hoogte van het studiegebied. De geologische informatie (diepte
Tertiair, verschillende voorkomende formaties, dikte Quartair...) wordt afgeleid uit de
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
39
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Geologische kaart van België (enerzijds kaartmateriaal, anderzijds aangevuld met informatie uit
de bijhorende verklarende tekstgedeelte).
Op basis van de Bodemkaart van België (kaartmateriaal met inbegrip van verklarende tekst)
worden de bodemserie nagegaan en beschreven die typerend zijn voor het bedrijf en de
omgeving, alsook de eventuele geschiktheid van deze bodems voor verschillende teelten,
eventueel waardevolle (zeldzame) profielen...
Er ligt een ontwerpconvenant op tafel ter goedkeuring voor ‘brownfieldproject 112 Tragel-Aalst’
(inspraakvergadering vond plaats op 1 juli 2014). Er is een bodemsaneringsproject conform
verklaard door OVAM op 10/07/2013. De uitvoeringsmodaliteiten van de
bodemsaneringswerken zullen vastgelegd worden in een realisatieconvenant.
7.1.3
EFFECTENBESPREKING
Structuurwijziging door vergraving in het kader van werkzaamheden wordt niet beschouwd op
dit plan-MER niveau. Inzake structuurwijziging is nl. bodemverdichting het belangrijkste. Gezien
de bodem op de bodemkaart wordt weergegeven als bebouwde zone is de gevoeligheid voor
bodemverdichting eerder beperkt.
De structuurwijziging zal echter vaak ondergeschikt zijn aan de profielwijziging. De gevoelige
zones worden besproken in relatie tot de geplande ontwikkelingen. Een bespreking van het
eventuele grondverzet zal niet opgenomen worden op plan-MER niveau.
Mogelijke wijziging in bodemkwaliteit ten gevolge van de werkzaamheden worden niet
beschouwd in dit plan-MER. Zoals eerder aangegeven wordt wel rekening gehouden met de
reeds uitgevoerde onderzoeken en geplande sanering. Tijdens de exploitatie wordt er vanuit
gegaan dat de geldende regelgeving wordt gevolgd (exploitatie volgens sectorale en bijzondere
milieuvergunningsvoorwaarden, volgen van de regels tijdens grondverzet, volgen van de
regelgeving bij optreden van calamiteiten) zodat een evaluatie op plan-MER niveau niet
relevant is.
Slechts een klein deel van het plangebied is erosiegevoelig..
Als gevolg van een veranderde hoeveelheid verharde oppervlakte kan er een wijziging van het
afstromingsregime verwacht worden. Hierdoor kunnen lokale wijzigingen in het
bodemvochtregime optreden. Mogelijke effecten op het vlak van verdroging en vernatting ten
gevolge van de wijziging van de verharde oppervlakte en bemaling zullen aan bod komen bij de
discipline grondwater.
Het effect van wijziging in bodemgebruik zal geëvalueerd worden in de disciplines Landschap,
bouwkundig erfgoed & archeologie en discipline Mens.
Effectbeschrijving
Significantie
Verwaarloosbaar
0
Effect
Geen of verwaarloosbare profielverstoring
Geen of verwaarloosbaar effect op erosiegevoeligheid
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
40
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
Verstoring niet authentieke bodem
Matig negatief
-1
Beperkte verslechtering niet-erosiegevoelige bodem
Significant negatief
Verstoring
authentieke
bodem,
historisch/wetenschappelijk waardevol
niet
Beperkte
verslechtering
erosiegevoelige bodem
van
-2
erosiegevoeligheid
Sterke verstoring historisch/wetenschappelijk waardevolle
bodems
Zeer significant negatief
-3
Verslechtering erosiegevoeligheid van reeds erosiegevoelige
bodem
7.1.4
MILDERENDE MAATREGELEN / POSTEVALUATIE
Waar nodig worden milderende maatregelen of postevaluatievoorstellen geformuleerd. Hierbij
wordt aandacht besteed aan milderende maatregelen met een ruimtelijk aspect.
7.2
7.2.1
DISCIPLINE WATER - GRONDWATER
AFBAKENING STUDIEGEBIED
Het studiegebied voor de deeldiscipline grondwater is het plangebied en de ruime omgeving
(binnen Aalst). De afbakening hangt af van de invloedstraal waarbinnen wijzigingen in
grondwaterstand of grondwaterkwaliteit kunnen optreden ten gevolge van de geplande
ingrepen. Dit is momenteel nog niet bekend.
Het studiegebied betreft de zone waar effecten verwacht worden door mogelijke bemaling bij
aanleg of door eventuele grondwaterwinningen bij gebouwen. Bij het beschouwen van de
effecten wordt de invloedstraal van de bemaling bekeken en op basis daarvan zal het
studiegebied worden bepaald.
7.2.2
GEGEVENSGEBRUIK EN BESCHRIJVINGSWIJZE REFERENTIESITUATIE
Bij de beschrijving van de referentietoestand voor de deeldiscipline grondwater komen
volgende aspecten aan bod:

beschrijving van de watervoerende lagen

grondwaterkwetsbaarheid

grondwaterkwaliteit

grondwaterstromingsgevoeligheid

infiltratiegevoeligheid
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
41
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
De beschrijving van de watervoerende lagen gebeurt op basis van de beschrijving van de
geologische opbouw bij de discipline bodem. Er wordt gebruik gemaakt van de informatie
beschikbaar via de grondwaterkwetsbaarheidskaart.
De grondwaterkwetsbaarheid van de bovenste watervoerende laag wordt beschreven aan de
hand van de grondwaterkwetsbaarheidskaart. Er wordt aangegeven welke
grondwaterkwetsbaarheidsindices er voorkomen en deze worden verklaard.
De grondwaterstromings- en infiltratiegevoeligheid worden bepaald aan de hand van de
watertoetskaarten, raadpleegbaar via het Geoloket.
7.2.3
EFFECTBESPREKING
Het plangebied is deels matig en deels zeer grondwaterstromingsgevoelig. Beperkte, tijdelijke
plaatselijke wijzigingen van het grondwaterpatroon zijn te verwachten door bemaling tijdens
mogelijke werkzaamheden. Dit zal in het plan-MER verder beschouwd worden.
Het plangebied is niet infiltratiegevoelig.
Wijziging in grondwaterkwantiteit kan leiden tot vernatting/verdroging van de aanwezige
vegetatie en de vegetatie in de directe omgeving. Dit wordt onderzocht in de discipline Fauna
en Flora.
Door vergelijking van de grondwaterkwetsbaarheidskaart met de kaart van de deelgebieden
wordt een overzicht gekregen van de mogelijke kwetsbare gebieden. Er zal worden nagegaan
welke geplande ingrepen hierop een invloed kunnen hebben.
7.2.4
Effectbeschrijving
Significantie
Effect
Verwaarloosbaar
0
Geen
of
verwaarloosbaar
effect
op
grondwaterstromingsgevoeligheid en infiltratiegevoeligheid
Matig negatief
-1
Beperkte impact op grondwatersysteem in nietgrondwaterstromingsgevoelig of infiltratiegevoelig gebied
Significant negatief
-2
Beperkte
impact
op
grondwatersysteem
grondwaterstromingsgevoelig of infiltratiegevoelig gebied
in
Zeer significant negatief
-3
Significante
impact
op
grondwatersysteem
grondwaterstromingsgevoelig of infiltratiegevoelig gebied
in
MILDERENDE MAATREGELEN / POSTEVALUATIE
Waar nodig worden milderende maatregelen of postevaluatievoorstellen geformuleerd. Hierbij
wordt aandacht besteed aan milderende maatregelen met een ruimtelijk aspect.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
42
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
7.3
7.3.1
DISCIPLINE WATER - OPPERVLAKTEWATER
AFBAKENING STUDIEGEBIED
Het studiegebied voor de deeldiscipline oppervlaktewater is minimaal het plangebied. Voor de
waterlopen gelegen in het plangebied wordt het studiegebied uitgebreid tot het de andere
waterlopen in het stroomgebied van deze waterlopen die mogelijks een invloed kunnen
ondervinden ten gevolge van de wijzigingen die het ruimtelijk uitvoeringsplan met zich
meebrengen. De waterkwantiteit en –kwaliteit wordt besproken voor het ruimere studiegebied,
terwijl voor wat betreft de structuurkwaliteit van de waterlopen het studiegebied voornamelijk
beperkt wordt tot het plangebied.
7.3.2
GEGEVENSGEBRUIK EN BESCHRIJVINGSWIJZE REFERENTIESITUATIE
Voornaamste bronnen:

VHA-bestanden: digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische
Atlas (MVG, LIN, AMINAL, Afdeling Water)

Gegevens meetpunten VMM: www.vmm.be (link geoview)

Watertoetskaarten (overstromingsgevoeligheid)

Bekkenstudies UIA: Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van
ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaams Gewest (UIA, 1989-1994)

Hydronautstudie Aquafin (in opmaak)
Bij de beschrijving van de referentietoestand voor de deeldiscipline oppervlaktewater wordt het
gebied eerst hydrografisch gesitueerd. Daarna volgt een beschrijving van de waterkwantiteit
(overstromingsrisico’s) en van de ecologische kwaliteit (waterkwaliteit en structuurkwaliteit) in
het studiegebied.
Er wordt bij de bespreking van het hydrografisch systeem en de bestaande infrastructuur niet
enkel gekeken naar transport van het water (hemelwater, afvalwater…) vanuit het plangebied
zelf, maar er wordt ook rekening gehouden met de doorvoer van water uit andere stadsdelen.
Er zal tevens rekening gehouden worden met de reeds ontworpen, maar nog te bouwen
infrastructuur voor waterlopen, hemel- en afvalwaterafvoer. Hiervoor zal de studie gebruikt
worden die de stad opgemaakt heeft samen met Aquafin.
7.3.3
EFFECTBESPREKING
Binnen de deeldiscipline oppervlaktewater worden de effecten ingedeeld in een tweetal
effectgroepen:

wijziging waterkwantiteit;
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
43
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite

wijziging ecologische kwaliteit
Een wijziging van de waterkwantiteit treedt op wanneer de afwateringsstructuur wordt
beïnvloed door de realisatie van het plan. Van belang is de toename van de verharde
oppervlakte en bijgevolg de versnelde waterafvoer.
Het plan-MER zal zich toespitsen op het onderzoek naar de gevolgen van de
bestemmingswijziging. Dit onderzoek naar milieueffecten kan tevens leiden tot het formuleren
van randvoorwaarden waarbinnen de ontwikkeling van het plan moet gebeuren opdat de
impact op het oppervlaktewatersysteem zo beperkt mogelijk is.
Op het vlak van de waterkwaliteit wordt de mogelijke impact van bestemmingswijzigingen
binnen het planprogramma op de oppervlaktewaterkwaliteit besproken. Belangrijk hierbij is het
afvalwater en eventueel gecontamineerd afstromend hemelwater. Het planMER zal
aanbevelingen formuleren zodat dit een minimale impact heeft op de
oppervlaktewaterkwaliteit. Er zal nagegaan worden wat de aansluitingsmogelijkheden zijn op
het bestaande riolerings- en collectorennetwerk en welke beperkingen hieraan eventueel
verbonden zijn (capaciteit). Belangrijk criterium voor de evaluatie van de effecten op de
waterkwaliteit is de huidige waterkwaliteit.
De Hoeze-Siesegembeek is momenteel al maximaal belast. Daarom is bij de ontwikkeling van de
site ook de aanleg van nieuwe infrastructuur voorzien (afvalwatercollector, die een groot deel
van de binnenstad moet ontlasten en een regenwatercollector die toelaat de HoezeSiesegembeek te ontlasten). Deze initiatieven zijn dus niet alleen belangrijk voor de
oppervlaktewaterkwantiteit (overstromingsrisico’s) maar hebben ook invloed op de werking van
de afvalwaterzuiveringsinfrastructuur (kwalitatief aspect). De voornaamste infrastructuur
(zowel huidig als toekomstig) zal hiervoor in kaart gebracht worden.
De behandeling van de aspecten waterkwaliteit, oppervlaktewaterkwantiteit en risico op
overstromingen vormt tevens een onderdeel van de watertoets.
Effectbeschrijving
Significantie
Verwaarloosbaar
0
Effect
Geen impact op overstromingsrisico
Geen wijziging waterkwaliteit
Verhoging overstromingsrisico op overstromingsgevoelig
gebied
Matig negatief
-1
Aansluiting rioleringstelsel mogelijk, capaciteit stelsel en rwzi
voldoende
Verhoging overstromingsrisico op niet-overstromingsgevoelig
gebied
Significant negatief
-2
Aansluiting rioleringstelsel mogelijk, capaciteit stelsel en rwzi
niet voldoende
Zeer significant negatief
-3
Effectief overstromingsrisico op niet-overstromingsgevoelig
gebied
Geen aansluiting rioleringsstelsel mogelijk
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
44
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
7.3.4
MILDERENDE MAATREGELEN/ POSTEVALUATIE
Waar nodig worden milderende maatregelen of postevaluatievoorstellen geformuleerd. Hierbij
wordt vooral aandacht besteed aan milderende maatregelen met een ruimtelijk aspect (bv.
inplantingswijze van een bepaalde ingreep), welke hun doorwerking kunnen vinden in het
ruimtelijk uitvoeringsplan.
7.4
DISCIPLINE WATER - WATERTOETS
De watertoets is een beoordeling waarbij wordt nagegaan of initiatief schadelijke effecten
veroorzaakt worden als gevolg van een verandering in de toestand van het oppervlaktewater,
het grondwater of de waterafhankelijke natuur.
Binnen het MER zullen de elementen ten behoeve van het opstellen van de watertoets
aangeleverd worden. Hierbij wordt voornamelijk belang gehecht aan de volgende primaire
effecten:

Toename van verzegeling;

Effecten op structuurbepalende beekvalleien;

Associatie van planaspecten met risicozones voor overstroming.
Deze resultaten zullen aanleiding geven tot het formuleren van milderende of compenserende
maatregelen, welke vorm kunnen krijgen in concrete beheers- en ontwerpprincipes.
7.5
DISCIPLINE MENS – MOBILITEIT
7.5.1
AFBAKENING STUDIEGEBIED
Voor het aspect mobiliteit komt het studiegebied in principe overeen met het plangebied
waarvoor een nieuwe bestemming wordt voorgesteld, en de bijhorende ontsluitingsstructuur
naar het hogere wegennet.
7.5.2
BESPREKING REFERENTIESITUATIE
Voor het plangebied worden de volgende aspecten beschreven:

Situering binnen de bestaande wegenstructuur en wegenhiërarchie;

Overzicht van reeds geplande voorzieningen;
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
45
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite

Actuele bereikbaarheid per auto, te voet, fiets of openbaar vervoer: bestaande
wegenis, actuele verkeersintensiteiten (bestaande tellingen), openbaar vervoer (lijnen,
frequenties), fietsroutes...
Hierbij worden ook de belangrijkste knelpunten, kwaliteiten en potenties in de actuele
verkeersstructuur weergegeven; dit biedt in latere fase zicht op de problemen die kunnen
toenemen door ontwikkeling van de site, alsook de actuele problemen die gelijktijdig zouden
kunnen opgelost worden met de ontsluiting van de site. Op die wijze wordt reeds een
rechtstreekse link gelegd met de algemene bereikbaarheids- en leefbaarheidssituatie van de
omgeving. Dit geldt voor zowel het auto- en vrachtverkeer, als het fiets- en voetgangersverkeer
en het openbaar vervoer.
Er zal hierbij voornamelijk geput worden uit bestaande bronnen : gemeentelijk mobiliteitsplan
(Groep Planning, 2004), eerder uitgevoerd verkeerskundig onderzoek Stad Aalst…..
7.5.3
EFFECTBESPREKING
In principe worden voornamelijk effecten verwacht ten gevolge van het retailprogramma, het
evenementencomplex en in mindere mate wonen.
Voor het gebied (en de ruimere omgeving) werd in 2013 een verkeerskundig onderzoek door
Mint uitgevoerd. Er werd toen een programma doorgerekend dat enigszins afwijkt van het
voorliggend programma, maar wel nog voor een aantal aspecten bruikbaar is. Waar afwijkend,
zal op basis van kencijfers uit de literatuur een raming worden gemaakt van de mogelijk
bijkomende verkeersstromen. Mint heeft bovendien enkel ramingen gemaakt voor de ochtenden de avondspits. Voor het evenementencomplex zal eerder een weekend maatgevend zijn.
Vervolgens zal de impact op het bestaand wegennet worden geëvalueerd. Met het oog op het
maken van een heldere beoordeling van deze impact heeft MINT in 2013 gebruik gemaakt van
een eigen opgebouwd macroscopisch verkeersmodel voor Aalst. Dit verkeersmodel laat toe om
de cumulatieve effecten van de diverse ontwikkelingen op netwerkniveau te beoordelen om zo
eventuele knelpunten inzichtelijk te maken. Gezien de gewijzigde programmatie in vergelijking
met de verkeersstudie opgemaakt in 2013 en de beslissing omtrent de verkeerscirculatie zal een
nieuwe doorrekening met dit model worden uitgevoerd.
De verzadigingsgraad van wegvakken wordt als uitgangspunt gebruikt voor de beoordeling. De
verzadigingsgraad is de verhouding tussen de verkeersintensiteit en de wegcapaciteit. De
wegcapaciteit wordt bepaald door het aantal rijvakken, de frequentie van kruispunten en
erftoegangen en de voorrangs- en lichtenregeling aan de kruispunten. Algemeen worden de
volgende wegcapaciteiten gehanteerd:

autoweg 2x2 zonder kruispunten
:3000 vgt/uur/wegvak

autoweg 2x2 met kruispunten
: 2000

autoweg 2x1 zonder kruispunten
: 1500

autoweg 2x1 met kruispunten
: 1200
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
46
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite

lokale/secundaire weg buiten bebouwde kom 2x1
: 1000

lokale/secundaire weg binnen bebouwde kom 2x1
: 800
Hiervoor wordt volgend significantiekader gehanteerd: Een verzadigingsgraad van <80% komt
overeen met een vlotte doorstroming, 80-90% met licht filevorming, 90-100% met ernstige
filevorming en >100% met oververzadiging. Omdat in de eerste plaats het effect van het plan
wordt beoordeeld, weegt de verwachte evolutie zwaarder door dan de absolute
verzadigingsgraad.
Tabel 9-1: Evolutie intensiteiten t.o.v. huidige toestand.
Verzadiging
toekomst
<-20%
-20% - -10%
-10% - 0%
0% - +10%
+10%
+20%
-
<80%
+3
+3
+2
0
0
-1
80-90%
+3
+2
+
0
-1
-2
90-100%
+2
+1
0
-1
-2
-3
>100%
+1
0
0
-2
-3
-3
>20%
Ook de parkeerbehoefte van het voorliggend programma zal worden onderzocht, via kencijfers
uit de literatuur en analoge projecten.
Daarnaast zal worden nagegaan in welke mate de mobiliteit in ruime zin (bereikbaarheid,
verkeersleefbaarheid, verkeersveiligheid) kan worden verbeterd. Een belangrijke bron hierbij
zijn opnieuw de bestaande studie uit 2013 en het mobiliteitsplan van Aalst.
De beoordeling van de verkeersleefbaarheid en verkeersveiligheid gebeurt op basis van resp. de
ruimtelijke structuur en inrichting van de weg, en de confrontatie met het bestaand
fietsroutenetwerk (expert judgement).
7.5.4
MILDERENDE MAATREGELEN/ POSTEVALUATIE
Indien uit de effectbespreking blijkt dat ontsluiting, verkeersleefbaarheid, verkeersveiligheid,
intensiteit/capaciteit, … als een knelpunt moet worden beschouwd, zal gezocht worden naar
passende maatregelen in hoofdlijnen.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
47
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
7.6
7.6.1
DISCIPLINE GELUID EN TRILLINGEN
AFBAKENING STUDIEGEBIED
Het studiegebied wordt beschouwd als zijnde het plangebied met de verschillende zones,
inclusief de omgeving waar de invloed van geluidsbronnen te verwachten zijn. Het studiegebied
wordt gekozen rekening houdende met de bepalingen uit Vlarem II enerzijds maar ook
eventueel langs verkeerswegen waar er mogelijk beduidende verkeerswijzigingen optreden.
Ook zal er aandacht zijn voor het omgevingsgeluid binnen het plangebied.
7.6.2
GEGEVENSGEBRUIK EN BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE
Om een inschatting te maken van het huidige omgevingsgeluid rondom en voornamelijk in het
plangebied wordt een overzicht gegeven van de activiteiten die zich er nu afspelen. Voor de
beschrijving ervan wordt beroep gedaan op bestaande studies maar ook op basis van
immissiemetingen.
Verdeeld over het studiegebied worden er verschillende ambulante meetpunten (10) voorzien
en één vast meetpunt. (zie bijlage 3)
Deze metingen leveren de waarden op van de grootheden LAeq, LA05, LA10, LA50 en LA95 uitgedrukt
in dB(A). De metingen worden uitgevoerd conform de bijlage 4.5.1 van het VLAREM II. De
meetresultaten worden getoetst aan de richtwaarden uit VLAREM II in functie van de
bestemming van het meetpunt volgens het gewestplan en ook de toekomstige bestemming.
7.6.3
EFFECTBESPREKING
De effectbespreking zal gebeuren volgens het MER-richtlijnenboek 'stadsontwikkelingsprojecten
en recreatie’ en het richtlijnenboek ‘discipline geluid en trillingen’.
Het effect van verkeer zal nagegaan worden aan de hand van een modellering van de huidig en
toekomstige situatie inzake verkeer.
Daarnaast wordt ook het effect van het huidige omgevingsgeluid op de toekomstige
woongelegenheden onderzocht. Hieruit kunnen aanbevelingen volgen inzake gevelisolatie.
Tot slot wordt ook het effect van het evenementencomplex op het omgevingsgeluid onderzocht
met als doel mogelijke aandachtspunten met betrekking tot bijvoorbeeld muzieklawaai en
dergelijke te formuleren. De haalbaarheid aangaande de inplanting van de geluid genererende
voorzieningen ten opzicht van de geluids- en trillingsgevoelige receptoren binnen en buiten het
plangebied zal mee worden onderzocht. Indien er inrichtingen worden gepland die in de
Vlarem-wetgeving ingedeeld worden als hinderlijke inrichtingen zullen deze getoetst worden
aan de Vlarem-wetgeving.
Evaluatie van de significantie van de wijziging in geluidimmissies gebeurt als volgt:
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
48
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
7.6.4
Effectbeschrijving
Significantie
Effect op het omgevingsgeluid
Zeer significant positief
+3
verlaging van het omgevingsgeluid met 6 dB(A) of meer
Significant positief
+2
verlaging van het omgevingsgeluid met 3 tot 6 dB(A)
Matig positief
+1
verlaging van het omgevingsgeluid met 1 tot 3 dB(A)
verwaarloosbaar
0
verlaging/verhoging van het omgevingsgeluid < 1 dB(A)
Matig negatief
-1
verhoging van het omgevingsgeluid met 1 tot 3 dB(A)
Significant negatief
-2
verhoging van het omgevingsgeluid met 3 tot 6 dB(A)
Zeer significant negatief
-3
verhoging van het omgevingsgeluid met 6 dB(A) of meer
MILDERENDE MAATREGELEN – POSTEVALUATIE
Indien er een negatief effect volgens een significantiekader op het omgevingsgeluid wordt
verwacht, worden milderende maatregelen in de mate van het mogelijke onderzocht. Er zal
worden aangegeven welke geluidsreducerende maatregelen aangewezen zijn. Dit zal steeds op
macroniveau gebeuren.
De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen.
7.7
7.7.1
-1 (matig negatief
effect)
Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de juridische en
beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de
deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken
ervan dient dit gemotiveerd te worden.
-2
(significant
negatief effect)
Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, te koppelen
aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden.
-3 (zeer significant
negatief effect)
Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan
de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden.
DISCIPLINE LUCHT
AFBAKENING STUDIEGEBIED
Het studiegebied met betrekking tot mogelijke effecten op de luchtkwaliteit omvat het totale
plangebied uitgebreid met de gebieden waar veranderingen in de luchtkwaliteit na realisatie
van het plan kunnen voorkomen. Bijzondere aandacht wordt geschonken aan gevoelige locaties
zoals woongebieden en ecologisch waardevolle zones, en dit in functie van richting en afstand
tot de mogelijke emissiebronnen.
Voor de beïnvloeding van de luchtkwaliteit op lokale schaal is de overheersende windrichting
erg belangrijk. De grootste effecten van lokale bronnen van verontreiniging worden
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
49
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
waargenomen in de gebieden ten noorden en ten oosten van de bronnen, maar nergens zijn
effecten uit te sluiten.
Gezien de aard van het plan wordt verwacht dat de effecten binnen de discipline lucht gering
zullen zijn.
7.7.2
GEGEVENSGEBRUIK EN BESPREKING REFERENTIESITUATIE
In functie van de te verwachten impact worden, rekening houdend met de geplande ruimtelijke
programmaonderdelen, de te bestuderen parameters vastgelegd.
Ten gevolge van bestemmingswijziging kunnen wijzigingen ontstaan in emissies enerzijds van
verkeer, anderzijds vanuit gebouwen (verwarming). Hierbij zijn het enerzijds de componenten
die door het wegverkeer geëmitteerd worden zoals CO2, CO, NOx, SO2, fijn stof (PM10 en
PM2.5), VOS en andere, die de luchtkwaliteit kunnen beïnvloeden.
Bij de beschrijving van de bestaande toestand wordt in eerste instantie de plaatselijke
luchtkwaliteit van het studiegebied in kaart gebracht. De heersende luchtkwaliteit wordt door
de overheid opgevolgd door metingen van verschillende stoffen op talrijke locaties. Zo is er
ondermeer het telemetrisch meetnet dat instaat voor de opvolging van de algemene
luchtkwaliteit met betrekking tot de aanwezigheid van de voornaamste rookgassen en fijn stof.
Daarnaast zijn er nog een aantal specifieke meetnetten, o.a. voor VOS, BTEX en andere. Van de
verzamelde meetgegevens worden door de overheid jaarrapporten opgemaakt; deze gegevens
worden op hun beurt gebruikt voor het uitvoeren van gebiedsdekkende extrapolaties.
De huidige kwaliteit van de omgevingslucht evenals de effecten op de luchtkwaliteit ten gevolge
van de uitvoering van het plan zullen waar mogelijk worden getoetst aan de heersende normen
die reeds zijn opgenomen in VLAREM. Ook het Voorstel van Richtlijn van het Europese
Parlement en de Raad betreffende de luchtkwaliteit en schone lucht voor Europa (16341/07),
met onder andere nieuwe grenswaarden voor PM2,5 zal als toetssteen worden gebruikt.
De grens- en richtwaarden dienen verschillende doelen: het vrijwaren van de gezondheid en het
welzijn van de bevolking, het beperken van de hinder tot een minimum en het binnen
aanvaardbare grenzen houden van de milieuvervuiling.
7.7.3
EFFECTBESPREKING
Effecten door gebouwenverwarming
De impact van deze bronnen wordt in kaart gebracht. Om de toekomstige situatie in te schatten
zal gebruik gemaakt worden van in de literatuur voorkomende kengetallen.
Effecten door verkeersemissies
Om een juist beeld te krijgen van de impact van het verkeer op de luchtkwaliteit zal een analyse
uitgevoerd worden met het model CAR Vlaanderen. Dit is een onderzoeksmodel waarmee op
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
50
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
een snelle manier inzicht kan verkregen worden in straten en verkeersaders op het Vlaamse
grondgebied.
Indien bestaande verkeersgegevens kunnen gebruikt worden, zullen deze de huidige situatie
karakteriseren. Zo niet zal met het CAR-model de achtergrondconcentraties ter hoogte van de
straten in het studiegebied worden geschetst. Daarna zal een prognose wordt gemaakt voor de
toekomstige situatie, met concrete gegevens over de toe- of afname van bepaalde
verkeersstromen ten gevolge van het plan en kunnen de effecten berekend worden.
In CAR Vlaanderen is de mogelijkheid opgenomen om voor de jaren 2007, 2010, 2015 en 2020
te rekenen. In dit MER wordt gemodelleerd voor de jaren 2015 en 2020. De inschatting met
betrekking tot de emissiefactoren en achtergrondconcentraties zijn in overeenstemming met
het zogenaamde NEC-scenario (national emission ceilings), uit richtlijn 2001/81/EG. Deze
richtlijn verplicht de lidstaten om emissiereductieprogramma’s op te maken die aangeven hoe
zij aan de opgelegde emissieplafonds zullen voldoen. Zowel de uitstoot door het verkeer als de
globale achtergrondconcentratie zal hierdoor afnemen.
Met betrekking tot de beoordeling van de effecten van het verkeer op luchtkwaliteit wordt het
significantiekader van het richtlijnenboek lucht (2012) toegepast. De beoordeling wordt bepaald
door de procentuele bijdrage van het plan t.o.v. de milieukwaliteitsnorm:
7.7.4
<
1%
van
milieukwaliteitsnorm
de
1-3%
van
milieukwaliteitsnorm
de
3-10%
van
milieukwaliteitsnorm
de
>
10%
van
milieukwaliteitsnorm
de
Effectbeschrijving
Significantie
niet-significante bijdrage
0
(verwaarloosbaar)
beperkte bijdrage
-1
(Matig negatief)
relevante bijdrage
-2
(Significant negatief)
belangrijke bijdrage
-3
(Zeer significant negatief)
MILDERENDE MAATREGELEN/ POSTEVALUATIE
Waar nodig worden milderende maatregelen voorgesteld om eventueel optredende negatieve
effecten te voorkomen, te verminderen of te herstellen. De maatregelen kunnen doorwerking
vinden in het ruimtelijk uitvoeringsplan, door het weerhouden (geheel of gedeeltelijk) van de
voorgestelde maatregelen of aanbevelingen in het ruimtelijk uitvoeringsplan of
stedenbouwkundige voorschriften.
beperkte bijdrage
onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, tenzij de milieukwaliteitsnorm
in referentiesituatie reeds voor 80% ingenomen is (link met milieugebruiksruimte).
Indien de onderzoekssturende randvoorwaarden aangegeven dat er zich een probleem kan
stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
51
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
het ontbreken ervan dient dit dan gemotiveerd te worden.
7.8
7.8.1
belangrijke
bijdrage
milderende maatregelen moeten gezocht worden in het MER met zicht op implementatie
ervan op korte termijn
zeer belangrijke
bijdrage
milderende maatregelen zijn essentieel
DISCIPLINE FAUNA EN FLORA
AFBAKENING STUDIEGEBIED
Het studiegebied voor de discipline fauna en flora omvat het plangebied plus de zones waar
effecten kunnen optreden. Effecten ten gevolge van geluidhinder (rustverstoring), verstoring
van bodem en waterhuishouding en wijzigingen in de landschaps-ecologische relaties kunnen
tot buiten het plangebied reiken.
7.8.2
GEGEVENSGEBRUIK EN BESCHRIJVINGSWIJZE REFERENTIESITUATIE
De bestaande natuurwaarden in het plangebied worden bestudeerd. De natuurwaarden in het
plangebied en de belangrijkste natuurgebieden en aandachtsgebieden in de omgeving van het
plangebied worden besproken. Binnen deze gebieden worden de waardevolle vegetaties en
bijzondere flora- en fauna-elementen kort aangegeven. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van
bestaande gegevens zoals biologische waarderingskaarten, de afbakening Natura 2000
gebieden en eventuele instandhoudingsdoelstellingen, ecologische visies, de afbakening VENgebieden, gegevens afkomstig van bestaande voorstudies en andere relevante documenten.
Indien noodzakelijk wordt de bestaande informatie aangevuld met gerichte terreinbezoeken. De
bestaande toestand wordt beschreven in zoverre van belang bij de voorspelling van de
milieueffecten door de planonderdelen en de mogelijke alternatieven.
Aangezien het hier gaat om de herontwikkeling van een stedelijk gebied zal het studiegebied
voornamelijk bestaan uit semi-natuurlijk/antropogeen aangelegd groen. Een inventarisatie van
het aanwezige groen zal mee opgenomen worden in de beschrijving van de bestaande
toestand.
7.8.3
EFFECTBESPREKING
Volgende effecten kunnen ingeschat worden:

permanent ecotoop- en biotoopverlies door bijkomend ruimtebeslag
tengevolge van inplanting van gebouwen en/of verkeersinfrastructuur
en/of de ruimtelijke inrichting van het openbaar domein (vegetatieverlies
en habitatverlies van soorten); De effecten van het verwijderen van het
bestaande groen op de omgevingskwaliteit zullen bepaald worden. Er zal
hierbij rekening gehouden worden met de gewenste inrichting van het
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
52
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
openbaar domein en de manier waarop dit kan gecompenseerd worden
(milderende maatregelen).

ecotoop- en biotoopwinst door creatie van nieuw groen in het projectgebied;

effecten door versnippering en barrièrewerking als gevolg van ruimtebeslag.
Ecotoopverlies of ecotoopwinst zal kwalitatief gebeuren op basis van een aantal kaarten die een
parameter zijn voor de ecologische kwaliteit, bijvoorbeeld de Biologische Waarderingskaart
(BWK), de kaart met habitatrichtlijngebieden en de kaart met VEN-gebieden.
Effectbeschrijving
Zeer significant positief
Significantie
Effect
+3
Bijkomende,
of
versterking
van
de
groenelementen/ecotopen met een hoge
bijdrage, mogelijks bescherming waard
aanwezige,
ecologische
Bevorderen van de uitwisseling tussen of rechtstreeks
verbinden van zeer waardevolle biotopen
Significant positief
+2
Bijkomende,
of
versterking
van
de
aanwezige,
groenelementen/ecotopen met een duidelijke ecologische
bijdrage
Bevorderen van de uitwisseling tussen biotopen
Matig positief
+1
Bijkomende,
of
versterking
van
de
aanwezige,
groenelementen/ecotopen met een beperkte ecologische
bijdrage
Beperkt bevorderen van de uitwisseling tussen biotopen
Geen verlies van groenelementen
verwaarloosbaar
0
Geen invloed op de omliggende biotopen
Verlies of verstoring van groenelementen/ecotopen met een
beperkte ecologische waarde
Matig negatief
-1
De verbinding/uitwisseling tussen ecotopen wordt nauwelijks
verhinderd
Verlies of verstoring van groenelementen/ecotopen met
ecologische waarde
Significant negatief
-2
De verbinding/uitwisseling tussen ecotopen wordt deels
verhinderd
Verlies van groenelementen/ecotopen met hoge ecologische
waarde;
Zeer significant negatief
-3
Volledige belemmering van de verbinding/uitwisseling tussen
ecotopen
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
53
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
7.8.4
MILDERENDE MAATREGELEN
Waar nodig worden milderende maatregelen voorgesteld om eventueel optredende negatieve
effecten te voorkomen, te verminderen of te herstellen. Er zal onder meer nagegaan worden in
hoeverre gevelgroen en groendaken kunnen bijdragen tot de realisatie van de nodige
omgevingskwaliteit. De maatregelen kunnen doorwerking vinden in het ruimtelijk
uitvoeringsplan, door het weerhouden (geheel of gedeeltelijk) van de voorgestelde maatregelen
of aanbevelingen in het ruimtelijk uitvoeringsplan of stedenbouwkundige voorschriften.
7.9
7.9.1
LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE
AFBAKENING STUDIEGEBIED
Het studiegebied zal bestaat uit het plangebied waarvoor een nieuwe bestemming wordt
voorgesteld, uitgebreid met de ruimere omgeving hiervan, waarbinnen landschappelijke
structuren, -elementen en -componenten of erfgoedelementen kunnen wijzigen en waarbinnen
een visuele impact van het plan zichtbaar is.
7.9.2
BESPREKING REFERENTIESITUATIE
Verschillende deelaspecten worden voor het studiegebied kort omschreven, die voor de visuele
en ruimtelijke eigenschappen van het huidige landschap bepalend zijn:
7.9.3
-
de visueel-ruimtelijke kenmerken en elementen die als positieve/negatieve
beelddragers van het landschap fungeren.
-
de gebruiksvormen van het landschap; de graad en de aard van de verstedelijking
van het landschap;
-
de historische ontwikkeling van het landschap en menselijke inbreng;
-
de beschermde monumenten, landschappen en relictlandschappen volgens de
Landschapsatlas, niet-beschermde waardevolle elementen en gekende
archeologische gegevens;
-
de geomorfologische, topografische en hydrografische karakteristieken van het
landschap;
EFFECTBESPREKING
De impact van het plan op het landschap wordt bij de beschrijving en de beoordeling van de
effecten geëvalueerd. Gezien het plangebied gelegen is in verstedelijk gebied worden de
mogelijke effecten beperkt verwacht. De aandacht gaat voornamelijk naar volgende criteria:
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
54
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
-
wijziging in het landschapsbeeld, de visuele impact en wijziging van de
landschapsbelevingswaarde.
-
wijziging of potentiële aantasting van archeologische erfgoedwaarden,
landschapsrelicten en ankerplaatsen, beschermde en/of waardevolle entiteiten en
monumenten;
-
verlies of aantasting van waardevolle landschapselementen en samenhang in het
landschap en verbreking of wijziging van landschapsecologische relaties;
Beoordelingskader m.b.t. de effecten
De effectbeoordeling moet een afweging van de herbestemmingen en eventueel alternatieven
mogelijk maken, hetgeen op het planniveau de eerste opdracht van de milieueffectrapportage
is. Daartoe wordt een uniforme beoordelingsschaal gebruikt als eindscore van een effect ten
opzichte van de referentiesituatie. Het moet ook duidelijk zijn dat landschapsingrepen (via
herbestemmingen mogelijk gemaakt) zowel positief als negatief kunnen beschouwd worden.
Effectbeschrijving
Significantie
Effect
Zeer significant positief
+3
het effect op het landschap, bouwkundig erfgoed en
archeologie strekt zich uit tot buiten de locatie en heeft een
mogelijk grote invloed op landschapswaarden (relicten,
ankerplaatsen) van de omgeving
Significant positief
+2
het effect is algemeen maar blijft beperkt tot de locatie
Matig positief
+1
het effect op het landschap, bouwkundig erfgoed en
archeologie doet zich op een beperkt deel van de locatie voor
verwaarloosbaar
0
er wordt geen effect verwacht op de locatie noch daarbuiten
Matig negatief
-1
het effect op het landschap, bouwkundig erfgoed en
archeologie doet zich op een beperkt deel van de locatie voor
Significant negatief
-2
het effect is algemeen maar blijft beperkt tot de locatie
-3
het effect op het landschap, bouwkundig erfgoed en
archeologie strekt zich uit tot buiten de locatie en heeft een
mogelijk grote invloed op landschapswaarden (relicten,
ankerplaatsen) van de omgeving
Zeer significant negatief
7.9.4
MILDERENDE MAATREGELEN
Indien in het kader van het MER relevante milderende maatregelen bij de mogelijke invulling
van de deelgebieden naar voor zouden komen, dan zullen deze ook op kaart voorgesteld
worden. Het resultaat van het MER-studiewerk kan aldus de landschappelijke inkleding van
bepaalde terreindelen in het ruimtelijk uitvoeringsplan sterker in de verf zetten.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
55
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
7.10
7.10.1
DISCIPLINE MENS – RUIMTELIJKE ASPECTEN
AFBAKENING STUDIEGEBIED
Het studiegebied zal bestaan uit het plangebied en de ruimere omgeving waarbinnen mogelijke
functionele en ruimtelijke wijzigingen kunnen optreden.
7.10.2
BESPREKING REFERENTIESITUATIE
De nodige gegevens voor de beschrijving van de bestaande toestand zullen maximaal
overgenomen worden uit de visienota. Dit zal verder verfijnd worden door terreinbezoek.
7.10.3
EFFECTBESPREKING
De voornaamste onderzoekspunten zijn de volgende:
-
De functionele aspecten, kwantitatief en kwalitatief op de verschillende
schaalniveaus (ruimtebeslag).
-
De gebruikswaarde: de ruimtelijk - functionele samenhang op macro- en
mesoniveau.
-
De belevingswaarde op microniveau die onder meer bepaald wordt door de
morfologie en typologie van de voorziene bouwvolumes en de inrichting van het
openbaar domein
-
De toekomstwaarde beschrijft de potenties van de situatie. Er zal hierbij rekening
gehouden worden met de gewenste inrichting van het openbaar domein.
De effectvoorspelling gebeurt met een specifieke methodiek die een zo groot mogelijke
objectiviteit nastreeft. We kunnen voor de discipline mens directe en afgeleide effecten
onderscheiden. De directe effecten grijpen rechtstreeks in op de ruimtelijke aspecten. De
afgeleide effecten grijpen in eerste instantie in op de aspecten die in een andere discipline
worden behandeld maar hebben in tweede orde ook ruimtelijke effecten.
De samenhang tussen de functies wordt zowel intern voor het project zelf besproken als in
relatie met de omgeving. Deze evaluatie bepaalt de gebruikswaarde. Op basis van de bestaande
toestand en de realistisch te verwachten evolutie wordt het kaartbeeld verfijnd tot een
weergave van de te verwachten functionele systemen en de effecten ervan op de ruimtelijke
samenhang.
De belevingswaarde wordt geëvalueerd aan de hand van de (architectuur)plannen van het
project. Belangrijke parameters zijn onder meer de inplanting, de vorm en de schaal van de
geplande gebouwen en activiteiten. Deze bepalen ook mee de visuele perceptie van het project.
Hier is een sterke wisselwerking met de discipline monumenten en landschappen aangewezen.
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
56
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
De toekomstwaarde wordt beschreven aan de hand van parameters zoals flexibiliteit,
aanpasbaarheid en uitbreidbaarheid, stimulerende werking voor de omgeving, het inspelen op
maatschappelijke tendensen, economische impact.
7.10.4
MILDERENDE MAATREGELEN/ POSTEVALUATIE
De beoordeling van de te verwachten effecten geeft aanleiding tot het voorstellen van
milderende maatregelen. Deze milderende maatregelen houden voorstellen in om de negatieve
effecten weg te werken of op zijn minst te minimaliseren.
Tevens kunnen suggesties worden geformuleerd die de situatie met betrekking tot de
verschillende deelsystemen kunnen verbeteren.
8
GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN
Niet van toepassing
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
57
Plan-MER voor het RUP herontwikkeling Tragelsite
9
BIJLAGEN
15649.R1 Plan-MER Tragelsite: Kennisgeving v02
58
BIJLAGE 1 ONTWERP-GRAFISCH PLAN
BIJLAGE 2
VOORSTEL STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN
Algemene voorschriften
VERORDENEND
TOELICHTEND
Het grafisch plan en de stedenbouwkundige voorschriften
maken deel uit van het verordenend gedeelte van dit
gemeentelijk RUP. De stedenbouwkundige voorschriften
worden opgedeeld in een verordenend en toelichtend
gedeelte.
Algemene voorschriften binnen dit art. zijn van
toepassing op het volledige plangebied. Bovenop
deze voorschriften zijn de zonevoorschriften en van
toepassing op desbetreffende zones zoals aangeduid
op het grafisch plan.
Onderstaande stedenbouwkundige voorschriften in de linker
kolom zijn verordenend en strekken tot wet. De rechter
kolom van de stedenbouwkundige voorschriften geven
toelichting bij de verordende stedenbouwkundige
voorschriften.
10
Grens van het ruimtelijk uitvoeringsplan
Deze grens duidt het gedeelte van het grondgebied aan,
onderworpen aan de voorschriften van bijhorend plan.
11
Geldigheid van de algemene bepalingen
De hierna volgende bepalingen gelden slechts in zover ze niet
tegengesproken worden in de bepalingen per zone.
12
Bestaande toestand
De feitelijke en juridische toestand en/of activiteiten in zijn
bestaande vorm en omvang, vastgesteld bij het opmaken van
het RUP.
13
Gemeenschaps- & openbare nutsvoorzieningen
Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig
zijn voor het aanbieden van gemeenschapsvoorzieningen en
openbare nutsvoorzieningen zijn toegelaten in elke zone van
het RUP.
Gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen
moeten voldoen aan de inrichtingsvoorschriften van de
betrokken zone.
14
Overgangsbepaling:
activiteiten
bestaande
gebouwen
Alle werken, handelingen en wijzigingen in functie
van gemeenschaps- en openbare nutsvoorzieningen
kunnen worden toegelaten ongeacht het publiek- of
privaatrechtelijk statuut van de initiatiefnemer of het
al dan niet aanwezig zijn van winstoogmerk.
en
Aan de bestaande vergunde of vergund geachte en nietverkrotte gebouwen, die niet voldoen aan de
stedenbouwkundige voorschriften van dit ruimtelijk
uitvoeringsplan
(RUP),
kunnen
onderhouds-,
instandhoudings-, renovatie- en/of verbouwingswerken
uitgevoerd worden binnen het bestaand vergund of vergund
geacht volume.
De vigerende wetgeving definieert de begrippen
‘onderhoudswerken’, ‘verbouwen’ en ‘herbouwen’
Bij gedeeltelijke of volledige herbouw en/of bij een
uitbreiding van het bestaand vergund of vergund geacht
gebouw en constructies, moeten de nieuwe bebouwing en
constructies
beantwoorden
aan
alle
geldende
stedenbouwkundige voorschriften van dit RUP.
Ook
functiewijzigingen
binnen
eenzelfde
hoofdfunctie/functiecategorie
die
niet
vergunningsplichtig zijn volgens de vigerende
wetgeving, dienen getoetst te worden aan de
bestemmingsvoorschriften van de betrokken zone.
Enkel de in de zonevoorschriften ingeschreven
De bestaande vergunde
behouden blijven.
activiteiten/functies
kunnen
bestemmingen kunnen worden toegelaten.
Wanneer de bestaande activiteit stopt, gaat de bestemming
van het voorschrift in. Bestemmingswijzigingen dienen altijd
(ook binnen de bestaande volumes) in overeenstemming te
zijn met de bepalingen van dit ruimtelijk uitvoeringsplan.
In het kader van bedrijvigheid, handel en horeca kunnen
bestaande vergunde bedrijven blijven bestaan. Beperkte
uitbreidingen kunnen worden toegestaan in het kader van de
milieuwetgeving, sectorwetgeving, opvang van hemelwater
en opslag in functie van de bedrijvigheid. Schaalvergroting
wordt niet toegestaan.
15
Duurzame ruimtelijke ontwikkeling en goede
ruimtelijke ordening
Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig
kunnen zijn voor de realisatie van een bestemming zijn
toegelaten voor zover ze wat schaal en ruimtelijke impact
betreft verenigbaar zijn met de omgeving. Daarbij wordt ten
minste aandacht besteed aan:

relatie met de in de omgeving aanwezige functies
en vastgelegde bestemmingen;

invloed op de omgeving wat betreft het aantal te
verwachten gebruikers, bewoners of bezoekers;

invloed
op
de
verkeersleefbaarheid;

bestaande of gewenste dichtheid;

inpassing in de omgeving.

inpassing van de verkeersvoorzieningen
mobiliteit
en
de
Elke aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning en/of
verkavelingsvergunning binnen onderhavig gemeentelijk RUP,
zal naast de toetsing aan de bestemmings- en
inrichtingsvoorschriften en een goede ruimtelijke ordening3,
onder meer beoordeeld worden aan de hand van volgende
criteria:

zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik;

kwalitatief kleur- en materiaalgebruik
De architecturale uitwerking van nieuwbouw dient op
een kwaliteitsvolle manier de ruimtelijke integratie te
realiseren. Zo moeten inplanting, vormgeving,
maatvoering, materiaalkeuze, enz. niet alleen
bepaald worden rekening houdend met de eigen
bouwkavel, maar moet er in de eerste plaats ook
gezorgd worden voor een kwaliteitsvolle relatie met:

Het openbaar domein door inplanting,
buitenaanleg, enz.

De omliggende kavels door het garanderen
van normale lichtinval, bezonning, privacy,
enz.
Alle constructies moeten opgetrokken worden uit
materialen die qua duurzaamheid en uitzicht
verantwoord zijn. Volumes dienen op een
harmonische wijze aan te sluiten enerzijds op elkaar,
maar ook op hun omgeving (qua vorm, structuur,
afmetingen, verdeling van gevelvlakken, volume,
materiaal, …), om tot een ruimtelijke eenheid te
komen.
Bij elke aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning
en/of verkavelingsvergunning dient de aanvrager van een
stedenbouwkundige
vergunning
of
een
verkavelingsvergunning middels een bijkomende motivering
in de verklarende nota/toelichtingsnota bij de aanvraag aan
te tonen dat aan een duurzame ruimtelijke ontwikkeling en
3
In de vigerende wetgeving wordt het begrip ‘goede ruimtelijke ordening’ gedefinieerd.
een goede ruimtelijke ordening is voldaan.
De vergunningverlenende overheid bepaalt bij elke aanvraag
tot
stedenbouwkundige
vergunning
en/of
verkavelingsvergunning of in een duurzame ruimtelijke
ontwikkeling en een goede ruimtelijke ordening is voorzien.
Alle gebouwen en constructies worden opgetrokken in
duurzame materialen die harmonisch inpassen in de
omgeving. Voor alle gevels dienen de gebruikte materialen
zoals gevelmaterialen, dakbedekking, schrijnwerkerij,
beglazing en buitenschrijnwerk duurzaam, esthetisch
verantwoord en in harmonie met de omgeving te zijn.
De aanleg van groendaken en daktuinen is toegestaan.
Ook het plaatsen van installaties voor het opwekken van
hernieuwbare energie of energierecuperatie en andere
technische installaties op het dak zijn toegelaten. Ze mogen
niet zichtbaar zijn vanaf de aanpalende openbare weg. De
hoogte van de installaties en de afstand tot de dakrand
worden hierop afgestemd. Indien deze installaties niet op het
dak worden voorzien worden ze geïntegreerd in het
bouwvolume.
16
Reliëfwijzigingen
Reliëfwijzigingen zijn in elke zone toegestaan indien het
ingrepen betreffen in functie van waterbeheersing en
natuurontwikkeling.
Reliëfwijzingen aan de oever van de Dender - die de relatie
tussen het publiek domein en de rivier versterken - zijn
toegestaan.
17
Het bestaande maaiveld van de oevers kan verhoogd
of verlaagd worden. Er wordt gestreefd naar een
maximale relatie tussen het publiek domein en de
Dender.
Archeologisch erfgoed
Elke bouwaanvraag met bodemverstoring wordt afgetoetst
aan de aanbevelingen van de stedelijke dienst
Monumentenzorg
over
de
waarschijnlijkheid
van
archeologische vondsten op het terrein.
Indien een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is, dan
staat de bouwheer voor de organisatie en de realisatie in,
conform het programma van eisen dat door de bevoegde
archeologen
wordt
opgemaakt
en
kunnen
de
bouwwerkzaamheden pas aanvatten na aanvaarding van het
archeologisch vooronderzoek door Ruimte Vlaanderen.
18
Bij elke reliëfwijziging wordt verplicht rekening
gehouden met de impact op de nabije omgeving.
Het Decreet houdende Bescherming van het
Archeologisch Patrimonium van 30 juni 1993 en
latere wijzigingen zijn van toepassing.
Indien er geen archeologisch vooronderzoek of een
andere vorm van archeologische opvolging
noodzakelijk is, dan blijft ook in deze gevallen de
meldingsplicht conform het Decreet van 1993 gelden.
Parkeren
Het parkeren voor bezoekers en personeel kan zowel
ondergronds als bovengronds worden geïntegreerd. Het
parkeren mag eveneens binnen de overdruk voor het
evenementenplein worden ingericht. De parking dient een
ruimtelijk harmonisch geheel met de bovenliggende of
aangrenzende bebouwing te vormen.
Parkeerrichtcijfers auto’s diverse functies
Parkeren dient op het eigen terrein te worden ingericht,
De parkeercijfers zijn op basis van CROW voor sterk
stedelijk gebied, schil centrum, doch minimale
waarden aangezien ligging nabij station opgemaakt.
Raming totaal aantal parkeerplaatsen voorgesteld
programma: 938 pp
ondergronds of bovengronds tussen de bebouwing.
•
retail
min. 3,2 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte
•
min. 4 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte
voorzieningen voor evenementen
•
min. 1,1 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor
kantoren
•
min. 1,8 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor
sport- en spel
•
min. 2,6 pp. per 10 kamers voor hotels
Dit aantal kan tot 20% gereduceerd worden in functie
van het verwacht dubbelgebruik van parking voor
retail/kantoren (overdag) en evenementen (’s
avonds).
Voorbeelduitwerking ‘maximaal scenario’:

17.000 m² met bruto opp. retail -> 544 pp

restaurant 660 m² -> 53 pp

evenementen met bruto opp. van 8 530 m²
(9 190,5 m² - 660m²) -> 341 pp
Totaal: 938 pp te reduceren met 20% tot 751 pp.
•
min. 4 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor
café/bar/cafetaria
•
min. 8 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor
restaurant
•
min. 2,24 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte
voor handel
Parkeerrichtcijfers fietsen

min. 1,5 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte
retail

min. 10 pp. per 100 bezoekers voor evenementen
(geraamd op 2240 staanplaatsen en 3500
zitplaatsen oftewel 5740 bezoekers)

min. 1 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor
sport- en spel

min. 5 pp. per 100 m² bruto vloeroppervlakte voor
restaurant
Parkeerrichtcijfers in functie van wonen
•
i.f.v. wonen: dienen de normen ifv parkeren en
fietsenstalplaatsen van de verordening meergezinswoningen
te worden gevolgd.
19
Retail
Binnen het plangebied van het RUP kan maximaal 15.000 m²
netto-oppervlakte retail worden voorzien binnen de
bestemmingen multifunctioneel evenementencomplex en
wonen en gemengde functies.
20
Begrippenlijst
De fietsparkeerinrichting kan voor een groot deel
ondergebracht worden in de zone onder het viaduct.
Bestaande bebouwing: Al de constructies en gebouwen
aanwezig op het terrein – los van de vergunde toestand zoals grafisch weergegeven op het plan bestaande toestand.
B/T - Bebouwingscoëfficiënt: De bebouwingscoëfficiënt is de
verhouding van het geheel van de bebouwde
perceelsoppervlakte op de totale perceelsoppervlakte binnen
de betreffende bestemmingszone waar de vergunning van
toepassing is.
Bouwhoogte: Hoogte van een bouwwerk, aangegeven in het
maximaal aantal toegelaten bouwlagen. Indien niet
opgegeven in bouwlagen wordt de bouwhoogte gemeten
vanaf het grondpeil, bestaand maaiveld of voorliggende stoep
tot de nok van het dak of, bij een plat dak de kroonlijst.
Bouwlaag: Een bouwlaag is de ruimte tussen twee vloeren
van een gebouw. De hoogte per bouwlaag kan verschillend
zijn van verdieping tot verdieping. De maximale hoogte van
de bouwlaag wordt bepaald per artikel.
Constructie: Elk bouwwerk, van hout, steen, beton, metaal of
ander bouwmateriaal, dat met de grond verbonden is of erop
geplaatst is.
Gebouw: Een door de mens gemaakte, toegankelijke,
overdekte en geheel of gedeeltelijk omsloten ruimte.
Hoofdbestemming: bestemming van minstens 50% van de
totale vloeroppervlakte van een gebouw.
Nevenbestemming: of nevenfuncties, zijn functies gebonden
aan
een
hoofdbestemming
(vb.
wonen).
Nevenbestemmingen zijn verzoenbaar en ondergeschikt aan
de
hoofdbestemming.
De
vloeroppervlakte
van
nevenbestemmingen is max. 49 % van de totale
vloeroppervlakte van het gebouw.
Verharding: Verharding kan bv. gesloten verharding, halfopen
- of open - verharding zijn. Gesloten verhardingen zijn onder
meer asfalt of beton… . Halfopen - verhardingen zijn:
betonplaten, klinkers, kasseien, steenslag, gebonden
dolomiet… . Zij zijn waterdoorlatend. Open - verhardingen
bestaan uit ongebonden (grofkorrelig) materiaal, o.a. grind,
ongebonden dolomiet… . Dit is waterdoorlatend. Puin is niet
toegelaten.
Vloeroppervlakte: De buitenwerks gemeten oppervlakte van
alle bovengrondse bouwlagen van een gebouw.
V/T – Vloer/Terrein index: De vloerindex is de verhouding
van de vloeroppervlakte op de totale perceelsoppervlakte
binnen de betreffende bestemmingszone.
Woongelegenheid: Het geheel van vertrekken die deel
uitmaken van één woning. Een woongebouw kan bestaan uit
meerdere woongelegenheden.
Bijzondere bepalingen en voorschriften per zone
OPENBAAR DOMEIN
VERORDENEND
TOELICHTEND
Gebiedscategorie
Lijninfrastructuur, cfr. de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, Art. 2.2.3 §2
Algemeen
De inrichting van het openbaar domein moet steeds gebaseerd zijn op het visueel samenhangende
totaalbeeld van de verblijfsruimte, infrastructuren en voorzieningen in de omgeving met speciale
aandacht voor een verkeersveilige verblijfsfunctie en kwalitatief en duurzaam materiaalgebruik en
voldoende groen.
Art. 1. Openbare wegenis
VERORDENEND
TOELICHTEND
Bestemming
Deze zone is bestemd voor openbare verkeers- en vervoersinfrastructuur en aanhorigheden. De
stroken in dit plan aangeduid voor openbare wegenis zullen, in zoverre zij nog niet tot de openbare
wegenis behoren, hierbij ingelijfd worden door afstand, onteigening of verwerving.
Inrichtingsvoorschriften
Algemeen:
Binnen deze zone mag worden aangebracht al wat de hedendaagse verkeerstechniek vereist
evenals de nodige groenvoorzieningen.
Binnen het openbaar domein dient op strategische locaties groenelementen geïntegreerd te
worden.

Naast de ringweg: maximale ingroening met aandacht van behoud van zichtrelaties naar
het te realiseren evenementenproject.

Tussen het op- en afrittencomplex van de R41 en de zone voor multifunctioneel
Onder aanhorigheden van wegeninfrastructuur wordt onder andere verstaan: al dan niet
verharde bermen, grachten en taluds, de stationeer- en parkeerstroken, de wegsignalisatie en
wegafbakening, de verlichting, de afwatering, de beplantingen, …
VERORDENEND
evenementencomplex: een groene berm (‘noordelijke berm’) dient de overgang te
vormen tussen het op- en afrittencomplex van de R41 en de zone voor multifunctioneel
evenementencomplex.

TOELICHTEND
Structureel groen kan worden voorzien in de vorm van lanen, groepen of clusters van bomen
en/of beplanting.
Binnen de in te richten straten en pleinen dient structureel groen te worden voorzien in
functie van het ontwikkelen van een kwalitatief straatbeeld.
Art. 2. Bovenlokale ontsluiting (overdruk)
VERORDENEND
TOELICHTEND
Algemeen
Overdrukzone i.f.v. de bestaande ringweg (R41) en bijhorend op- en afrittencomplex.
Art. 3. Publieke parking
VERORDENEND
TOELICHTEND
Algemeen
Onder de R41 kan een bijkomende gebundelde openbare parking voor auto’s en fietsen worden
ingericht.
Art. 4. Laden en lossen
VERORDENEND
TOELICHTEND
Algemeen
Indicatief tracé voor laden en lossen in functie van de zone voor multifunctioneel
evenementencomplex. Uitsluitend verkeer in functie van laden en lossen evenals de hulpdiensten
zijn toegelaten in deze zone.
Art. 5. Indicatieve fiets- en voetgangersverbindingen
VERORDENEND
Bestemming
TOELICHTEND
VERORDENEND
TOELICHTEND
Deze bestemming wordt voorbehouden voor voetgangers- en fietsersverkeer. Gemotoriseerd
verkeer is niet toegelaten tenzij voor onderhoud van de voetwegen.
Inrichtingsvoorschriften
Algemeen:
Het tracé is minimaal 3 m breed.
In functie van toegankelijkheid voor hulpdiensten wordt minimum 4 meter breedte gevraagd.
Fiets- en voetgangersverbinding langs Tragel:
Indicatieve aanduiding op grafisch plan.
De ligging van de indicatieve fiets- en voetgangersrelaties kan vrij binnen de onderliggende
bestemming worden ingericht.
Fiets- en voetgangersverbinding tussen Tragel en Guldenboomplein:
Indicatieve aanduiding op grafisch plan.
De ligging van de indicatieve fiets- en voetgangersrelaties kan vrij binnen de onderliggende
bestemming worden ingericht.
Art. 6. Indicatieve ontsluiting (overdruk)
VERORDENEND
TOELICHTEND
Bestemming
De indicatieve ontsluiting is bestemd voor de realisatie van openbare verkeers- en
vervoersinfrastructuur en aanhorigheden. De gerealiseerde wegenis zal, in zoverre zij nog niet tot
de openbare wegenis behoren, hierbij ingelijfd worden door afstand, onteigening of verwerving.
Onder aanhorigheden van wegeninfrastructuur wordt onder andere verstaan: al dan niet
verharde bermen, grachten en taluds, de stationeer- en parkeerstroken, de wegsignalisatie en
wegafbakening, de verlichting, de afwatering, de beplantingen, …
De nieuwe ontsluitingswegen mogen niet overbouwd worden.
ontsluitingsweg ten noorden van het Ringviaduct:
Indicatieve aanduiding op grafisch plan.
Deze weg heeft als functie het ontsluiten van het noordelijk gelegen industrieterrein vanaf het
ringviaduct en het rond punt.
De ligging van de indicatieve ontsluitingsweg kan vrij binnen de onderliggende bestemming
worden ingericht.
ontsluitingsweg ten zuiden van het plangebied:
Indicatieve aanduiding op grafisch plan.
Deze weg heeft als hoofdfunctie het ontsluiten van de zone voor multifunctioneel
evenementencomplex (cfr. 2.2). Tevens dient er minstens een ruimtelijke en visuele verbinding
gerealiseerd te worden tussen de nieuwe ontsluitingsweg ten westen van deze zone voor
evenementencomplex en de Denderoever.
De ligging van de indicatieve ontsluitingsweg kan vrij binnen de onderliggende bestemming
worden ingericht.
Inrichtingsvoorschriften
Algemeen:
De indicatieve ontsluiting dient minimaal 10 m breed te zijn. Binnen deze wegenis mag worden
aangebracht al wat de hedendaagse verkeerstechniek vereist evenals de nodige
groenvoorzieningen.
Binnen het openbaar domein dient op strategische locaties groenelementen geïntegreerd te
worden. Binnen de in te richten straten en pleinen dient structureel groen te worden voorzien in
Structureel groen kan worden voorzien in de vorm van lanen, groepen of clusters van bomen
en/of beplanting.
VERORDENEND
TOELICHTEND
functie van het ontwikkelen van een kwalitatief straatbeeld.
Parkeerstroken zijn niet toegelaten
Art. 7. Open ruimte aan de Dender
VERORDENEND
TOELICHTEND
Bestemming
Deze ruimte is bedoeld als connectie tussen het kopgebouw B en de groenas aan de Dender.
Deze zone is specifiek bestemd voor diverse pleinfuncties met de daarbij horende vrije ruimten.
Hierbij wordt in de eerste plaats het verblijfs- en ontmoetingskarakter van deze ruimte
vooropgesteld.
Inrichtingsvoorschriften
Algemeen:
De open ruimte aan de Dender moet worden gezien als een verkeersvrije openbare ruimte met
structurele groene elementen die aansluiten op de groenas langs het water. In deze ruimte wordt
een overgang gemaakt tussen het evenementencomplex en de Dender.
Doorgang voor hulpdiensten moet steeds worden verzekerd
Bebouwing is niet toegelaten. Constructies zoals straatmeubilair zijn wel toegelaten.
Het plein kan onder meer gebruikt worden als ruimte in functie van openlucht concerten,
evenementen, terrassen, ….
Multifunctioneel evenementencomplex
VERORDENEND
TOELICHTEND
Gebiedscategorie
Wonen, cfr. de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, Art. 2.2.3 §2
Bestemming
Binnen de zone wordt een multifunctioneel en multitemporeel programma voorzien door middel
van een slimme mix van horeca, retail, evenementen, wonen, kantoren.
Binnen de zone kan een maximaal programma gerealiseerd worden van
-
maximale netto vloeroppervlakte retail: 15.000 m², maximaal 17.000 m² bruto met
minimaal 1000 m² bruto verkoopoppervlakte per unit – met uitzondering van de
oppervlaktes noodzakelijk voor het herlocaliseren van de bestaande baanwinkels op de
site.
-
maximale netto vloeroppervlakte evenementencomplex: 8 355 m², maximale bruto
vloeroppervlakte: 9.190 m², maximale footprint 7 862 m²
In de deelzone ‘KOP A’ ligt de nadruk op retail, horeca, kantoren, plein, parkeren en wonen.
In de deelzone ‘KOP B’ ligt de nadruk op voorzieningen voor evenementen, sport- en spel,
recreatie, evenementenhal, fuifzaal, retail, horeca, kantoren, wonen, plein, parkeren.
In de overige bebouwbare ruimte binnen de zone kan een verweving van bovenstaande functies
voorkomen, aangevuld met vrije beroepen.
Binnen deze zone dient een evenementenplein gecreëerd te worden als een aaneengesloten open
ruimte met een minimum oppervlakte van 450 m², die benut kan worden voor evenementen en
parkeren.
Tot de 450 m² onbebouwde en aaneengesloten pleinruimte behoort alvast niet:
-de oppervlakte van de te realiseren ontsluitingsweg
- de zones tussen de zonegrens en de uiterste bouwlijn
- de zone in functie van logistiek, laden en lossen
- de zone onder het viaduct en de zone ten noorden van het viaduct
Maw, restzones en logistieke of functionele zones worden hierin niet meegeteld. Het gaat om
een kwalitatieve, open en onbebouwde zone die bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van het
VERORDENEND
TOELICHTEND
ontwerp van de gehele projectontwikkeling.
Inrichtingsvoorschriften
Bebouwde ruimte:
Inplanting:

de zone kan als aaneengesloten ruimtelijk geheel met Koppen ‘A’ en ‘B’ ontworpen
worden – mits realisatie van de indicatieve ontsluitingswegen (cfr. art. 6) en de open
aaneengesloten pleinruimte van minimaal 450 m² binnen de zonegrens; of als
losstaande, doch harmoniërende onderdelen.

De nieuwe bebouwing opgericht aansluitend op de zuidelijke plangrens dient te
dialogeren, harmoniëren of te contrasteren t.o.v. het bestaande gebouw op de
aangrenzende zuidelijke zone buiten plangebied en mag niet hoger zijn dan de bestaande
aangrenzende bebouwing en dient te voorzien in een harmonieuze aansluiting op het
aangrenzend gebouw.
De uiterste bouwlijnen zijn aangeduid op het grafisch plan
Gabarit:
Bouwdiepte:

de zone mag maximaal bebouwd worden, tenzij expliciet anders vermeld binnen de
voorschriften van overdruk (cfr. art 9 verbindingsplein) en mits het realiseren van de
indicatieve ontsluitingswegen (cfr. art. 6) en de open aaneengesloten pleinruimte van
minimaal 450 m² binnen de zonegrens.

Aan beide zijden van de nieuw te realiseren ontsluitingsweg in het zuiden van het
plangebied bedragen de onderlinge afstanden tussen de gevels van de verschillende
gebouwen minimum 20 meter, de gevels worden opgetrokken op minimum 10 meter
van de as van deze nieuwe ontsluitingsweg.
Beide ‘koppen’ dienen prominent aanwezig te zijn binnen het totale ontwikkelingsvolume
gerealiseerd op de ganse zone.
De bebouwing buiten de deelzones Kop ‘A’ en ‘B’ dient ondergeschikt aanwezig te zijn en dient in
harmonie te zijn met de architecturale beeldkwaliteit van de bebouwing gerealiseerd in de
Kop ‘A’ = nieuwe poort langsheen de stadsboulevard
Kop ‘B’ = stadsicoon langs de Dender
VERORDENEND
TOELICHTEND
‘koppen’.
Dak:

De dakvorm is vrij.
Onbebouwde ruimte
Een evenementenplein van minimaal 450 m² wordt ingericht als een multifunctionele ruimte die
naast parkeren ook de mogelijkheid biedt om binnen een kwalitatieve context overige activiteiten
te organiseren.
Het evenementenplein dient aan te sluiten op de bebouwing van het multifunctioneel
evenementencomplex zodat het een aaneensluitend geheel vormt dat op een kwalitatieve manier
is ingericht.
De onbebouwde open pleinruimte moet voorzien worden van kwalitatief structureel groen. Op
deze feitelijk gerealiseerde pleinruimte zal bovengrondse bebouwing enkel worden toegestaan
i.f.v. de toegang tot ondergrondse parkeerfuncties.
De onbebouwde ruimte wordt ingericht als een multifunctionele ruimte waar naast parkeren ook
anderen activiteiten kunnen worden georganiseerd. Deze ruimte dient bijgevolg voldoende
kwaliteit te hebben wanneer deze niet wordt gebruikt in functie van louter parkeren.
Constructies in de vorm van straatmeubilair zijn steeds toegestaan.
De pleinruimte moet een kwalitatieve open ruimte vormen samen met het verbindingsplein (cfr.
Art. 10)
Ondergrondse constructies:
Het volledige gebied met uitzondering van de zone onder het viaduct van de R41 kan worden
gebruikt voor de inrichting van één aaneengesloten ondergrondse parkeerruimte. Ongeacht de
invulling van de bovengrondse laag.
Art. 8. KOPPEN ‘A’ en ‘B’
Bestemming
De ondergrondse parking mag onder de straten doorlopen in functie van het ontwikkelen van
voldoende ruimte voor de benodigde parkeerplaatsen in het gebied.
KOP ‘A’: retail, horeca, kantoren, plein, parkeren en wonen.
KOP ‘B’: voorzieningen voor evenementen, sport- en spel, recreatie, evenementenhal, fuifzaal,
retail, horeca, kantoren, wonen, plein, parkeren.
Inrichtingsvoorschriften
Bebouwde ruimte:
Inplanting:

Koppen ‘A’ en ‘B’ kunnen als aaneengesloten ruimtelijk geheel met de rest van de
bebouwing in de middenzone ontworpen worden of als losstaande, doch harmoniërende
onderdelen.

Uiterste bouwlijnen:
-
Langs Dender: op 25 m gemeten vanaf de Denderoever
-
Langs de nieuwe ontsluitingsweg: zoals aangeduid op grafisch plan
-
De inrichting van de onbebouwde ruimte tussen de zonegrenzen en de voorbouwlijn
dient kwalitatief te worden aangelegd en aan te sluiten op het omliggende openbaar
domein / oeverinrichting van de Dender.
Bouwhoogte hoogste dakdeel (gemeten vanaf straatpeil):

Kop (A): min. 8 m, max. 18,5 m

Kop (B): min. 15 m
De te respecteren uiterste bouwlijnen zijn aangeduid op het grafisch plan
Kop ‘A’ = nieuwe poort langsheen de stadsboulevard
Kop ‘B’ = stadsicoon langs de Dender
Art. 9 Verbindingsplein (indicatieve aanduiding)
VERORDENEND
Bestemming
TOELICHTEND
VERORDENEND
TOELICHTEND
Het verbindingsplein duidt de locatie van een verkeersluwe pleinruimte aan die een verbinding
maakt tussen
-
het evenementencomplex thv het evenementenplein
-
het zuidelijk deel van de Tragelsite thv de ‘peintrerie’ aanpalend aan het plangebied
-
over de indicatieve ontsluiting in de zone voor multifunctioneel evenementencomplex.
Dit plein moet voldoende ruim gedimensioneerd worden om de verbinding tussen de twee
plandelen ruimtelijk expliciet kenbaar te maken.
Inrichtingsvoorschriften
Algemeen:
Bij de inrichting van het verbindingsplein moeten de nodige maatregelen worden genomen om het
verkeer zodanig te geleiden dat de verblijfsruimte (ontmoetingsruimte, speelruimte,
marktruimte…) primeert boven de verkeersruimte. Hiertoe mogen wegversmallingen,
ongelijkvloerse overgangen, groenaanplanten, onverharde zones en het nodige straatmeubilair
aangebracht worden die het verblijfskarakter van het plein benadrukken.
De functies die aansluiten bij het plein moeten een duidelijke relatie hebben met dit plein.
Bebouwing is niet toegelaten.
Bovengronds parkeren moet tot een minimum worden beperkt. Ondergronds parkeren is
toegelaten.
WONEN EN GEMENGDE FUNCTIES
Art. 13. Wonen en gemengde functies
VERORDENEND
Gebiedscategorie
Wonen, cfr. de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, Art. 2.2.3 §2.
TOELICHTEND
VERORDENEND
TOELICHTEND
Bestemming
Hoofdbestemming:
Wonen in meergezinswoningen.
waarbij rekening dient te worden gehouden met de normen van de stedenbouwkundige
verordening meergezinswoningen.
Hoofdbestemming= meer dan 50%.
Nevenbestemming:
Nevenbestemming: kantoren, vrije beroepen, handel, horeca.
Inrichtingsvoorschriften
Inplanting:
Voorbouwlijn verplicht op zonegrens
Typologie:
Compacte woonblokken met front gericht naar straatzijde
Gabarit:
Bouwdiepte:

de maximale bouwdiepte op het gelijkvloers bedraagt 20 m in functie van commerciële
activiteiten

de maximale bouwdiepte op de verdieping bedraagt 15 m
Bouwhoogte:

Max. 3 bouwlagen.

5 bouwlagen voor accentpunten, aangeduid met de overdruk ‘accentpunten’
Overdruk architecturaal accentpunt
Een architecturaal hoekaccent van max. 5 bouwlagen is verplicht zoals aangegeven op het
VERORDENEND

De accentpunten hebben verplicht een verticaal karakter.

Bouwhoogte: verplicht 5 bouwlagen.

De locaties van de accentpunten worden aangeduid op het grafisch plan.

De inplanting van de accentpunten mag maximaal 5m afwijken van de aanduiding.

als dakvorm wordt een plat dak verplicht
TOELICHTEND
grafisch plan
Dak:
WATERLOPEN EN GROENSTROKEN
Art. 14. Waterloop
VERORDENEND
TOELICHTEND
Gebiedscategorie
Lijninfrastructuur, cfr. de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, Art. 2.2.3 §2.
Algemeen
De Hoeze-Siesegembeek (geklasseerd - Naamloze beek in de atlas der waterlopen) dient in stand
gehouden te worden. Op plaatsen waar dit mogelijk is, dient de beek te worden opengelegd in het
gedeelte tussen rotonde en Dender. Indien de beek kan verplaatst worden naar de groenzone
tussen de Dendermondse Steenweg en de Nieuwe Tragel kan ze ook langs de Dendermondse
Steenweg deels worden opengelegd
Art. 15. Groenas
VERORDENEND
Algemeen
Er moet een kwalitatieve groenstructuur langsheen de oever van de Dender worden ingericht.
Deze groene as mag niet benut worden voor gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van
hulpdiensten en onderhoud van de Dender.
TOELICHTEND
BIJLAGE 3 MEETPUNTEN DISCIPLINE GELUID
BIJLAGE 4 KAARTEN